Verordening zuiveringsrechten waterschap Aa en Maas 2026

Het algemeen bestuur van waterschap Aa en Maas;

 

Gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van 4 november 2025;

 

Gelet op het advies van de Commissie AFZ van 20 november 2025;

 

Gelet op:

  • -

    artikel 1 lid 1 van de Waterschapswet;

  • -

    artikel 56 van de Waterschapswet;

  • -

    artikel 115 van de Waterschapswet;

  • -

    artikel 4 van het Reglement voor het Waterschap Aa en Maas 2008 1

Overwegende dat:

  • -

    de zuivering van separate afvalwaterstromen valt binnen de waterstaatkundige zorg van het waterschapsgebied;

  • -

    de verwerking van separate afvalwaterstromen mede gewenst is voor het behoud of de bescherming van (de waterkwaliteit van) het watersysteem;

  • -

    het waterschapsbestuur het zuiveren van in het verzorgingsgebied van het waterschap ontstaan afvalwater tot haar taken rekent, ongeacht langs welke weg dit afvalwater wordt aangevoerd op een zuiveringtechnisch werk in beheer of in onderhoud bij het waterschap;

  • -

    het waterschapsbestuur mede in het licht van de waterkwaliteit en -veiligheid in haar verzorgingsgebied dat water niet ongecontroleerd afgevoerd wenst te zien worden;

  • -

    het waterschapsbestuur in het verleden met natuurlijke en niet-natuurlijke personen afspraken heeft gemaakt, al dan niet in samenwerking c.q. samenspraak met de gemeente van vestiging van die persoon, met betrekking tot de infrastructurele vorm van de aanvoer van water naar het zuiveringtechnisch werk in beheer of in onderhoud bij het waterschap vanuit een woon- of bedrijfsruimte in het verzorgingsgebied van het waterschap;

  • -

    in voorkomende gevallen het aanvoeren van water niet (tenminste deels) geschiedt via gemeentelijke riolering, doch - door omstandigheden - via infrastructuur in beheer of in onderhoud bij het waterschap, of op ander wijze, zoals: per as;

  • -

    deze aanvoer van water tot en met 2025 met toepassing van de Verordening Zuiveringsheffing van het waterschap in de heffing werd betrokken;

  • -

    het waterschapsbestuur de in het verleden met die persoon gemaakte afspraken wenst te respecteren, tenzij de betrokken natuurlijke of niet-natuurlijke perso(o)n(en) die afspraken juist niet wensen te respecteren, maar zich op andere toegestane wijze van het water wensen te ontdoen;

  • -

    in de zuivere benadering de kosten van het zuiveren van het door de betrokken natuurlijke of niet-natuurlijke personen aangevoerde water met ingang van 1 januari 2026 niet (meer) in de heffing van de zuiveringsheffing kunnen worden bestreden;

  • -

    het waterschap zijn taken in het belang van een goede organisatie van de waterstaatkundige verzorging en met oog voor de dynamiek van de praktijk en naar hedendaagse maatstaven wenst uit te voeren

  • -

    het waterschapsbestuur de kosten van het zuiveren van het aangevoerde water van de betrokken natuurlijke of niet-natuurlijke personen met de heffing van een recht als bedoeld in artikel 115 Waterschapswet wenst te dekken, uitgaande van een impliciete of een expliciete aanvraag daartoe van de betrokken natuurlijke of niet-natuurlijke perso(o)n(en) als vorenbedoeld;

B e s l u i t:

 

Vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van zuiveringsrechten waterschap Aa en Maas 2026

Artikel 1 Definities

Deze verordening verstaat onder:

  • -

    aanvoeren: het brengen van stoffen op een zuiveringtechnisch werk in beheer of in onderhoud bij het waterschap, anders dan (tenminste deels) via gemeentelijke riolering;

  • -

    afvalwater: alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

  • -

    bedrijfsruimte: een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte of terrein, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een gemeentelijke riolering;

  • -

    jaar: kalenderjaar;

  • -

    gemeentelijke riolering: een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast;

  • -

    maand: kalendermaand;

  • -

    ruimte: een woonruimte, een bedrijfsruimte, of anderszins een locatie binnen het verzorgingsgebied van het waterschap;

  • -

    stoffen: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen;

  • -

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, al dan niet vermengd met hemelwater en/of grondwater;

  • -

    woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • -

    zuiveringtechnisch werk: een werk voor het zuiveren en/of het transport van afvalwater, niet zijnde een gemeentelijke riolering;

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam ‘zuiveringsrechten’ worden rechten geheven ter zake van het op aanvraag anders dan (tenminste deels) via gemeentelijke riolering voor zuivering transporteren van water naar een zuiveringtechnisch werk in beheer of in onderhoud bij het waterschap en/of het zuiveren van anders dan (tenminste deels) via gemeentelijke riolering naar een zuiveringtechnisch werk in beheer of in onderhoud bij het waterschap aangevoerd water.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1.

    Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst c.q. degene die voor het zuiveren van water dat niet (tenminste deels) via gemeentelijke riolering wordt aangevoerd gebruik maakt van een zuiveringtechnisch werk in beheer of in onderhoud bij het waterschap.

  • 2.

    Als aanvrager wordt (mede) aangemerkt de gebruiker van de ruimte van waaruit water wordt aangevoerd.

  • 3.

    Als gebruiker van de ruimte wordt:

  • 4.

    in geval sprake is van gebruik van een woonruimte, aangemerkt: degene die volgens de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven staat op het adres van de woonruimte;

    • a.

      in geval sprake is van gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden, aangemerkt: degene die door de heffingsambtenaar is aangewezen;

    • b.

      in geval sprake is van gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt: degene die dat deel in gebruik heeft gegeven met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

    • c.

      in geval sprake is van het voor volgtijdig gebruik ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte, aangemerkt: degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.

  • 5.

    Als voor de ruimte geen gebruiker valt aan te wijzen, maar wel sprake is van aanvoeren, wordt de zakelijk gerechtigde krachtens eigendom, bezit of beperkt recht tot de ruimte aangemerkt als gebruiker van de ruimte.

Artikel 4 Vrijstellingen

Van de heffing van de zuiveringsrechten is vrijgesteld:

  • a.

    het aanvoeren door het waterschap;

  • b.

    het (tenminste deels) via gemeentelijke riolering aanvoeren.

Artikel 5 Heffingsgrondslag

  • 1.

    De rechten worden geheven per ruimte van waaruit water wordt aangevoerd.

  • 2.

    In geval sprake is van een woonruimte, geschiedt de heffing naar een vast bedrag per woonruimte.

  • 3.

    In geval sprake is van een bedrijfsruimte, worden de rechten geheven naar een vast bedrag per vervuilingseenheid.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid worden de rechten geheven naar een vast bedrag per vervuilingseenheid in geval sprake is van aanvoeren anders dan vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte.

  • 5.

    Het aantal vervuilingseenheden wordt bepaald met toepassing van de artikelen 6 tot en met 17 van de Verordening Zuiveringsheffing waterschap Aa en Maas 2026 en de daarbij behorende bijlagen, met dien verstande dat daar waar in deze artikelen van ‘zuiveringsheffing’ wordt gesproken ‘zuiveringsrecht’ gelezen dient te worden en daar waar wordt verwezen naar artikel 3 van de Verordening Zuiveringsheffing waterschap Aa en Maas 2026, artikelen 2 en 3 van deze Verordening zuiveringsrechten gelezen dient te worden.

  • 6.

    Indien de bepaling van het aantal vervuilingseenheden niet overeenkomstig het vijfde lid kan plaatsvinden, schat de heffingsambtenaar het aantal vervuilingseenheden met toepassing van artikel 19 van de Verordening Zuiveringsheffing waterschap Aa en Maas 2026 en de daarbij behorende bijlagen.

Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsevenredigheid

  • 1.

    De rechten zijn verschuldigd bij aanvang van de dienstverlening en gedurende de duur van de dienstverlening.

  • 2.

    Indien ter zake van woonruimten de belastingplicht als bedoeld in het eerste lid in de loop van het belastingjaar aanvangt, is zijn de rechten verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de belastingplicht aanvangt op de eerste dag van een kalendermaand wordt die kalendermaand aangemerkt als een volle kalendermaand.

  • 3.

    Indien ter zake van woonruimten de belastingplicht bedoeld in het eerste lid in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de belastingplicht eindigt op de eerste dag van een kalendermaand wordt die kalendermaand aangemerkt als een volle kalendermaand.

  • 4.

    Indien de belastingplicht voor woonruimten is beëindigd na de dagtekening van de aanslag, kan de belastingplichtige een aanvraag tot ontheffing indienen bij de heffingsambtenaar.

  • 5.

    Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige het gebruik van de woonruimte beëindigt en direct aansluitend het gebruik krijgt van een woonruimte van waaruit eveneens wordt aangevoerd als bedoeld in artikel 1, onder c.

Artikel 7 Heffingsjaar

Het heffingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Tarief

  • 1.

    Het recht bedraagt voor aanvoeren vanuit een woonruimte, per woonruimte, per jaar € 200,16.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt het recht voor een woonruimte die volgens de gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) wordt gebruikt door één persoon, per woonruimte, per jaar € 66,72.

  • 3.

    Het recht bedraagt voor aanvoeren vanuit een bedrijfsruimte, per bedrijfsruimte, per jaar, per vervuilingseenheid € 66,72.

  • 4.

    Voor aanvoeren anders dan vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte bedraagt het recht per jaar, per vervuilingseenheid € 66,72.

Artikel 9 Wijze van heffing en termijnen van betaling

  • 1.

    De rechten worden geheven bij wege van aanslag.

  • 2.

    De aanslag(en), daaronder begrepen voorlopige aanslagen, moet(en) worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 3.

    Het bedrag inzake een bestuurlijke boete moet worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 4.

    In afwijking van het tweede en derde lid moeten, indien een machtiging voor automatische incasso is afgegeven en zolang de verschuldigde bedragen via automatische incasso kunnen worden afgeschreven, de aanslag(en) en de bestuurlijke boete(s) worden betaald in tien gelijke maandelijkse termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die van de dagtekening van het aanslagbiljet en de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 5.

    In afwijking van het vijfde lid is betaling via automatische incasso alleen mogelijk voor zover het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde belastingaanslagen en bestuurlijke boetes minder is dan € 5.000,00.

  • 6.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 10 Niet opleggen van aanslagen

  • 1.

    Heffingsbedragen van de rechten van minder dan € 5,00 worden niet geheven.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt toch een aanslag opgelegd indien aan de aanslag een voorlopige aanslag vooraf is gegaan.

Artikel 11 Aanmeldplicht

  • 1.

    Eenieder is verplicht zich te melden bij de heffingsambtenaar alvorens voor de eerste maal anders dan (tenminste deels) via gemeentelijke riolering water aan te voeren als bedoeld. in artikel 1, onder c.

  • 2.

    De melding als bedoeld in het eerste lid wordt aangemerkt als een aanvraag tot transport en zuivering van aangevoerd water.

  • 3.

    Het Dagelijks Bestuur van het waterschap beslist op de aanvraag.

Artikel 12 Nadere regels

Het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB) kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de zuiveringsrechten.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2026.

  • 3.

    De in deze verordening genoemde normbladen worden bekendgemaakt door terinzagelegging op het waterschapskantoor te ’s-Hertogenbosch.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening zuiveringsrechten waterschap Aa en Maas 2026'.

Aldus besloten in de openbare vergadering van het algemeen bestuur, gehouden op 12 december 2025,

de secretaris,

Peter Verlaan

de dijkgraaf,

Mario Jacobs

Toelichting  

 

Algemeen

In Nederland zijn waterschappen verantwoordelijk voor de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. Een van de taken die bij deze verantwoordelijkheid hoort, is de zuivering van afvalwater. Per 1 januari 2026 wordt de wettelijke zuiveringstaak van waterschappen beperkt tot stedelijk afvalwater dat via een openbaar vuilwaterriool wordt afgevoerd. Door de wetswijziging vervalt de mogelijkheid om een zuiveringsheffing op te leggen voor afvalwaterstromen die op andere wijze dan via een openbaar vuilwaterriool op een zuiveringsinstallatie worden aangevoerd, zoals via tankwagens, particuliere rioolstelsels of directe aansluitingen op transportleidingen, gemalen of rwzi’s.

 

Ondanks de beperking van de wettelijke zuiveringstaak blijft de verwerking van separate afvalwaterstromen binnen de waterstaatkundige zorg van het waterschap vallen. Dit overeenkomstig het Reglement voor het Waterschap Aa en Maas 2008 waarin de taak voor het waterschap als volgt is omschreven, “De taak, bedoeld in het eerste lid, omvat de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater”. Deze verwerking draagt immers bij aan het behoud en de bescherming van de waterkwaliteit en de veiligheid van het watersysteem in het verzorgingsgebied.

 

Het waterschapsbestuur rekent het zuiveren van huishoudelijk en bedrijfsafvalwater, ongeacht de wijze van aanvoer, tot haar taken. Dit geldt ook voor afvalwater dat niet via een openbaar vuilwaterriool, maar via alternatieve infrastructuur zoals particuliere leidingen, transportleidingen, gemalen of per as wordt aangevoerd naar een zuiveringtechnisch werk in beheer of onderhoud bij het waterschap.

 

In het verleden zijn hierover afspraken gemaakt met natuurlijke en niet-natuurlijke personen, al dan niet in samenspraak met de betreffende gemeente. Deze afspraken betroffen de vorm en wijze van aanvoer van afvalwater vanuit woon- of bedrijfsruimten binnen het verzorgingsgebied van het waterschap.

Tot en met 2025 werd deze aanvoer betrokken in de zuiveringsheffing op grond van de Verordening Zuiveringsheffing. Het waterschapsbestuur hecht eraan deze bestaande afspraken te respecteren en voort te zetten, tenzij betrokken partijen aangeven hiervan af te willen zien en het afvalwater op andere toegestane wijze wensen af te voeren.

 

Omdat het waterschap de kosten voor de zuivering van separaat aangevoerd afvalwater, in lijn met het beginsel ‘de vervuiler betaalt’, wenst te verhalen, zijn de juridische mogelijkheden daartoe onderzocht. Naast de door de wetgever geïntroduceerde optie om privaatrechtelijke overeenkomsten te sluiten, is tevens de mogelijkheid van het heffen van een recht op basis van artikel 115 van de Waterschapswet onderzocht.

 

Het waterschap heeft hiertoe het Erasmus Studiecentrum voor Belastingen van Lokale Overheden (ESBL) verzocht een juridisch onderzoek uit te voeren. De centrale vraag luidde of de kosten voor ontvangst, transport en zuivering van separate afvalwaterstromen via een rechtenheffing kunnen worden verhaald.

De conclusie van het onderzoek is dat het heffen van een recht ter bekostiging van deze activiteiten in beginsel juridisch mogelijk is.

 

Nu ook een publiekrechtelijke heffing juridisch mogelijk blijkt, verdient deze benadering de voorkeur. Bij publiekrechtelijke rechtspersonen prevaleert de publiekrechtelijke weg boven de privaatrechtelijke, zeker wanneer het gaat om taken die tot de publieke taakuitvoering worden gerekend. Indien het waterschap de zuivering van separate afvalwaterstromen tot haar taak rekent, ligt het in de rede dat de kosten daarvan worden gedekt via een publiekrechtelijk instrument. De privaatrechtelijke route komt pas in beeld indien een publiekrechtelijke grondslag ontbreekt of de toepassing daarvan op uitvoeringsproblemen stuit.

Het inzetten van een publiekrechtelijk middel brengt de heffing onder het bestuursrechtelijk regime, hetgeen rechtsbescherming voor de belastingplichtige waarborgt en het waterschap verplicht tot transparantie en naleving van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en behoorlijke regelgeving. De bestuursrechter kan hierop toezicht houden. Bij privaatrechtelijke overeenkomsten geldt primair hetgeen partijen onderling overeenkomen, zonder toetsing aan gelijke gevallen of transparantievereisten. Dergelijke overeenkomsten bevatten bovendien vaak geheimhoudingsbedingen jegens derden.

Hoewel ook publiekrechtelijke rechtspersonen bij privaatrechtelijk handelen gebonden zijn aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, leidt dit niet tot een gelijke rechtspositie voor de contractpartij. De overeenkomst wordt immers beoordeeld naar privaatrechtelijke maatstaven.

Daarnaast impliceert privaatrechtelijk handelen dat het waterschap optreedt als marktdeelnemer, hetgeen fiscale gevolgen heeft.

 

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven, worden hieronder nader toegelicht.

 

Artikel 1 Definities

Om duidelijkheid te scheppen over een aantal in de verordening voorkomende begrippen en om de leesbaarheid te bevorderen, is van deze begrippen een definitie gegeven in artikel 1. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de definities in de Waterschapswet.

 

Artikel 2 Belastbaar feit

De opbrengst dient ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan het zuiveren van stedelijk afvalwater wat niet via een openbaar vuilwaterriool op een zuiveringstechnisch werk van het waterschap wordt gebracht. Het zuiveringsrecht is daarmee primair een bestemmingsheffing. Het belastbare feit is afvoeren, dat wil zeggen het Voor de zuivering en transport van afvalwater voor zowel het genot van de door of van wege het waterschap verstrekte dienst als voor het gebruik van <een zuiveringstechnisch werk.

 

Artikel 3 Belastingplicht

Belastingplichtig zijn degenen die afvoeren. Dit afvoeren kan op verschillende wijzen plaatsvinden. Voor de omschrijving van de heffingsplicht wordt daarbij een koppeling gemaakt met het object van waaruit wordt afgevoerd. Op basis van de feitelijke omstandigheden moet worden beoordeeld wie gebruiker van dat object is.

 

Artikel 4 Vrijstellingen

In het kader van een evenwichtige en doelmatige toepassing van de heffing van zuiveringsrechten, worden de volgende situaties vrijgesteld. Deze vrijstellingen zijn beleidsmatig en juridisch te rechtvaardigen op grond van taakverdeling, uitvoerbaarheid en fiscale neutraliteit:

 

  • a.

    Het aanvoeren door het waterschap Het waterschap voert in bepaalde gevallen zelf afvalwater aan, bijvoorbeeld bij onderhoudswerkzaamheden, calamiteiten of operationele processen. Omdat het waterschap in deze gevallen handelt binnen zijn eigen taakuitvoering en geen derde partij is, zou het heffen van rechten op eigen handelen leiden tot een administratief zinloze en circulaire situatie. Vrijstelling voorkomt onnodige interne verrekening en draagt bij aan een doelmatige uitvoering.

  • b.

    Het (ten minste deels) via gemeentelijke riolering aanvoeren Afvalwater dat via gemeentelijke riolering wordt aangevoerd, valt onder de reguliere zuiveringstaak van het waterschap en wordt reeds betrokken in de zuiveringsheffing op grond van artikel 122d van de Waterschapswet. Om dubbele heffing te voorkomen en de afbakening tussen zuiveringsheffing en zuiveringsrechten helder te houden, is vrijstelling in deze gevallen noodzakelijk. Dit bevordert rechtszekerheid en voorkomt onnodige belastingdruk.

Artikel 5 Heffingsgrondslag

Vindt het afvoeren plaats vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte, dan is de gebruiker van die ruimte aan de heffing onderworpen.

 

Het komt voor dat een woonruimte of een bedrijfsruimte in gebruik wordt gegeven, waarbij een van de voorwaarden luidt dat de belastingen, waaronder de zuiveringsheffing, worden gedragen door degene die de ruimte in gebruik geeft (bijvoorbeeld de verhuurder). Dergelijke overeenkomsten doen niet af aan de heffingsplicht: de gebruiker blijft heffingplichtig. Deze kan op grond van de huurovereenkomst zelf het bedrag van de aanslag terugvorderen bij degene die de ruimte in gebruikt geeft.

 

De verhuurder is wél heffingplichtig als het gebruik van een woonruimte of een bedrijfsruimte erop is gericht om die voor korte perioden beschikbaar te stellen aan wisselende, opeenvolgende gebruikers (zie lid 3, onderdeel c).

 

Gebruik van een woonruimte kan ook plaatsvinden zonder dat dat bewoning inhoudt. Bovendien is niet vereist is dat de betrokkene de ruimte ook daadwerkelijk gebruikt, de feitelijke beschikkingsmacht over de ruimte is afdoende (Hoge Raad 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB8342, BNB 2008/208).

 

Lid 4. Deze is opgenomen omdat gebleken is dat (incidenteel) afvoeren vanuit een tankauto niet als afvoeren vanuit een bedrijfsruimte kan worden aangemerkt. Bovendien bleek in de praktijk het achterhalen van de identiteit van de achterliggende vervuiler niet altijd mogelijk te zijn, evenals het vaststellen van individuele vervuilingswaarden als de stoffen van meer dan één ruimte afkomstig zijn. Deze bepaling voorziet daarom bijvoorbeeld in de situatie waarin stoffen vanuit een tankauto via een rioolput op het openbaar vuilwaterriool worden gebracht. In dit voorbeeld kan de vervoerder van de tankauto als degene die feitelijk afvoert in de heffing worden betrokken. Door de gekozen formulering zijn overigens niet alleen de afvoer vanuit tankauto’s aan de heffing onderworpen, maar ook alle andere denkbare wijzen van afvoeren anders dan vanuit een woonruimte of bedrijfsruimte.

 

Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsevenredigheid

Hoewel de zuiveringsrechten in beginsel een tijdvakheffing is, wordt in in dit artikel bepaald dat de heffing van woonruimten een tijdstipkarakter heeft. De situatie op 1 januari of bij het begin van de heffingsplicht is bepalend voor de hoogte van de heffing. Als na deze datum het type huishouden wijzigt van een meerpersoonshuishouden naar een eenpersoonshuishouden dan wordt de zuiveringsheffing naar tijdsevenredigheid verminderd zoals bepaald in het derde lid. Andersom niet.

 

Omdat de heffing van een woonruimte meestal al aan het begin van het heffingsjaar wordt opgelegd, voorziet de verordening op basis van artikel 132 van de Waterschapswet in een regeling waardoor aanspraak op vermindering en ontheffing kan worden gemaakt. De beslissing op de aanvraag is voor bezwaar vatbaar. Dit opent voor de heffingplichtige in voorkomende gevallen de volledige fiscale rechtsgang. Hiermee is deze procedure uit het oogpunt van de rechtsbescherming van de heffingplichtige met voldoende waarborgen omkleed

 

Artikel 8 Tarief

Dit artikel regelt het tarief per vervuilingseenheid dat is ontleend aan de begroting die is vastgesteld door het algemeen bestuur van het waterschap. Het betreft hierbij zowel particuliere als bedrijfsmatige aansluitingen. In de praktijk komt de rechtenheffing per vervuilingseenheid overeen met de zuiveringsheffing. Op basis van de begroting 2026 liggen de rekenkundige lasten (€ 964.024) voor de aan de separate afvalwaterstromen toegerekende activiteiten net iets hoger dan de geraamde baten (€ 900.720) waardoor wordt voldaan aan het criterium dat het tarief maximaal kostendekkend mag zijn. Dit verschil is verklaarbaar vanuit de systematiek en sluit aan bij de wijze waarop ook de reguliere tarieven per vervuilingseenheid worden bepaald. Op deze manier betaalt een particulier of ondernemer via deze rechtenheffing hetzelfde als wanneer deze wel aangesloten zou zijn via het gemeentelijke riool.

 

Lid 2. Dit lid regelt op welke wijze het aantal vervuilingseenheden van woonruimten wordt bepaald. Gebruik van een woonruimte kan ook plaatsvinden zonder dat dat bewoning inhoudt. De opvatting dat het lage forfaitaire tarief van 1 vervuilingseenheid slechts van toepassing is in geval van bewoning van een woonruimte door 1 persoon, is derhalve onjuist (Hoge Raad 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB8342, BNB 2008/208)

 

Artikel 9 Wijze van heffing en termijnen van betaling

Dit artikel regelt op welke wijze de te betalen zuiveringsheffing wordt bekendgemaakt aan de belastingplichtige. Waterschapsbelastingen kunnen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze, doch niet bij wege van afdracht op aangifte (artikel 125 van de Waterschapswet). Het gaat hier om drie verschillende heffingstechnieken. Het hangt van de aard en de complexiteit van de belasting af, welke van deze drie technieken het meest doelmatig is. Verder kunnen overwegingen uit het oogpunt van perceptiekosten of op grond van het beginsel dat de heffing voor de belastingplichtige met de minste pijn moet plaatsvinden, bepalend zijn voor de keuze van de te hanteren techniek. Om in lijn met de zuiveringsheffing te blijven welke bij wege van aanslag wordt geheven, waardoor geen keuzemogelijkheid is opgenomen in dit artikel.

 

Dit artikel regelt wanneer de aanslag als bedoeld in artikel 17 uiterlijk moet worden betaald. De betaaltermijn van de bestuurlijke boete en de navorderingsaanslag is respectievelijk in het tweede en derde lid opgenomen. Het ligt voor de hand de betaaltermijnen voor de aanslag en de bestuurlijke boete aan elkaar gelijk te stellen, omdat die op één aanslagbiljet worden samengevoegd.

 

Het vierde lid voorziet in afwijkende betaaltermijnen als de heffingplichtige een machtiging voor automatische incasso heeft afgegeven.

 

Artikel 10 Niet opleggen van aanslagen

  • 1.

    Drempelbedrag: Als het te heffen bedrag minder is dan € 5,00, wordt er geen aanslag opgelegd. Dit voorkomt onnodige administratieve lasten voor zeer kleine bedragen.

  • 2.

    Samenvoeging van aanslagen: Als meerdere aanslagen op één aanslagbiljet staan, telt het totaalbedrag. Alleen als dat totaal boven de € 5,00 uitkomt, wordt een aanslag opgelegd.

  • 3.

    Uitzondering bij voorlopige aanslag: Als er eerder al een voorlopige aanslag is opgelegd, wordt er altijd een definitieve aanslag opgelegd, ook als het bedrag onder de € 5,00 ligt. Dit waarborgt de afronding van het belastingproces.

Artikel 11 Aanmeldplicht

De melding als bedoelt in het eerste lid ontslaat de betrokkene niet van de verplichting een vergunningaanvraag te doen voor een omgevingsvergunning lozingsactiviteit, terwijl het anderzijds evenmin betekent dat de melding als een vergunningaanvraag als bedoeld in art. 2.133 j° art. 2.194 Waterschapsverordening waterschap Aa en Maas 2024 wordt aangemerkt. Indien een betrokkene reeds eerder een vergunning heeft aangevraagd (en verkregen), hoeft evenmin opnieuw een vergunning te worden aangevraagd.

 

Artikel 12 Nadere regels

Dit artikel geeft het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB) de bevoegdheid om aanvullende regels vast te stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op zowel de heffing (het vaststellen van de hoogte van de zuiveringsrechten) als de invordering (het innen van deze rechten).

 

Het doel hiervan is om praktische of uitvoeringsgerichte zaken nader te regelen, zonder dat daarvoor een wijziging van de verordening nodig is.

 

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening, de ingangsdatum van de heffing, op welke wijze de in Bijlage 1 genoemde normbladen bekendgemaakt worden en hoe de verordening kan worden aangehaald.

 

De regels in deze verordening zijn pas bindend als de verordening op de juiste wijze is bekendgemaakt. De bekendmaking van de verordening vindt plaats in het Waterschapsblad dat elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze wordt uitgegeven via Overheid.nl (artikel 2, achtste lid, van de Bekendmakingswet).

 

Het tijdstip van ingang van de heffing kan samenvallen met het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening, maar dit is niet noodzakelijk. De ingangsdatum van de heffing is essentieel, omdat daarmee duidelijk wordt op welk moment de nieuwe financiële verplichtingen gelden die aan inwoners en bedrijven worden opgelegd

Naar boven