Vragen van de leden Van der Staaij (SGP) en Anker (ChristenUnie) aan de minister van Justitie over het bericht «Uitzetting Afghaanse christen geblokkeerd» (ingezonden 17 mei 2010).

Antwoord van minister Hirsch Ballin (Justitie) (ontvangen 10 juni 2010).

Vraag 1

Hebt u kennisgenomen van het bericht «Uitzetting Afghaanse christen geblokkeerd»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wat is uw reactie op de maatregel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) om de uitzetting van een Afghaanse vluchteling tegen te houden? Wat betekent deze maatregel voor het Nederlandse asielbeleid ten aanzien van christenen uit Iran en Afghanistan?

Antwoord 2

Het EHRM heeft een interim-maatregel getroffen om de uitzetting van een specifieke Afghaanse asielzoeker tegen te houden, totdat het EHRM op de klacht van betrokkene heeft beslist. In de opgelegde interim-maatregel is niet gemotiveerd waarom de Nederlandse staat wordt verzocht deze vreemdeling vooralsnog niet uit te zetten. Om die reden kan uit die maatregel niet worden afgeleid dat deze betekenis zou hebben voor aanvragen van andere asielzoekers. Ik verbind hieraan dan ook geen gevolgen voor het Nederlandse asielbeleid ten aanzien van christenen uit Iran en Afghanistan.

Vraag 3

Wat is uw reactie op de uitspraak van advocaat Verbaas dat het EHRM een ruimere opvatting van godsdienstvrijheid heeft dan de Nederlandse overheid? Bent u ook van mening dat moet worden getoetst op de risico’s die bekeerlingen lopen wanneer ze in de betreffende landen voor hun nieuwe geloof uitkomen?

Antwoord 3

De klacht van voornoemde vreemdeling is door het EHRM nog niet inhoudelijk beoordeeld. Bij de beoordeling van een asielverzoek wordt reeds individueel getoetst op de risico’s die bekeerlingen lopen wanneer deze, na terugkeer naar het land van herkomst, voor hun nieuwe geloof uitkomen.

Bij de beoordeling van asielaanvragen van Afghaanse vreemdelingen die zich erop beroepen te behoren tot een minderheidsreligie, waartoe ook bekeerlingen kunnen worden gerekend, wordt voorts extra aandacht besteed aan mogelijke risico’s bij terugkeer. Daarbij behoren Afghaanse vreemdelingen die deel uitmaken van een religieuze minderheidsgroep tot de in het landenbeleid gedefinieerde «kwetsbare minderheidsgroepen», hetgeen inhoudt dat zij met een geringe individuele indicatie aannemelijk kunnen maken dat er na terugkeer sprake is van een schending van artikel 3 EVRM.

Vraag 4

Herkent u de problemen ten aanzien van het toetsen van de geloofwaardigheid van het bekeringsverhaal? Overweegt u alternatieven om het bekeringsverhaal op meer zorgvuldige wijze te toetsen? Zo ja, welke?

Antwoord 4

Ieder individueel asielrelaas van een vreemdeling wordt zorgvuldig getoetst. Voor zover de toets ziet op de geloofwaardigheid van een bekeringsverhaal wordt de vreemdeling onder andere bevraagd op kennis van het geloof waar hij zich tot bekeerd heeft. Afgezien van de kennisvragen, wordt er veel (meer) belang gehecht aan wat de vreemdeling verklaart over de wijze waarop zijn persoonlijke motiveringsproces voor bekering is verlopen. Daarnaast worden de antwoorden bezien in het licht van alle andere door de vreemdeling naar voren gebrachte feiten.

Ik zie geen aanleiding om alternatieven te ontwikkelen voor de wijze waarop het asielrelaas wordt getoetst.

Vraag 5

Wat betekent deze maatregel voor de uitvoering van de motie-Anker c.s.?2

Antwoord 5

Gezien bovenstaande zie ik geen reden om de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de motie Anker aan te passen.


XNoot
1

Nederlands Dagblad, 11 mei 2010.

XNoot
2

Kamerstuk 19 637, nr. 1210.

Naar boven