Vragen van het lid Jansen (SP) aan de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie over mogelijke fraude en omkoping bij het uitdelen van een Koninklijke onderscheiding via het ministerie van VROM (ingezonden 2 juni 2010).

Antwoord van minister Huizings-Heringa (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) mede namens de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 13 juli 2010).

Vraag 1 en 2

Heeft u kennisgenomen van het artikel «Cees vond dat het tijd werd voor een lintje, dus dat werd geregeld»?1 Kloppen de beschreven feiten?

  • a. Indien dat nog niet vaststaat:

    • loopt er een justitieel (voor)onderzoek naar de beschreven feiten?

    • zo nee, gaat u het initiatief nemen tot zo’n onderzoek?

  • b. Zo nee: wat klopt er wel, wat klopt er niet?

Als de beschreven feiten kloppen: waarvoor zouden betrokkenen (ambtenaar en Cees H). vervolgd kunnen worden en welke maximale straffen staan op deze vergrijpen?

Antwoord 1 en 2

Het klopt dat betrokkene op 29 april 1998 is benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. De Koninklijke onderscheiding is volgens de standaardprocedure beoordeeld door het Kapittel voor de Civiele Ordes (het Kapittel).

Na de beoordeling heeft het Kapittel advies uitgebracht. Vervolgens is op voordracht van de minister van VROM en de minister van BZK, bij Koninklijk Besluit van 3 april 1998 besloten om betrokkene bij Algemene gelegenheid (29 april 1998) te benoemen tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.

Na de benoeming van betrokkene tot ridder in de Orde van Oranje- Nassau is een drietal verzoeken gedaan om hem te bevorderen tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Het Kapittel heeft deze drie verzoeken tot bevordering beoordeeld en afgewezen.

Het Openbaar Ministerie ziet op basis van de thans beschikbare informatie geen aanleiding tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek. Daarom is evenmin aan te geven op welke delictsomschrijving(en) een eventuele vervolging zou kunnen worden gestoeld en tot welke maximumstraffen een veroordeling zou kunnen leiden.

Vraag 3

Hoe lang heeft de genoemde gepensioneerde kabinetchef van het ministerie van VROM deze functie bekleed?

Antwoord 3

De betreffende ambtenaar heeft de functie, chef kabinetszaken, bijna 18 jaar bekleed.

Vraag 4

Hoeveel personen zijn in deze periode met diens bemoeienis gedecoreerd?

Antwoord 4

Vanaf 1995 zijn de gegevens met betrekking tot aanvragen van Koninklijke onderscheidingen digitaal beschikbaar. Vanaf 1995 zijn er door het Kapittel 820 adviezen over Koninklijke onderscheidingen gedaan waarbij sprake was van bemoeienis van het ministerie van VROM. Van deze 820 adviezen waren er 731 positief.

Vraag 5

Zijn de ministers van VROM en Justitie van plan om systematisch na te gaan of – en zo ja, welke – nog meer personen uit deze groep via fraude en omkoping een Koninklijke onderscheiding bemachtigd hebben?

Antwoord 5

Gezien het antwoord op vraag 1 bestaat er geen aanleiding om een dergelijk onderzoek te verrichten.

Vraag 6

Herinnert de minister van Justitie zich zijn brief aan de Kamer over de mogelijke fraude bij de aankoop van Bouwfonds door ABN-AMRO?2 Kan een bewezen maar verjaard strafbaar feit van invloed zijn op de strafmaat die de rechter vaststelt, indien andere strafbare feiten met betrekking tot dezelfde persoon/personen bewezen en niet verjaard zijn? Zo ja, erkent de minister van Justitie dat nader onderzoek naar de mogelijke fraude bij de verkoop van Bouwfonds aan ABN-AMRO in dat geval wel degelijk relevant kan zijn in relatie tot het lopend onderzoek naar verweven zaken?

Antwoord 6

Indien er sprake is van een verjaard strafbaar feit ontbreekt voor het Openbaar Ministerie op grond van artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht het recht tot vervolging. Dit heeft tot gevolg dat bij een vervolging van een dergelijk feit, de rechtbank het Openbaar Ministerie ten aanzien van dat feit niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging. Aangezien een verjaard feit niet aan de rechter kan worden voorgelegd, kan het ook niet bewezen worden verklaard en daardoor evenmin worden meegewogen bij de straftoemeting.

Aangezien de feiten waarover de minister van Justitie uw Kamer per brief van 27 april 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009-2010, 32 123 VI, nr. 98) heeft geïnformeerd zijn verjaard, zal het Openbaar Ministerie naar deze feiten geen onderzoek instellen.


XNoot
1

de Volkskrant, 1 juni 2010.

XNoot
2

Kamerstuk 32 123 VI, nr. 98.

Naar boven