Waterschapsblad van Hoogheemraadschap van Delfland
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Hoogheemraadschap van Delfland | Waterschapsblad 2025, 29722 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Hoogheemraadschap van Delfland | Waterschapsblad 2025, 29722 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing Delfland 2026
De Verenigde Vergadering van Delfland,
op voordracht van dijkgraaf en hoogheemraden van dinsdag 28 oktober dossiernummer 3561
gelezen het positieve advies van de commissie Bestuur, Financiën en Organisatie van donderdag 13 november;
Gelet op artikel 5.23 lid 2 van de Waterwet en de artikelen 77 en 83 van de Waterschapswet;
Het tarief dat voor de verontreinigingsheffing en de zuiveringsheffing wordt gehanteerd, gebaseerd is op de begroting 2026.
Voor de zuiveringsheffing en de verontreinigingsheffing vanaf 1 januari 2026 een nieuwe verordening nodig is.
De de Verordening Zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing Delfland 2026 vast te stellen:
Verordening zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing Delfland 2026
Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
zuiveringtechnisch werk: werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, of een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van het bij dat werk behorende werk voor het transport van stedelijk afvalwater.
a. Hoofdstuk 2 De zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing
Artikel 3 Belastbaar feit en heffingsplicht
Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel a, is heffingplichtig:
in geval van het ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte voor volgtijdig gebruik: degene die die ruimte ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.
Artikel 4 Grondslag en heffingsmaatstaf
Het zuurstofverbruik van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd of geloosd, wordt bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik door omzetting van de hoeveelheid totaal organisch koolstof in de stoffen en het zuurstofverbruik door omzetting van de hoeveelheid totaal stikstof verminderd met de som van nitriet-stikstof en nitraat-stikstof in de stoffen, zoals voorgeschreven in Bijlage 1. Hierbij wordt het chemisch zuurstofverbruik gesteld op driemaal het gehalte totaal organisch koolstof in de afgevoerde of geloosde stoffen.
Artikel 5 Afwijkende verhouding chemisch zuurstofverbruik en totaal organisch koolstof
Als de verhouding tussen het chemisch zuurstofverbruik en het gehalte totaal organisch koolstof in de afgevoerde of geloosde stoffen in het kalenderjaar lager is dan tweeënhalf of hoger is dan drieënhalf wordt op aanvraag van de heffingplichtige op zijn kosten, respectievelijk ambtshalve door de heffingsambtenaar op kosten van de betrokken beheerder, de verhouding tussen het chemisch zuurstofverbruik en het gehalte totaal organisch koolstof in de afgevoerde of geloosde stoffen in afwijking van artikel 4, vierde lid, tweede volzin, gedeeld door tweeënhalf respectievelijk drieënhalf en vermenigvuldigd met drie.
De verhouding in het kalenderjaar tussen het chemisch zuurstofverbruik en het gehalte totaal organisch koolstof wordt bepaald door meting, bemonstering en analyse volgens de in artikelen 6 en 7 opgenomen voorschriften. Wanneer op grond van artikel 7 door de heffingsambtenaar is ingestemd met meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen, dan wordt de in deze etmalen vastgestelde verhouding tussen het chemisch zuurstofverbruik en het gehalte totaal organisch koolstof representatief gevonden voor het gehele kalenderjaar.
De heffingplichtige meldt veranderingen in de bedrijfsomstandigheden, die aanleiding kunnen geven tot een wijziging in de verhouding tussen het chemisch zuurstofverbruik en het gehalte totaal organisch koolstof in de afgevoerde of geloosde stoffen in het kalenderjaar, direct bij de heffingsambtenaar.
De heffingsambtenaar kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de verhouding tussen het chemisch zuurstofverbruik en het gehalte totaal organisch koolstof in de afgevoerde of geloosde stoffen in het kalenderjaar, de beschikking waarom het gaat, bedoeld in het derde lid, ambtshalve dan wel op verzoek van de heffingplichtige wijzigen of intrekken, als deze veranderingen leiden tot een andere verhouding tussen het chemisch zuurstofverbruik en het gehalte totaal organisch koolstof in de afgevoerde of geloosde stoffen in het kalenderjaar dan in die beschikking is opgenomen.
Artikel 6 Meting, bemonstering en analyse
De heffingplichtige brengt de wijze van meting en bemonstering met een beschrijving van de daarvoor te gebruiken apparatuur voor het begin van het heffingsjaar ter kennis van de heffingsambtenaar. Als de apparatuur in de loop van het heffingsjaar in gebruik wordt genomen of wijzigt, dan wordt dit vóór de ingebruikname of de wijziging ter kennis van de heffingsambtenaar gebracht.
beslist op aanvraag van de heffingplichtige, dat meting en bemonstering kunnen plaatsvinden in afwijking van een of meer van de in Bijlage 1, onderdeel A, opgenomen voorschriften, als de heffingplichtige aannemelijk maakt dat daarbij wordt voldaan aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;
De heffingsambtenaar kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de afgevoerde of geloosde, respectievelijk af te voeren stoffen, de op grond van het vijfde lid genomen beschikkingen, ambtshalve wijzigen of intrekken in verband met het bepaalde in het eerste lid en het derde lid.
Artikel 7 Beperkte meting, bemonstering en analyse
Op aanvraag van de heffingplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met gegevens die door meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen zijn verkregen, besluit de heffingsambtenaar dat meting en bemonstering plaatsvinden in afwijking van het bepaalde in artikel 6, tweede lid. Het besluit op aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:
De heffingsambtenaar kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de afgevoerde of geloosde, respectievelijk af te voeren stoffen, de beschikking waarom het gaat, bedoeld in het eerste lid, ambtshalve wijzigen of intrekken, als toepassing van berekeningsvoorschrift C.2 van onderdeel C van Bijlage 1 leidt tot een ander aantal etmalen dan in die beschikking is opgenomen.
Artikel 8 Hoedanigheidscorrectie
Op aanvraag van de heffingplichtige, die aannemelijk maakt dat de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik als bedoeld in artikel 3, vierde lid, in belangrijke mate wordt beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, besluit de heffingsambtenaar dat op die uitkomst een correctie wordt toegepast. Het besluit op aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:
Artikel 9 Tabel afvalwatercoëfficiënten
In afwijking van het bepaalde in artikel 6, eerste lid, wordt het aantal vervuilingseenheden voor het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan vastgesteld met behulp van de in Bijlage 2 opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, mits door de heffingplichtige aannemelijk is gemaakt dat het aantal vervuilingseenheden voor het zuurstofverbruik in een kalenderjaar 1.000 of minder bedraagt en dit aantal met de hoeveelheid ingenomen water kan worden bepaald.
Het aantal vervuilingseenheden als bedoeld in het eerste lid wordt berekend volgens de formule: A x B, waarbij,
A = het aantal m3 in het kalenderjaar voor de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water;
B = de afvalwatercoëfficiënt behorende bij klasse 8 van de in Bijlage 2 opgenomen tabel of als de heffingplichtige of de heffingsambtenaar doet blijken dat een andere klasse dan 8 van toepassing is, de afvalwatercoëfficiënt behorende bij een andere klasse van de in Bijlage 2 opgenomen tabel met de klassegrenzen waarbinnen de vervuilingswaarde van het zuurstofverbruik per m3 voor de bedrijfsruimte of van het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water is gelegen.
Als het aantal vervuilingseenheden voor het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan meer dan 1.000 bedraagt en de heffingplichtige aannemelijk maakt dat de berekening van het aantal vervuilingseenheden met toepassing van de in het eerste lid, aanhef, bedoelde tabel tot geen lagere uitkomst leidt dan de uitkomst van de berekening op de voet van artikel 6, eerste lid, beslist de heffingsambtenaar bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van heffingplichtige dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met toepassing van de tabel.
Artikel 10 Heffingsvrije grens
Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het heffingsjaar voor de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel en zink wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen, als berekend op grond van de artikelen 5 tot en met 9, te vermenigvuldigen met 0,0162.
Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het heffingsjaar voor de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen, als berekend op grond van de artikelen 5 tot en met 9, te vermenigvuldigen met 0,0027.
Artikel 11 Meetverplichting niet-zuurstofbindende stoffen
Artikel 12 Vervuilingswaarde tuinbouwkassen
In afwijking van het bepaalde in artikel 6, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die worden afgevoerd of geloosd vanuit een bedrijfsruimte of onderdeel van een bedrijfsruimte bestemd om in het kader van de uitoefening van een beroep of een bedrijf onder een permanente opstand van glas of kunststof gewassen te telen, gesteld op drie vervuilingseenheden per hectare vloeroppervlak waarop onder glas of kunststof wordt geteeld en per deel van een hectare vloeroppervlak een evenredig deel van drie vervuilingseenheden.
Als in de loop van het kalenderjaar het gebruik van een in het eerste lid bedoelde bedrijfsruimte of onderdeel van een bedrijfsruimte dan wel van een deel daarvan door de heffingplichtige begint of eindigt, wordt hij in dat kalenderjaar voor die bedrijfsruimte of dat onderdeel, voor een evenredig gedeelte aan de heffing onderworpen.
Artikel 13 Totale vervuilingswaarde bedrijfsruimte
De vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte, wordt bepaald op de som van de aantallen vervuilingseenheden als berekend volgens de artikelen 6 tot en met 12, voor zover deze van toepassing zijn.
Artikel 14 Vervuilingswaarde kleine bedrijfsruimten
In afwijking van het bepaalde in artikel 6, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen, die vanuit een bedrijfsruimte worden afgevoerd of geloosd, gesteld op drie vervuilingseenheden wanneer door de heffingplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde minder dan vijf vervuilingseenheden bedraagt en op één vervuilingseenheid wanneer door de heffingplichtige aannemelijk is gemaakt dat die één vervuilingseenheid of minder bedraagt.
Als de aanslag in het heffingsjaar al is opgelegd voor drie vervuilingseenheden en de heffingplichtige aannemelijk maakt dat de vervuilingswaarde één vervuilingseenheid of minder bedraagt, bestaat aanspraak op vermindering. De heffingplichtige kan daartoe binnen zes weken na afloop van het heffingsjaar of, bij beëindiging van de heffingsplicht in de loop van het heffingsjaar, binnen zes weken na het einde van de heffingsplicht een aanvraag indienen bij de heffingsambtenaar.
Artikel 15 Vervuilingswaarde woonruimten
In afwijking van het bepaalde in artikel 6, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd of geloosd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd of geloosd bedraagt één vervuilingseenheid.
Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat zo wordt geëxploiteerd. De in de vorige volzin bedoelde woonruimten worden tezamen aangemerkt als één bedrijfsruimte dan wel als onderdeel van een bedrijfsruimte.
Indien de in het eerste lid bedoelde situatie dat een woonruimte wordt gebruikt door één persoon ontstaat in de loop van het heffingsjaar, wordt de vervuilingswaarde op één vervuilingseenheid vastgesteld met ingang van de eerste dag volgend op de dag waarin die situatie is ontstaan. Indien de hiervoor bedoelde situatie ontstaat op de eerste dag van een kalendermaand, wordt de vervuilingswaarde met ingang van die dag op één vervuilingseenheid vastgesteld.
Wanneer de heffingsplicht als bedoeld in het vijfde lid in de loop van het heffingsjaar begint, is de heffing verschuldigd voor een evenredig aantal kalenderdagen dat er in het heffingsjaar, na het begin van de heffingsplicht, nog overblijft. De dag van inschrijving in de basisregistratie personen geldt in dat geval als de datum waarop de heffingsplicht aanvangt.
Wanneer de heffingsplicht als bedoeld in het vijfde lid in de loop van het heffingsjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor een evenredig aantal kalenderdagen dat er in het heffingsjaar, na het einde van de heffingsplicht, nog overblijft. De dag vóór die van uitschrijving uit de basisregistratie personen geldt in dat geval als de datum waarop de heffingsplicht eindigt.
b. Hoofdstuk 3 Heffing en invordering
Artikel 18 Wijze van heffing en termijnen van betaling
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan de aanslag, indien deze het bedrag van € 15.000,00 niet te boven gaat, op verzoek van de belastingschuldige door middel van automatische incasso worden ingevorderd in maximaal 10 gelijke maandelijkse termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
f. Artikel 22 Inwerkingtreding, citeertitel en intrekking huidige verordening
Deze verordening, die kan worden aangehaald als “Verordening Zuiverings- en verontreinigingsheffing Delfland 2026”, treedt, met de daarbij behorende bijlagen I (Voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening) en II (Tabel afvalwatercoëfficiënten), in werking na bekendmaking, doch niet eerder dan 1 januari 2026.
Bijlage I behorende bij de Verordening Zuiverings- en verontreinigingsheffing Delfland 2026
Voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening
A. Wijze van meting, bemonstering en monsterbehandeling
D. Hoedanigheidscorrectie (artikel 7)
In deze bijlage wordt verstaan onder:
A. Wijze van meting, bemonstering en monsterbehandeling
In deze paragraaf worden enkele voorschriften gegeven die gelden bij de wijze van meting, de wijze van monstername en –behandeling. Hierbij gelden de volgende algemene eisen:
In paragraaf A.2 wordt nader ingegaan op de meting en in paragraaf A.3 op de bemonstering. In paragraaf A.4 wordt nader ingegaan op de monsterbehandeling.
Meting heeft tot doel de hoeveelheid afvalwater per etmaal (het debiet) vast te stellen. Het debiet wordt in de afvalwaterstroom gemeten. Als het niet mogelijk is om het debiet in de afvalwaterstroom te meten kan het debiet in plaats daarvan worden bepaald op basis van meting van de hoeveelheid water in het watertoevoersysteem van de bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan. In het laatstbedoelde geval mag de per etmaal afgevoerde of geloosde hoeveelheid afvalwater niet groter zijn dan de in dezelfde periode toegevoerde hoeveelheid water. Afvalwater kan zowel onder druk (met pompen) of onder vrij verval worden afgevoerd of geloosd.
De totaalteller waarmee registratie plaatsvindt mag niet worden gereset. Registratie van momentane meetgegevens en etmaalgegevens vindt plaats met een printer of datalogger of andere vorm van geautomatiseerd registratiesysteem. Het meetsignaal van het registratiesysteem moet overeenkomen met het meetsignaal van de debietmeter.
Voor een betrouwbare meting in een gesloten meetsysteem is de doorstroomsnelheid van het afvalwater van belang.
Voor het bepalen van de geschiktheid van de debietmeter moet het debiet (als groter dan nul) van de te meten stroom in 95% van de tijd (etmaal) binnen het minimale en maximale debiet van de debietmeter liggen.
A.2.2 Inbouw en instellingen debietmeter
Bij nieuwe debietmeters wordt een ‘af fabriek’ kalibratiecertificaat meegeleverd waarop de meterspecifieke kalibratiefactoren zoals diameter, nulpunt, kalibratiefactor(en) en/of meterconstante(s) staat aangegeven. Kalibratie van het meetsysteem vindt zo snel mogelijk plaats na inwerkingstelling van de debietmeter.
Voor het uitvoeren van een representatieve meting verkeert de debietmeter en het meetsysteem in goede staat en wordt het meetsysteem goed onderhouden.
Het is niet toegestaan om (meet)apparatuur zo in te stellen, instellingen te veranderen of te corrigeren zodat feitelijke onjuistheden kunnen ontstaan in de verkregen (meet)gegevens.
Aan de inbouw van een debietmeter in een gesloten systeem worden de volgende eisen gesteld:
A.2.3 Verificatie (controle debietmeter)
Ten minste éénmaal per jaar wordt de debietmeter geverifieerd, tenzij in dat jaar een kalibratie (A.2.5) plaatsvindt.
Aan de verificatie worden de volgende eisen gesteld:
Van een debietmeter moet het meest recente rapport van een verificatie worden overlegd.
A.2.5 Kalibratie (controle meetsysteem)
Voor referentiemeters en mobiele meetsets (waaronder meetwagens) vindt de kalibratie jaarlijks plaats in ingebouwde toestand bij minimaal de volgende meetpunten: 10%, 25%, 50%, 75% en 100% van het maximale meetbereik bij een voor vloeistofmeters RvA-geaccrediteerde instantie, waarvan de installatie kan worden herleid naar de nationale volumestandaard van een aangewezen instantie als bedoeld in artikel 12 van de Metrologiewet.
Verder worden de volgende eisen gesteld aan de kalibratie van de referentiemeter:
Verder worden aan de te kalibreren debietmeter de volgende eisen gesteld:
Minimaal éénmaal per drie jaar worden gesloten meetsystemen in ingebouwde toestand gekalibreerd op een door de heffingsambtenaar vooraf goedgekeurde methode. Hiertoe wordt uiterlijk 6 weken voor de kalibratie een voorstel tot uitvoering van kalibratie (kalibratieplan) ter goedkeuring bij de heffingsambtenaar ingediend. Dit kalibratieplan bevat in elk geval:
Tijdens de kalibratie(s) wordt zoveel (afval)water door het te kalibreren meetsysteem geleid, dat minimaal 2.000 waarnemingen worden bereikt, waarbij de tijdsduur van de kalibratie minimaal 25 minuten bedraagt. Wanneer nodig kan hiertoe – in overleg met de heffingsambtenaar – voor de kalibratieperiode de pulsinstelling tijdelijk aangepast worden.
Om te kunnen vaststellen of de debietmeter binnen het werkgebied goed functioneert, wordt bij kalibratie op één of meerdere vaste meetbereiken de herhaalbaarheid van de meter aangetoond. Als sprake is van afvoer of lozing van afvalwater met een constant debiet (bijvoorbeeld pomp aan/uit) vindt dit plaats door het uitvoeren van 3 meetcycli op elk gekozen meetbereik. Elke meetcyclus is gedefinieerd als een kalibratie en voldoet aan de onder h gestelde voorwaarden. De afwijking per meetcyclus mag niet groter zijn dan ± 5%.
Tijdens de kalibratie worden de gemeten hoeveelheden (afval)water van de te kalibreren debietmeter (én van de referentiemeter, wanneer daarvan sprake is) met printers of dataloggers continu geregistreerd. In geval van het toepassen van dataloggers worden ook de ruwe, onbewerkte data bij het kalibratiecertificaat gevoegd.
Als blijkt dat de gemeten hoeveelheid (afval)water meer dan 5% afwijkt van de werkelijke hoeveelheid (afval)water, zoals gesteld in artikel 5, derde lid onder a van deze verordening, vindt nader onderzoek plaats naar de oorzaak van de afwijking. Eventuele justering van de debietmeter vindt plaats na uitbouw van de meter op een installatie van een voor vloeistofmeters RvA-geaccrediteerde instantie, waarna (opnieuw) een in-situ kalibratie plaatsvindt (“as left”). Een rapportage van het justeren wordt bij het kalibratiecertificaat gevoegd.
Van een debietmeter moet het meest recente kalibratiecertificaat kunnen worden overgelegd. Bij een kalibratie in ingebouwde toestand (dat wil zeggen: ter plekke op het bedrijf, of als complete mobiele meetset op een testbank van een voor vloeistofmeters RvA-geaccrediteerde instantie), worden de volgende aspecten vastgesteld én gerapporteerd op het kalibratiecertificaat:
De bemonstering vindt plaats met behulp van automatische monsternameapparatuur. De bemonstering vindt plaats volgens NEN 6600-1:2019 nl, met dien verstande dat bemonstering door steekbemonstering niet is toegestaan, tenzij anders is bepaald door de heffingsambtenaar.
Paragraaf A.4 Monsterbehandeling
De monsterbehandeling vindt plaats volgens NEN 6600-1:2019 nl. Conform paragraaf 9 van deze norm worden de monsters direct na bemonstering geconserveerd, verpakt en getransporteerd volgens NEN-EN-ISO 5667-3:2024 en. De monsters worden gekoeld en in het donker bewaard tussen 1° en 5° C.
Na vullen van de monsterflessen wordt van het verzameld etmaalmonster een representatief deel gedurende 24 uur in een goed gesloten vat/fles in het donker bewaard tussen 1° en 5° C voor contra-analyse door de heffingsambtenaar. De monsterflessen bestemd voor analyse door de heffingplichtige en voor contra-analyse door de heffingsambtenaar worden om en om gevuld. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat het monster voor de analyse op een heffingsparameter door de heffingplichtige en voor de contra-analyse waarom het gaat door de heffingsambtenaar zoveel mogelijk identiek zijn.
A.4.2 Conservering en maximale bewaartermijn
De verkregen monsters worden tot en met het einde van de bewaartermijn gekoeld zoals aangegeven in tabel A onder omgevingstemperatuur en geconserveerd op de wijze zoals is aangegeven in tabel A. Als een monster uit het etmaalverzamelmonster wordt ingevroren of chemisch geconserveerd, geschiedt dit binnen twaalf uur na monstername. De eventuele voorschriften over chemische conservering gelden in aanvulling op de voorschriften over de conserveringstemperatuur gedurende de bewaartermijn.
In tabel A zijn tevens de maximale conserveringstermijnen opgenomen die gelden voor de onderscheidenlijk uit te voeren analyses. De voorbehandeling ten behoeve van een analyse vangt na monstername uit het verzamelvat aan, binnen de maximale conserveringstermijn die bij de desbetreffende analyse in tabel A is vermeld. De voorbehandeling van het monster bestemd voor de analyse, waaronder onder meer wordt begrepen het ontdooien van bevroren monsters, wordt uitgevoerd op een wijze en binnen een termijn dat daardoor de representativiteit van het monster niet wordt verstoord. Een monster dat op één van de in tabel A aangegeven wijzen chemisch is geconserveerd wordt niet gebruikt voor één van de in tabel A opgenomen wijzen van analyse, waarvoor op basis van tabel A geen of andere voorschriften op het vlak van de chemische conservering gelden.
|
som totaal gebonden stikstof verminderd met nitriet- en nitraatstikstof (TNb-TON) |
||||
|
Koelen en aanzuren met HN03 tot pH < 2 Als hydride techniek wordt gebruikt aanzuren met HCI tot pH < 2 |
||||
Het biochemisch zuurstofverbruik is weliswaar geen heffingsparameter, maar wordt aangewend bij toepassing van berekeningsvoorschrift D.3 van onderdeel D van deze bijlage. Op grond van dit berekeningsvoorschrift wordt de methode van het biochemisch zuurstofverbruik toegepast voor de bepaling van het percentage chemisch zuurstofverbruik van de biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen.
De analyses worden uitgevoerd in het representatieve monster, dat is verkregen op de in onderdeel A van deze bijlage vermelde wijze. Het onderzoek wordt in het water uitgevoerd zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd.
Er is in dit onderdeel verwezen naar normbladen, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN). Bij wijziging in/van een normblad gedurende het kalenderjaar wordt voor de toepassing van deze verordening deze wijziging eerst van kracht op 1 januari van het jaar volgende op de wijziging.
De in tabel B vermelde aantoonbaarheidsgrenzen zijn de concentraties van de stoffen waarom het gaat die bij de analyse ten minste aangetoond moeten kunnen worden.
De analyse van het monster vindt plaats op de wijze zoals die is aangegeven in tabel B.
|
som totaal gebonden stikstof verminderd met nitriet- en nitraatstikstof (TNb-TON) |
|||
1) De aantoonbaarheidsgrenzen voor zware metalen zijn gebaseerd op een afvalwatermonster met een soortelijke geleiding tot 1500 μS/cm en bij onopgeloste stoffen tot een gehalte van 100 mg/L. Bij afvalwatermonsters met een matrix die groter is dan genoemde waarden voor elektrisch geleidingsvermogen en onopgeloste stoffen kan een hogere aantoonbaarheidsgrens gelden.
2) Voor het bepalen van de som totaal gebonden stikstof verminderd met nitriet- en nitraatstikstof (TNb-TON) mag de analyse alleen volgens normblad NEN 6645:2005 nl plaatsvinden als TNb groter is dan 10 mg N/L en voor meer dan 30% bestaat uit TON.
3) De analyse volgens normblad NEN-ISO 15705:2003 en is toepasbaar voor onverdunde monsters met een gehalte aan zuurstofverbruik tot aan 1.000 mg/L en chlorideconcentratie die lager zijn dan 1.000 mg/L. De heffingsambtenaar kan verder de methode niet toepasbaar verklaren als naar zijn oordeel andere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
4) De analyse volgens normblad NEN-ISO 15705:2003 en heeft een aantoonbaarheidsgrens van 6 mg/L voor fotometrische detectie bij 600nm en 15 mg/L voor titrimetrische detectie (gebaseerd op één enkelvoudige meting van één laboratorium) wanneer cuvetten worden gebruikt met een bereik van maximaal 1.000 mg/L.
5) NEN 6953:2017 nl, hoofdstuk 5.3.3.3 mag alleen worden toegepast op afvalwatermonsters met een soortelijke geleiding tot 1500 μS/cm en bij onopgeloste stoffen tot een gehalte van 100 mg/L.
Paragraaf C.1 Berekeningswijze van het aantal vervuilingseenheden
Het aantal vervuilingseenheden voor het zuurstofverbruik wordt berekend door het totale aantal kilogrammen zuurstofverbruik van de in het kalenderjaar afgevoerde of geloosde zuurstofbindende stoffen te delen door 54,8 kilogram.
Het aantal kilogrammen zuurstofverbruik van de gedurende een etmaal afgevoerde of geloosde zuurstofbindende stoffen wordt berekend volgens de formule:
Met dien verstande dat als op grond van artikel 4 de verhouding tussen het chemisch zuurstofverbruik en het gehalte totaal organisch koolstof in de afgevoerde of geloosde stoffen op een afwijkende factor dan 3 is vastgesteld, in bovenstaande formule de factor 3 wordt vervangen door deze vastgestelde factor.
In deze formule wordt verstaan onder:
Q: het aantal m³ afgevoerd of geloosd afvalwater per etmaal;
TOC: het totaal organisch koolstof bepaald volgens de in onderdeel B van deze bijlage vermelde analysevoorschriften, in mg/L;
TNb: het totaal gebonden stikstof volgens de in onderdeel B van de in deze bijlage vermelde analysevoorschriften, in mg/L;
TON: de som van nitriet-stikstof en nitraat-stikstof volgens de in onderdeel B van de in deze bijlage vermelde analysevoorschriften, in mg/L.
Het aantal vervuilingseenheden voor de niet-zuurstofbindende stoffen wordt berekend door het totale aantal kilogrammen van deze in het kalenderjaar afgevoerde stoffen te delen door respectievelijk:
De afgevoerde hoeveelheden per etmaal voor de hierboven onder b genoemde stoffen worden bepaald met behulp van de formule:
In deze formule wordt verstaan onder:
Q: het aantal m³ afgevoerd afvalwater per etmaal;
C: de concentratie van de stoffen in mg/L, bepaald volgens de in onderdeel B omschreven wijze.>
Paragraaf C.2 Berekeningswijze van het aantal etmalen
Bij de bepaling van het aantal etmalen in artikel 6, wordt gebruik gemaakt van de volgende formule:
In deze formule wordt verstaan onder:
n: het berekende aantal meetdagen;
N: het aantal dagen per jaar waarop wordt afgevoerd of geloosd;
σn: spreidingspercentage in de meetwaarden, uitgedrukt ten opzichte van de gemiddelde hoeveelheid zuurstofverbruik van de onderzoeksresultaten gedurende het heffingsjaar;
tso: toelaatbare statistische onnauwkeurigheid = 35/e 0,000175*VeO, <met dien verstande dat VeO vervangen kan worden door respectievelijk VeZ en VeG, >waarbij:
VeO: vervuilingswaarde van de afgevoerde of geloosde zuurstofbindende stoffen<;.
VeG: vervuilingswaarde van de afgevoerde stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink;
VeZ: vervuilingswaarde van de afgevoerde stoffen arseen, cadmium en kwik>.
Paragraaf C.3 Correctie ingenomen oppervlaktewater
Als door een bedrijf water wordt onttrokken uit een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap en dit water vervolgens weer wordt geloosd in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap, worden voor de berekening van de vervuilingswaarde de hoeveelheden verontreinigende stoffen, aanwezig in het onttrokken water en vervolgens weer geloosde water, in mindering gebracht op de hoeveelheden van die stoffen in het geloosde water, met dien verstande dat deze vermindering niet mag leiden tot een negatieve waarde.
D. Hoedanigheidscorrectie (artikel 7)
De hoedanigheidscorrectie (hierna: T-correctie) vindt plaats op aanvraag van de heffingplichtige. Deze aanvraag bevat in elk geval de volgende onderdelen:
Er zijn twee typen biodegradatieonderzoeken met bijbehorende toxiciteitstesten. De keuze tussen deze twee wordt bepaald op basis van de grenswaarde voor de totale hoeveelheid organische koolstof (TOC) in het te onderzoeken afvalwater. Deze grenswaarde is 33 mg/L.
In beide gevallen vindt onderzoek plaats op het gefiltreerde deel van het monster. Filtratie vindt plaats over een 0,45 µm filter. Als de frequentie van het onderzoek naar de T-correctie afwijkt van de frequentie als bedoeld in artikel 5, tweede lid, of de frequentie die met toepassing van artikel 6 is bepaald, moet ook op de etmalen die zijn voorgeschreven in de beschikking als bedoeld in voornoemde artikelen de TOC van het afvalwater geanalyseerd worden in zowel het ongefiltreerde als het gefiltreerde monster (0,45 µm). Hiermee wordt de factor bepaald voor welk deel van het monster de T-correctie kan worden toegepast.
Bij een BZV19 onderzoek gelden de volgende meetdagen: 0, 5, 7, 9, 12, 15, 19.
Als het afvalwater wordt afgevoerd wordt als entmateriaal bij het onderzoek effluent van de ontvangende rioolwaterzuiveringsinstallatie gebruikt. Als het afvalwater wordt geloosd wordt bij het onderzoek commercieel verkrijgbaar geschikt entmateriaal toegepast of entwater van een willekeurige rioolwaterzuiveringsinstallatie gebruikt. De voorwaarde is dat hetzelfde entmateriaal gebruikt wordt als bij de toxiciteitstest (zie onderdeel D.3.1).
Er wordt geen gebruik gemaakt van entwater afkomstig van een eventueel aanwezige eigen biologische zuivering van de heffingplichtige. De reden hiervoor is dat de restverontreiniging in het effluent niet of zeer moeilijk biologisch afbreekbaar kan zijn. De aanwezige bacteriën van de eigen biologische zuivering zijn volledig ingesteld op het aanbod van bedrijfsspecifieke stoffen dit in tegenstelling tot een rioolwaterzuiveringsinstallatie.
De biochemische afbraak van organisch materiaal wordt als volgt beschreven.
Bij de afleiding van BZV19 dient altijd uitgegaan te worden van een eerste orde reactie. In de praktijk kan echter een afwijking ontstaan waardoor een pseudo eerste orde reactielijn ontstaat.
De snelheid waarmee zuurstof door bacteriën wordt gebruikt (de snelheid waarmee het gemeten BZV toeneemt in de tijd) is evenredig aan de hoeveelheid nog in het water aanwezige organisch materiaal. De afbraaksnelheid neemt namelijk af in de tijd.
Dit betekent dat de afbraak verloopt volgens de reactievergelijking:
Stel dat de BZV5 het BZV is op het tijdstip t=0, dus bij het begin van de BZV19 bepaling. Het BZV op het tijdstip t=n dagen op BZV19. De toename van de BZV gedurende de tijd n is BZV19 - BZV5. De evenredigheidsconstante k is te vergelijken met een snelheidsconstante bij chemische reacties. De dimensie van k = tijd-1.
Door nu grafisch de Ln(BZVn/BZV5) uit te zetten tegen 1/t kan de Ln(BZV19/BZV5) worden afgelezen op het snijpunt van de y–as, en daarmee BZV19 worden berekend. Door middel van lineaire regressie is het snijpunt op de y-as te berekenen. De regressie wordt uitgevoerd op de analyseresultaten vanaf BZV5 tot en met BZV19.
Triplo en duplo metingen van de verschillende BZV verdunningen dienen gemiddeld te worden, tenzij blijkt dat een meting aantoonbaar onjuist is.
Als de BZV19 is bepaald, is het mogelijk om de T-correctie te bepalen. Het onafbreekbaarheidspercentage T wordt bepaald met:
Als de TOC-waarde voor ten minste 25% afkomstig is van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen in het afvalwater, wordt op die waarde een correctie toegepast door deze te vermenigvuldigen met de breuk:
T = het percentage TOC afkomstig van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, hierna het onafbreekbaarheidspercentage genoemd.
Als het afvalwater wordt afgevoerd, wordt actief slib gebruikt van de rioolwaterzuiveringsinstallatie waarop het afvalwater wordt afgevoerd. Als het afvalwater wordt geloosd, wordt actief slib gebruikt van een willekeurige rioolwaterzuiveringsinstallatie. De voorwaarde is dat hetzelfde actief slib gebruikt wordt als bij de toxiciteitstest (zie onderdeel D.3.1). Er mag geen gebruik gemaakt worden van actief slib afkomstig van een eventueel aanwezige eigen biologische zuivering van de heffingplichtige. De reden hiervoor is dat de restverontreinigingen in het effluent niet of zeer moeilijk biologisch afbreekbaar kunnen zijn. De aanwezige bacteriën in het actief slib van de eigen biologische zuivering zijn volledig ingesteld op het aanbod van bedrijfsspecifieke stoffen dit in tegenstelling tot een rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Het onafbreekbaarheidspercentage T wordt met een Zahn-Wellens test berekend met:
Het gaat hierbij om de opgeloste organische koolstof (DOC).
Als niet gedurende elk etmaal, of elk etmaal volgens de beschikking op grond van artikel 6, analyse plaatsvindt kan niet van elke analyse nauwkeurig bepaald worden hoe de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik gecorrigeerd moet worden. In dat geval kan alleen een correctie worden toegepast op analyses tot een (boven)grenswaarde voor de TOC. Deze bovengrens zal na afloop van het heffingsjaar, op basis van alle TOC analyses die voor de T-correctie bepaling in het heffingsjaar zijn uitgevoerd, worden vastgesteld. De hoogst gemeten waarde van de TOC ter bepaling van de f-factor in deze monsters is de bovengrenswaarde voor TOC. De TOC-waarde (gefiltreerd) wordt vervolgens vermenigvuldigd met de f-factor.
De berekende f-factor (f) uit het BZV19 onderzoek of de Zahn-Wellens test wordt als volgt in de heffingsformule toegepast ter bepaling van het aantal kg zuurstofverbruik:
Als blijkt dat het water in een periode toxisch is, kan geen betrouwbaar onderzoek in deze periode plaatsvinden en kan voor deze periode ook geen correctie worden bepaald. De factor voor correctie van de TOC wordt dan voor deze onderzoeksperiode op 1 gesteld.
In aanvulling op NEN-EN-ISO 5815-1:2019 bepaalt de bij deze methode behorende toxiciteitstest de acute toxiciteit voor aerobe bacteriën door na vijf dagen de respiratie te meten. De toxiciteit wordt vastgesteld in hetzelfde etmaalverzamelmonster als voor het BZV19-onderzoek, door aan het te onderzoeken monster een glucose-/glutaminezuuroplossing toe te voegen, die overeenkomt met een BZV5 van 200 mg O2/L. Als deze concentratie na vijf dagen onveranderd blijft, kan worden geconcludeerd dat het water niet toxisch is voor de aerobe bacteriën.
Als het afvalwater wordt afgevoerd, wordt bij het BZV19 onderzoek als entwater effluent van de ontvangende rioolwaterzuiveringsinstallatie gebruikt en wordt bij de Zahn-Wellens test actief slib gebruikt van een willekeurige rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Als het afvalwater wordt geloosd, wordt bij het BZV19 onderzoek commercieel verkrijgbaar geschikt entmateriaal toegepast of entwater van een willekeurige rioolwaterzuiveringsinstallatie gebruikt en wordt bij de Zahn-Wellens test actief slib gebruikt van een willekeurige rioolwaterzuiveringsinstallatie.
De resultaten worden uitgedrukt als percentage van het rendement van de standaard, oftewel het percentage van de glucose-/glutaminezuuroplossing dat na vijf dagen wordt teruggemeten.
Voor de beoordeling van toxiciteit geldt: als meer dan 75% van de glucose-/glutaminezuuroplossing wordt teruggemeten, is er geen sprake van toxiciteit.
De heffingplichtige maakt aannemelijk dat de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik als bedoeld in artikel 3, vierde lid, in belangrijke mate wordt beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, door in beginsel onderzoek uit te voeren met inachtneming van de frequentie als bedoeld in artikel 5, tweede lid, of de frequentie die met toepassing van artikel 6 is bepaald.
In afwijking van het voorgaande kan de heffingsambtenaar bepalen dat de frequentie wordt bepaald aan de hand van het, op basis van onderzoek in het voorgaande jaar voor aanvraag van de T-correctie, geschatte verschil in vervuilingswaarde tussen toepassing van de T-correctie en zonder toepassing van de T-correctie, inhoudende:
Als in het voorgaande jaar geen onderzoek naar de T-correctie is uitgevoerd, dan bepaalt de heffingsambtenaar de frequentie op 12 onderzoeken. Het aantal onderzoeken als hiervoor bedoeld wordt evenredig over het heffingsjaar verdeeld. De onderzoeken moeten gezamenlijk representatief zijn voor het heffingsjaar.
Bijlage II behorende bij de Verordening Zuiverings- en verontreinigingsheffing Delfland 2026
De onderstaande tabel is ontleend aan artikel 122k, derde lid, van de Waterschapswet en bevat klassen met bijbehorende klassegrenzen en afvalwatercoëfficiënten:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2025-29722.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.