Vragen van de leden Recourt (PvdA) en Van der Steur (VVD) aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de uitspraak van de Hoge Raad inzake kinderalimentatie bij schuldsanering (ingezonden 22 november 2011).

Antwoord van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 19 december 2011). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 931.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Hoge Raad waarin wordt vastgesteld dat kinderalimentatie niet automatisch een preferente vordering is bij schuldsanering (en faillissement)? (LJN: BU4937, Hoge Raad, 11/03698 (CW 2634))

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wat is de beleidsconsequentie van het oordeel van de Hoge Raad, dat hij geen uitspraak kan doen over de algemene lijn ten aanzien van het bevoorrechten van kinderalimentatie omdat dit niet in de wet is opgenomen?

Antwoord 2

Uitgangspunt van de Nederlandse wet is dat schuldeisers alle gelijk zijn in rang (artikel 3:277 BW). Daarom bindt artikel 3:278 BW het maken van uitzonderingen op dit uitgangspunt aan strenge voorwaarden. Bevoorrechting en voorrang van vorderingen zijn bij uitstek bij wet te regelen onderwerpen. In het algemeen wordt er een terughoudend beleid gevoerd met betrekking tot de invoering van voorrechten, aangezien dit afbreuk doet aan de positie van concurrente schuldeisers.

Bij het verlenen van voorrechten wordt steeds een afweging gemaakt tussen het belang van deze ene schuldeiser en de belangen van de overige schuldeisers van de schuldenaar. Het oordeel van de Hoge Raad bevestigt dan ook slechts de expliciete bepaling in artikel 3:278 BW dat voorrechten alleen ontstaan uit de wet.

Voor de Richtlijn 4.7.2 van het Rapport alimentatienormen 2010 (het Tremarapport) van de Werkgroep Alimentatienormen van de NVvR, naar welke richtlijn wordt verwezen in het Vtlb-rapport («vrij te laten bedrag») van juli 2010 van de Werkgroep rekenmethode vtlb van Recofa, betekent de uitspraak van de Hoge Raad dat deze richtlijn op het punt van de kinderalimentatie als onderdeel van het vrij te laten bedrag niet meer op dezelfde wijze kan worden toegepast. De Recofa-vergadering heeft in overleg met de werkgroep alimentatienormen het voornemen geuit om de huidige «afspraak» tussen insolventierechters en familierechters te herzien. Er wordt gestreefd naar een aanpassing van het rapport berekening vrij te laten bedrag en het rapport Alimentatienormen in de lijn van het arrest van de Hoge Raad met ingang van 1 januari 2012.

Vraag 3

Deelt u de mening dat bij een faillissement en bij schuldsanering kinderalimentatie voorrang moet krijgen boven andere schuldeisers dit in het belang van het kind? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 3

Een wettelijk voorrecht voor kinderalimentatie geeft de schuldeiser voorrang bij de inning boven de overige concurrente schuldeisers.

Ik acht het van groot belang dat ouders die kinderalimentatie moeten betalen daadwerkelijk voldoen aan deze verplichtingen. Blijft betaling van kinderalimentatie uit dan kan de verzorgende ouder het LBIO vragen om de inning van de achterstallige kinderalimentatie op zich te nemen. Het LBIO beschikt over effectieve middelen om alimentatie te innen. In ruim 90 %van de aan het LBIO ter inning gegeven vorderingen ter zake van kinderalimentatie is de inschakeling van deze organisatie succesvol. Werkt de alimentatieplichtige niet mee aan vrijwillige voldoening van de achterstand dan kan het LBIO tot dwanginvordering overgaan. De invordering eindigt als er ten minste een half jaar regelmatig is betaald en er geen achterstand meer is.

Heeft de alimentatieschuldenaar zoveel schulden dat hij in het geheel geen betalingsverplichtingen meer kan voldoen en wordt hij failliet verklaard, dan biedt een wettelijk voorrecht voor de kinderalimentatie weinig soelaas. Faillissement betekent dat de schuldenaar heeft opgehouden zijn schulden te betalen. Bevoorrechte vorderingen hebben slechts voorrang op de concurrente schuldeisers. Uit de boedel moeten eerst de faillissementskosten en boedelkosten en vaak ook de Belastingdienst worden voldaan. In de praktijk is er dan voor de andere schuldeisers meestal niet veel over. Van een kale kip valt immers niet te plukken. Bevoorrechting wekt in die zin ten onrechte verwachtingen over de inbaarheid van de kinderalimentatie.

Het ligt veeleer in de rede dat de alimentatieplichtige voor de duur van het faillissement nihilstelling van de kinderalimentatie vraagt. Hij of zij heeft dan immers geen draagkracht meer.

In een situatie van schuldsanering heeft een wettelijk voorrecht voor de kinderalimentatie, hoe sympathiek ook, eveneens weinig praktisch nut. De preferente schuldeiser heeft slechts recht op een dubbel uitkeringspercentage ten opzichte van een concurrente schuldeiser (art. 349 lid 2 Fw). Een preferentie in de schuldsanering is dus (nog) minder waard dan in een situatie van faillissement. Bedacht moet worden dat er voor een schuldeiser vaak weinig of niets te halen is in een schuldsaneringsboedel. Ook in dit geval kan de alimentatieplichtige nihilstelling vragen voor de duur van de insolventie. Ook hier zal een bevoorrechting van kinderalimentatie verwachtingen wekken die zelden of nooit kunnen worden waargemaakt.

Vraag 4 en 5

Herinnert u zich de brief van 15 januari 2010 waarin uw ambtsvoorganger toezegt het bevoorrechten van de vordering tot kinderalimentatie nader te onderzoeken?1 Wat is de stand van zaken van dat onderzoek?

Bent u bereid de wet zo te veranderen dat kinderalimentatie een wettelijke preferente vordering wordt bij faillissement en schuldsanering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer uw voorstel verwachten?

Antwoord 4 en 5

Ja. In de brief van 15 januari 2010 heeft de vorige Minister van Justitie toegezegd het bevoorrechten van de vordering tot kinderalimentatie nader te onderzoeken en daartoe in overleg te treden met het LBIO en het Landelijk overleg van voorzitters van de familiesectoren. Na de brief van 15 januari 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden met het LBIO. Inmiddels is opnieuw gesproken met het LBIO en met vertegenwoordigers van Recofa. Recofa heeft zich negatief uitgelaten over het te verwachten effect van bevoorrechting van kinderalimentatie in schuldsanering en faillissement, maar is positief over bevoorrechting voor gevallen daarbuiten. De vFAS heeft aangegeven positief te staan tegenover bevoorrechting voor de situatie van schuldsanering. Het LBIO is weliswaar voorstander van bevoorrechting van kinderalimentatie maar ook het LBIO verwacht daarvan enkel een positief effect voor de inning van kinderalimentatie buiten schuldsanering en faillissement. Het LBIO gaat intern uitzoeken om welke en hoeveel gevallen dit gaat. Op basis van de door het LBIO aan te leveren cijfers kan ik bepalen of deze een ingrijpende maatregel als de bevoorrechting van kinderalimentatie rechtvaardigen.


X Noot
1

Kamerstuk, 32 123 VI, nr. 81.

Naar boven