Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden
1639
Vragen van het lid Vragen van lid Van Dijke (ChristenUnie) aan de minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de demonstratie te
Assen ter herdenking van de Armeense Genocide. (Ingezonden 5
juli 2002)
1
Hebt u kennisgenomen van de reactie van de burgemeester van Assen, mevr.
Van As, op uw antwoorden op schriftelijke vragen1 over de gebeurtenissen
bij de demonstratie die op woensdag 24 april jl. plaatsvond in Assen ter gelegenheid
van de herdenking van de Armeense genocide (1915) waarvoor toestemming was
verleend door het College van Burgemeester en Wethouders en door de politie?
2
Hoe beoordeelt u de ontkenning van deze burgemeester waarin zij ontkent
dat er sprake is van een opdracht van de politie om bepaalde woorden uit de
spandoeken te knippen, terwijl u op mijn vragen (zie vraag 2) bevestigt dat
in opdracht van de politie is gehandeld?
3
Bent u het met mij eens dat de burgemeester in haar reactie voorbij gaat
aan het feit dat u in het antwoord op mijn vragen (zie vraag 3) stelt dat
een voorafgaande controle van en actieve bestuurlijke bemoeienis met de inhoud
van de uit te dragen standpunten niet valt niet binnen het kader van de Wet
openbare manifestaties en derhalve ongeoorloofd is?
4
Deelt u de mening van de burgemeester van Assen dat de strijdigheid tussen
uw antwoord op de door mij gestelde vragen en de feitelijke gang van zaken
is terug te voeren op «strijdigheid tussen de geest en de letter van
de wet»?
5
Wat hebt u gedaan of wat gaat u doen om de burgemeester van Assen ervan
te overtuigen dat het optreden van de politie rondom de demonstratie van de
Armeense gemeenschap in Assen niet geoorloofd was?
6
Bent u het met mij eens dat – gelet op de gang van zaken voorafgaand
aan de demonstratie en de reactie van de burgemeester na uw beantwoording
van mijn vragen – een verontschuldiging in de richting van de Armeense
gemeenschap in de rede ligt?
7
Bent u bereid om – in het algemeen – burgemeesters te wijzen
op hun verantwoordelijkheden en mogelijkheden als het om de toepassing van
de Wet openbare manifestaties gaat?
Antwoord
Antwoord van minister Remkes (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties). (Ontvangen 9 september 2002)
2
In het ambtsbericht dat ik van de burgemeester heb ontvangen meldt zij
dat vlak voor de demonstratie de politie de organisatoren, het 24 april-comité,
heeft gewezen op de eerder gemaakte afspraken omtrent de inhoud van de spandoeken.
De gebezigde teksten waren volgens haar niet in overeenstemming met wat daarover
was afgesproken. Het comité zou de politie hebben gevraagd of zij de
spandoeken konden meenemen indien bepaalde woorden verwijderd zouden worden.
De politie heeft daarmee ingestemd. In deze zin kan de uitleg van de burgemeester
dat er geen sprake was van een opdracht maar van het nakomen van eerder gemaakte
afspraken worden begrepen.
Het 24 april-comité heeft mij, naar aanleiding van mijn antwoord
op uw vorige vragen betreffende dit onderwerp – op 11 juli jl. een brief
gestuurd. In een bijlage bij deze brief (een brief van 22 mei jl. gericht
het college van B&W van Assen) schrijft het comité «tijdens
het gesprek van 19 april jl. is onzerzijds begrip getoond voor het standpunt
van de gemeente geen opruiende en/of beledigende teksten te laten gebruiken.
Dat was evenmin de bedoeling van de organisatie. Kennelijk verschillende we
van mening waar het gaat om de termen «opruiende» en «beledigende».
Voorts schrijft het comité aan mijn ambtsvoorganger dat afspraken over
het (niet) noemen van «Turkije» dan wel de «Turkse overheid»
op spandoeken niet zijn gemaakt. Niet in de voorbespreking tussen de gemeente
Assen en het 24 april-comité en niet in een schriftelijke bijeenkomst.
Volgens de uitleg van het 24 april-comité was er wel sprake van een
opdracht van de zijde van de politie om bepaalde woorden te verwijderen.
Overigens behoeft de vraag of er nu wel of geen opdracht door de politie
is gegeven om bepaalde teksten te verwijderen geen verder onderzoek. In de
antwoorden van mijn ambtsvoorganger op de eerdere vragen betreffende dit onderwerp
is reeds aangegeven dat een voorafgaande controle van en actieve bestuurlijke
bemoeienis met de uit te dragen standpunten niet binnen het kader van de Wet
openbare manifestaties (Wom) valt en ongeoorloofd is. Er was derhalve geen
basis voor de volgens de gemeente voorafgaand aan de demonstratie gemaakte
afspraken met het 24 april comité. Daarenboven is – zoals in
de eerdere beantwoording ook reeds door mijn ambtsvoorganger werd aangegeven –
het vooraf beoordelen van teksten van spandoeken op hun inhoud een schending
van het verbod van censuur zoals dat voortvloeit uit de artikelen 7 en 9 van
de Grondwet.
5
De antwoorden van mijn ambtsvoorganger op de vorige serie vragen betreffende
dit onderwerp zijn langs ambtelijke weg aan de gemeente ter beschikking gesteld,
zodat kennis kon worden genomen van het regeringsstandpunt in deze. Uit het
persbericht dat de burgemeester heeft doen uitgaan maak ik evenwel op dat
zij vasthoudt aan haar interpretatie van de wet.
Naar aanleiding van het persbericht van de burgemeester en de onderhavige
vragen zal ik de burgemeester van Assen de onderhavige antwoorden onder de
aandacht brengen; ik zal haar verzoeken te bevorderen dat het beleid van de
gemeente Assen met betrekking tot demonstraties voortaan in overeenstemming
zal zijn met de Wet.
6
Zoals uit bovenstaande blijkt, ben ik van mening dat niet is gehandeld
volgens de Wet openbare manifestaties. Ik laat het echter aan de inschatting
van de burgemeester zelf over of het wenselijk is zich terzake jegens de organisatie
te verontschuldigen.
7
Ik heb geen aanwijzingen dat in de kring van burgemeesters onzekerheid
bestaat over de implicaties die de Wet openbare manifestaties heeft voor hun
eigen bestuurlijk handelen. Zou ik terzake wel signalen ontvangen, dan ben
ik graag bereid hen nadere tekst en uitleg te geven, zo nodig in de vorm van
een rondschrijven.
XNoot
1 Aanhangsel Handelingen nr. 1304, Vergaderjaar 2001–2002.