Vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over een fusie van de universiteiten Leiden, Delft en Rotterdam (ingezonden 26 juli 2011).

Antwoord van staatssecretaris Zijlstra (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 22 september 2011).

Vraag 1

Wat is uw oordeel over het bericht «Fusie van universiteiten Leiden, Rotterdam, Delft»?1

Antwoord 1

Ik heb kennisgenomen van een krantenbericht over voornemens van de drie genoemde universiteiten. Over de inhoud van het artikel heb ik geen oordeel.

Vraag 2

Is het waar dat de collegevoorzitters van de universiteiten van Leiden, Rotterdam en Delft hun plannen voor een fusie bekend willen maken bij de opening van het academisch jaar? Zo nee, wat is dan wel hun voornemen?

Antwoord 2

Het is aan de betrokken instellingen om te bepalen hoe en op welk moment zij de publiciteit zoeken. De drie universiteiten hebben inmiddels inderdaad ter gelegenheid van de opening van het academisch jaar aangegeven waar zij staan in hun samenwerkingsproces.

Vraag 3

Deelt u de mening dat een fusie tussen deze drie universiteiten buitengewoon onverstandig is vanwege de schaalvergroting die het tot gevolg heeft? Hoe wordt het unieke karakter van de drie instellingen bewaard?

Antwoord 3

Naar ik heb begrepen, denkt men vooral aan samenwerking in het kader van gemeenschappelijke regelingen op basis van artikel 8.1 WHW dat het instellen van samenwerkingsinstituten mogelijk maakt. Het bewaren van het unieke karakter van de universiteiten van Delft, Rotterdam en Leiden is bij uitstek een aangelegenheid die de drie instellingen zelf aangaat. Niettemin willen de betrokken collegevoorzitters, waar het gaat om de uiteindelijke bestuurlijke en organisatorische vormgeving, alle opties openhouden, inclusief die van het – op termijn – daadwerkelijk samengaan van de drie universiteiten. Het is echter prematuur om de aangekondigde samenwerking van de universiteiten van Delft, Rotterdam en Leiden nu vanuit dat perspectief te beoordelen.

Vraag 4

Wordt de fusie mede ingegeven door de wens van de drie universiteiten hoger te scoren op internationale ranglijsten en meer internationale studenten aan te trekken, bijvoorbeeld uit China? Zo ja, wat is hierover uw mening?

Antwoord 4

Ik heb begrepen dat men plannen heeft voor intensieve samenwerking om de krachten op het terrein van onderwijs en onderzoek te bundelen met als doel profilering en differentiatie. De plannen die de drie instellingen aan het ontwikkelen zijn, zullen naar ik verwacht in lijn zijn met de kabinetsreactie van 7 februari jl. op het rapport van de Commissie Veerman en de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap van 1 juli jl., waarin profilering van instellingen en een betere benutting van en meer focus en massa in onderzoek tot prioriteit voor deze kabinetsperiode is verklaard. Indien de samenwerking tussen Leiden, Delft en Rotterdam leidt tot een hogere plaats van deze universiteiten op internationale ranglijsten, juich ik dat van harte toe.

Vraag 5

Hoe voorkomt u dat de nieuwe mega-universiteit een bestuur krijgt dat mijlenver verwijderd staat van personeel en collegezaal en veel minder affiniteit heeft met onderwijs en onderzoek?

Antwoord 5

Het voert te ver om op basis van een krantenbericht nu al te spreken van een mega-universiteit en een bestuur dat ver verwijderd staat van personeel en onderwijs. Zie ook mijn antwoord op de vragen 6 en 7.

Vraag 6

Is het waar dat voor een fusie een wetswijziging nodig is, aangezien de drie universiteiten in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek afzonderlijk worden benoemd? Zo ja, hoe kijkt u aan tegen een dergelijke wetswijziging?

Antwoord 6

Voor een bestuurlijke en/of institutionele fusie van openbare universiteiten is inderdaad wetswijziging nodig. Ik wil daarover in het algemeen het volgende zeggen: het is mijn voornemen om wet- en regelgeving, waar deze een belemmering vormen voor de ambities van de Strategische Agenda, zoveel mogelijk aan te passen en daartoe voorstellen te doen. Indien de plannen van twee of meer universiteiten gericht op intensieve samenwerking en profilering als bedoeld in de Strategische Agenda gebaat zijn bij een daadwerkelijke instellingsfusie, dan zal ik per geval bezien of wetswijziging om een fusie mogelijk te maken geboden is, maar eerst nadat is gebleken dat een fusie een meerwaarde heeft in termen van kwaliteit die niet bereikt kan worden met bestaande wettelijke samenwerkingsvormen. Aan een fusie zullen strikte voorwaarden worden gesteld ten aanzien van de zorgvuldigheid van het fusieproces, het draagvlak onder interne en externe belanghebbenden, beperking van overhead en checks & balances waar het gaat om governance en kwaliteitsborging. Bovendien zal de regelgeving met betrekking tot de fusietoets onverkort van toepassing worden verklaard.

Vooralsnog ga ik ervan uit dat de huidige wettelijke kaders voldoende ruimte bieden voor samenwerking tussen universiteiten; ik denk daarbij vooral aan de instelling van samenwerkingsinstituten ex artikel 8.1 WHW.

Vraag 7

Op wat voor manier hebben personeel en studenten van de universiteiten inspraak op de fusieplannen? Deelt u de mening dat zij over een dergelijke grote beslissing instemmingsrecht moeten hebben?

Antwoord 7

Ik vind het vanzelfsprekend dat bestuurders zoeken naar draagvlak voor veranderingen die wezenlijke consequenties hebben voor personeel en studenten en dat alle geldende bepalingen met betrekking tot de betrokkenheid van de medezeggenschap in acht worden genomen. Bij de beoordeling van een fusie is – zoals ook geldt bij andere fusiebesluiten – de instemming van de medezeggenschap van belang.

Vraag 8

Wordt de geplande fusie onderworpen aan de fusietoets? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, hoe blijft de kleinschaligheid en de variëteit van het onderwijsaanbod in de regio gewaarborgd?

Antwoord 8

Een fusietoets is eerst aan de orde wanneer er sprake is van een daadwerkelijke fusie, die dan ook wettelijk mogelijk gemaakt moet zijn. Ik voeg daaraan toe dat het waarborgen van kleinschaligheid niet het doel is van de fusietoetswetgeving en dat «regio» geen wettelijk gehanteerd begrip is in het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Overigens zijn ook grote instellingen in staat om het onderwijs kleinschalig te organiseren. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.

Vraag 9

Deelt u de mening dat andere vormen van geïntensiveerde samenwerking vergelijkbaar met een fusie net zo goed aan de fusietoets moeten worden onderworpen? Zo nee, hoe voorkomt u dat de fusietoets een lege huls wordt?

Antwoord 9

Op dit punt, samenwerking tussen ho-instellingen in relatie tot de fusietoets, ben ik op verzoek van de Kamer nader ingegaan in mijn brief van 2 september jl. (Kamerstuk 31 288, nr. 205). Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van die brief.

Vraag 10

Wat is uw eigen opvatting over schaalvergroting in het hoger onderwijs? Deelt u de mening dat de schaalvergroting in het hoger beroepsonderwijs (HBO) compleet is doorgeslagen en dat moet worden voorkomen dat een vergelijkbaar proces zich voordoet in het universitair onderwijs?

Antwoord 10

De schaalvergroting in het hbo heeft bijgedragen aan de emancipatie van het hoger beroepsonderwijs en de vorming van krachtige kennisinstellingen. Niettemin hebben we kunnen vaststellen dat er ook – in combinatie met andere factoren – in sommige situaties nadelige effecten kunnen zijn. Van een ongebreidelde schaalvergroting in het wetenschappelijk onderwijs zal geen sprake zijn, omdat een fusie per geval eerst wettelijk mogelijk moet worden gemaakt en bovendien aan een fusietoets onderworpen zal worden.

Vraag 11

Bent u bereid in gesprek te gaan met de collegevoorzitters van de drie instellingen met als inzet het afzien van een fusie? Zo ja, wilt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 11

Een gesprek met die inzet acht ik niet opportuun. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, is een fusie van de drie universiteiten wettelijk gezien thans niet mogelijk. Ik zal de Kamer uiteraard informeren over de uitvoering van de Strategische Agenda en over de afspraken die in dat kader met de instellingen en tussen de instellingen onderling worden gemaakt.

Vraag 12

Wanneer krijgt de Kamer antwoord op de eerdere Kamervragen van 27 mei 2011 over een mogelijke fusie tussen de Vrije Universiteit en de Universiteit van Amsterdam?2

Antwoord 12

De antwoorden op deze Kamervragen zijn begin augustus naar uw Kamer gestuurd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3274).


X Noot
1

NRC, 22 juli 2011.

X Noot
2

Vraagnummer (2011Z11239), ingezonden 27 mei 2011.

Naar boven