Vragen van het lid Jadnanansing (PvdA) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de 10-urennorm voor studenten van buiten de Europese Economische Ruimte (ingezonden 5 april 2012).

Antwoord van staatssecretaris Zijlstra (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 1 juni 2012)

Vraag 1

Zijn de resultaten van de monitor «Studievoortgang bij buitenlandse studenten» al gepresenteerd? Zo nee, wanneer bent u in staat deze te presenteren?1

Antwoord 1

In de Studentenmonitor over 2011 is ook aandacht besteed aan buitenlandse studenten. De gegevens van de Studentenmonitor 2011, inclusief die over buitenlandse studenten, zijn eind april via www.studentenmonitor.nl beschikbaar gekomen. Gegevens over 2012 worden eind van dit jaar verwacht.

Vraag 2

Ziet u inmiddels mogelijkheden om de maximumnorm van 10 uren te verhogen voor studenten van buiten de Europese Economische Ruimte (EER)?

Antwoord 2

Zoals reeds eerder is aangegeven in de beantwoording op de vragen van de leden van Dijk en Van Bommel (Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3743) en de vragen van de leden Jadnanansing en Ferrier (Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3242), moet voorkomen worden dat het verrichten van arbeid voor de studiemigrant een hoofdactiviteit wordt. De maximumnorm van 10 uur werk per week of drie maanden fulltime werk in de zomermaanden waarborgt juist dat studie het hoofddoel is. Bij verruiming van de urennorm voor arbeid verandert het verblijfsdoel feitelijk van studie in arbeid. Ik zie op dit moment geen aanleiding tot het verhogen van de maximumnorm. Het verhogen van de urennorm is ook moeilijk te verenigen met de inspanningen van dit kabinet om mensen met een uitkering aan het werk te krijgen.

Vraag 3

Deelt u de mening dat, indien het aantal werkuren voor EU-studenten wordt verhoogd, dit ook verhoogd zou moet worden voor studenten van buiten de EER?2

Antwoord 3

De 10-urennorm en de 56-urennorm (14 uur per week) zijn normen van verschillende aard en met een verschillend doel. De 10-urennorm betreft een maximum aantal uren per week, om te voorkomen dat studenten van buiten de EER de regels voor de toegang tot de arbeidsmarkt omzeilen. Studiemigranten zouden dan feitelijk arbeidsmigranten worden (zie ook het antwoord op vraag 2).

De 56-urennorm daarentegen betreft een minimum aantal uren per maand en gaat over het al dan niet aangemerkt kunnen worden van studenten als migrerend werknemer in de zin van de Europese Richtlijn vrij verkeer van personen. Deze Richtlijn is alleen van toepassing op EU-burgers en dus niet op niet-EER-studenten. Studenten van buiten de EER kunnen daarom nooit als migrerend werknemer worden aangemerkt. Ik ben dan ook niet van mening dat de ene norm aan de andere norm kan worden aangepast. Het gaat immers om verschillende groepen, verschillende rechtsregels en verschillende beleidsterreinen.

Vraag 4

Deelt u de mening dat als arbeid van meer dan 10 uren ook tot significant slechtere studievoortgang leidt, dit ook geldt voor EU- studenten als zij minimaal 14 uren gaan werken?

Antwoord 4

Aanvullend op het antwoord op vraag 3 wil ik aangeven dat er voor wat betreft de toepassing van de 56-urennorm onderscheid gemaakt moet worden tussen werknemers en studenten. Op grond van Europese regels moeten werknemers uit de EER met betrekking tot de aanspraak op sociale en fiscale voordelen (waaronder studiefinanciering voor levensonderhoud) gelijk behandeld worden als nationale werknemers. Voor studenten geldt een dergelijke gelijke behandeling niet.

Het ophogen van de 32-urennorm heeft slechts tot doel een minder ruime invulling te geven aan het begrip migrerend werknemer, niet om studenten te verplichten meer te gaan werken naast hun studie. Ik vind het niet voor de hand liggen om het voor studenten, die het studeren als hoofdbezigheid hebben, extra gemakkelijk te maken om van alle voordelen verbonden aan het migrerend werknemerschap te kunnen genieten. Overigens kunnen EER-studenten wel direct aanspraak maken op de studiefinanciering voor de toegang tot het onderwijs (collegegeldkrediet).

Vraag 5

Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen EU- studenten en studenten van buiten de EER in het kader van de slechtere studievoortgang? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?

Antwoord 5

Het onderscheid waarop u doelt, is een uitvloeisel van het feit dat Europese regels slechts gelden voor Europeanen. Zie verder ook het antwoord op vraag 3.

Vraag 6

In hoeverre bent u bekend met mogelijke belemmeringen van studenten buiten de EER, bij het vinden en vervullen van een voltijdse stage in het kader van de studie, als gevolg van de gehanteerde urennorm? Hoe beoordeelt u een dergelijke belemmering in stagemogelijkheden? Wat gaat u hier aan doen?

Antwoord 6

De 10-urennorm geldt alleen bij tewerkstellingsvergunningen die zijn afgegeven ten behoeve van studenten die naast hun studie werk van bijkomende aard verrichten. Vreemdelingen die zijn toegelaten voor studie hebben geen tewerkstellingsvergunning nodig voor het doen van een verplichte stage ter voltooiing van hun opleiding. Mij zijn geen belemmeringen bekend van studenten van buiten de EER bij het vinden en vervullen van een voltijdse stage.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3242.

X Noot
2

AD.nl, «Zijlstra: Versobering studiefinanciering buitenlandse studenten», 10 maart 2012.

Naar boven