Vragen van de leden Recourt en Marcouch (beiden PvdA) aan de minister van Veiligheid en Justitie over de beveiliging van joodse instellingen (ingezonden 23 augustus 2011).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 13 september 2011).

Vraag 1

Kent u het bericht «Veiligheid kost Joden fortuin»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Ziet het rijk, naast een verantwoordelijkheid voor de burgers en de lokale overheid, ook voor zichzelf een verantwoordelijkheid voor het beschermen van religieuze instellingen? Zo ja, op welke wijze wordt hier gestalte aan gegeven? Zo nee, waarom niet? Hoever strekt de verantwoordelijkheid van anderen voordat de rijksoverheid wel verantwoordelijk is?

Antwoord 2

Veiligheid is een kerntaak van de overheid. De verantwoordelijkheid van de rijksoverheid is vormgegeven door tal van maatregelen gericht op een veiliger Nederland. Dit betreft preventieve maatregelen, maatregelen om (gevoelens van) onveiligheid in buurten tegen te gaan, maatregelen gericht op het vergroten van de aangiftebereidheid en maatregelen gericht op een effectieve opsporing en vervolging. Daarnaast heeft het rijk de verantwoordelijkheid voor de inrichting en de werking van het stelsel bewaken en beveiligen, dat het nemen van beveiligingsmaatregelen voor personen, objecten en diensten regelt.

Bewaken en beveiligen van religieuze instellingen wordt volgens het stelsel bewaken en beveiligen vormgegeven. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen kent het stelsel een getrapte verantwoordelijkheid. De lokale overheid kan aanvullende maatregelen nemen als de ernst en waarschijnlijkheid van dreiging en risico vormen aanneemt dat een burger of de organisatie waartoe hij behoort hier op eigen kracht geen weerstand meer aan kan bieden. Als uitzondering hierop heeft de rijksoverheid een bijzondere verantwoordelijkheid voor de bewaking en beveiliging van een beperkte groep personen, objecten en diensten. Dit betekent overigens niet een andere werkwijze of andere maatregelen. In het decentraal domein kunnen op basis van dreiging en risico dezelfde maatregelen genomen worden als in het rijksdomein.

Vraag 3

Welke criteria worden er gehanteerd om te beoordelen of in het kader van het Stelsel Bewaken en Beveiligen de rijksoverheid een aanvullende verantwoordelijkheid heeft voor het bewaken en beveiligen van personen of objecten?

Antwoord 3

Het waken voor de veiligheid van personen, objecten en diensten is een reguliere politietaak en derhalve een decentrale aangelegenheid. In het stelsel bewaken en beveiligen is opgenomen dat slechts in uitzonderingsgevallen de besluitvorming over beveiligingsmaatregelen plaatsvindt op rijksniveau. Daarbij gaat het om het nationale belang dat is gemoeid met het zo veilig en ongestoord mogelijk functioneren van personen, objecten en diensten. Bij de beoordeling of er sprake is van een nationaal belang spelen de volgende afwegingen een rol:

  • de veiligheid van de staat;

  • de nationale en internationale (democratische) rechtsorde;

  • de betrekkingen met andere mogendheden;

  • de continuïteit en integriteit van de openbare sector;

  • voor personen geldt bovendien dat aanwijzing plaatsvindt wanneer deze een bijzondere democratische plicht ongestoord moet kunnen uitvoeren of vervullen.

Overigens laat dit onverlet dat wanneer zwaarwegende belangen van de staat in het geding zijn tot opname in het rijksdomein kan worden besloten.

Vraag 4

Bent u of is de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) bekend met lokale veiligheidsinformatie van Regionale Discriminatieoverleggen, politie of veiligheids- en inlichtingendiensten ten aanzien van de genoemde joodse instellingen? Zo ja, hebt u naar aanleiding van die informatie de afweging gemaakt dat u geen (financiële) verantwoordelijkheid draagt voor het bewaken of beveiligen van die instellingen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

Het stelsel bewaken en beveiligen kent de mogelijkheid voor de NCTb om het lokaal bevoegd gezag gevraagd en ongevraagd te adviseren over beveiligingsmaatregelen. De NCTb doet dit op basis van informatie van de inlichtingen en veiligheidsdiensten, die de informatie uit de regio’s betrekken. Deze informatie over dreiging en risico op landelijk niveau kan aanleiding geven om de lokale overheid te adviseren tot het nemen van extra beveiligingsmaatregelen. Op dit moment is dit niet het geval.

Vraag 5

Maakt u of de NCTb een andere afweging van het dreigingsbeeld ten aanzien van genoemde joodse instellingen dan die instellingen zelf? Zo ja, waaruit bestaat dit verschil? Hoe verklaart u dit?

Antwoord 5

Ik ga in gesprek met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap over dreiging en risico, zie mijn brief van 13 september 2011 over de motie Rouvoet, in antwoord op uw verzoek met kenmerk 2011Z17040. Uit veiligheidsoverwegingen doe ik in het openbaar geen uitspraken over dreiging en risico ten aanzien van specifieke objecten en diensten. Ik ben desgewenst bereid uw Kamer hier vertrouwelijk over te informeren in de Commissie voor de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten.

Vraag 6

Waarom komt u pas in het najaar 2010 met een inhoudelijke reactie op de motie-Rouvoet van 8 maart 2011 waarin de regering gevraagd wordt om in gesprek te gaan met joodse (onderwijs)instellingen en gemeenten teneinde tot een oplossing te komen voor de onevenredig hoge beveiligingskosten van deze instellingen?2

Antwoord 6

Ieder incident bij een gebedshuis zorgt ervoor dat mensen gekwetst worden in hun geloofsbeleving. Dergelijke incidenten neemt de overheid dan ook serieus. In de anti-discriminatiebrief en de aanscherping hierop (TK 2010–2011, 30 950, nr. 34 en TK 2009–2010, 32 123 VII, nr. 74 staan tal van maatregelen die erop gericht zijn meer veiligheid te creëren. Bewakings- en beveiligingsmaatregelen kunnen niet los worden gezien van dit pakket aan maatregelen. Vandaar dat ik wil aansluiten bij de voortgangsrapportage van totale anti-discriminatie aanpak. Voor de uitvoering van de motie verwijs ik naar mijn brief van 13 september 2011, in antwoord op uw verzoek met kenmerk 2011Z17040.

Vraag 7

Zijn er naast de genoemde joodse instellingen nog meer religieuze instellingen die met hoge kosten voor beveiliging te maken hebben? Zo ja, welke instellingen betreft dit en hoe hoog zijn deze kosten naar schatting?

Antwoord 7

Ik heb geen onderzoek gedaan naar de kosten die religieuze instellingen maken voor hun beveiliging.Het uitgangspunt in het stelsel bewaken en beveiligen is dat op basis van de gepercipieerde dreiging en risico indien noodzakelijk adequate maatregelen worden genomen. Maatregelen dienen er erop gericht dreiging en risico te verlagen of de weerstand te verhogen. Uit de hoogte van de kosten die burgers of organisaties maken kan niet worden afgeleid welke beveiligingsmaatregelen noodzakelijk zijn.

Vraag 8

Heeft het rijk voor andere religieuze instellingen verantwoordelijkheid genomen ten aanzien van de beveiliging? Zo ja, welke instellingen betreft dit?

Antwoord 8

Op basis van dreiging en risico worden indien noodzakelijk door het lokaal bevoegd gezag beveiligingsmaatregelen genomen. Zoals gezegd kan het rijk hiertoe het lokaal bevoegd adviseren. Dit is bijvoorbeeld begin dit jaar ten aanzien van koptische kerken (zie 2011Z00037) gebeurd. Ook is in bepaalde gevallen aandacht gevraagd voor de beveiliging van Joodse instellingen. Bijvoorbeeld in januari 2009 vanwege een verhoogde spanning in het Midden-Oosten. Destijds is vanuit de Rijksoverheid bij alle gemeenten en politieregio’s aandacht gevraagd voor joodse objecten en gebouwen. De uitvoering van beveiligingsmaatregelen wordt onder lokaal gezag vormgegeven, aansluitend bij de lokale situatie. Van de aard en omvang van deze maatregelen doe ik om veiligheidsredenen in het openbaar geen uitspraken.


X Noot
1

Het Parool, 5 augustus 2011.

X Noot
2

Kamerstukken 30 950, nr. 29.

Naar boven