Kostentoedelingsverordening waterschap Vechtstromen 2026

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen;

 

gezien het advies d.d. 23 september 2025;

 

gelet op de artikelen 120 en 122 van de Waterschapswet;

 

BESLUIT

 

vast te stellen de volgende Kostentoedelingsverordening waterschap Vechtstromen 2026.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • -

    buitendijks gelegen onroerende zaken: onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in het winterbed van de Vecht, zoals aangegeven op een bij deze verordening behorende kaart;

  • -

    gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement voor het waterschap Vechtstromen behorende kaart, zoals vastgesteld door provinciale staten van Drenthe (Provinciaal blad, 2013/28), Overijssel (Provinciaal Blad, 2013/0145644) en Gelderland (Provinciaal Blad, 2013/78), waarin het beheer van watersystemen aan het waterschap is opgedragen;

  • -

    heffingplichtige categorieën: de categorieën genoemd in artikel 117, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van de Waterschapswet;

  • -

    kosten verbonden aan het beheer van het watersysteem: benodigde belastingopbrengst van de kostendrager watersysteembeheer zoals blijkt uit de begroting van het waterschap;

  • -

    verharde openbare wegen: het verharde gedeelte van een openbare weg en de verharde wegdelen die dienstbaar zijn aan de verkeersfunctie van de weg;

  • -

    waterbergingsgebieden: gebieden die uit onroerende zaken, die geen natuurterreinen zijn, bestaan, die blijkens de legger, bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet, als waterberging worden gebruikt;

  • -

    zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken, die geen natuurterreinen zijn: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn in het gebied van het waterschap;

  • -

    zakelijk gerechtigden van natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in het gebied van het waterschap het genot hebben van natuurterreinen;

  • -

    zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap.

Artikel 2 Kostentoedeling watersysteembeheer

  • 1.

    De kosten verbonden aan het beheer van watersystemen worden als volgt aan elk van de heffingplichtige categorieën toegedeeld:

    • a.

      29,50% aan de ingezetenen;

    • b.

      11,60% aan de zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken, die geen natuurterreinen zijn;

    • c.

      0,22% aan de zakelijk gerechtigden van natuurterreinen;

    • d.

      58,68% aan de zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken.

  • 2.

    Het aantal hectaren ongebouwde onroerende zaken, die geen natuurterreinen zijn, en het aantal hectaren natuurterreinen is bepaald aan de hand van de gegevens, zoals die een jaar voorafgaand aan de vaststelling van de kostentoedelingsverordening beschikbaar zijn.

Artikel 3 Rechtstreekse toerekening van kosten

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 1, worden kosten van het verlenen van kwijtschelding van de watersysteemheffing, zoals opgenomen in de begroting van enig belastingjaar, rechtstreeks toegerekend aan de heffingsplichtige categorie als bedoeld in artikel 117, eerste lid, onderdelen a.

Artikel 4 Tariefdifferentiatie buitendijks gelegen onroerende zaken

Voor buitendijks gelegen ongebouwde onroerende zaken, die geen natuurterreinen zijn, en voor buitendijks gelegen gebouwde onroerende zaken geldt een tariefdifferentiatie als bedoeld in artikel 122, eerste lid, van de Waterschapswet.

Het tarief na toepassing van de tariefdifferentiatie is 75% lager dan het tarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing voor elk van deze heffingplichtige categorieën geldt.

Artikel 5 Tariefdifferentiatie waterbergingsgebieden

Voor ongebouwde onroerende zaken, die geen natuurterreinen zijn, gelegen in waterbergingsgebieden, geldt een tariefdifferentiatie als bedoeld in artikel 122, eerste lid, van de Waterschapswet.

Het tarief na toepassing van de tariefdifferentiatie is 75% lager dan het tarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing voor deze heffingplichtige categorie geldt.

Artikel 6 Tariefdifferentiatie verharde openbare wegen

Voor verharde openbare wegen geldt een tariefdifferentiatie als bedoeld in artikel 122, derde lid, onder b, van de Waterschapwet.

Het tarief na toepassing van de tariefdifferentiatie is 100% hoger dan het tarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing geldt voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn.

Artikel 7 Cumulatie van tariefdifferentiaties

De tariefdifferentiatie voor verharde openbare wegen, genoemd in artikel 6, wordt naast elk van de tariefdifferentiaties voor ongebouwde onroerende zaken, die geen natuurterreinen zijn, en die buitendijks zijn gelegen of in waterbergingsgebieden liggen, als bedoeld in de artikelen 4 en 5, toegepast.

Artikel 8 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De kostentoedelingsverordening Vechtstromen 2024 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid van dit artikel genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van haar bekendmaking.

  • 3.

    Deze verordening vindt voor het eerst toepassing in het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2026.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als Kostentoedelingsverordening waterschap Vechtstromen 2026.

Aldus vastgesteld in de vergadering d.d. 30 oktober 2025.

Het algemeen bestuur,

dr. S.M.M. Kuks, watergraaf

drs. R.I. Andringa, secretaris

Toelichting Kostentoedelingsverordening watersys-teemheffing waterschap Vechtstromen 2026

ALGEMENE TOELICHTING

 

Voor een goed begrip van deze kostentoedelingsverordening en de daarin gemaakte keuzes, is inzicht in de wettelijk voorgeschreven methodiek van de kostentoedeling een voorwaarde. Daarom is de toelichting bij de kostentoedelingsverordening opgebouwd uit drie onderdelen.

  • A.

    Een algemene toelichting op de kostentoedeling;

  • B.

    Een meer specifieke toelichting op het bepalen van de kostenaandelen, zoals wettelijk voorgeschreven (de kostentoedelingsmethodiek) en vastgelegd in deze kostentoedelingsverordening; en

  • C.

    Een artikelsgewijze toelichting met aanvullende achtergronden.

 

A WETTELIJKE BASIS

Deze kostentoedelingsverordening is gebaseerd op:

  • -

    de tekst van de Waterschapswet, zoals deze luidt na de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht in verband met het versterken van de toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing, het geven van ruimte aan nieuwe ontwikkelingen en het oplossen van enkele knelpunten (Wet van 10 februari 2025, Staatsblad 2025 63 en het Besluit van 11 april 2025, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van deze Wet (Staatsblad 2025 101); en

  • -

    de tekst van het Waterschapsbesluit, zoals deze luidt na de inwerkingtreding van het Besluit van 22 april 2025, houdende wijziging van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009 en enkele andere besluiten in verband met het opnemen van een praktische regeling voor de bepaling van de vervuilingswaarde per m3 ingenomen water en enkele technische wijzigingen (Staatsblad 2025 130).

Artikel 120, eerste lid, Waterschapswet bepaalt dat het algemeen bestuur van een waterschap voor de watersysteemheffing een verordening vaststelt, waarin voor elk van de categorieën van heffingplichtigen de toedeling van het kostendeel is opgenomen. Deze verordening wordt in de praktijk de ‘kostentoedelingsverordening’ genoemd.

 

Kosten beheer van watersystemen

In de kostentoedelingsverordening is opgenomen welke heffingplichtige categorie, welk deel van de kosten voor het beheer van watersystemen opbrengt. De Waterschapswet onderscheidt in artikel 117, eerste lid, de volgende vier heffingplichtige categorieën:

  • 1.

    ingezetenen;

  • 2.

    eigenaren (of anderszins zakelijk gerechtigden) van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn;

  • 3.

    eigenaren (of anderszins zakelijk gerechtigden) van natuurterreinen; en

  • 4.

    eigenaren (of anderszins zakelijk gerechtigden) van gebouwde onroerende zaken.

Hoe hoog de kosten van het watersysteembeheer precies zijn, blijkt uit de begroting van het waterschap. In beginsel worden deze kosten opgeteld en volgens de verdeling (in percentages) die in de kostentoedelingsverordening is vastgelegd aan de heffingplichtige categorieën toegedeeld. Op deze wijze draagt elke categorie een deel van de totale kosten van het beheer van het watersysteem.

 

Rechtstreeks toerekenen van kosten

Op deze regel kent de Waterschapswet twee uitzonderingen:

  • 1.

    de kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur van het waterschap; en

  • 2.

    de kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing.

Deze kosten kunnen op grond van artikel 120, eerste lid, tweede volzin, Waterschapswet, rechtstreeks aan de betrokken categorieën van heffingplichtigen worden toegerekend.

 

Toepassing van deze mogelijkheid leidt ertoe dat de hierboven genoemde kosten van de kosten van het watersysteembeheer worden afgezonderd en rechtstreeks in rekening kunnen worden gebracht bij de categorie of de categorieën voor wie deze kosten worden gemaakt. In de toelichting bij het betreffende artikel 3 wordt hierop nader ingegaan.

 

De kosten voor het waterbeheer minus de rechtstreeks toegerekende kosten worden aan de heffingplichtige categorieën toegedeeld volgens de Kostentoedelingsverordening. Nadat de kostenaandelen zijn vastgesteld kunnen de belastingtarieven voor de heffingplichtige categorieën worden bepaald.

 

Het vervolg van deze algemene toelichting heeft betrekking op de toedeling van de kosten verbonden aan het beheer van watersystemen aan de belastingplichtige categorieën. Dit worden ook wel de ‘taakgebonden kosten’ genoemd. De taakgebonden kosten worden dus onderscheiden van de kosten die rechtstreeks aan de betrokken categorieën worden toegedeeld.

 

Tariefdifferentiatie

De belastingtarieven voor de heffingplichtige categorieën, zijn in beginsel hetzelfde voor alle heffingplichtigen binnen een categorie.

 

De Waterschapswet biedt in artikel 122 Waterschapswet echter de mogelijkheid om binnen een categorie te differentiëren door belastingtarieven voor bepaalde groepen heffingplichtigen binnen die categorie hoger of lager vast te stellen.

 

De wetgever heeft deze regeling opgenomen, omdat zij niet voorbij heeft willen gaan aan het feit dat het belang bij de watersysteemtaak voor bepaalde onroerende zaken duidelijk anders kan liggen dan dat van andere onroerende zaken. De wetgever heeft nadrukkelijk aangegeven dat waterschappen in dergelijke gevallen de mogelijkheid, maar niet de verplichting hebben om de tarieven te differentiëren.1

 

Tariefdifferentiatie kan alleen in de in de Waterschapswet genoemde gevallen worden toegepast voor de tarieven van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, voor natuurterreinen en voor gebouwde onroerende zaken. Het tarief van de ingezetenenheffing kan niet worden gedifferentieerd.

 

Op grond van de Waterschapswet moet een eventuele keuze voor één of meer tariefdifferentiaties in de kostentoedelingsverordening worden opgenomen. In de kostentoedelingsverordening moet ook worden opgenomen wat de omvang van de tariefdifferentiatie in procenten is. Buiten de in de Waterschapswet genoemde gevallen is het niet mogelijk om tarieven te differentiëren.

 

De situaties waarin tariefdifferentiatie mogelijk is, zijn limitatief in de wet genoemd. De wet geeft ook aan wat de maximale omvang (lees: verhoging of verlaging in procenten) van de differentiatie is.

 

Tariefdifferentiatie is ingevolge artikel 122 Waterschapswet uitsluitend in de volgende gevallen en tot de volgende maxima mogelijk:

  • 1.

    buitendijks gelegen onroerende zaken: maximaal 75% lager tarief;

  • 2.

    onroerende zaken die blijkens de legger van het waterschap als waterberging worden gebruikt: maximaal 75% lager tarief;

  • 3.

    onroerende zaken gelegen in bemalen gebieden: maximaal 100% hoger tarief;

  • 4.

    onroerende zaken die in hoofdzaak bestaan uit glasopstanden als bedoeld in artikel 220d, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet: maximaal 100% hoger tarief;

  • 5.

    verharde openbare wegen: maximaal 100% hoger tarief;

  • 6.

    ongebouwde onroerende zaken die zijn gelegen in een bepaald gedeelte van het gebied van het waterschap waarin door of vanwege het waterschapsbestuur een wateraanvoerproject tot stand wordt of is gebracht: maximaal 100% hoger tarief.

Tariefdifferentiatie gebouwd

De hierboven genoemde en door het waterschapsbestuur zelf in te stellen tariefdifferentiatie moet onderscheiden worden van het wettelijk verplichte onderscheid in tarieven voor woningen en niet-woningen. Deze differentiatie geldt altijd (namelijk rechtstreeks op basis van artikel 121, lid 1, onder d, Waterschapswet) en wordt dus niet in de kostentoedelingsverordening van het waterschap geregeld, maar in de Verordening op de watersysteemheffing (de belastingverordening).

 

B KOSTENTOEDELING OP BASIS VAN DE METHODE GEBIEDSKENMERKEN

De Waterschapswet schrijft in artikel 120, tweede tot en met zevende lid, Waterschapswet voor op welke wijze de taakgebonden kosten voor het beheer van watersystemen over de vier heffingplichtige categorieën moeten worden verdeeld. Deze kostentoedelingsmethode wordt de methode Gebiedskenmerken genoemd. De Waterschapswet bepaalt hierover het volgende.

 

a. Kostenaandeel van de categorie ingezetenen (artikel 120, lid 2)

Het profijt dat de categorie ingezetenen bij de watersysteemtaak heeft, bestaat uit het kunnen wonen, werken en recreëren in het waterschapsgebied. De toedeling van het kostendeel aan de categorie ingezetenen gebeurt aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap.

 

De gedachte achter deze verdeelmaatstaf is dat in een dichtbevolkt beheergebied de ingezetenen een groter profijt bij de watersysteemtaak hebben dan in een dun- of dunnerbevolkt gebied. Een dichtbevolkt gebied leidt dan ook tot een hoger kostenaandeel ten opzichte van gebieden die minder inwoners hebben.

 

De toedeling is als volgt:

  • -

    bij een gemiddeld aantal inwoners van 500 of minder per vierkante kilometer, bedraagt het kostenaandeel minimaal 20% en maximaal 30%;

  • -

    bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 500 maar niet meer dan 1000 per vierkante kilometer, bedraagt het kostenaandeel minimaal 31% en maximaal 40%;

  • -

    bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 1000 per vierkante kilometer, bedraagt het kostenaandeel minimaal 41% en maximaal 50%.

In schema ziet dit er als volgt uit:

 

Klassen inwonerdichtheid

(inwoners per km2)

Kostenaandeel ingezetenen

<= 500

20% - 30%

500 – 1.000

31% - 40%

> 1.000

41% - 50%

 

Het behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschapsbestuur om binnen de gegeven bandbreedte van 10% te bepalen wat het initiële ingezetenenaandeel wordt. Een motivering op basis van gebiedskenmerken (die bij het verhogen van het ingezetenenaandeel boven het maximum van een bandbreedte wel is vereist, zie hiervoor het vervolg van deze toelichting) is hierbij niet vereist, maar kan wel.

De keuze binnen de bandbreedte van 10% moet wel in zijn algemeenheid gemotiveerd worden. Deze motivering moet de keuze binnen de bandbreedte kunnen ‘dragen’. De motivering moet uitlegbaar en navolgbaar zijn.

 

Verhogen kostenaandeel ingezetenen (artikel 120, lid 3)

Waterschappen hebben op grond van artikel 120, derde lid, Waterschapswet de mogelijkheid om de genoemde maximale percentages van het kostenaandeel van de ingezetenen met 10% te verhogen tot respectievelijk 40%, 50% of 60%. De verhoging moet op basis van gebiedskenmerken van het waterschap (dit zijn karakteristieken van het gebied of van de taakuitoefening) worden gemotiveerd. De motivering van de verhoging is onderdeel van de motivering van de kostentoedelingsverordening.

 

b. Toedeling van kosten aan de categorie zakelijk gerechtigden ongebouwd, niet zijnde natuur (artikel 120, lid 4)

Het vierde lid van artikel 120 Waterschapswet bepaalt hoe het kostendeel voor de categorie ongebouwd, niet zijnde natuur, wordt vastgesteld. De wet bepaalt dat dit volgens de volgende formule gebeurt,

 

Kostenaandeel = 0,0029317*(A0,7414854)

 

waarbij A staat voor het aantal hectaren ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, per 1000 inwoners in het gebied van het waterschap.

 

Het aantal hectaren ongebouwd per 1000 inwoners, de ongebouwde dichtheid, is dus het gebiedskenmerk dat het rekenkundige kostenaandeel van de categorie bepaalt.

 

De gedachte achter deze verdeelmaatstaf is dat bij een hoge dichtheid van ongebouwde onroerende zaken het belang van deze categorie groter is dan wanneer sprake is van een lage dichtheid en er dus een groter deel van de kosten van het watersysteembeheer moet worden betaald.

 

c. Toedeling van kosten aan de categorie natuur (artikel 120, lid 5)

Het vijfde lid van artikel 120 Waterschapswet bepaalt hoe het kostenaandeel voor de categorie natuurterreinen wordt vastgesteld. De wet bepaalt dat dit volgens de volgende formule gebeurt,

 

Kostenaandeel = 0,0000224*(B1,1938609)

 

waarbij B staat voor het aantal hectaren natuurterrein per 1000 inwoners in het gebied van het waterschap.

 

Het aantal hectaren natuur per 1000 inwoners, de natuurdichtheid, is dus het gebiedskenmerk dat het rekenkundige kostenaandeel van de categorie bepaalt.

 

De gedachte achter deze verdeelmaatstaf is dat bij een hoge dichtheid van natuurterreinen het belang van deze categorie groter is dan wanneer sprake is van een lage dichtheid en er dus een groter deel van de kosten van het watersysteembeheer moet worden betaald.

 

d. Toedeling van kosten aan de categorie gebouwd (artikel 120, lid 6)

Het kostendeel voor de categorie gebouwd is ingevolge artikel 120, zesde lid, Waterschapswet het kostendeel dat resteert na bepaling van de kostendelen van de categorieën ingezetenen, ongebouwd niet zijnde natuur en natuur. Omdat er voor de kostenaandelen voor ingezetenen, ongebouwd en natuur een bandbreedte mogelijk is, is er ook automatisch een bandbreedte voor de categorie gebouwd mogelijk.

 

e. Mogelijkheid om de kostenaandelen van de categorieën ongebouwd en natuur te verhogen of te verlagen (artikel 120, lid 7)

Artikel 120, zevende lid, onder a, Waterschapswet bepaalt dat het algemeen bestuur van een waterschap bij de kostentoedelingsverordening de kostenaandelen van de categorieën ongebouwd en natuur kan verhogen of verlagen met maximaal 30% per kostendeel. Het afwijkingspercentage van maximaal 30% geldt alleen voor de jaren 2026 en 2027. Daarna bedraagt de afwijkingsmogelijkheid maximaal +/- 25% per kostendeel.

 

De afwijkingspercentages geven de bestuurlijke afwegingsruimte weer. Het waterschapsbestuur kan deze ruimte benutten als ze van mening is dat de rekenkundige uitkomst van de kostentoedeling het profijt dat de categorieën bij de taakuitoefening van het waterschap hebben, niet goed representeert.

 

De bestuurlijke afweging vormt de (eventuele) vervolgstap bij de kostentoedeling.

 

f. Wat zijn gebiedskenmerken

Gebiedskenmerken zijn karakteristieken van het gebied en karakteristieken van de taakuitoefening. Zij zijn essentieel in de kostentoedelingsmethode en vormen het uitgangspunt voor het profijt en het startpunt van de kostentoedeling. In de wet zijn drie gebiedskenmerken verankerd: inwonerdichtheid, ongebouwde dichtheid en natuurdichtheid. Naast deze gebiedskenmerken zijn er nog andere gebiedskenmerken die in de kostentoedeling, bij het bepalen van het definitieve kostenaandeel, een rol spelen.

 

Gebiedskenmerken spelen bij de kostentoedeling op twee momenten een rol:

  • 1.

    Het eerste moment is wanneer de waterschappen op basis van de drie in de wet verankerde gebiedskenmerken inwonerdichtheid (aantal inwoners per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap), ongebouwde dichtheid (aantal hectaren ongebouwd per 1000 inwoners in het gebied van het waterschap) en natuurdichtheid (aantal hectaren natuur per 1000 inwoners in het gebied van het waterschap) tot een modelmatige bepaling van de kostenaandelen en de bandbreedtes van de heffingplichtige categorieën komen. Het gaat hier om de technische/ambtelijke fase van de kostentoedeling.

  • 2.

    Het tweede moment waarop gebiedskenmerken in beeld komen, is het moment waarop waterschapsbesturen in een integrale afweging de definitieve kostenaandelen bepalen. Hierbij kunnen diverse gebiedskenmerken (andere dan de gebiedskenmerken die in de wet zijn verankerd) in aanmerking worden genomen.

Bijvoorbeeld: pleegt het waterschap veel of weinig inzet op het gebied van stedelijk waterbeheer, is er veel of weinig gebied dat door het waterschap direct wordt beschermd door waterkeringen, pleegt het waterschap veel of weinig inspanningen gericht op natuurontwikkeling of voor waterkwaliteit, etc.

 

De inzet en afweging van deze gebiedskenmerken vindt in de laatste fase van de kostentoedeling, de bestuurlijke fase, plaats. In de memorie van toelichting bij de wet is opgemerkt dat de waterschapsbesturen in hun motivering van de kostenaandelen geacht worden expliciet de gebiedskenmerken en de taakuitoefening van het waterschap mee te wegen.

 

De bandbreedtes geven de waterschapsbesturen de ruimte om de kostenaandelen die uit de modelmatige berekening voortvloeien bij te stellen, zodat een kostenaandeel wordt verkregen dat zo goed mogelijk aansluit bij het profijt dat de categorie van het werk van het waterschap heeft. Uiteindelijk komt het waterschapsbestuur in een integrale afweging, waarin alle categorieën worden betrokken, tot de definitieve kostenaandelen. Bij het maken van de integrale afweging kan het waterschapsbestuur ook meewegen dat voorkomen moet worden dat sprake zal zijn van grote tariefsprongen bij de overgang van het bestaande naar het nieuwe belastingstelsel.

 

De afwijkingsruimte van 30% geldt alleen voor de eerste twee jaar van de kostentoedeling (2026-2027). Daarna bedraagt de afwijkingsruimte maximaal +/- 25%. Waterschappen die in de eerste twee jaar van de kostentoedelingsperiode de maximale afwijkingsmogelijkheid van +/- 30% benutten, zullen hun kostentoedelingsverordening na deze twee jaren dus moeten herzien.

 

In de (toelichting op de) kostentoedelingsverordening worden de benutte bestuurlijke ruimte (voorzien van een motivering) en de definitieve kostenaandelen vermeld.

 

g. Overige elementen kostentoedeling

Het beheer van watersystemen

Waterschappen hebben de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel. In verband hiermee hebben zij onder andere het beheer van watersystemen als taak (artikel 1, tweede lid, Waterschapswet). Het watersysteembeheer omvat de zorg voor de waterkering (droge voeten) en de zorg voor de waterhuishouding (niet teveel en niet te weinig water), waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit valt. De verschillende deelaspecten van het watersysteembeheer hangen nauw met elkaar samen en worden als één integrale taak uitgevoerd.

 

Tot het beheer van watersystemen behoort op grond van artikel 1, derde lid, Waterschapswet ook het voorkomen dat muskus- en beverratten schade aan waterstaatswerken veroorzaken.

 

Relatie kostentoedeling en begroting waterschap

In het traject van belastingheffing (kostentoedeling-tariefbepaling-aanslagoplegging-heffing en inning - invordering) zijn de kosten die voor het waterschap zijn verbonden aan het beheer van watersystemen bepalend. Tot deze kosten behoort op grond van artikel 117, tweede lid, Waterschapswet de bijdrage van het waterschap aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). Op grond van artikel 117, derde lid, Waterschapswet kunnen tot de kosten van de taakuitoefening ook kosten van maatregelen voor het opwekken van hernieuwbare energie ter compensatie van de onvermijdbare uitstoot van broeikasgassen, behoren.

 

De kosten worden in de begroting van het waterschap geraamd en in de jaarverslaggeving verantwoord. Gelet op het belang van de belastingheffing voor de waterschappen en gelet op het feit dat inzicht moet bestaan in de lasten voor de belastingplichtigen, vormt een specificatie van de bedragen die uiteindelijk tot lasten van de belastingplichtigen leiden, een apart onderdeel van de begroting (de raming van de belastingopbrengsten). Dit is in de verslaggevingsvoorschriften van het Waterschapsbesluit vastgelegd. Het gaat in deze kostentoedelingsverordening om de kostendrager watersysteembeheer.

 

De verslaggevingsvoorschriften geven eveneens aan hoe de totstandkoming van het te heffen bedrag inzichtelijk moet worden gemaakt in de raming van belastingopbrengsten, die onderdeel is van de begroting van het waterschap. In dit geval zijn de netto-kosten van de watersysteemtaak van de waterschappen het vertrekpunt. Bij de netto-kosten worden opgeteld het bedrag voor onvoorzien en de bedragen die voor kwijtschelding en oninbare vorderingen worden geraamd. Afgetrokken worden de verwachte dividenden en overige algemene opbrengsten die aan de watersysteemtaak worden toegerekend (tot deze laatste opbrengsten behoort ook de verwachte heffingsopbrengst van de verontreinigingsheffing). Deze berekening leidt tot een saldo, het ‘begrote resultaat’ van de watersysteemtaak. Daarna wordt aangegeven hoe het begrote resultaat zal worden gedekt of bestemd.

In de regel wordt er eerst onttrokken of toegevoegd aan reserves en ontstaat daarna het bedrag dat het waterschap door middel van belastingheffing zal moeten ontvangen. Dit laatste bedrag is het startpunt voor de kostentoedeling.

 

Het hanteren van verschillende tarieven tussen woningen en niet-woningen binnen de categorie gebouwd

Met ingang van 1 januari 2026 gelden binnen de categorie gebouwd twee aparte tarieven: een tarief voor gebouwde onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen (de zogenaamde woningen) en een tarief voor gebouwde onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen (de zogenaamde niet-woningen).

 

Deze tariefdifferentiatie is in artikel 121, eerste lid, onderdeel d, Waterschapswet geregeld. Deze tariefdifferentiatie wordt niet in de kostentoedelingsverordening vastgelegd, maar wordt elk jaar opnieuw bepaald in de verordening op de watersysteemheffing (de belastingverordening). Om deze reden wordt in deze kostentoedelingsverordening niet inhoudelijk op de ‘tariefdifferentiatie gebouwd’ ingegaan.

 

De tariefdifferentiatie van artikel 121, eerste lid, onderdeel d, heeft wel gevolgen voor de tariefdifferentiaties van artikel 122, voor zover die uiteraard betrekking hebben op gebouwde onroerende zaken. Als een waterschap op grond van artikel 122, tweede lid, bijvoorbeeld een tariefdifferentiatie van 100% instelt voor gebouwde onroerende zaken die in bemalen gebieden liggen, zal het waterschap de tariefdifferentiatie moeten toepassen op twee tarieven, te weten het tarief voor woningen en het tarief voor niet-woningen.

 

C ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 geeft een omschrijving van enkele essentiële begrippen die in de verordening vaker voorkomen. De omschrijvingen geven aan hoe de betreffende begrippen in het kader van deze verordening moeten worden geduid. De opsomming van de begrippen is in alfabetische volgorde.

 

Buitendijks gelegen onroerende zaken

Buitendijks gelegen onroerende zaken zijn in de verordening omschreven als onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk in het winterbed van de Vecht zijn gelegen. Het winterbed van de Vecht wordt aangegeven op de kaart die bij de verordening behoort.

 

Gebied van het waterschap

Het gebied van het waterschap is in de kostentoedelingsverordening omschreven als “het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciale reglement behorende kaart waarin het beheer van watersystemen aan het waterschap is opgedragen. Deze omschrijving sluit aan bij de omschrijving die in het provinciale reglement aan het gebied van het waterschap, in combinatie met de taak van het waterschap, wordt gegeven.

 

Uit de omschrijving blijkt dat niet alleen het waterschap, maar ook andere overheden taken kunnen hebben op het gebied van het beheer van watersystemen. In het verleden was niet altijd duidelijk of waterschappen, tot wier gebied op grond van het provinciale reglement ook rijkswateren behoorden, deze wateren (of in de wateren liggende percelen) in de watersysteemheffing konden betrekken. In 2018 heeft de Hoge Raad bepaald dat waterschappen deze mogelijkheid niet hebben als het Rijk de exclusieve watersysteembeheerder van dit rijkswater is.2 Tot een vergelijkbare conclusie kwam ook het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een procedure over het IJsselmeer.3

 

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet inwerking getreden. In deze wet en de onderliggende Omgevingsregeling is over het waterstaatkundig beheer van de rijkswateren meer duidelijkheid gekomen. In het tweede lid van artikel 2.3 van de Omgevingsregeling (deze bepaling is gebaseerd op artikel 2.20, lid 3, van de Omgevingswet) is bepaald dat het waterstaatkundig beheer van de rijkswateren, voor zover het gaat om de zorg voor het voorkomen van schade veroorzaakt door muskus- en beverratten aan waterstaatswerken berust bij het waterschapsbestuur waarvan de geometrische begrenzing gelijk is aan de oppervlaktewaterlichamen waarvan het waterstaatkundig beheer bij het Rijk berust, bedoeld in artikel 2.2, vierde lid.

 

Uit deze bepaling blijkt dat het waterstaatkundig beheer van de rijkswateren, voor zover het gaat om de zorg voor het voorkomen van schade aan waterstaatswerken veroorzaakt door muskus- en beverratten , bij het waterschapsbestuur berust. Hierbij geldt dat de geometrische begrenzing gelijk is aan de oppervlaktewaterlichamen waarvan het waterstaatkundig beheer bij het Rijk berust. De bedoelde geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage III bij de Omgevingsregeling. De begrenzing omvat al het rijkswater.

 

Heffingplichtige categorieën

Onder heffingplichtige categorieën worden de groepen verstaan die de kosten van de watersysteemtaak via de watersysteemheffing opbrengen. De Waterschapswet onderscheidt in artikel 117, eerste lid, onderdelen a tot en met d, de volgende vier heffingplichtige categorieën:

  • -

    ingezetenen;

  • -

    eigenaren van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn;

  • -

    eigenaren van natuurterreinen; en

  • -

    eigenaren van gebouwde onroerende zaken.

Kosten verbonden aan het beheer van watersystemen

Om te weten wat de kosten verbonden aan het beheer van watersystemen zijn, wordt gekeken naar de belastingopbrengst die op grond van de begroting van het waterschap met behulp van de watersysteemheffing wordt gerealiseerd.

 

Verharde openbare wegen

De definitie van het begrip verharde openbare wegen is van belang in verband met de tariefdifferentiatie van artikel 122, lid 3, onderdeel b, Waterschapswet die het mogelijk maakt om voor verharde openbare wegen het tarief maximaal 100% hoger vast te stellen dan het basistarief van de categorie ongebouwd, niet zijnde natuur. Het verhoogde tarief kan alleen worden toegepast op het verharde deel van de openbare weg en op de verharde delen van functies die dienstbaar zijn aan het verkeer over de weg, zoals verharde bermen.

 

Waterbergingsgebieden

Waterbergingsgebieden zijn gedefinieerd als gebieden waarin onroerende zaken liggen die als waterberging worden gebruikt en zijn als zodanig in de legger van het waterschap, bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet, opgenomen.

 

Zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, zakelijk gerechtigden van natuurterreinen en zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken

Omschreven is wat respectievelijk onder zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, zakelijk gerechtigden van natuurterreinen en zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken moet worden verstaan. Het gaat in alle drie de gevallen om degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van onroerende zaken die in de artikelonderdelen zijn genoemd. De onroerende zaken moeten in het gebied van het waterschap liggen. De zakelijk gerechtigden zijn heffingplichtig (vergelijk artikel 117, eerste lid, onderdelen b tot en met d, Waterschapswet). Eigendom is het meest volledige zakelijke recht op een onroerende zaak.

 

De beperkte rechten die tot belastingplicht leiden, zijn:

  • -

    appartementsrecht;

  • -

    erfpachtrecht;

  • -

    recht van opstal;

  • -

    recht van vruchtgebruik;

  • -

    recht van beklemming;

  • -

    recht van gebruik en bewoning;

  • -

    de beklemde meier en

  • -

    het beperkt recht in de zin van artikel 5, derde lid, onderdeel b, van de Belemmeringenwet privaatrecht.

Op grond van artikel 119, eerste lid, Waterschapswet moet voor het antwoord op de vraag wie heffingplichtig is voor de categorieën ongebouwd, natuur en gebouwd, van de basisregistratie kadaster worden uitgegaan: heffingplichtig is degene die bij het begin van het jaar als rechthebbende in deze basisregistratie is vermeld, tenzij het tegendeel blijkt.

 

Indien er naast eigendom ook sprake is van een beperkt recht of indien sprake is van meer dan één beperkt recht op een onroerende zaak, is de vraag aan de orde wie van de zakelijk gerechtigden in de heffing moet worden betrokken. Het tweede en derde lid van artikel 119 Waterschapswet geven voor deze situaties de rangorde aan.

 

Begrippen die in de Waterschapswet zijn gedefinieerd zijn in deze kostentoedelingsverordening niet opnieuw gedefinieerd. Hieronder wordt voor een volledig beeld wel op deze begrippen waar relevant ingegaan.

 

Ingezetene

De omschrijving van het begrip ingezetene is staat in artikel 116, onder a, Waterschapswet: “degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte”.

 

Om als ingezetene aangemerkt te worden, moet dus aan twee cumulatieve voorwaarden zijn voldaan: de persoon moet blijkens de basisregistratie personen woonplaats hebben in het gebied van het waterschap én hij of zij moet in het gebied van het waterschap een zelfstandige woonruimte gebruiken. De situatie bij het begin van het kalenderjaar is bepalend.

 

Blijkens de basisregistratie personen woonplaats hebben in het gebied van het waterschap’ betekent dat de persoon in de basisregistratie moet zijn ingeschreven op een adres dat tot het beheergebied van het waterschap behoort.

 

Woonruimte

Een woonruimte is ingevolge artikel 116, onderdeel b, Waterschapswet gedefinieerd als:

“een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven”.

 

Dit betekent dat de gebruiker van de ruimte niet anders dan bijkomstig afhankelijk mag zijn van voorzieningen elders in het gebouw; de ruimte moet met andere woorden zelfstandig bruikbaar zijn. Bij voorzieningen moet hier worden gedacht aan voorzieningen die voor de woonfunctie van wezenlijk belang zijn, zoals keuken, douche en toilet. Deze voorzieningen moeten de gebruiker van de ruimte, met uitsluiting van anderen die niet tot zijn of haar huishouden behoren, exclusief ter beschikking staan. Als dit niet het geval is, is geen sprake van een woonruimte in de zin van de wet en kan het waterschap geen aanslag in de ingezetenenheffing aan de gebruikers van die ruimte opleggen.

Bewoners van verpleeg-, verzorgings- en studentenhuizen waarin voor bewoning essentiële voorzieningen worden gedeeld, kunnen om deze reden veelal niet als ingezetenen in de zin van artikel 116, onder a, Waterschapswet worden aangemerkt.

 

Als sprake is van een gezamenlijke huishouding wordt de belastingaanslag aan een lid van het huishouden opgelegd. Wie dat is, wordt door de ambtenaar belast met de heffing van het waterschap of, indien het waterschap de belastingheffing heeft ondergebracht bij een gemeenschappelijk belastingkantoor, door de ambtenaar belast met de heffing van het belastingkantoor bepaald. De ambtenaar wijst de belastingplichtige aan. Dit gebeurt op basis van een vaste lokale beleidsregel.

 

Natuurterreinen

De omschrijving van het begrip natuurterreinen staat in artikel 116, onder c, Waterschapswet: “ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van ten minste één hectare.”

 

De wet geeft een kwalitatieve omschrijving van het begrip natuurterreinen, waarbij de nadruk ligt op de duurzame inrichting en het beheer van de onroerende zaak als natuurterrein: de inrichting en het beheer moeten geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur.

Bij de beoordeling van de vraag of van een natuurterrein sprake is, zijn volgens de memorie van toelichting bij de Wet modernisering waterschapsbestel ook de feitelijke of uiteindelijke bestemming van de onroerende zaak van belang. Zo zal een perceel nog bouwrijp te maken grond dat al jaren niet is bewerkt en waar inmiddels eventueel veel groen en leven aanwezig is, maar waar uiteindelijk wel gebouwd zal worden, niet als een natuurterrein kwalificeren. In de regel zullen ook stadsparken, plantsoenen en dergelijke vanwege hun overwegende recreatieve functie niet als een natuurterrein kunnen worden betiteld.4

 

Over de vraag wanneer de inrichting en het beheer van een terrein geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur, heeft de Hoge Raad in 2014 een richtinggevende uitspraak gedaan. In dit arrest heeft de Hoge Raad ook invulling gegeven aan het begrip ‘geheel of nagenoeg geheel’ in relatie tot de definitie van het begrip natuurterreinen uit de Waterschapswet.5 Volgens de Hoge Raad is voor een oordeel op de vraag of sprake is van een natuurterrein slechts relevant of de beheeractiviteiten die op het betreffende terrein plaatsvinden, er al dan niet op zijn gericht dat het natuurtype zich kan ontwikkelen of wordt behouden. Zijn de activiteiten hierop gericht/vinden de activiteiten ten behoeve van de gegeven natuurdoelstelling plaats, dan zijn de inrichting en het beheer van het terrein naar het oordeel van de Hoge Raad geheel of nagenoeg geheel afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur en is dus van een natuurterrein sprake. Het arrest van de Hoge Raad komt er kort weergegeven op neer dat de vraag of sprake is van een natuurterrein, vanuit het perspectief van de eigenaar van het terrein, moet worden beoordeeld . Het arrest heeft ook duidelijk gemaakt dat de Hoge Raad het voor een antwoord op de vraag of sprake is van een natuurterrein, niet relevant acht of met de beheeractiviteiten eventueel ook agrarische opbrengsten worden gegenereerd. Ook is niet relevant wat de omvang van de eventuele agrarische opbrengst is. In het door de Hoge Raad beoordeelde geval was sprake van een resterend agrarisch opbrengstvermogen van meer dan 10%, maar dit belette niet dat van een natuurterrein sprake was. De term geheel of nagenoeg geheel (die in het fiscale recht voor 90% of meer staat), moet in het kader van de watersysteemheffing voor natuurterreinen met andere woorden niet rekenkundig worden benaderd.

 

Met het begrip ‘duurzaam’ wordt tot uitdrukking gebracht dat geen sprake mag zijn van een situatie die tijdelijk is bedoeld.

 

Onder natuurterreinen worden op grond van artikel 116, onderdeel c, Waterschapswet ook bossen en open wateren met een oppervlakte van ten minste één hectare verstaan. Voor deze onroerende zaken geldt niet het vereiste dat zij geheel of nagenoeg geheel en duurzaam moeten zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Ook bossen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd vallen onder het begrip natuurterreinen. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat het onderscheid in niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen enerzijds en bossen die wel als zodanig worden geëxploiteerd anderzijds, in de praktijk moeilijk is te maken.6

 

Bij open wateren kan worden gedacht aan meren, vennen en plassen die geen functie hebben in het kader van het scheepvaartverkeer.

Op grond van de overweging dat deze gebieden ook een agrarische functie hebben worden natte veenweidegebieden door de wetgever overigens niet als natuurterrein maar als agrarische grond aangemerkt. Ook openbare waterwegen (dit zijn oppervlaktewateren die voor vaarverbindingen zijn bestemd) behoren niet tot de categorie natuurterreinen maar tot de categorie ongebouwd niet zijnde natuur.

 

Artikel 2 Kostentoedeling watersysteembeheer

In artikel 2, lid 1, is aangegeven wat het aandeel van iedere heffingplichtige categorie in de kosten van het watersysteembeheer is. Het kostenaandeel wordt uitgedrukt in procenten. De kostenaandelen brengen gezamenlijk 100% van de kosten op.

 

In het algemene deel van deze toelichting is de Kostentoedeling gebaseerd op gebiedskenmerken - de methode Gebiedskenmerken – beschreven. Hieronder volgt de toelichting op het toedelen van de kosten specifiek voor Vechtstromen.

 

Het aantal inwoners van het waterschap is per 1 januari 2025 volgens de inschrijvingen in de Basisregistratie personen 831.739.

De totale oppervlakte van het beheergebied van het waterschap per 1 januari 2025 is 226.045 hectare. Deze kengetallen leiden tot een inwonerdichtheid van 368 inwoners per km².

 

Op grond van artikel 120, tweede lid van de Waterschapwet valt het waterschap daarmee in de categorie < 500 inwoners met een bijbehorende bandbreedte van 20 – 30%. Het rekenkundige kostenaandeel voor de ingezetenen bedraagt 27,36%.

 

De totale oppervlakte van ongebouwde onroerende zaken niet zijnde natuurterreinen in het gebied van het waterschap bedraagt 141.100 hectare. Deze oppervlakte is bepaald aan de hand van de kadastrale percelen die op 1 januari 2025 in het belastingsysteem van het GBLT stonden geregistreerd als ongebouwde onroerende zaak niet zijnde natuurterreinen (inclusief de vrijgestelde ongebouwde onroerende zaken).

Met de eerder genoemde inwonersdichtheid van 831.739 komt het aantal hectaren ongebouwde onroerende zaken niet zijnde natuurterreinen per 1.000 inwoners op 170.

Het rekenkundige kostenaandeel voor de categorie ongebouwde onroerende zaken bedraagt dan:

0,0029317*(1700,7414854) = 13,19%.

 

De totale oppervlakte van natuurterreinen in het gebied van het waterschap bedraagt 39.400 hectare. Deze oppervlakte is bepaald aan de hand van de kadastrale percelen die op 1 januari 2025 in het belastingsysteem van het GBLT stonden geregistreerd als natuurterrein (inclusief de vrijgestelde natuurterreinen).

Met de eerder genoemde inwonersdichtheid van 831.739 komt het aantal hectaren natuurterrein per 1.000 inwoners op 47.

Het rekenkundige kostenaandeel voor de categorie natuur bedraagt dan:

0,0000224*(471,1938609) = 0,22%.

 

De categorie gebouwde onroerende zaken is een restcategorie. Het rekenkundige kostenaandeel voor de categorie gebouwde onroerende zaken bedraagt dan:

100% - 27,36% - 13,192% - 0,22% = 59,23%

 

Met de wettelijk bepaalde bestuurlijke vrijheid zijn de bandbreedtes waarbinnen het waterschap de kostenaandelen kan bepalen als volgt:

 

Belastingcategorie

Kostenaandeel (%)

rekenkundig

Bestuurlijk ruimte

+ en -/- 30%

(2026-2027)

Bestuurlijke ruimte

+ en -/- 25%

(vanaf 2028 e.v.)

Ingezetenen

27,36

-

-

Ongebouwd

13,19

9,23 – 17,15

9,89 – 16,49%

Natuur

0,22

0,16 – 0,29

0,17 – 0,28%

Gebouwd

59,23

52,56 – 70,61

53,23 – 69,94%

 

Op basis van de bovenstaande rekenkundige kostenaandelen en de daarbij behorende wettelijke bandbreedtes is een integrale bestuurlijke afweging gemaakt. Er is voor gekozen om het kostenaandeel voor ingezetenen te verhogen tot 29,50%.

 

De kosten die het waterschap maakt ten behoeve van de categorie Ingezetenen en een zoveel mogelijk geleidelijke ontwikkeling van de gemiddelde lastendruk voor belastingprofielen is reden om het kostenaandeel voor Ingezetenen te verhogen met 2,14% naar 29,50%.

 

De verhoging naar 29,50% hoeft niet uitgelegd te worden met gebiedskenmerken. Voor de uitleg wordt aangesloten bij de uitleg, zoals die gegeven is bij het vaststellen van het kostenaandeel voor Ingezetenen in 2016, 2021 en 2023:

 

“Er worden door het waterschap steeds meer kosten gemaakt die direct zijn te relateren aan inwoners/het solidariteitsdeel van de watersysteemheffing. De maatregelen van het waterbeheer richten zich in toenemende mate op het stedelijk gebied, klimaatbestendig waterbeheer, kennis en innovatie, bijdragen voor het hoogwaterbeschermingsprogramma en duurzaamheid.”

 

Deze uitleg is nog steeds van toepassing en hiermee wordt recht gedaan aan eerdere kostentoedelingen.

  • -

    Vechtstromen heeft geen primaire waterkeringen die behoren tot het HWBP en betaalt daarom alleen (netto) de solidariteitsbijdrage. Deze solidariteitsbijdrage aan het HWBP is weliswaar geen gebiedskenmerk, maar is nog steeds te relateren aan het solidariteitsdeel van de watersysteemheffing en daarmee het kostenaandeel voor Ingezetenen. De bijdrage van het waterschap neemt daarbij de komende jaren fors toe.

  • -

    Het werk van het waterschap richt zich nog steeds in toenemende mate op het stedelijk gebied, klimaatbestendig waterbeheer, kennis en innovatie en duurzaamheid.

     

    Uit de Watervisie 2050, het Waterbeheerprogramma 2022-2027 en de programmabegroting 2025-2029 volgt dat de belangrijkste opgaven/uitdagingen van het waterschap zijn:

    • 1.

      de toenemende droogte en overlast als gevolg van klimaatverandering;

    • 2.

      de waterkwaliteit die onder druk staat; en

    • 3.

      de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

Met het rapport ‘Gebiedskenmerken kostentoedeling methode Gebiedskenmerken waterschap Vechtstromen’, dagelijks bestuur, januari 2025, is inzicht gegeven in (mogelijke) gebiedskenmerken voor Vechtstromen.

 

60% van het beheergebied van Vechtstromen is vrij afstromend. Dit houdt tegelijkertijd in dat in dit deel van het beheergebied geen wateraanvoer mogelijk is. Het Ongebouwd heeft in het algemeen voordeel bij het werk van het waterschap als het gaat om voldoende en schoon water voor een optimale productiesituatie. Het feit dat een groot deel van het beheergebied vrij afstromend is, dan wel dat er geen water kan worden aangevoerd, zorgt ervoor dat het waterschap het waterpeil in een (groot) deel van het beheergebied niet dusdanig kan beheren dat landbouwfuncties in die delen van het waterschapsgebied optimaal worden bediend.

 

Dit rechtvaardigt een lager kostenaandeel, dan het rekenkundige kostenaandeel voor Ongebouwd.

 

Met dit gebiedskenmerken en een zoveel mogelijk geleidelijke ontwikkeling van de gemiddelde lastendruk voor belastingprofielen, wordt voorgesteld het kostenaandeel voor Ongebouwd te verlagen met 1,59% naar 11,60%.

 

Er zijn geen gebiedskenmerken die aanleiding geven om het kostenaandeel voor Natuur bestuurlijk te wijzigen. Het kostenaandeel voor Natuur blijft de rekenkundige uitkomst: 0,22%.

 

De verhoging van het kostenaandeel voor Ingezetenen met 2,14% naar 29,50% en de verlaging van het kostenaandeel voor Ongebouwd met 1,59% naar 11,60%, zorgt ervoor dat het kostenaandeel voor Gebouwd als ‘restcategorie’ automatisch uitkomt op 58,68%. Een verlaging van 0,55% ten opzichte van de rekenkundige uitkomst.

 

Lid 2

In het tweede lid van artikel 2 is aangegeven naar welke peildatum het waterschap heeft gehanteerd. De peildatum is 1 januari 2025.

 

Artikel 3 Rechtstreekse toerekening van kosten

De Waterschapswet geeft waterschappen in artikel 120, eerste lid, tweede volzin de mogelijkheid om kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur bij de kostentoedeling rechtstreeks aan de betrokken categorieën toe te delen.

 

Onder ‘de betrokken categorieën’ moeten de categorieën worden verstaan voor wie het waterschap de betreffende kosten maakt. Het waterschap is in geen geval tot rechtstreekse kostentoedeling verplicht. Indien een waterschap niet van de mogelijkheid van rechtstreekse kostentoerekening gebruik maakt, worden de bedoelde kosten via de reguliere kostentoedeling door alle belastingplichtige categorieën gedragen.

 

De mogelijkheid om kosten rechtstreeks aan de betrokken categorieën toe te delen, is als volgt toegelicht:

 

“Een concreet probleem vormt de kostentoedeling binnen waterschappen wier gebied zich voor een substantieel deel uitstrekt over stedelijk gebied, met als gevolg dat het aantal omslagplichtigen respectievelijk kiesgerechtigden in verband met het aantal woonruimten en ingezetenen aanmerkelijk groter is dan dat van de gerechtigden tot het ongebouwd. Dit betekent dat bij een aantal waterschappen de uitkomst van de toedeling (…) van het kostendeel aan categorieën van belanghebbenden nogal ver afstaat van de per categorie daadwerkelijk veroorzaakte en deswege te maken kosten.

Dit verschijnsel doet zich voor bij de kosten van heffing en invordering en bij kosten van het houden van verkiezingen”.7

 

Een waterschap kan ervoor kiezen om zowel kosten van heffing en invordering als van verkiezingen, of alleen kosten van heffing en invordering, of alleen verkiezingskosten rechtstreeks toe te rekenen aan de betrokken categorieën.

 

Kwijtscheldingskosten

Op basis van de Memorie van Toelichting kunnen ook kwijtscheldingskosten tot kosten van heffing en invordering worden gerekend. Kwijtscheldingkosten zijn de gederfde inkomsten (oninbare vorderingen of gedeelten ervan) als gevolg van verleende kwijtschelding. Omdat alleen ingezetenen voor kwijtschelding van de watersysteemheffing in aanmerking komen, kunnen de kwijtscheldingskosten – voor zover zij betrekking hebben op het watersysteembeheer - rechtstreeks aan de categorie ingezetenen in rekening worden gebracht.

 

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid worden de kosten van het verlenen van kwijtschelding, voor zover die kosten worden toegerekend aan het watersysteembeheer en zoals opgenomen in de begroting van enig belastingjaar, rechtstreeks aan de categorie ingezetenen toegerekend.

 

Artikel 4 Tariefdifferentiatie buitendijks gelegen onroerende zaken

Artikel 4 regelt de tariefdifferentiatie voor onroerende zaken die in het winterbed van de Vecht (buitendijks) liggen.

 

Het winterbed van de Vecht heeft een gering belang bij de uitoefening van het watersysteembeheer door het waterschap. Het waterschap beschikt voor deze gronden niet over middelen om in relatief frequente omstandigheden droogte of juist inundatie te bestrijden.

De taakuitoefening beperkt zich, enkele kleine bemalen gebiedjes daargelaten, voornamelijk tot toezicht. Gezien het grote verschil in taakuitoefening met het binnendijkse gebied is gekozen voor de maximale differentiatie van 75%.

 

Deze tariefdifferentiatie geldt voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, als gebouwde onroerende zaken.

 

In het geval van gebouwde onroerende zaken kan het zowel om woningen als om niet-woningen gaan. Het gedifferentieerde tarief is maximaal 75% lager dan de tarieven die op basis van de verordening op de watersysteemheffing voor de genoemde categorieën gelden. Bij gebouwde onroerende zaken gaat het om een tariefdifferentiatie die maximaal 75% lager kan zijn dan het tarief voor de onderscheiden ‘subcategorieën’ woningen en niet-woningen.

 

Artikel 5 Tariefdifferentiatie waterbergingsgebieden

Dit artikellid regelt de tariefdifferentiatie voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, die volgens de legger van het waterschap als waterberging worden gebruikt (de zogenaamde waterbergingsgebieden).

 

Het aantal waterbergingsgebieden is weliswaar beperkt maar toch is gekozen voor een gedifferentieerd tarief voor deze gebieden. Van een tariefsverlaging voor waterbergingsgebieden moet een financiële prikkel uitgaan voor het realiseren van waterberging. Omdat waterberging in het bijzonder de ongebouwde onroerende zaken betreft, is de tariefdifferentiatie alleen op de ongebouwde onroerende zaken van toepassing.

 

Artikel 6 Tariefdifferentiatie verharde openbare wegen

Dit artikel regelt de tariefdifferentiatie voor verharde openbare wegen.

 

Bij verharde openbare wegen is sprake van verharde oppervlakten die een hogere piekafvoer kunnen veroorzaken, waardoor mogelijk een relatief grote capaciteit van het watersysteem wordt gevraagd. Wegen vormen daarnaast één van de belangrijkste bronnen van diffuse verontreiniging.

 

Artikel 7 Cumulatie van tariefdifferentiatie

Ingevolge artikel 122, vierde lid, Waterschapswet kunnen tariefdifferentiaties naast elkaar worden toegepast. Het naast elkaar toepassen van tariefdifferentiaties wordt ook wel cumulatie van tariefdifferentiaties genoemd. Het laten cumuleren van tariefdifferentiaties is een bevoegdheid van het waterschap en niet een verplichting.

 

Cumulatie kan pas aan de orde zijn als twee of meer tariefdifferentiaties zich ten aanzien van de betrokken onroerende zaken gelijktijdig voordoen. Uit de kostentoedelingsverordening moet blijken op welke wijze het waterschap een eventuele cumulatie heeft toegepast.

 

De tariefdifferentiatie voor buitendijks, bedoeld in artikel 4 en de tariefdifferentiatie voor waterbergingsgebieden, bedoeld in artikel 5, met de tariefdifferentiatie voor verharde openbare wegen, bedoeld in artikel 6, worden in voorkomende gevallen naast elkaar toegepast.

 

Voor de situatie van een openbare verharde weg in het winterbed van de Vecht of een waterbergingsgebied regelt dit artikel een cumulatie van gedifferentieerde tarieven.

Het tarief voor de ondergrond van de weg is hierbij bepalend voor de toepassing van het gedifferentieerde tarief voor openbare verharde wegen. Dit betekent dat voor de oppervlakte van de weg het 25% tarief van het winterbed van de Vecht of het waterbergingsgebied geldt, en dat dit wordt gehanteerd als basis voor de berekening van het gedifferentieerde wegentarief.

Per saldo bedraagt het tarief voor openbare verharde wegen in het winterbed van de Vecht of in waterbergingsgebieden derhalve 50% van het tarief voor ongebouwde onroerende zaken.

 

Artikel 8 Inwerkingtreding en citeertitel

Lid 1

Dit artikellid bepaalt dat de kostentoedelingsverordening die tot nu toe heeft gegolden, wordt ingetrokken met ingang van het belastingjaar dat in het derde lid van de verordening is genoemd. De verordening die is ingetrokken blijft gelden voor de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.

 

Lid 2

Op grond van artikel 8 van de Bekendmakingswet treedt een algemeen verbindend voorschrift niet in werking voordat het op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Deze bepaling is ook op de kostentoedelingsverordening van toepassing.

 

Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Bekendmakingswet treedt de verordening met ingang van de achtste dag na de datum van bekendmaking in werking, tenzij daarvoor in de wet of in het besluit daarvoor een ander tijdstip is aangewezen. Waterschappen kunnen in de verordening voor een ander tijdstip van inwerkingtreding kiezen.

Het Waterschapsblad blijft na de uitgifte elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar.

In het onderhavige geval is gekozen voor de eerste dag na de bekendmaking.

 

Lid 3

De onderhavige kostentoedelingsverordening wordt voor het eerst toegepast op het belastingjaar dat op 1 januari 2026 aanvangt. Dit jaartal is onderdeel van de citeertitel van de verordening.

 

De maximale geldigheidsduur van de verordening is vijf jaar. Het waterschap moet de verordening dus eenmaal in de vijf jaar herzien. Een herziening binnen de vijfjaarstermijn is mogelijk. In verband hiermee is het niet wenselijk aan de verordening een einddatum mee te geven.

 

Lid 4

De verordening wordt voorzien van een citeertitel. De naam van het waterschap en het jaartal van inwerkingtreding maken hiervan deel uit.

 

 

Naar boven