Vragen van de leden Van Dam en Spekman (beiden PvdA) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Immigratie en Asiel over de eisen van inburgering in het buitenland voor de gezinshereniging van immigranten (ingezonden 18 november 2010).

Antwoord van minister Donner (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede namens de minister voor Immigratie en Asiel (ontvangen 19 januari 2011)Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1046. 

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het artikel «Klacht over gezinshereniging»1 en van de uitzending van De Ombudsman2 over de onmogelijke gezinshereniging in twee individuele zaken?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Is het waar dat in de betreffende twee uitzonderlijke, schrijnende zaken, waarbij een tot Nederlander genaturaliseerde vluchteling al jaren gescheiden leeft van zijn vrouw en kinderen en een ander gezin met kinderen dat gescheiden leeft van de moeder, de Nederlandse eisen voor inburgering in het buitenland verhinderen dat deze families bij elkaar kunnen leven? Kunt u dit toelichten?

Antwoord 2

Van belang voor het antwoord op deze vraag, is dat er geen vrijstelling wordt verleend van het inburgeringsvereiste in het buitenland aan de gezinsleden van (voormalige) asielzoekers aan wie een verblijfvergunning regulier is verleend, bijvoorbeeld op grond van het voormalige driejarenbeleid, de eenmalige regeling (Stcrt. 2003, 191) of de Regeling Afwikkeling Nalatenschap oude Vreemdelingenwet (Stcrt. 2007, 111). In deze gevallen is niet aangenomen dat er sprake is van een vluchteling en dat diens gezinsleden om die reden op grond van artikel 7, tweede lid, tweede alinea, van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEU L 251/12 van 3 oktober 2003) vrijgesteld zouden moeten worden van het basisexamen inburgering in het buitenland. Deze groep valt niet onder hoofdstuk V (gezinshereniging van vluchtelingen) van genoemde richtlijn. Ik zie dan ook geen reden om (voormalige) asielzoekers met een reguliere verblijfsvergunning te behandelen als vluchteling of hun positie op vluchtelingenschap opnieuw te beoordelen.

Aangezien een van de in de vraag genoemde zaken momenteel onder de rechter is, kan ik daarover geen uitspraken doen. Ten aanzien van de andere zaak geldt dat de referent weliswaar een voormalige asielzoeker is, maar hij heeft op grond van het voormalige driejarenbeleid een verblijfsvergunning regulier gekregen. In een dergelijk geval wordt geen vrijstelling verleend van het inburgeringsvereiste in het buitenland aan de gezinsleden van de referent, zoals hiervoor uiteengezet.

Vraag 3

Is het waar dat in beide zaken de betreffende families in het buitenland, gezien hun zeer beperkte opleiding en andere praktische problemen verband houdend met hun slechte levensomstandigheden, feitelijk niet in staat moeten worden geacht aan de eisen van inburgering in het buitenland te voldoen? Betekent dit feitelijk dat de gezinnen voor altijd van elkaar gescheiden blijven? Zo ja, vindt u dat verenigbaar met het recht op gezinsleven? Kunt u deze antwoorden toelichten?

Antwoord 3

In beginsel treed ik niet in de behandeling van individuele zaken.

In zijn algemeenheid geldt dat de inspanning die men zal moeten verrichten om het basisexamen inburgering in het buitenland te behalen kan verschillen naar opleidingsniveau en leefomstandigheden, zoals ook benoemd is in de memorie van toelichting bij de Wet inburgering in het buitenland (hierna: wet) (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 700, nr. 3). Het is inherent aan de wet dat sommige kandidaten meer moeite moeten doen om te slagen voor het examen. Zoals in de genoemde memorie van toelichting is te lezen, behoort de voorbereiding voor het examen (waaronder vergaren van lesmateriaal en de benodigde kennis) primair tot de verantwoordelijkheid van de gezinsmigrant en zijn/haar partner in Nederland. Ook het vinden van oplossingen voor omstandigheden zoals het ontbreken van technische voorzieningen en lange reisafstanden vallen onder deze verantwoordelijkheid.

De wetsevaluatie (Kamerstukken II, 2008–2009, 32 005, nr. 1) laat zien dat het basisexamen inburgering in het buitenland voor alle groepen haalbaar is en niet leidt tot een onaanvaardbaar selectie-effect. De meest recente monitor inburgeringsexamen buitenland van onderzoeksbureau Significant over de eerste helft van 2010 (bijlage bij Kamerstukken II, 2009–2010, 31 143, nr. 85) laat zien dat examenkandidaten uit (voormalige) asiellanden in de overgrote meerderheid van de gevallen in één keer slagen voor het basisexamen inburgering in het buitenland (bijvoorbeeld Irak 78%, Afghanistan 75%, Somalië 83%). Tevens is het basisexamen inburgering in het buitenland momenteel zo vormgegeven dat analfabeten in beginsel ook kunnen slagen. Het is dus niet zo dat gezinsleden permanent gescheiden behoeven te blijven. Bovendien biedt het stelsel van de wet en het beleid in haar huidige vorm de mogelijkheid om van het beleid af te wijken conform artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Toepassing van de Wet inburgering in het buitenland is in beginsel verenigbaar met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Wanneer sprake is van een objectieve belemmering om het familie- of gezinsleven in het herkomstland uit te oefenen, kan in specifieke gevallen worden besloten dat de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) niet wordt afgewezen vanwege het niet behalen van het basisexamen inburgering in het buitenland.

Vraag 4

Deelt u de mening dat het onmenselijk is om het deze vluchtelingen, die al menige traumatische ervaring hebben gemaakt, zo moeilijk, zo niet onmogelijk, te maken om met hun gezin bij elkaar te leven, vanwege de voorwaarde dat men in het buitenland een inburgeringsexamen moet halen? Kan in dit soort uitzonderlijke situaties de inburgering niet in Nederland worden gestart? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

Voor wat betreft het beantwoorden van het eerste deel van de vraag wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 2 en 3. Voor wat betreft het tweede deel van de vraag is het belangrijk om te vermelden dat de wet er op gericht is dat vreemdelingen vóór hun komst naar Nederland zich verdiepen in de Nederlandse taal, kennis opdoen van de Nederlandse samenleving en slagen voor het basisexamen inburgering in het buitenland. De mogelijkheid bestaat overigens om een visum kort verblijf aan te vragen, voor zover het verblijf althans niet langer zal zijn dan 3 maanden en voldaan is aan de overige toegangsvoorwaarden, ten behoeve van het volgen van lessen in Nederland. Ook in die situatie dient het basisexamen wel in het buitenland te worden afgelegd. De mvv-afgifte vindt vanzelfsprekend ook in het buitenland plaats.

Vraag 5

Deelt u de mening dat de Wet inburgering buitenland (WIB) een betere voorbereiding van vreemdelingen op de komst naar Nederland beoogt, maar dat die wet niet bedoeld is voor betreffende situaties, waarbij vreemdelingen niet uit vrije keuze naar Nederland komen (gezinsleden van vluchtelingen) en het niet aan de gezinsleden te wijten is dat zij niet eerder een aanvraag voor gezinshereniging hebben gedaan?

Antwoord 5

Asielgerechtigden en hun gezinsleden zijn vrijgesteld van de verplichting om het basisexamen in het buitenland af te leggen. Minderjarige kinderen vallen overigens buiten de doelgroep van de wet, omdat zij in Nederland ook niet inburgeringsplichtig, maar leerplichtig of kwalificatieplichtig zijn. Ik deel uw mening wat dit deel van de vraag betreft.

Vraag 6

Deelt u de mening dat, om in elk geval de schrijnende gevallen te ondervangen, zoals waarover is bericht door De Ombudsman en deVolkskrant, er in de WIB een hardheidsclausule moet worden opgenomen, zodat in uitzonderlijke situaties een vrijstelling van de eisen van de WIB kan worden gegeven? Kunt u dit antwoord toelichten?

Antwoord 6

Het besluit van 31 augustus 2010 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de verhoging van de inburgeringseisen in het buitenland (Stb. 2010, 679) bevat een wijziging van artikel 3.71a. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. het basisexamen inburgering, bedoeld in artikel 3.98a, niet met goed gevolg heeft afgelegd en afwijzing van die aanvraag naar het oordeel van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Op deze wijze wordt een hardheidsclausule aan de Wet inburgering in het buitenland toegevoegd. Op 28 december 2010 is het inwerkingstredingsbesluit gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 844). Hiermee zal de de hardheidsclausule in werking kan treden per 1 april 2011.

Vraag 7

Bent u bereid de twee hierboven genoemde individuele zaken nogmaals grondig te beoordelen en te bezien of voor deze situaties gebruik kan worden gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid? Kunt u de Tweede Kamer over de uitkomst daarvan later vertrouwelijk informeren?

Antwoord 7

Zoals in het antwoord op vraag 2 is weergegeven bevindt een van de twee genoemde zaken zich momenteel onder de rechter. Voor wat de andere zaak betreft geldt dat deze wordt bekeken naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift. De beslissing op dit bezwaarschrift volgt binnen afzienbare termijn.


XNoot
1

De Volkskrant, «Klacht over gezinshereniging», 13 november 2011.

XNoot
2

VARA, «De Ombudsman», vrijdag 13 november.

Naar boven