Kostentoedelingsverordening watersysteemheffing waterschap Aa en Maas 2026

Het Algemeen Bestuur van waterschap Aa en Maas;

 

Gelet op

  • -

    de artikelen 120 en 122 van de Waterschapswet;

  • -

    dat het ontwerp van de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer waterschap Aa en Maas 2026, met bijlagen, van 20 juni 2025 tot en met 4 augustus 2025 ter inzage heeft gelegen;

  • -

    dat tegen het ontwerp geen zienwijzen zijn ingediend;

Gelezen

  • -

    het voorstel van het Dagelijks Bestuur van 2 september 2025, waarin gemotiveerd wordt voorgesteld het ontwerp van de Kostentoedelingsverordening watersysteemheffing waterschap Aa en Maas 2026, vast te stellen;

BESLUIT

 

De Kostentoedelingsverordening watersysteemheffing waterschap Aa en Maas 2026 vast te stellen, luidend als volgt:

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    buitendijks gelegen onroerende zaken: onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk buiten de primaire waterkering zijn gelegen

  • -

    gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement (Reglement voor het Waterschap Aa en Maas 2008) behorende kaart waarin het beheer van watersystemen aan het waterschap is opgedragen;

  • -

    heffingplichtige categorieën: de categorieën genoemd in artikel 117, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van de Waterschapswet;

  • -

    ingezetene: degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en aldaar gebruik heeft van woonruimte;

  • -

    kosten verbonden aan het beheer van watersystemen: belastingopbrengst van de kostendrager watersysteembeheer zoals blijkend uit de begroting van het waterschap;

  • -

    natuurterreinen: ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van ten minste één hectare;

  • -

    verharde openbare wegen: het verharde gedeelte van een openbare weg en de verharde wegdelen die dienstbaar zijn aan de verkeersfunctie van de weg;

  • -

    woonruimte: ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • -

    zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken, die geen natuurterreinen zijn: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn in het gebied van het waterschap;

  • -

    zakelijk gerechtigden van natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen in het gebied van het waterschap;

  • -

    zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap.

Artikel 2 Kostentoedeling watersysteembeheer

  • 1.

    De kosten verbonden aan het beheer van watersystemen worden als volgt aan elk van de heffingplichtige categorieën toegedeeld:

    • a.

      29,78 % aan de ingezetenen

    • b.

      59,56 % aan de zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken.

    • c.

      10,49 % aan de zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn;

    • d.

      0,17 % aan de zakelijk gerechtigden van natuurterreinen;

  • 2.

    Het aantal hectaren ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, en het aantal hectaren natuurterreinen wordt bepaald aan de hand van de gegevens zoals die een jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de kostentoedelingsverordening beschikbaar zijn.

Artikel 3 Kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur

In afwijking van het bepaalde in artikel 2 worden de kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur zoals opgenomen in de begroting van enig belastingjaar, rechtstreeks toegerekend aan de betrokken categorieën toegerekend naar rato van deze voor elk van de genoemde categorieën te maken kosten.

Artikel 4 Tariefdifferentiatie buitendijks gelegen onroerende zaken

Voor buitendijks gelegen ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, voor buitendijks gelegen natuurterreinen en voor buitendijks gelegen gebouwde onroerende zaken geldt een tariefdifferentiatie als bedoeld in artikel 122, eerste lid, van de Waterschapswet. Het tarief na toepassing van de tariefdifferentiatie is 75 % lager dan het tarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing voor elk van deze categorieën geldt.

Artikel 5 Tariefdifferentiatie verharde openbare wegen

Voor verharde openbare wegen geldt een tariefdifferentiatie als bedoeld in artikel 122, derde lid, onder b, van de Waterschapwet. Het tarief na toepassing van de tariefdifferentiatie is 100 % hoger dan het basistarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing geldt voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn.

Artikel 6 Cumulatie van tariefdifferentiaties

De tariefdifferentiatie voor verharde openbare wegen, genoemd in artikel 5, wordt naast de tariefdifferentiatie voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en die liggen in buitendijkse gebieden als bedoeld in artikel 4, toegepast.

Artikel 7 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De kostentoedelingsverordening watersysteembeheer waterschap Aa en Maas vastgesteld bij besluit van het algemeen bestuur van 9 oktober 2020, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid van deze bepaling genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van haar bekendmaking.

  • 3.

    Deze verordening vindt voor het eerst toepassing in het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2026 en eindigt van rechtswege uiterlijk op 31-12-2030. Jaarlijks wordt geëvalueerd of de kostenaandelen nog representatief zijn op basis van de feitelijke situatie. Als hier aanleiding voor bestaat kan de kostentoedelingsverordening eerder dan de genoemde einddatum worden herzien.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als Kostentoedelingsverordening watersysteemheffing waterschap Aa en Maas 2026.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van Waterschap Aa en Maas, van 10 oktober 2025

de secretaris,

Peter Verlaan,

de dijkgraaf,

Mario Jacobs

Toelichting op de Kostentoedelingsverordening watersysteemheffing waterschap Aa en Maas 2026

Algemeen

 

Wettelijke basis

Artikel 120, eerste lid, van de Waterschapswet bepaalt dat het algemeen bestuur van een waterschap ten behoeve van de watersysteemheffing een verordening vaststelt waarin voor elk van de categorieën van heffingplichtigen de toedeling van het kostendeel is opgenomen. Deze verordening wordt in de praktijk de kostentoedelingsverordening genoemd. In de kostentoedelingsverordening is opgenomen welke heffingplichtige categorie welk deel van de kosten verbonden aan het beheer van watersystemen opbrengt. De Waterschapswet onderscheidt in artikel 117, eerste lid, de volgende vier heffingplichtige categorieën: ingezetenen, eigenaren (of anderszins zakelijk gerechtigden) van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, eigenaren (of anderszins zakelijk gerechtigden) van natuurterreinen en eigenaren (of anderszins zakelijk gerechtigden) van gebouwde onroerende zaken.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Definities

Artikel 1 geeft een omschrijving van enkele essentiële begrippen die in de verordening vaker voorkomen. De omschrijvingen geven aan hoe de betreffende begrippen in het kader van deze verordening moeten worden geduid. De opsomming van de begrippen is in alfabetische volgorde.

 

Buitendijks gelegen onroerende zaken

Buitendijks gelegen onroerende zaken zijn in de verordening omschreven als onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk buiten de primaire waterkering zijn gelegen. In de praktijk wordt het buitendijks gebied veelal ook aangegeven op een kaart die bij de verordening behoort. In de begripsomschrijving is hiermee rekening gehouden. Het is in verband met de tariefdifferentiatie van artikel 122, eerste lid, van de Waterschapswet van belang om te weten of onroerende zaken buitendijks zijn gelegen. Voor onroerende zaken die buitendijks liggen kan het algemeen bestuur van het waterschap de heffing maximaal 75% lager vaststellen.

 

Gebied van het waterschap

Het gebied van het waterschap is in de verordening omschreven als “het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciale reglement behorende kaart waarin het beheer van watersystemen aan het waterschap is opgedragen. Deze omschrijving sluit aan bij de omschrijving die in provinciale reglementen aan het gebied van het waterschap, in combinatie met de taak van het waterschap, pleegt te worden gegeven.

Uit de omschrijving blijkt dat niet alleen het waterschap, maar ook andere overheden taken kunnen hebben op het gebied van het beheer van watersystemen. In het verleden was niet altijd duidelijk of waterschappen, tot wier gebied op grond van het provinciale reglement ook rijkswateren behoorden, deze wateren (of in de wateren liggende percelen) in de watersysteemheffing konden betrekken. In 2018 heeft de Hoge Raad bepaald dat waterschappen deze mogelijkheid niet hebben als het Rijk de exclusieve

watersysteembeheerder van dit rijkswater is. Tot een vergelijkbare conclusie kwam ook het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een procedure over het IJsselmeer.

 

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet inwerking getreden. In deze wet en de onderliggende Omgevingsregeling is over het waterstaatkundig beheer van de rijkswateren meer duidelijkheid gekomen. In het tweede lid van artikel 2.3 van de Omgevingsregeling (deze bepaling is gebaseerd op artikel 2.20, lid 3, van de Omgevingswet) is bepaald dat het waterstaatkundig beheer van de rijkswateren, voor zover het gaat om de zorg voor het voorkomen van schade veroorzaakt door muskus- en beverratten aan waterstaatswerken berust bij het waterschapsbestuur waarvan de geometrische begrenzing gelijk is aan de oppervlaktewaterlichamen waarvan het waterstaatkundig beheer bij het Rijk berust, bedoeld in artikel 2.2, vierde lid. Uit deze bepaling blijkt dat het waterstaatkundig beheer van de rijkswateren, voor zover het gaat om de zorg voor het voorkomen van schade aan waterstaatswerken veroorzaakt door muskus- en beverratten, bij het waterschapsbestuur berust. Hierbij geldt dat de geometrische begrenzing gelijk is aan de oppervlaktewaterlichamen waarvan het waterstaatkundig beheer bij het Rijk berust. De bedoelde geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage III bij de Omgevingsregeling. De begrenzing omvat al het rijkswater.

 

Heffingplichtige categorieën

Onder heffingplichtige categorieën worden de groepen verstaan die de kosten van de watersysteemtaak via de watersysteemheffing opbrengen. De Waterschapswet onderscheidt in artikel 117, eerste lid, onderdelen a tot en met d, de volgende vier heffingplichtige categorieën:

  • -

    ingezetenen;

  • -

    eigenaren van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn;

  • -

    eigenaren van natuurterreinen; en

  • -

    eigenaren van gebouwde onroerende zaken.

Ingezetene

De omschrijving van het begrip ingezetene is ontleend aan artikel 116, onder a, van de Waterschapswet. Om als ingezetene aangemerkt te worden, moet aan twee cumulatieve voorwaarden zijn voldaan: de persoon moet blijkens de basisregistratie personen woonplaats hebben in het gebied van het waterschap én hij of zij moet in het gebied van het waterschap een zelfstandige woonruimte gebruiken. De situatie bij het begin van het kalenderjaar is bepalend.

 

‘Blijkens de basisregistratie personen woonplaats hebben in het gebied van het waterschap’ betekent dat de persoon in de basisregistratie moet zijn ingeschreven op een adres dat tot het beheergebied van het waterschap behoort.

 

Een woonruimte is ingevolge artikel 116, onderdeel b, van de Waterschapswet een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven. Dit betekent dat de gebruiker van de ruimte niet anders dan bijkomstig afhankelijk mag zijn van voorzieningen elders in het gebouw; de ruimte moet met andere woorden zelfstandig bruikbaar zijn. Bij voorzieningen moet hier worden gedacht aan voorzieningen die voor de woonfunctie van wezenlijk belang zijn, zoals keuken, douche en toilet. Deze voorzieningen moeten de gebruiker van de ruimte, met uitsluiting van anderen die niet tot zijn of haar huishouden behoren, exclusief ter beschikking staan. Als dit niet het geval is, is geen sprake van een woonruimte in de zin van de wet en kan het waterschap geen aanslag in de ingezetenenheffing aan de gebruikers van die ruimte opleggen. Bewoners van verpleeg-, verzorgings- en studentenhuizen waarin voor bewoning essentiële voorzieningen worden gedeeld, kunnen om deze reden veelal niet als ingezetenen in de zin van artikel 116, onder a, van de Waterschapswet worden aangemerkt.

 

Als sprake is van een gezamenlijke huishouding wordt de belastingaanslag aan een lid van het huishouden opgelegd. Wie dat is, wordt door de ambtenaar belast met de heffing van het waterschap of, indien het waterschap de belastingheffing heeft ondergebracht bij een gemeenschappelijk belastingkantoor, door de ambtenaar belast met de heffing van het belastingkantoor bepaald. De ambtenaar wijst de belastingplichtige aan. Dit gebeurt op basis van een vaste lokale beleidsregel.

 

Kosten verbonden aan het beheer van watersystemen

Om te weten wat de kosten verbonden aan het beheer van watersystemen zijn, wordt gekeken naar de belastingopbrengst die op grond van de begroting van het waterschap met behulp van de watersysteemheffing wordt gerealiseerd.

 

Natuurterreinen

De omschrijving van het begrip natuurterreinen is ontleend aan artikel 116, onder c, van de Waterschapswet. De wet geeft een kwalitatieve omschrijving van het begrip natuurterreinen, waarbij de nadruk ligt op de duurzame inrichting en het beheer van de onroerende zaak als natuurterrein: de inrichting en het beheer moeten geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Bij de beoordeling van de vraag of van een natuurterrein sprake is, zijn volgens de memorie van toelichting bij de Wet modernisering waterschapsbestel ook de feitelijke of uiteindelijke bestemming van de onroerende zaak van belang. Zo zal een perceel nog bouwrijp te maken grond dat al jaren niet is bewerkt en waar inmiddels eventueel veel groen en leven aanwezig is, maar waar uiteindelijk wel gebouwd zal worden, niet als een natuurterrein kwalificeren. In de regel zullen ook stadsparken, plantsoenen en dergelijke vanwege hun overwegende recreatieve functie niet als een natuurterrein kunnen worden betiteld.1

Over de vraag wanneer de inrichting en het beheer van een terrein geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur, heeft de Hoge Raad in 2014 een richtinggevende uitspraak gedaan. In dit arrest heeft de Hoge Raad ook invulling gegeven aan het begrip ‘geheel of nagenoeg geheel’ in relatie tot de definitie van het begrip natuurterreinen uit de

Waterschapswet.2 Volgens de Hoge Raad is voor een oordeel op de vraag of sprake is van een natuurterrein slechts relevant of de beheeractiviteiten die op het betreffende terrein plaatsvinden, er al dan niet op zijn gericht dat het natuurtype zich kan ontwikkelen of wordt behouden. Zijn de activiteiten hierop gericht/vinden de activiteiten ten behoeve van de gegeven natuurdoelstelling plaats, dan zijn de inrichting en het beheer van het terrein naar het oordeel van de Hoge Raad geheel of nagenoeg geheel afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur en is dus van een natuurterrein sprake. Het arrest van de Hoge Raad komt er kort weergegeven op neer dat de vraag of sprake is van een natuurterrein, vanuit het perspectief van de eigenaar van het terrein, moet worden beoordeeld. Het arrest heeft ook duidelijk gemaakt dat de Hoge Raad het voor een antwoord op de vraag of sprake is van een natuurterrein, niet relevant acht of met de beheeractiviteiten eventueel ook agrarische opbrengsten worden gegenereerd. Ook is niet relevant wat de omvang van de eventuele agrarische opbrengst is. In het door de Hoge Raad beoordeelde geval was sprake van een resterend agrarisch opbrengstvermogen van meer dan 10%, maar dit belette niet dat van een natuurterrein sprake was. De term geheel of nagenoeg geheel (die in het fiscale recht voor 90% of meer staat), moet in het kader van de watersysteemheffing voor natuurterreinen met andere woorden niet rekenkundig worden benaderd.

 

Met het begrip ‘duurzaam’ wordt tot uitdrukking gebracht dat geen sprake mag zijn van een situatie die tijdelijk is bedoeld.

 

Onder natuurterreinen worden op grond van artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet ook bossen en open wateren met een oppervlakte van ten minste één hectare verstaan. Voor deze onroerende zaken geldt niet het vereiste dat zij geheel of nagenoeg geheel en duurzaam moeten zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Ook bossen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd vallen onder het begrip natuurterreinen. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat het onderscheid in nietbedrijfsmatig geëxploiteerde bossen enerzijds en bossen die wel als zodanig worden geëxploiteerd anderzijds, in de praktijk moeilijk is te maken.3 Bij open wateren kan worden gedacht aan meren, vennen en plassen die geen functie hebben in het kader van het scheepvaartverkeer.

 

Op grond van de overweging dat deze gebieden ook een agrarische functie hebben worden natte veenweidegebieden door de wetgever overigens niet als natuurterrein maar als agrarische grond aangemerkt. Ook openbare waterwegen (dit zijn oppervlaktewateren die voor vaarverbindingen zijn bestemd) behoren niet tot de categorie natuurterreinen maar tot de categorie ongebouwd niet zijnde natuur.

 

Verharde openbare wegen

De definitie van het begrip verharde openbare wegen is van belang in verband met de tariefdifferentiatie van artikel 122, lid 3, onderdeel b, die het mogelijk maakt om voor verharde openbare wegen het tarief maximaal 100% hoger vast te stellen dan het basistarief van de categorie ongebouwd, niet zijnde natuur. Het verhoogde tarief kan alleen worden toegepast op het verharde deel van de openbare weg en op de verharde delen van functies die dienstbaar zijn aan het verkeer over de weg, zoals verharde bermen.

 

Zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, zakelijk gerechtigden van natuurterreinen en zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken

Omschreven is wat respectievelijk onder zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, zakelijk gerechtigden van natuurterreinen en zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken moet worden verstaan. Het gaat in alle drie de gevallen om degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van onroerende zaken die in de artikelonderdelen zijn genoemd. De onroerende zaken moeten in het gebied van het waterschap liggen. De

zakelijk gerechtigden zijn heffingplichtig (vgl. artikel 117, eerste lid, onderdelen b tot en met d, Waterschapswet). Eigendom is het meest volledige zakelijke recht op een onroerende zaak.

 

De beperkte rechten die tot belastingplicht leiden, zijn:

  • appartementsrecht;

  • erfpachtrecht;

  • recht van opstal;

  • recht van vruchtgebruik;

  • recht van beklemming;

  • recht van gebruik en bewoning;

  • de beklemde meier en

  • het beperkt recht in de zin van artikel 5, derde lid, onderdeel b, van de Belemmeringenwet privaatrecht.

Op grond van artikel 119, eerste lid, van de Waterschapswet moet voor het antwoord op de vraag wie heffingplichtig is voor de categorieën ongebouwd, natuur en gebouwd, van de basisregistratie kadaster worden uitgegaan: heffingplichtig is degene die bij het begin van het jaar als rechthebbende in deze basisregistratie is vermeld, tenzij het tegendeel blijkt.

Indien er naast eigendom ook sprake is van een beperkt recht of indien sprake is van meer dan één beperkt recht op een onroerende zaak, is de vraag aan de orde wie van de zakelijk gerechtigden in de heffing moet worden betrokken. Het tweede en derde lid van artikel 119 van de Waterschapswet geven voor deze situaties de rangorde aan.

 

Artikel 2 Kostentoedeling watersysteembeheer

In het tweede lid van artikel 2 is aangegeven naar welke peildatum het waterschap de ongebouwde dichtheid en de natuurdichtheid bepaalt. Conform het bepaalde in artikel 120, lid 7, van de Waterschapswet is de peildatum 1 januari 2025.

 

Artikel 3 Kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur

De Waterschapswet geeft waterschappen in artikel 120, eerste lid, tweede volzin de mogelijkheid om kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur (dit zijn de zogenaamde verkiezingskosten) bij de kostentoedeling rechtstreeks aan de betrokken categorieën toe te delen. Onder ‘de betrokken categorieën’ moeten de categorieën worden verstaan voor wie het waterschap de betreffende kosten maakt. Het waterschap is in geen geval tot rechtstreekse kostentoedeling verplicht. Indien een waterschap niet van de mogelijkheid van rechtstreekse kostentoerekening gebruik maakt, worden de bedoelde kosten via de reguliere kostentoedeling door alle belastingplichtige categorieën gedragen.

 

De mogelijkheid om kosten rechtstreeks aan de betrokken categorieën toe te delen, is in de Memorie van Toelichting bij de Wet tot wijziging van enige bepalingen van de Waterschapswet (TK 1998-1999, 26 235, nr. 3), als volgt toegelicht:

“Een concreet probleem vormt de kostentoedeling binnen waterschappen wier gebied zich voor een substantieel deel uitstrekt over stedelijk gebied, met als gevolg dat het aantal omslagplichtigen respectievelijk kiesgerechtigden in verband met het aantal woonruimten en ingezetenen aanmerkelijk groter is dan dat van de gerechtigden tot het ongebouwd. Dit betekent dat bij een aantal waterschappen de uitkomst van de toedeling (…) van het kostendeel aan categorieën van belanghebbenden nogal ver afstaat van de per categorie daadwerkelijk veroorzaakte en deswege te maken kosten.

Dit verschijnsel doet zich voor bij de kosten van heffing en invordering en bij kosten van het houden van verkiezingen”.

 

Een waterschap kan ervoor kiezen om zowel kosten van heffing en invordering als van verkiezingen, of alleen kosten van heffing en invordering, of alleen verkiezingskosten rechtstreeks toe te rekenen aan de betrokken categorieën. De keuzemogelijkheden zijn in de onderdelen a, b en c, van de verordening verwoord. Als kosten rechtstreeks aan meerdere categorieën worden toegerekend, moet het waterschap in de verordening regelen wat de verdeling tussen de categorieën is.

 

Kosten van heffing en invordering

In de zojuist genoemde memorie van toelichting is met zoveel woorden aangegeven dat het bij kosten van heffing en invordering om kosten van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) zou kunnen gaan. Voor de waterschappen is de Wet WOZ bij de heffing van de watersysteemheffing gebouwd relevant. De heffingsmaatstaf voor de watersysteemheffing gebouwd is namelijk de WOZ-waarde die door de gemeente voor de onroerende zaak is bepaald.

 

Kosten van de Wet WOZ behoren dus tot kosten van heffing die rechtstreeks bij de categorie gebouwd in rekening kunnen worden gebracht. Tot ‘kosten van de Wet WOZ’ behoren de bijdrage van de

waterschappen aan de kosten van de uitvoering van de Wet WOZ, de bijdrage van de waterschappen aan de Landelijke Voorziening Wet WOZ en de bijdrage van de waterschappen aan de kosten van de toezichthouder op de Wet WOZ, de Waarderingskamer.

 

Kijkend naar de tekst van de memorie van toelichting kunnen ook kosten van kwijtschelding tot kosten van heffing en invordering worden gerekend. Omdat in de regel alleen gebruikers van woonruimten (de ingezetenen) voor kwijtschelding van de watersysteemheffing in aanmerking komen, kunnen kosten van kwijtschelding van de ingezetenenheffing alleen rechtstreeks aan de categorie ingezetenen in rekening worden gebracht.

 

Verkiezingskosten

Van de categorieën die in het algemeen bestuur van een waterschap zijn vertegenwoordigd wordt alleen de categorie ingezetenen door middel van verkiezingen gekozen. Indien een waterschap voor rechtstreekse toedeling van verkiezingskosten kiest, kunnen deze kosten dus uitsluitend bij de categorie ingezetenen in rekening worden gebracht.

 

Artikel 4 Tariefdifferentiatie buitendijks gelegen onroerende zaken

Artikel 4 regelt de tariefdifferentiatie voor onroerende zaken die buitendijks liggen. Dit kunnen zowel ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, natuurterreinen als gebouwde onroerende zaken zijn. In het geval van gebouwde onroerende zaken kan het zowel om woningen als om nietwoningen gaan. Het gedifferentieerde tarief is maximaal 75% lager dan de tarieven die op basis van de verordening op de watersysteemheffing voor de genoemde categorieën gelden. Bij gebouwde onroerende zaken gaat het om een tariefdifferentiatie die maximaal 75% lager kan zijn dan het tarief voor de onderscheiden ‘subcategorieën’ woningen en niet-woningen.

 

Artikel 5 Tariefdifferentiatie verharde openbare wegen

Dit artikellid regelt de tariefdifferentiatie voor verharde openbare wegen. Het tarief kan maximaal 100% hoger zijn dan het tarief dat in de verordening op de watersysteemheffing voor ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, is vastgesteld.

 

Artikel 6 Cumulatie van tariefdifferentiatie

Ingevolge artikel 122, vierde lid, van de Waterschapswet kunnen de tariefdifferentiaties naast elkaar worden toegepast. Het gaat om alle tariefdifferentiaties. Het naast elkaar toepassen van tariefdifferentiaties wordt ook wel cumulatie van tariefdifferentiaties genoemd. Het laten cumuleren van tariefdifferentiaties is een bevoegdheid van het waterschap en niet een verplichting. Uit de kostentoedelingsverordening moet blijken op welke wijze het waterschap een eventuele cumulatie heeft toegepast. De cumulatie van de tariefdifferentiatie voor wegen (verhoging) met de tariefdifferentiatie voor buitendijks gelegen gebieden wordt naast elkaar toegepast.

 

Artikel 7 Inwerkingtreding en citeertitel

Lid 1

Dit artikellid bepaalt dat de kostentoedelingsverordening die tot nu toe heeft gegolden, wordt ingetrokken met ingang van het belastingjaar dat in het derde lid van de verordening is genoemd. De verordening die is ingetrokken blijft gelden voor de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden. Waterschappen die hun verordening tussentijds hebben gewijzigd, dienen naar de laatst vastgestelde wijzigingsverordening te verwijzen.

 

Lid 2

Op grond van artikel 8 van de Bekendmakingswet treedt een algemeen verbindend voorschrift niet in werking voordat het op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Deze bepaling is ook op de kostentoedelingsverordening van toepassing. Bekendmaking geschiedt in het waterschapsblad. De zorg voor de uitgifte van het waterschapsblad berust op grond van artikel 2, zesde lid, Bekendmakingswet bij het dagelijks bestuur van het waterschap. De uitgifte van het waterschapsblad geschiedt elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze (artikel 2, achtste lid, Bekendmakingswet).

Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Bekendmakingswet treedt de verordening met ingang van de achtste dag na de datum van bekendmaking in werking, tenzij daarvoor in de wet of in het besluit daarvoor een ander tijdstip is aangewezen. Waterschappen kunnen in de verordening voor een ander tijdstip van inwerkingtreding kiezen.

Het waterschapsblad blijft na de uitgifte elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar.

Soms kiezen waterschappen ervoor om aanvullend aan de bekendmaking van een verordening in het waterschapsblad, in een plaatselijk verschijnend dag- of nieuwsblad mededeling te doen van het feit dat de verordening is vastgesteld. Een dergelijke mededeling wordt in het kader van de dienstverlening aan inwoners en bedrijven gedaan. Het vervangt de officiële bekendmaking niet.

 

Lid 3

De onderhavige kostentoedelingsverordening wordt voor het eerst toegepast op het belastingjaar dat op 1 januari 2026 aanvangt. Dit jaartal is onderdeel van de citeertitel van de verordening.

De maximale geldigheidsduur van de verordening is vijf jaar. Het waterschap moet de verordening dus eenmaal in de vijf jaar herzien. Een herziening binnen de vijfjaarstermijn is mogelijk. In verband hiermee is het niet wenselijk aan de verordening een einddatum mee te geven.

 

Lid 4

De verordening wordt voorzien van een citeertitel. De naam van het waterschap en het jaartal van inwerkingtreding maken hiervan deel uit.

Naar boven