Vragen van het lid Çelik (PvdA) aan de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap over het bericht «Nederlandse scholieren blijven vaker zitten» (ingezonden 2 april 2012).

Antwoord van minister Bijsterveldt-Vliegenthart (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 14 mei 2012).

Vraag 1

Herinnert u zich eerdere vragen over «de zinloosheid van zittenblijven» van 23 september 2011?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe beoordeelt u het feit dat 22% van de 15-jarige scholieren aangeeft ooit «een keer te zijn blijven zitten»?2

Antwoord 2

Dit cijfer betreft het zittenblijven in het basisonderwijs en is gebaseerd op zelfrapportage door vijftienjarige leerlingen die met toetsen en vragenlijsten hebben deelgenomen aan het PISA-onderzoek. Het is de vraag of dat percentage als betrouwbaar moet worden beschouwd. In het Onderwijsverslag 2010/2011 vermeldt de onderwijsinspectie dat ongeveer 17% van de leerlingen in het basisonderwijs langer dan acht jaar over de basisschool doet.

Vraag 3

Hoe beoordeelt u het feit dat Nederland, met 22% zittenblijvers, ruim boven het gemiddelde van de 34 landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zit? Heeft u zicht op de oorzaak? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Zo nee, gaat u dit nader onderzoeken?

Antwoord 3

In de vergelijking is geen rekening gehouden met een belangrijk systeemverschil tussen het Nederlandse onderwijs en dat in andere landen. Nederland is namelijk het enige land waar kleuteronderwijs en basisonderwijs zijn geïntegreerd in een achtjarige basisschool. Elders gaan kinderen gemiddeld pas op zesjarige leeftijd naar de basisschool. De Inspectie van het Onderwijs constateert relatief veel «zittenblijvers» in de kleuterperiode en veel minder in de periode daarna (groep drie tot en met acht). Als we rekening houden met dit onderscheid komt Nederland een stuk dichter in de buurt van het OECD- en het EU-gemiddelde.

Vraag 4

Hoe beoordeelt u het feit dat één op de zes basisschoolleerlingen langer dan acht jaar over de basisschool doet? Hoe beoordeelt u het feit dat op zwakke en zeer zwakke scholen ongeveer één op de vijf leerlingen langer dan acht jaar over de basisschool doet? Heeft u inzicht in de oorzaak van het zittenblijven? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Zo nee, gaat u dit nader onderzoeken?

Antwoord 4

Dat het percentage zittenblijvers op zwakke en zeer zwakke scholen hoger ligt dan op andere scholen, hangt vermoedelijk samen met de kwaliteit van het onderwijs op die scholen. De inspectie spreekt scholen hierop aan.

Om meer zicht te krijgen op de oorzaken van zittenblijven, zal ik hier nader onderzoek naar laten doen. In dat onderzoek laat ik ook kijken naar de doelmatigheid en effectiviteit van zittenblijven. Dan kan ik ook beter het feit beoordelen dat een op de zes leerlingen langer dan acht jaar over de basisschool doet.

Vraag 5

Hoe beoordeelt u het feit dat op enkele scholen meer dan de helft van de leerlingen vertraging oploopt? Heeft u inzicht in de oorzaak hiervan? Is deze bevinding aanleiding voor nader beleid? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u?

Antwoord 5

Het gaat hier om uitzonderlijke situaties op scholen waar kennelijk het nodige aan de hand is. De inspectie spreekt scholen daarop aan en zal scholen waar zich een dergelijke situatie voordoet, vragen om maatregelen te treffen die tot verbeteringen moeten leiden. De inspectie zier er bij het vervolgtoezicht op toe of (en hoe) de school de gewenste verbeteringen realiseert.

Vraag 6

Hoe beoordeelt u het feit dat op 94 % van de basisscholen leerlingen blijven zitten? Wat zijn de redenen dat dit op 6% van de scholen niet gebeurt?

Antwoord 6

Dat op 94% van de basisscholen leerlingen blijven zitten, zegt nog niet zoveel. Het kan immers zo zijn dat op elk van deze scholen één leerling blijft zitten. In het Onderwijsverslag 2010/2011 staat echter ook dat op enkele scholen meer dan de helft vertraging oploopt. De inspectie spreekt scholen erop aan die in verhouding veel leerlingen een jaar over laten doen. Waarom op 6% van de basisscholen zittenblijven niet voorkomt is mij niet bekend. Ik zal dit betrekken bij het eerder genoemde onderzoek.

Vraag 7

Hoe beoordeelt u de bevinding van de inspectie dat vanuit vwo 3 veel leerlingen naar havo 4 teruggaan en dat vanuit havo 3 veel leerlingen terugstromen naar het vmbo? Heeft u inzicht in de oorzaken? Zo ja, wat zijn deze oorzaken en hoe beoordeelt zij deze oorzaken? Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar de relatie schooladviezen, cito en teruggaan in opleidingsniveau? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7

Het gedifferentieerde systeem van voortgezet onderwijs maakt het mogelijk dat leerlingen kunnen opstromen naar hogere – en afstromen naar lagere niveaus. De oorzaken liggen meestal bij het beter of minder presteren dan verwacht van leerlingen in de onderbouwperiode. Voor een deel heeft opstroom en afstroom te maken met de kwaliteit van de school.

De relatie tussen schooladviezen/cito-eindtoetscores en afstroom is al eerder onderzocht. Met de invoering van het onderwijsnummer wordt het in de nabije toekomst mogelijk om voor alle leerlingen na te gaan hoe deze relatie is. Ik ben zeker bereid dit dan periodiek te monitoren en daarover te rapporteren.

Vraag 8

Hoe beoordeelt u de stelling van Inspecteur-generaal van het Onderwijs dat zittenblijven een goede optie kan zijn voor een leerling, maar dat het van groter belang is dat scholen nog meer opbrengstgericht gaan werken, zodat leerlingen die dreigen te blijven zitten, met extra aandacht vooruit geholpen worden? Ziet u een rol voor zichzelf? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 8

Ik onderschrijf de stelling van de inspecteur-generaal. Opbrengstgericht werken staat dan ook centraal bij de aanpak in de Actieplannen Basis voor presteren, Beter presteren en Leraar 2020 – een krachtig beroep! Ik verwijs u graag naar de inhoud van deze plannen.

Vraag 9

Hoe verhouden de bevindingen van de onderwijsinspectie zich tot eerdere jaren?  Zijn de bevindingen van de inspectie voor u een reden tot het ontwikkelen van nader beleid? Zo ja, aan welke maatregelen en termijnen denkt u? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 9

Het percentage zittenblijvers in het basisonderwijs verandert weinig. De inspectie meldt een toename van het percentage zittenblijvers in het voortgezet onderwijs sinds 2008. Daarvoor vertoonde dit percentage in het voortgezet onderwijs jarenlang een daling.

Zoals eerder gesteld, moet opbrengstgericht werken zowel in het basis- als in het voortgezet onderwijs (onder meer) leiden tot minder zittenblijven en minder afstroom. Ik zal naar aanleiding van het eerder genoemde onderzoek bepalen of apart beleid op dit terrein nodig is.

Zie ook mijn antwoord bij vraag 6 en 8.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 424.

Naar boven