Nota Financieel beleid 2026

 

1. Inleiding

Met ingang van het verslaggevingsjaar 2025 zijn nieuwe verslaggevingsregels voor waterschappen van toepassing. Eveneens met ingang van het verslaggevingsjaar 2025 legt niet de accountant maar het dagelijks bestuur zelf verantwoording af over de rechtmatigheid van de jaarstukken. Om (weer) te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving zijn de Financiële verordening (verordening voor het financieel beleid, het financieel beheer en de organisatie daarvan) en de Controleverordening (verordening die betrekking heeft op de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie) geactualiseerd. Het algemeen bestuur heeft de geactualiseerde verordeningen op 4 april 2025 vastgesteld. De Financiële verordening 2025 is vervolgens uitgewerkt in de voorliggende Nota Financieel beleid 2026.

 

Op basis van de Financiële verordening is het waterschap, conform artikel 108 van de Waterschapswet, niet alleen verplicht financieel beleid vast te stellen, maar moet het ook de kaders voor het uitvoeren van de treausuryfunctie vastleggen. Dat doen we in het Treasurystatuut. Het vorige statuut dateert uit 2009 en wordt in navolging van deze nota Financieel beleid eveneens geactualiseerd.

 

De vorige nota Financieel beleid dateert uit 2022. Naast het verwerken van de consequenties uit de Financiële verordening 2025 heeft per onderwerp een actualisatieslag plaatsgevonden, is nut en noodzaak bepaald en zijn daar waar van toepassing onderwerpen toegevoegd of juist verwijderd. Daarbij is ook naar de werkwijze rondom reserves en voorzieningen en de gewenste reserveposities gekeken. Dit heeft dit in deze nota niet tot een aanpassing geleid. De risico-inventarisatie, borging en beheersing van de risico’s wordt als onderdeel van de rechtmatigheidsverantwoording en de eisen die worden gesteld vanuit de verscherpte wetgeving op het gebied van risicobeheersing (Wet weerbaarheid kritieke entiteiten en NIS2 richtlijn) separaat onderzocht. Dit geldt eveneens voor de omgang met projectrisico’s en de wijze waarop hier financieel rekening mee wordt gehouden.

 

Het financieel beleid wordt tenminste eenmaal in de vier jaar in samenspraak met de auditcommissie beoordeeld op de noodzakelijkheid tot actualisatie. Daarbij wordt ook voor de in deze nota opgenomen bedragen bezien of ze nog passend zijn bij de bedrijfsvoering en de organisatie.

 

Het financieel beleid is zo toegankelijk mogelijk geschreven, maar het gebruik van enkele (financieel technische) begrippen is onvermijdelijk. Daarom wordt allereerst gestart met de begripsbepalingen.

In de daarop volgende hoofstukken wordt achtereenvolgens ingegaan op het activerings- en afschrijvingsbeleid, reserves en voorzieningen, de wijze waarop rentetoerekening plaatsvindt, de wijze van kostentoerekening en kostentoedeling, de resultaatbepaling en resultaatbestemming, het tarievenbeleid en tot slot worden aantal overige onderwerpen behandeld.

2. Begripsbepalingen

In de nota Financieel Beleid worden verschillende financieel technische begrippen gebruikt. Ze worden hierna nader toegelicht.

 

  • a)

    Activeren: het op de balans presenteren van de financiële waarde van het aangeschafte of vervaardigde bezit/kapitaalgoed met meerjarig nut dat vanaf dat moment als bezitting kan worden beschouwd. Activa kunnen zowel materieel (bijvoorbeeld grond, gebouwen en machines), immaterieel (bijvoorbeeld bijdragen aan activa in eigendom van derden) als financieel (bijvoorbeeld aandelen) zijn.

  • b)

    Afschrijven: het op een methodische wijze in de boekhouding tot uitdrukking brengen van de waardedaling van een kapitaalgoed over een bepaalde periode.

  • c)

    Beleid- en Beheer Producten (BBP): het Waterschapsbesluit kent een gestandaardiseerde indeling naar beleidsvelden, beleidsproducten en beheerproducten (BBP-producten). Dit maakt eenduidige kostentoerekening mogelijk en vergroot de vergelijkbaarheid tussen de waterschappen.

  • d)

    Belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB): Samenwerkingsverband dat namens twaalf gemeenten, waterschap Aa en Maas en vanaf 2026 ook waterschap De Dommel, de belastingtaak uitvoert waaronder het versturen van de (gecombineerde) aanslagbiljetten en het innen van de belastingen.

  • e)

    Economische levensduur: de maximale periode waarover het economisch verantwoord is van een actief gebruik te maken, daarna worden de kosten (bijvoorbeeld onderhoudskosten) te hoog.

  • f)

    Exploitatie: het totaal van de lasten en baten die worden toegerekend aan het kalenderjaar waarop ze betrekking hebben.

  • g)

    Investeringen: het vastleggen van vermogen waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt. We maken binnen de materiele vaste activa onderscheid tussen de volgende type investeringen:

    • o

      Nieuwe- of uitbreidingsinvesteringen: investeringen in een niet bestaand actief of ten behoeve van de uitbreiding van een al bestaand actief.

    • o

      Vervangingsinvesteringen: investeringen ten behoeve van de vervanging van een bestaand actief als gevolg van economische veroudering of slijtage. Er is sprake van een nieuw actief met een nieuwe levensduur. Indien het oude actief nog een boekwaarde heeft, dient deze geheel afgeboekt te worden.

    • o

      Levensduur verlengende investeringen (renovatie): investeringen die worden gepleegd ten behoeve van een bestaand actief en expliciet leiden tot een substantiële levensduurverlenging van betreffend actief. Bijvoorbeeld, het renoveren (vernieuwen naar de huidige maatstaven en normen) van een gebouw. Het gaat hier dus niet om (groot)onderhoud. Onderhoud is niet levensduur verlengend, maar dient om het actief gedurende zijn levensduur in goede staat te houden.

  • h)

    Investeringskrediet: een door het bestuur beschikbaar gesteld bedrag voor een investering die over meerdere jaren nut of opbrengsten oplevert en waarvan de uitgaven over meerdere jaren worden afgeschreven. Het investeringskrediet wordt als actief opgenomen op de balans en leidt tot kapitaallasten die in de exploitatie worden opgenomen.

  • i)

    Kapitaallasten: de jaarlijkse kosten die voortkomen uit investeringen in kapitaalgoederen, zoals installaties en gebouwen. Deze kosten omvatten zowel afschrijvingskosten als rentelasten die samen de totale kapitaallasten vormen. Kapitaallasten weerspiegelen de financiële impact van investeringen.

  • j)

    Kostentoerekening: de manier waarop het waterschap al haar kosten toerekent naar de wettelijke taken watersysteembeheer en zuiveringsbeheer.

  • k)

    Kostenverdeling: gaat over de wijze waarop de kosten van de ondersteunende producten over de twee taken worden verdeeld.

  • l)

    Onderhoud: uitvoering van preventieve en correctieve maatregelen, als gevolg van slijtage na een langere periode van gebruik, om een object in goede staat (op een vooraf bepaald kwaliteitsniveau) te houden of te brengen. Onderhoud kan worden onderscheiden in groot en klein onderhoud. Het zijn uitgaven waarmee de representativiteit, kwaliteit en functionaliteit in stand wordt gehouden, maar zijn niet van invloed op de bepaalde gebruiksduur van het actief. Onderhoudskosten komen ten laste van de exploitatie.

  • m)

    Ondersteunende producten: Ondersteunende producten in het kader van het Waterschapsbesluit en de Beleids- en Beheerproductenstructuur (BBP) zijn producten die niet direct bijdragen aan de primaire taken van het waterschap (zoals watersysteembeheer en zuiveringsbeheer), maar wel noodzakelijk zijn voor de uitvoering ervan. Voorbeelden hiervan zijn ICT-diensten, huisvesting, personeelszaken, financiële administratie, communicatie en juridische ondersteuning.

  • n)

    Penvoerderschap: hieronder wordt verstaan dat het waterschap binnen een samenwerkingsverband de coördinerende of administratieve rol op zich neemt, de totale kosten betaalt en deze op basis van de gemaakte afspraken in rekening brengt bij de samenwerkende partij(en). Dit kan bijvoorbeeld voorkomen bij subsidieprojecten, interbestuurlijke samenwerking of gezamenlijke aanbestedingen.

  • o)

    Projectenboek: geeft een beeld van de projecten waar Aa en Maas de komende jaren aan werkt of beoogd te gaan werken. Is een momentopname die aan veranderingen onderhevig is en geen financieel technisch sturingsinstrument.

  • p)

    Projectopdrachtformulier (POF): Met het Projectopdrachtformulier (POF) wordt vastgesteld dat een ambtelijk opdrachtgever een project gerealiseerd wenst te zien dat past binnen het beleid van het waterschap. Op het POF staat de samenstelling van het projectteam, de projectleider en de budgethouder. Een ondertekend POF is een vereiste om het project administratief op te nemen.

  • q)

    Rente omslag percentage: het rente omslagpercentage drukt de verhouding uit tussen het saldo van de rentelasten minus de rentebaten ten opzicht van de omvang van het totaal aan activa waarop rente wordt toegerekend. Het doel is om een gemiddeld intern rentepercentage vast te stellen dat gebruikt wordt voor het toerekenen van rentelasten aan investeringen en aan de taken.

  • r)

    Reserve: onderdeel van het eigen vermogen van het waterschap. Ze worden onderscheiden naar algemene reserves (weerstandsreserve), bestemmingsreserves voor tariefegalisatie en overige bestemmingsreserves.

  • s)

    Restwaarde: de schatting, tegen het prijspeil van het moment van ingebruikname, van de opbrengst die na de duur nog gerealiseerd kan worden, verminderd met de op dat moment te maken kosten voor verwijdering of vernietiging van (delen van) het actief.

  • t)

    Technische levensduur: de levensduur die een product vanuit technisch oogpunt heeft, voordat het versleten is of gebreken vertoont. Het is de periode waarin een product, machine, werktuig of apparaat naar behoren functioneert.

  • u)

    Uitvoeringsfase: de fase dat een project zichtbaar wordt voor buitenstaanders doordat plannen en ontwerpen worden omgezet in fysieke realiteit. In de praktijk bestaat deze fase vaak uit meerdere deelfases: ontwerp, voorbereiding en daadwerkelijke uitvoering (in lijn met de door Aa en Maas gehanteerde methode Projectmatig werken).

  • v)

    Verkrijgingsprijs: bestaat uit de aanschafkosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en alle overige kosten die rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend.

  • w)

    Vervaardigingsprijs: inkoopprijs plus bijkomende kosten.

  • x)

    Voorziening: onderdeel van het vreemd vermogen en niet vrij besteedbaar. Voorzieningen worden gevormd voor lasten die in de toekomst te verwachten zijn en waarvan de omvang nog niet bekend is, maar wel redelijkerwijs is in te schatten. Voorzieningen vloeien voort uit het voorzichtigheidsprincipe en worden voor een bepaald doel gevormd.

  • y)

    Waarderen: het volgens een bepaalde grondslag toekennen van waarde aan een activum.

3. Activerings- en afschrijvingsbeleid

Investeren en activeren

Het activeringsbeleid gaat voornamelijk over de vraag wanneer kosten in de exploitatie verantwoord moeten worden en wanneer kosten als investering moeten worden aangemerkt. Wanneer er sprake is van een investering moeten de kosten worden geactiveerd. De kosten komen daarna via de kapitaallasten ten laste van de exploitatie.

3.1 Criteria van een investering

  • Investeringen moeten worden geactiveerd indien:

    • a)

      Er sprake is van meerjarig nut en

    • b)

      De totale verkrijgings- of vervaardigingsprijs € 100.000 of meer bedraagt (inclusief btw).

  • Kosten aan een bestaand actief die expliciet leiden tot levensduurverlenging moeten worden geactiveerd indien zij voldoen aan de genoemde voorwaarden. Dit geldt ook voor aanpassingen om te voldoen aan wet- en regelgeving die invloed hebben op de waarde en de levensduur.

  • Indien niet aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, moeten de kosten in de exploitatie worden verantwoord in het jaar waarin de kosten gemaakt zijn. Dit geldt dus ook voor onderhoudskosten wanneer deze niet levensduur verlengend zijn.

  • Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd, ongeacht de verkrijgingsprijs.

  • Kosten voor onderzoek en ontwikkeling mogen alleen geactiveerd worden als aan alle criteria onder a tot en met d wordt voldaan.

    • a)

      het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen,

    • b)

      de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat

    • c)

      het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren én

    • d)

      de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

  • Activa die niet voldoen aan de investeringscriteria, maar wel een samenhangend geheel vormen (ideaalcomplex), worden in de exploitatie verantwoord als het jaarlijks terugkerende vervangingskosten voor vrijwel hetzelfde bedrag betreft. Dit geldt bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, voor de jaarlijkse vervanging van (een deel van) de IT faciliteiten.

  • Voor investeringen waar een subsidie voor wordt verleend, gelden de voorwaarden die zijn opgenomen in de betreffende subsidieregeling. Hiervoor wordt indien nodig maatwerk toegepast.

3.2 Categorieën investeringskredieten

  • Investeringen kunnen een verschillende aard hebben, bijvoorbeeld voor de vervanging van een bestaand actief of voor de realisatie van een geheel nieuw actief. We onderscheiden de volgende categorieën investeringskredieten:

    • a)

      Gevoteerd krediet: het algemeen bestuur heeft het krediet volledig gevoteerd (A krediet).

    • b)

      Gemandateerd krediet: het algemeen bestuur voteert bij de begrotingsbehandeling het krediet, waarna het dagelijks bestuur gemandateerd is een besluit te nemen over het daadwerkelijk beschikbaar stellen van het krediet, rekening houdend met de daarvoor geldende kaders (B krediet).

    • c)

      Nog niet gevoteerde kredieten: het project is opgenomen in de planning met een indicatieve raming. Het algemeen bestuur moet nog een besluit nemen over het project en votering van het benodigde investeringsbedrag (C krediet).

  • Investeringen kunnen ook gedeeltelijk gevoteerd zijn. Het algemeen bestuur heeft dan al een besluit genomen over de start van het project en een voorbereidingskrediet beschikbaar gesteld (A krediet), maar moet nog een besluit nemen over het beschikbaar stellen van het uitvoeringskrediet (C krediet).

3.3 Algemeen voorbereidingskrediet

  • Het algemeen voorbereidingskrediet is een door het algemeen bestuur gevoteerd verzamelkrediet van waaruit het dagelijks bestuur voor individuele projecten een voorbereidingskrediet beschikbaar kan stellen, mits wordt voldaan aan de voorwaarden. Doel van het algemeen voorbereidingskrediet is een effectieve voorbereiding van projecten waarna het bestuur onderbouwd en weloverwogen een besluit kan nemen over de uitvoering.

  • Vanuit de totale bedrijfsvoering gelden hiervoor de volgende voorwaarden:

    • a)

      Het algemeen voorbereidingskrediet bedraagt € 2.000.000.

    • b)

      Uit het algemeen voorbereidingskrediet kan per investeringsproject maximaal € 200.000 beschikbaar worden gesteld door de daartoe bevoegde (gemandateerde) functionaris. Dit geschiedt in de vorm van een getekende projectopdracht.

    • c)

      Binnen 2 jaar na beschikbaar stellen van het voorbereidingskrediet dient een voorstel tot votering van het uitvoeringskrediet voorgelegd te worden aan het algemeen bestuur. Afhankelijk van de aard en omvang van het krediet kan dit via een separaat kredietvoorstel of als onderdeel van de begroting.

    • d)

      Wanneer niet aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, wordt het algemeen bestuur via een separaat besluit of als onderdeel van een P&C-product voorgesteld een voorbereidingskrediet beschikbaar te stellen. Ook voor investeringsprojecten die een bestuurlijk gevoelig karakter hebben, wordt een voorstel voorgelegd aan het algemeen bestuur.

    • e)

      In de jaarstukken wordt verantwoording afgelegd over de inzet van het algemeen voorbereidingskrediet en de voortgang van de lopende voorbereidingskredieten die beschikbaar zijn gesteld uit het algemeen voorbereidingskrediet.

    • f)

      Voor kredieten die beschikbaar zijn gesteld uit het algemeen voorbereidingskrediet gelden dezelfde criteria en voorwaarden als voor de reguliere (voorbereidings)kredieten als opgenomen onder artikel 3.6.

3.4 Autorisatie van investeringen

  • Conform artikel 7 van de financiële verordening autoriseert het algemeen bestuur met het vaststellen van de begroting de voorgenomen investeringen per programma (bijlage 1 van de begroting). Daarbij geeft het algemeen bestuur aan van welke investeringen zij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen.

  • Voor de investeringskredieten die bij de begroting zijn geautoriseerd, neemt het dagelijks bestuur een besluit over het daadwerkelijk beschikbaar stellen van het krediet.

  • Als blijkt dat het benodigde investeringskrediet hoger is dan het bij de begroting geautoriseerde bedrag kan het dagelijks bestuur hier niet over besluiten, maar wordt een separaat voorstel voorgelegd aan het algemeen bestuur.

  • Bij de begroting geautoriseerde kredieten dienen te starten in het begrotingsjaar en worden volgens de planning uiterlijk in het daarop volgende begrotingsjaar afgerond.

  • Voor investeringskredieten waarvoor bij de begrotingsbehandeling geen autorisatie is verleend, legt het dagelijks bestuur voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een separaat investeringsvoorstel voor aan het algemeen bestuur.

3.5 Ontwikkelingen op investeringen

  • Voor investeringskredieten die aan het eind van het jaar niet kunnen worden afgesloten, wordt het algemeen bestuur bij de jaarrekening voorgesteld het restant over te hevelen naar het volgend boekjaar. Het kan zowel gaan om de kosten die nog niet volledig gemaakt zijn of inkomsten die nog niet volledig zijn ontvangen.

  • Een overschrijdingen of dreigende overschrijding op een investeringskrediet moet altijd aan het algemeen bestuur worden voorgelegd. Dit kan via een separaat voorstel, via in de bestuursrapportage of tijdig achteraf conform artikel 9 van de Financiële verordening.

  • Op basis van artikel 9 van de Financiële verordening is het dagelijks bestuur bevoegd de voor een investering geraamde uitgaven zonder toestemming vooraf van het algemeen bestuur te overschrijden binnen de hierna genoemde financiële kaders als deze mutaties passen binnen het vastgestelde beleid. Een dergelijk feit wordt altijd achteraf gerapporteerd aan het algemeen bestuur.

    • a)

      De overschrijding op de uitgaven (dan wel onderschrijding op de inkomsten) bedraagt niet meer dan 5% van het investeringskrediet tot een maximum van € 1.000.000.

    • b)

      Om te voorkomen dat voor geringe financiële afwijkingen vooraf een besluit aan het algemeen bestuur moet worden voorgelegd omdat deze de 5% overschrijdt, hanteren we hiervoor een ondergrens van € 250.000.

  • In het geval van een dergelijke overschrijding neemt het dagelijks bestuur hier een besluit over. Conform artikel 9 lid 4 kan deze bevoegdheid niet gemandateerd worden.

Waarderen

Onder waarderen wordt verstaan de waarde die toegekend wordt aan de investering (het geactiveerde kapitaalgoed) op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

3.6 Bepalen verkrijgings- of vervaardigingsprijs

  • Activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

  • De verkrijgingsprijs is de inkoopprijs plus bijkomende kosten. Bijkomende kosten zijn kosten die noodzakelijk zijn om het actief in gebruik te kunnen nemen. Zowel kosten van externen als van eigen medewerkers zijn te kwalificeren als bijkomende kosten.

  • De vervaardigingsprijs bestaat uit de aanschafkosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en alle overige kosten die rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. Hier vallen ook de kosten van externen en van eigen medewerkers onder als die direct aan een investering zijn toe te rekenen.

  • Voor de te activeren kosten van eigen medewerkers gelden de volgende voorwaarden:

    • a)

      Alleen uren van direct bij de totstandkoming van het actief betrokken medewerkers die hier een substantiële bijdrage aan leveren (doorgaans een project), worden geactiveerd. Dit dient als zodanig te worden vastgelegd en goedgekeurd.

    • b)

      Uren van ondersteunende medewerkers (bijvoorbeeld financiën en secretariaat) worden in beginsel niet geactiveerd, tenzij deze subsidiabel zijn.

    • c)

      Kosten van eigen medewerkers worden ten laste van het krediet gebracht op basis van het werkelijk aantal uur vermenigvuldigd met het van toepassing zijnde intern tarief.

    • d)

      Uitsluitend uren in de uitvoeringsfase volgens Projectmatig werken (bestaande uit ontwerp, voorbereiding en daadwerkelijke uitvoering) worden ten laste van respectievelijk het krediet gebracht. Uren in de andere projectfases (de initiatieffase, definitiefase en nazorgfase) komen ten laste van de exploitatie. Voor de initiatief- en definitiefase is dit in lijn met de criteria voor een investering als opgenomen onder 3.1. Voor de nazorgfase geldt dat het project dan al is afgerond en overgedragen aan beheer- en onderhoud binnen de reguliere exploitatie.

  • Uren dienen tijdig verantwoord en goedgekeurd te worden met het oog op de financiële verantwoording en rechtmatigheid.

3.7 Overprogrammering

  • Overprogrammering wordt toegepast omdat individuele projecten om tal van redenen kunnen vertragen. Bijvoorbeeld door de weersomstandigheden, openbare procedures, meer tijd nemen voor het participatieproces vergunningen die nog niet rond zijn, we de grond nog niet in ons bezit hebben of doordat de aannemer meer tijd nodig heeft. Overprogrammering draagt eraan bij dat we in het geval van vertraging snel verder kunnen met een ander project.

  • In de begroting en bijbehorende meerjarenraming worden bruto investeringsbedragen vermeld. Dit is meer dan we daadwerkelijk verwachten te realiseren. Van de bruto investeringsvolumes uit de begroting en bijbehorende meerjarenraming wordt circa 85% financieel technisch doorgerekend. Op basis van de werkelijk bekende omstandigheden kan hier op projectniveau vanaf worden geweken om een zo realistisch mogelijke inschatting te krijgen.

  • Voor een juiste tariefbepaling worden de bruto investeringsvolumes gecorrigeerd voor overprogrammering en worden de bijdrages van derden in mindering gebracht.

Afschrijven

Afschrijven is een boekhoudkundige methode om de waardevermindering van activa te verdelen over de periode waarin het actief gebruikt wordt. Activa worden afgeschreven op basis van de werkelijke gerealiseerde netto investeringskosten. Indien de werkelijke investeringskosten lager zijn dan de geraamde netto investeringskosten, leidt dit tot lagere kapitaallasten in de exploitatie (en andersom).

3.8 Afschrijvingsbeleid

  • De afschrijvingstermijn is gebaseerd op de verwachte economische levensduur. De restwaarde wordt op nihil gesteld.

  • Afschrijving vindt plaats volgende de lineaire methode.

  • Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven, tenzij deze een onverbreekbaar onderdeel vormen van een object. In dat geval worden gronden en terreinen gelijk conform het object afgeschreven tot de restwaarde van de grond. Daar waar gronden duurzaam aan de bedrijfsvoering zijn verbonden wordt de restwaarde op nihil gesteld.

  • Afschrijving vindt plaats vanaf het eerst volgende boekjaar nadat de investering gereed komt.

  • Voor investeringskredieten waarvan de uitvoering langer duurt dan 2 jaar, wordt indien mogelijk gewerkt met deelfases (watersysteembeheer) of afzonderlijke componenten (waterketen). In dat geval wordt na afronding van een deelfase c.q. component gestart met afschrijven vanaf het boekjaar volgend op het jaar waarin de betreffende deelfase c.q. component gereed komt.

  • Op het moment dat een investering volledig is afgeschreven op basis van de economische levensduur wordt deze niet per definitie direct vervangen, maar wordt een afweging gemaakt over de noodzakelijkheid hiervan.

  • Investeringen worden naar gelang hun aard afgeschreven volgens de in de navolgende tabel vermelde afschrijvingstermijnen. Voor activa waar al op wordt afgeschreven, vindt geen herwaardering plaats in het geval van een langere verwachte economische levensduur.

  • Indien de verwachte economische levensduur niet wordt gehaald of er sprake is van verwachte duurzame waardevermindering, is een extra afschrijving noodzakelijk.

  • Indien de verwachte economische levensduur van een investering afwijkt van de in tabel opgenomen afschrijvingstermijn kan het algemeen bestuur besluiten hier vanaf te wijken. Dit wordt in dat geval als onderdeel van het betreffende investeringsvoorstel als separaat besluitpunt opgenomen.

3.9 Tabel afschrijvingstermijnen

 

Onderwerp

Jaren

a.

Vervoermiddelen, machines, apparaten, software en werktuigen

5

b.

Bedrijfsgebouwen en woonruimten

40

c.

Technische installaties in bedrijfsgebouwen en woonruimten

15

d.

Veiligheidsvoorzieningen, telefooninstallaties, kantoormeubilair

10

e.

Primaire waterkeringen

40

f.

Overige waterkeringen

40

g.

Waterlopen en eenvoudige watersysteemkunstwerken

40

h.

Bouwkundig deel watersysteemgemalen

40

i.

Mechanisch en elektrisch deel watersysteemgemalen

15

j.

Transportleidingen en bouwkundig deel transportgemalen

40

k.

Mechanisch en elektrisch deel transportgemalen

15

l.

Bouwkundig deel zuiveringsinstallaties en slibverwerkingsinstallaties

40

m.

Mechanisch en elektrisch deel zuiveringsinstallaties en slibverwerkingsinstallaties

15

n.

Telemetrie voor de aansturing van gemalen, zuiveringsinstallaties en andere voorzieningen

10

o.

Beschoeiing

15

p.

Baggeren (achterstallig) / herprofileren

20

q.

Depot berging saneringsspecie

10

r.

Overige materiële vaste activa op basis van verwachte economische levensduur

nnb

s.

Bijdrage aan het HoogWaterBeschermingsProgramma (Deltafonds)

30

4. Reserves en voorzieningen

Reserves en voorzieningen vormen samen met risicomanagement een belangrijke pijler voor de financiële stabiliteit van het waterschap. Om hier zorgvuldige keuzes in te maken, zijn inzicht in de risico’s, beheersmaatregelen en kans van optreden onmisbaar. Dit bepaalt mede de omvang van de aan te houden reserves. Daarbij heeft een waterschap enige vrijheid in het maken van afwegingen tussen behoedzaamheid en de mate waarin zij wendbaar en toekomstgericht wil zijn. Dit geldt niet voor voorzieningen. Voor de toepassing ervan gelden wettelijke bepalingen en er is geen beleidsvrije ruimte in de besteding ervan.

 

De belangrijkste verschillen tussen reserves en voorzieningen zijn als volgt:

 

Reserve

Voorziening

Behoort tot

Eigen vermogen

Vreemd vermogen

Bestemmingswijziging mogelijk

Ja (met AB besluit)

Nee

Vrij te besteden

Ja (met AB besluit)

Nee alleen voor dat doeleinde

Financiële onderbouwing

Wenselijk, maar niet wettelijk verplicht

Verplicht

Verantwoordelijkheid

Het instellen, toevoegen, onttrekken of opheffen van een reserve is de bevoegdheid van het AB

Er is geen beleidsvrije ruimte in de besteding, het DB is bevoegd tot aanwending voor het betreffende doel

Vorming en toevoeging (dotatie)

In de basis resultaat bestemmend: het resultaat van de lasten en baten bepaalt of er gestort in of onttrokken wordt uit een reserve.

Resultaatbepalend: de vorming of toevoeging aan een voorziening is een last voor de begroting.

Onttrekking

Loopt via de exploitatie en in het geval van een nadelig jaarrekeningresultaat via de balans (resultaatbestemming)

Wordt direct in mindering gebracht op de voorziening

 

Reserves

4.1 Algemeen

  • Het instellen van een reserve, het bepalen van de doelstelling en het vaststellen van de benodigde omvang is de bevoegdheid van het algemeen bestuur. Dit geldt eveneens voor het wijzigen of opheffen van een reserve.

  • Reserves behoren tot het eigen vermogen van het waterschap.

  • Reserves worden onderscheiden naar:

    • a)

      algemene reserve (weerstandsreserve)

    • b)

      bestemmingsreserves voor tariefegalisatie, waaronder wordt verstaan reserves die dienen om schommelingen op te vangen in de belastingtarieven

    • c)

      overige bestemmingsreserves.

  • Een bestemmingsreserve is een reserve waaraan het algemeen bestuur van het waterschap een bepaalde bestemming heeft gegeven.

  • Het algemeen bestuur kan besluiten aan een reserve (of een deel daarvan) een andere bestemming te geven dan waarvoor de bestemminsgreserve oorspronkelijk in het leven was geroepen.

  • In de begroting en de jaarrekening wordt conform de vigerende verslaggevingsregels verantwoording afgelegd over de stand en het verloop van de reserves.

  • Aan de reserves wordt geen rente toegevoegd Met uitzondering van de categoriereserves, omdat dit in wezen een nog te betalen (nog te ontvangen) bedrag is aan (van) die betreffende categorie.

4.2 Algemene reserve (weerstandsreserve)

  • De algemene reserve (weerstandsreserve) is bestemd voor het opvangen van de financiële consequenties van risico’s op het moment dat deze zich voordoen.

  • Risico analyse is een continue proces zowel binnen de projectorganisatie als binnen de reguliere bedrijfsvoering. Bij de begroting en de jaarrekening wordt gerapporteerd over de stand van zaken en voortgang.

  • De weerstandsreserve wordt bepaald per taak. Het uitgangspunt voor de omvang van de weerstandsreserve watersysteembeheer is € 1.600.000 en voor waterzuiveringsbeheer € 1.750.000.

  • Bij de begroting en de jaarrekening wordt getoetst of de weerstandsreserve toereikend is door de totaal benodigde weerstandscapaciteit volgend uit de risico-inventarisatie af te zetten tegen de weerstandsreserve. Deze verhouding wordt de weerstandsratio genoemd. Als hieruit een weerstandsratio kleiner dan 1 in het gematigde scenario blijkt, is de omvang van de weerstandsreserves mogelijk niet toereikend. In dat geval wordt een voorstel voorgelegd aan het algemeen bestuur om dit te herstellen.

  • Naast de algemene reserve voor het opvangen van de financiële consequenties van risico’s wordt in de begroting rekening gehouden met een post voor onvoorziene kosten van in beginsel € 300.000, evenredig verdeeld naar de taken.

4.3 Bestemmingsreserves

  • De bestemmingsreserves voor tariefegalisatie worden onderverdeeld in:

    • a)

      egalisatiereserves per taak met als doel schommelingen in de netto lasten en daaruit voortvloeiende belastingtarieven op te vangen.

    • b)

      categoriereserves per belastingcategorie met als doel de jaarlijkse hoeveelheidverschillen in de belastingeenheden binnen de categorieën te verrekenen.

  • De egalisatiereserve wordt gebruikt om tariefschommelingen af te vlakken. De egalisatiereserve voor watersysteembeheer bedraagt minimaal 8% van de netto lasten in het begrotingsjaar. De egalisatiereserve voor zuiveringsbeheer bedraagt minimaal 7% van de netto lasten in het begrotingsjaar.

  • De categoriereserves worden gebruikt om de jaarlijkse hoeveelheidverschillen in de belastingeenheden binnen de verschillende belastingcategorieën te verrekenen.

  • Een categorieserve behoort toe aan de betreffende groep belastingplichtigen. Er is geen sprake van verschuivingen tussen categorieën.

  • Een positief dan wel negatief saldo binnen een categoriereserve wordt in maximaal 5 jaar tijd terug gebracht tot nihil, op voorwaarde dat een eventueel negatieve saldo opgevangen kan worden binnen de egalisatiereserve van de betreffende taak.

  • In afwijking van voorgaande wordt voor de categorie gebouwd een ondergrens van € 1.000.000 gehanteerd om fluctuaties in de WOZ ontwikkeling op te vangen.

  • De overige bestemmingsreserves zijn reserves die een specifieke vooraf bepaalde bestemming hebben.

  • De omvang van de overige bestemmingsreserves wordt bepaald op basis van een gedegen financiële onderbouwing.

  • Onttrekkingen aan een overige bestemmingsreserve worden op begrotingsbasis geraamd voor zover dit redelijkerwijs is in te schatten.

Voorzieningen

  • Voorzieningen behoren tot het vreemd vermogen en zijn niet vrij te besteden.

  • Ze worden gevormd vanwege:

    • a)

      verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker, maar redelijkerwijs in te schatten is;

    • b)

      op de balansdatum bestaande risico’s rondom verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs in te schatten is;

    • c)

      kosten die in een volgend begrotingsjaar worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het begrotingsjaar of in een of meer voorafgaande begrotingsjaren en de voorziening is bedoeld om de lasten gelijkmatig over een aantal begrotingsjaren te verdelen.

  • Voorzieningen moeten dekkend zijn voor de achterliggende verplichtingen of risico's waarvoor ze zijn gevormd. Voorzieningen mogen niet groter of kleiner zijn dan de verplichtingen of risico’s waarvoor ze zijn ingesteld.

  • Rentetoevoegingen aan voorzieningen zijn niet toegestaan. Een voorziening dient op balansdatum naar beste schatting dekkend te zijn voor de achterliggende (risico’s ten aanzien van) verplichtingen en verliezen. Het bijschrijven van rente strookt niet met de aard van een voorziening.

  • Toevoegingen en vrijval uit voorzieningen vloeien steeds voort uit aanpassingen vanwege een nieuw noodzakelijk niveau.

  • Doelbetalingen vinden rechtstreeks plaats ten laste van de voorziening waarvoor deze is ingesteld.

  • Voor arbeidskosten gerelateerde verplichtingen waarvan het jaarlijkse bedrag geen gelijk volume heeft (zoals pensioen- en wachtgelden aan voormalig bestuurders) is het vormen van een voorziening verplicht.

  • Arbeidskosten gerelateerde verplichtingen die jaarlijks een vergelijkbaar volume hebben (zoals bijvoorbeeld jubileumuitkeringen), worden in de exploitatie verantwoord.

  • In de begroting en de jaarrekening wordt conform de vigerende verslaggevingsregels verantwoording afgelegd over de stand en het verloop van de voorzieningen.

5. Beleid rentetoerekening

5.1 Algemeen

  • De rentekosten worden berekend met behulp van het rente-omslagpercentage. Via het rente-omslagpercentage worden de totale rentelasten (van het eigen vermogen en het vreemd vermogen) omgeslagen naar alle lopende en in afschrijving zijnde investeringsprojecten. De wijze van financieren (met eigen of met vreemd vermogen) speelt daardoor geen rol.

  • Het rente-omslagpercentage wordt jaarlijks vastgesteld bij behandeling van de begroting.

  • De berekende rente over reserves en voorzieningen en het rentepercentage dat wordt toegepast bij de uitwerking van afzonderlijke investeringsbesluiten wordt jaarlijks vastgesteld bij behandeling van de begroting. Dit wordt gebaseerd op de renteontwikkelingen op de markt. De norm die hierbij wordt gehanteerd is het gemiddelde rentepercentage voor vaste geldleningen met een looptijd van 20 jaar.

  • Bij het opstellen van de jaarrekening worden de werkelijke percentages toegepast.

5.2 Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP)

  • Gelet op de omvang en impact van de uitvoering van de dijkversterkingstrajecten in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) vereist de accountant dat hier als onderdeel van het financieel beleid expliciet op in wordt gegaan.

  • Vanuit de uitvoering van HWBP projecten dienen we als waterschap in basis 10% van de uitvoeringskosten voor eigen rekening te nemen. De overige 90% van de uitvoeringskosten worden gesubsidieerd.

  • Eventuele rentekosten zijn niet subsidiabel.

  • De subsidiebijdrage vanuit het HWBP is gemaximeerd per project per jaar (op dit moment € 40 miljoen). Op het moment dat de uitvoeringskosten in enig jaar hoger zijn dan de maximale jaarlijkse subsidiebijdrage van het HWBP, kan er sprake zijn van voorfinanciering.

  • De nog te ontvangen subsidiebijdragen worden op de balans verantwoord als ‘nog te ontvangen bedragen’.

  • Voorfinanciering brengt rentekosten met zich mee. Ten aanzien van de rentekosten van de voorfinanciering volgen we de bestendige gedragslijn. Dit betekent dat deze rentekosten onderdeel zijn van de berekening van de renteomslag.

  • Op het moment dat er meer subsidie wordt ontvangen dan dat er uitgaven zijn, wordt de balanspositie hierop aangepast. Daarnaast draagt dit op dat moment in positieve zin bij aan de liquiditeitspositie van het waterschap waardoor er minder financiering aangetrokken hoeft te worden voor de overige investeringsprojecten.

5.3 Rentetoerekening aan reserves en voorzieningen

  • Over de reserves en voorzieningen wordt rente berekend. Dit wordt gedaan omdat dergelijke vermogensbestanddelen dienen als financieringsbron. Doordat het waterschap beschikt over reserves en voorzieningen vermindert de behoefte aan vreemd vermogen waarover rente moet worden betaald.

  • De over de reserves en voorzieningen berekende rente wordt niet aan de reserves en voorzieningen toegevoegd (met uitzondering van de categoriereserves). Deze rente wordt als baat in de exploitatierekening verantwoord. Tegenover deze baat staat een even grote rentelast, omdat de reserves vastliggen en (extern) niet rentedragend kunnen worden uitgezet.

5.4 Rentetoerekening totale vaste activa

  • De rente over de boekwaarde per 1 januari van de gereedgekomen investeringen wordt ten laste van de exploitatie gebracht.

  • De rente over de boekwaarde per 1 januari van de nog in onderhanden werk zijnde investeringen (waarop nog niet wordt afgeschreven) wordt toegevoegd aan de totale uitgaven binnen onderhanden werk.

  • Voor een project dat bestaat uit meerdere fases wordt op het moment dat een fase is afgerond, gestart met afschrijven. Voor de fase die nog niet gereed is en waar dus nog niet op wordt afgeschreven, wordt de rente over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen van het kalenderjaar toegerekend aan het in onderhanden werk zijnde project.

  • Voor een project dat bestaat uit meerdere componenten wordt op het moment dat een component is opgeleverd, gestart met afschrijven. Voor het deel dat nog niet gereed is en waar dus nog niet op wordt afgeschreven, wordt de rente over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen van het kalenderjaar toegerekend aan het in onderhanden werk zijnde project.

  • De rente van de grondbank wordt jaarlijks ten laste van de exploitatie gebracht.

  • Op investeringsprojecten waarop een onderhoudstermijn van toepassing is, wordt voor dat jaar geen rente toegevoegd aan de boekwaarde van het in onderhanden werk zijnde project, maar wordt de berekende rente ten laste van de exploitatie gebracht. Het project moet in dat betreffende jaar volledig afgerond en geactiveerd worden.

6. Toerekenen van kosten

6.1 Kostentoerekening

  • Kostentoerekening 1 is de manier waarop het waterschap al haar kosten toerekent naar de wettelijke taken watersysteembeheer en waterzuiveringsbeheer.

  • Lasten en baten worden zoveel mogelijk direct toegerekend aan de taken watersysteembeheer en waterzuiveringsbeheer volgens de Beleids- en Beheerproducten (BBP)-systematiek van de Unie van Waterschappen.

  • Conform de Wet modernisering waterschapsbestel vindt kostentoerekening op de volgende niveaus plaats:

    • a)

      van de BBP-producten naar de taken Watersysteembeheer en Waterzuiveringsbeheer

    • b)

      van de ondersteunende producten naar de taken Watersysteembeheer en Waterzuiveringsbeheer

    • c)

      van de totale kosten van de taken Watersysteembeheer en Waterzuiveringsbeheer naar de bestuurlijke programma’s.

  • Als directe toerekening van de BBP-producten aan een van beide taken niet mogelijk is, vindt naar taak een procentuele verdeling plaats volgens het overzicht in bijlage 1. In bijlage 1 is eveneens de verdeling naar de bestuurlijke programma’s opgenomen.

6.2 Kostenverdeling

  • Kostenverdeling gaat over de wijze waarop de kosten van de ondersteunende producten over de twee taken worden verdeeld.

  • Kosten van ondersteunende producten worden via verdeelsleutels toegerekend aan de primaire kostendragers watersysteembeheer en zuiveringsbeheer. Dit gebeurt op basis van het aandeel in de directe kosten of op basis van het aandeel van de directe uren aan de taken toegerekend volgens het overzicht in bijlage 2. Het aandeel in de directe kosten wordt berekend op basis van de kosten voor goederen en diensten en bijdrage aan derden. Deze geven het beste de relatie tussen de werkzaamheden en de taken weer.

7. Resultaatbepaling en -bestemming

7.1 Resultaatbepaling (saldo van de exploitatierekening)

  • Het resultaat wordt bepaalt met het opstellen van de jaarrekening.

  • Resultaatbepaling geeft inzicht in

    • a)

      de exploitatierekening naar kosten- en opbrengstensoorten

    • b)

      de exploitatierekening naar de waterschapstaken

  • Baten en lasten worden toegerekend aan het jaar waarop ze betrekking hebben (baten- en lastenstelsel). De belangrijkste uitgangspunten hiervoor zijn:

    • a)

      het voorzichtigheidsprincipe: heeft als doel te voorkomen dat de financiële positie van een organisatie te rooskleurig wordt voorgesteld. Dit houdt in dat verliezen en risico’s moeten worden opgenomen zodra ze bekend zijn, maar dat winst pas mag worden opgenomen als deze daadwerkelijk is gerealiseerd.

    • b)

      het realisatieprincipe: volgens dit principe mag een opbrengst pas worden verantwoord op het moment dat deze is gerealiseerd, dus wanneer het economische voordeel daadwerkelijk is verdiend. Dit betekent meestal: bij levering van goederen of diensten, niet bij ontvangst van betaling. Het zorgt ervoor dat opbrengsten niet te vroeg worden geboekt.

    • c)

      het matchingprincipe: houdt in dat kosten en opbrengsten zoveel mogelijk worden toegerekend aan de periode waar ze betrekking op hebben.

  • Winsten worden slechts genomen voor zover zij op balansdatum zijn gerealiseerd.

  • Verliezen en risico’s die hun oorsprong vinden vóór het einde van het boekjaar worden verantwoord in dat boekjaar wanneer deze voor het opmaken van de jaarrekening bekend zijn (voorzienbaar).

  • Begrote stortingen of onttrekkingen aan de reserves worden bij het opstellen van de jaarrekening analoog verwerkt.

  • Bij het opstellen van de jaarrekening zijn voor de zuiverings(rechten)heffing de definitieve aanslagen (eindafrekeningen) nog niet volledig bekend. Tot de baten in een verslaggevingsjaar worden daarom gerekend de opgelegde en nog op te leggen aanslagen die betrekking hebben op het onderhavige verslaggevingsjaar en het saldo van de definitieve aanslagen (eindafrekeningen) ten opzichte van de voorlopige aanslagen over voorgaande verslaggevingsjaren.

7.2 Resultaatbestemming

  • De jaarrekening wordt ter vaststelling aangeboden aan het algemeen bestuur met daarin het resultaat voor bestemming.

  • Het algemeen bestuur wordt, indien van toepassing, een voorstel gedaan voor bestemming van een deel van het resultaat. Daaruit volgt het resultaat na bestemming.

  • Per waterschapstaak wordt een voorstel voorgelegd aan het algemeen bestuur voor verdeling van het resultaat na bestemming.

  • Voor de watersysteembeheertaak wordt vervolgens per belastingcategorie een voorstel voorgelegd aan het algemeen bestuur voor verdeling van het resultaat na bestemming naar de categoriereserves en egalisatiereserve.

8. Tarievenbeleid

  • Uitgangspunten van het tarievenbeleid zijn:

    • a)

      Een zo gelijkmatig mogelijke ontwikkeling van de netto lasten

    • b)

      Een zo gelijkmatig mogelijke ontwikkeling van de belastingtarieven

    • c)

      Streven naar kostendekkendheid

    • d)

      Een robuuste reservepositie

  • In afwijking op het voorgaande kan het algemeen bestuur gemotiveerd besluiten om hogere of lagere tarieven vast te stellen indien de reserves dit toelaten en het aannemelijk is dat het evenwicht in de navolgende jaren tot stand wordt gebracht.

  • De raming van de heffingseenheden in de begroting is gebaseerd op de meest recente gegevens die door de BSOB zijn aangeleverd.

  • Het algemeen bestuur stelt de tarieven voor watersysteembeheer en zuiveringsbeheer vast bij de begroting.

  • Bij de jaarrekening wordt op basis van de werkelijke heffingseenheden als aangeleverd door de BSOB berekend wat een categorie te veel of te weinig heeft betaald over dat belastingjaar. Het algemeen bestuur wordt voorgesteld dit toe te voegen aan de betreffende categoriereserve.

  • Voor belastingaanslagen (vorderingen) waarvan wordt verwacht dat ze niet of niet geheel geïnd kunnen worden, wordt het saldo dubieuze debiteuren bepaald op basis van de door de BSOB aangeleverde cijfers. Hier wordt in de balanspositie rekening mee gehouden.

9. Overige onderwerpen

9.1 Beleid met betrekking tot bepaling van afkoopsommen

  • Afkoopsommen worden berekend volgens de netto contante waarde methode.

  • De uitkomst van de netto contante waarde berekening is het uitgangspunt voor onderhandelingen met externe partijen.

  • Nadat (onder voorbehoud) overeenstemming tussen partijen is bereikt, wordt hier een voorstel voor voorgelegd aan het algemeen bestuur.

  • Het algemeen bestuur wordt voorgesteld om voor de te ontvangen afkoopsom een bestemmingsreserve te vormen of om dit via het exploitatieresultaat toe te voegen aan de reserves.

9.2 Beleid met betrekking tot penvoerder zijn

  • In beginsel zijn we terughoudend met het op ons nemen van de coördinerende en administratieve rol binnen een samenwerkingsverband en het betalen en vervolgens doorbelasten van kosten aan de samenwerkende partij(en). Oftewel met het optreden al penvoerder. Vanuit het doel van de samenwerking kan dit echter toch worden overwogen. In dat geval wordt de afweging om als penvoerder op te treden, voorgelegd aan het dagelijks bestuur.

  • In de met samenwerkende partij(en) te sluiten overeenkomst moet ingegaan worden op de btw consequenties. Dit omvat in ieder geval of er sprake is van een btw belaste prestatie of een btw vrijgestelde prestatie. Indien er sprake is van een btw belaste prestatie, dienen zowel de bedragen exclusief btw en de bedrage inclusief btw te worden opgenomen in de overeenkomst.

10. Slotbepalingen

  • De nota Financieel beleid 2022, vastgesteld bij besluit van 16 juli 2021, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2026 met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaande aan het jaar waarin dit beleid in werking treedt.

  • De nota Financieel beleid 2026 treedt in werking met ingang van 1 januari 2026.

  • Het beleid wordt tenminste eenmaal in de vier jaar in samenspraak met de auditcommissie beoordeeld op de noodzakelijkheid tot actualisatie.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur op 14 november 2025

de secretaris,

Peter Verlaan

de dijkgraaf,

Mario Jacobs

Bijlage 1 Kostentoerekening

 

BBP

WSB

ZUIV

BELEIDSVELDEN / BELEIDSPRODUCTEN

PRIMAIRE BEHEERPRODUCTEN

Kwantiteit

Kwaliteit

601

Planvorming

6011

Eigen plannen

60112

Waterbeheerplan

X

X

60115

Thema- en gebiedsgerichte plannen

X

X

60116

Calamiteitenplannen

X

X

60117

Innovatie

X

X

6012

Plannen van derden

60121

Plannen van derden

X

X

611

Aanleg en onderhoud waterkeringen

6111

Beheersinstrumenten waterkeringen

61111

Legger waterkeringen

X

61112

Beheerregister waterkeringen

X

61113

Veiligheidstoetsing waterkeringen

X

6112

Aanleg en onderhoud waterkeringen

61121

Aanleg en verwerving primaire waterkeringen

X

61122

Onderhoud primaire waterkeringen

X

61123

Aanleg en verwerving regionale waterkeringen

X

61124

Onderhoud regionale waterkeringen

X

61125

Aanleg en verwerving overige waterkeringen

X

61126

Onderhoud overige waterkeringen

X

61127

Voorzieningen verwante belangen waterkeringen

X

61128

Muskusrattenbestrijding

X

6113

Dijkbewaking en calamiteitenbestrijding

61131

Dijkbewaking en calamiteitenbestrijding

X

621

Inrichting en onderhoud watersystemen

6211

Beheersinstrumenten watersystemen

62111

Peilbesluiten

X

62112

Waterakkoorden

X

62113

Legger waterlopen en kunstwerken

X

62114

Beheersregister waterlopen en kunstwerken

X

6212

Aanleg, verbetering en onderhoud watersystemen

62121

Aanleg en verwerving waterlopen*

X

62122

Onderhoud waterlopen*

X

62123

Bouw en verwerving kunstwerken passieve waterbeheersing

X

62124

Onderhoud kunstwerken passieve waterbeheersing

X

62125

Kwaliteitsmaatregelen in oppervlaktewater

X

62126

Voorzieningen verwante belangen watersystemen

X

62127

Muskusrattenbestrijding

X

6213

Baggeren van waterlopen en saneren van waterbodems

62132

Verwijdering en verwerking van verspreidbare baggerspecie

X

62133

Verwijdering en verwerking van niet-verspreidbare baggerspecie

X

62134

Bijdragen aan derden voor baggeren

X

62135

Saneringsprogramma

X

62136

Sanering van waterbodems

X

6214

Beheer hoeveelheid water

62141

Bouw en verwerving kunstwerken actieve waterbeheersing

X

62142

Onderhoud kunstwerken actieve waterbeheersing

X

62143

Bediening kunstwerken actieve waterbeheersing

X

6215

Calamiteitenbestrijding watersystemen

62151

Calamiteitenbestrijding watersystemen

X

6216

Monitoring watersystemen

62161

Monitoring waterkwantiteit

X

62162

Monitoring waterkwaliteit

X

631

Bouw en exploitatie zuiveringstechnische werken

6311

Getransporteerd afvalwater

63111

Bouw en verwerving transportstelsels

X

63112

Onderhoud transportstelsels

X

63113

Beheer transportstelsels

X

6312

Gezuiverd afvalwater

62121

Bouw en verwerving zuiveringsinstallaties

X

63122

Onderhoud zuiveringsinstallaties

X

63123

Beheer zuiveringsinstallaties

X

63124

WVO-heffing effluent

X

63125

Subsidies afhaakproblematiek

X

63126

IBA-inrichtingen

X

6313

Verwerkt slib

63131

Bouw en verwerving sliverwerkingsinstallaties

X

63132

Onderhoud slibverwerkingsinstallaties

X

63133

Beheer slibverwerkingsinstallaties

X

63134

Afzet slib/restproducten

X

6314

Afvalwaterbehandeling door derden

63141

Afvalwaterbehandeling door derden

X

661

Regulering

6611

Beheer keur VTHbeleid

66111

Beheer keur VTHbeleid

X

6612

Vergunningen en meldingen

66121

Vergunningen en meldingen

X

6613

Adviezen vergunningen

66131

Wabo-adviezen

X

66132

Adviezenwaterwet aan andere waterbeheerders

X

6614

Toezicht

66141

Toezicht

X

6615

Handhaving

66151

Bestuursrechtelijke handhaving

X

X

66152

Strafrechtelijke handhaving

X

6616

Regulering lozingen

66161

Rioleringsplannen

X

X

66162

Subsidies lozingen

X

X

66163

Stimulering derden aanpak diffuse emissie

X

681

Heffing en invordering

6811

Belastingheffing

68111

Kostentoedeling en belastingverordening

X

X

68112

Aanslagen huishoudens en forfaitaire bedrijfsruimten

X

X

68113

Aanslagen zuiveringsheffing overige bedrijven

X

68114

Aanslagen watersysteemheffing gebouwd, ongebouwd en natuur

X

68115

Aanslagen verontreinigingsheffing

X

68116

Verzoek-, bezwaar en beroepsschriften huishoudens en forfaitaire bedrijfsruimten

X

X

68117

Bezwaar- en beroepsschriften zuiveringsheffing overige bedrijven

X

68118

bezwaar- en beroepsschriften watersysteemheffing gebouwd, ongebouwd en natuur

X

68119

Bezwaar- en beroepsschriften verontreinigingsheffing

X

6812

Invordering

68121

Betalingsverwerking aanslagen

X

X

68122

Kwijtschelding

X

X

68123

Invorderingsmaatregelen aanslagen

X

X

691

Bestuur en externe communicatie

6911

Bestuur

69111

Bestuur

X

X

69112

Bestuursondersteuning

X

X

69113

Beheer niet-reglementaire zaken

X

X

6912

Externe communicatie

69121

Externe communicatie

X

X

 

Bijlage 2 Toerekening ondersteunende Producten

 

Ondersteunende producten

Doorverdeling op basis van:

totaal directe uren

totaal directe

m2 naar

kosten

licenties naar

per product per

kosten per product

afdelingen

per werkplek naar

afdelingen

taak

per taak

afdelingen

Centraal management

x

Management- en bestuursrapportages

x

Organisatiebeleid en -beheer

x

Algemeen bestuurlijke en juridische ondersteuning

x

Interne voorlichting

x

Concern control en financieel beleid

x

Meerjarenraming en begroting

x

Comptabiliteit

x

Informatiebeleid en automatisering

x

Centraal (geo)-grafische informatie

x

Personeelsbeleid en -beheer

x

Huisvesting

x

Interne faciliteiten

x

Kwaliteitszorg, Arbo en milieu

x

Bemonstering en analyse

x

Naar boven