Vragen van het lid Marcouch (PvdA) aan de minister van Veiligheid en Justitie over de aanpak van jeugdbendes (ingezonden 7 oktober 2011).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 30 november 2011) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 436.

Vraag 1

Kent u het bericht «Keiharde aanpak jeugdbendes»?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wat is uw mening over het initiatief om broertjes en zusjes van notoire Haagse jeugdbendeleden uit huis te doen plaatsen als de ouders hun kinderen niet op het rechte pad houden? Past dit bij uw aangekondigd beleid om de nu bekende criminele jeugdgroepen van de straat te halen?

Antwoord 2

Zoals u weet zet het kabinet in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, individueel en in groepen. Daarover is het Regeerakkoord helder. Om straten, buurten en wijken veiliger te maken worden veel maatregelen genomen. Gemeenten, politie en OM kunnen reeds bestaande instrumenten inzetten tegen overlast, geweld en criminaliteit door jongeren. Naast de aanpak van de risicojongeren die zelf grensoverschrijdend gedrag vertonen, is er in mijn beleid aandacht voor preventieve maatregelen gericht op het voorkomen dat bijvoorbeeld broertjes en zusjes worden meegenomen in het gedrag van betrokkene. Waar mogelijk gebeurt dit via opvoedingsondersteuning aan de ouders. Maar als dat onvoldoende resultaat oplevert kan als uiterste middel de uithuisplaatsing worden ingezet.

Vraag 3

Deelt u de mening dat het in eerste instantie meer voor de hand ligt om een crimineel of overlastgevend kind uit huis te plaatsen, dan zijn broers of zusters? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot bovengenoemd initiatief?

Antwoord 3

Ik richt de aanpak in de eerste plaats op degene die de problemen veroorzaakt. Met de aanpak van de jeugdgroepen wordt ook primair de criminele of overlastgevende jongere aangepakt. Afhankelijk van het individuele geval wordt bezien of gedragsverandering binnen het gezin kan plaatsvinden of daarbuiten. Niet in alle gevallen zal bij de aanpak een civielrechtelijke uithuisplaatsing aan de orde zijn. Ook in strafrechtelijk kader bestaan mogelijkheden om de jongere uit zijn leefomgeving te halen. De aanpak is er een waarin de criminele jeugdige wordt aangepakt. Vanuit preventief oogpunt wordt ook naar beïnvloedbare broertjes en zusjes gekeken en wordt – op maat – actie ondernomen. Dat sluit goed op elkaar aan.

Vraag 4

Welke mogelijkheden bestaan er om te zorgen dat de ouders wel betrokken worden bij het corrigeren van grensoverschrijdend gedrag van hun kinderen? Hoe beoordeelt u in dit verband de mogelijkheden van een sociaal verhoor zoals verwoord in de motie Marcouch c.s. (32 500 VI, nr. 62)?

Antwoord 4

Het snel betrekken van ouders bij het strafrechtelijke traject van hun minderjarige kind is belangrijk en wordt door mij en de verschillende partners in de uitvoering actief bevorderd. De politie, de Raad voor de Kinderbescherming, de jeugdreclassering en de justitiële jeugdinrichtingen leggen contact met de ouders van minderjarige delinquenten. Deze instanties hebben een belangrijke taak in het detecteren van achterliggende gezinsproblematiek en de toeleiding tot de benodigde hulpverlening of opvoedingsondersteuning, of een civielrechtelijke of strafrechtelijke maatregel in het gedwongen kader. In mijn brief van 1 maart 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 VI, nr. 84) is uitvoerig belicht hoe op deze wijze uitvoering wordt gegeven aan het gesprek met de ouders (sociaal verhoor) dat de motie-Marcouch beoogt. Sinds 1 januari 2011 zijn de ouders verplicht om aanwezig te zijn bij de terechtzitting van hun minderjarige kind. Deze zogenaamde verschijningsplicht beoogt eveneens de betrokkenheid van ouders bij de opvoeding te vergroten en daardoor de recidive bij de jeugdige delinquent te verminderen.

Vraag 5

Wat is het juridisch kader waarbinnen het initiatief plaatsvindt? Voldoen de bestaande mogelijkheden die de wet nu kent om kinderen uit huis te plaatsen aan de behoefte om niet-criminele kinderen uit een gezin te plaatsen, omdat de gezinssituatie vanwege de criminele achtergrond van andere gezinsleden daar aanleiding toe geeft?

Antwoord 5

Het juridisch kader om broertjes en zusjes van notoire jeugdgroepleden uit huis te doen plaatsen is dat van de jeugdbescherming. De bepalingen in de kinderbeschermingswetgeving over ondertoezichtstelling van een minderjarige en zo nodig uithuisplaatsing berusten op twee belangrijke vereisten:

  • Er moet sprake zijn van een bedreiging van de ontwikkeling van het betreffende kind;

  • De inzet van de maatregel is gerechtvaardigd omdat andere middelen hebben gefaald, zoals hulpverlening in het vrijwillig kader.

In die situatie kan in het gedwongen kader een kinderbeschermingsmaatregel worden opgelegd door de kinderrechter. De rechter dient in ieder individueel geval een afzonderlijke beoordeling van alle feiten en omstandigheden te maken.

Vraag 6

Wordt bovengenoemd initiatief ook overwogen in andere regio’s dan Haaglanden? Zo ja, welke regio’s? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 6

Naast de aandacht voor de individuele jongeren die tot een criminele jeugdgroep behoren, gaat de aandacht in de andere regio’s ook uit naar de broertjes en zusjes van criminele jongeren. Dit heb ik in mijn brief van 18 mei jl. (TK 2010–2011 nr. 28684–320 actieprogramma criminele jeugdgroepen) aangegeven. Hoe de zorg aan de broertjes en zusjes in de specifieke situatie wordt vormgegeven is afhankelijk van de voorliggende problematiek binnen het gezin (zie antwoord 3 en 5).

Vraag 7 en 8

In hoeverre is u bekend of gezinsleden van personen die voor criminaliteit en buurtoverlast zorgen eerder geneigd zijn ook van het rechte pad af te dwalen dan gezinsleden uit gezinnen waar dat niet gebeurt, ook? Kunt u dit antwoord met cijfers onderbouwen?

Is er een relatie tussen het veroorzaken van buurtoverlast of het tonen van crimineel gedrag en familie- of gezinsverbanden? Zo ja, acht u dan meer dan tot nu toe het geval is een aanpak op families of gezinnen noodzakelijk en welke aanpak staat u daarbij voor ogen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7 en 8

Uit onderzoek is gebleken dat ouders of broers en zussen met probleemgedrag (criminaliteit) een risicofactor tot probleemgedrag (criminaliteit) vormen bij jonge kinderen1. Ouders die zelf een lagere standaard aan normen en waarden hanteren, zullen hun kind minder snel corrigeren bij ongewenst gedrag. Bovendien kan er sprake zijn van een leereffect waarbij kinderen het probleemgedrag van zijn ouders en/of broers en zussen overnemen.

Specifiek voor problematische jeugdgroepen is dat van de hinderlijke en overlastgevende groepen er in iets minder dan een derde van de gevallen sprake is van familierelaties binnen de groep. Bij de criminele jeugdgroepen stijgt dit tot ruim over de helft (60%)2. Ook uit internationaal onderzoek is gebleken dat binnen bepaalde criminele jeugdgroepen met name jonge broertjes worden gerekruteerd3. Mede hierom wordt aandacht besteed aan het voorkomen dat jonge broertjes en zusjes doorstromen naar criminele jeugdgroepen.

In de Veiligheidshuizen bespreken de deelnemers uit de bestuurlijke, strafrechtelijke en zorgketen over de aanpak van het individu en zijn/haar omgeving (gezinsleden). Het vroegsignaleringsinstrument van de politie, genaamd Prokid, is eveneens bedoeld om risicojongeren onder de twaalf vroeg op het spoor te komen en tijdig te helpen. Prokid is een methodiek waarmee het risico op een (gewelddadige) criminele carrière kan worden vastgesteld en signalen door de politie kunnen worden doorgezet naar Bureau Jeugdzorg. Omdat ProKid signalen op woonadres genereert, komt de rest van het gezin tevens in beeld.

Burgemeesters en officieren van justitie beschikken voor de aanpak over een breed palet aan bevoegdheden om vroegtijdig in te grijpen in de criminele carrière van jongeren en het gezin.

Vraag 9

Moet uit het feit dat in deze maar ook andere berichtgeving in het kader van buurtoverlast steeds vaker sprake is van bendes de conclusie worden getrokken dat jeugdgroepen die overlast veroorzaken vaker met een georganiseerd structuur optreden? Is een verschil tussen  jeugdbendes en de door u gesignaleerde criminele jeugdgroepen? Zo ja, wat betekent dat voor uw aanpak van dit probleem? Zo nee, waarom wordt er dan wel de term bende genoemd?

Antwoord 9

Sinds eind 2009 registreren alle korpsen de jeugdgroepen op identieke wijze en is het mogelijk om op basis hiervan een inschatting te maken van de jeugdgroepen die problematisch van aard zijn. Driekwart van alle jeugdcriminaliteit in Nederland wordt gepleegd in groepsverband of vloeit voort uit groepsdynamische processen.

Het landelijk beeld van eind 2010, op basis van de uitvoering van de shortlist op wijkniveau, heeft aangetoond dat er 89 criminele jeugdgroepen zijn. Uit onderzoek is bekend dat de jeugdgroepen fluïde van aard zijn; er lijkt geen sprake van een toename van het optreden in een georganiseerde structuur.

De jeugdbendes vormen de zwaarste categorie binnen de criminele jeugdgroepen. Kenmerken van deze jeugdbendes zijn de hechte organisatie en de grote mate van hiërarchie. De motieven voor het plegen van delicten ligt bij deze groepen vooral in de financiële opbrengsten. De voorkeur van deze groepen gaat dan ook uit naar vormen van criminaliteit met een geringer risico en een groot rendement. De veronderstelling is dat deze groepen minder openlijk aan de weg timmeren2 en derhalve zoveel mogelijk uit het zicht van de politie en de media willen blijven. Deze groepen zullen overeenkomstig de aanpak als beschreven in mijn brief van 18 mei jl. worden aangepakt.


X Noot
1

De rol van het gezin in de ontwikkeling van antisociaal gedrag, Dekovic en Prinzie.

X Noot
2

Jeugdcriminaliteit in groepsverband ontrafeld, Beke, Van Wijk en Ferwerda, 2000.

X Noot
3

European street gangs and troublesome youth groups, Decker, Weerman, e.a. 2005.

Naar boven