U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

wijziging Waterschapsverordening Amstel, Gooi en Vecht

Het dagelijks bestuur van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

gelezen het bestuursvoorstel  BBV 25.0129  inclusief het daarbij behorende Integraal Afwegingskader

Besluit

Artikel I

"Waterschapsverordening Amstel, Gooi en Vecht" met wijzigingen, opgenomen in Bijlage A in ontwerp vast te stellen en vrij te geven voor inspraak.

Artikel II

De ontwerp waterschapsverordening, met de daarbij behorende kaarten,  ligt met ingang van [Begin inzage termijn (Aanlevering)] gedurende een termijn van zes weken, tot en met [Einde inzage termijn (Aanlevering)] ter inzage. U kunt de stukken in deze periode ook (digitaal) inzien op het kantoor van het waterschap aan de Korte Ouderkerkerdijk 7 in Amsterdam. Belt u daarvoor naar ons klantcontactnummer 0900-9394.

Aldus vastgesteld door Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, op 6 mei 2025

dr. J.J. Sylvester                             E. Wagener

dijkgraaf                                          secretaris-directeur

Bijlage A Bijlage bij artikel I

A

Artikel 1.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze waterschapsverordening wordt verstaan onder:

aangewezen oppervlaktewaterlichaam

oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage I;

aanwonende

degene die in de directe nabijheid van het water woont, al dan niet daarvan gescheiden door een weg;

bebouwde kom

de grens waar de bebouwing, feitelijk of naar de aard van de omgeving, ophoudt;

bemaling

filterbemaling, openbemaling of spanningsbemaling;

beperkingengebied

bij of krachtens de waterschapsverordening aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een waterstaatswerk regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat waterstaatswerk;

beperkingengebiedactiviteit

activiteit binnen een beperkingengebied;

bergingsgebied

bergingsgebied als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 van de Omgevingswet;

beschermende gronden

langs wateren gelegen gronden die achterliggend land beschermen tegen afkalving door golfslag of die lager dan het boezempeil gelegen delen van het land beschermen tegen indringing van boezemwater;

Beste Beschikbare Technieken (BBT)

Zie onder A. Begrippen van Bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet

het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden en andere vergunningsvoorwaarden te vormen is aangetoond, met als doel emissies en gevolgen voor het milieu in zijn geheel te voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, te beperken, waarbij wordt verstaan onder: 

  • a.

    «technieken»: zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld,  

  • b.

    «beschikbare»: op zodanige schaal ontwikkeld dat de betrokken technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de betrokken industriële context kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken wel of niet binnen Nederland worden toegepast of geproduceerd, mits zij voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn, en

  • c.

    «beste»: het meest doeltreffend voor het bereiken van een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel.

bestuur

dagelijks bestuur van het waterschap;

blow-out

ter plaatse van de boring vloeibaar worden van de bodem, waardoor de (water)bodem openbarst;

bodemonderzoek

milieukundig, grondmechanisch, geologisch of exploratie onderzoek;

boezemland

land gelegen tussen boezemwater en een boezemwaterkering;

boezemwater

water dat deel uit maakt van het boezemsysteem;

bronbemaling

onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

constructie volgens het polderprincipe

bouwwerk waarbij kelders en ondergrondse ruimten waterdoorlatend zijn ontworpen en waaruit het opkomend of toestromend water met een pomp of ander werk wordt weggemalen;

damwand

oeverconstructie, die bestaat uit een verticaal in de grond geplaatste wand, bestaande uit losse elementen die met sloten in elkaar vallen;

directe waterkering

waterkering die directe bescherming biedt tegen overstroming door aangrenzend water zonder voorliggende waterkering;

drijvend voorwerp

drijvend voorwerp als bedoeld in artikel 1.01, onder D, onder 1°, Binnenvaartpolitiereglement;

drijvende inrichting

drijvende inrichting als bedoeld in artikel 1.01, onder D, onder 2° van het Binnenvaartpolitiereglement;

eerste watervoerend pakket

bovenste zandlaag die gevormd is in het Pleistoceen. Dit is het eerste watervoerende pakket onder het Holoceen;

freatische zone

de bovenste bodemlaag die in directe verbinding staat met de atmosfeer;

gestuurde boring

met behulp van een boorinrichting zonder graven (sleufloos) ondergronds gestuurd aanbrengen van een kabel of leiding;

gewoon onderhoud

maaien, baggeren, snoeien, verwijderen van materiaal of vuil en herstel van beschadigingen;

glastuinbouwgebied

glastuinbouwgebied dat als zodanig is aangewezen op kaart bij deze waterschapsverordening;

groene oeverzone

begroeide oever, die zich binnen de groene markeringen op de kaarthet werkingsgebied van KRW wateren en Natura 2000-gebieden bevindt;

gronddekking

de gronddekking wordt gemeten beneden de maximum geroerde diepte na baggeren (zie ook Richtlijnen Vaarwegen 2011, RWS);

grondmechanisch onderzoek

 grondonderzoek door middel van sonderingen, handboringen, mechanische boringen, peilbuizen of waterspanningsmeters;

grondwater

grondwater als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 van de Omgevingswet;

grondwaterlichaam

grondwaterlichaam als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 van de Omgevingswet;

half-verholen waterkering

aan de polderzijde verholen waterkering;

hogere gronden

door het bestuur bij besluit op een kaart aangewezen hoger gelegen gebieden;

huisaansluiting

individuele aftakking van een doorgaande kabel of leiding, naar een woning of bedrijfsruimte;

indirecte waterkering

waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming nadat een voorliggende (directe) waterkering is bezweken;

insteek

snijlijn tussen het schuine talud van een oever met het maaiveld of het talud van een waterkering met de kruin;

ISO 5815-1

ISO 5815-1:2003: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2003;

kruin

min of meer vlakke bovenzijde van een waterkering;

legger

legger als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 van de Omgevingswet;

leggerprofiel van oppervlaktewaterlichamen

het in de legger, als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 van de Omgevingswet, weergegeven profiel benodigd voor water aan- en –afvoer;

leggerprofiel van waterkeringen

het gedefinieerde minimaal vereiste theoretische profiel van een waterkering, vastgelegd in de legger, dat nodig is voor de noodzakelijke bescherming tegen water van buiten;

lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam

zie onder A. Begrippen van Bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet    

activiteit, niet zijnde een stortingsactiviteit op zee, inhoudende het brengen van stoffen, warmte of water direct op een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het gaat om de gevolgen van die stoffen of warmte of dat water voor het watersysteem;  

lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk

zie onder A. Begrippen van Bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet    

activiteit inhoudende het brengen van stoffen, warmte of water met behulp van een werk, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, in een zuiveringtechnisch werk in exploitatie bij een waterschap of een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, voor zover het gaat om de gevolgen van die stoffen of warmte of dat water voor het zuiveringtechnisch werk of het watersysteem.  

middenstrook van het water

een strook water gerekend vanuit de as van het water met een gelijke breedte van 2,5 meter aan beide zijden van de as;

Natura 2000-gebieden

gebieden die als zodanig zijn aangewezen op grond van de Wet Natuurbescherming;

natuurvriendelijke oever

oever die ten behoeve van de ecologische toestand en (natte) natuurwaarden is ingericht;

NEN 6600-1

NEN 6600-1:2019: Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater, versie 2009;

NEN 6633

NEN 6633:2007: Water en (zuiverings)slib - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (CZV), versie 2007;

NEN 6646

NEN 6646/C1:2015: Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat, versie 2015 + C1:2015;

NEN 6966

NEN 6966:2006: Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2006;

NEN-EN 872

NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen – Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005;

NEN-EN 1899-1

NEN-EN 1899-1:1998: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BODn) - Deel 1: Verdunnings- en entmethode met toevoeging van allylthioreum, versie 1998;

NEN-EN 12566-1

NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016;

NEN-EN 13284-1

NEN-EN 13284-1:2001: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties – Deel 1: Manuele gravimetrische methode, versie 2001;

NEN-EN-ISO 5667-3

NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018;

NEN-EN-ISO 5815-1

NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;

NEN-EN-ISO 5815-2

NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003;

NEN-EN-ISO 6878

NEN-EN-ISO 6878:2004: Water - Bepaling van fosfor - Ammoniummolybdaat spectometrische methode, versie 2004;

NEN-EN-ISO 9377-2

NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000;

NEN-EN-ISO 10301

NEN-EN-ISO 10301:1997: Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden, versie 1997;

NEN-EN-ISO 11732

NEN-EN-ISO 11732:2005: Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 2005;

NEN-EN-ISO 11885

NEN-EN-ISO 11885:2009: Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009;

NEN-EN-ISO 12846

NEN-EN-ISO 12846:2012: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;

NEN-EN-ISO 13395

NEN-EN-ISO 13395:1997: Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (C FA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 1997;

NEN-EN-ISO 15587-1

NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002;

NEN-EN-ISO 15587-2

NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002;

NEN-EN-ISO 15680

NEN-EN-ISO 15680:2003: Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie, versie 2003;

NEN-EN-ISO 15681-1

NEN-EN-ISO 15681-1:2005: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA), versie 2005;

NEN-EN-ISO 15681-2

NEN-EN-ISO 15681-2:2018: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA), versie 2018;

NEN-EN-ISO 15682

NEN-EN-ISO 15682:2001: Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (C FA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001;

NEN-EN-ISO 17294-2:

NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016;

NEN-EN-ISO 17852

NEN-EN-ISO 17852:2008: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008;

NEN-EN-ISO 17993

NEN-EN-ISO 17993:2004: Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof -vloeistof extractie, versie 2004;

NEN-ISO 5663

NEN-ISO 5663:1993: Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen, versie 1993;

NEN-ISO 15705

NEN-ISO 15705:2003: Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik 27 (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003;

NEN-ISO 15923-1

NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013;

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

ander oppervlaktewaterlichaam dan een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage I;

oever

zone langs de watergang tussen de waterlijn en de insteek;

oevertalud

hellingsvlak van de oever;

onderwaterprofiel

profiel van een watergang onder de waterlijn;

ontgravingsniveau

niveau van de ontgraving beneden het maaiveld;

onttrekken van grondwater

onttrekken van grondwater door middel van een mechanische pomp of een ander werk bestemd voor het onttrekken van grondwater;

onttrekken van oppervlaktewater

door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewaterlichaam, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht;

onttrekkingsinrichting

inrichting of werk, bestemd tot het onttrekken van grondwater. Onttrekkingsinrichtingen voor het onttrekken van grondwater die een samenhangend geheel vormen, worden als één onttrekkingsinrichting aangemerkt;

open wateren

meren en plassen en overige niet-lijnvormige wateren;

oppervlaktewaterlichaam

oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 van de Omgevingswet;

overstroombaar boezemland

boezemland dat lager ligt dan 0,0 meter NAP;

primaire wateren

wateren waaraan het waterschap een belangrijke functie toekent in de aan- en afvoer van water en waterberging;

primaire waterkering

primaire waterkering als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 van de Omgevingswet;

profiel van vrije ruimte

de rond het leggerprofiel gereserveerde naar verwachting benodigde ruimte voor in de toekomst benodigde versterking en ophoging;

rode zone

oeverzone als bedoeld in het Verkeersbesluit AGV Ligplaats nemen;

schip

vaartuig, met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing, dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water;

schouw

periodiek toezicht op de naleving van de onderhoudsverplichtingen in deze waterschapsverordening met betrekking tot waterstaatswerken;

secundaire wateren

wateren die geen primaire wateren zijn;

secundaire waterkering

waterkering van regionaal belang;

stedelijk gebied

gebied, als zodanig aangewezen op kaart bij deze waterschapsverordening;

stijghoogte

grondwaterstand in een peilbuis die staat afgesteld in een watervoerend pakket;

streefpeil

oppervlaktewaterpeil dat door het waterschap zoveel mogelijk wordt gehandhaafd;

teen

lijn die overeenkomt met de snijlijn van het waterkeringtalud met het horizontaal gelegen maaiveld dan wel met de bodem van het aangrenzende water waarbij in geval van een steunberm onder teen wordt verstaan: de teen van de (steun)berm;

tertiaire waterkering

waterkering van lokaal belang die niet gerekend worden tot de primaire of secundaire waterkeringen;

vaarstrook

in het Verkeersbesluit AGV Ligplaats nemen vastgestelde minimaal vrij te houden vaarwegbreedten voor de in dat besluit aangewezen scheepvaartwegen;

verhard oppervlak

oppervlak met een doorlatend vermogen van minder dan 90 liter per seconde per hectare;

verholen waterkering

waterkering die niet duidelijk herkenbaar is als dijklichaam maar onderdeel is van een hoger gelegen gebied of zone;

verkeersplateaus

vernauwingen, obstakels en dergelijke;

verkeersvoorzieningen

voorzieningen met een verkeer regulerende functie, zoals verkeersdrempels;

verlanding

ophoping van plantenmateriaal, bagger, slib, zand of andere materialen tot boven de waterlijn van het betreffende water;

vuil

drijf- en zwerfvuil, drijvende of (half) afgezonken voorwerpen en dode dieren en vissen;

waterbergingsvoorziening

een buiten het watersysteem getroffen voorziening, bedoeld om hemelwater of ander water vast te houden of te bergen voordat het water verdampt, door planten wordt opgenomen, infiltreert in de bodem of wordt afgevoerd naar een regenwaterriool of het oppervlaktewaterlichaam;

waterbodem

het onder de waterlijn gelegen grondvlak inclusief de natte oevertaluds. De waterbodem omvat het oorspronkelijke bodemmateriaal en de aanwezige bagger;

wateren

oppervlaktewaterlichamen;

wateren met vaarfunctie

bevaarbare wateren die voor het publiek toegankelijk zijn;

watergang

lijnvormige wateren: rivieren, kanalen, vaarten, grachten, tochten, sloten en singels;

waterkerend dijklichaam

waterkering in de vorm van een dijk met een kruin, een binnen- en buitentalud en een binnen- en buitenteen;

waterkering

grondlichaam of deel van een grondlichaam dat beveiliging biedt tegen overstroming, met inbegrip van de daarin aanwezige ondersteunende kunstwerken;

waterkering vervangend werk

werk met een ondersteunend grondlichaam, dat gelijke beveiliging biedt tegen overstroming als een waterkering;

waterlijn

overgang van het natte naar het droge talud bij het streefpeil of winterpeil dat in het peilbesluit is opgenomen of praktisch wordt toegepast;

waterschap

waterschap Amstel, Gooi en Vecht;

waterstaatswerk

waterstaatswerk als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 van de Omgevingswet;

watersysteem

watersysteem als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 van de Omgevingswet;

watervoerend pakket

geologische formatie waarbinnen grondwater zich eenvoudig kan verplaatsen;

werken

alle door menselijk toedoen ontstane of gemaakte objecten, constructies of inrichtingen, die met de ondergrond verbonden zijn;

woonschip

ark of schip bestemd of in gebruik om op te wonen.

B

Artikel 1.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.7 Oogmerken algemeen

De regels in deze verordening zijn in samenhang gesteld met het oog op:

  • a.

    het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

  • b.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; en

  • c.

    het vervullen van de maatschappelijke functies door watersystemen.

C

Artikel 1.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.9 Uitzondering beheeractiviteiten

  • 1.

    De vergunningplichten, meldplichten en informatieplichten in deze verordening zijn niet van toepassingen op activiteiten die het waterschap verricht in de uitoefening van zijn beheer. 

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op activiteiten die het waterschap verricht voor de aanleg of wijziging van waterstaatswerken of voor de uitvoering van planmatig onderhoud aan waterstaatswerken.

D

Artikel 2.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning het verhard oppervlak uit te breiden in en aansluitend op stedelijk en glastuinbouwgebied met meer dan 1.000 m2300 m2.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning het verhard oppervlak uit te breiden in de overige delen van het beheergebied met meer dan 5.000 m2.

    Het eerste lid is niet van toepassing als anders is bepaald in paragraaf 3.1.1.

E

Artikel 2.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.5 Compensatienorm

  • 1.

    De toename van de afvoer van hemelwater vanaf het verhard oppervlak op het watersysteem wordt gecompenseerd door open water met een omvang van tenminste 10% van de uitbreiding van het verhard oppervlak.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing als anders is bepaald in paragraaf 3.1.1.

    In afwijking van het eerste lid kan compensatie plaatsvinden door middel van een waterbergingsvoorziening, voor zover: 

    • a.

      compensatie met open water redelijkerwijs niet mogelijk is; en 

    • b.

      deze een gelijkwaardig effect heeft op het oppervlaktewatersysteem als compensatie met open water; en 

    • c.

      minimaal 6% van het peilgebied, waarin wordt gecompenseerd, uit oppervlaktewater bestaat. 

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing als anders is bepaald in paragraaf 3.1.1.

F

Artikel 2.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.10 Grondwater onttrekken en water infiltreren

  • 1.

    Dit artikel is van toepassing op grondwateronttrekkingen buiten de kernzone en beschermingszone van een waterkerend dijklichaam, buiten de kernzone en beschermingszone van een half-verholen waterkering en buiten een waterkerende constructie.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken buiten de hogere gronden en op hogere gronden binnen Natura-2000 gebieden en een zone van 100 meter daaromheen als de activiteit wordt uitgevoerd voor:

    • a.

      een (bron)bemaling, een kortdurende bodemsanering of een pompproef:

      • 1.

        met een duur langer dan 6 maanden; of

      • 2.

        de te onttrekken hoeveelheid grondwater meer bedraagt dan 50 m³ per uur en /of 15.000 m³ per vier weken;

    • b.

      een langdurige bodemsanering:

      • 1.

        met een duur langer dan 3 jaar; of

      • 2.

        de te onttrekken hoeveelheid grondwater meer bedraagt dan 15 m³ per uur en/of 4.000 m³ per vier weken; en

    • c.

      beregening en bevloeiing:

      • 1.

        met een duur langer dan 6 maanden; of

      • 2.

        de te onttrekken hoeveelheid grondwater meer bedraagt dan 30 m³ per uur en/of 8.000 m³ per vier weken.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken op hogere gronden buiten Natura-2000 gebieden en een zone van 100 meter daaromheen, als de activiteit wordt uitgevoerd voor:

    • a.

      een (bron)bemaling, een (korte) bodemsanering of een pompproef: 

      • 1.

        met een duur langer dan 6 maanden; of

      • 2.

        de te onttrekken hoeveelheid grondwater meer bedraagt dan 150 m³ per uur en 65.000 m³ per vier weken;

    • b.

      een langdurige bodemsanering:

      • 1.

        met een duur langer dan 3 jaar; of

      • 2.

        de te onttrekken hoeveelheid grondwater meer bedraagt dan 25 m³ per uur en 6.500 m³ per vier weken; en

    • c.

      beregening en bevloeiing:

      • 1.

        met een duur langer dan 6 maanden; of

      • 2.

        de te onttrekken hoeveelheid grondwater meer bedraagt dan 30 m³ per uur en 8.000 m³ per vier weken.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken als de activiteit wordt uitgevoerd:

     

    • a.

      door middel van een constructie volgens het polderprincipe voor het drooghouden van kelders en kruipruimten van woningen en gebouwen, die na 22 december 2009 voor het eerst in werking is;

    • b.

      voor permanente grondwateronttrekkingen; of

    • c.

      overige doeleinden dan genoemd in dit artikel, als de te onttrekken hoeveelheid grondwater meer bedraagt dan 10 m3m3 per uur en/of 4.000 m3m3 per vier weken.

  • 5.

    Het is verboden zonder omgevingsverordening grondwater te onttrekken als de activiteit wordt uitgevoerd voor menselijke consumptie op het grondgebied van de provincie Utrecht.

G

Artikel 2.36 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.36 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een activiteit verricht in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of in een bergingsgebied en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 2.35, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Die verplichting houdt in ieder geval in dat alle passende maatregelen worden getroffen om:

    • a.

      aantasting van de oever van meren en plassen naar vorm en constructie te voorkomen;

    • b.

      belemmering van de doorstroming in het stromingsprofiel van de watergang te voorkomen of weg te nemen;

    • c.

      afname van het bergend of infiltrerend vermogen van waterbergingsvoorzieningen te voorkomen of weg te nemen;

    • d.

      aantasting van maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen ter verbetering van de ecologische waterkwaliteit te voorkomen;

    • e.

      de uitvoering van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten te waarborgen;

    • f.

      nadelige gevolgen voor de vaarfunctie, voor zover aanwezig, van het water te voorkomen; en

    • g.

      nadelige invloed op de gewenste grondwaterstand te voorkomen.

  • 3.

    Die verplichting houdt in ieder geval ook in dat in een oppervlaktewaterlichaam alle passende maatregelen worden getroffen om:

    • a.

      aantasting van het profiel van het oppervlaktewaterlichaam naar afmeting, vorm en constructie te voorkomen;

    • b.

      waterstandverhoging en afname van het bergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken;

    • c.

      nadelige gevolgen voor de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijk te voorkomen; en

    • d.

      belemmeringen in het oppervlaktewaterlichaam voor het uitvoeren van onderhoud te voorkomen.

  • 4.

    Die verplichting houdt in ieder geval ook in dat in bergingsgebieden alle passende maatregelen worden getroffen om afname van het bergend vermogen van bergingsgebieden te voorkomen of weg te nemen.

  • 5.

    Die verplichting houdt in ieder geval ook in dat in beschermingszones alle passende maatregelen worden getroffen om belemmeringen voor het uitvoeren van onderhoud te voorkomen.

  • 6.

    Deze plicht houdt voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • e.

      lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en direct op verzoek van het bestuur kunnen worden gepresenteerd.

H

Artikel 2.40 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.40 Lozen van afvalwater of stoffen op oppervlaktewater

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning afvalwater, warmte of stoffen te lozen op een oppervlaktewaterlichaam, tenzijbehalve als het betreft: gaat om:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving; 

    • b.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd;  

    • c.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen; 

    • d.

      het lozen van grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering:

      • 1.

        waarbij de te lozen hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50 m3 per uur, 15.000 m3 per 4 weken en de duur van de lozing niet langer is dan 6 maanden voor een korte bodemsanering of;

      • 2.

        waarbij de te lozen hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 15 m3 per uur, 4.000 m3 per 4 weken en de duur van de lozing niet langer is dan 3 jaar voor een langdurige bodemsanering of;

    • e.

      het lozen van grondwater bij ontwatering, als dat grondwater: 

      • 1.

        niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering; en

      • 2 1.

        geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; 

      • 2.

        waarbij de te lozen hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50 m3 per uur, 15.000 m3 per 4 weken en de duur van de lozing niet langer is dan 6 maanden of; 

    • f.

      het lozen van afvloeiend hemelwater, als dat hemelwater: 

      • 1.

        niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;  geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en 

      • 2.

        geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit is;  

    • g.

      het lozen van huishoudelijk afvalwater, als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan: 

      • 1.

        40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;  

      • 2.

        100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;  

      • 3.

        600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten; 

      • 4.

        1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; of

      • 5.

        3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten; 

    • h.

      het lozen van koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • i.

      het lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken, mits het afvalwater afkomstig is van: 

      • 1.

        het afwassen met water; of 

      • 2.

        het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar;

    • j.

      het lozen van afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen;

    • k.

      het lozen bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht; 

    • l.

      het lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 m is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt;

    • m.

      het lozen bij het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen, het overslaan van zout voor het strooien op wegen, het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk en het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk;

    • n.

      het lozen van afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als: 

      • 1.

        het lozen is gestart voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet; en 

      • 2.

        dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd;

    • o.

      het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd;

    • p.

      het lozen van stoffen die die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam;

    • q.

      het lozen van stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan onder np, op een oppervlaktewaterlichaam en die worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer;

    • r.

      het lozen van algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam;

    • s.

      het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit;

    • t.

      het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • u.

      het lozen van afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is;

    • v.

      het lozen van afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is;

    • w.

      het lozen van afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen;

    • x.

      het lozen van afvalwater afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten;

    • y u.

      het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is;

    • z v.

      het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen, als het bereiden plaatsvindt met:

      • 1.

        grootkeukenapparatuur; één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of 

      • 2.

        één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt; 

    • aa w.

      het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers;

    • ab x.

      het lozen van afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, als:

      • 1.

        het afvalwater vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; of

      • 2.

        het afvalwater vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind; en 

    • ac y.

      het individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging.  

     

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder f, wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen alleen geloosd op: 

    • a.

      een aangewezen oppervlaktewaterlichaam als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is; 

    • b.

      en een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is. 

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder g, kan huishoudelijk afvalwater zonder omgevingsvergunning op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd: 

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of 

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen. 

  • 4.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, onder g, wordt berekend: 

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en 

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd. 

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt. 

  • 6.

    Voor de toepassing van het eerste lid, onder j en k, worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

    • a.

      bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving; 

    • b.

      grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving; 

    • c.

      A-hout en ongeshredderd B-hout; 

    • d.

      snoeihout; 

    • e.

      banden van voertuigen; 

    • f.

      autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen; 

    • g.

      straatmeubilair; 

    • h.

      tuinmeubilair; 

    • i.

      aluminium, ijzer en roestvrij staal;  

    • j.

      kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen; 

    • k.

      kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels; 

    • l.

      papier en karton; 

    • m.

      textiel en tapijt; en 

    • n.

      vlakglas. 

  • 7.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, onder u, v en y, wordt berekend: 

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd. 

  • 8.

    In afwijking van het zevende lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

  • 9.

    Het eerste lid, aanhef en onder z, geldt niet voor het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

I

Artikel 2.73 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.73 Vergunningplicht stedelijke uitbreiding

  • 1.

    Het bestuur steltkan in afwijking van artikel 2.4, de omvang van het oppervlak vastvaststellen waarboven het verboden is zonder omgevingsvergunning verhard oppervlak uit te breiden. Het bestuur kan daarbij een norm vaststellen voor compensatie van de toename van hemelwaterafvoer in het oppervlaktewatersysteem

  • 2.

    Het bestuur kan de geometrische begrenzing van het stedelijk gebied en glastuinbouwgebied wijzigen.

J

Het opschrift van artikel 3.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteitengrondwateronttrekkingsactiviteiten

K

Artikel 3.18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.18 Specifieke zorgplicht bij spoedeisende reparaties, lasgaten en proefsleuven waterkeringen

  • 1.

    Dit artikel gaat over spoedeisende reparaties, lasgaten en proefsleuven.

  • 2.

    Voor spoedeisende reparaties, lasgaten en proefsleuven houdt de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.13, in de kernzone en beschermingszone van een waterkerend dijklichaam, in de kernzone en beschermingszone van een half-verholen waterkering en in de kernzone van een verholen waterkering, in ieder geval in, dat:

    • a.

      de reparatie niet ter vervanging van de kabel of leiding is;

    • b.

      de uitvoerder van de reparatie de aanwijzingen opvolgt van het bestuur;

    • c.

      ontgravingen tot het minimum worden beperkt;

    • d.

      de ontgraving direct na het gereed komen van de reparatie wordt aangevuld met de uitgekomen grond in omgekeerde volgorde en verdicht in lagen van maximaal 0,20 meter, waarbij aan het eind van elke werkdag de ontgraving volledig wordt opgevuld; en

    • e.

      uitgekomen verharding of grond, goed aansluitend aan het omringende maaiveld, wordt hersteld en uitgestoken graszoden worden teruggebracht, of bij het ontbreken van geschikte graszoden worden de kale plekken worden ingezaaid met graszaad.

  • 3.

     

    De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.13, houdt in de kernzone van een waterkerend dijklichaam in ieder geval in, dat:

     

    • a.

      een proefsleuf maximaal 20 meter lang en maximaal 0,80 meter breed is;

    • b.

      een lasgat maximaal 1,50 meter lang en maximaal 1,50 meter breed is;

    • c.

      bij een ontgraving dwars door de kruin steeds niet meer dan 1/3 van de kruin open ligt; en

    • d.

      een ontgraving tot maximaal 1,00 meter diep onder het maaiveld reikt.

L

Artikel 3.24 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.24 Specifieke zorgplicht steigers en afmeerpalen oppervlaktewaterlichamen

  • 1.

    Dit artikel gaat over het aanleggen, hebben, wijzigen, vervangen en verwijderen van een steiger of afmeerpaal, waarvoor geen vergunning is vereist, in een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het aanbrengen, hebben, wijzigen of vervangen van een steiger of afmeerpaal houdt de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.36in een secundair water en in een primair water buiten het boezemsysteem (Noord)in een secundair water en in een primair water buiten het boezemsysteem (Oost) en in een secundair water en in een primair water buiten het boezemsysteem (West) in ieder geval in, dat:

    • a.

      een steiger of afmeerpaal:

      • 1.

        tot maximaal 3,00 meter uit de waterkant steekt, tenzij deze in een groene oeverzone ligt en wordt aangelegd conform Bijlage III;

      • 2.

        niet geheel of gedeeltelijk staat in de middenstrook, in het leggerprofiel van een primair water, in de vaarstrook of in de rode zone; en

      • 3.

        de vaarfunctie niet verhindert;

    • b.

      een steiger niet rust op meer palen dan noodzakelijk om de constructie te kunnen dragen; 

    • c.

      de vrije doorstroming onder de steiger niet wordt belemmerd; en

    • d.

      in een groene oeverzone, de steiger van het open type is, zoals aangegeven in Bijlage III

  • 3.

    Voor het aanbrengen, hebben, wijzigen of vervangen van een steiger buiten de bebouwde kom, houdt de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.36, in een secundair water of in een primair water buiten het boezemsysteem, in ieder geval in, dat de steiger een lengte heeft van maximaal 6,00 meter.

  • 4.

    Voor het aanbrengen, hebben, wijzigen of vervangen van een steiger of afmeerpaal houdt de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.36, in een primair water buiten het boezemsysteem, in ieder geval in, dat een steiger of afmeerpaal minimaal 3,00 meter van andere steigers, afmeerpalen of werken afstaat.

  • 5.

    Voor het aanbrengen, hebben, wijzigen of vervangen van een steiger of afmeerpaal houdt de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.36in het boezemsysteem, buiten de gebieden op de 'Knelpuntenkaart boezemsysteem' in ieder geval in, dat:

    • a.

      een steigerpaal of afmeerpaal een breedte heeft van maximaal 0,20 x 0,20 meter; 

    • b.

      een steiger of afmeerpaal niet geheel of gedeeltelijk staat in de middenstrook, de vaarstrook of een rode zone; en

    • c.

      in een groene oeverzone, de steiger van het open type is, zoals aangegeven in Bijlage I.

  • 6.

    Voor het aanbrengen, hebben, wijzigen of vervangen van een steiger houdt de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.36buiten de bebouwde kom, in het boezemsysteem, buiten de gebieden 'Knelpuntenkaart boezemsysteem', in ieder geval in, dat de steiger een lengte heeft van maximaal 6,00 meter.

  • 7.

    Voor het aanbrengen, hebben, wijzigen of vervangen van een steiger of afmeerpaal houdt de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.36buiten het leggerprofiel, in het boezemsysteem, buiten de gebieden 'Knelpuntenkaart boezemsysteem', in ieder geval in, dat:

    • a.

      de steiger of afmeerpaal maximaal 3,00 meter uit de waterkant steekt;

    • b.

      tenzij de steiger in een groene overzone ligt en wordt aangelegd conform Bijlage I;

    • c.

      de steiger of afmeerpaal minimaal 3,00 meter afstaat van andere steigers, afmeerpalen of werken; en

    • d.

      een steiger niet rust op meer palen dan noodzakelijk om de constructie te dragen.

  • 8.

    Voor het aanbrengen, hebben, wijzigen of vervangen van een steiger of afmeerpaal houdt de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.36in het leggerprofiel, in het boezemsysteem, buiten de gebieden 'Knelpuntenkaart boezemsysteem', in ieder geval in, dat:

    • a.

      per aanwonende een steiger of twee afmeerpalen zijn toegestaan;

    • b.

      een steiger op maximaal twee steigerpalen staat en maximaal 1,20 meter uit de waterkant steekt; en

    • c.

      een afmeerpaal maximaal 1,20 meter uit de waterkant steek. 

  • 9.

    Voor het verwijderen van een steiger of afmeerpaal houdt de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.36, in een secundair en primair water, in ieder geval in, dat:

    • a.

      schade aan oevers zo veel mogelijk wordt voorkomen en direct wordt hersteld;

    • b.

      de lengte en helling van de oever ten minst gelijk blijven; en

    • c.

      beschadigde vegetatie wordt vervangen door vegetatie van ten minste gelijkwaardige ecologische kwaliteit.

M

Het opschrift van artikel 3.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.55 Informatieplicht voor het aanleggen van straatvoorzieningen of taludtrappen, ploegen, freezen of verstoren van de grond

N

Paragraaf 3.2.17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.2.17 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

Artikel 3.59 Specifieke zorgplicht 

  • 1.

    Voor het lozen van grondwater bij sanering of ontwatering houdt de zorgplicht, bedoeld in artikel 2.36, in ieder geval in dat: 

    Voor het lozen van grondwater in een oppervlaktewaterlichaam tijdens een bodemsanering, een grondwatersanering, een onderzoek voorafgaand aan een sanering of een ontwatering houdt de zorgplicht, bedoeld in artikel 2.36, in ieder geval in dat: 

    • a.

      er gebruik wordt gemaakt van een gekalibreerde debietmeter, zodanig dat dit representatieve debietgegevens oplevert.   

    • b.

       er zonder enige belemmering een doeltreffend monsternamepunt beschikbaar is. 

    • c.

      de lozing zodanig plaatsvindt dat negatieve effecten op de zuurstofhuishouding van het ontvangende oppervlaktewater tot een minimum worden beperkt. Hiertoe moet het afvalwater op een doelmatige wijze worden belucht, door: 

      • 1.

        het afvalwater vóór lozing door een voldoende gedimensioneerde beluchtingskist te leiden, en; 

      • 2.

        het afvalwater na de beluchting door een voldoende gedimensioneerde zandfilter/bezinkbak te leiden, en;

      • 3.

        het plaatsen van een sproeistuk op het lozingswerk dat boven het ontvangende oppervlaktewater uitkomt.

    • a d.

      bij lozen van grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de emissiegrenswaarden de waarden zijn, bedoeld in tabel 3.1, gemeten in een steekmonster; 

      de emissiegrenswaarden bij het lozen van grondwater tijdens een bodemsanering, grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een sanering in tabel 3.1 en 3.2, gemeten in een steekmonster, niet mogen worden overschreden.

    • b e.

      bij lozen van grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam, de emissiegrenswaarden de waarden zijn, bedoeld in tabel 3.2, gemeten in een steekmonster; en 

      de emissiegrenswaarden bij het lozen van grondwater tijdens ontwatering in tabel 3.2, gemeten in een steekmonster, niet mogen worden overschreden.

    • c f.

      bij lozen van grondwater bij ontwatering de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l is, gemeten in een steekmonster. 

       in afwijking van de genoemde voorzieningen onder lid c mogen andere voorzieningen worden toegepast voor een doelmatige beluchting, indien toepassing van die voorzieningen noodzakelijk is voor het voldoen aan de emissiegrenswaarden zoals genoemd onder lid d en e.

     

     

    Tabel 3.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaamSaneringen

    Stof

    Emissiegrenswaarden in µgμg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 µg/l 

    PAK's Antraceen

    1 µg/l 0,10

    BTEX Fluorantheen

    50 µg/l 0,12

    Vluchtige organohalogeenverbindingen uitgedrukt als chloor Pyreen

    20 µg/l 0,27

    Aromatische organohalogeenverbindingen Benzo(b)fluoranteen 

    20 µg/l 0,017

    Benzo(k)fluoranteen 

    0,017

    Benzo(a)pyreen

    0,27

    Benzo(g,h,i)-peryleen

    0,0082

    Som PAK 

    1,0

    Minerale olie

    500 µg/l 50,0

    Cadmium

    4 µg/l 0,40

    Kwik

    1 µg/l 0,070

    Koper

    11 µg/l 1,1

    Nikkel 

    41 µg/l 4,1

    Lood

    43 µg/l 5,3

    Zink

    120 µg/l 12,0

    Chroom

    24 µg/l 2,4

    Onopgeloste stoffen  Benzeen

    50 mg/l 2,0

    Tolueen

    7,0

    Ethylbenzeen

    4,0

    Xyleen

    4,0

    Tetrachlooretheen

    3,0

    Trichlooretheen

    20,0

    1,2-dichlooretheen

    20,0

    1,1,1-trichloorethaan

    8,0

    Vinylchloride

    20,0

     
    Tabel 3.2 Emissiegrenswaarden(ontwatering en saneringen)

    Stof

    Emissiegrenswaarden in µg/l of mg/l 

    Naftaleen

    0,2 µg/l 

    PAK's

    1 µg/l 

    Minerale olie

    50 µg/l 

    Cadmium

    0,4 µg/l 

    Kwik

    0,1 µg/l 

    Koper

    1,1 µg/l 

    Nikkel

    4,1 µg/l 

    Lood

    5.3 µg/l 

    Zink

    12 µg/l 

    Chroom

    2,4 µg/l 

    Onopgeloste stoffen

    20 mg/l 20,0

    Benzeen Zuurstof

    2 µg/l  > 6,0

    Tolueen Ammonium

    7 µg/l  0,34

    Ethylbenzeen

    4 µg/l 

    Xyleen

    4 µg/l 

    Tetrachlooretheen

    3 µg/l 

    Trichlooretheen

    20 µg/l 

    1,2-dichlooretheen

    20 µg/l 

    1,1,1-trichloorethaan

    20 µg/l 

    Vinylchloride

    8 µg/l 

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

    20 µg/l 

    Monochloorbenzeen

    7 µg/l 

    Dichloorbenzenen

    3 µg/l 

    Trichloorbenzenen

    1 µg/l 

     

     

  • 2.

    Het eerste lid, onder c, is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen. 

Artikel 3.60 Meet- en rekenbepalingen 

  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd. 

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing. 

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;

    • b.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s): NEN-EN-ISO 17993;

    • c.

      voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1- trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;

    • d.

      voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2; 

    • e.

      voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;

    • f.

      voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2; en

    • g.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872. 

    • h.

      voor zuurstof conform NEN-ISO 17289:2014;

    • i.

      voor ammonium conform NEN-ISO 15923-1;

Artikel 3.61 Informatieplicht 

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozing van grondwater worden aan het bevoegd gezag gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang (aantal kubieke meters per uur, per 4 weken en in totaal) van de lozing; en

    • b.

      de stoffen die worden geloosd; en

    • c.

      de zuiveringstechnische voorzieningen die worden gebruikt om het afvalwater inclusief te lozen stoffen te verwijderen;

    • b d.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit. 

      de verwachte begin- en einddatum van de lozing.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag. 

  • 3.

    Het eerste en tweede lid geldengeldt niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als: het lozen niet langer dan 48 uur duurt;

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen plaatsvindt bij wonen. 

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken. 

O

Artikel 3.63 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.63 Specifieke zorgplicht 

  • 1.

    Voor het lozen van huishoudelijk afvalwater houdt de zorgplicht, bedoeld in artikel 2.36, in ieder geval in dat: 

    • a.

      bij het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam deze wordt geleid via een zuiveringsvoorziening;

    • b.

      bij lozen van afvalwater op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de emissiegrenswaarden de waarden zijn, bedoeld in tabel 3.3; en

    • c.

      bij lozen van afvalwater op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de emissiegrenswaarden de waarden zijn, bedoeld in tabel 3.4.

    Tabel 2.33.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam 

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l 

    Emissiegrenswaarden in mg/l 

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster 

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

     
    Tabel 3.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof 

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Emissiegrenswaarden in mg/l

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l 

    200 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen 

    30 mg/l

    60 mg/l

     
  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

P

Het opschrift van paragraaf 3.2.24 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.2.24 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaambaggerwerkzaamheden waterbodem

Q

Paragraaf 3.2.27 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.2.27 Lozen bij agrarische activiteiten

[Gereserveerd]

Artikel 3.79 Specifieke zorgplicht 

Voor het lozen van afvalwater afkomstig van de volgende agrarische activiteiten, houdt de zorgplicht, bedoeld in artikel 2.36, in ieder geval in dat:

  • a.

    bij het lozen van afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, de emissiegrenswaarden de waarden zijn, bedoeld in tabel 3.6, gemeten in een steekmonster;

  • b.

    bij het lozen van afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen de emmisiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l is, gemeten in een steekmonster;

  • c.

    bij het lozen van afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen de emissiegrenswaarden de waarden zijn, bedoeld in tabel 3.7, gemeten in een steekmonster;

  • d.

    bij het lozen van afvalwater afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten de artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving niet van toepassing zijn en de emissiegrenswaarden de waarden zijn, bedoeld in tabel 3.8, gemeten in een steekmonster; en

  • e.

    bij het lozen van afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l is, gemeten in een steekmonster.

Tabel 3.6 Emissiegrenswaarden

Stof

Emissiegrenswaarde in mg/l

Onopgeloste stoffen

100 mg/l

Biochemisch zuurstofverbruik

60 mg/l

Chemisch zuurstofverbruik

300 mg/l

Tabel 3.7 Emissiegrenswaarden

Stof

Emissiegrenswaarde in mg/l

Onopgeloste stoffen 

100 mg/l

Biochemisch zuurstofverbruik

60 mg/l

Chemisch zuurstofverbruik

300 mg/l

Tabel 3.8 Emissiegrenswaarden

Stof

Emissiegrenswaarde in mg/l

Chloride 

200 mg/l

IJzer

2 mg/l

Artikel 3.80 Meet- en rekenbepalingen 

  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd. 

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing. 

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing: 

    • a.

      voor chloride: NEN-EN-ISO 15682;

    • b.

      onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • c.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;  

    • d.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN 6633 of NEN-ISO 15705

    • e.

      voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 3.81 Informatieplicht 

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.79, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

R

Paragraaf 3.2.30 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.2.30 Lozen bij activiteiten met beton

[Gereserveerd]

Artikel 3.85 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.

S

Artikel 6.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.1 Overgangsrecht omgevingsvergunningen

  • 1.

    Een vergunning op grond van de Keur Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2019 zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning op grond van deze verordening.

  • 2.

    Als op een activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening geen verbod om zonder omgevingsvergunning de activiteit te verrichten geldt, geldt een aan een onherroepelijke omgevingsvergunning voor die activiteit verbonden voorschrift als een maatwerkvoorschrift, voor zover het voorschrift gaat over een onderwerp waarvoor het bestuur maatwerkvoorschriften kan stellen.

  • 3.

    Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend voor een activiteit waarvoor op grond van deze waterschapsverordening een verbod geldt om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten, blijft het oude recht van toepassing tot de omgevingsvergunning onherroepelijk wordt. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing als die omgevingsvergunning onherroepelijk wordt.

  • 4.

    Als een activiteit voor de inwerkingtreding van deze verordening zonder vergunning rechtmatig is verricht en bij de inwerkingtreding van deze verordening voor die activiteit een verbod om zonder omgevingsvergunning de activiteit te verrichten van toepassing wordt, geldt voor die activiteit bij de inwerkingtreding van deze verordening een omgevingsvergunning van rechtswege, mits die activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals deze werd verricht voor de inwerkingtreding.

  • 5.

    Voor een reeds verrichte activiteit die als gevolg van de wijziging het beperkingengebied van een waterstaatswerk voor het eerst vergunningplichtig wordt, geldt voor die activiteit een omgevingsvergunning van rechtswege.

  • 6.

    Voor planmatig onderhoud als bedoeld in artikel 1.9, tweede lid, dat is voorbereid voor het inwerkingtreden van deze verordening, maar waarvan op het tijdstip van inwerkingtreden van deze verordening de uitvoering nog niet heeft plaatsgevonden of de uitvoering nog niet is afgerond, geldt een omgevingsvergunning van rechtswege.

T

Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage I Overzicht Informatieobjecten

500 meter vanuit de teen van een direct waterkerend dijklichaam

/join/id/regdata/ws0155/2023/958a7dd16dfb445faa43e3018a8ff667/nld@2024‑04‑11;15112272

beheergebied

/join/id/regdata/ws0155/2023/594c59e9dae24d83a11116939508a9e2/nld@2024‑04‑11;15112272

beperkingengebied met betrekking tot een half-verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/ee8c14ac51b848f197345dd5f520564d/nld@2024‑04‑11;15112272

beperkingengebied met betrekking tot een waterkerend dijklichaam

/join/id/regdata/ws0155/2023/f98213d924fb492182a8b31789bc3c05/nld@2024‑04‑11;15112272

beperkingengebied met betrekking tot een waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/827cd71f5c02402eb286fe1c1133b6c7/nld@2024‑04‑11;15112272

beperkingengebied met betrekking tot een waterkering en beschermende gronden

/join/id/regdata/ws0155/2023/7d48ff1bb24e456287f37a800b29db4b/nld@2024‑04‑11;15112272

bergingsgebieden

/join/id/regdata/ws0155/2023/52aefea690144700a168db3821123f3a/nld@2024‑04‑11;15112272

beschermende gronden

/join/id/regdata/ws0155/2023/cae065cb44ae4f50a635792e437c3081/nld@2024‑04‑11;15112272

beschermingszone en buitenbeschermingszone van een waterkerend dijklichaam en in de kernzone en beschermingszone van een half-verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/1ffe2bd1f9b54ea58a49f0e693494a33/nld@2024‑04‑11;15112272

beschermingszone van een half-verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/3be1975b364e4014b3b71722829dea46/nld@2024‑04‑11;15112272

beschermingszone van een primair water

/join/id/regdata/ws0155/2023/d111acc181cf4588a417eda02242efc9/nld@2024‑04‑11;15112272

beschermingszone van een secundair water

/join/id/regdata/ws0155/2023/49d8fb1c7fe44ca3a97a0560cef06d73/nld@2024‑04‑11;15112272

beschermingszone van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/3913b858ac264dd4a741893284a8f488/nld@2024‑04‑11;15112272

beschermingszone van een waterkerend dijklichaam en in de kernzone van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/3c6946eb85b149759e5db92bbd6fcb93/nld@2024‑04‑11;15112272

beschermingszone van een waterkerend dijklichaam, in de beschermingszone van een half-verholen waterkering en in de kernzone van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/e6b70660ba9049869d879019c7527e1f/nld@2024‑04‑11;15112272

beschermingszone van waterkerend dijklichaam

/join/id/regdata/ws0155/2023/9e661d007b844e27bf82bd6b2f2239b3/nld@2024‑04‑11;15112272

beschermingszones

/join/id/regdata/ws0155/2023/8bd417837da3426386a8966b3aa66527/nld@2024‑04‑11;15112272

binnen een afstand van 200 meter van een windbemalingsinstallatie

/join/id/regdata/ws0155/2023/d94e397f061b4bd294e12a3cd51309cf/nld@2024‑04‑11;15112272

boezemwater

/join/id/regdata/ws0155/2023/3643ba363a074208b50c9b34d7a491dd/nld@2024‑04‑11;15112272

buiten de bebouwde kom, in het boezemsysteem, buiten de gebieden 'Knelpuntenkaart boezemsysteem'

/join/id/regdata/ws0155/2023/ce59381c39d146b0bb44c6f826d33f0c/nld@2024‑04‑11;15112272

buiten de hogere gronden en op hogere gronden binnen Natura-2000 gebieden en een zone van 100 meter daaromheen

/join/id/regdata/ws0155/2023/0fc2b7b9882847c096c19454c58b60ec/nld@2024‑04‑11;15112272

buiten de kernzone en beschermingszone van een waterkerend dijklichaam, buiten de kernzone en beschermingszone van een half-verholen waterkering en buiten een waterkerende constructie

/join/id/regdata/ws0155/2023/bcd18716e74e45e892b0f30112f9099f/nld@2024‑04‑11;15112272

buiten de kernzone of beschermingszone van een waterkerend dijklichaam, buiten de kernzone en beschermingszone van een half-verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/12960940804744af9fa6a1bcf9fd6ffb/nld@2024‑04‑11;15112272

buiten een peilafwijkingengebied

/join/id/regdata/ws0155/2023/a9e8eb2e749d43679fa2b2ac77d5714d/nld@2024‑04‑11;15112272

/join/id/regdata/ws0155/2023/a9e8eb2e749d43679fa2b2ac77d5714d/nld@2025‑05‑20;10025875

buiten een peilafwijkingengebied in een secundair water

/join/id/regdata/ws0155/2023/f5cd3fd6d0404b4380bd686a6606d63c/nld@2024‑04‑11;15112272

/join/id/regdata/ws0155/2023/f5cd3fd6d0404b4380bd686a6606d63c/nld@2025‑05‑20;10025875

buiten het leggerprofiel, in het boezemsysteem, buiten de gebieden 'Knelpuntenkaart boezemsysteem'

/join/id/regdata/ws0155/2023/aae9c9a29185428286101ce64bbe81d6/nld@2024‑04‑11;15112272

buitenbeschermingszone van een waterkerend dijklichaam

/join/id/regdata/ws0155/2023/2a7940b25a1c4d9bbe7a3cfeeac5485c/nld@2024‑04‑11;15112272

buitenbeschermingszone van een waterkerend dijklichaam, de kernzone van een half-verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/6a24ce6ec10243dba8a1dab4fcab11d3/nld@2024‑04‑11;15112272

buitenbeschermingszone van een waterkerend dijklichaam en de kernzone van een half-verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2025/6404e0cc0a3e44d7b65632868ab3a9e6/nld@2025‑05‑20;10025875

een primair water, anders dan een boezemwater, of aan of op een secundair water

/join/id/regdata/ws0155/2023/2c36b8dde0bb496fb8631a743e8b9cb7/nld@2024‑04‑11;15112272

gebieden 'Knelpuntenkaart boezemsysteem'

/join/id/regdata/ws0155/2023/7a20e7d3e53d451eb79fe169e76605b2/nld@2024‑04‑11;15112272

groene oeverzone

/join/id/regdata/ws0155/2025/573b1ca9ef8c46dca3c60b3f28e329a1/nld@2025‑05‑20;10025875

grondgebied van de provincie Utrecht

/join/id/regdata/ws0155/2023/2315c3db3bf84a599e60e08524401d4a/nld@2024‑04‑11;15112272

hogere gronden buiten Natura-2000 gebieden en een zone van 100 meter daaromheen

/join/id/regdata/ws0155/2023/d611712428584cf69e2e614653581bae/nld@2024‑04‑11;15112272

in een primair water in de gebieden 'Knelpuntenkaart boezemsysteem'

/join/id/regdata/ws0155/2023/832efc7d1a6b4e3b9cd7235c9abeb489/nld@2024‑04‑11;15112272

in een primair water of de beschermingszone van een primair water

/join/id/regdata/ws0155/2023/8a435a852eb648e29737cf848b7df9c7/nld@2024‑04‑11;15112272

in een primair water, in een secundair water, in de kernzone of beschermingszone van een waterkerend dijklichaam, in de kernzone van een half-verholen waterkering of in beschermende gronden

/join/id/regdata/ws0155/2023/07e55ec5324245fab920b81f585d2adf/nld@2024‑04‑11;15112272

in een secundair water en in een primair water buiten het boezemsysteem (Noord)

/join/id/regdata/ws0155/2023/4b76331abdd64e86809d7b919baad9e7/nld@2024‑04‑11;15112272

in een secundair water en in een primair water buiten het boezemsysteem (Oost)

/join/id/regdata/ws0155/2023/d02d9a3eab19467688209a9138fde567/nld@2024‑04‑11;15112272

in een secundair water en in een primair water buiten het boezemsysteem (West)

/join/id/regdata/ws0155/2023/b0fc9c61613549a5b908256bb9a0a5dd/nld@2024‑04‑11;15112272

in een secundair water in de gebieden 'Knelpuntenkaart boezemsysteem'

/join/id/regdata/ws0155/2023/658b03a8e77b4157b9d798d45a9f6b13/nld@2024‑04‑11;15112272

in het boezemsysteem, buiten de gebieden op de 'Knelpuntenkaart boezemsysteem'

/join/id/regdata/ws0155/2023/7b3cb08d65ac4165950c73f58dad5688/nld@2024‑04‑11;15112272

in het leggerprofiel, in het boezemsysteem, buiten de gebieden 'Knelpuntenkaart boezemsysteem'

/join/id/regdata/ws0155/2023/3a6855b82a7a4d99a4a845fab99a9df7/nld@2024‑04‑11;15112272

kernzone en beschermingszone van een half-verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/3862e07315164b2886081a90abeacaf6/nld@2024‑04‑11;15112272

kernzone en beschermingszone van een waterkerend dijklichaam

/join/id/regdata/ws0155/2023/a71708043c64486c88e8801e1dded760/nld@2024‑04‑11;15112272

kernzone en beschermingszone van een waterkerend dijklichaam en in de kernzone van een half-verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/d77ed30bb4344abda7f9cb0ca91b038d/nld@2024‑04‑11;15112272

kernzone en beschermingszone van een waterkerend dijklichaam, in de kernzone en beschermingszone van een half-verholen waterkering en in beschermende gronden

/join/id/regdata/ws0155/2023/b2339f01fd534f619f5a890a2d3c4684/nld@2024‑04‑11;15112272

kernzone en beschermingszone van een waterkerend dijklichaam, in de kernzone en beschermingszone van een half-verholen waterkering en in de kernzone van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/535c5d9c806d49e18ade806211ca0a84/nld@2024‑04‑11;15112272

kernzone en beschermingszone van een waterkerend dijklichaam, in de kernzone van een half-verholen waterkering en in beschermende gronden

/join/id/regdata/ws0155/2023/b4371c7d6e904f73af67bff7288ca8ee/nld@2024‑04‑11;15112272

kernzone en beschermingszone van een waterkerend dijklichaam, in de kernzone van een verholen waterkering en in de kernzone van een half-verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/0382cdd79f5e4157ba20f548b277758e/nld@2024‑04‑11;15112272

kernzone of beschermingszone van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/d1f2479728794dd1ba5c16142b598017/nld@2024‑04‑11;15112272

kernzone of beschermingszone van een waterkerend dijklichaam of in de kernzone of beschermingszone van een half-verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/2174dc33dc944c9c970d1c4700a0438c/nld@2024‑04‑11;15112272

kernzone of beschermingszone van een waterkerend dijklichaam, in de kernzone of beschermingszone van een half-verholen waterkering, in de kernzone of beschermingszone van een verholen waterkering en in beschermende gronden

/join/id/regdata/ws0155/2023/cecc9c03b0d04116b94f2fdd64ef7fb3/nld@2024‑04‑11;15112272

kernzone of beschermingszone van een waterkerend dijklichaam, in de kernzone of beschermingszone van een half-verholen waterkering, in de kernzone of beschermingszone van een verholen waterkering of in beschermende gronden

/join/id/regdata/ws0155/2023/8aa6faef820a46dfbfa4edf5e2759262/nld@2024‑04‑11;15112272

kernzone van een half-verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/9bf15c4746114ce3a156a88f1866e934/nld@2024‑04‑11;15112272

kernzone van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/2eb98d8e8448452b8052d62e8733af6a/nld@2024‑04‑11;15112272

kernzone van een waterkerend dijklichaam

/join/id/regdata/ws0155/2023/1d4eb9dc9cbe44c08d6f5793737ecae2/nld@2024‑04‑11;15112272

kernzone van een waterkerend dijklichaam en in de kernzone en buitendijkse beschermingszone van een half-verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/c3bd2839df304ba2adf737e3a2f5e869/nld@2024‑04‑11;15112272

kernzone van een waterkerend dijklichaam en in de kernzone van een half-verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/7620a1761cc94fed9caba1afa86a66fb/nld@2024‑04‑11;15112272

kernzone van een waterkerend dijklichaam, in de beschermingszone en kernzone van een half-verholen waterkering en in de beschermingszone en kernzone van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/114ed5d0ee274fba8dfd1c849009cfba/nld@2024‑04‑11;15112272

leggerprofiel

/join/id/regdata/ws0155/2023/013544506be1446888dd0ad7622f484a/nld@2024‑04‑11;15112272

overige delen van het beheergebied

/join/id/regdata/ws0155/2023/57cee0f7db9346bb814c4ebf7ea4b4f8/nld@2024‑04‑11;15112272

minimaal 6% van het peilgebied

/join/id/regdata/ws0155/2025/b96aaa9620054d3bb969d8ae29b65898/nld@2025‑05‑20;10025875

oppervlaktewaterlichaam

/join/id/regdata/ws0155/2023/216ea54b0b244d1b983ad3ea9937be88/nld@2024‑04‑11;15112272

overstroombaar boezemland

/join/id/regdata/ws0155/2023/af5cfbb990214e628b39be57d7fec2ec/nld@2024‑04‑11;15112272

peilafwijkingengebied

/join/id/regdata/ws0155/2023/88596a2a8c5b408facf9eecd1d3a1afd/nld@2024‑04‑11;15112272

/join/id/regdata/ws0155/2023/88596a2a8c5b408facf9eecd1d3a1afd/nld@2025‑05‑20;10025875

primair water

/join/id/regdata/ws0155/2023/3b5e068a7a8e4ac99a3a40001eda4b9b/nld@2024‑04‑11;15112272

primair water buiten het boezemsysteem

/join/id/regdata/ws0155/2023/73763c99df2f41d1a3d9d3e21cbcc1bd/nld@2024‑04‑11;15112272

secundair water

/join/id/regdata/ws0155/2023/5e72f1cb6a744785b9973a0f49eeadcb/nld@2024‑04‑11;15112272

secundair water buiten de kernzone of beschermingszone van een waterkerend dijklichaam en buiten de kernzone of beschermingszone van een half-verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0155/2023/99f6c17e488c4c48af520e54cadb2fec/nld@2024‑04‑11;15112272

secundair water buiten de kernzone of beschermingszone van een waterkerend dijklichaam en buiten de kernzone of beschermingszone van een half-verholen waterkering en buiten de kernzone of beschermingszone van een verholen waterkering 

/join/id/regdata/ws0155/2023/e957295f468341d0aa393fc93e3d1068/nld@2024‑04‑11;15112272

secundair water in de kernzone of beschermingszone van een waterkerend dijklichaam

/join/id/regdata/ws0155/2023/e85a09849d3e442184ac1c9100c72873/nld@2024‑04‑11;15112272

secundair water met een vaarfunctie

/join/id/regdata/ws0155/2023/7af9279f0985427992614fc5fd80692b/nld@2024‑04‑11;15112272

secundaire wateren en primaire wateren buiten de gebieden op de 'Knelpuntenkaart boezemsysteem' (Noord)

/join/id/regdata/ws0155/2023/14cab01945d84f61989b0f6ffe9df77e/nld@2024‑04‑11;15112272

secundaire wateren en primaire wateren buiten de gebieden op de 'Knelpuntenkaart boezemsysteem' (Oost)

/join/id/regdata/ws0155/2023/9e21fedee6274ddea06ff42ca0605943/nld@2024‑04‑11;15112272

secundaire wateren en primaire wateren buiten de gebieden op de 'Knelpuntenkaart boezemsysteem' (West)

/join/id/regdata/ws0155/2023/6e611990c6984281b8afa6048af09480/nld@2024‑04‑11;15112272

stedelijk en glastuinbouwgebied

/join/id/regdata/ws0155/2023/3a909ae5fb3e4f10aada7d60cbe0ec6c/nld@2024‑04‑11;15112272

U

Binnen bijlage III wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

11 Verhard oppervlak

Tabel 1.11

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Vergunningplichtige activiteiten

Beperkingengebied 

Gegevens en bescheiden 

 

 

- Een omschrijving van de ligging, aard en oppervlak van uitbreiding van het verhard oppervlak - Een omschrijving    :    

i.  van de aard en de ligging en afmetingen, op kaart, van de maatregelen in het          oppervlaktewaterlichaam      ii. van de waterbergingsvoorzieningen buiten het oppervlaktewaterlichaam

iii een beheer
- en onderhoudsplan van de waterbergingsvoorziening  

-
Een motivering van de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de voorkeursvolgorde voor afvloeiend hemelwater:     i.  hergebruik     ii. infiltratie in de bodem op eigen terrein      iii. vasthouden op eigen terrein     iv. afvoeren-  Gegevens en bescheiden waaruit blijkt:      i.   dat de waterbergingsvoorziening effectief en duurzaam is      ii.  dat de werking van de waterbergingsvoorziening in de toekomst gewaarborgd is     iii. dat het effect van de waterbergingsvoorziening op het watersysteem gelijkwaardig is aan het effect van compensatie door aanleg van water     iv. dat de benodigde publiekrechtelijke en privaatrechtelijke toestemmingen voor de aanleg van de          waterbergingsvoorziening zijn of zullen worden verkregen

 

V

Binnen bijlage III komt de volgende sectie te luiden:

16 Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk

Tabel 1.16

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Vergunningplichtige activiteiten

Beperkingengebied

Gegevens en bescheiden

 

  • Primaire wateren 

  • Secundaire wateren 

a. het maximale debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater; 

b. de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden; 

c. een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt; 

d. een lijst met stoffen die worden geloosd; 

e. een riooltekening; 

f. de locaties van de lozingspunten; 

g. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan; 

h. een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken; 

i. een onderbouwing van de noodzaak om te lozen; 

j. de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd; 

k. de bron of oorzaak van het afvalwater dat wordt geloosd; 

l. de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving

m. de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets; 

n. een beschrijving van de wijze waarop de lozing plaatsvindt, wordt geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd; 

o. als een andere lozingsroute dan naar het oppervlaktewater niet mogelijk is: de redenen waarom dat het geval is; 

 

W

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.7 Oogmerken algemeen

Sub b & cDit artikel geeft aan met welke oogmerken de regels in dit hoofdstuk zijn gesteld. Dit zijn, kort gezegd, de doelstellingen van het waterbeheer (zie de begripsomschrijving van beheer van watersystemen in de memorie van toelichting van de Omgevingswet) die betrekking hebben op de waterkwaliteit en functievervulling door watersystemen, aangevuld met de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken. De regels in dit hoofdstuk zijn niet gesteld met het doel om wateroverlast of watertekorten te voorkomen of te beperken. Er kunnen in het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening wel regels over lozingen staan met dat oogmerk (vanuit de voormalige keur). Op grond van artikel 10.29a van de Wet milieubeheer moet het waterschap bij het stellen van regels in de waterschapsverordening ook rekening houden met de in dat artikel opgenomen voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater. Deze voorkeursvolgorde gold ook voor de voormalige rijksregels die in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Bij het opstellen van de regels over lozingen in een oppervlaktewaterlichaam in dit hoofdstuk is daarom niet alleen rekening gehouden met de bescherming van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken, maar ook met bijvoorbeeld de voorkeur om afvalwater, dat qua biologische afbreekbaarheid niet overeenkomt met huishoudelijk afvalwater, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron te hergebruiken of lokaal terug te brengen in het milieu. Daarom is in verschillende artikelen in dit hoofdstuk bepaald dat afvalwaterstromen onder voorwaarden op een oppervlaktewaterlichaam kunnen worden geloosd. Hierbij is een afweging gemaakt tussen enerzijds de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam (dat leidt tot beperking van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam) en anderzijds de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken en de voorkeur voor lokale verwerking van afvalwater (dat leidt tot beperking van lozingen op de vuilwaterriolering). Waar het oogmerk ‘doelmatig beheer van afvalwater’ staat, duidt dit erop dat deze afweging heeft gespeeld.

Dit artikel bevat de algemene oogmerken van waterbeheer. De algemene oogmerken worden in hoofdstuk 2 uitgewerkt in de oogmerken voor de verschillende onderdelen van het watersysteem – grondwater, waterkeringen en beschermende en oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden. Voor de aanleg van verhard oppervlak en stedelijke uitbreiding zijn aparte oogmerken geformuleerd. Voor de toelichting daarop wordt verwezen naar het algemeen van toelichting hierboven.

Dit artikel benoemt de algemene oogmerken van de regels in deze waterschapsverordening. Deze zijn ontleend aan de wettelijke taken van het waterschap en sluiten aan bij het doel van een evenwichtige benadering van bescherming en benutting van de fysieke leefomgeving zoals vastgelegd in Artikel 1.3 van de Omgevingswet. 

In deze waterschapsverordening is gekozen voor erkenning van het principe van gebruik binnen systeemgrenzen. Dit betekent een balans tussen het gebruik van het watersysteem voor zover dat in samenhang past met de ecologische, chemische en hydrologische draagkracht van ons watersysteem. Daarmee wordt evenwichtig invulling gegeven aan water- en bodemsturende principes en werken we samen aan een toekomstbestendig watersysteem en beheer.

Bij het opstellen van de regels in deze waterschapsverordening is uitgegaan om gebruiksruimte toe te kennen in samenhang met de draagkracht van het watersysteem. Dat vereist diepgaand inzicht in het watersysteem binnen het beheergebied, maar ook daarbuiten. Te denken aan de effecten van te droge en juist te natte periodes, en de interactie daarbij met iedereen die gebruik maakt van het watersysteem, alswel de buurwaterschappen. Hierbij wordt rekening gehouden met cumulatieve effecten van meerdere activiteiten die kunnen plaatsvinden. Deze benadering is van belang omdat individuele handelingen – zoals lozingen, onttrekkingen of verharding van oppervlak – afzonderlijk relatief klein kunnen zijn, maar gezamenlijk kunnen leiden tot achteruitgang van waterkwaliteit of waterveiligheid.

In gebieden waar de kwaliteit of capaciteit van het systeem onder druk staat, kunnen beperkingen worden opgelegd. In andere gebieden kan juist ruimte worden geboden voor nieuwe maatschappelijke functies, mits die binnen de gestelde systeemgrenzen blijven. De oogmerken in dit artikel gelden voor de gehele waterschapsverordening en worden in hoofdstuk 2 nader uitgewerkt per watersysteemonderdeel (zoals oppervlaktewater, grondwater, waterkeringen en bergingsgebieden). 

X

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.9 Uitzondering beheeractiviteiten

Regulier beheer en onderhoud door het waterschap zijn uitgezonderd van de vergunningplichten en meld- en informatieplichten in de waterschapsverordening. Daarop bestaan tweebestaat een uitzonderingen. Dat is bij de aanleg of wijziging van waterstaatswerken. In dat geval is een wijziging van de legger noodzakelijk en kan niet meer worden gesproken van onderhoud van het waterstaatwerk. Van onderhoud is immers alleen sprake als het waterstaatswerk in overeenstemming wordt gebracht met de normatieve afmetingen in de legger. 

Het tweede geval betreft het planmatig onderhoud van waterstaatswerken. Bij planmatig onderhoud is geen sprake van incidenteel herstel maar wordt het onderhoud planmatig voorbereid. Dat is meestal het geval wanneer de omvang van het werk en de bij het werk betrokken belangen van de omgeving een meer uitgebreide voorbereiding en afweging vergen.

In beide gevallen biedt het Het verlenen van een omgevingsvergunning voor de waterschapswerken biedt rechtsbescherming voor belanghebbenden.

Y

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Algemene en gebiedspecifieke oppervlaktenormen voor vergunningplichtige gevallen  Bij Er is een algemene norm bij welke oppervlakte aan toename van verharding een vergunning nodig is kan verschillen per gebied. Er is een algemene norm, namelijk: bij aanleg van meer dan 5000 m2300 m2 verhard oppervlak buiten stedelijk gebied of meer dan 1000 m2 in bestaand of nieuw in te richten stedelijk gebied of glastuinbouwgebied. De begrenzing van stedelijk en glastuinbouwgebied is een digitaal werkingsgebied bij de waterschapsverordening. Het bestuur kan afwijken van deze norm, door voor een gebied een besluit te nemen met daarin een specifieke norm voor dat gebied. Daarmee heeft het bestuur de mogelijkheid om flexibel en gebiedspecifiek maatwerk te leveren in afstemming met de belanghebbenden. Zolang er geen vastgestelde gebiedsnorm is gelden de algemene normen. 

Gevallen waarvoor de regels niet gelden De vergunningplicht geldt niet voor de aanleg van sportvelden, kunstgrasvelden en andersoortige verharding met een doorlatendheid van meer dan 90 l/s/ha. De vergunningplicht geldt evenmin voor terreinen die bebouwd waren maar waarvan de bebouwing is verwijderd en die braak liggen. Die terreinen worden beschouwd als reeds verhard, voor zover de bestemming tijdens een periode van braak liggen niet is gewijzigd. Alle extra verharding ten opzichte van de verharding die er eerder lag, telt mee bij het bepalen of de verharding vergunningplichtig is.

Z

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.5 Compensatienorm

Algemene en gebiedspecifieke normen voor compensatie verhard oppervlak met open water Een initiatiefnemer dient het verlies aan waterberging in de bodem en de verhoogde afvoer van hemelwater op het oppervlaktewater, te compenseren. Dat kan door elders in hetzelfde peilgebied open water aan te leggen of door alternatieve waterberging toe te passen (bijvoorbeeld vegetatiedaken of speciale constructies om water op te vangen). Bij compensatie in open water geldt als norm dat het oppervlaktewatersysteem wordt uitgebreid met een wateroppervlak dat gelijk is aan 10 tot 20% van het aan te leggen verhard oppervlak. In de meeste gevallen is een percentage van ten minste 10% voldoende. In individuele gevallen kan het bestuur de compensatienorm naar boven bijstellen tot 20%. Dit zal met name het geval zijn in stedelijk gebied met een hoge bebouwingsdichtheid. 

Het bestuur kan gebiedspecifieke normen vaststellen voor de omvang van het vergunningplichtig oppervlak aan verharding en de compensatienorm. Die normen worden in dat geval vastgesteld in hoofdstuk 3 van de waterschapsverordening. Met de gebiedspecifieke normen wordt duidelijkheid geboden aan gemeenten, projectontwikkelaars en particuliere initiatiefnemers welke normen waar gelden, met het oog op het voorkomen van wateroverlast. Gemeenten kunnen de normen gebruiken bij de voorbereiding van ruimtelijke besluiten. En projectontwikkelaars en particuliere initiatienemers kunnen bij het opstellen van hun stedenbouwkundig ontwerp en de aanvraag van een vergunning rekening houden met de compensatienorm.

Alternatieve compensatievoorzieningen  In plaats van Wanneer de aanleg van open water redelijkerwijs niet mogelijk is kan een initiatiefnemer ook alternatieve waterberging toepassen, mits het effect van de alternatieve waterberging op het oppervlaktewatersysteem gelijk is aan compensatie in de vorm van open water en tenminste 6% van het peilvak, waarin gecompenseerd wordt, uit oppervlaktewater bestaat. Bovendien dient de effectiviteit over een langere termijn te zijn geborgd. De aanvrager moet dat aantonen. Tevens dient de aanvrager middels een beheer- en onderhoudsplan opstellen

De minimale omvang van de waterberging is 70 m3. Dit is de benodigde waterberging bij de aanleg van 1000 m² verharding. De berekening van de benodigde capaciteit van de waterberging bij 1000 m² verharding is gebaseerd op een ontwerpbui van 70 mm/dag en verwaarlozing van de gemaalcapaciteit. Inmiddels zijn er nieuwe gestandaardiseerde neerslaggebeurtenissen beschikbaar, die gebiedsafhankelijk kunnen worden toegepast. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de 7 gestandaardiseerde neerslaggebeurtenissen voor korte en lange duur. De tabel bevat voor iedere neerslaggebeurtenis de schaal, de duur, de hoeveelheid, de initiële conditie en de herhalingstijden. Met behulp van deze tabel is het mogelijk om het benodigde volume van een waterberging te berekenen.

Tabel: Neerslaghoeveelheden voor de standaard neerslaggebeurtenissen met herhalingstijden van 100, 250 en 1000 jaar voor het huidige klimaat en het klimaat in 2050 volgens het worst-case scenario consistent met KNMI’14.

Schaal 

Duur 

Herhalingstijd huidig klimaat (jaar)

Hoeveelheid huidig klimaat (mm)

Hoeveelheid klimaat 2050 (mm)

Factor 

Lokaal 

1 uur 

100250

6070

7090

21%21%

2 uur

1000

130

160

21%

Regionaal 

48 uur 

1002501000

100 (115)115 (140)135 (190)

120 (135)130 (165)160 (220)

15%15%15%

Bron: STOWA, 2015 & 2018, KNMI 2018 en tussentijdse berekeningen KNMI.

De minimale omvang van een alternatieve waterberging is 36.6m3. Dit is de benodigde waterberging bij de aanleg van 300 m² verharding, gebaseerd op het bergen van een ontwerpbui van 122 millimeter per 24uur en verwaarlozing van de gemaalcapaciteit en infiltratiecapaciteit. Deze ontwerpbui is overgenomen van de neerslagstatistiek met zichtjaar 2100 van KNMI'23 / STOWA 2024. Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in de afwateringsgebieden en peilvakken, dit moet toekomstbestendig, en open waterberging is de geprefereerde vorm van waterberging. In specifieke gevallen is het technisch niet goed mogelijk om open waterberging die aansluit op het watersysteem te creëren, bijvoorbeeld vanwege te grote afstand tot het oppervlaktewater, percelenverdeling, of tussenliggende infrastructuur. In dat geval mag de toename aan verhard oppervlak gecompenseerd worden door de aanleg van alternatieve waterberging, mits er minimaal 6% openwaterberging in het peilvak aanwezig is. Er is minimaal 6% oppervlaktewater nodig in een peilvak om een robuust watersysteem te garanderen.

AA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.9 Specifieke zorgplicht

Specifieke zorgplichtenRisico’s van een grondwateronttrekking zijn met name dat de grondwaterstand daalt, waterstromen veranderen en de kwaliteit van het grondwater verslechtert. Dit kan nadelig of schadelijk zijn voor andere belangen, zoals natuur, landbouw, bebouwing, civieltechnische werken zoals kunstwerken, waterkeringen en wegen, drinkwatervoorziening, groenvoorziening, archeologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden, de werking van een bodemenergiesysteem, de werking van een grondwatersanering, bodemdaling enz. Ook infiltratie van water in de ondergrond heeft risico’s voor grondwaterstanden en grondwaterkwaliteit. De specifieke zorgplichten zijn bedoeld om dergelijke negatieve effecten te voorkomen.

BB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.40 Lozen van afvalwater of stoffen op oppervlaktewater

Voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap is een omgevingsvergunning vereist, als die lozing niet is geregeld in de afdelingen 2.2 tot en met 2.18 van deze waterschapsverordening. Dit sluit aan op de systematiek van artikel 6.2 van de Waterwet: voor alle lozingen is een vergunning vereist, tenzij voor de lozing een vrijstelling geldt. De vergunningplicht is beperkt tot het lozen van stoffen of warmte (oftewel de gevolgen voor de waterkwaliteit). Een eventuele vergunningplicht voor het lozen van water (oftewel de gevolgen voor de waterkwantiteit) staat in het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening. Beide vergunningen kunnen natuurlijk wel gelijktijdig worden aangevraagd. De vergunningplicht geldt niet voor het lozen van warmte of stoffen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Voor die lozingen is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist. De vergunningplicht geldt ook niet voor water dat afkomstig is uit het oppervlaktewaterlichaam waarop het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd. Er zijn dan immers geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. De vergunningplicht geldt ook niet voor lozingen afkomstig van wonen.

Lid 1 sub dAfvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel. 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit. Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd. Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen, die een grotere omvang hebben en daardoor minder kwetsbaar zijn voor lozingen, zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening. In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht in dit hoofdstuk.

Lid 1 sub eGrondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt. De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om het waterschap te informeren over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap om na te gaan of er in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen zou kunnen leiden. In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht en is daarom niet uitgeschreven in dit artikel. Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen specifieke eisen bevatte voor deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap is een omgevingsvergunning vereist, als die lozing niet is vrijgesteld in artikelen 2.40 en 2.57 van deze waterschapsverordening. Dit sluit aan op de systematiek van artikel 6.2 van de inmiddels vervallen Waterwet: voor alle lozingen is een vergunning vereist, tenzij voor de lozing een vrijstelling geldt. De vergunningplicht betreft het lozen van afvalwater, stoffen of warmte (oftewel met gevolgen voor de waterkwaliteit). Met het oog op de verplichtingen vanuit Europa zijn activiteiten die mogelijk negatieve effecten kunnen hebben op de ecologische en chemische kwaliteit van een krw-oppervlaktewaterlichaam vergunningplichtig geworden. De lozingen die zijn vrijgesteld zijn lozingen waar geen negatieve effecten verwacht worden. Indien nodig kunnen voor deze lozingen in specifieke gevallen door middel van maatwerkvoorschriften aanvullende voorschriften worden opgelegd. 

De vergunningplicht, op grond van de waterschapsverordening, is aanvullend op een vergunningplichtige lozingsactiviteit op grond van de Richtlijn industriële emissies (Rie) of het Bal. Industriële bedrijven met een IPPC-installatie, zoals bedoeld in artikel 3, onder 3, van de richtlijn industriële emissies en veehouderijen(Rie), en lozen op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap, is ook een omgevingsvergunning vereist.

De vergunningplicht in deze waterschapsverordening geldt niet voor het lozen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Voor die lozingen is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist. Voor alle vergunningplichtige lozingen (op grond van het Bal, Rie en de waterschapsverordening, zijn beleidsregels (hoofdstuk 17) opgesteld.

Lid 1 sub d Bij het saneren kunnen, naast het beoogde positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in de specifieke zorgplichten (artikel 3.59) middelvoorschriften (o.a. beluchten) en doelvoorschriften (emissiegrenswaarden) opgenomen voor het lozen daarvan. Tevens is een vergunningplicht opgenomen voor langdurige lozingen of lozingen met een groot debiet.  Voor een vergunningplichtige grondwaterlozing moet men dan voldoen aan de beleidsregels behorende bij de waterschapsverordening. Op deze wijze wordt er beter invulling gegeven aan het mitigeren van de schadelijke gevolgen van een grondwaterlozing die lang duurt of met grote hoeveelheden plaatsvindt. 

Lid 1 sub e Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die bijvoorbeeld na een paar dagen zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt. Over het algemeen kan het grondwater dat bij ontwatering vrijkomt lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om het waterschap te informeren over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang om de juiste zuiveringstechnische voorzieningen daarop af te stemmen. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het ontwateren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in de specifieke zorgplichten (artikel 3.59) middelvoorschriften (o.a. beluchten) en doelvoorschriften (emissiegrenswaarden) opgenomen voor het lozen daarvan. Tevens is een vergunningplicht opgenomen voor langdurige lozingen of lozingen met een groot debiet. Voor een vergunningplichtige grondwaterlozing moet men dan voldoen aan de beleidsregels behorende bij de waterschapsverordening. Op deze wijze wordt er beter invulling gegeven aan het mitigeren van de schadelijke gevolgen van een grondwaterlozing die lang duurt of met grote hoeveelheden plaatsvindt. 

Lid 1 sub f Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit artikel is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit. 

De regeling voor het lozen van afvloeiend hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen is verantwoordelijk voor het nemen van deze preventieve maatregelen en kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht (artikel 2.4) worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden het schoonhouden van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging), of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen. In deze verordening is ervoor gekozen deze preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen. 

Lid 1 sub g In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater 10 wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2.000 inwonerequivalenten. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater. 

Lid 1 sub h Deze afdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen. Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen) worden toegevoegd. De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening; andere oppervlaktewaterlichamen zijn niet aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd: De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij L = lozingsdebiet (m3/s) ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius. W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging. Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.

Lid 1 sub i Deze afdeling heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater. De regels in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.1.6) en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (paragraaf 3.5) schreven voor dat bij het reinigen en conserveren maatregelen getroffen dienden te worden om het op het oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen. Deze regels betroffen gedetailleerde instructies waaraan de lozer moest voldoen. Hierdoor mocht slechts afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd bij het afwassen met water en het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar. Voor andere reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld in artikel 2.24.

Lid 1 sub j Afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen kan worden geloosd in oppervlaktewater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) wordt het afvalwater bij voorkeur hergebruikt voordat het wordt geloosd. In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug, want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Lid 1 sub l Dit artikel heeft betrekking op goederen die bij contact met water kunnen uitlogen. Dit artikel geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat besluit is geregeld dat het te lozen afvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit artikel is dus een maatwerkregel op het Bal. De verplichte lozingsroute naar het vuilwaterriool kan in deze waterschapsverordening niet worden ‘uitgezet’. Daarom is in het omgevingsplan een regel opgenomen die bepaalt dat de verplichte lozingsroute een facultatieve lozingsroute wordt, als in de waterschapsverordening lozen in het oppervlaktewater is toegestaan. Lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam is toegestaan als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk en ook niet binnen een afstand van 40 meter aangesloten kan worden op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk. Als er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk aanwezig is, is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Het ligt dan voor de hand om aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening. Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden in de tabel. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel relevant. Zo zijn bijvoorbeeld voor agribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen, som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang.

Lid 1 sub m Dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het: - bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen; - overslaan van zout voor het strooien op wegen; - overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en - overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk. Met ‘bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen’ wordt het overslaan bedoeld wat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen. De andere overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij of nodig zijn in een werk) hebben betrekking op wat in het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij ‘niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk’ kan gedacht worden aan het vervangen of aanleggen van een walbeschoeiing in het oppervlaktewater, het aanbrengen of vervangen van kabels in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit materiaal kan van allerlei aard zijn, zoals beschadigde walbeschoeiing en oude kabels. Ook het nieuwe materiaal kan worden overgeslagen voordat het in het werk wordt aangebracht. In dit geval betreft het dus de nieuwe walbeschoeiing, nieuwe kabels en soortgelijk materiaal die nodig zijn in een werk.

Lid 1 sub n In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP’s van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige artikel 3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Ongetwijfeld zal het college het waterschap daarbij betrekken. Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen daarom eveneens toegestaan. De naam ‘rioleringsprogramma’ is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP’s van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige artikel 3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Ongetwijfeld zal het college het waterschap daarbij betrekken. Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen daarom eveneens toegestaan. De naam ‘rioleringsprogramma’ is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.

Lid 1 sub o Voor lozingen vanuit ‘overheids-IBA’s’ geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.36.

Lid 1 sub p Dit artikel heeft betrekking op baggerwerkzaamheden en ontgravingen en geldt alleen voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel heeft dus geen betrekking op een eventuele toepassing van de bagger of de opgegraven materie. Het artikel is niet alleen van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden en ontgravingen verrichten. Ook als die werkzaamheden door derden worden verricht (zoals de onderhoudsplichtigen), is het artikel van toepassing. Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als die plaatsvindt in hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of ontgraven plaatsvindt.

Lid 1 sub q Dit artikel heeft betrekking op lozingen afkomstig van andere werkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam (anders dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden) die door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvinden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever. Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan zonder verdere voorwaarden. Vanzelfsprekend geldt wel de specifieke zorgplicht.

Lid 1 sub r Dit artikel heeft betrekking op het lozen van algen en bacteriën op een oppervlaktewaterlichaam wat door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvindt in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Het artikel bepaalt dat algen en bacteriën afkomstig van een oppervlaktewaterlichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam geloosd mogen worden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewaterlichamen in beheer zijn bij dezelfde waterbeheerder. Het artikel maakt mogelijk dat de waterbeheerder, in het kader van het oppervlaktewaterbeheer, algen en bacteriën naar eigen inzicht in het eigen beheersgebied kan verplaatsten.

Lid 1 sub s Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater. Bij het schoonmaken van leidingen kan onderscheid gemaakt worden tussen afvalwater afkomstig van leidingen uit het transportnet en afvalwater afkomstig van leidingen uit het distributienet. Vanuit de productiestations wordt het drinkwater via transportleidingen naar het distributienet gepompt. Het transportnet kenmerkt zich door een grotere leidingdiameter en het geringe aantal vertakkingen en aansluitingen. Het distributienet verdeelt de hoofdstroom naar de vele eindgebruikers en kenmerkt zich door de vele vertakkingen en het verloop van grotere naar kleinere diameters. In grote lijnen zal het schoonmaken van leidingen uit het transportnet lozingen opleveren van 100 m3 of meer, terwijl lozingen van afvalwater afkomstig van distributieleidingen daaronder blijven. Ook op het schoonmaken van de aanvoerleiding heeft dit artikel betrekking.

Lid 1 sub t Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie valt binnen het begrip ‘calamiteitenoefening’. Bij calamiteitenoefeningen kan afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater, dat tijdens de oefening in het oppervlaktewater stroomt. Om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken, wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Deze oefenblusschuimen hebben vergelijkbare uitvloei-eigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet de schadelijke werkzame stof van blusschuimen. Om overlap met regels uit het Bal te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Bal.

Lid 1 sub uHet afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. 

Lid 1 sub vHet afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Lid 1 sub wHet afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.773 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Lid 1 sub xOp grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Bal mag brijn, afkomstig van de bereiding van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer mogelijk gemaakt.

Lid 1 sub yu Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Bal. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Lid 1 sub zv Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater afkomstig van de voedselbereiding.

Lid 1 sub aaw Dit artikel heeft betrekking op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers. Recreatieve visvijvers vallen onder de recreatieve sector. Anders dan in kwekerijen van vis voor menselijke consumptie of voor siervissen worden in recreatieve visvijvers geen vissen gekweekt. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd. 

Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. 

Deze vissen worden tijdelijk in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze - afhankelijk van de vraag - uit de voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden gevangen door recreatieve vissers. De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen, die voor consumptiedoeleinden worden gebruikt, niet toegestaan. 

Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3 grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken, die weer in open verbinding staan met de visvijvers. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam of elders geloosd. Het spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen. Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan.

Lid 1 sub abx Dit artikel heeft betrekking op het lozen van een tweetal afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig. 

1. Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport ervan, is toegestaan. Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen naar de plaats waar het zand wordt toegepast, met steeds zoeter wordend oppervlaktewater gespoeld, om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt.

2. Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand en grind, is toegestaan. De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater en het lozen van organismen en slib veroorzaakt door het kweken en verwerken van mosselen en oesters zijn niet overgenomen uit het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.

Lid 1 sub acy De toegestane lozing betreft het incidenteel verstrooien op een voor de overledene of de nabestaanden bijzondere plek. Het artikel heeft geen betrekking op bedrijfsmatig georganiseerd verstrooien.

Lid 2 sub a en b In het tweede lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK’s, zware metalen of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels of rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor afvoer van regenwater, zijn aangelegd. Dit afvloeiend hemelwater vloeit buiten de bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen wordt buiten de bebouwde kom bij voorkeur geloosd op de bodem. De regels hierover staan in het omgevingsplan. Als lozen in de bodem niet (of niet volledig) mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Als laatste mogelijkheid is het lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam aangegeven. Dit is alleen toegestaan wanneer het lozen via een andere route niet mogelijk is.

In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2.000 inwonerequivalenten. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit. 

Lid 3 In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Hierbij wordt voor lozingen in het oppervlaktewater een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven). De lijst van aangewezen wateren is opgenomen in bijlage II bij deze verordening. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIWrapport ‘Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen’ van januari 1999 ten grondslag. De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater. 

Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 2.3, voor kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het derde lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo’n voorziening geloosd mogen worden. 

Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.

Lid 3, 4 en 5 De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater. 

In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden. De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk. 

Lid 6 Deze afdeling heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.

Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om ‘het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen’. Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De afdeling heeft geen betrekking op ‘opslaan’. Het opslaan van goederen is al uitputtend geregeld in het Bal.

Lid 7 en 8 Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Bal. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Lid 9 Deze afdeling is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding, ongeacht of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal of niet. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de horeca. Deze afdeling is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding als bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.

CC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.73 Vergunningplicht stedelijke uitbreiding

Algemene en gebiedspecifieke oppervlaktenormen voor vergunningplicht Bij Er is een generieke norm bij welke oppervlakte aan verharding een vergunning nodig is kan verschillen per gebied. Er is een generieke norm, namelijk: bij aanleg van meer dan 5000 m2300 m2 verhard oppervlak buiten stedelijk gebied of meer dan 1000 m2 in bestaand of nieuw in te richten stedelijk gebied of glastuinbouwgebied(Artikel 2.4). De begrenzing van stedelijk en glastuinbouwgebied is opgenomen als digitaal werkingsgebied in deze verordening. Het bestuur kan afwijken van deze norm, door voor een gebied een besluit te nemen met daarin een specifieke norm voor dat gebied. Daarmee heeft het bestuur de mogelijkheid om flexibel en gebiedspecifiekbinnen het afwateringsgebied maatwerk te leveren in afstemming met de belanghebbenden. Zolang er geen vastgestelde gebiedsnorm is gelden de generieke normen.

DD

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteitengrondwateronttrekkingsactiviteiten

EE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.59 Specifieke zorgplicht 

Afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel. 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit. Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd. Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen, die een grotere omvang hebben en daardoor minder kwetsbaar zijn voor lozingen, zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening. In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht in dit hoofdstuk.

Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt. De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om het waterschap te informeren over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap om na te gaan of er in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen zou kunnen leiden. In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht en is daarom niet uitgeschreven in dit artikel. Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen specifieke eisen bevatte voor deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van de bij het ontwateren of saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in specifieke zorgplichten middelvoorschriften (o.a. beluchten) en doelvoorschriften (emissiegrenswaarden) opgenomen voor het lozen daarvan. Deze voorschriften zijn gedeeltelijk gebaseerd op het voormalige Activiteitenbesluit (AB) en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi). Daarbij is het onderscheid tussen een lozing op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen opgeheven. In het AB en Blbi waren voor lozingen op aangewezen wateren ruimere lozingsnormen opgenomen, omdat deze wateren een grotere doorstroming hebben of een groot watervolume bevatten. Echter, veel aangewezen wateren zijn krw-oppervlaktewaterlichamen waarvoor juist de waterkwaliteitsdoelen grotendeels nog niet worden behaald. Niet-krw oppervlaktewater – overige wateren – kunnen daarnaast in verbinding staat met krw-oppervlaktewaterlichamen. De (lozings)activiteiten op overige wateren kunnen daarom gevolgen hebben voor de waterkwaliteit in krw-oppervlaktewaterlichamen. Door het onderscheid te verwijderen wordt invulling gegeven aan de bedoeling van de strengere emissiegrenswaarden in aangewezen wateren, ter bescherming van de waterkwaliteit in de krw-oppervlaktewaterlichamen.  

Aanvullend op het AB en Blbi zijn onder lid 1 de specifieke zorgplicht aangevuld met plichten rondom het monsterpunt en de bemonstering. Ook zijn er aanvullende plichten opgenomen ten aanzien van de zuurstofgehaltes in het te lozen water. Grondwater bevat vaak van nature aanwezige stoffen, zoals ijzer, die in het water een verbinding met zuurstof kunnen aangaan. Om te voorkomen dat er nadelige effecten voor de chemische toestand optreden worden mitigerende maatregelen voorgeschreven. Door voldoende te beluchten, het vervolgens te filteren of bezinken en het afvalwater boven het ontvangende oppervlaktewater te lozen wordt zorg gedragen voor de zuurstofhuishouding van het ontvangende oppervlaktewater. Om dit te kunnen controleren is ook een norm (> 6 mg/l) voor zuurstof opgenomen in tabel 3.2. De emissiegrenswaarde voor ammonium is opgenomen om het ontvangende water te beschermen tegen acute toxiciteit. Onopgeloste bestanddelen is als parameter aangescherpt (20 mg/l) ten opzichte van de oude norm (50 mg/l) uit het AB en Blbi. Dit om stoffen die binden aan zwevende delen vooraf al af te vangen. De emissiegrenswaarden in tabel 3.2 zijn allen goed te behalen als er adequate zuiveringstechnische voorzieningen worden en gelden zowel voor grondwaterlozingen afkomstig van saneringen én ontwatering. 

Tabel 3.1 voor saneringen is de oude tabel 3.1 uit het Activiteitenbesluit (AB) en het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi). Hierin staan de emissiegrenswaarden van stoffen die vaak aanwezig zijn in het geval van bodemsaneringen en grondwatersaneringen. Tabel III van het Bkl geeft de omgevingswaarden aan voor prioritaire stoffen en krw-verontreinigende stoffen voor een goede chemische toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam. Men moet ook rekening houden met de voorwaarden van het Bkl (hogere wetgeving), omdat het een uitwerking is van de Europese regelgeving ten aan zien van de waterkwaliteit. Om deze beide tabellen op elkaar af te stemmen zijn de afzonderlijke PAK’s uit bijlage III van het Bkl aan tabel 3.1 toegevoegd. Ook is de norm voor kwik aangepast naar de strengere norm uit het bijlage III Bkl. De overige parameters in de tabel 3.1 waren al strenger dan de omgevingswaarden genoemd in bijlage III Bkl en zijn onveranderd opgenomen.   

Voor saneringen worden vaak grote en/of complexe zuiveringstechnische installaties geplaatst om te voldoen aan BBT. Deze installaties kunnen, naast het zuiveren van de te saneren stoffen, er ook voor zorgen dat emissiegrenswaarden in tabel 3.2 al worden behaald. Het is dan niet nodig om alsnog te beluchten en of een bezinkbak of zandfilter te plaatsen. Daarom is in lid f een uitzondering opgenomen.  

FF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.61 Informatieplicht 

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezagOok moet eveneens worden geïnformeerd alsmen aanleveren welke stoffen er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepastworden geloosd en welke maatregelen of zuiveringstechnische voorzieningen er worden getroffen om die stoffen te verwijderen. De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren, of bij lozingen vanuit huishoudens. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en bescheiden: ten minste 5 werkdagen voor de start van de lozingsactiviteit wordt het bevoegd gezag geïnformeerd in plaats van 4 weken.

GG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.63 Specifieke zorgplicht 

In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Hierbij wordt voor lozingen in het oppervlaktewater een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven). De lijst van aangewezen wateren is opgenomen in bijlage II bij deze verordening. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIWrapport ‘Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen’ van januari 1999 ten grondslag. De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater. 

Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 2.33.3, voor kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het derde lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo’n voorziening geloosd mogen worden. 

Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.

HH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.79 Specifieke zorgplicht 

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

[Vervallen]

II

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.80 Meet- en rekenbepalingen 

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater, zoals dit artikel, schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Met het toevoegen van ‘NEN-ISO 15705’ wordt deze regel gelijkgetrokken met andere regels in deze verordening.

[Vervallen]

JJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.81 Informatieplicht 

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

[Vervallen]

KK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.85 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Bal moet afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale (of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. Maar de gemeente is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in de genoemde artikelen van het Bal is opgenomen, op te heffen. Daarom bepaalt dit artikel dat die verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.

[Vervallen]

Naar boven