Vragen van het lid Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het nieuwe ivf-protocol (ingezonden 24 juni 2010).

Antwoord van minister Klink (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 20 augustus 2010).

Vraag 1

Kent u het nieuwe ivf (invitrofertilisatie)-protocol?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe beoordeelt u het protocol op het punt dat medewerking aan ivf wordt voorbehouden aan ouders die bereid zijn om, ingeval bij de vrucht een ernstige handicap wordt vastgesteld, de zwangerschap af te breken?

Antwoord 2

Het modelprotocol bevat als zodanig geen opsomming van morele contra-indicaties. Het biedt slechts een afwegingskader voor situaties waarbij een arts vanuit het oogpunt van de eigen morele verantwoordelijkheid, twijfels heeft over het welzijn van het kind.

Voor het overige verwijs ik u naar antwoord 3 op de vraag van het kamerlid Van der Staaij over het «Modelprotocol mogelijke morele contra-indicaties bij vruchtbaarheidsbehandelingen» (2010Z09660).

Vraag 3

Deelt u de mening dat artsen hiermee in de verantwoordelijkheid van ouders treden?

Antwoord 3

Nee, die mening deel ik niet. De arts is zowel verantwoordelijk voor de vruchtbaarheidsbehandeling, als voor de gevolgen van deze behandeling. Daarmee voelt de arts zich ook medeverantwoordelijk voor het welzijn van het toekomstige kind. Om de belangen van het toekomstig kind te borgen, hebben de beroepsgroepen nu dit protocol opgesteld.

In de spreekkamer zal de arts met de ouders spreken over de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het welzijn van het kind. Ouders besluiten soms vanuit hun eigen verantwoordelijkheid af te zien van het doorzetten van een behandeling.

Vraag 4

Kunt u toelichten hoe dit protocol zich verhoudt tot het wettelijk kader waaronder de uitvoering van ivf valt?

Antwoord 4

Het uitvoeren van IVF, voor zover dit betreft het buiten het lichaam tot stand brengen van menselijke embryo’s, valt onder de vergunningplicht van art. 2 Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV). Het planningsbesluit IVF bevat criteria waaraan de uitoefening van IVF moet voldoen. Het planningsbesluit stelt zelf geen kwaliteitseisen, maar verwijst hiervoor naar richtlijnen en protocollen van de beroepsgroepen.

Vraag 5

Bent u bereid de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) te verzoeken het protocol op het punt van handicaps en erfelijke aandoeningen bij te stellen?

Antwoord 5

Nee, daartoe ben ik niet bereid. Ik zie dit overigens ook niet als mijn verantwoordelijkheid. De Nederlandse beroepsgroepen voor voortplantingsgeneeskunde zijn zelf verantwoordelijk voor de invulling van de vraag hoe om te gaan met morele dilemma’s. De beroepsgroep heeft op dit punt zijn verantwoordelijkheid genomen door het Modelprotocol op te stellen. Deze verantwoordelijkheid leg ik bewust en met vertrouwen bij hen neer.

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen ter zake van het lid Van der Staaij (SGP), ingezonden 22 juni 2010 (vraagnummer 2010Z09660)


XNoot
1

Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, NVOG Modelprotocol «Mogelijke morele contra-indicaties bij vruchtbaarheidsbehandelingen»

http://www.nvog.nl//Sites/Files/0000000935_NVOG%20Modelprotocol%20Mogelijke%

20Morele%20Contraindicaties%20Vruchtbaarheidsbehandelingen%202010.pdf

Naar boven