Vragen van het lid Arib (PvdA) aan de minister van Veiligheid en Justitie over misbruik van minderjarige jongens in de prostitutie (ingezonden 8 december 2010).

Antwoord van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 8 februari 2011) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 858.

Vraag 1

Kent u het persbericht bij het boek «Vrijbuiters uitgebuit, minderjarige jongens in de prostitutie» van L. Repetur/J.Veenstra (Movisie)1 en herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen over seksueel misbruik onder Marokkaanse jongeren2 het onderzoek naar de aard en omvang van seksueel misbruik en prostitutie van minderjarige allochtone jongens van Horn e.a.3 en het onderzoek «Verborgen werelden, minderjarige jongens, misbruik en prostitutie»4?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wanneer worden de vragen die de vaste commissie voor Justitie in september 2009 naar aanleiding van de brief van de minister van Justitie d.d.11 juni 2009 en het daarbij behorende rapport van het Bonger Instituut voor Criminologie van de Universiteit van Amsterdam over «Verborgen werelden; minderjarige jongens, misbruik en prostitutie»5 hebben gesteld, beantwoord? Waarom zijn de vragen meer dan één jaar blijven liggen? Bent u bereid deze vragen uiterlijk vrijdag 10 december 2010 te beantwoorden?

Antwoord 2

Bij de beantwoording van deze Kamervragen zal ik tevens rekening houden met de destijds door de leden van de vaste commissie voor Justitie gestelde vragen. Omdat ik pas op 10 december 2010 kennis kon nemen van het boek «Vrijbuiters uitgebuit. Minderjarige jongens in de prostitutie» was het niet mogelijk om voor 10 december de gestelde vragen te beantwoorden.

Aan het einde van de beantwoording van deze Kamervragen wordt ingegaan op de vragen van de leden van de vaste commissie voor Justitie, van september 2009.

Vraag 3

Deelt u de conclusie van de auteurs van het boek «Vrijbuiters, uitgebuit, minderjarige jongens in de prostitutie» dat de hulpverlening, de politie en het onderwijs de signalen van minderjarige jongens die seks voor geld hebben, niet herkennen? Zo ja, hoe is dat, gezien de aandacht die er al eerder voor dit probleem was, nog steeds mogelijk en wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 3

Ik deel die conclusie niet. In dit boek van Repetur en Veenstra zijn in totaal drie hulpverleners, een afdelingsmanager en een politiefunctionaris aan het woord geweest.

Ik vind het voorbarig om de conclusies te veralgemeniseren. Wat opvalt in zowel het boek van Repetur en Veenstra als in het WODC-onderzoek, is dat de geïnterviewde jongens veelal niet het idee hebben dat hun problemen samenhangen met prostitutie en daarom niet aan (hun) hulpverleners melden dat ze zich prostitueren. Dat maakt herkenning van jongensprostitutie voor hulpverleners vaak moeilijk.

Het Expertisepunt Jeugdprostitutie van Movisie heeft in de afgelopen jaren trainingen en workshops op het gebied van jeugdprostitutie verzorgd voor onder meer hulpverleners, politiemensen, preventiewerkers, lokale en provinciale overheden en het onderwijs.

De meeste scholen hebben een Zorg- en Adviesteam (ZAT), waarin zij samenwerken met jeugdgezondheidszorg, jeugdzorg, (school)maatschappelijk werk, leerplicht en politie om onderwijsoverstijgende problemen van leerlingen snel en in gezamenlijkheid aan te pakken. Met het wetsvoorstel Zorg in en om de school (ZioS) dat bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in voorbereiding is, wordt deze samenwerking wettelijk geborgd.

Vraag 4

In hoeverre verhouden de conclusies in het genoemde boek zich tot de conclusies van het genoemde WODC onderzoek uit 2009 over de aard en de ernst van de problematiek? In hoeverre zijn de bevindingen tegenstrijdig?

Antwoord 4

De conclusies in het boek zijn gebaseerd op een beperkt aantal interviews met jongens, klanten en hulpverleners en een quickscan, uitgevoerd op één van de grootste websites op dit gebied (boys4u.nl). Van de 131 bruikbare reacties (uit een aangeschreven groep van 1800) bleek ongeveer een kwart van de jongens voor het 18de jaar een eerste ervaring met betaalde seks te hebben gehad.

Het WODC-onderzoek bevat een omvangrijke literatuurstudie naar misbruik van minderjarigen, een analyse van de landelijke politieregistraties met betrekking tot misbruik van minderjarige jongens en een uitgebreid veldonderzoek.

De conclusies uit beide onderzoeken, hoewel qua opzet en omvang zeer uiteenlopend, wijzen in dezelfde richting (zie verder het antwoord op vraag 6.

Vraag 5

Kunt u, ook in het licht van de eerdere conclusie van het genoemde WODC-onderzoek uit 2009 dat «er geen betrouwbare cijfers te geven [zijn] van het aantal jongens dat tegen vergoeding seks heeft met mannen, zelfs geen onderbouwde (ruwe) schattingen»6, wel een indicatie geven van de omvang van deze problematiek? Zo ja, wat is die omvang? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen om de omvang eindelijk in kaart brengen en wellicht meer actie te ondernemen om deze problematiek aan te pakken?

Antwoord 5

Op basis van dossieranalyse en bewerking van registratiegegevens van de politieregio’s komt men in het WODC-onderzoek tot een landelijke schatting van circa 680 geregistreerde zaken van seksueel misbruik van minderjarige jongens per jaar (dus niet enkel jongensprostitutie).

Het onderzoek van Horn e.a., gebaseerd op tellingen uit een onderzoek dat in 1994 is gedaan, spreekt over 3000 jongens (waarvan niet bekend is welk deel minderjarig is) die zich bezighouden met prostitutieactiviteiten.

Zowel uit het WODC-onderzoek als uit het boek van Repetur en Veenstra lijkt het aandeel minderjarigen onder de jongensprostitués relatief klein te zijn. De jongens doen zich vaak jonger voor dan hun kalenderleeftijd. Omdat deze jongens er meestal niet voor uitkomen dat zij betaalde seks hebben, is het moeilijk om een indicatie van de omvang te krijgen.

Om meer zicht te krijgen op de omvang van jeugdprostitutie heb ik ook voor 2011 ruimte op mijn begroting gemaakt voor de ontwikkeling van een registratiesysteem. Bovendien zijn jeugd- en jongensprostitutie betrokken bij de aanpak van mensenhandel.

Het ministerie van VWS richt zich op het voorkómen van problematiek met betrekking tot seksuele gezondheid. Het ingezette meerjarige programma «Seksuele Gezondheid van de Jeugd» van ZonMw, is gericht op bevordering van de seksuele gezondheid van jongeren en de campagne «Maak seks lekker duidelijk» is gelanceerd om de weerbaarheid van jongeren te vergroten. In samenwerking met het ministerie van OCW is extra geld vrijgekomen voor de seksuele vorming van jongens en voor mediawijsheid.

Door het hele land worden gratis en anoniem seksualiteitsspreekuren voor jongeren georganiseerd, met aandacht voor seksuele weerbaarheid en seksuele dwang. Op de SOA-poli’s is bovendien de aandacht voor prostitutie geborgd (Kamerstukken II, 2008/09, 30 420, nr. 135). Voor een volledig overzicht van het VWS-beleid op het gebied van seksuele gezondheid verwijs ik u naar de beleidsbrief seksuele gezondheid van de toenmalige staatssecretaris van VWS. (Kamerstukken II, 2009/10, 32 239, nr. 8.

Vraag 6

Onderscheidt het misbruiken van minderjarige jongens, die zich in Nederland prostitueren, zich in strafrechtelijke zin van misbruik in het kader van kindersekstoerisme? Zo ja, waaruit bestaat dat onderscheid dan? Zo nee, deelt u de mening dat ook de aanpak van kinderprostitutie in Nederland uw volle aandacht nodig heeft?

Antwoord 6

Nee. Tegen de klant van een minderjarige (jongens)prostituee kan strafrechtelijk worden opgetreden op grond van artikel 248b respectievelijk de artikelen 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Op grond van deze bepalingen is strafvervolging mogelijk zowel wanneer het feit in Nederland wordt gepleegd als – ingevolge de extraterritoriale rechtsmacht die uit de artikelen 5 en 5a Sr voortvloeit – wanneer het feit door een Nederlander of een ingezetene buiten Nederland wordt gepleegd.

Prostitutie door minderjarigen in Nederland verdient een krachtige aanpak. Naast de mogelijkheden die het Wetboek van Strafrecht daartoe biedt, zullen ook de maatregelen die zijn opgenomen in het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (32 211) – dat thans bij uw Kamer aanhangig is – daaraan bijdragen.

Vraag 7

Deelt u de mening dat er weliswaar veel onderzoek is gedaan naar de problematiek van prostitutie door minderjarige jongens, maar dat dit desalniettemin nauwelijks heeft geleid tot het aanpakken van deze problematiek? Zo ja, waarom is dat en wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7

Er is gericht onderzoek gedaan naar de aard en omvang van minderjarige jongensprostitutie. Gelet op de (zeer) beperkte uitkomsten kan hiervoor (nog) geen specifieke aanpak worden ontwikkeld. De aanpak van jongensprostitutie is opgenomen in de aanpak van prostitutie door minderjarigen. Voor de ingezette acties verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3, 5 en 6.

Wanneer er zorg is over een minderjarige jongen die zich mogelijk prostitueert, bestaat natuurlijk altijd de mogelijkheid om een beroep te doen op Bureau jeugdzorg (BJZ) of een melding te doen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Ook is het mogelijk dat BJZ of AMK de Raad voor de Kinderbescherming inschakelt, zodat kinderbeschermingsmaatregelen kunnen worden ingezet om deze jongens te helpen.

Reactie op vragen uit het verslag van de vaste commissie van Justitie van september 2009

Zijn er cijfers bekend over misbruik binnen de familiesfeer bij Marokkaanse jongens?

Nee. In overeenstemming met de Wet politieregisters worden op dit moment alleen de nationaliteit en het geboorteland van plegers en slachtoffers van huiselijk geweld geregistreerd. Het geboorteland van hun (groot)ouders wordt niet geregistreerd. Daardoor kan enkel onderscheid worden gemaakt tussen autochtonen en allochtonen van de eerste generatie. Een groot deel van de Marokkaanse jongens is in Nederland geboren en heeft de Nederlandse nationaliteit.

Hoe zit het met de meldings- en aangiftebereidheid bij Marokkaanse Nederlanders?

Ook hier geldt dat dit niet kan worden nagegaan en daar dus geen cijfers over bestaan.

Waarom zijn Oost-Europese jongens oververtegenwoordigd?

In het WODC-onderzoek wordt gemeld dat hulpverleners van de enige hulpverleningsinstelling in Amsterdam die zich specifiek richt op jongensprostitutie, vooral contact hebben met Oost-Europese jongens, die overigens meestal ouder zijn dan 21 jaar. Daaruit kan niet worden afgeleid dat deze jongens zijn oververtegenwoordigd als minderjarige jongensprostitués.

Wat is de rol van internet?

Zowel uit het onderzoek van het Bongerinstituut voor Criminologie als uit het boek «Vrijbuiters uitgebuit. Minderjarige jongens in de prostitutie», komt naar voren dat internet een belangrijk medium is voor de jongens om contact te zoeken. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 wordt ook aandacht geschonken aan het internet bij de aanpak om seksuele gezondheid te bevorderen.

Is de minister bereid om nader onderzoek te doen?

Een nader onderzoek, dat door een aantal leden wordt gevraagd, zal op dit moment geen andere feiten aan het licht brengen. Ik wil eerst de resultaten van de registratie van jeugdprostitutie kunnen analyseren.

Welke actiepunten heeft de minister voor ogen ten aanzien van de daders, die veelal afkomstig zijn uit de dagelijkse omgeving van de slachtoffers?

Tegen klanten van minderjarige jongensprostitués, die (ook) als daders worden beschouwd, wordt strafrechtelijk opgetreden (zie ook het antwoord op vraag 9.

Uit het WODC-onderzoek en uit het boek van Repetur en Veenstra komt naar voren dat jongensprostitués meestal zelf op zoek gaan naar hun klanten. Dat gebeurt vaak via internet, maar ook via escortbureaus, sauna’s, ontmoetingsplaatsen in parken, etc.

De programma’s over seksuele vorming en weerbaarheid van OCW en VWS hebben als doel om jongeren te informeren over de risico’s waaraan zij zichzelf blootstellen.


X Noot
1

http://www.movisie.nl/134539/def/home/nieuws/nieuws/persbericht_minderjarige_jongens_in_de_prostitutie_zijn_blinde_vlek_/

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2005–2006, nr. 1053.

X Noot
3

VU, 2001, in opdracht van het WODC.

X Noot
4

Bonger Instituut voor Criminologie UvA, in opdracht van het WODC, 2009.

X Noot
5

Kamerstuk 31700-VI, nr. 131.

X Noot
6

http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/marokkaanse-kinderen-m.n.jongens-als-slachtoffer-van-seksueel-misbruik.aspx?cp=44&cs=6796

Naar boven