Vragen van het lid Schouw (D66) aan de minister-president, minister van Algemene Zaken, over zakelijke belangen (ingezonden 7 december 2010).

Antwoord van minister Donner (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede namens de minister-president, minister van Algemene Zaken, de minister en staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de minister voor Immigratie en Asiel, de minister en staatssecretaris van Financiën, de minister en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister van Defensie, de minister en staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, de minister en staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de minister en staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister en staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister en staatssecretaris van Buitenlandse Zaken (ontvangen 22 december 2010)

Herdruk in verband met correctie nummer.

Vraag 1, 2, 3, 4 en 5

Bezit u financiële belangen in vennootschappen of ondernemingen? Zo ja, wat zijn de (statutaire) namen daarvan?

Heeft u het beheer van financiële belangen op afstand geplaatst? Zo ja, hoe? Indien u daarbij gebruik maakt van een of meer rechtspersonen, wat zijn de statutaire namen daarvan? In hoeverre zijn natuurlijke personen die hierin een rol spelen, aan te merken als onafhankelijke derde?

Heeft u banden met personen of organisaties die een bijzonder belang hebben bij aangelegenheden die deel uit maken van uw portefeuille?

Welke gedragslijn hanteert u om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen, voor het geval onder uw verantwoordelijkheid (rechts)handelingen kunnen of moeten worden verricht welke direct of indirect een voordeel opleveren voor een financieel belang van u of voor personen en organisaties als bedoeld in vraag 3?

Bezit u onroerende zaken in het buitenland? Zo ja, in welk land?

Antwoord 1, 2, 3, 4 en 5

In antwoord op de vragen van het lid Schouw (D66) d.d. 7 december 2010, wil ik u, mede namens respectievelijk de minister-president, minister van Algemene Zaken, de minister en staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de minister voor Immigratie en Asiel, de minister en staatssecretaris van Financiën, de minister en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister van Defensie, de minister en staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, de minister en staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de minister en staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister en staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister en staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, als volgt mededelen.

Elke bewindspersoon draagt er zorg voor dat hij bij de uitoefening van zijn functie iedere mogelijke schijn vermijdt dat er van objectieve besluitvorming geen sprake is. Bij hun aantreden wordt zoals bekend van bewindslieden gevraagd om terug te treden uit alle functies, nevenfuncties en andere nevenactiviteiten, betaald of onbetaald. Voorts wordt gevraagd de zeggenschapsrechten inzake relevante financiële of zakelijke belangen te regelen teneinde te voorkomen dat deze het functioneren beïnvloeden. De daarbij gehanteerde gedragslijn is beschreven in de brief van de minister-president, minister van Algemene Zaken, van 20 december 2002 (Kamerstukken II 2001/02, 28 754, nr. 1). Over de inhoud van het gesprek tussen formateur en kandidaat-bewindspersoon worden in verband met het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer geen andere mededelingen gedaan dan in een brief van de minister-president aan de Tweede Kamer na afloop van de formatie, zoals laatstelijk bij brief van 15 oktober 2010 (Kamerstukken II 2010/11, 32 417, nr. 18). In deze brief wordt mededeling gedaan van eventueel getroffen regelingen ten aanzien van onverenigbare financiële en zakelijke belangen en eventueel behouden nevenfuncties. Het kabinet acht deze regeling, mede in het licht van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, adequaat.

Uitgangspunt met betrekking tot de beantwoording van vragen omtrent de particuliere situatie is dat de informatieplicht van bewindslieden ziet op hun handelen in de uitoefening van hun ambt. De wijze waarop bewindslieden hun particuliere leven en vermogen hebben ingericht, valt niet onder deze informatieplicht. Dit is anders indien de particuliere sfeer of het handelen daarin het publieke functioneren van de bewindspersoon beïnvloedt of dreigt te beïnvloeden. Elke bewindspersoon draagt er zorg voor dat bij de uitoefening van zijn functie van objectieve besluitvorming sprake is. Waar van het tegendeel blijkt kan dit voorwerp van discussie met de Staten-Generaal worden. Dat is ook de ratio van de regeling zoals hierboven beschreven.

Voor het overige verwijs ik naar de beantwoording van de minister-president, minister van Algemene Zaken, op de vragen van het lid Van Gent (GroenLinks) d.d. 4 november 2010, nr. 2010Z15887, van het lid Van Gesthuizen (SP) d.d. 5 november 2010, nr. 2010Z16037, en van het lid Schouw (D66) d.d. 5 november 2010, nr. 2010Z16034 en de behandeling op 17 november 2010 door de Tweede Kamer van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Algemene Zaken en van het Kabinet der Koningin en de Commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (III) voor het jaar 2011 (32 500-III).

Naar boven