U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Wijzigingsbesluit Waterschapsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden inhoudende de wijziging van hoofdstuk 2, 3 en 4

Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden,

gelezen het voorstel van 15 juli 2025 met nr. DM 2067811;

gelet op artikel 78 van de Waterschapswet, artikel 2.5 en artikel 2.8 van de Omgevingswet en artikel 6a van de Delegatieregeling Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2014;

Besluit;

Artikel I

De wijzigingen van de Waterschapsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden vast te stellen zoals opgenomen in Bijlage A.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking na publicatie.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van dijkgraaf en hoogheemraden op 15 juli 2025

J.C.H. Haan

voorzitter

F.H.M. Apeldoorn

secretaris

Bijlage A artikel I

A

Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.2 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk en houdt de zorgplicht in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het uitvoeren van de activiteit geen visuele verontreiniging mag veroorzaken;

  • c.

    het uitvoeren van de activiteit geen structurele of significante peilwijziging mag veroorzaken;

  • d.

    alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

  • e.

    de beste beschikbare technieken worden toegepast;

  • f.

    geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

  • g.

    alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

  • h.

    lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

  • i.

    metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

  • j.

    meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd. ;

  • k.

    lozingen niet mogen leiden tot een achteruitgang van de chemische- en ecologische waterkwaliteit en mogen een noodzakelijke verbetering van die waterkwaliteit niet belemmeren;

  • l.

    lozingen op oppervlaktewater geen belemmering vormen voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen; en

  • m.

    alle passende maatregelen worden getroffen om visuele verontreiniging of verslechtering van het doorzicht van het oppervlaktewater door de lozing te voorkomen.

B

Afdeling 2.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 2.5 Lozen van koelwater warmte of koude

Artikel 2.21 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van koelwater koelwater op een oppervlaktewaterlichaam dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, en op het lozen van warmte of koude (ten behoeve van aquathermie), op een oppervlaktewaterlichaam .

Artikel 2.22 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.23 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden bij het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    De volgende voorschriften gelden bij het lozen van warmte of koude op een oppervlaktewaterlichaam vanuit een gesloten TEO-systeem:

    • a.

      het in het systeem te gebruiken medium bestaat alleen uit water vermengd met een anti-vriesmiddel dat bij lekkage geen schade toebrengt aan het aquatisch ecosysteem; en

    • b.

      wanneer er een waterenergieplan voor het betreffende oppervlaktewater bestaat of ander beleid, waarin grenzen zijn gesteld aan de totale warmte-onttrekking, past de lozing daarbinnen.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden bij het lozen van warmte of koude op een oppervlaktewaterlichaam vanuit een open TEO-systeem of een koelwatersysteem:

    • a.

      het temperatuurverschil tussen het oppervlaktewater en het te lozen water is maximaal 7°C;

    • b.

      tijdens de maanden maart, april en mei is het temperatuurverschil tussen het oppervlaktewater en het te lozen water maximaal 2°C;

    • c.

      het maximale debiet van de lozing is 172 m3/uur;

    • d.

      de lozing vindt plaats binnen hetzelfde peilgebied als een eventuele onttrekking van oppervlaktewater;

    • e.

      aan de lozing worden geen chemicaliën toegevoegd; en

    • f.

      wanneer er een waterenergieplan voor het betreffende oppervlaktewater bestaat of ander beleid, waarin grenzen zijn gesteld aan de totale warmte-onttrekking, moet de warmte-onttrekking behorend bij de lozing binnen deze grenzen passen.

Artikel 2.24 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de gegevens en bescheiden verstrekt over: uit artikel 1.11 verstrekt.

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

    In aanvulling op de algemene gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 1.11 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een situatietekening;

    • b.

      de maximale warmtevracht of koudevracht in kilojoule per seconde (kJ/s);

    • c.

      de capaciteit van de warmtepomp in kilowatt (kW);

    • d.

      de locatie van de warmtewisselaar; en

    • e.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap, waarbij de gewijzigde lozingsactiviteit voldoet aan artikel 2.22 eerste lid.

Artikel 2.24a Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden warmte of koude te lozen op een oppervlaktewaterlichaam zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit artikel 1.11.

  • 2.

    In aanvulling op de algemene gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 1.11 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een situatietekening;

    • b.

      het debiet van de lozing in m3/h op het lozingspunt;

    • c.

      de maximale warmtevracht of koudevracht in kilojoule per seconde (kJ/s);

    • d.

      de capaciteit van de warmtepomp in kilowatt (kW);

    • e.

      de locaties van het lozingspunt en onttrekkingspunt (X- en Y-coördinaten);

    • f.

      tekening van de in- en uitstroomvoorzieningen;

    • g.

      de locatie van de warmtewisselaar; en

    • h.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap, waarbij de gewijzigde lozingsactiviteit voldoet aan artikel 2.22 tweede of derde lid.

Artikel 2.24b Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.24c Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning

In aanvulling op artikel 2.3 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een situatietekening;

  • b.

    de maximale warmtevracht of koudevracht in kilojoule per seconde (kJ/s); en

  • c.

    de capaciteit van de warmtepomp in kilowatt (kW).

C

Artikel 2.74 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.74 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen, warmte of warmte koude worden geloosd en er geen sprake is van:

    • a.

      het lozen van stoffen, warmte of warmte koude op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen, bedoeld in de afdelingen 2.2 tot en met 2.18;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en

    • d.

      het lozen van stoffen, warmte of warmte koude afkomstig van wonen.

  • 2.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten als er geen sprake is van het lozen van stoffen, water, warmte of warmte koude op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

D

Artikel 3.141 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.141 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de activiteit geen schade veroorzaakt aan de bodem en taluds van een watergang;

  • b.

    er bescherming rondom het innamepunt wordt toegepast;

  • c.

    er geen structurele of significante peilwijziging wordt veroorzaakt; en

  • d.

    er bij het onttrekken van oppervlaktewater rekening mee moet worden gehouden dat er in tijden van schaarste veel oppervlaktewateronttrekkingen gelijktijdig plaatsvinden. ; en

  • e.

    bij de onttrekking van oppervlaktewater alle passende preventieve maatregelen worden getroffen om inname van in water levende organismen te voorkomen.

E

Artikel 4.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.5 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat er altijd de mogelijkheid moet zijn om maaisel uit de watergang te kunnen ontvangen door de aangelande;

  • c.

    er rekening mee wordt gehouden dat de gegraven watergang kan worden onderhouden;

  • d.

    bij diepere ontgravingen (bijvoorbeeld zand- en kleiwinputten) het aspect kwel en wegzijging een grote rol kan spelen;

  • e.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering . ;

  • l.

    graafbewegingen die plaatsvinden binnen het profiel van de watergang, worden tot een noodzakelijk minimum beperkt; en

  • m.

    alle passende preventieve maatregelen worden getroffen om schade aan het talud van de watergang en de oevervegetatie op het talud te voorkomen.

F

Artikel 4.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.7 Aanwijzing algemene regels watergang

  • 1.

    Bij het graven wordt voldaan aan artikel 4.10 tweede lid, als:

    • a.

      de werkzaamheden het aanleggen of het verlengen van een primaire watergang of een secundaire watergang betreffen;

    • b.

      de werkzaamheden tijdelijk zijn; en

    • c.

      de werkzaamheden ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap worden uitgevoerd.

  • 2.

    Bij het graven wordt voldaan aan de artikelen 4.10 vijfde lid en 4.11, als de werkzaamheden het verdiepen van een primaire watergang of een secundaire watergang betreffen.

  • 3.

    Bij het graven wordt voldaan aan artikel 4.10 tweede lid, als:

    • a.

      de werkzaamheden het verbreden van een primaire watergang of een secundaire watergang betreffen;

    • b.

      de werkzaamheden tijdelijk zijn; en

    • c.

      de werkzaamheden ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap worden uitgevoerd.

  • 4.

    Bij het graven wordt voldaan aan de artikelen artikel 4.10 derde lid en 4.11 , als:

    • a.

      de werkzaamheden het verbreden van een primaire watergang of een secundaire watergang betreffen;

    • b.

      de werkzaamheden:

      • 1°.

        permanent zijn; of

      • 2°.

        niet ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap worden uitgevoerd;

    • c.

      de watergang geen beschermingszone A heeft; en

    • d.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan de diepte van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan de bestaande watergang.

  • 5.

    Bij het graven wordt voldaan aan artikel 4.10 tweede lid, als:

    • a.

      het niet gaat om een tertiaire droge sloot of een tertiaire geïsoleerde watergang;

    • b.

      de werkzaamheden het aanleggen of het verlengen van een tertiaire watergang betreffen;

    • c.

      de werkzaamheden tijdelijk zijn; en

    • d.

      de werkzaamheden ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap worden uitgevoerd.

  • 6.

    Bij het graven wordt voldaan aan artikel 4.10 tweede lid, als:

  • 7.

    Bij het graven wordt voldaan aan de artikelen 4.10 derde lid en 4.11, als:

  • 8.

    Bij het graven wordt voldaan aan artikel 4.10 vierde lid, als:

  • 9.

    Bij het graven wordt voldaan aan de artikelen 4.10 eerste lid en 4.11, als:

  • 10.

    Bij het graven van een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.10 eerste lid en 4.11, als:

G

Artikel 4.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.8 Aanwijzing algemene regels waterkering

  • 1.

    Bij het graven in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering of de zone waterstaatwerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.10 zevende lid, als de ontgraving:

    • a.

      een proefsleuf is;

    • b.

      maximaal 1 m diep is;

    • c.

      maximaal 1 m breed is;

    • d.

      dezelfde dag wordt aangevuld; en

    • e.

      buiten het dijklichaam van de waterkering plaatsvindt.

  • 2.

    Bij het graven in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.10 achtste lid, als de ontgraving:

    • a.

      een proefsleuf is;

    • b.

      maximaal 1 m diep is;

    • c.

      maximaal 1 m breed is;

    • d.

      dezelfde dag wordt aangevuld; en

    • e.

      buiten het dijklichaam van de waterkering plaatsvindt.

  • 3.

    Bij het graven in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.10 tiende lid en 4.12, als de ontgraving:

    • a.

      een proefsleuf is;

    • b.

      maximaal 1 m diep is;

    • c.

      maximaal 1 m breed is; en

    • d.

      dezelfde dag wordt aangevuld.

  • 4.

    Bij het graven in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.10 elfde lid en 4.12, als de ontgraving:

    • a.

      een proefsleuf is:

      • 1°.

        met een breedte en diepte van maximaal 1 m; en

      • 2°.

        die dezelfde dag wordt aangevuld; of

    • b.

      geen proefsleuf is, maar het wel gaat om het verwijderen van een afrit.

  • 5.

    Bij het graven in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.10 zesde lid en 4.11, als:

    • a.

      de ontgraving maximaal 1 m diep is; en

    • b.

      de ontgraving:

      • 1°.

        geen proefsleuf is;

      • 2°.

        breder dan 1 m is; of

      • 3°.

        niet dezelfde dag wordt aangevuld.

  • 6.

    Bij het graven in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.10 zesde lid en 4.12, als de ontgraving:

    • a.

      meer dan 1 m diep is en maximaal 3 m diep is;

    • b.

      voor 1 oktober ongedaan gemaakt is door het terugbrengen van de uitkomende grond;

    • c.

      een lengte heeft van maximaal 20 m gemeten parallel aan de primaire waterkering; en

    • d.

      buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt.

  • 7.

    Bij het graven in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.10 zesde lid en 4.11, als:

    • a.

      de ontgraving maximaal 1 m diep is; en

    • b.

      de ontgraving:

      • 1°.

        geen proefsleuf is;

      • 2°.

        breder dan 1 m is; of

      • 3°.

        niet dezelfde dag wordt aangevuld.

  • 8.

    Bij het graven in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.10 zesde lid en 4.11, als:

    • a.

      de ontgraving meer dan 1 m diep en maximaal 3 m diep is;

    • b.

      de afstand van de graafwerkzaamheden tot de zone waterstaatswerk van de zomerkade maximaal 10 m is;

    • c.

      de ontgraving binnen 6 maanden ongedaan gemaakt is; en

    • d.

      de ontgraving een lengte heeft van maximaal 20 m gemeten parallel aan de zomerkade.

  • 9.

    Bij het graven in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.10 zesde lid en 4.11, als:

    • a.

      de ontgraving meer dan 1 m diep en maximaal 3 m diep is; en

    • b.

      de afstand van de graafwerkzaamheden tot de zone waterstaatswerk van de zomerkade meer dan 10 m is.

  • 10.

    Bij het graven in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.10 zesde lid en 4.11, als:

H

Artikel 4.17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.17 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    er rekening mee wordt gehouden dat er altijd de mogelijkheid moet zijn om maaisel uit de watergang te kunnen ontvangen door de aangrenzende eigenaar;

  • e.

    er rekening mee wordt gehouden dat de gegraven watergang kan worden onderhouden;

  • f.

    bij diepere ontgravingen het aspect kwel en wegzijging een grote rol kan spelen, als dit aan de orde is, is het aan de initiatiefnemer om dit in een vroeg stadium in een ontwerpplan met het waterschap en andere overheden af te stemmen;

  • g.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • h.

    er rekening wordt gehouden met de flora en fauna in de te dempen watergang;

  • i.

    er in het geval van een bij versmalling van een watergang met dempingsmateriaal anders dan grond, moet er wordt rekening gehouden worden met de mate van afbreekbaarheid van het gebruikte materiaal;

  • j.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast

  • k.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • l.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • m.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • n.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • o.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • p.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering . ;

  • q.

    wordt voorkomen dat bij aanbrengen van grond of ander materiaal in het oppervlaktewater uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • r.

    alle passende preventieve maatregelen worden getroffen om schade aan het talud van de watergang en de oevervegetatie op het talud te voorkomen.

I

Artikel 4.22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.22 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden: Vervallen

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt door de initiatiefnemer zodanig onderhouden dat verlanden wordt tegengegaan, dit houdt in ieder geval in maaien, het verwijderen van houtgewassen en periodiek op de oorspronkelijke diepte terugbrengen van de watergang; en

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      aanvulling vindt plaats conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      indien er ter plaatse van de aanvulling een grasmat ligt, wordt deze eerst gefreesd, voordat met aanvullen wordt begonnen;

    • c.

      bij het dempen van watergangen wordt een eventuele sliblaag eerst verwijderd voordat wordt aangevuld; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      aanvulling vindt plaats conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      ter plaatse van de aansluiting op de bestaande waterkering wordt de grond voorbewerkt door middel van een trapsgewijze inkassing met treden waarvan zowel de diepte als hoogte tussen de 0,30 en 0,50 m is;

    • c.

      de aan te brengen grond dient puinvrij te zijn;

    • d.

      indien er ter plaatse van de aanvulling of de inkassing een grasmat ligt, wordt deze eerst gefreesd, voordat met aanvullen of het maken van de inkassing wordt begonnen;

    • e.

      indien er als fundering voor de op- en afrit een funderingscunet wordt gegraven dan wordt dit cunet direct na het graven ervan aangevuld met daartoe geschikt materiaal;

    • f.

      de op- en afrit wordt voorzien van een erosiebestendige afdekking, bijvoorbeeld asfalt;

    • g.

      een eventueel aan te brengen verharding op de op- en afrit sluit aan de zijkanten goed aan op de aan te brengen erosiebestendige kleilaag conform Bijlage IV; en

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering en de eventueel aan te leggen erosiebestendige verharding van de op- en afrit.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na de demping gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt;

    • b.

      bij het dempen van een watergang voorkomt initiatiefnemer dat baggerspecie uit de te dempen watergang in het resterende deel van de watergang terecht komt;

    • c.

      de wateraan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping;

    • d.

      indien er als het gevolg van een demping een stuk geïsoleerd water overblijft, wordt ook het oppervlak van dat overgebleven gedeelte geïsoleerd water gecompenseerd volgens de daarvoor geldende regelgeving; en

    • e.

      als een demping plaatsvindt met materiaal anders dan grond moet de te dempen watergang eerst afgedamd en leeggepompt worden, alvorens het materiaal wordt aangebracht.

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: de water aan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      als de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m;

    • c.

      als ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanbrengen van grond of ander materiaal gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt.

J

Artikel 4.31 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.31 Aanwijzing algemene regels watergang

K

Artikel 4.37 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.37 Vergunningplicht watergang

L

Artikel 4.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.55 Aanwijzing algemene regels watergang

  • 1.

    Bij het vervangen van een duiker in de het gebied met een grotere minimale duikerdiameter van 0 ,80 m wordt voldaan aan de artikelen 4.58 tweede lid en 4.59, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,80 m;

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van 20 tot en met 35% van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • d.

      de nieuwe duiker een lengte heeft van maximaal 15 m.

  • 2.

    Bij het vervangen van een duiker buiten het gebied met een grotere minimale duikerdiameter van 0 ,80 m wordt voldaan aan de artikelen 4.58 tweede lid en 4.59, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,50 m;

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van 20 tot en met 35% van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • d.

      de nieuwe duiker een lengte heeft van maximaal 15 m.

M

Artikel 4.61 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.61 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen in de het gebied met een grotere minimale duikerdiameter van 0 , 80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,80 m;

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van 20 tot en met 35% van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • d.

      de nieuwe duiker een lengte heeft van meer dan 15 m.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen in het gebied met een grotere minimale duikerdiameter van 0 , 80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,80 m; en

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit van:

      • 1°.

        minder dan 20%; of

      • 2°.

        meer dan 35%.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen in het gebied met een grotere minimale duikerdiameter van 0 , 80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft; en

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minder dan 0,80 m.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen buiten het gebied met een grotere minimale duikerdiameter van 0 , 80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,50 m;

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van 20 tot en met 35% van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • d.

      de nieuwe duiker een lengte heeft van meer dan 15 m.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen buiten het gebied met een grotere minimale duikerdiameter van 0 , 80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,50 m; en

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit van:

      • 1°.

        minder dan 20%; of

      • 2°.

        meer dan 35%.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen buiten het gebied met een grotere minimale duikerdiameter van 0 , 80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft; en

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minder dan 0,50 m.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen, als de diameter van de nieuwe duiker kleiner is dan de diameter van de te vervangen duiker.

N

Artikel 4.67 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.67 Aanwijzing algemene regels watergang

O

Artikel 4.73 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.73 Vergunningplicht watergang

P

Artikel 4.74 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.74 Vergunningplicht waterkering

Q

Artikel 4.111 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.111 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat er altijd de mogelijkheid moet zijn om maaisel uit de watergang te kunnen ontvangen door de aangelande;

  • c.

    er rekening mee wordt gehouden dat de gegraven watergang kan worden onderhouden;

  • d.

    bij diepere ontgravingen (bijvoorbeeld zand- en kleiwinputten) het aspect kwel en wegzijging een grote rol kan spelen;

  • e.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • f.

    er rekening wordt gehouden met de flora en fauna in de te dempen watergang;

  • g.

    in het geval van een bij versmalling van een watergang met dempingsmateriaal anders dan grond, moet er wordt rekening gehouden worden met de mate van afbreekbaarheid van het gebruikte materiaal;

  • h.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • i.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • j.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • k.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, direct worden hersteld;

  • l.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • m.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • n.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • o.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • p.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling. ; en

  • q.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

R

Artikel 4.150 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.150 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt niet bevestigd aan en rust niet op een aanwezige beschoeiing van het waterschap in beschermingszone B van een beschoeiing of aan een peilregelend kunstwerk in beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk;

    • b.

      delen van een aanwezige te vervangen steiger, voor zover deze geen functie meer hebben en geen deel uitmaken van de nieuwe steiger of in strijd zijn met deze voorschriften, worden verwijderd;

    • c.

      de steiger moet in overleg met het waterschap op eigen kosten worden weggehaald als het waterschap de beschoeiing of het peilregelende kunstwerk of delen hiervan, moet vervangen en de steiger daarvoor in de weg ligt. De steiger mag daarna op eigen kosten worden teruggeplaatst; en

    • d.

      wanneer de steiger niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het profiel te herstellen.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het aanbrengen van palen mogen geen holle ruimten rondom de palen ontstaan. Dit is bijvoorbeeld te realiseren met de toepassing van grondverdringende palen;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • c.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • f.

      wanneer de steiger geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.8.2 Steiger verwijderen; en

    • g.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de steiger tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 4.

    Het De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

S

Artikel 4.159 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.159 Aanwijzing algemene regels waterkering

T

Artikel 4.167 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.167 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • k.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • l.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • m.

    er rekening wordt gehouden met de flora en fauna in de te dempen watergang. Dit houdt onder andere in dat vissen en andere levende organismen de gelegenheid krijgen of hierbij geholpen worden te ontsnappen, voordat de demping plaats vindt. In het geval van een demping waarbij de watergang wordt afgedamd en leeggepompt, moet de watergang eerst leeggevist worden, alvorens de demping plaats vindt;

  • n.

    in het geval van een versmalling van een watergang met dempingsmateriaal anders dan grond, moet er rekening gehouden worden met de mate van afbreekbaarheid van het gebruikte materiaal. Snel afbreekbaar materiaal is ongewenst, aangezien dit bij afbraak het oppervlaktewater kan verrijken met voedingsstoffen. Dit is negatief voor de waterkwaliteit; en

    bij versmalling van een watergang met dempingsmateriaal anders dan grond, wordt rekening gehouden met de mate van afbreekbaarheid van het gebruikte materiaal; en

  • o.

    er wordt nagedacht over mogelijke fauna-uitstapplaatsen bij het realiseren van beschoeiingen.

    alle mogelijke maatregelen worden getroffen zodat dieren voldoende kunnen migreren en in en uit het water kunnen treden.

U

Artikel 4.180 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.180 Aanwijzing algemene regels waterkering

V

Artikel 4.186 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.186 Vergunningplicht waterkering

W

Artikel 4.189 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.189 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • j.

    er wordt nagedacht over mogelijke fauna-uitstapplaatsen bij het realiseren van beschoeiingen. ;

  • k.

    alle mogelijke maatregelen worden getroffen zodat dieren voldoende kunnen migreren en in en uit het water kunnen treden.

X

Artikel 4.200 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.200 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    wordt voorkomen dat als gevolg van onderhoudswerkzaamheden door derden de uitstroomvoorziening of onderhoudsmaterieel beschadigd raakt als gevolg van de activiteit;

  • k.

    het uitvoeren van de activiteit geen structurele of significante peilwijzigingen mag veroorzaken;

  • l.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • m.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling. ; en

  • n.

    bij de onttrekking van oppervlaktewater alle passende preventieve maatregelen worden getroffen om inname van in water levende organismen te voorkomen.

Y

Artikel 4.290 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.290 Aanwijzing algemene regels waterkering

Z

Artikel 4.292 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.292 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onderhoudsroutes met een breedte van minimaal 3,75 m moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden; en

    • b.

      wanneer het bouwwerk geen gebouw zijnde niet meer wordt gebruikt, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden; en

    • b.

      wanneer een bouwwerk geen gebouw zijnde niet meer wordt gebruikt, dan dient de initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de tijdelijke afdamming wordt niet langer ingesteld dan strikt noodzakelijk voor de uit te voeren werkzaamheden;

    • b.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd, zo nodig worden aanvullende maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen; en

    • c.

      direct na afloop van de activiteit wordt de afdamming ongedaan gemaakt.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      wanneer het bouwwerk geen gebouw zijnde geen functie meer heeft, wordt het geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen; en

    • b.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, het bouwwerk geen gebouw zijnde tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 5.

    Het De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

AA

Artikel 4.326 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.326 Aanwijzing algemene regels watergang

  • 1.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in een primaire watergang of secundaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.329 eerste lid, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

    • g.

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater;

    • h.

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast meer dan 3 m breed is; en

    • i.

      de lengte van de overstek kleiner is dan of gelijk is aan de breedte van de watergang verminderd met 3 m gedeeld door 2.

  • 2.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in een primaire watergang of secundaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.329 eerste lid, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m; en

    • g.

      het balkon niet wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater.

  • 3.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j k.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k l.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l m.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • m n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n o.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 4.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • k l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • l m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 5.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j k.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k l.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l m.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • m n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n o.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 6.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • k l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • l m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 7.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • l m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m n.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 8.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j k.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k l.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l m.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • m n.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • n o.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • o p.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 9.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • k l.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • l m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m n.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 10.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j k.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k l.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l m.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • m n.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • n o.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • o p.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 11.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • l m.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • m n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n o.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 12.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • k l.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • l m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m n.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 13.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vierde lid en 4.331, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i j.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is;

    • j k.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • k l.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • l m.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 14.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vierde lid en 4.331, als:

  • 15.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vierde lid en 4.331, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • i j.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • j k.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • k l.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 16.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vierde lid en 4.331, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i j.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • j k.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • k l.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • l m.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 17.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vierde lid en 4.331, als:

  • 18.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • i j.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 19.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • f g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • g h.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 20.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g h.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • i j.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 21.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • h i.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 22.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • h i.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

BB

Artikel 4.332 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.332 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in beschermingszone A van een watergang.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in beschermingszone B van een beschoeiing.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw een woonboot is; en

    • b.

      het gebouw niet wordt opgericht of aangepast in de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel of de Doorslag.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is; en

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minder dan 0,30 m is.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is; en

    • e.

      het balkon palen heeft die in het water staan.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

    • g.

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater; en

    • h.

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast maximaal 3 m breed is.

  • 8.

    Het is verboden om zonder om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

    • g.

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater;

    • h.

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast meer dan 3 m breed is; en

    • i.

      de lengte van de overstek groter is dan de breedte van de watergang verminderd met 3 m gedeeld door 2.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan; en

    • f.

      het balkon een overstek heeft van meer dan 1 m.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 4 m is; en

    • e.

      het balkon palen heeft die in het water staan.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt; en

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is.

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is;

    • d.

      het gaat om een drijvende woning;

    • e.

      er een oppervlakte van de watergang wordt afgedekt van minder dan 10 m2;

    • f.

      de afstand van de drijvende woning tot aan zonnepanelen of andere drijvende woningen minimaal 100 m is; en

    • g.

      het dwarsprofiel van de waterspiegel met meer dan 50 % bedekt wordt.

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is;

    • d.

      het gaat om een drijvende woning; en

    • e.

      er een oppervlakte van de watergang wordt afgedekt:

      • 1°.

        van minimaal 10 m2; of

      • 2°.

        van minder dan 10 m2 waarbij de afstand van de drijvende woning tot zonnepanelen of andere drijvende woningen minder dan 100 m is.

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is; en

    • d.

      het niet gaat om een drijvende woning.

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i j.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j k.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • f g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g h.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • h i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i j.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j k.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • d e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • f g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g h.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • h i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • i j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j k.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k l.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • l m.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 21.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • j k.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 22.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j k.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k l.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • l m.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 23.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • k l.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 24.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • j k.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 25.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • i j.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • j k.

      er:

  • 26.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

  • 27.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • i j.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • j k.

      er:

  • 28.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

  • 29.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g h.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • i j.

      er:

  • 30.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h i.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 31.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • g h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 32.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • i j.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 33.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • g h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 34.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h i.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 35.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • h i.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 36.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • f g.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 37.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • h i.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 38.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • g h.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 39.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • f g.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 40.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied; en

    • g h.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 41.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied; en

    • e f.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 42.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • g h.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 43.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • f g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 44.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • f g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 45.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • h i.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 46.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • f g.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 47.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g h.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • h i.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 48.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • d e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • e f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • f g.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 49.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • g h.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 50.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 51.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 52.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

  • 53.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 54.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 55.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 56.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 57.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

  • 58.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 59.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • e.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 60.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

  • 61.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

  • 62.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • g.

      de compensatie niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt.

  • 63.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • e.

      de compensatie niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt.

  • 64.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • g.

      de compensatie niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt.

CC

Artikel 4.338 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.338 Aanwijzing algemene regels waterkering

DD

Artikel 4.348 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.348 Aanwijzing algemene regels watergang

  • 1.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j k.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k l.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l m.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • m n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n o.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 2.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • k l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • l m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 3.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j k.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k l.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l m.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • m n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n o.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 4.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • k l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • l m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 5.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • l m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m n.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 6.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j k.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k l.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l m.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • m n.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • n o.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • o p.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 7.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • k l.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • l m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m n.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 8.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j k.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k l.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l m.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • m n.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • n o.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • o p.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 9.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • l m.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • m n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n o.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 10.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • k l.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • l m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m n.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 11.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 derde lid en 4.353, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i j.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is;

    • j k.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • k l.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • l m.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 12.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 derde lid en 4.353, als:

  • 13.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 derde lid en 4.353, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • i j.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • j k.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • k l.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 14.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 derde lid en 4.353, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i j.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • j k.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • k l.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • l m.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 15.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 derde lid en 4.353, als:

  • 16.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 vijfde lid en 4.352, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • i j.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 17.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 vijfde lid en 4.352, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • f g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • g h.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 18.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 vijfde lid en 4.352, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g h.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • i j.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 19.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 vijfde lid en 4.352, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • h i.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 20.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351 vijfde lid en 4.352, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • h i.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

EE

Artikel 4.354 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.354 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in beschermingszone B van een beschoeiing.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het initiatief parallel loopt aan de watergang; en

    • b.

      de draagkracht van de weg of verharding onvoldoende is.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i j.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j k.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • f g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g h.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • h i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i j.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j k.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • d e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • f g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g h.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • h i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • i j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j k.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k l.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • l m.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • j k.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j k.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k l.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • l m.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • k l.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • j k.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • i j.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • j k.

      er:

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • i j.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • j k.

      er:

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g h.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • i j.

      er:

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h i.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • g h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 21.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • i j.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 22.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • g h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 23.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h i.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 24.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied; en

    • h i.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 25.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied; en

    • f g.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 26.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • h i.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 27.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • g h.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 28.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • f g.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 29.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied; en

    • g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 30.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied; en

    • e f.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 31.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • g h.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 32.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • f g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 33.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • f g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 34.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g h.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • h i.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 35.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • f g.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 36.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g h.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • h i.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 37.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • d e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • e f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • f g.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 38.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • g h.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 39.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 40.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 41.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

  • 42.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 43.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 44.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 45.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 46.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

  • 47.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 48.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • e.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 49.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

  • 50.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

  • 51.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • g.

      de compensatie niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt.

  • 52.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • e.

      de compensatie niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt.

  • 53.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • g.

      de compensatie niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt.

FF

Artikel 4.355 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.355 Vergunningplicht waterkering

GG

Artikel 4.367 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.367 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • i.

    wordt voorkomen dat door de activiteit schade ontstaat aan de taluds, waardoor uitspoeling kan ontstaan; en

    alle passende preventieve maatregelen worden getroffen om schade aan het talud van de watergang en de oevervegetatie op het talud te voorkomen; en

  • j.

    wordt voorkomen dat door de beweiding schade ontstaat aan de taluds, waardoor oeverafkalving kan ontstaan.

HH

Artikel 4.422 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.422 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er moet worden voorkomen dat de doorstroming, de waterkwaliteit en de ecologische kwaliteit van de watergang zou kunnen worden aangetast; en

    alle passende preventieve maatregelen worden getroffen om schade aan het talud van de watergang en de oevervegetatie op het talud te voorkomen;

  • j.

    er wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden. ; en

  • k.

    alle passende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat (zwerf)afval terecht komt in de watergang of de directe omgeving van de watergang.

II

Artikel 4.442 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.442 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • k.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • l.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

    het gemaal geen belemmering vormt voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen; en

  • m.

    bij de onttrekking van oppervlaktewater alle passende preventieve maatregelen worden getroffen om inname van in water levende organismen te voorkomen.

JJ

Artikel 4.463 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.463 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het vervangen van een gemaal geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

    het gemaal geen belemmering vormt voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen; en

  • l.

    bij de onttrekking van oppervlaktewater alle passende preventieve maatregelen worden getroffen om inname van in water levende organismen te voorkomen.

KK

Artikel 4.474 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.474 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg en het watersysteem niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • k.

    het plaatsen van een kunstwerk geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken;

  • l.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • m.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

    de stuw geen belemmering vormt voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen.

LL

Artikel 4.495 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.495 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond leidt niet tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van het werk wordt gebruik gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het vervangen van een stuw geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

    de stuw geen belemmering vormt voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen.

MM

Artikel 4.506 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.506 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • j.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

    de sluis geen belemmering vormt voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen.

NN

Artikel 4.524 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.524 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van het werk gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het vervangen van een sluis geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

    de sluis geen belemmering vormt voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen.

OO

Artikel 4.535 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.535 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • k.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • l.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

    de peilscheiding geen belemmering vormt voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen.

PP

Artikel 4.568 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.568 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • e.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • l.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • m.

    Indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

    de afsluitbare duiker geen belemmering vormt voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen.

QQ

Artikel 4.590 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.590 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het vervangen van een afsluitbare duiker geen wateroverlast of waterschaarste veroorzaakt;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

    de afsluitbare duiker geen belemmering vormt voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen.

RR

Artikel 4.598 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.598 Vergunningplicht waterkering

SS

Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage I Begripsbepalingen

aangewezen oppervlaktewaterlichaam

een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage II van de waterschapsverordening.

aquathermie

de verzamelnaam voor duurzaam verwarmen en koelen met warmte en koude uit water.

aquatisch ecosysteem

een gemeenschap bestaande uit groepen van organismen en abiotische elementen in een bepaald water.

beheersmaatregel

een maatregel die zich richt op het elimineren, vermijden of verkleinen van de oorzaak of het gevolg van een ongewenste gebeurtenis.

bemaling

het actief beheersen van het peil van grondwater of oppervlaktewater met bijvoorbeeld een pomp of gemaal.

beschermingszone

een aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden.

beschoeiing

een constructie veelal van staal of hout, die een oever of waterkant beschermt tegen afkalven, golven en andere invloeden die de stabiliteit van de waterkant in gevaar brengen.

binnenberm

een verbreding aan de binnendijkse zijde van de dijk om het dijklichaam extra steun te bieden en/of om zandmeevoerende wellen te voorkomen.

binnendijks

aan de polderzijde van de waterkering gelegen.

binnensloot

een sloot gelegen binnen één kadastraal perceel of tussen twee aan elkaar grenzende kadastrale percelen van één eigenaar.

binnentalud

het hellend vlak van het dijklichaam aan de binnendijkse zijde van de dijk.

boogboring met bentoniet

een boogboring waarbij bentoniet door de snijkop spuit om de boorgang open te houden.

boorstaat

een boorstaat is een log of beschrijving van een boring, met onder andere diepte, grondsoort, kleur en specifieke waarnemingen.

damwand

een verticale grond- en/of waterkerende constructie, die bestaat uit een rij losse de grond in gedreven wandelementen die door middel van een gronddichte en in sommige gevallen ook waterdichte messing-en-groefverbinding met elkaar zijn verbonden.

deklaag

een vaak slecht doorlatende bodemlaag die zich bevindt aan het maaiveld.

dijklichaam

een waterkerende constructie die bestaat uit de kruin met aan weerszijde taluds, met inbegrip van eventuele bermen en 5 meter vlak aan weerzijden (of tot aan de bodem van een naastliggende watergang).

doorstroomprofiel

de onder de waterspiegel gelegen dwarsdoorsnede van een watergang.

droge sloot

een deel van het oppervlaktewaterlichaam dat een deel van het jaar niet watervoerend is, maar wel belangrijk kan zijn voor de waterhuishouding.

dämmer

een dikke vloeibare stof die wordt gebruikt om leidingen van een relatief kleine diameter over de gehele lengte te vullen, waardoor deze blijvend flexibel en waterdicht is.

eerste vaste zandlaag

de bovenste draagkrachtige laag waar de fundering op rust.

eerste watervoerend pakket

de eerste bodemlaag vanaf het aardoppervlak (vaak opgebouwd uit zand en/of grind), waarin het grondwater zich relatief gemakkelijk kan verplaatsen en die aan de bovenzijde begrensd wordt door een mogelijk slecht doorlatende laag met een vrije waterspiegel en aan de onderzijde begrensd wordt door een ondoorlatende laag.

erosiebestendige bekleding

de afdekking van een grondlichaam, bijvoorbeeld gras of steen, ter voorkoming van uitspoeling van grond.

fauna-uitstapplaats

een voorziening langs een steile oever van een waterweg, waar (te water geraakte) dieren aan land kunnen komen.

flauwe oever

een oever met een geleidelijk oplopend talud van de watergang naar het land.

funderingscunet

een uitgegraven gedeelte in een niet draagkrachtige grondlaag, voor de aanleg van een fundering.

fysisch-chemische waterkwaliteit

de kwaliteit van het water uitgedrukt in fysische en chemische eigenschappen.

gesloten dijkperiode

de periode van 1 oktober tot 1 april.

gesloten TEO-systeem

een systeem dat warmte uit oppervlaktewater haalt door middel van een warmtewisselaar die in direct contact met het oppervlaktewater is geplaatst.

gestuurde boring

een sleufloze boortechniek voor de aanleg van ondergrondse infrastructuur.

geïsoleerde watergang

een op zichzelf staande watergang die niet is verbonden met het oppervlaktewatersysteem.

GHG

de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand, bepaald aan de hand van in peilbuis gemeten stijghoogtes ten opzichte van een bepaald niveau (maaiveld of NAP).

GLG

de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand, bepaald aan de hand van in peilbuis gemeten stijghoogtes ten opzichte van een bepaald niveau (maaiveld of NAP).

grondwatergevoelig natuurgebied

een natuurgebied dat door het waterschap als grondwatergevoelig is aangemerkt.

HAS-kast

een kast met een hoge druk aansluitset voor gasleverantie aan huishoudens en dergelijke.

hoogwatervoorziening

een gebied rond bebouwing waarvan in het peilbesluit is aangegeven dat ten behoeve van de bescherming van de fundering het oppervlaktewaterpeil op een hoger peil wordt gehouden dan het omringende gebied.

inerte goederen

goederen die geen bodembedreigende stoffen, gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen zijn of bevatten.

inkassing

een trapsgewijze afgraving die nodig is om een aan te brengen grondlichaam goed te laten hechten aan een bestaand grondlichaam.

insteek

de snijlijn van het talud van een oppervlaktewaterlichaam met het maaiveld.

insteekhaven

een plaatselijke verbreding van een watergang die de doorgaande oeverlijn onderbreekt, aangelegd ten behoeve van het afmeren van een vaartuig.

interceptiebemaling

een grondwaterbemaling in of direct naast een verontreinigingsvlek om verplaatsing van de vlek, ten gevolgen van een andere bemaling, tegen te gaan.

inundatie

het met opzet onder water zetten van land.

inwonerequivalent

een maat voor de belasting van het afvalwater met organische bestanddelen die een inwoner gemiddeld per dag produceert.

kanosteiger

een steiger die bedoeld is om een of meerdere kano’s aan te meren.

kerende hoogte

de hoogte die een kunstwerk of waterkering moet hebben. Deze hoogte is bepaald door de eis ten aanzien van overlopen en golfoverslag.

kernzone

het centrale gedeelte van een watergang dat als zodanig in de legger is aangegeven, gemeten van insteek tot insteek.

koelwater

water waarmee iets gekoeld wordt.

koelwatersysteem

een systeem dat water gebruikt om te koelen.

koudevracht

een maat voor het afkoelend vermogen van het te lozen water.

het kritische punt van de bouwput

het kritische punt van een bemaling, is het punt in een bouwput waar, met de aangelegde bemaling, de kleinste verlaging behaald kan worden.

kruin

het hoogste punt in het dwarsprofiel van het dijklichaam.

KRW-oppervlaktewaterlichaam

een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2, onder 10, van de Kaderrichtlijn Water.

kunstwerk

een civieltechnische constructie voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen, waarvoor andere materialen dan aarde en zand zijn gebruikt.

kwel

het water dat door een drukverschil vanuit de bodem omhoog komt.

kwetsbaar water

een water dat bijzondere bescherming behoeft en door HDSR als zodanig is aangeduid.

kwetsbare bebouwing

de bebouwing die gevoelig is voor schade door zetting van de bodem onder andere ten gevolge van verlaging van de grondwaterstand of stijghoogte van dieper gelegen grondwater door een grondwateronttrekking.

leggerprofiel

het profiel van een waterstaatswerk zoals dat is vastgelegd in de profielenlegger.

maaiveld

de hoogteligging van het grondoppervlak in een gebied, met uitzondering van taluds en bermen of andere (kunstmatige) verhogingen dan wel verlagingen.

maalstop

de situatie waarbij het water uit een of meer polders niet meer naar de boezem wordt gepompt, doordat er een of meer poldergemalen zijn stopgezet.

natuurvriendelijke oever

een oever die ten behoeve van de ecologisch toestand en (natte) natuurwaarden is ingericht met een ondiepe 'natte' zone die oever- en watervegetatie de kans bieden zich te ontwikkelen.

NEN 6600-1

NEN 6600-1:2019 nl - Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater

NEN 6646

NEN 6646/C1:2015 nl - Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat

NEN 6966

NEN 6966:2005/C1:2006 nl - Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten - Atomaire-emissie-spectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES)

NEN-EN 12566-1

NEN-EN 12566-1:2016 en - Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks

NEN-EN 13284-1

NEN-EN 13284-1:2017 en - Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties - Deel 1: Manuele gravimetrische methode

NEN-EN 872

NEN-EN 872:2005 en - Water - Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen - Methode door filtratie over glasvezelfilters

NEN-EN-ISO 10301

NEN-EN-ISO 10301:1997 en - Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden

NEN-EN-ISO 11732

NEN-EN-ISO 11732:2005 en - Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie

NEN-EN-ISO 11885

NEN-EN-ISO 11885:2009 en - Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES)

NEN-EN-ISO 12846

NEN-EN-ISO 12846:2012 en - Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;:

NEN-EN-ISO 13395

NEN-EN-ISO 13395:1997 nl - Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie

NEN-EN-ISO 14688-1

NEN-EN-ISO 14688-1:2019+NEN 8990:2020 nl - Geotechnisch onderzoek en beproeving - Identificatie en classificatie van grond - Deel 1: Identificatie en beschrijving

NEN-EN-ISO 15587-1

NEN-EN-ISO 15587-1:2002 en - Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting

NEN-EN-ISO 15587-2

NEN-EN-ISO 15587-2:2002 en - Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur

NEN-EN-ISO 15680

NEN-EN-ISO 15680:2003 en - Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie

NEN-EN-ISO 15681-1

NEN-EN-ISO 15681-1:2005 en - Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA)

NEN-EN-ISO 15681-2

NEN-EN-ISO 15681-2:2018 en - Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA)

NEN-EN-ISO 15682

NEN-EN-ISO 15682:2001 en - Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie

NEN-EN-ISO 17294-2

NEN-EN-ISO 17294-2:2016 en - Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uraniumisotopen

NEN-EN-ISO 17852

NEN-EN-ISO 17852:2008 en - Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie

NEN-EN-ISO 17993

NEN-EN-ISO 17993:2004 en - Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie

NEN-EN-ISO 5667-3

NEN-EN-ISO 5667-3:2018 en - Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters

NEN-EN-ISO 5815-1

NEN-EN-ISO 5815-1:2019 en - Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;

NEN-EN-ISO 5815-2

NEN-EN-ISO 5815-2:2003 en - Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 2: Methode voor onverdunde monsters

NEN-EN-ISO 6878

NEN-EN-ISO 6878:2004 en - Water - Bepaling van fosfor - Ammoniummolybdaat spectometrische methode

NEN-EN-ISO 9377-2

NEN-EN-ISO 9377-2:2000 en - Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie

NEN-ISO 15705

NEN-ISO 15705:2003 en - Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode

NEN-ISO 15923-1

NEN-ISO 15923-1:2013 en - Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat

NEN-ISO 5663

NEN-ISO 5663:1993 en - Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

een oppervlaktewaterlichaam dat niet aangewezen en begrensd is in bijlage II van de waterschapsverordening.

onderbemaling

als door middel van een werk (bijvoorbeeld een pomp of schuif) een lager peil wordt gehandhaafd dan het in het peilbesluit vastgelegde peil.

onderhoudslegger

de legger bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, waarin voor delen van een waterstaatswerk een onderhoudsplichtige en een of meerdere onderhoudsplichten worden aangewezen.

onderhoudspad

een pad of strook grond gelegen langs een waterstaatswerk ten behoeve van beheerdoeleinden.

onderhoudsroute

de route die onderhoudsvoertuigen kunnen gebruiken om vanaf de kant het watersysteem te onderhouden.

onderhoudsvaarwater

een onderhoudsvaarwater dat is aangewezen en begrensd in bijlage II van de waterschapsverordening.

onderwaterdrainage

het met behulp van drainagebuizen kunstmatig ontwateren van de bodem, of brengen van oppervlaktewater in de bodem. De drainagebuizen liggen onder het winterpeil maar boven het zomerpeil, waardoor in de winterperiode de drainagebuizen draineren en in de zomerperiode de drainagebuizen oppervlaktewater in de bodem brengen.

onttrekkingsfilter

een buis of pijp die op bepaalde gedeelten op en bepaalde manier is geperforeerd om het onttrekken van grondwater mogelijk te maken.

opbarsten

het bezwijken van de grond, door het ontbreken van verticaal evenwicht in de grond, onder invloed van wateroverdrukken.

open bemaling

een vorm van bronnering voor de afvoer van vrij uit taluds en putbodem toestromend water en hemelwater door greppels of putten te graven in een bouwput tot een plaatselijk verdiept gedeelte, de pompput, waaruit het water kan worden weggepompt.

open TEO-systeem

een systeem dat oppervlaktewater inneemt, hier de warmte uithaalt en het vervolgens loost op het oppervlaktewater.

opmaling

het door middel van een werk (pomp, inlaat, stuw e.d.) handhaven van een hoger peil dan het in het peilbesluit vastgelegde peil.

oppervlaktewater

het vrij aan het aardoppervlak voorkomend water zoals sloten, rivieren, kanalen, plassen en meren.

opstuwing

een peilstijging als gevolg van verminderde doorstroming.

overige waterkering

een categorie waterkeringen, niet zijnde primaire waterkeringen, regionale waterkeringen of zomerkades.

peilafwijking

een afwijking van de waterstanden in het peilbesluit waarvoor door het waterschap een vergunning is afgegeven of die als zodanig in het peilbesluit zijn opgenomen.

peilbeheer

het vaststellen en handhaven van het waterpeil in rivieren, beken en sloten.

peilbesluit

een bestuurlijk besluit met betrekking tot de te handhaven waterhoogte in watergangen.

peilregelend kunstwerk

een ondersteunend kunstwerk voor het regelen van het waterpeil.

peilscheidend kunstwerk

een ondersteunend kunstwerk om twee peilgebieden van elkaar te scheiden.

piping

de lekstroom onder een constructie door.

plasberm

een natte oeverstrook die langs een watergang wordt aangelegd.

polderpeil

het reglementair vastgestelde waterpeil in een polder dat door de beherende instantie wordt nagestreefd.

primaire watergang

een primaire watergang dat is aangewezen en begrensd in bijlage II van de waterschapsverordening.

profiel van vrije ruimte

de vrij te houden ruimte voor het blijvend kunnen realiseren van de waterkerende functie van een kering voor in het heden en de toekomst.

profielenlegger

de legger bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet, waarin wordt beschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen.

protocol 2001

het geldende protocol 2001 voor het plaatsen van handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, zoals opgesteld door het SIKB.

protocol 2101

het geldende protocol 2101 voor het plaatsen van handboringen en peilbuizen mechanisch boren, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, zoals opgesteld door het SIKB.

regionale waterkering

een waterkering die is aangewezen op grond van een provinciale verordening en is opgenomen in de legger van het waterschap.

rijksdriehoeksstelsel

een projectiemethode (coördinatenstelsel) gebaseerd op de Bessel 1841 ellipsoïde met als datumpunt Amersfoort.

scheidende laag

een bodemlaag tussen twee watervoerende pakketten waar grondwater moeilijk of niet doorheen stroomt.

schermbemaling

een retourbemaling van onttrokken grondwater tussen de grondwateronttrekking en een verontreiniging, om verplaatsing van deze verontreiniging te beperken.

schutkoker

een bovengrondse koker ter bescherming van een peilbuis.

secundaire watergang

een secundaire watergang dat is aangewezen en begrensd in bijlage II van de waterschapsverordening.

septic tank

een ondergrondse opslagtank voor afval(water) van huizen die niet aangesloten zijn op een riool.

sleufbemaling

een bemaling om sleuven droog te leggen voor de aanleg van bijvoorbeeld rioleringen of transportleidingen.

slootwaaier

een waaiervormig hekwerk bij een sloot.

steiger

een constructie langs of boven het water.

stijghoogte

het potentiele peil van het wateroppervlak van het grondwater gemeten ten opzichte van een bepaald niveau (maaiveld of NAP).

straatpot

een kleine afsluitbare put in het wegdek waaronder zich bijvoorbeeld een peilbuis bevindt of een afsluiter voor een gasleiding, waterleiding en dergelijke.

talud

een onder helling gelegen vlak.

tertiaire watergang

een tertiaire watergang dat is aangewezen en begrensd in bijlage II van de waterschapsverordening.

retourbemaling

het terugbrengen van onttrokken grondwater in de bodem in hetzelfde watervoerend pakket als waarop het grondwater onttrokken is.

verbindingsduiker

een duiker die uitsluitend tot doel heeft het verbeteren van de waterkwaliteit.

verdroging

alle onbedoelde effecten als gevolg van daling van de grondwaterstand op bos, natuur en landschap, zowel als gevolg van vochttekort als van mineralisatie en verandering in de invloed van kwel en neerslag.

verharde kruin

de bovenkant van een dijklichaam voorzien van verharding.

verheelde waterkering

een waterkering waarbij in de zone van 50 meter breedte, gerekend vanaf de referentiekruinlijn, een strook grond aanwezig is van 12 meter breedte met een hoogte van tenminste 0,20 meter boven de leggerhoogte. Verheelde kades zijn niet altijd in het landschap als waterkering te herkennen.

verlanden

het optreden van verlanding.

verlanding

een proces waarbij ondiepe watergangen door gebrekkig onderhoud langs natuurlijke weg in land veranderen.

vernatting

een verhoging van de grondwaterstand.

warmtevracht

een maat voor het opwarmend vermogen van het koelwater te lozen water.

warmtewisselaar

een apparaat voor warmteoverdracht tussen twee media, gas of vloeistof, gescheiden door een warmte geleidende wand.

waterbeheerder

de aangewezen overheidsinstantie die zorgdraagt voor het beheer van watersystemen, zoals opgenomen in de Omgevingswet.

waterbezwaar

de totaal onttrokken of te onttrekken hoeveelheid (grond)water.

waterbezwaarlijkheid

de mate waarin er een kans is op nadelige effecten voor het aquatisch milieu.

waterenergieplan

een ruimtelijk (beleids-)plan waarin de locaties en omvang van de warmtewinningen (koudelozingen) in een gebied van tevoren bepaald worden.

watergang

een langgerekte verlaging in het terrein van natuurlijke of kunstmatige oorsprong die permanent of periodiek stromend water bevat.

waterkerend vermogen

het vermogen om een bepaalde waterdruk als gevolg van hoogwater te weerstaan.

waterkerende constructie

een constructie die tot doel heeft om water te keren.

waterkering

een kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben.

waterlijn

de snijlijn van het watervlak ter hoogte van het waterpeil met de aangrenzende gronden.

waterspiegel

het grensvlak tussen water en lucht.

watervoerend pakket

een geologische formatie waarbinnen de relatief (ten opzichte van de omgeving) hoge doorlatendheid aanzienlijk transport van grondwater mogelijk maakt.

wegzijging

de neerwaartse stroming van (grond-)water door een slecht doorlatende laag.

windsingel

een aanplanting van bomen of hagen, gebruikt als windscherm of emissiescherm.

zandbed

het bovenste gedeelte van de aardebaan, waarvan het materiaal aan bepaalde eisen moet voldoen en waarop de verharding rust.

zomerkade

de waterkering langs een rivier die bij lage afvoeren de rivier in het stroomprofiel houdt.

zone waterstaatswerk

deel van de waterkering dat als zodanig in de legger is aangegeven. In de zone waterstaatwerk waterstaatswerk gelden beperkingen ten aanzien van het gebruik.

TT

Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage II Overzicht Informatieobjecten

Beheergebied Oost

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_O_ARK/nld@2024‑12‑02;1004

Beheergebied West

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_W_ARK/nld@2024‑12‑02;1004

Beschermingszone A van een watergang

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_BZ_A/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_BZ_A_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Beschermingszone B van een beschoeiing

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_BZ_B/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone K van een kunstwerk

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_BZ_K_V2/nld@2025‑01‑30;10002

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_BZ_K_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_BZ_peilregulerende_kunstw/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_BZ_peilregelende_kunstw_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Beschermingszone niet verheelde overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_BZ_nietverh/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WK_OK_BZ_nietverh_202505/nld@2025‑07‑15;10001

Beschermingszone niet verheelde regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_BZ_nietverh/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WK_RK_BZ_nietverh_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Beschermingszone overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_BZ/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WK_OK_BZ_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Beschermingszone primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_PK_BZ/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_BZ/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WK_RK_BZ_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Beschermingszone zomerkade

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_ZK_BZ/nld@2023‑12‑01

Enkele Wiericke en bovenloop Kromme Rijn

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_VW_bKRR_EWI/nld@2023‑12‑01

Grondwatergevoelig natuurgebied

/join/id/regdata/ws0636/2023/GW_natuur_18B/nld@2023‑12‑01

Klei op veen- of veengronden

/join/id/regdata/ws0636/2023/BO_VenKopV/nld@2023‑12‑01

Natuurvriendelijke oever

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_NVO/nld@2023‑12‑01

Onderhoudsvaarwater

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_OHVW/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_OHVW_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Waterkering langs de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW_GHIJ/nld@2023‑12‑01

Primaire droge sloot

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_PW_DP/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_PW_DP_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Primaire watergang

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_PW_KZ/nld@2024‑12‑02;1004

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_PW_KZ_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Profiel van vrije ruimte van primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_PK_PVVR/nld@2023‑12‑01

Secundaire watergang

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_SW_KZ/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_SW_KZ_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Tertiaire watergang met geborgde afmetingen

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_TW_geb_afm/nld@2023‑12‑01

Tertiaire droge sloot

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_TW_DP/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_TW_DP_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Tertiaire watergang

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_TW_KZ/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_TW_KZ_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Droge sloot

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_DP/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_DP_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Utrechtse Heuvelrug

/join/id/regdata/ws0636/2023/Utrechtse_Heuvelrug/nld@2023‑12‑01

Vaarweg

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_VW/nld@2023‑12‑01

Watergang met groot afvoerdebiet

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_GA/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk niet verheelde overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW_nietverh/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk niet verheelde regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_ZWW_nietverheeld/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_RK_ZWW_nietverheeld_202505/nld@2025‑07‑15;10001

Zone waterstaatswerk overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WK_OK_ZWW_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Zone waterstaatswerk primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_PK_ZWW/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_ZWW/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WK_RK_ZWW_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Zone waterstaatswerk van een verheelde overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW_verheeld/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WK_OK_ZWW_verheeld_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Zone waterstaatswerk van een verheelde regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_ZWW_verheeld/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_RK_ZWW_verheeld_202505/nld@2025‑07‑15;10001

Zone waterstaatswerk zomerkade

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_ZK_ZWW/nld@2023‑12‑01

Gebied met minimaal duikerdiameter 0.80 meter

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_08/nld@2023‑12‑01

Gebied met een grotere minimale duikerdiameter

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_08T5/nld@2025‑07‑10;10002

Aangewezen oppervlaktewaterlichaam voor het lozen van warmte of koude

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_aangew/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_Aangew_Thermisch/nld@2025‑07‑10;10002

Bebouwd gebied

/join/id/regdata/ws0636/2025/Rode_contour_Bebouwd_gebied/nld@2025‑01‑30;10002

Aangewezen oppervlaktewaterlichaam

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_aangew/nld@2023‑12‑01

Bebouwd gebied

/join/id/regdata/ws0636/2025/Rode_contour_Bebouwd_gebied/nld@2025‑01‑30;10002

UU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.9 Specifieke zorgplicht watersysteem

De specifieke zorgplicht in dit artikel is een algemene bepalingen en geldt voor alle activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor het watersysteem. In de hoofdstukken 2, 3 en 4 is deze zorgplicht nog verder uitgewerkt en geconcretiseerd voor specifieke activiteiten.

Niet alle activiteiten zijn gedetailleerd in regels gevat in de waterschapsverordening, maar vallen onder deze zorgplicht. De specifieke zorgplicht doet dus een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van een initiatiefnemer. Het gaat om handelingen waarvan iedereen zou moeten weten dat het niet goed is. De specifieke zorgplicht geldt naast de meer uitgewerkte regels in de waterschapsverordening en ook naast vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht geldt altijd en treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. Deze algemene specifieke zorgplicht fungeert daarbij dus ook als een vangnet. Mocht er toch sprake zijn van een activiteit die niet onder een van de andere specifieke zorgplichten valt en evenmin in regels is vastgelegd, dan kan altijd worden teruggegrepen op deze algemene specifieke zorgplicht voor watersystemen.

Een handeling valt onder deze specifieke zorgplicht als degene die de activiteit verricht weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die handeling nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving. Ook iets nalaten kan onder de specifieke zorgplicht vallen. Bijvoorbeeld het niet tijdig uitvoeren van onderhoud aan een oever waardoor erosie optreedt, dat bij niet ingrijpen kan leiden tot schade aan een achterliggende dijk.

In het eerste lid van dit artikel is een voorkeursvolgorde opgenomen: voorkomen van gevolgen, als dat niet kan gevolgen beperken/ongedaan maken, als dat ook niet kan activiteit achterwege laten. Daarbij wordt wel uitgegaan van 'redelijkerwijs'. Dit betekent dat de specifieke zorgplicht niet het onmogelijke van iemand vraagt. Het moet wel redelijk zijn wat er van de betreffende persoon wordt verlangd. Daarbij gaat het om wat verwacht kan worden van de gemiddelde.

Tweede lid, onder e:

De KRW kent een verbod op achteruitgang van de ecologische en chemische toestand. Daarnaast geldt een gebod tot verbetering wanneer een oppervlaktewaterlichaam niet voldoet aan de chemische- en/of ecologische doelstellingen voor waterkwaliteit. De effecten van activiteiten mogen een noodzakelijke verbetering van de waterkwaliteit richting doelbereik niet in de weg staan.

VV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.2 Specifieke zorgplicht

Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze specifieke zorgplicht is gedeeltelijk ontleend aan artikel 2.11 van het Bal en is een concretisering van de zorgplicht in artikel 1.9 van deze waterschapsverordening.

De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in de afdelingen 2.2 tot en met 2.18. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van afdeling 2.19 is vereist. Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert zo als een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. De algemene regels van de afdelingen 2.2 en verder en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen.

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Bal.

Onder a: Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Onder c: het Het lozen van water mag geen structurele of significante peilwijziging veroorzaken aangezien dit kan leiden tot wateroverlast. Onder significant wordt verstaan een dermate grote afwijking die op grond van het peilbesluit niet is toegestaan. De peilbesluiten zijn te raadplegen via de site van het waterschap: https://www.hdsr.nl/overhdsr/regelgeving-zoeker/. Hierin is opgenomen dat het waterschap de vastgestelde peilen nastreeft met een marge van 5 centimeter. Dit betekent dat het peil 5 centimeter mag stijgen en 5 centimeter mag dalen ten opzichte van het vastgestelde peil opgenomen in het peilbesluit. Grotere afwijkingen zijn niet toegestaan zonder overleg met het waterschap.

Onder d: Degene die de activiteit verricht heeft de plicht om vooraf na te gaan hoe milieuverontreiniging kan worden voorkomen en de gezondheid kan worden beschermd. Preventieve maatregelen zoals deze in gegeven omstandigheden passen, moeten dus worden getroffen, die in een individueel geval passend zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan het vooraf zorgvuldig inventariseren van de hoeveelheid benodigd materiaal om het ontstaan van afvalstoffen zoveel mogelijk te voorkomen.

Onder e: Degene die een activiteit verricht zal de beste beschikbare technieken moeten toepassen. Dit zijn maatregelen waarbij de praktische bruikbaarheid is aangetoond, en die, de betrokken technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de betrokken industriële context kunnen worden toegepast.

Onder f: Of een milieuverontreiniging significant is hangt af van de omstandigheden van het geval. Een verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam zal bijvoorbeeld eerder significant zijn als hierin een innamepunt voor drinkwater aanwezig is. Voor de beoordeling of een lozing op een oppervlaktewaterlichaam leidt tot significante milieuverontreiniging wordt gebruikt gemaakt van de Algemene BeoordelingsMethodiek 2016, het Handboek Immissietoets 2016 en de CIW-beoordelingssystematiek warmtelozing.

Onder k: De KRW kent een verbod op achteruitgang van de ecologische en chemische toestand. Daarnaast geldt een gebod tot verbetering wanneer een oppervlaktewaterlichaam niet voldoet aan chemische- en/of ecologische doelstellingen voor waterkwaliteit. De lozing mag een noodzakelijke verbetering ook niet in de weg staan.

Onder l: Twee waterstromen met een verschillende fysisch-chemische samenstelling zullen niet direct mengen. Een lozing van (afval)water kan een barrière zijn voor migratie van vissen of andere in het water levende organismen.

Onder m: Het lozen van ijzer of onopgeloste bestanddelen kan zorgen voor een visuele verontreiniging of een vertroebeling in de waterkolom. Gevolg hiervan is dat het doorzicht afneemt. Daarnaast kunnen het neergeslagen ijzer of de onopgeloste bestanddelen terechtkomen op de onderwatervegetatie waardoor de fotosynthese capaciteit afneemt. Dit kan uiteindelijk nadelig zijn voor zowel de fysische als de ecologische waterkwaliteit.

WW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.21 Toepassingsbereik

Deze afdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen.

Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in deze afdeling het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan.

[Vervallen]

XX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.22 Aanwijzing algemene regels

In dit artikel worden de algemene regels aangewezen die van toepassing zijn als sprake is van het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam.

[Vervallen]

YY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.23 Algemene regel

Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen) worden toegevoegd. De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening; andere oppervlaktewaterlichamen zijn niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen.

De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd:

De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij

L = lozingsdebiet (m3/s)

ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius.

W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging.

Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.

[Vervallen]

ZZ

Na sectie 'Artikel 2.20 Informatieplicht' worden drie secties ingevoegd, luidende:

Artikel 2.21 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van warmte of koude afkomstig van een aquathermiesysteem of van een koelwatersysteem. Bij aquathermie wordt koude of warmte onttrokken aan het oppervlaktewater. Koelwater is afkomstig van koelwatersystemen en daarmee wordt warmte geloosd op het oppervlaktewater.

Deze afdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. In die gevallen zijn er regels over het lozen van koelwater opgenomen in dat besluit.

Als sprake is van lozingen uit een aquathermiesysteem afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal, dan is deze afdeling wel van toepassing.

Daarnaast kunnen lozingen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam ook afkomstig zijn van activiteiten die niet onder het Bal vallen. Op deze lozingen is deze afdeling eveneens van toepassing. Koelwater van het koelwatersysteem kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan.

Artikel 2.22 Aanwijzing algemene regels

In dit artikel worden de algemene regels aangewezen die van toepassing zijn als sprake is van het lozen van warmte of koude, al dan niet in de vorm van koelwater, op een oppervlaktewaterlichaam.

Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gesloten TEO-systemen, open TEO-systemen en koelwatersystemen. Bij gesloten TEO-systemen wordt er alleen warmte of koude uitgewisseld ("geloosd”) met het oppervlaktewater. Bij open TEO-systemen en koelwatersystemen is daadwerkelijk sprake van het lozen van (warm of koud) water.

De warmtevracht van een warmte of koudelozing uit een open TEO-systeem of koelwatersysteem wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het lozingswater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd:

De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij:

L = lozingsdebiet (m3/s);

ΔT = verschil temperatuur lozingswater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius; en

W = warmtecapaciteit van het lozingswater = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging.

De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening. Andere oppervlaktewaterlichamen zijn niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 2.23 Algemene regel

Eerste lid, onder a:

In een gesloten TEO-systeem vindt geen uitwisseling van de vloeistof in het systeem plaats met het oppervlaktewater. Bij een lekkage mag de vloeistof uit het gesloten TEO-systeem geen schade toebrengen aan het aquatisch ecosysteem van het oppervlaktewater. Daarom mag in het gesloten TEO-systeem alleen een milieuvriendelijk anti-vriesmiddel worden toegepast.

Eerste lid, onder b:

Dit onderdeel is erop gericht om in situaties van schaarste meer grip te hebben op de toename van warmtelozing of koudelozing. In een waterenergieplan kunnen overheden met elkaar bepalen in hoeverre de vraag naar warmte of koude moet worden beperkt als gevolg van het aanbod in een bepaald oppervlaktewater. Beperking van de vraag beperkt de onttrekking en daarmee ook de lozing van warmte of koude. Als dit het geval is, zal het waterenergieplan (of ander beleid) worden gepubliceerd zodat overheden het kunnen verankeren in hun beleid en initiatiefnemers het kunnen raadplegen. Tot die tijd geldt: wie het eerst komt, wie het eerst maalt.

Tweede lid, onder a:

Het temperatuurverschil tussen het oppervlaktewater en het te lozen, opgewarmde of afgekoelde water (ΔT) is gemaximaliseerd tot 7 °C. Dit is in overeenstemming met de Beoordelingssystematiek warmtelozingen (CIW), waarin dit maximum is gesteld voor lozingen uit koelwatersystemen. Voor koude lozingen uit aquathermiesystemen wordt hier hetzelfde maximum aangehouden om zo meer uniformiteit te scheppen in de eisen aan warmtelozingen en koudelozingen.

Tweede lid, onder b:

In het voorjaar, wanneer de temperatuur doorgaans ongeveer tussen de 10 °C en 15 °C ligt, mag maximaal met een temperatuurverschil van 2 °C ten opzichte van de achtergrondtemperatuur geloosd worden, omdat negatieve effecten op biologische ontwikkelingen, met name opkomende waterplanten, dan vermeden worden.

Tweede lid, onder c:

Bij een maximaal te onttrekken vermogen (warmte of koude) van 1000 kJ/s (1 MW) hoort, met een ΔT van 5 °C, een debiet van 172 m3/uur. Dit maximale debiet is bepaald om te voorkomen dat aquathermiesystemen of koelwatersystemen met gebruik van een lagere ΔT een groter debiet gaan gebruiken om hetzelfde maximale vermogen te onttrekken dat is toegewezen aan aangewezen wateren. Met dit grotere debiet is de kans groter dat er wordt afgeweken van het criterium van 10% van het totale debiet van de watergang dat wordt gehanteerd in de Handreiking voor beoordeling van ecologische effecten van TEO-systemen, versie 2 (STOWA 2023-40).

Tweede lid, onder d:

Wanneer bij een aquathermiesysteem (en eventueel bij een koelwatersysteem) onttrekking en lozing binnen hetzelfde peilgebied plaatsvinden, is er geen sprake van het passeren van een peilscheiding en daarmee dus geen sprake van het afvoeren van water van het ene naar het andere peilgebied. Daarmee is uitgesloten dat er potentieel peilwijzigingen of andere waterhuishoudkundige effecten optreden, die vergunningplichtig zijn.

Tweede lid, onder e:

Aquathermiesystemen en koelwatersystemen hebben als doel om warmte of koude te onttrekken aan het oppervlaktewater met behulp van een warmtewisselaar. Het is niet toegestaan om chemicaliën toe te voegen om bijvoorbeeld algengroei in de leidingen en warmtewisselaar tegen te gaan. Dit moet ondervangen worden door periodieke reiniging van de leidingen en de warmtewisselaar.

Tweede lid, onder f:

Dit onderdeel is erop gericht om in situaties van schaarste meer grip te hebben op de toename van warmtelozing of koudelozing. In een waterenergieplan kunnen overheden met elkaar bepalen in hoeverre de vraag naar warmte of koude moet worden beperkt als gevolg van het aanbod in een bepaald oppervlaktewater. Beperking van de vraag beperkt de onttrekking en daarmee ook de lozing van warmte of koude. Als dit het geval is, zal het waterenergieplan (of ander beleid) worden gepubliceerd, zodat overheden het kunnen verankeren in hun beleid en initiatiefnemers het kunnen raadplegen. Tot die tijd geldt: wie het eerst komt, wie het eerst maalt.

AAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.24 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om ten minste vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de algemene gegevens en bescheiden te verstrekken uit artikel 1.11. Daarbij Daarnaast wordt een situatietekening en informatie verschaft over de maximale warmtevracht of koudevracht, de capaciteit van de warmtepomp, de locatie van de warmtewisselaar en de verwachte datum van het begin van de activiteit verstrekt. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd overgelegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast. De wijziging moet voldoen aan artikel 2.22 eerste lid. Indien de wijziging niet voldoet aan artikel 2.22 eerste lid dan is sprake van een nieuwe situatie, die opnieuw beoordeeld moet worden.

BBB

Na sectie 'Artikel 2.24 Informatieplicht' worden drie secties ingevoegd, luidende:

Artikel 2.24a Meldplicht

Dit artikel verplicht om ten minste vier weken voor de start van de lozing een melding te doen en hierbij aan het bevoegd gezag de algemene gegevens en bescheiden te verstrekken uit artikel 1.11. Daarnaast wordt een situatietekening, een tekening van de instroomvoorzieningen en uitstroomvoorzieningen en informatie over het debiet van de lozing op het lozingspunt, de maximale warmtevracht of koudevracht, de capaciteit van de warmtepomp, de locaties van het lozingspunt en het onttrekkingspunt, de locatie van de warmtewisselaar en de verwachte datum van het begin van de activiteit verstrekt. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overgelegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast. De wijziging moet voldoen aan artikel 2.22 tweede of derde lid. Indien de wijziging niet voldoet aan artikel 2.22 tweede of derde lid dan is sprake van een nieuwe situatie, die opnieuw beoordeeld moet worden.

Artikel 2.24b Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Op 1 april 2010 is er door het college van HDSR een lijst vastgesteld met kwetsbare wateren. In deze lijst zijn de volgende categorieën wateren aangemerkt als kwetsbaar:

  • Geïsoleerde wateren;

  • Officiële zwemwateren (zoals aangewezen door de provincie);

  • Wateren met bijzondere soorten en/of met een bijzondere levensgemeenschap

Voor warmte- of koudelozingen op een van deze wateren geldt altijd een vergunningplicht.

Artikel 2.24c Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning

Dit artikel verplicht om bij het aanvragen van een vergunning voor het lozen van warmte of koude naast de algemene gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 2.3, een situatietekening, informatie over de maximale warmtevracht of koudevracht en informatie over de capaciteit van de warmtepomp te verstrekken.

CCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.74 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap is een omgevingsvergunning vereist, als die lozing niet is geregeld in de afdelingen 2.2 tot en met 2.18 van deze waterschapsverordening. Dit sluit aan op de systematiek van artikel 6.2 van de Waterwet: voor alle lozingen is een vergunning vereist, tenzij voor de lozing een vrijstelling geldt. De vergunningplicht is beperkt tot het lozen van stoffen, warmte of warmte koude (oftewel de gevolgen voor de waterkwaliteit). Een eventuele vergunningplicht voor het lozen van water (oftewel de gevolgen voor de waterkwantiteit) staat op andere plaatsen in deze waterschapsverordening. Beide vergunningen kunnen natuurlijk wel gelijktijdig worden aangevraagd.

De vergunningplicht geldt niet voor het lozen van warmte, koude of stoffen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Voor die lozingen is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist. De vergunningplicht geldt ook niet voor water dat afkomstig is uit het oppervlaktewaterlichaam waarop het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd. Er zijn dan immers geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. De vergunningplicht geldt ook niet voor lozingen afkomstig van wonen.

Voor het lozen van water, warmte, koude of stoffen op een zuiveringtechnisch werk, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal, is een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit vereist. Voor lozingen die wel afkomstig zijn van zo'n milieubelastende activiteit is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist.

Dit artikel is niet van toepassing op lozingen afkomstig van wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen vergunningplicht bevatte voor deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

DDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.141 Specifieke zorgplicht

GERESERVEERD

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van oppervlaktewater in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor de activiteit 'onttrekken van oppervlaktewater'.

Onder e: Bij het onttrekken van oppervlaktewater bestaat het risico dat in het waterlevende organismen worden ingezogen uit het water. In de meeste gevallen zullen de organismen dit niet overleven. Zelfs niet wanneer het onttrokken oppervlaktewater weer wordt geloosd op hetzelfde oppervlaktewater. De inname van organismen kan uiteindelijk een negatief effect hebben op de ecologische waterkwaliteit. Maatregelen om dit risico te verkleinen zijn bijvoorbeeld het beperken van de innamesnelheid en het toepassen van een filter met een kleine maaswijdte bij het innamepunt.

EEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.143 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het brengen van water in de bodem, niet zijnde het infiltreren van water in de bodem. Het gaat hierbij om de activiteit die ziet op het water in de bodem brengen. Hieronder wordt niet een infiltratie begrepen. De infiltratie is een wateronttrekkingsactiviteit waarbij eerder onttrokken water in de bodem wordt gebracht ter aanvulling van het grondwater. Het gaat hier dus om het brengen van water in de bodem niet zijnde de infiltratie of retourbemaling. Voor het brengen van water in de bodem kunnen zowel het waterschap als de gemeente regels stellen met het oog op hun eigen belangen. Het in de bodem brengen van water ziet op het behartigen van de belangen van de wettelijke taak van het waterschap omdat het beheer van watersystemen raakt. De activiteit is gereguleerd als wateractiviteit in de waterschapsverordening.Door waterschapsverordening. Door water in de bodem te brengen, neemt de grondwaterstand of stijghoogte toe. Een mogelijk negatief gevolg hiervan is dat de grondwaterstand of stijghoogte plaatselijk te veel toeneemt, waardoor de opwaartse druk bij bebouwing te veel toeneemt en de bebouwing kan gaan drijven. Om dit te voorkomen is een vergunningplicht opgenomen.

Onder het in de bodem brengen van water wordt verstaan 'het brengen van water in de bodem met als doel het voorkomen of beperken van een verlaging van de grondwaterstand of de stijghoogte of het lozen van overtollig water'.

Het veranderen van de grondwaterstand heeft effect op de omgeving en kan negatieve gevolgen hebben. De mogelijke schade die op kan treden en het doel van het in de bodem brengen van water zijn leidend bij de afweging onder welke voorwaarden het in de bodem brengen van water kan worden toegestaan.

FFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.5 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit graven in het beheergebied van het waterschap in ieder geval inhoudt.

De specifieke zorgplicht moet in ieder geval in acht genomen worden bij geïsoleerde watergangen en waterpartijen (bijvoorbeeld op zichzelf staande vijvers of plassen). Deze maken geen onderdeel uit van het bergend vermogen van het watersysteem en zijn niet direct aangesloten op een andere watergang. Het waterschap heeft bij deze geïsoleerde watergangen geen kwantiteitsbelang. Daarom vallen deze watergangen onder de zorgplicht.

Bij het graven van droge sloten gaat het vrijwel altijd om greppels die een beter afwatering van een perceel moeten garanderen. Deze greppels maken geen onderdeel uit van het bergend vermogen van het watersysteem en hebben ook geen belangrijke wateraan- of –afvoerende functie. Daarom geldt ook voor het graven van deze droge sloten uitsluitend de zorgplicht.

Geadviseerd wordt om minimaal circa 0,20 meter extra waterdiepte aan te houden, aangezien de waterdiepte bij minimale slibaanwas al niet meer voldoet aan de minimale waterdiepte.

Onder l: Graafbewegingen binnen het profiel van de watergang (in de oever of de waterbodem) kunnen ervoor zorgen dat grond- en slibdeeltjes in de waterkolom terecht komen. Dit zal tijdelijk het doorzicht van het oppervlaktewater negatief beïnvloeden. Graafbewegingen moeten daarom zoveel mogelijk worden beperkt tot dat wat nodig is voor de werkzaamheden.

Onder m: Door beschadiging van het talud en de aanwezige oevervegetatie kan de oever afkalven. Het afkalven van de oever en het verlies van vegetatie heeft zowel direct als indirect een negatief effect op de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Het gaat om onder andere het vrijkomen van voedingsstoffen door de afbraak van vegetatie of het verlies van de bufferwerking van de oevervegetatie tegen het af- en uitspoelen van mest- en verontreinigende stoffen van de landbodem. Daarnaast kan oeverafkalving in het veenweidegebied veenafbraak en bodemdaling versterken en daarmee de waterkwaliteit indirect verslechteren.

Bij het graven in de bodem kan schade aan het talud worden voorkomen door vrijkomend materiaal op voldoende afstand van de insteek van de watergang te plaatsen.

GGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.17 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit grond of ander materiaal aanbrengen in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Geadviseerd wordt om minimaal circa 0,20 meter extra waterdiepte aan te houden, aangezien de waterdiepte bij minimale slibaanwas al niet meer voldoet aan de minimale waterdiepte.

Onder h: Dit houdt bijvoorbeeld in dat vissen en andere levende organismen de gelegenheid krijgen (of hierbij geholpen worden) te ontsnappen, voordat de watergang wordt gedempt. In het geval van een demping waarbij de watergang wordt afgedamd en leeggepompt, moet de watergang eerst leeggevist worden, alvorens de demping plaatsvindt. Indien mogelijk wordt aanwezige flora of de toplaag met wortels(tokken) en zaden overgebracht naar de nieuw gegraven watergang.

Onder i: Het gebruik van snel afbreekbaar materiaal voor het dempen is ongewenst, aangezien dit bij afbraak het oppervlaktewater kan verrijken met voedings- en meststoffen. Dit is negatief voor de waterkwaliteit. Bij snel afbreekbaar materiaal kan gedacht worden aan snoeimateriaal bestaand uit bladeren of versnipperd hout.

Onder q: Het toepassen van grond en bouwstoffen is grotendeel geregeld via het Besluit bodemkwaliteit en het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit geldt niet voor alle materialen die worden gebruikt als dempingsmateriaal. Daarnaast bestaat bij het toepassen van grond of materiaal van elders bestaat altijd het risico dat er stoffen worden toegevoegd aan de omgeving. Het heeft de voorkeur dat de gebiedseigen vrijkomende grond uit de gegraven compensatie wordt gebruikt voor het dempen.

Onder r: Door beschadiging van het talud en de aanwezige oevervegetatie kan de oever afkalven. Het afkalven van de oever en het verlies van vegetatie heeft zowel direct als indirect een negatief effect op de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Het gaat om onder andere het vrijkomen van voedingsstoffen door de afbraak van vegetatie of het verlies van de bufferwerking van de oevervegetatie tegen het af- en uitspoelen van mest- en verontreinigende stoffen van de landbodem. Daarnaast kan oeverafkalving in het veenweidegebied veenafbraak en bodemdaling versterken en daarmee de waterkwaliteit indirect verslechteren.

Bij het graven in de bodem kan schade aan het talud worden voorkomen door vrijkomend materiaal op voldoende afstand van de insteek van de watergang te plaatsen.

HHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.29 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een duiker in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Onder h: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

III

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.53 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit het vervangen van een duiker in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Onder i: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

JJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.65 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit dam met duiker aanleggen in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Onder b: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

KKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.89 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een dichte dam in ieder geval inhoudt.

Onder i: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

LLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.111 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit brug aanleggen in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Onder f: Dit houdt bijvoorbeeld in dat vissen en andere levende organismen de gelegenheid krijgen (of hierbij geholpen worden) te ontsnappen, voordat de watergang wordt gedempt. In het geval van een demping waarbij de watergang wordt afgedamd en leeggepompt, moet de watergang eerst leeggevist worden, alvorens de demping plaatsvindt. Indien mogelijk wordt aanwezige flora of de toplaag met wortels(tokken) en zaden overgebracht naar de nieuw gegraven watergang.

Onder g: Het gebruik van snel afbreekbaar materiaal voor het dempen is ongewenst, aangezien dit bij afbraak het oppervlaktewater kan verrijken met voedings- en meststoffen. Dit is negatief voor de waterkwaliteit. Bij snel afbreekbaar materiaal kan gedacht worden aan snoeimateriaal bestaand uit bladeren of versnipperd hout.

Onder q: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

MMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.133 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het vervangen van een brugdek in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Onder m: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

NNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.145 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een steiger in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Onder j: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

OOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.157 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht is altijd van toepassing op activiteiten binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de activiteiten die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn.

Onder a. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd, indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Onder j. Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast

PPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.167 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit beschoeiing of damwand aanleggen in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Onder i: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

Onder m: Dit houdt bijvoorbeeld in dat vissen en andere levende organismen de gelegenheid krijgen (of hierbij geholpen worden) te ontsnappen, voordat de watergang wordt gedempt. In het geval van een demping waarbij de watergang wordt afgedamd en leeggepompt, moet de watergang eerst leeggevist worden, alvorens de demping plaatsvindt. Indien mogelijk wordt aanwezige flora of de toplaag met wortels(tokken) en zaden overgebracht naar de nieuw gegraven watergang.

Onder n: Het gebruik van snel afbreekbaar materiaal voor het dempen is ongewenst, aangezien dit bij afbraak het oppervlaktewater kan verrijken met voedings- en meststoffen. Dit is negatief voor de waterkwaliteit. Bij snel afbreekbaar materiaal kan gedacht worden aan snoeimateriaal bestaand uit bladeren of versnipperd hout.

Onder o: Oevers zonder beschoeiing en oevers met een beschoeiing onder- of gelijk aan het waterpeil vormen meestal geen barrière voor dieren. Bij het aanleggen van een beschoeiing of damwand boven het waterpeil wordt beoordeeld of er voldoende mogelijke fauna-uittredeplaatsen aanwezig zijn. Het ontbreken van voldoende uittredeplaatsen kan de migratie of leefwijze van in (deels) waterlevende dieren belemmeren of zorgen voor verdrinking landdieren. Beide aspecten kunnen uiteindelijk een negatief effect hebben op de chemische- en/of ecologische waterkwaliteit en dierenwelzijn.

Voor kleine dieren geldt dat er binnen een straal van 50 meter een uittreedplaats aanwezig is. Voor grotere dieren (zoals reeën) is dat 300 meter.

QQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.189 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit beschoeiing of damwand vervangen in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Onder i: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

Onder k: Oevers zonder beschoeiing en oevers met een beschoeiing onder- of gelijk aan het waterpeil vormen meestal geen barrière voor dieren. Bij het aanleggen van een beschoeiing of damwand boven het waterpeil wordt beoordeeld of er voldoende mogelijke fauna-uittredeplaatsen aanwezig zijn. Het ontbreken van voldoende uittredeplaatsen kan de migratie of leefwijze van in (deels) waterlevende dieren belemmeren of zorgen voor verdrinking landdieren. Beide aspecten kunnen uiteindelijk een negatief effect hebben op de chemische- en/of ecologische waterkwaliteit en dierenwelzijn.

Voor kleine dieren geldt dat er binnen een straal van 50 meter een uittreedplaats aanwezig is. Voor grotere dieren (zoals reeën) is dat 300 meter.

RRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.200 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening in ieder geval inhoudt.

Als het om een tijdelijke uitstroomvoorziening of tijdelijk onttrekkingspunt voor eenmalig gebruik gaat dan geldt alleen de zorgplicht. Voorwaarde is uiteraard dat de uitstroomvoorziening of onttrekkingspunt direct na afloop van de werkzaamheden geheel uit de watergang wordt verwijderd. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een lozingspunt voor een grondwateronttrekking of om bijvoorbeeld een onttrekkingspunt voor het opzetten van het waterpeil in een tijdelijke bouwkuip. Onttrekkingspunten voor de nachtvorstbestrijding vallen hier niet onder aangezien deze niet voor eenmalig gebruik bedoeld zijn maar een permanent karakter hebben.

Onder i: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

Onder n: Bij het onttrekken van oppervlaktewater bestaat het risico dat in het waterlevende organismen worden ingezogen uit het water. In de meeste gevallen zullen de organismen dit niet overleven. Zelfs niet wanneer het onttrokken oppervlaktewater weer wordt geloosd op hetzelfde oppervlaktewater. De inname van organismen kan uiteindelijk een negatief effect hebben op de ecologische waterkwaliteit. Maatregelen om dit risico te verkleinen zijn bijvoorbeeld het beperken van de innamesnelheid en het toepassen van een filter met een kleine maaswijdte bij het innamepunt.

SSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.266 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Onder e: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

TTT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.287 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Het afdekken van tertiaire watergangen met zonnepanelen of drijvende woningen kan invloed hebben op de waterkwaliteit en op de ecologie. Als de afdekking in totaal meer dan 10 m2 bedraagt dan moet beoordeeld worden wat de gevolgen zijn voor de waterkwaliteit en de ecologie. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Bedraagt de totale afdekking minder dan 10 m2, bevinden zich binnen een afstand van 100 meter geen andere zonnepanelen of drijvende woningen, in, op of boven dezelfde watergang en blijft de waterspiegel in het dwarsprofiel van de watergang voor meer dan 50% onbedekt dan zullen de gevolgen voor de watergang minimaal zijn en geldt alleen de zorgplicht.

Het innemen van een ligplaats met een vaartuig, zowel gemotoriseerd als ongemotoriseerd, valt onder de zorgplicht. Onder een vaartuig wordt verstaan een boot waar mee gevaren wordt en waarop niet wordt gewoond. Woonboten en woonarken en woonschepen vallen hier dus niet onder. Voor woonboten, woonarken en woonschepen geldt een vergunningplicht, behalve als het gaat om de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel of de Doorslag. Deze twee wateren zijn zodanig van omvang dat een woonboot, woonark of woonschip nauwelijks invloed heeft op de doorstroming. Raadpleeg voordat u de vergunning aanvraagt ook de provincie en/of de gemeente, omdat deze aanvullende regels kunnen hebben waar rekening mee moet worden gehouden.

Daarnaast is het innemen van een ligplaats in een vaarweg, voor zowel vaartuigen als ook woonboten, woonarken of woonschepen, geregeld in het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) en in Verkeersbesluiten. Raadpleeg daarom ook die regelgeving, voordat u de handeling uitvoert. Het kan dus zo zijn dat het innemen van een ligplaats is toegestaan volgens de regelgeving in dit hoofdstuk, maar dat het niet is toegestaan volgens het BPR. Daarnaast moet de initiatiefnemer rekening houden met eventueel regelgeving van de provincie en/of de gemeente.

Tijdelijke pontons, waaronder pontonbruggen of andere tijdelijke drijvende constructies worden geacht de watergang niet te versmallen en vallen dan ook onder de zorgplicht. Onder tijdelijke constructies en objecten verstaan we constructies en objecten die tijdelijk in, op of boven de watergang worden geplaatst ten behoeve van het uitvoeren van werken of voor evenementen.

Onder f: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

UUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.324 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit het oprichten of aanpassen van een gebouw in het beheergebied van het waterschap in ieder geval inhoudt.

Onder m: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

VVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.367 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het beweiden in ieder geval inhoudt.

Onder i:

Door beschadiging van het talud en de aanwezige oevervegetatie kan de oever afkalven. Het afkalven van de oever en het verlies van vegetatie heeft zowel direct als indirect een negatief effect op de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Het gaat om onder andere het vrijkomen van voedingsstoffen door de afbraak van vegetatie of het verlies van de bufferwerking van de oevervegetatie tegen het af- en uitspoelen van mest- en verontreinigende stoffen van de landbodem. Daarnaast kan oeverafkalving in het veenweidegebied veenafbraak en bodemdaling versterken en daarmee de waterkwaliteit indirect verslechteren.

Bij het graven in de bodem kan schade aan het talud worden voorkomen door vrijkomend materiaal op voldoende afstand van de insteek van de watergang te plaatsen.

WWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.422 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit evenement houden in ieder geval inhoudt.

Onder i: Door beschadiging van het talud en de aanwezige oevervegetatie kan de oever afkalven. Het afkalven van de oever en het verlies van vegetatie heeft zowel direct als indirect een negatief effect op de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Het gaat om onder andere het vrijkomen van voedingsstoffen door de afbraak van vegetatie of het verlies van de bufferwerking van de oevervegetatie tegen het af- en uitspoelen van mest- en verontreinigende stoffen van de landbodem. Daarnaast kan oeverafkalving in het veenweidegebied veenafbraak en bodemdaling versterken en daarmee de waterkwaliteit indirect verslechteren.

Onder k: Bij een evenement kan afval vrijkomen. Het kan gaan om bijvoorbeeld verpakkingsmateriaal van voedsel of materiaal van feestartikelen. Bij het ontbreken van voldoende inzamelingsmogelijkheden is het risico groot dat afval uiteindelijk in de omgeving beland als zwerfafval.

Door het realiseren van voldoende inzamelingsmogelijkheden te plaatsen en deze tijdig te legen wordt het risico dat afval in de omgeving terecht komt beperkt.

XXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.442 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een gemaal in ieder geval inhoudt.

Onder k: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

Onder l: Een gemaal kan een belemmering zijn voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen. Bij het toepassen van een krooshek of drijfbalk moet deze vispasseerbaar zijn. Voor krooshekken is een spijlafstand van minimaal 8 cm voldoende.

Onder m: Bij het onttrekken van oppervlaktewater bestaat het risico dat in het waterlevende organismen worden ingezogen uit het water. In de meeste gevallen zullen de organismen dit niet overleven. Zelfs niet wanneer het onttrokken oppervlaktewater weer wordt geloosd op hetzelfde oppervlaktewater. De inname van organismen kan uiteindelijk een negatief effect hebben op de ecologische waterkwaliteit. Maatregelen om dit risico te verkleinen zijn bijvoorbeeld het beperken van de innamesnelheid en het toepassen van een filter met een kleine maaswijdte bij het innamepunt.

YYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.463 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het vervangen van een gemaal in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Onder j: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

Onder k: Een gemaal kan een belemmering zijn voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen. Bij het toepassen van een krooshek of drijfbalk moet deze vispasseerbaar zijn. Voor krooshekken is een spijlafstand van minimaal 8 cm voldoende.

Onder l: Bij het onttrekken van oppervlaktewater bestaat het risico dat in het waterlevende organismen worden ingezogen uit het water. In de meeste gevallen zullen de organismen dit niet overleven. Zelfs niet wanneer het onttrokken oppervlaktewater weer wordt geloosd op hetzelfde oppervlaktewater. De inname van organismen kan uiteindelijk een negatief effect hebben op de ecologische waterkwaliteit. Maatregelen om dit risico te verkleinen zijn bijvoorbeeld het beperken van de innamesnelheid en het toepassen van een filter met een kleine maaswijdte bij het innamepunt.

ZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.474 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een stuw in ieder geval inhoudt.

Onder l: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

Onder m: Een stuw kan een belemmering zijn voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen. Bij het toepassen van een krooshek of drijfbalk moet deze vispasseerbaar zijn. Voor krooshekken is een spijlafstand van minimaal 8 cm voldoende.

AAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.495 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het vervangen van een stuw in ieder geval inhoudt.

Onder j: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

Onder k: Een stuw kan een belemmering zijn voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen. Bij het toepassen van een krooshek of drijfbalk moet deze vispasseerbaar zijn. Voor krooshekken is een spijlafstand van minimaal 8 cm voldoende.

BBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.506 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een sluis in ieder geval inhoudt.

Onder i: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

Onder j: Een sluis kan een belemmering zijn voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen. Bij het toepassen van een krooshek of drijfbalk moet deze vispasseerbaar zijn. Voor krooshekken is een spijlafstand van minimaal 8 cm voldoende.

CCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.524 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit vervangen van een sluis in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Onder j: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

Onder k: Een sluis kan een belemmering zijn voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen. Bij het toepassen van een krooshek of drijfbalk moet deze vispasseerbaar zijn. Voor krooshekken is een spijlafstand van minimaal 8 cm voldoende.

DDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.535 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een peilscheiding in ieder geval inhoudt.

Onder k: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

Onder l: Een peilscheiding kan een belemmering zijn voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen. Bij het toepassen van een krooshek of drijfbalk moet deze vispasseerbaar zijn. Voor krooshekken is een spijlafstand van minimaal 8 cm voldoende.

EEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.558 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het vervangen van een peilscheiding in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Onder i: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

Onder k: Een peilscheiding kan een belemmering zijn voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen. Bij het toepassen van een krooshek of drijfbalk moet deze vispasseerbaar zijn. Voor krooshekken is een spijlafstand van minimaal 8 cm voldoende.

FFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.568 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een afsluitbare duiker in ieder geval inhoudt.

Onder l: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

Onder m: Een afsluitbare duiker kan een belemmering zijn voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen. Bij het toepassen van een krooshek of drijfbalk moet deze vispasseerbaar zijn. Voor krooshekken is een spijlafstand van minimaal 8 cm voldoende.

GGGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.590 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het vervangen van een afsluitbare duiker in ieder geval inhoudt.

Onder j: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

Onder k: Een afsluitbare duiker kan een belemmering zijn voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen. Bij het toepassen van een krooshek of drijfbalk moet deze vispasseerbaar zijn. Voor krooshekken is een spijlafstand van minimaal 8 cm voldoende.

HHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.601 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit aanleggen van een vispassage in een beperkingen gebied in ieder geval inhoudt.

Onder k: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

IIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.611 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit verwijderen van een vispassage in een beperkingen gebied in ieder geval inhoudt.

Onder j: Toegepaste materialen die in contact zijn met oppervlaktewater kunnen na verloop van tijd verweren of beschadigd raken. Verontreinigende stoffen kunnen via uitloging en slijtage in het oppervlaktewater terecht komen. Materialen waarvan bekend is dat verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen mogen niet worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor materialen die een verduurzamingsproces zijn ondergaan, omdat hier vaak stoffen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de chemische- en ecologische waterkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Bij nieuwe materialen of materialen die zijn verduurzaamd - waarbij wordt getwijfeld of er verontreinigende stoffen kunnen uitlogen - dient gehandeld te worden vanuit het voorzorgprincipe, en deze mogen niet worden toegepast.

Naar boven