Vragen van het lid Çelik (PvdA) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het niet vervolgen van vermeende fraudegevallen bij scholen (ingezonden 8 september 2011).

Antwoord van minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de minister van Veiligheid en Justitie (ontvangen 14 oktober 2011).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het artikel «Frauderen zonder gevolgen»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe beoordeelt u de conclusie dat bij gevallen, waar vermoedens van fraude bestaan of waar financiële onregelmatigheden worden vastgesteld, veelal niet wordt overgegaan tot het doen van aangifte of onderzoek en vervolging door het Openbaar Ministerie?

Antwoord 2

Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen financiële onrechtmatigheden en vermoedens van strafbare feiten. Financiële onrechtmatigheden zijn alle financiële transacties die niet in overeenstemming zijn met de wet- en regelgeving, zoals de uitgaven van schoolbesturen aan leerlingenvervoer tussen huis en school. Zulke onrechtmatigheden zullen niet altijd tot een vermoeden van strafbare feiten leiden.

In 3 van de 15 gevallen in het islamitisch basisonderwijs waarbij financiële onrechtmatigheden zijn geconstateerd, bestond ook een vermoeden van strafbare feiten. In al deze gevallen is er aangifte gedaan. In één geval heeft het Openbaar Ministerie besloten over te gaan tot strafrechtelijke vervolging.

Vraag 3

Deelt u de mening dat deze gang van zaken niet overeen komt met de door u beschreven lijn met betrekking tot de verplichting voor ambtenaren om aangifte te doen bij vermoedens van fraude, zoals verzocht in de Kamerbreed aangenomen motie Çelik?2

Antwoord 3

Deze mening deel ik niet. De gang van zaken komt overeen met de door mij beschreven lijn. In alle gevallen waarin het ministerie van OCW een vermoeden van strafbare feiten had, is aangifte gedaan.

Vraag 4

Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat dergelijke vermeende fraudegevallen met rust gelaten worden en dat er bij vastgestelde fraude juist tot onderzoek en vervolging dient te worden overgegaan? Zo ja, wat betekent dit concreet voor de inzet van uw ministerie om tot een consequente aanpak van fraudegevallen te komen bij elke school waar zich malversaties lijken voor te doen? Zo nee waarom niet?

Antwoord 4

Het ministerie van OCW heeft een consequente aanpak. Bij vermoedens van strafbare feiten wordt hiervan aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie moet de aangifte beoordelen en besluiten of strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld.

Vraag 5

Hoe verklaart en beoordeelt u de vaststelling1 dat de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Veiligheid en Justitie naar elkaar wijzen als het op het ondernemen van actie tegen fraudegevallen aankomt?

Antwoord 5

Dit is geen vaststelling maar een opvatting van de betreffende journalist. Het ministerie van OCW en het Openbaar Ministerie hebben verschillende verantwoordelijkheden met betrekking tot strafrechtelijke vervolging. Het ministerie van OCW heeft de plicht aangifte te doen van misdrijven. Het Openbaar Ministerie moet de aangifte beoordelen en besluiten of strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld.

Vraag 6

Bent u bereid om op korte termijn in overleg te treden met de minister van Justitie en het Openbaar Ministerie om de prioritering van deze fraudegevallen met publiek geld te verhogen en om te zorgen dat er wel onderzoek en vervolging plaatsvindt?

Antwoord 6

Het belang dat het ministerie van OCW hecht aan de rechtmatige besteding van onderwijsbekostiging en het bestrijden van fraude is bekend bij het ministerie van V&J en bij het Openbaar Ministerie. Het is aan het Openbaar Ministerie dit belang af te wegen tegen andere belangen en het finale besluit te nemen over strafrechtelijke vervolging.

Vraag 7

Deelt u de constatering in bovengenoemd artikel dat scholen dubbel slachtoffer zijn wanneer er geen aangifte plaatsvindt en er geen vervolging wordt ingezet, temeer omdat scholen de terugvordering van middelen door het ministerie uit de eigen middelen moeten opvangen? Zo ja, hoe gaat u zich er sterk voor maken dat frauderende bestuurders dergelijke bedragen zelf terug moeten betalen en niet de scholen? Zo, nee waarom niet?

Antwoord 7

De rechtspersoon waarvan een onderwijsinstelling uitgaat, dient erop toe te zien dat haar bestuursleden of medewerkers niet onrechtmatig handelen. Indien deze rechtspersoon wordt geconfronteerd met schade door onrechtmatig handelen van een van haar bestuursleden of medewerkers is het aan die rechtspersoon zelf om de geleden schade te verhalen op het bestuurslid of de medewerker. Het ministerie van OCW heeft geen juridische bevoegdheid om onrechtmatig verkregen of bestede bekostiging te verhalen op individuele bestuursleden of medewerkers van een onderwijsinstelling. Het schoolbestuur is niet afhankelijk van een aangifte of strafrechtelijke vervolging om schade te kunnen verhalen.

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Beertema en Wilders, ingezonden 5 september 2011 (vraagnummer 2011Z16823).


X Noot
1

«Frauderen zonder gevolgen» – Binnenlands Bestuur, 2 september 2011 http://www.binnenlandsbestuur.nl/bb-magazine/all/bb-35 1839115.lynkx

X Noot
2

Reactie minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, d.d. 31-08-2011 op de motie Celik over aangifte door overheidsinstanties bij subsidiefraude (Kamerstuk 31 524, nr. 102).

Naar boven