Vagen van de leden Schalk (SGP), Bikker (ChristenUnie), Atsma (CDA) en Ten Hoeve (OSF) op 16 februari 2017 medegedeeld aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Veiligheid en Justitie inzake NPO en vloeken.

Antwoorden van Staatssecretaris Dekker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie (ontvangen 20 maart 2017).

Vraag 1

Bij de behandeling van het wetsvoorstel Mediawet in de Eerste Kamer heeft de regering het uitgangspunt benadrukt dat met de Mediawet beoogd wordt zorg te dragen voor een programma-aanbod dat past bij het pluriforme karakter van Nederland, waarbij het vooral gaat om cultuur, educatie en informatie voor de burgers van Nederland. Herinnert u zich dat in het debat met de Kamer nadrukkelijk de Kijkwijzer onderdeel van gesprek is geweest, met daarbij behorende aandachtsgebieden geweld, angst, seks, discriminatie, drugs-en/of alcoholmisbruik en grof taalgebruik?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3

Is het u bekend dat op 30 januari 2017 tussen 12.00 uur en 14.00 uur door NPO1 een radioprogramma is ingegaan op het 100-jarig bestaan van de Bond tegen het vloeken?

Hebt u kennis genomen van dit programma, althans, van de godslasterlijke wijze waarop de presentator Giphart zich heeft uitgelaten over vloeken in het algemeen en «over welke vloeken het lekkerst klinken»

Antwoorden 2, 3

In deze vragen wordt gedoeld op het NPO Radio 1-programma «De Nieuws B.V.» van BNN-VARA. De Nieuws B.V. is een dagelijks radioprogramma dat zich volgens BNN-VARA richt tot de progressieve luisteraar die geïnteresseerd is in een combinatie van nieuws, informatie en ophef (daarover). Onderdeel van dit programma is de rubriek «De Druktemakers» waarin dagelijks een wisselende columnist(e) een onderwerp bespreekt dat hem of haar aan het hart gaat en waarover hij/zij zich opwindt. De heer Ronald Giphart is één van de zes vaste columnisten die de rubriek «De Druktemakers» verzorgen. Op 30 januari jongstleden deed hij dat met een column over vloeken. Ik heb kennisgenomen van deze column.

Vraag 4, 5

Hoe beoordeelt de Staatssecretaris het gegeven dat de NPO, volgens de Mediawet bedoeld voor cultuur, educatie en informatie, misbruikt wordt om ongelimiteerd te vloeken en zelfs «vloeken voor de lol» aan te bevelen?

Hoe staat dit in verhouding tot de ambitie en verantwoordelijkheid van de NPO om kwalitatief hoogwaardig aanbod te produceren, dat onderscheidend is ten opzichte van commerciële omroepen?

Antwoorden 4, 5

De gewraakte column over vloeken werd uitgezonden in een radioprogramma van BNN-VARA. Ik kan me voorstellen dat dergelijke uitlatingen als kwetsend worden ervaren, maar het is niet aan mij om een oordeel te geven over de inhoud van een programma van een publieke media-instelling. Volgens artikel 2.88, eerste lid, van de Mediawet 2008 bepalen de publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod en zijn daar verantwoordelijk voor.

Vraag 6, 7

Deelt u de opvatting dat een dergelijke uitzending kan worden gezien als het opzettelijk beledigend uitlaten over iets wat voor groepen in de samenleving heilig is, dan wel een «ernstig ervaren belediging van burgers door belediging van hun geloof en geloofsbeleving?

Deelt u de opvatting dat het onnodig en ernstig beledigend uitlaten over iemands geloof(sbeleving), als hier is gebeurd, voorkomen moet worden?

Antwoorden 6, 7

Wij kunnen ons voorstellen dat de desbetreffende uitlatingen als kwetsend worden ervaren. Volgens vaste rechtspraak van onder andere het Europees Hof voor de rechten van de mens omvat het recht op vrijheid van meningsuiting echter mede het doen van uitingen die anderen in de samenleving mogelijk kwetsen, choqueren of verontrusten (EHRM 7 december 1976, NJ 1978, 236) (Handyside t. Verenigd Koninkrijk). Dat is het geval wanneer zij zijn gedaan in de context van een concrete bijdrage aan het maatschappelijk debat, zoals in casu waarin op satirische wijze onder andere stelling werd genomen tegen een eerdere uiting van de Bond tegen vloeken. De uitlatingen waar het hierover gaat, vallen gelet hierop onder de vrijheid van meningsuiting.

Vraag 8

Welke mogelijkheden ziet u om hiertegen maatregelen te treffen? Hoe beziet de mogelijkheden in het licht van de artikelen 137c-e van het Wetboek van Strafrecht?

Antwoord 8

Op grond van het antwoord op de vragen 6 en 7 is sprake van een rechtens te beschermen deelname aan het publieke debat, die de uiting niet strafbaar maakt. Daar komt bij dat dat de Hoge Raad in zijn arrest van 10 maart 2009, NJ 2010, 19, met annotatie van P.A.M. Mevis, heeft bepaald dat enkel het zich nodeloos krenkend uitlaten over een groep mensen omdat deze een bepaalde godsdienst aanhangen strafbaar is onder artikel 137c Sr. Een uitlating moet derhalve onmiskenbaar betrekking hebben op een bepaalde groep mensen die door hun godsdienst wordt gekenmerkt. Dat is hier niet het geval: het gaat om een uiting die door gelovigen als beledigend kan worden ervaren, maar waarin niet beledigend over gelovigen wordt gesproken wegens hun godsdienst (zie uitgebreid M. van Noorloos, Strafbaarstelling van «belediging van geloof», Den Haag: BoomLemma 2014, p. 39–43; tevens opgenomen als bijlage bij Kamerstukken I 2013/14, 32 203, nr. F). Reeds om die reden kan van strafbaarheid op grond van de artikelen 137c en 137e Sr geen sprake zijn. Voor het misdrijf van artikel 137d Sr (aanzetten tot haat) is daarboven nog nodig dat met de uiting – bijvoorbeeld – tot een intrinsieke tweedeling van de samenleving wordt aangezet.

Naar boven