Wijzigingsbesluit beleidsregels bij de Waterschapsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden,

 

gelezen het voorstel van 15 juli 2025 met nr. DM 2067811;

 

gelet op artikel 56 Waterschapswet, artikel 5.3 Omgevingswet en de Waterschapsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

Artikel I  

De wijziging van de beleidsregels bij de Waterschapsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden vast te stellen, zoals opgenomen in Bijlage A.

Artikel II  

Dit besluit treedt in werking na publicatie.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van dijkgraaf en hoogheemraden op 15 juli 2025.

J.C.H. Haan, voorzitter

F.H.M. Apeldoorn, secretaris

Bijlage A artikel I

 

Hoofdstuk 2 van de beleidsregels wordt als volgt aangevuld met 2.2 Lozen van warmte of koude:

 

2 Beleidsregels voor vergunningplichtige handelingen met betrekking tot lozingsactiviteiten

 

2.1 Algemeen

De regels met betrekking tot vergunningplichtige handelingen met betrekking tot lozingsactiviteiten zijn per 1 januari 2024 in de waterschapsverordening opgenomen. Het betreft hoofdzakelijk regels uit de zogenoemde bruidsschat. Dat zijn regels die voorheen door het Rijk waren gesteld en die met de invoering van de Omgevingswet zijn overgegaan naar het waterschap. In de komende periode zal met (de uitoefening van) deze in de praktijk worden gewerkt. Naar aanleidingen van de opgedane ervaringen zullen te zijner tijd beleidsregels worden uitgewerkt.

 

2.2 Lozen van warmte of koude

De beleidsregel uit deze paragraaf is van toepassing op het lozen van warmte of koude uit een aquathermie-systeem of uit een koelwaterinstallatie als er een vergunningplicht geldt.

 

2.2.1 Lozen van warmte of koude op een oppervlaktewaterlichaam (thermische lozing)

 

2.2.1.1 Inleiding

Als voor de activiteit lozen van warmte of koude op een oppervlaktewaterlichaam (thermische lozing) een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening en de specifieke beoordelingsregels uit het Bkl, is op deze activiteit de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons afwegingskader en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Daarnaast kunnen nog andere beleidsregels van toepassing zijn, zoals hoofdstuk 4.10 “Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aanleggen”, 4.11 “Kabel of leiding” of 4.14 “Bouwwerk geen gebouw zijnde”. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

 

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

 

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

 

Dit afwegingskader kan ook worden gehanteerd bij de beslissing om een maatwerkvoorschrift vast te stellen voor activiteiten die onder algemene regels vallen. Omdat er in dit geval ook een meldplicht of informatieplicht geldt, kan HDSR naar aanleiding daarvan (op eigen initiatief of op verzoek) een maatwerkvoorschrift opstellen. Bij het opstellen van algemene regels is al rekening gehouden met de effecten van de gereguleerde activiteiten op de waterkwaliteit.

 

2.2.1.2 Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor de activiteit lozen van warmte of koude op een oppervlaktewaterlichaam (thermische lozing) een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

 

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikelen 1.9 en 2.2 van de waterschapsverordening.

 

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het lozen van warmte of koude houden wij rekening met de volgende aspecten:

 

  • a.

    Het voorkomen van verslechtering van de chemische en ecologische waterkwaliteit of van effecten die het doelbereik voor het verbeteren van de chemische en ecologische waterkwaliteit in de weg staan;

  • b.

    Het voorkomen van belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

 

Ad a: Het voorkomen van verslechtering van de chemische en ecologische waterkwaliteit of effecten die het doelbereik voor het verbeteren van de chemische en ecologische waterkwaliteit in de weg staan.

 

Het waterschap heeft op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) de verplichting om te streven naar ecologisch gezond water. Temperatuurlozingen hebben effect op belangrijke ecologische stuurvariabelen zoals de watertemperatuur, zuurstofhuishouding, barrière voor migratie en de voedselketen. Het totaaleffect op de waterkwaliteit is voor een belangrijk deel afhankelijk van de omvang van de temperatuurlozing in relatie tot de grootte en doorstroming van het oppervlaktewater.

 

Voor warmtelozingen hanteren we - naast deze beleidsregel - het in bijlage XVIII van het Bkl genoemde informatiedocument ‘Beoordelingssystematiek warmtelozingen (CIW 4 2004-11)’ bij de beoordeling of BBT is toegepast.

Voor koudelozingen is deze beleidsregel mede gebaseerd op de Handreiking voor beoordeling van ecologische effecten van TEO-systemen, versie 2 (STOWA 2023-40). Deze Handreiking passen we - naast deze beleidsregel - toe als afwegingskader bij een vergunningaanvraag voor een koudelozing.

 

De aanvraag wordt onder meer getoetst aan de volgende aspecten:

 

Temperatuur

Temperatuur speelt een belangrijke rol bij biologische processen. Het lozen van warmte of koude kan (indirect) effecten hebben op de (ecologische) waterkwaliteit. In hoeverre deze effecten werkelijk optreden is onder andere afhankelijk van de grootte van de warmte- of koudelozing (in debiet en delta T), het watertype van het ontvangende water (stromend of stilstaand), de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewater en de aanwezige flora en fauna. Voor zowel warmte- als koudelozingen geldt dat temperatuureffecten in het voorjaar (maart t/m mei) zo klein mogelijk gehouden moeten worden. Daarom mag in deze periode warmte of koude geloosd worden met een temperatuurverschil van maximaal 2°C ten opzichte van de achtergrondtemperatuur van het ontvangende water.

 

Barrièrevorming:

Bij zowel een warmte- als een koudelozing in oppervlaktewater kan een pluim met warmer of kouder water ontstaan. Deze pluim kan als een barrière werken voor (migrerende) vissen en andere in water levende organismen. In hoeverre dit effect werkelijk optreedt is onder andere afhankelijk van de grootte van de warmte- of koudelozing (in debiet en delta T), het watertype en de dimensies van het ontvangende water (stromend of stilstaand). Als uitgangspunt geldt dat de warmte- of koudepluim niet groter mag zijn dan 50% van de natte doorsnede van de watergang en de lokstroom van vispassages niet mag worden verstoord. Maar een beoordeling dient altijd situatief te zijn omdat alle variabelen in ogenschouw genomen moeten worden.

 

Filtereffecten

Wanneer het systeem gebruik maakt van een oppervlaktewateronttrekking bestaat de kans dat organismen het systeem worden ingezogen. Een deel van de ingezogen organismen zal dit niet overleven door de trek-, druk- en schuifkrachten of door in botsing te komen met filters in de installatie. Het risico op de intrek van organismen moet daarom zo klein mogelijk zijn. Dit betekent dat bij het innamepunt een groffilter wordt toegepast met een maaswijdte van minimaal 1,5 mm en de instroomsnelheid bij het groffilter maximaal 0,15 m/s bedraagt.

 

Om effecten van de filters binnen in de installatie te voorkomen is het onttrekkingsdebiet bij stromend water kleiner dan 10% van de maatgevende lage afvoer1 van de watergang. Bij stilstaand water is het maandelijks onttrokken volume kleiner dan 10% van het volume van het oppervlaktewater. Bij hogere debieten of volumes kunnen negatieve effecten op de (ecologische) waterkwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam niet op voorhand worden uitgesloten. Door middel van een ecologische beoordeling moet dan worden onderzocht welke negatieve effecten mogelijk kunnen optreden en of er mitigerende- of compenserende maatregelen genomen moeten worden. In beginsel dient deze beoordeling door aanvrager te worden aangeleverd tenzij hiervoor afwijkende afspraken zijn gemaakt.

 

Cumulatieve effecten

Wanneer in dezelfde watergang meerdere warmte- en/of koudelozingen plaatsvinden moet er rekening gehouden worden met cumulatieve effecten. Deze effecten gaan zowel over de temperatuur, eventuele barrièrevorming, als filtereffecten. Wanneer sprake is van cumulatieve effecten dient voorafgaand een ecologische beoordeling plaats te vinden. In beginsel dient deze beoordeling door aanvrager te worden aangeleverd tenzij hiervoor afwijkende afspraken zijn gemaakt. Als een warmte- of koudelozing niet vergunningplichtig is maar onder algemene regels valt kunnen natuurlijk ook cumulatieve effecten optreden. Dat kan dan een reden zijn om een maatwerkvoorschrift op te stellen.

 

Kwetsbaar water

Binnen het beheergebied zijn oppervlaktewateren aangewezen als kwetsbaar met betrekking tot lozingen. Het gaat om (kleine) geïsoleerde wateren, (aangewezen) zwemwateren en wateren met bijzondere soorten en/of met een bijzondere levensgemeenschap. Deze wateren zijn (extra) gevoelig voor (direct) onomkeerbare effecten. Een warmte- of koudelozing op deze wateren wordt daarom in principe niet toegestaan.

 

Naast bovengenoemde aspecten kan het zijn dat andere aspecten van een warmte- of koudelozing op een oppervlaktewater moeten worden beoordeeld, zoals bijvoorbeeld het effect op begroeibaar areaal of op stratificatie in diepe plassen. Voor alle hier niet benoemde aspecten gelden de richtlijnen uit de handreiking van de STOWA.

 

Ad b: Het voorkomen van belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.

 

Het waterschap moet op grond van de Omgevingswet de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem beschermen. Het lozen van warmte of koude kan op verschillende manieren invloed hebben op de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.

 

De aanvraag worden getoetst aan de volgende aspecten:

 

Zwemwater

Oppervlaktewater dat is aangewezen als zwemwater vervult een belangrijke maatschappelijke functie. Lozingen in dergelijke wateren zijn in algemene zin onwenselijk. Een warmte- of koudelozing op deze wateren wordt in principe niet toegestaan.

 

Schaarste

Wanneer sprake is van schaarste van warmte of koude betekent dit dat er in een bepaald (deel van het) watersysteem een grotere vraag is naar warmte of koude dan het aanbod ervan. Een waterenergieplan is een gezamenlijke visie op de verdeling van de beschikbare maar dus ook schaarse warmte of koude. In een dergelijk plan is voor het oppervlaktewater in een bepaald gebied aangegeven welke koude- of warmteonttrekkingen (en dus warmte- of koudelozingen) mogelijk zijn zonder dat interferentie optreedt, en zonder dat de ecologische kwaliteit van het water in het geding komt. Indien er een waterenergieplan aanwezig is, wordt de aanvraag getoetst aan de beschikbare ruimte binnen dit waterenergieplan en aan eventuele criteria voor het toelaten van bepaalde initiatiefnemers. Gebrek aan beschikbare ruimte binnen een waterenergieplan kan reden zijn voor het weigeren van een vergunning. Bij afwezigheid van een waterenergieplan of vergelijkbaar beleid geldt dat wie het eerst komt wie het eerst maalt.

 

Tijdelijke vergunningen

Voor warmte- of koudelozingen geldt dat vergunningen altijd worden afgegeven met een einddatum. Dat wil zeggen dat vergunningen voor onbepaalde tijd niet worden afgegeven.

Dat heeft als reden dat de toekomstige situatie door veel factoren kan veranderen. Er kan meer schaarste ontstaan door meerdere warmtevragen, waardoor ook de effecten op ecologie en maatschappelijke functies kunnen toenemen. De technologie kan zich echter ook ontwikkelen waardoor juist meer ruimte ontstaat. Ook geleidelijke opwarming door klimaatverandering kan invloed hebben. Reden genoeg om geen vergunningen voor onbepaalde tijd af te geven.

 

Bij het bepalen van de geldigheidsduur van de vergunning wordt rekening gehouden met de huidige risico’s voor de chemische en ecologische waterkwaliteit, de gevoeligheid/kwetsbaarheid van het gebied, de maatschappelijke functies van het oppervlaktewater en de belangen van de aanvrager. Daarbij is de economische levensduur van de installatie een uitdrukkelijk aandachtspunt.

 

Monitoring

In de vergunning worden voorschriften opgenomen over monitoring door de vergunninghouder. Belangrijke onderdelen daarin zijn de onttrekking (debieten) door de installatie en de temperatuur van het water bij de lozing. Andere monitoringsverplichtingen worden per situatie gedefinieerd.

Naar boven