Waterbodembeleidsplan

Revisie in kader van de invoering van de Omgevingswet

Waterschap Noorderzijlvest en Hunze en Aa’s

Door het Algemeen Bestuur vastgesteld op 28 februari 2024

 

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

 

Welke taken en bevoegdheden hebben wij als waterschap bij waterbodembeheer? Waarom en wanneer dient er gebaggerd te worden? Waar dient bij het voorbereiden en uitvoeren van baggerwerk rekening mee te worden gehouden? Wat kan en mag er met vrijkomende baggerspecie? De antwoorden op deze vragen zijn van belang om onze verantwoordelijkheid voor een goed functionerend (regionaal) watersysteem in te vullen. Deze verantwoordelijkheid resulteert in diverse taken en verplichtingen voor ons als waterschap.

 

Omdat wij het belangrijk vinden om zowel binnen het waterschap als naar buiten toe te laten zien hoe wij invulling geven aan het algehele waterbodembeheer is in 2010 het waterbodembeleidsplan opgesteld. Vooral door de komst van de Omgevingswet in 2024 hebben zich diverse ontwikkelingen voorgedaan ten aanzien van de hierboven genoemde onderwerpen. Naast een aantal (beperkte) inhoudelijke wijzigingen zijn met name de verwijzingen naar wettelijke regelingen veranderd door de komst van de Omgevingswet en door bijbehorende vaststelling van de Waterschapsverordening. De Waterschapsverordening bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die het waterschap stelt binnen haar beheergebied. Daarom hebben wij besloten het plan te actualiseren.

 

Het onderhoud van de waterbodem is een zaak van de lange adem. Vanuit het gedachtengoed van assetmanagement is het beter, niet alleen voor de gebiedskwaliteit, maar ook financieel, om op structurele basis jaarlijks een deel van onze watergangen te baggeren in plaats van jaren daar geen inzet op te plegen. Op basis van al deze geactualiseerde beleidsuitgangspunten kan over een paar jaar een nieuw en realistisch uitvoeringsprogramma worden ontwikkeld.

 

Eén beleidsplan, twee uitvoeringsplannen

Naast dit waterbodembeleidsplan werken we met een apart (uitvoerings)programma voor het baggeren. Het uitvoeringsprogramma is afgestemd op het beleidsplan. Concreet houdt dit in dat het uitvoeringsprogramma mede gebaseerd is op de gemaakte keuzes en geformuleerde criteria uit het beleidsplan.

Dit beleidsplan omvat meer dan alleen het onderwerp ‘baggeren’. Hierbij valt te denken aan onderwerpen als hergebruikmogelijkheden van baggerspecie, overstortbagger, het voorkomen en aanpakken van waterbodemverontreinigingen, de aanleg van natuurvriendelijke oevers en onze rol als bevoegd gezag hierbij.

 

1.2 Doel en belangrijkste thema’s

Doel

Het doel van voorliggend beleidsplan is inzicht geven in hoe in ons gebied wordt omgegaan met waterbodembeheer. Dit doen wij vanuit onze verantwoordelijkheid voor een goed functionerend (regionaal) watersysteem. De doelgroepen van dit plan zijn het waterschap zelf (in de rol van zowel uitvoerder als bevoegd gezag), andere water- en terreinbeheerders en alle publieke en private organisaties en particulieren, die activiteiten willen uitvoeren in ons watersysteem en daarbij te maken krijgen met de waterbodem.

 

Thema’s

De belangrijkste thema’s die in dit beleidsplan verder worden uitgewerkt, zijn:

1. Baggeren van eutrofiërende waterbodems

De inwerkingtreding van de Waterwet eind 2009 heeft gezorgd voor een transitie in beleid voor de verontreinigde waterbodems. Tot de Waterwet was de aandacht met name gericht op het in beeld brengen van de omvang en risico’s van sterke waterbodemverontreinigingen (de ‘gevalsdefinitie’) en het saneren daarvan. Het ging dan vooral om verontreinigingen met chemische stoffen zoals zware metalen, PAK, minerale olie en PCB die veelal te relateren waren aan een specifieke bron (een zogenaamde puntbron).

 

Omdat deze puntbronnen inmiddels allemaal zijn gesaneerd, is de aandacht verlegd naar de algehele gebiedskwaliteit, waarbij het behoud en de verbetering van de functies van onze watergangen centraal staan. In het kader hiervan onderzoeken wij bijvoorbeeld wat de effecten zijn van nutriënten als stikstof en fosfaat in de waterbodems op de kwaliteit van het oppervlaktewater.

 

De wet- en regelgeving voor ingrepen in de waterbodem is met ingang van 2024 onder de Omgevingswet vooral vastgelegd in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en de Waterschapsverordening. In het Bal zijn ingrepen in waterbodem onder andere aangewezen als beperkingengebied- en ontgrondingsactiviteit.

 

2. Bodem- en waterbodemkwaliteitskaarten

In 2014 hebben de waterschappen Hunze en Aa’s en Noorderzijlvest voor de watergangen die niet verdacht zijn ten aanzien van de aanwezigheid van verontreinigingen een gezamenlijke waterbodemkwaliteitskaart opgesteld. Dit met als doel onze baggerwerkzaamheden eenvoudiger, sneller en daardoor goedkoper uit te kunnen voeren. De waterbodemkwaliteitskaarten blijven ook onder het regiem van de Omgevingswet toepasbaar. Dit biedt kansen om hergebruiksmogelijkheden van baggerspecie te stimuleren.

 

3. Toepassingsbeleid voor overstortbagger

In baggerspecie ter plaatse en nabij overstorten van gemengde rioolstelsels op watergangen kunnen ziektekiemen voorkomen. Als deze bagger direct wordt verspreid op de kant kan dit problemen geven voor de diergezondheid. Volgens het ‘oude’ beleid diende deze baggerspecie altijd afgevoerd te worden naar een stortplaats. Dit betekende voor zowel de gemeente als het waterschap hoge meerkosten. Een verantwoorde en goedkopere werkwijze is om de betreffende baggerspecie gedurende langere tijd in te drogen en contactmogelijkheden met mens en dier te minimaliseren.

 

4. Beschikbaar stellen van bodem- en waterbodeminformatie

Mits er goed vooronderzoek wordt verricht, is het in veel gevallen niet meer nodig om voorafgaand aan het baggeren standaard een waterbodemonderzoek te verrichten. De overheden hebben vanaf eind jaren ’80 veel onderzoeksinformatie verzameld en deze informatie gedigitaliseerd. Daarnaast zijn er afgelopen jaren nieuwe bodem- en waterbodemkwaliteitskaarten ontwikkeld. Door al deze bodem- en waterbodeminformatie gestructureerd via ons bodeminformatiesysteem NAZCA en

Geoweb te ontsluiten kunnen loonbedrijven, aannemers, burgers, gemeenten, terreinbeheerders en andere partijen die werken in ons beheergebied hun voordeel daarmee doen. Op termijn wordt informatie over bodem- en waterbodemkwaliteit ontsloten via het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO).

 

Randvoorwaarden

Algemene randvoorwaarden voor dit plan zijn onze visie en ambitie, zoals verwoord in het waterbeheerprogramma 2022-2027. De volgende trefwoorden zijn hierbij kenmerkend:

  • 1.

    duurzaam en integraal waterbeheer;

  • 2.

    van taakgericht naar omgevingsgericht werken;

  • 3.

    transparant handelen, intern en extern;

  • 4.

    netwerken en samenwerking met andere partijen.

 

1.3 Leeswijzer

Bij waterbodembeheer zijn verschillende aspecten van belang. Een belangrijk onderdeel van het waterbodembeheer is het uitvoeren van baggerwerken.

Een belangrijke eerste vraag hierbij is wat wij met waterbodembeheer, en specifiek met baggeren, willen bereiken. Oftewel wat is het doel hiervan? In dit beleidsplan wordt in hoofdstuk 2 begonnen met het beantwoorden van deze vraag aan de hand van de relevante wet- en regelgeving en beleidskaders (Kaderrichtlijn Water, Omgevingswet, Waterschapsverordening en waterbeheerprogramma).

 

Hoe wij onze rol als bevoegd gezag voor het waterbodembeheer invullen, is beschreven in hoofdstuk 3. Hierbij worden onder meer onze taken en (globale) werkprocessen beschreven bij het aantreffen van een waterbodemverontreiniging en het toepassen van baggerspecie of grond binnen het watersysteem.

 

Indien een baggerwerk eenmaal is opgenomen in het baggerprogramma worden verschillende stappen doorlopen om tot uitvoering te komen. Hierbij valt te denken aan voorbereiding (waterbodemonderzoek, vergunningen e.d.), het baggeren zelf, het verwerken van baggerspecie en het afronden van een werk. Regels en voorschriften die gelden vanuit andere leefomgevingsthema’s (zoals flora en fauna) zijn nu allemaal ondergebracht in de Omgevingswet en de bijbehorende regelingen en besluiten.

 

In ons programma baggeren zijn alle werkstappen in het 'baggertraject' beschreven.

 

In hoofdstuk 4 wordt specifiek ingegaan op de werkstappen tijdens baggerwerkzaamheden waarvoor geldt dat nadere beleidsformulering wenselijk is.

 

Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van een aantal algemene onderwerpen die bij het uitvoeren van waterbodembeheer van belang zijn. Onderwerpen die hier aan bod komen zijn onze samenwerking met omgevingspartners, communicatie, informatiebeheer, innovatie en duurzaamheid.

 

Om het concreet en toegankelijk te maken is in dit plan geen (uitputtende) opsomming van wetten en regels gegeven. Gekozen is voor een praktische insteek. Voor meer achtergrondinformatie wordt in het beleidsplan regelmatig naar websites doorverwezen. Zover doelmatig wordt eerst de landelijke, regionale en/of lokale regelgeving aangehaald.

 

2 Doel waterbodembeheer bezien vanuit wet- en regelgeving

2.1 Inleiding

Als waterschap zijn wij verantwoordelijk voor een goed functionerend watersysteem. Als onderdeel hiervan zijn wij ook verantwoordelijk voor een goed waterbodembeheer. Een belangrijke maatregel die wij vanuit deze verantwoordelijkheden uitvoeren is baggeren. Dit doen wij om verschillende redenen. Waarom en wanneer wij baggeren is primair afhankelijk van onze visie op een goed functionerend watersysteem en in samenhang daarmee van onze ambities en doelen voor de waterbodem. Bij onze visie, ambities en doelen moeten we rekening te houden met de geldende wet- en regelgeving.

 

In dit hoofdstuk wordt vanuit de wet- en regelgeving bekeken waarom waterbodembeheer, en in het bijzonder het baggeren, van belang is. Nadat in algemene zin aangeven is waarom wij baggeren, wordt vervolgens het doel van waterbodembeheer beschreven bezien vanuit de doelstellingen van de Omgevingswet, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het waterbeheerprogramma 2022-2027.

 

Belangrijke vraag in het geheel is wat precies onder waterbodem wordt verstaan en waar de begrenzing ligt met landbodem. In paragraaf 2.3 wordt deze vraag beantwoord aan de hand van de Omgevingswet.

 

2.2 Redenen om te baggeren

Om het watersysteem op orde te brengen en te houden heeft het waterschap de taak om te baggeren. Hier liggen drie taken aan ten grondslag.

 

1. Het ‘onderhouds’baggeren zorgt ervoor dat een watergang geschikt blijft dan wel wordt voor verschillende functies, zoals een goede water aan- en afvoer. Er wordt dan gebaggerd om de doorstroming te garanderen. Het gewenste profiel van de watergang is vastgelegd in de legger. 1

2. Daarnaast kan het noodzakelijk zijn om te baggeren voor voldoende diepgang ten behoeve van de scheepvaart; het ‘nautisch’ baggeren als onderdeel van vaarwegbeheer (hier wordt niet bedoeld: ‘nautisch vaarwegbeheer’). Er zijn in ons beheergebied maar enkele watergangen die voor de beroepsscheepvaart op diepte moeten worden gehouden.

 

Het Eemskanaal, het Van Starkenborghkanaal en het Lauwersmeer zijn als vaarweg in beheer bij het Rijk (Rijkswaterstaat Directie Noord). Het Noord Willemskanaal is in beheer van de provincie Drenthe. En een deel van het Aduarderdiep, een deel van het Hoendiep, het Reitdiep en Winschoterdiep zijn bij de provincie Groningen in beheer. De kleinere (klasse B en C) vaarwegen worden enkel gebruikt door de recreatievaart en worden in de meeste gevallen beheerd en onderhouden door het waterschap. Voor deze vaarwegen is sprake van een beperkte reglementaire neventaak ‘vaarwegenzorg’, in de zin dat deze zorg binnen de provincie Groningen vanwege doelmatigheidsredenen aan het waterschap is opgedragen.

 

Dit betekent in de praktijk dat het vaarwegbeheer meelift met het waterkwantiteitsbeheer en de instandhoudingsverplichting van de vaarweg als afwateringskanaal. Het aanbrengen van profielverbeteringen in de kleine vaarwegen met het oog op het gebruik door de recreatievaart, anders dan het in stand houden van het leggerprofiel, valt buiten de kaders van de aan het waterschap toevertrouwde vaarwegentaak. Het waterschap zorgt bij deze watergangen in de regel voor een minimale doorgang van 1,20 meter waterdiepte. Verder wordt bij het inplannen van het baggeren van een vaarweg rekening gehouden met het vaarseizoen.

 

 

3. Ook kan baggeren, in dit geval het zogenaamde ‘kwaliteits’baggeren, bijdragen aan het verbeteren van de waterkwaliteit en het wegnemen van milieuhygiënische risico's van waterbodemverontreiniging. Bij het kwaliteitsbaggeren wordt normaliter gebaggerd tot de ‘vaste’ bodem en zoveel mogelijk het nutriëntrijke slib verwijderd.

 

Reden daarvoor is dat indien bagger niet periodiek wordt verwijderd, er een dikke, nutriëntenrijke sliblaag in de watergang ontstaat die de waterkwaliteit negatief beïnvloedt. Dit wordt veroorzaakt door afbraakprocessen in het slib die zuurstof onttrekken aan het oppervlaktewater. Daarnaast zorgt een verminderde diepte ervoor dat de watertemperatuur in een warme periode sneller kan oplopen.

De combinatie van vrijkomende voedingsstoffen uit het slib, de temperatuurstijging van het oppervlaktewater en de afname van zuurstof daarin, zorgt voor een verstoord watersysteem (eutroof milieu). Uiteindelijk ontstaat er een watergang met nauwelijks waterplanten, maar wel met veel algengroei en kroos.

 

Een voorbeeld daarvan zijn de stadsvijvers, waarbij er gedurende warmere perioden vaak problemen met waterkwaliteit ontstaan. Oorzaak daarvan is in veel gevallen naast de aanwezigheid van veel nutriëntrijke bagger ook overstort vanuit het riool. In dergelijke situaties is het pas zinvol om te baggeren als ook de overstortfrequentie is gereduceerd (aanpak bij de bron).

 

Kortom er kunnen meerdere redenen zijn om een watergang te baggeren.

Op de eerste plaats is het belangrijk dat door het uitvoeren van baggerwerk weer aan de eisen wordt voldaan die er vanuit de functie van het watersysteem aan worden gesteld. De functies kunnen dus betrekking hebben op zowel kwantiteits- als kwaliteitsaspecten, maar ook eisen vanuit vaarwegbeheer.

 

Daarnaast kunnen in combinatie met baggerwerk ook andere werken worden gerealiseerd. Hiermee draagt baggeren bij aan het vervullen van zogenaamde integrale of omgevingsgerichte functies. Hierbij kan gedacht worden aan werken in het systeem zelf, zoals het aanleggen van kunstwerken, regionale keringen of natuurvriendelijke oevers, maar ook aan werken buiten het watersysteem. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het toepassen van vrijkomende baggerspecie in een werk van een andere partij, zoals een ophoging of aanleg van een geluidswal of het bouwrijp maken van een gebied door een gemeente. Om 'werk met werk' te maken is intensieve en vroegtijdige afstemming met onze omgevingspartners nodig. Daarnaast kan flexibiliteit nodig zijn met betrekking tot de planning en uitvoering van ons werk.

 

 

2.3 Omgevingswet

De Omgevingswet heeft invloed op ons waterbodembeleid en daarmee de inhoud van dit plan. Naast het feit dat een aantal verwijzingen in wetgeving is veranderd, zijn ook de toepassing van verschillende instrumenten gewijzigd.

 

De Omgevingswet stelt maatschappelijke doelen (art. 1.3) met het oog op duurzame ontwikkeling, bewoonbaarheid van het land en het beschermen en verbeteren van het leefmilieu. Deze maatschappelijke doelen vertalen zich in het bereiken van een balans tussen het beschermen en het benutten van de fysieke leefomgeving:

 

  • 1.

    Beschermen: het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur.

  • 2.

    Benutten: het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving om er maatschappelijke behoeften mee te vervullen.

 

Om aan de bovengenoemde doelstellingen te kunnen voldoen moeten wij in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin verantwoord omgaan met de waterbodem als onlosmakelijk onderdeel van het watersysteem. Baggeren om zowel kwaliteits- als kwantiteitsredenen kan nodig zijn om dit goed in te vullen.

 

De definitie van waterbodem is in het Bal opgenomen. Deze is als volgt:

De bodem van een oppervlaktewaterlichaam waarvan het beheer van de waterkwaliteit bij het Rijk of het waterschap berust. 1

 

De definitie van een oppervlaktewaterlichaam is in de Omgevingswet niet volledig overgenomen uit de Waterwet. 1  Deze luidt als volgt:

Een oppervlaktewaterlichaam is een samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede flora en fauna.

 

Uit bovenstaande definities is op te maken dat de waterbodem integraal deel uitmaakt van het oppervlaktewaterlichaam (het ‘watersysteem’). #_ftnref1

 

2.4 Europese Kaderrichtlijn Water

Wij streven naar een goede ecologische en chemische toestand van al ons oppervlaktewater. Dit wordt onder meer voorgeschreven door de KRW. De uitwerking van de KRW spitst zich toe op het niveau van waterlichamen. Voor deze waterlichamen geldt dat door het waterschap verantwoording afgelegd dient te worden aan de Europese Commissie. De doelen van de KRW moeten in 2027 gerealiseerd zijn. De KRW schept vooral het kader maar schrijft zelf - behoudens normen voor prioritaire stoffen in oppervlaktewater - niets direct (getalsmatig) voor. Dat is namelijk gebeurd via implementatie van de KRW in de Nederlandse wetgeving.

 

Er gelden géén specifieke doelen of normen voor waterbodems. Vanwege de KRW kan waterbodembeheer (baggeren) wel een relevante maatregel zijn om de waterkwaliteit of specifieke habitats te verbeteren. Dit is bijvoorbeeld het geval indien (significante) nalevering van milieuvreemde stoffen en/of nutriënten - uit de waterbodem plaatsvindt waardoor de waterkwaliteit verslechtert.

 

De principes van de KRW worden streng uitgelegd. Dit is wederom bevestigd in de huidige jurisprudentie van het Europese Hof. In het zogenaamde Wezer-arrest wordt aangegeven, dat besluitvorming (in welke vorm dan ook) geen achteruitgang in de KRW-parameters teweeg mag brengen. Er dient bij te worden gedragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de KRW-oppervlaktewaterlichamen.

 

Wanneer het achterwege laten van baggeren bijdraagt aan het niet behalen van de KRW-doelstellingen of een vooruitgang van de kwaliteit van een KRW-oppervlaktewaterlichaam belemmert, dient (overeenkomstig het Weser-arrest) het uitvoeren van baggerwerk in (een deel van) de desbetreffende oppervlaktewater-lichamen in ogenschouw te worden genomen.

 

 

Beheergebied Noorderzijlvest

Het beheergebied van waterschap Noorderzijlvest maakt deel uit van de deelstroomgebieden Rijn-Noord en Neder-Eems. Het gebied omvat vijftien KRW-waterlichamen die tot negen verschillende watertypen behoren.

 

Uit monitoring is gebleken dat de chemische en ecologische kwaliteit van de wateren nog niet geheel voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld. Het doel is om in 2027 te voldoen aan alle doelen voor de ecologische en chemische kwaliteit. Belangrijke KRW-maatregelen die genomen zullen worden, zijn onder andere de aanleg van natuurvriendelijke oevers, herinrichting van beken, verbetering van de vispasseerbaarheid, optimalisatie van waterzuiveringsvoorzieningen, reductie van emissies vanuit de landbouw.

 

KRW-waterlichamen Noorderzijlvest en bijbehorende stroomgebieden

 

Beheergebied Hunze en Aa’s

Het beheergebied van waterschap Hunze en Aa’s valt in het deelstroomgebied Nedereems van het stroomgebied de Eems. Voor de KRW zijn zestien waterlichamen aangewezen, waarvoor de provincie ecologische doelen heeft vastgesteld.

 

Het doel is om in 2027 te voldoen aan alle doelen voor de ecologische en chemische kwaliteit. Hiervoor worden maatregelen uitgevoerd, zoals herinrichting van beken, herstel van meren, aanleg van natuurvriendelijke oevers bij kanalen, verbeteren van vismigratie, optimalisatie van waterzuiveringsvoorzieningen, reductie van emissies vanuit de landbouw etc..

 

KRW-lichamen Hunze en Aa’s

 

2.5 Waterbeheerprogramma 2022-2027

In onze waterbeheerprogramma’s zijn voor een periode van zes jaar de hoofdlijnen aangegeven voor beleid, beheer en onderhoud van onze watersystemen.

Om ervoor te zorgen dat de watersystemen voorzien zijn van voldoende water én ecologisch gezond en schoon zijn, zijn onze kerntaken in dit beleidsplan benoemd.

 

Baggeren is één van de maatregelen die bijdraagt aan:

  • 1.

    ecologisch gezond en schoon water;

  • 2.

    voldoende water:

    • -

      goede aan- en afvoer van water;

    • -

      het voorkomen van diepgangsbeperkingen voor de scheepvaart.

       

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is beschikbaar via onze website:

Waterbeheerprogramma 2022-2027 | Waterschap Noorderzijlvest

Waterbeheerprogramma 2022-2027 - Waterschap Hunze en Aa's 

 

3 Taken als bevoegd gezag voor het waterbodembeheer

3. Inleiding

Sinds 2008 zijn wij bevoegd gezag voor het verwerken van grond en/of baggerspecie in het watersysteem op grond van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk).

Met de komst van de Waterwet eind 2009 zijn wij bevoegd gezag voor het algehele waterbodembeheer, als onlosmakelijk onderdeel van het integrale watersysteembeheer. Met de komst van de Omgevingswet is er nog meer verantwoordelijkheid bij decentrale overheden gelegd.

 

Om aan te geven hoe ver onze bevoegdheden in fysieke zin reiken wordt in dit hoofdstuk eerst de grens tussen waterbodem en landbodem benadrukt. Hierna wordt uitgelegd wat onze taken zijn als bevoegd gezag voor het waterbodembeheer, bezien vanuit de Omgevingswet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de (inhoudelijke) regels bij waterbodemonderzoek, vergunningen en plannen bij ingrepen in de waterbodem.

 

Dit hoofdstuk richt zich dan ook vooral op onze taken en werkprocessen in de rol als bevoegd gezag. Tenslotte wordt in dit hoofdstuk beschreven hoe de kwaliteit van het waterbodembeheer geborgd dient te worden (Kwalibo).

 

3.2 Afbakening landbodem en waterbodem

Het is van belang om de grens tussen landbodem en waterbodem af te bakenen om te bepalen wie waar bevoegd gezag is en welke wetgeving en beleid gehanteerd moet worden. Voor de regionale waterbodem is het waterschap bevoegd gezag. Bij de landbodem is dat veelal de gemeente en voor grondwater is dat vaak de provincie. Voor het dempen van sloten is er een ‘grijs gebied’ voor wie het bevoegde gezag is en zijn werkafspraken gemaakt.

 

In bijlage 4 van dit beleidsplan is aan de hand van veel voorkomende watergangprofielen de horizontale begrenzing tussen landbodem en waterbodem weergegeven. Vanuit de Omgevingswet wordt geen verticale begrenzing aan de waterbodem gesteld.

 

3.3 Algemene taken bij waterbodembeheer

Indien het waterschap of derden handelingen willen uitvoeren in de waterbodem dienen wij als bevoegd gezag betrokken te worden. Als bevoegd gezag:

  • 1.

    adviseren wij over de voorgenomen initiatieven;

  • 2.

    adviseren wij over waterbodemonderzoeken en op te stellen plannen;

  • 3.

    verlenen wij vergunningen, beoordelen wij onderzoeken en plannen en handelen wij meldingen af;

  • 4.

    zien wij toe op de uitvoering van werken conform de geldende voorschriften, wet- en regelgeving en beleid.

     

3.4 Werkwijze en verplichtingen bij waterbodemverontreinigingen

Waterbodems kunnen door activiteiten in het verleden verontreinigd zijn geraakt. Dat is meestal geen bedreiging voor de waterkwaliteitsdoelen. Alleen als een waterbodemverontreiniging wel effect heeft op de waterkwaliteit en dus die doelen, zal de waterbeheerder maatregelen moeten overwegen. Bij nieuwe verontreinigingen kan de waterbeheerder de regels voor ongewone voorvallen toepassen. Bij dergelijke saneringsingrepen in de waterbodem waarbij sprake is van een verslechterde kwaliteit van de waterbodem, moet tevens een immissietoets worden uitgevoerd 1 Wat onze taken en werkprocessen hierbij zijn, wordt in deze paragraaf uitgelegd.

 

Aanpak van verontreinigde waterbodems

Een verontreiniging van de waterbodem ontstaat meestal geleidelijk. Dat komt vaak door de continue aanvoer van (licht) verontreinigd slib. Vaak is daar geen veroorzaker voor aan te wijzen. Er kan dus niemand worden aangesproken op die verontreiniging. Waterbeheerders zorgen er in waterbeheerprogramma’s voor dat het effect van verontreiniging door slib wordt beperkt.

 

Het is meestal niet nodig om direct in te grijpen bij een waterbodemverontreiniging. Zeker niet als te verwachten is dat de waterbodem na verloop van tijd weer verontreinigd raakt door de aanvoer van slib. Is ingrijpen nodig om de doelen voor het waterbeheer te halen, dan neemt de waterbeheerder maatregelen op in het waterbeheerprogramma. Bij de uitvoering van maatregelen in de waterbodem gelden verschillende regels. Voor informatie over deze regels zie de webpagina ‘ingrepen in de waterbodem’ van het Informatiepunt Leefomgeving. 1

 

Deze opzet geldt tevens voor mogelijke toevalsvondsten (reeds aanwezige, onbekende verontreinigingen waarbij de veroorzaker niet (onmiddellijk) bekend is).

 

Nieuwe waterbodemverontreiniging

Verontreiniging door lozing

Een nieuwe waterbodemverontreiniging kan ontstaan door een lozing van verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater. De regels voor lozingen zorgen ervoor dat reguliere lozingen niet tot onaanvaardbare verontreiniging van de waterbodem leiden. Deze regels over lozingen staan in het Bal, in de Waterschapsverordening en in eventuele voorschriften over lozingen in een omgevingsvergunning of maatwerkvoorschrift.

 

Voor baggeren of graven in de regionale wateren staan de regels omtrent lozingen in de Waterschapsverordening. Het lozen bij baggeren en graven in de waterbodem is volgens deze regels toegestaan; er is dus geen omgevingsvergunning nodig.

 

Verontreiniging door ongewoon voorval (specifieke zorgplicht)

Naast reguliere lozingen kan zich een ongewoon voorval voordoen, zoals een ongeluk of het falen van een zuiveringsvoorziening in een bedrijf. Een ongewoon voorval is een gebeurtenis die voldoet aan de volgende criteria:

a. bij een activiteit gebeurt iets dat afwijkt van het normale verloop;

b. de gebeurtenis heeft (mogelijk) nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving;

c. en de gebeurtenis heeft grote, merkbare gevolgen .

 

Het bedrijf waar een ongewoon voorval plaatsvindt, moet dit onmiddellijk melden bij de waterbeheerder (art. 2.21 Bal). Op grond van de specifieke zorgplicht moet een bedrijf al alle passende maatregelen treffen om ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan te voorkomen. Treedt er toch een ongewoon voorval op, kan de waterbeheerder toepassing geven aan de regeling in afdeling 19.1 van de Omgevingswet. 1 De waterbeheerder verplicht de veroorzaker van het ongewone voorval om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden verlangd om de nadelige gevolgen van dat voorval te voorkomen. De waterbeheerder kan ook aanwijzingen aan de veroorzaker geven over welke maatregelen hij moet treffen om een verontreiniging op te ruimen.

 

Het bedrijf waar een ongewoon voorval plaatsvindt, moet dit onmiddellijk melden bij de waterbeheerder. Dit is vastgelegd in:

a. art. 2.21 van het Bal voor activiteiten van het bedrijf die als milieubelastende activiteit zijn aangewezen in dat besluit;

b. of in de Waterschapsverordening in andere gevallen.

 

Overgangsrecht

Voor oude wet- en regelgeving geldt overgangsrecht voor de overgang naar de Omgevingswet. Het gaat om instrumenten in ruim 70 wetten, besluiten en regelingen. Overgangsrecht is van toepassing op onder meer gedoogplicht, vergunning, ontheffing, en diverse plannen en besluiten. 1

Voor de Waterwet (Wtw) geldt overgangsrecht voor aanwijzingen, plannen, besluiten, gedoogplichten, schade en heffingen.

 

Verhalen van kosten op de veroorzaker(s) van verontreiniging

Het waterschap beoordeelt of eventuele veroorzakers van waterbodemverontreiniging achterhaald kunnen worden en, zo ja, of zij (via een handhavingstraject) aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de kosten om onderzoek en/of sanering uit te voeren. Indien mogelijk worden kosten voor te nemen maatregelen in rekening gebracht bij de veroorzaker. Artikel 17.16 e.v. Wet milieubeheer biedt hiervoor mogelijkheden. 1

 

De veroorzaker van de milieuschade in de zin van titel 17.2 Wet milieubeheer kan geen aanspraak maken op een bijdrage van het bevoegd gezag. Zijn persoonlijke financiële situatie is niet van invloed op het door hem te betalen bedrag. Neemt de exploitant zelf geen of niet genoeg maatregelen en moet het bevoegd gezag de maatregelen zelf nemen, dan is het bevoegd gezag verplicht de kosten op de exploitant te verhalen. Ook in dat geval draait de exploitant dus gewoon voor de kosten op. Alleen in bepaalde uitzonderlijke gevallen kan of moet het bevoegd gezag geheel of gedeeltelijk afzien van kostenverhaal.

 

Stappenschema omgaan met waterbodemverontreinigingen

In het volgende stappenschema wordt samenvattend weergegeven hoe omgegaan dient te worden met waterbodemverontreinigingen. Met betrekking tot alle genoemde stappen die vallen onder de regels van het Bal (inclusief lozingen en baggeren) van/in de aan het waterschap toegewezen (regionale) wateren dient het waterschap betrokken te worden als bevoegd gezag. Het waterschap is overigens vaak ook als uitvoerende partij betrokken.

 

Stappenschema 

 

3.5 Bevoegd gezag

3.5.1 Algemene taken

Het waterschap zorgt voor het waterbeheer in een bepaald gebied. De taken van een waterschap zijn 1 :

  • 1.

    waterkwaliteit beheren;

  • 2.

    afvalwater zuiveren;

  • 3.

    waterstand regelen;

  • 4.

    dijken beheren;

  • 5.

    natuurbeheer in en aan het water; en

  • 6.

    kwaliteit zwemwater controleren.

 

In deze rol streven wij naar het zo goed mogelijk invullen van het gedachtegoed van de Omgevingswet. Dit houdt in dat de kwaliteit van de (water)bodem en het water in voldoende mate beschermd moet worden, en tegelijkertijd hergebruik optimaal gestimuleerd moet worden. Het credo is dus: beschermen en hergebruiken in balans! 

 

De Omgevingswet gaat uit van het decentraal-tenzij-beginsel. Daarom is het waterschap bevoegd gezag voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk waarvan het waterkwaliteitsbeheerder is (art. 2.4 Bal).

 

Aanvullend is het in een oppervlaktewaterlichaam toepassen van grond of baggerspecie aangewezen als een lozingsactiviteit. Voor een dergelijke lozingsactiviteit op een oppervlaktewater is de waterkwaliteitsbeheerder dus tevens het bevoegd gezag (art. 3.48o lid 2 van het Bal).

 

De rol als bevoegd gezag vervullen wij voor zowel eigen werken als werken van derden. Als bevoegd gezag stellen wij vergunningen op, handelen wij meldingen af en zien wij toe op de naleving van wet- en regelgeving, beleid en voorschriften. Bij onder andere de volgende activiteiten dienen wij als bevoegd gezag betrokken te worden:

  • 1.

    Voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij een waterschap en een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is het dagelijks bestuur van het waterschap waarbinnen de activiteit geheel of in hoofdzaak wordt verricht het bevoegd gezag (art. 2.4 van het Bal).

  • 2.

    Voor het toepassen van grond en/of baggerspecie in het watersysteem (art. 3.48o lid 2 van het Bal), zoals bij de aanleg van natuurvriendelijke oevers en kadeherstel.

  • 3.

    Het verspreiden van baggerspecie in oppervlaktewater.

  • 4.

    Het tijdelijk opslaan van grond op baggerspecie in oppervlaktewater.

  • 5.

    Het verondiepen en dempen van diepe plassen (bv. voormalige zandwinplassen).

 

3.5.2 Regels bij baggeren

Het baggeren kan om de volgende redenen nodig zijn:

  • -

    Voor onderhoud, herstel of herinrichting van de watergang. Het doel is om een watergang op het gewenste profiel te brengen. Dit gebeurt door het baggeren van de watergang. Het gewenste profiel staat in de legger van de waterbeheerder.

  • -

    Vanwege andere activiteiten. Bijvoorbeeld voor het aanleggen van een brug of recreatieve voorzieningen.

     

Een ingreep in de waterbodem in regionale wateren wordt onder de Omgevingswet gezien als een ontgrondingsactiviteit een beperkingengebiedactiviteit en een lozingsactiviteit.

 

Ontgrondingsactiviteit

De ontgrondingsactiviteiten zijn geregeld in paragraaf 16.2.2 van het Bal:

  • -

    het aanleggen, onderhouden of veranderen van een oppervlaktewaterlichaam door een ander dan door of namens de waterbeheerder, als:

  • -

    1°. grondlagen dieper dan 3 m onder het oorspronkelijke maaiveld ongemoeid blijven; en

  • 2°. het oppervlaktewaterlichaam een bovenbreedte heeft van niet meer dan 6 m, een bodembreedte van niet meer dan 3 m, en, als een peilbesluit is vastgesteld, een diepte van niet meer dan 1 m onder dat peil.

  • -

    Ook het onderhoud van een waterstaatswerk door of namens de waterbeheerder is vrijgesteld van de vergunningplicht.

  • -

    In andere gevallen (zoals ingrepen door derden) kan wel een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit nodig zijn.

     

Beperkingengebiedactiviteit

Een beperkingengebiedsactiviteit is gedefinieerd als een activiteit in een gebied dat door het bevoegd gezag is aangemerkt als gebied waarin beperkingen gelden. Het doel is het voorkomen van schade. Het waterschap kan hiervoor eigen regels (maatwerkregels) opstellen. Deze regels zijn terug te vinden in de Waterschapsverordening.

 

Overige regels

Daarnaast gelden de algemene regels van de Omgevingswet voor het baggeren. Voor het opslaan en toepassen van de baggerspecie die vrijkomt gelden ook verplichtingen. Zie hiervoor tevens paragraaf 4.5. De overige algemene regels vanuit de Omgevingswet die van toepassing zijn op baggerwerkzaamheden zijn de volgende:

  • -

    Bij baggeren is tevens sprake van lozing. De regels hiervoor staan beschreven in paragraaf 3.5.3.

  • -

    Bij baggeren kan sprake zijn van een vergunningsplicht in de vorm van een projectbesluit of een omgevingsvergunning. De regels hiervoor staan beschreven in paragraaf 3.5.4.

  • -

    Bij het opslaan en het (her)toepassen van het opgebaggerde materiaal gelden de bijbehorende regels voor de milieubelastende activiteiten (mba’s) ‘Opslaan van grond- en baggerspecie’ en ‘Toepassen van grond- en baggerspecie’.

  • -

    Uitvoerende partijen dienen tevens aan algemene regels te voldoen. Werkzaamheden dienen uitgevoerd te worden door een erkende partij. Dit is vastgelegd in hoofdstuk 2 van het Besluit Bodemkwaliteit. Het veldwerk van (water)bodemonderzoek en de daarbij uitgevoerde analyses dienen hieraan te voldoen (Bijlage C, categorieën 12 en 3).

 

Naast deze wetgeving omtrent het baggeren zelf, zijn er regels van invloed op de werkzaamheden in het kader van de natuurbescherming. Het gaat hier om wetgeving die aanvullend geldt in Natura 2000 gebieden (art. 5.1, eerste lid, onder e, Omgevingswet). Ook kan voor baggerwerkzaamheden aanvullende wetgeving van toepassing zijn om flora en fauna te beschermen (art. 5.1, tweede lid, onder g, Omgevingswet). De meeste baggerwerkzaamheden worden echter op grond van een Gedragscode natuurbescherming uitgevoerd en zijn daarmee vrijgesteld van de vergunningplicht. De invloed van natuurwetgeving op het waterbodembeheer staat tevens beschreven in paragraaf 4.6.

 

3.5.3 Regels voor lozing bij baggerwerkzaamheden

Het baggeren van de waterbodem is een lozingsactiviteit waar regels voor gelden. Bij baggerwerkzaamheden ontstaat lozing in de vorm van ‘mors’ en ‘vertroebeling’. Mors is door een baggerwerktuig verplaatste maar niet verwijderde bagger. Vertroebeling is de (tijdelijke) aanwezigheid van vaste bestanddelen in het water als gevolg van het baggeren. Regels hiervoor zijn opgenomen in de Waterschapsverordening. Dit zijn de regels voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam.

 

Lozing van stoffen die vrijkomen bij opgraving en baggerwerk in een oppervlaktewaterlichaam mogen op dit oppervlaktewater worden geloosd. Echter, er dient een werkinstructie te worden opgesteld als de waterbodem de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ heeft (afdeling 2.10 van de bruidsschat in de Waterschapsverordening). Hierin dient aangegeven te zijn welke werkwijze daarbij wordt toegepast. In hoofdstuk 2 van het Besluit bodemkwaliteit zijn aspecten voor wat betreft werkzaamheden wettelijk geborgd.

 

Ten minste 4 weken voor het begin van de lozingsactiviteit moet de initiatiefnemer gegevens over de kwaliteit van de waterbodem, de verwachte startdatum en de werkinstructie als die van toepassing is, aanleveren bij het waterschap. Als de baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de beheerder zelf of vanwege een onderhoudsverplichting, dan geldt deze informatieplicht niet.

 

3.5.4 Wanneer een projectbesluit of Omgevingsvergunning bij baggerwerk?

Als de ingreep leidt tot een wijziging van het waterstaatswerk naar vorm of afmeting, kan een projectbesluit of omgevingsvergunning nodig zijn: 1

 

  • -

    Indien het waterschap zelf of een ander in opdracht van het waterschap een watergang baggert om het doorstroomoppervlak te vergroten tot buiten de leggerafmeting wordt hiervoor een omgevingsvergunning-eigen-dienst aangevraagd. Met in werking treden van de Omgevingswet kan het waterschap weer bij zichzelf vergunningen aanvragen.

  • -

    Het onderhoud van een waterstaatswerk door een waterbeheerder is vrijgesteld van de vergunningplicht. Baggeren binnen leggerprofiel is buitengewoon onderhoud en op grond van de Waterschapsverordening vrijgesteld van informatie-, meld- of vergunningplicht.

  • -

    Het aanleggen of wijzigen van waterstaatswerken op initiatief van de waterbeheerder kan via een projectbesluit. In drie gevallen is op grond van artikel 5.46 Omgevingswet deze verplicht:

    • *

      Primaire waterkering aanleggen, verleggen of versterken.

    • *

      Een vaarweg van nationaal belang blijvend vergroten of verdiepen waardoor het ruimteoppervlak van de vaarweg met minimaal 20% toeneemt.

    • *

      Een vaarweg van nationaal belang blijvend verdiepen waarbij meer dan 5 miljoen kubieke meter grond wordt verzet.

  • -

    Indien een waterstaatswerk aangelegd of gewijzigd wordt door een niet-waterbeheerder zijn er twee opties:

    • 1.

      Niet-waterbeheerder vraagt een omgevingsvergunning aan.

    • 2.

      De waterbeheerder neemt de regie en stelt een projectbesluit vast voor het project. Een omgevingsvergunning voor het gebruiken van het waterstaatswerk is dan niet meer nodig.

 

Daarbij wordt opgemerkt dat met het opstellen van een projectbesluit de waterbeheerder juridische medewerking geeft, geen financiële medewerking. De kosten van het vaststellen van een projectbesluit voor een derde zijn voor die initiatiefnemer en niet voor de waterbeheerder die het projectbesluit vaststelt.

 

3.5.5 Toepassen baggerspecie

Het toepassen van grond en baggerspecie is aangewezen als milieubelastende activiteit. Een omschrijving van deze activiteit staat in paragraaf 3.2.26 van het Bal. De bijbehorende regels zijn opgenomen in paragraaf 4.124 Bal.

 

Aan het toepassen van baggerspecie en/of grond worden vanuit de Omgevingswet verschillende eisen gesteld. Voordat toepassing is toegestaan moet aan alle onderstaande voorwaarden zijn voldaan:

  • a.

    De toepassing moet functioneel zijn en het toepassen moet in een functionele hoeveelheid gebeuren (art. 4.1269, tweede lid, Bal en art. 4.1270 Bal). Als niet aan deze voorwaarde voldaan wordt is er sprake van ‘het verwijderen (storten) van afvalstoffen’.

  • b.

    De kwaliteit van het materiaal is vastgelegd in een milieuverklaring bodemkwaliteit (art. 4.1268 Bal en art. 25d Besluit bodemkwaliteit) en deze voldoet aan de kwaliteitseisen (artikelen 4.1272, 4.1274, 4.1276 en 4.1278 Bal en art. 25d Besluit bodemkwaliteit).

  • c.

    Er bestaat tevens een verplichting om gegevens en bescheiden aan te leveren en een melding te verrichten vóórdat met het toepassen wordt begonnen (art. 4.1267 en 4.1277 Bal. Dit dient te gebeuren voor iedere partij grond en baggerspecie. Zie tevens 3.5.6 en H4.

     

Lokale regelgeving van andere partijen

Omdat onder de Omgevingswet aanvullende of afwijkende wetgeving kan worden vastgelegd op lokaal niveau dient ook het Omgevingsplan van de betreffende gemeente(n) geraadpleegd te worden voordat een volledig beeld van de geldende wetgeving kan ontstaan. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld maatwerkregels hebben opgenomen over de kwaliteitseisen die gelden bij het toepassen van grond of baggerspecie op de bodem.

 

3.5.6 Melden toepassingen

Het toepassen van grond en baggerspecie binnen een watersysteem bij ons in beheer (in een oppervlaktewaterlichaam) dient via het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) bij ons te worden gemeld. Deze meldingsplicht geldt voor alle toepassingen van grond en baggerspecie, met uitzondering van:

  • -

    De toepassing van grond of baggerspecie in een hoeveelheid van maximaal 25 m3 door particulieren.

  • -

    Het toepassen van grond of baggerspecie op een bedrijf voor het telen van gewassen in de openlucht als bedoeld in paragraaf 3.6.3 en het ontgraven en toepassen van grond op tot dat bedrijf behorende landbouwgronden.

  • -

    Het verspreiden van baggerspecie uit een watergang over de aan de watergang grenzende percelen (ontvangstplicht);

  • -

    Het toepassen van schone grond en baggerspecie in hoeveelheden kleiner dan 50 m3 mits een milieuverklaring bodemkwaliteit aanwezig is.

     

Degene die grond of baggerspecie gaat toepassen moet dit ten minste 1 week van tevoren melden via het DSO. Voor het toepassen van grond of baggerspecie die overeenkomstig met BRL SIKB 7500 is bewerkt in een grondreinigingsinstallatie of grootschalige toepassingen is in art. 4.1266 van het Bal een termijn van ten minste vier weken opgenomen.

 

Iedere melding wordt direct (elektronisch) doorgezonden aan het bevoegd gezag (gemeente voor landbodem en waterschap voor de regionale waterbodem). Het bevoegd gezag controleert de meldingen. Wanneer de gemelde toepassing niet voldoet aan de geldende wet- en regelgeving of onvolledig is, dient dit binnen vijf werkdagen door het bevoegd gezag kenbaar gemaakt te worden bij de melder. Een onvolledige melding wordt aangemerkt als geen melding. In het geval de melding niet in orde is, geldt een verbod op het uitvoeren van de activiteit en kan daarop worden gehandhaafd.

 

De Omgevingswet verplicht het bevoegd gezag ertoe om bij het bepalen van een standpunt omtrent de aanvaardbaarheid van een melding alleen gewicht toe te kennen aan de bevindingen van erkende c.q. gecertificeerde instellingen en overige deskundigenrapporten (waaronder het toelatingsonderzoek, dat onder meer een beschrijving bevat van de locatie van herkomst van het toe te passen materiaal). Dit is vastgelegd in hoofdstuk 2 van het Besluit bodemkwaliteit.

 

Indien een derde, die enig redelijk belang heeft bij een correcte naleving van de voorschriften uit de Omgevingswet, het vermoeden heeft dat de gang van zaken of het bestuurlijk oordeel van het bevoegd gezag minder goed te rijmen valt met de geldende regels, heeft deze persoon of instantie de mogelijkheid daarover een ‘signaal’ af te geven aan de Inspectie voor de Leefomgeving & Transport (ILT). Dit onderdeel van het Ministerie van I&M heeft vérgaande onderzoeksbevoegdheden en kan het bevoegd gezag alsook andere betrokken personen en instanties verplichten tot het verlenen van medewerking aan het ingestelde onderzoek. Het ILT brengt over haar bevindingen, de (on)behoorlijkheid van gedragingen van de verschillende actoren en de (on)gegrondheid van het ‘signaal’ schriftelijk verslag uit.

 

3.5.7 Geen bevoegd gezag, toch betrokken

Het kan voorkomen dat wij zelf geen bevoegd gezag zijn, maar wel op een andere manier betrokken zijn bij een toepassing of verspreiding van grond of baggerspecie, bijvoorbeeld als waterkwaliteitsbeheerder. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het inrichten van tijdelijke depots, zoals weilanddepots. De gemeente treedt hierbij op als bevoegd gezag voor de landbodem en ontvangt de melding. In dat geval dienen wij, als bevoegd gezag voor de lozing van het retourwater uit het depot (die onder de zorgplicht valt), door de gemeente geïnformeerd te worden over de voorgenomen werkzaamheden.

 

 

3.6 Kwaliteit (Kwalibo)

Voor een goed waterbodembeheer is de kwaliteit van het werk erg belangrijk.

Het voorbereiden (onderzoek) en uitvoeren van baggerwerken dient daarom volgens 'Kwalibo' uitgevoerd te worden. Onder de naam Kwalibo regelt het Besluit bodemkwaliteit de kwaliteitsborging in (water)bodembeheer. Kwalibo staat voor 'kwaliteitsborging in het bodembeheer'. Het is een maatregel om het (water)bodembeheer te verbeteren. Hiertoe geeft Kwalibo regels voor de voorbereiding en uitvoering van (water)bodemprojecten en stelt het eisen aan de uitvoerders. In de praktijk betekent dit dat bepaalde werkzaamheden, zoals waterbodemonderzoek en -saneringen, alleen uitgevoerd mogen worden door erkende personen en bedrijven. Wij mogen als bevoegd gezag voor het watersysteem alleen aanvragen voor een vergunning of plan in behandeling nemen wanneer de gegevens afkomstig zijn van erkende bedrijven.

Voor een aantal kritische werkzaamheden geldt daarbij ook de verplichting tot persoonsregistratie en/of tot functiescheiding. Dit ter voorkoming dat 'een slager zijn eigen vlees keurt'. Bij een waterbodemsanering moeten de controlemonsters bijvoorbeeld genomen worden door een andere partij dan de partij die de uitvoering verzorgt.

 

Voor de verschillende werkzaamheden zijn normdocumenten opgesteld, waarin staat hoe gewerkt moet worden. Voor de meest actuele informatie over deze documenten, de erkenningen en andere Kwalibo-informatie verwijzen wij naar de website van het SIKB (Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer): 

www.sikb.nl.

 

4 Voorbereiding en uitvoering baggerwerk

4.1 Inleiding

Indien het waterschap of derden willen baggeren dient een traject te worden doorlopen. Dit traject omvat verschillende werkstappen waarbij diverse aandachtspunten, regels en procedures gelden. Voor een aantal regels en procedures geldt dat het waterschap bevoegd gezag is (zie hoofdstuk 3).

 

4.2 Onderzoek

Eén van de eerste stappen in het 'baggertraject' is onderzoek naar slibvolume (kwantiteit) en indien nodig de milieuhygiënische kwaliteit van het vrijkomende baggerslib.

 

Kwantiteit

Bij projectmatige baggerwerken worden standaard de actuele waterdieptes, slibdiktes en slibhoeveelheden door middel van peilingen vastgelegd. Van te onderzoeken watergangen worden door landmeters met behulp van een peilstok handmatig dwarsprofielen ingemeten. Hiermee wordt het te baggeren profiel vastgelegd. Deze werkzaamheden worden uitgevoerd conform eigen meetprotocol.

 

Daarnaast zetten we de singlebeam in om onze werkvoorraad voor wat betreft het baggeren in te kunnen schatten. Eens per 5 jaar varen we door ons gebied en meten we met dit instrument onze hoofdwatergangen in. De singlebeam kan met behulp van uitgezonden golven de waterdiepte en de bovenkant van de sliblaag waarnemen.

 

Bij baggerwerk van smalle watergangen (breedte van minder dan 8 meter) door onszelf worden in principe geen peilingen uitgevoerd. Het is bij de planner van het waterschap bekend hoe frequent deze watergangen gebaggerd moeten worden. De baggerplanning hiervoor is bepaald aan de hand van opgebouwde data over de afgelopen tientallen jaren en signaleringen van de buitenmedewerkers.

 

Kwaliteit

Kwalitatief onderzoek kan gericht zijn op milieuvreemde stoffen 1 (NEN 5717 vooronderzoek, NEN 5720 waterbodemonderzoek) maar ook op het voorkomen van nutriënten in verband met eutrofiëring. Er zijn in principe een drietal aanleidingen om kwalitatief waterbodemonderzoek uit te voeren, namelijk

  • 1.

    In het kader van (onderhouds)baggerwerk dienen de verwerkingsmogelijkheden van de vrijkomende baggerspecie te worden vastgesteld;

  • 2.

    Een locatie is verdacht ten aanzien van het voorkomen van een waterbodemverontreiniging (die invloed kan hebben op de gebiedskwaliteit);

  • 3.

    Het slib op de waterbodem levert mogelijk een bijdrage aan eutrofiëringsproblemen van het oppervlaktewater.

     

 

De voornaamste reden om waterbodemonderzoek uit te voeren is het bepalen van de verwerkingsmogelijkheden van de baggerspecie die bij voorgenomen onderhoudsbaggerwerk vrijkomt. Het onder punt 2 en 3 bedoelde onderzoek wordt uitgevoerd om te bepalen of om kwaliteitsredenen gebaggerd moet worden.

 

In principe geldt bij baggerwerk altijd een onderzoeksplicht. Voor onverdachte, onbelaste watergangen kent de Regeling bodemkwaliteit een uitzondering op de onderzoeksplicht voor baggerspecie, die wordt verspreid of tijdelijk wordt opgeslagen op het aangrenzend perceel. Indien wordt voldaan aan artikel 5.19, lid 5 sub b en artikel 5.20, lid 4 van de Regeling bodemkwaliteit, is geen onderzoek noodzakelijk. Waterschappen Noorderzijlvest en Hunze & Aa’s hebben er echter wel voor gekozen om ook de kwaliteit van de waterbodem voor deze watergangen in kaart te brengen.

 

 

 

4.2.1 Waterbodemkwaliteitskaart

Het waterschap is verantwoordelijk voor het onderhoud en herstel van watergangen, waterkanten en keringen. Bij deze werkzaamheden komt baggerspecie vrij en is het af en toe nodig om grond van elders toe te passen voor bijvoorbeeld het herstel van schade aan de keringen. Door het gemeentelijk en provinciaal grondstromenbeleid en het beleid van de waterschappen goed op elkaar af te stemmen is dit eenvoudiger te realiseren. Met dit doel voor ogen zijn in 2020 diverse documenten opgesteld, namelijk:

  • 1.

    actualisatie van de Regionale bodemkwaliteitskaart provincie Groningen. 1 De waterbodemkwaliteitskaart maakt eveneens onderdeel uit van deze Regionale bodemkwaliteitskaart.

  • 2.

    Waterbodemkwaliteitskaart PFAS, waterschappen Hunze en Aa’s en Noorderzijlvest. 1  

  • 3.

    Erratum Regionale Nota bodembeheer provincie Groningen. 1

 

 

Op 30 november 2014 is de waterbodemkwaliteitskaart door de waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa’s opgesteld. Vervolgens zijn twee addendums toegevoegd, namelijk op 21 juni 2017 de spoorwegen en op 7 januari 2020 PFAS. Vervolgens is de waterbodemkwaliteitskaart door de gemeenten in ons beheergebied erkend als geldig bewijsmiddel voor het toepassen van baggerspecie (van onverdachte locaties) op de landbodem. Bij het toepassen van baggerspecie op de landbodem zijn de voorwaarden van het Besluit bodemkwaliteit en Nota bodembeheer van toepassing.

 

Hoe werkt de waterbodemkwaliteitskaart?

Op de waterbodemkwaliteitskaart is informatie over de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodems van de watergangen in het buitengebied vastgelegd. Bij onderhoudswerken aan watergangen komt vaak baggerspecie vrij die het waterschap kan gebruiken voor bijvoorbeeld het ophogen en verstevigen van keringen.

Door de kwaliteit van de waterbodem van tevoren op kaart vast te leggen hoeft vrijgekomen baggerspecie niet telkens afzonderlijk te worden gekeurd door middel van (water)bodemonderzoek.

 

Daarnaast wordt het eenvoudiger om bij oeverherstelwerkzaamheden grond toe te passen. Behalve de waterschappen kunnen ook gemeenten, aannemers en anderen die baggerwerken of onderhoudswerkzaamheden aan watergangen in het buitengebied willen of moeten uitvoeren gebruik maken van deze kaart. Dit alles bevordert het (duurzaam) hergebruik van grond en baggerspecie en beperkt onnodig transport daarvan.

 

De (water)bodemkwaliteitskaarten zijn opgesteld conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten behorende bij het Besluit bodemkwaliteit en geldt bij grond- en baggerwerkzaamheden als wettig bewijsmiddel (milieuhygiënische verklaring).

Voor de waterbodemkwaliteitskaart zie:

Besluit bodemkwaliteit | Waterschap Noorderzijlvest

 

4.2.2 Milieuhygiënisch (waterbodem)onderzoek

Om te bepalen of de (water)bodemkwaliteitskaart gebruikt kan worden, en ook als er geen gebruik gemaakt kan worden gemaakt van de (water)bodemkwaliteitskaart, zal er vooronderzoek moeten worden uitgevoerd.

 

Vooronderzoek

Ten eerste wordt vooronderzoek volgens de NEN 5717 uitgevoerd. Hierbij worden onder meer locatiegegevens verzameld en een onderzoeksstrategie bepaald voor de volgende stap: het verkennend waterbodemonderzoek. Uit het vooronderzoek blijkt of een locatie verdacht of onverdacht is ten aanzien van het voorkomen van verontreinigingen en hoe het verkennend onderzoek ingestoken dient te worden.

 

Voor (milieuhygiënisch) ‘verdachte locaties’ kan geen gebruikt gemaakt worden van de waterbodemkwaliteitskaart en is het nodig om ter plaatse waterbodemonderzoek te verrichten. Met betrekking tot milieuhygiënisch waterbodemonderzoek kunnen de volgende stappen worden onderscheiden.

 

Verkennend waterbodemonderzoek

Na het vooronderzoek wordt een verkennend waterbodemonderzoek conform de NEN 5720 uitgevoerd. Hiermee wordt de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem bepaald.

 

Nader waterbodemonderzoek

Indien uit het verkennend waterbodemonderzoek blijkt dat de waterbodem voor één of meerdere stoffen terk is verontreinigd, dient nader waterbodemonderzoek uitgevoerd te worden. In sommige gevallen kan nader onderzoek ook bij lagere gehalten wenselijk zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de verwerkingsmogelijkheden van de baggerspecie meer nauwkeurig in beeld gebracht dienen te worden.

 

Door middel van het nader onderzoek wordt minimaal de omvang van de waterbodemverontreiniging bepaald (verticale en horizontale afperking). Ook wordt vastgelegd wat de waterbodemkwaliteit is van de achterblijvende waterbodem na het baggeren. Op deze manier kan bepaald worden wat het effect van de achterblijvende waterbodem is op de waterkwaliteit en daarmee of eventueel dieper baggeren wenselijk is.

 

4.2.3 Aanvullend en afwijkend onderzoek naar de waterbodemkwaliteit

De NEN 5720 die bij het verkennend waterbodemonderzoek wordt gehanteerd omvat een standaard onderzoeksmethodiek. In de volgende situaties dient aanvullend dan wel afwijkend onderzoek uitgevoerd te worden:

  • -

    Bij onderzoek in verband met eutrofiëring (nutriënten) wordt de toplaag van de waterbodem (bovenste 10 cm) op fosfaat, ijzer en sulfide geanalyseerd.

  • -

    In 'brak gebied' (het kustgebied) worden chloride-analyses meegenomen als er sprake is van weilanddepots en toepassingen waarbij een dik pakket materiaal wordt toegepast.

  • -

    Indien de gebiedskwaliteit hier aanleiding toe geeft worden aanvullende stoffen/prioritaire stoffen meegenomen zover deze niet in het standaard NEN 5720 pakket zijn opgenomen.

     

4.2.4 Archeologie, asbest, explosieven en andere bodemvreemde materialen

Indien op basis van vooronderzoek en/of gebiedskennis hiervoor aanleiding is, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden met betrekking tot archeologie, conventionele explosieven (CE, dit zijn niet-gesprongen explosieven), asbest en/of andere (bodemvreemde) materialen. Dit dient te gebeuren vanwege de zorg voor deze zaken en wettelijke verplichtingen. Bovendien kunnen deze aspecten van grote invloed zijn op de planning en kosten van het baggerwerk vanwege stillegging, vertragingen en hogere uitvoeringskosten.

 

Indien aanleiding bestaat om specifieker naar archeologie te kijken wordt in overleg met het betreffende bevoegd gezag op dit gebied de te volgen werkwijze afgestemd. Dit is veelal de gemeente waarin de betreffende watergang ligt. Soms is de provincie bevoegd gezag voor archeologie, bijvoorbeeld bij ontgrondingen.

 

In watergangen die conform de resultaten van het vooronderzoek verdacht zijn ten aanzien van het voorkomen van asbest wordt asbestonderzoek conform de NTA 5727 uitgevoerd. Een locatie is verdacht indien zich bijvoorbeeld puin en/of asbesthoudende materialen (bijv. beschoeiingen en asbestdaken) in of in de directe omgeving van de watergang bevinden.

 

In gebieden met een 'oorlogsverleden' dient de te baggeren locatie beoordeeld te worden op het voorkomen van conventionele explosieven. Indien het vermoeden bestaat van het aanwezig zijn van conventionele explosieven, wordt daar onderzoek naar uitgevoerd.

 

Onderzoek en maatregelen met betrekking tot archeologie, asbest en conventionele explosieven worden uitgevoerd door Kwalibo erkende bedrijven die hierin gespecialiseerd zijn.

 

Ook andere bodemvreemde materialen, zoals puin en afval, kunnen van invloed zijn op de verwerkingsmethode alsook op de wijze van baggeren. Indien aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid van bijmengingen, voeren wij hier gericht onderzoek naar uit. In artikel 4.1271 van het Bal zijn de eisen aangegeven met betrekking tot het toepassen van grond en baggerspecie met bodemvreemde materialen. Er is aangegeven dat grond en baggerspecie alleen toegepast mogen worden als:

  • -

    Er maximaal 20 gewichtsprocent steenachtig materiaal of hout voorkomt, dit voorafgaand aan ontgraven of bewerking al aanwezig was en vermenging daarmee redelijkerwijs niet kon worden voorkomen.

  • -

    Sporadisch bodemvreemd materiaal anders dan steenachtig materiaal of hout voorkomt, dit voorafgaand aan ontgraven of bewerking al aanwezig was en zover redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat het verwijderd word voor toepassing.

  • -

    Als bodemvreemd materiaal voorkomt in grond of baggerspecie moet er tijdens het toepassen van het materiaal bewijs voorhanden zijn dat het materiaal al voorafgaand aan het ontgraven of bewerken in de bodem aanwezig was.

 

K waliteitsborging waterbodemonderzoek

Milieuhygiënisch waterbodemonderzoek wordt uitsluitend volgens de Kwalibo-voorschriften uitgevoerd (zie ook paragraaf 3.6). Het waterschap voert in verband hiermee zelf geen veldwerkzaamheden uit. Voor eigen werken geldt dat de laboratoriumanalyses wel door het eigen laboratorium (laboratorium Hunze en Aa’s is AS-3000 erkend) uitgevoerd kunnen worden. Indien het waterschap bepaalde analyses, technisch gezien, niet zelf uit kan voeren dan worden deze uitbesteed.

 

Meer informatie over waterbodembeheer, het uitvoeren van onderzoek en baggerwerken is te vinden op de websites:

www.bodemrichtlijn.nl (beleid, onderzoekstechnieken, baggertechnieken)

www.sikb.nl (kwaliteitsborging waterbodembeheer)

www.waterbodemwijzer.nl (uitvoeringspraktijk, incl. kwaliteitsborging)

 

4.3 Beoordelen effecten waterbodemkwaliteit

Zoals in paragraaf 4.2 werd aangeven kan waterbodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of een waterbodem om kwaliteitsredenen gebaggerd moet worden. Onze saneringsopgave is reeds eind 2015 afgerond. Alle spoedeisende waterbodemverontreinigingslocaties binnen ons beheergebied zijn gesaneerd. Daarom richt ons kwaliteitsbaggeren zich nu met name op het aanpakken van nutriëntrijke waterbodems die tot verstoring van het watersysteem kunnen leiden (eutrofiëring). Kwaliteitsbaggeren kan wenselijk zijn indien uit onderzoek blijkt dat een waterbodem dusdanig verontreinigd is met stoffen en/of nutriënten dat dit een effect heeft op de gebiedskwaliteit.

 

Zoals in hoofdstuk 2 al aan bod kwam is door afronding van onze saneringsopgave het kwaliteitsbaggeren in ons beheergebied vooral gericht op het aanpakken van nutriëntrijke waterbodems die tot verstoring van het watersysteem kunnen leiden (eutrofiëring). Aan de hand van de beoordelingssystematiek die door de Stowa is ontwikkeld, bepalen wij welke waterbodems worden gebaggerd om waterkwaliteitsredenen. KRW-waterlichamen met te hoge fosfaatconcentraties in het water krijgen hierbij voorrang.

 

Om een eerste inschatting van het risico van eutrofiëring van het oppervlaktewater door ‘uitloging’ van stoffen uit de waterbodem te kunnen maken, wordt de toplaag van de waterbodem (slib) en het porievocht daarin onderzocht op fosfaat, ijzer en sulfide. Dit onderzoek wordt door het eigen laboratorium verricht. Deze methodiek is zowel voor KRW-lichamen als niet KRW-waterlichamen, zowel voor een lokaal als gebiedsprobleem te gebruiken.

 

Indien chemische verontreinigingen een risico kunnen vormen voor de waterkwaliteit wordt (eveneens) een specialistische beoordeling uitgevoerd. Voor de beoordeling van de effecten kan waar wenselijk en nodig ook gebruik gemaakt worden van de landelijke Handreiking waterbodems. Meer informatie over uitloging van nutriënten uit de waterbodem en de Handreiking waterbodems is te vinden op:

https://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/waterbodems/waterbodemonderzoek/beoordeling/

 

Wanneer baggeren niet noodzakelijk is om het profiel te handhaven, kan in het geval dat een verontreiniging of eutrofiëring risico's oplevert voor de gebiedskwaliteit wel het besluit worden genomen om te baggeren. Maatregelen in de waterbodem kunnen hierbij afgewogen worden ten opzichte van andere maatregelen. Bij deze integrale afweging zijn aspecten als kosteneffectiviteit en maatschappelijke relevantie belangrijk. De te nemen maatregelen kunnen in overleg met gebiedspartners afgewogen en vastgesteld worden. De gekozen beheermaatregelen worden opgenomen in de planvorming en het uitvoeringsprogramma voor het baggeren. Indien gekozen wordt voor maatregelen in de waterbodem hoeft dit overigens niet automatisch te betekenen dat het slib van de waterbodem wordt verwijderd. Door bijvoorbeeld het afdekken van (verontreinigde) waterbodem kunnen de risico's ook weggenomen worden.

Waterbodemverontreiniging in de Omgevingswet

In de Omgevingswet wordt onderscheid gemaakt tussen nieuwe en oude (waterbodem)verontreinigingen. Bij oudere verontreiniging is vaak niet bekend wie de veroorzaker is geweest of deze verontreiniging is ontstaan door een geleidelijke opbouw van verontreiniging zonder directe veroorzaker. Indien de doelen van het waterbeheer gehaald worden is ingrijpen niet noodzakelijk. Als de doelen van het waterbeheer niet gehaald worden kan ingrijpen noodzakelijk blijken (de voorwaarden staan opgenomen in het waterbodembeheerprogramma).

 

Sanering van (sterk) verontreinigde waterbodems (die niet vallen onder de saneringsopgave of de zorgplicht) is derhalve geen directe wettelijke verplichting, maar één van de mogelijke maatregelen om aan de gebiedskwaliteit te voldoen. Kosteneffectiviteit en maatschappelijke relevantie (van een ingreep) spelen hierbij een belangrijke rol. Aan de hand van de kennis van onze specialisten en (landelijk) beschikbare toetsinstrumenten beoordelen wij of maatregelen in de waterbodem nodig zijn vanwege de aanwezigheid van stoffen en/of nutriënten in hoge concentraties.

 

 

4.4 Meldingen en vergunningen

Bij de meeste baggerwerken vindt alleen onderhoud plaats om het bestaande profiel te handhaven (werk binnen de legger). Indien, bijvoorbeeld in combinatie met onderhoudsbaggerwerk, ook sprake is van aanleg of wijziging van een waterstaatswerk (werk buiten de legger) schrijft de Omgevingswet voor dat een projectbesluit dan wel een Omgevingsvergunning verplicht is. In deze paragraaf wordt aangegeven welke verplichtingen er bij baggerwerk gelden bezien vanuit de diverse wetgeving.

 

Procedure voor het vaststellen van een projectbesluit

In afdeling 5.2 van de Omgevingswet is de procedure opgenomen om te komen tot een projectbesluit. De procedure bestaat uit een vijftal stappen:

  • 1.

    Kennisgeving voornemen

    In het publicatieblad (art. 12 Bekendmakingswet) wordt aangegeven dat er een verkenning wordt uitgevoerd naar een bestaand of toekomstige opgave. Onderdelen die in de kennisgeving opgenomen worden zijn:

    • -

      beschrijving van de opgave;

    • -

      hoe de verkenning word uitgevoerd;

    • -

      binnen welke termijn deze worden uitgevoerd;

    • -

      of vóór het vaststellen van het projectbesluit een voorkeursbeslissing word genomen;

    • -

      binnen welke termijn eenieder mogelijke oplossingen voor de opgave kan aandragen;

    • -

      uitgangspunten voor het in beschouwing nemen van de oplossingen;

    • -

      welk bestuursorgaan bevoegd gezag is voor de projectprocedure.

       

 

  • 2.

    Kennisgeving participatie

    In de kennisgeving wordt aangegeven hoe en op welk moment verschillende belanghebbenden, zoals burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen betrokken worden.

 

  • 3.

    Verkenning

    Hoe de verkenning moet worden ingevuld kan bepaald worden door het waterschap (bevoegd gezag). Het doel is om inzicht te krijgen in wat de opgave precies is en inzicht te krijgen in mogelijke oplossingen. Eenieder die een mogelijke oplossing heeft aangedragen kan vragen om een deskundige naar de oplossing te laten kijken.

 

  • 4.

    Voorkeursbeslissing

    Dit is de afsluiting van de verkenning. Indien in de kennisgeving voornemen dit aangegeven is zal er een voorkeursbeslissing genomen worden. In de voorkeursbeslissing wordt opgenomen welke oplossing de voorkeur zijn en hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen betrokken zijn. Uiteindelijk word één van de onderstaande conclusies getrokken:

     

  • -

    Het bevoegd gezag gaat een project uitvoeren.

  • -

    Het bevoegd gezag kiest voor een andere oplossing en voert geen project uit.

  • -

    Het bevoegd gezag combineert de uitvoering van een project of een andere oplossing met de uitvoering van andere projecten.

  • -

    Het bevoegd gezag werkt geen oplossing uit. De opgave blijft dan bestaan, of uit de verkenning blijkt dat de opgave zo beperkt is dat het bevoegd gezag geen oplossing hoeft uit te werken.

     

    Bij de voorbereiding van de voorkeursbeslissing is het mogelijk dat een milieueffectrapportage (MER) noodzakelijk is. Dit is het geval bij:

    - Een project dat is aangewezen in bijlage V van het Omgevingsbesluit (art. 16.36, lid 1 Omgevingswet).

    - Voor een ander project dan in bijlage V van het Omgevingsbesluit, dat aanzienlijke milieueffecten kan hebben (art. 16.36, lid 4 Omgevingswet).

 

  • 5.

    Projectbesluit

    Het projectbesluit moet voldoend aan de instructieregels van het Rijk zoals verwoord in hoofdstuk 9 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en in de Omgevingsverordening van de provincie. In het projectbesluit wordt beschreven hoe het project eruit gaat zien en de maatregelen en voorzieningen die getroffen worden om het project te realiseren. Indien er mogelijk nadelige gevolgen zijn wordt beschreven hoe deze ongedaan, beperkt of gecompenseerd worden. Tevens wordt beschreven hoe de participatie is uitgevoerd, de oplossingen die belanghebbenden hebben aangedragen, inclusief de adviezen van deskundigen hierover. Het projectbesluit moet door Gedeputeerde Staten worden goedgekeurd.

 

Werken in een sterk verontreinigde waterbodem

Het is niet verplicht om een saneringsplan op te stellen voor een waterbodemsanering. Bijlage C van de Regeling bodemkwaliteit schrijft echter wel voor dat bij ingrepen in een sterk verontreinigde waterbodem (ook onderhoudsbaggerwerk) een erkenningsverplichting geldt voor de milieukundige begeleiding (protocol 6003) en de uitvoering (protocol 7003) vanaf een hoeveelheid van 1.000 m3. Protocol 6003 schrijft onder meer voor dat het verplicht is om een realisatierapport op te stellen van de uitgevoerde werkzaamheden en resultaten daarvan.

 

Indien bij een sanering in opdracht van de waterbeheerder geen wijziging van de legger (het theoretisch profiel) plaatsvindt, is een projectbesluit of omgevingsvergunning niet noodzakelijk.

Voor werken waarvoor deze wettelijke verplichtingen niet gelden, wordt voor uitvoering van de sanering in overleg met het waterschap een plan van aanpak gemaakt. Indien minder dan 1.000 m³ sterk verontreinigde waterbodem wordt verwijderd, en een realisatierapport dus niet nodig is, wordt voor aanvang van de sanering de te volgen werkwijze besproken met het waterschap wat betreft de controle van het werk en de vastlegging van het resultaat. Het waterschap geeft hierbij aanwijzingen en legt dit schriftelijk vast.

 

Bij het verwijderen van verontreinigde waterbodems in opdracht van het waterschap, stelt het waterschap contractueel eisen aan de voorbereiding en uitvoering. Na afronding wordt een verslag gemaakt waarin het eindresultaat wordt vastgelegd.

Expliciet wordt vermeld dat te allen tijde de zorgplichtbepalingen uit de Omgevingswet en de Waterschapsverordening gelden. In het kader hiervan heeft het waterschap tevens bevoegdheden om maatregelen te stellen of aanwijzingen te geven.

 

Voorschriften lozing bij baggerwerkzaamheden

Als gevolg van baggerwerkzaamheden kan een (tijdelijke) vertroebeling van het oppervlaktewater ontstaan. Regels hiervoor zijn opgenomen in afdeling 2.10 van de bruidsschat in de Waterschapsverordening. Tenminste 4 weken voor aanvang van ieder baggerwerk of ontgraving in het watersysteem levert de initiatiefnemer gegevens aan over de kwaliteit van de waterbodem, de verwachte startdatum en indien van toepassing een werkinstructie aan bij het bevoegd gezag. Indien de baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de beheerder zelf of vanwege een onderhoudsverplichting, dan geldt deze informatieplicht niet.

 

Indien het werk in een sterk verontreinigde waterbodem plaatsvindt, moeten maatregelen worden getroffen om het lozen zoveel mogelijk te beperken. Deze maatregelen worden beschreven in een werkinstructie. De werkinstructie bevat in ieder geval de beschrijving van de toe te passen baggertechniek, de bij het gebruik daarvan gehanteerde werkwijze, en maatregelen om vertroebeling zoveel mogelijk te voorkomen.

De Waterschapsverordening bevat tevens een zorgplicht. De Waterschapsverordening kent een algemene zorgplicht en specifieke zorgplichten waterkwaliteit, -kwantiteit en -veiligheid. Uitgangspunt is, mits dit redelijkerwijs verlangd kan worden, dat gebaggerd wordt met behulp van de best beschikbare baggertechniek. Bij het baggeren op een milieuvriendelijke wijze ontstaat namelijk een minimum aan morsen en vertroebeling, omdat zo weinig mogelijk omgevingswater verplaatst wordt. In bijlage 2 van dit beleidsplan is een overzicht opgenomen van baggertechnieken die hiervoor in aanmerking komen.

 

In het overzicht hierna is samengevat welke meldingen, plannen en vergunningen gelden bij het uitvoeren van de verschillende soorten baggerwerk.

 

 

4.5 Beleid vrijkomende baggerspecie

4.5.1 Algemeen

Belangrijke vraag bij de uitvoering van baggerwerk is wat er mag en kan met de vrijkomende baggerspecie. Dit is in belangrijke mate afhankelijk van de hoeveelheid en kwaliteit van de vrijkomende baggerspecie en de beschikbare ruimte. Grofweg kan onderscheid gemaakt worden tussen baggerspecie die verspreidbaar en/of toepasbaar is en baggerspecie die om kwaliteitsredenen bewerkt en/of gestort moet worden (sterk verontreinigde baggerspecie). Voor sterk verontreinigde baggerspecie biedt de Omgevingswet het wettelijke kader.

 

Over het algemeen hebben de waterbodems in ons beheergebied een dusdanige kwaliteit dat verspreiding en/of toepassing mogelijk is. De wet- en regelgeving speelt een centrale rol bij ons beleid op het gebied van vrijkomende baggerspecie en helpt ons om het hergebruik van baggerspecie te stimuleren. Partijen grond en baggerspecie mogen alleen volgens de regels van het Bal worden toegepast als sprake is van een functionele toepassing. In bijlage 1 van dit beleidsplan is beschreven wat hieronder wordt verstaan.

 

De Omgevingswet biedt maatwerkmogelijkheden bij het toepassen van grond en baggerspecie. Dat is in de vorm van maatwerkregels en maatwerkvoorschriften. Op sommige punten gelden voorwaarden voor dit maatwerk, namelijk:

  • 1.

    Als er een projectbesluit is genomen, kan een maatwerkvoorschrift dit projectbesluit niet belemmeren (art. 4.1265a, Bal).

  • 2.

    In het Bal zijn er veel mogelijkheden voor maatwerkvoorschriften en maatwerkregels.

  • 3.

    Voorwaarden aan maatwerk voor invulling stand still: in het Bal staan voorwaarden voor het stellen van maatwerk over kwaliteitseisen voor toe te passen grond en baggerspecie. Deze staan in de artikelen 4.1273 (algemene kwaliteitseisen), 4.1275 (grootschalige toepassing), 4.1277 (toepassen in een diepe plas) en 4.1279 (verspreiden van baggerspecie).

     

Bij het stellen van soepelere kwaliteitseisen geldt de voorwaarde dat de grond of baggerspecie uit hetzelfde bodembeheergebied afkomstig is. De verplichting om in die situaties een bodembeheergebied aan te wijzen volgt uit een instructieregel uit artikel 5.89o en 6.3 Bkl.

 

De instructieregel richt zich zowel tot gemeenten als waterbeheerders. Zij moeten voor maatwerkregels of voorschriften die een versoepeling inhouden van de kwaliteitseisen uit het Bal een bodembeheergebied aanwijzen. Een belangrijke voorwaarde voor soepeler kwaliteitseisen is dat toe te passen partijen grond of baggerspecie afkomstig moeten zijn uit dit aangewezen bodembeheergebied.

 

Onder het Besluit bodemkwaliteit voor inwerkingtreding van de Omgevingswet gold een verplichting om eenmaal per 10 jaar het gebiedsspecifieke beleid te actualiseren. Aan actualisatie van maatwerkregels stellen de Omgevingswet en het Bal geen eisen en termijnen. Wel moet het bevoegd gezag de bodemkwaliteitskaart (als basis voor een milieuverklaring bodemkwaliteit) eenmaal per 5 jaar actualiseren. Deze verplichting blijft bestaan in de Regeling bodemkwaliteit onder de Omgevingswet. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven bepaalde delen van gebiedsspecifiek beleid dat onder de oude wetgeving is opgesteld gehandhaafd.

 

4.5.2 Ons beleid voor de ‘natte’ en de ‘droge’ waterbodems

Wij hanteren in ons beheergebied met betrekking tot het toepassen van grond en baggerspecie in de ‘natte’ waterbodem het generiek beleid. Met het generiek beleid (meest strenge regelgeving), wordt het verplaatsen en hergebruik van baggerspecie in goede banen geleid en zal de waterbodemkwaliteit in ons beheergebied niet achteruitgaan en op termijn zelfs verbeteren.

 

Door het gebiedspecifieke beleid voor de keringen is er meer ruimte om op een verantwoorde manier baggerspecie op en bij de keringen toe te kunnen passen. Daarmee snijdt het mes aan twee kanten: vrijkomende baggerspecie kan eenvoudiger worden verwerkt en ook licht verontreinigde grond (kwaliteit ‘Wonen’) mag worden toegepast. Bijkomend voordeel is dat de keringen gelijktijdig worden opgehoogd.

 

Om baggerspecie als landbodem toe te kunnen passen zetten wij daarnaast in op (pro)actieve samenwerking met onze omgevingspartners. Hierbij dienen wij rekening te houden met het beleid van de gemeente als bevoegd gezag voor de landbodem. Het kan daardoor voorkomen dat in bepaalde gemeenten ruimere, maar soms ook minder ruime toepassingen van baggerspecie mogelijk zijn. Bij het toepassen van vrijkomende baggerspecie op de landbodem dienen wij hier rekening mee te houden. In het DSO moet nagegaan worden of de gemeenten gebiedspecifiek beleid hebben. Deze lijst heeft een 'dynamisch' karakter, omdat meer gemeenten alsnog kunnen besluiten om over te gaan op gebiedspecifiek beleid of om specifieke locaties daarvoor aan te wijzen, maar ook om daar vanaf te stappen.

 

Om goed op de hoogte te zijn van de wettelijke mogelijkheden voor toepassingen binnen een gemeente, maar ook om win-win situaties te creëren ten aanzien van hergebruik (bijvoorbeeld het toepassen van baggerspecie voor het ophogen van terreinen) is het belangrijk om in een vroegtijdig stadium in overleg met gemeenten te gaan.

 

Bij de aanleg van natuurvriendelijke oevers is het vaak mogelijk om vrijkomende grond van een regionale kering op hetzelfde perceel her te gebruiken. Dit is het geval bij een hoger gelegen perceel dat als waterkering dient maar waar, omdat dit niet nodig is, nooit een dijk is aangebracht. Met een aantal grondboringen is eenvoudig aan te tonen dat er ter plaatse sprake is van een ‘ongestoord’ bodemprofiel en dus feitelijk van onverdachte grond. In een dergelijke situatie kan voor het indienen van de melding ten behoeve van het toepassen van de daar vrijkomende grond de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart, die geldt voor die locatie, als milieuhygiënisch bewijsmiddel worden ingezet. Indien uit de boringen blijkt dat er wel sprake is van een voor bodemverontreiniging verdachte locatie dan dient de hiertoe beschreven werkwijze in de gemeentelijke Nota bodembeheer te worden gevolgd.

 

Voor meer informatie over het waterschaps- en het gemeentelijk beleid voor wat betreft toepassingen van baggerspecie en grond in de waterbodem en op (landbouw)percelen verwijzen wij naar het DSO.

 

 

4.5.3 Verspreiden en toepassen van baggerspecie

Partijen grond en baggerspecie mogen alleen worden toegepast indien sprake is van een functionele toepassing. De functionele toepassingen staan in artikel 4.1269 van het Bal opgenomen. In bijlage 1 van dit plan zijn deze toepassingen opgesomd.

 

Degene die grond of baggerspecie gaat toepassen moet dit één week voor het begin ervan te melden bij het bevoegd gezag via het DSO. De meldingen die betrekking hebben op het toepassen van grond of baggerspecie binnen het watersysteem komen via het DSO binnen bij het waterschap. Deze meldingsplicht geldt voor bijna alle toepassingen van grond en baggerspecie. Enkele uitzonderingen, waaronder het verspreiden van baggerspecie op het aangrenzende perceel, worden genoemd in artikel 4.1266, lid 4 van het Bal (zie ook paragraaf 2.10.6).

 

Bij het melden dient de kwaliteit van grond en baggerspecie aangetoond te worden met een milieuverklaring bodemkwaliteit (bijvoorbeeld de waterbodemkwaliteitskaart, resultaten van een waterbodemonderzoek conform NEN5720 of partijkeuring).

 

Verspreiden van baggerspecie en maaisel

Indien de kwaliteit en hoeveelheid baggerspecie en de locatiespecifieke omstandigheden (ruimte) het toelaten geven wij te allen tijde de voorkeur aan het verspreiden van baggerspecie. In de factsheet verspreidingsbeleid staan de regels met betrekking tot verspreiding uitgebreid beschreven:

Factsheet verspreiden van baggerspecie onder de Omgevingswet - Informatiepunt Leefomgeving (iplo.nl)

 

Voor percelen bij of in een oppervlaktewaterlichaam geldt een ontvangstplicht van bij onderhoud vrijkomende baggerspecie en maaisel. Dit staat in artikel 10.3, eerste lid, van de Omgevingswet. Voor het verspreiden over aangrenzende percelen hoeft geen toetsing aan de kwaliteit van de ontvangende bodem plaats te vinden en hoeft niets gemeld te worden.

 

Met betrekking tot de ontvangstplicht geldt dat sprake is van een verschil in het omgaan met de ontvangstplicht tussen stedelijk en landelijk gebied. In tegenstelling tot het landelijke gebied is het in stedelijk gebied vaak niet mogelijk om baggerspecie op aangrenzende percelen te verspreiden. Veelal dient de baggerspecie dan opgeslagen te worden in een (tijdelijk) depot. De gemeente is in dat geval het bevoegd gezag voor het inrichten van een depot. Voordat het waterschap gaat baggeren in stedelijk gebied zal hierover met de betreffende gemeente afstemming plaatsvinden.

 

Grondeigenaren (veelal agrariërs) in het landelijk gebied zijn daarentegen verplicht om baggerspecie te ontvangen als hun perceel naast de watergang ligt. Belangrijk is dat tijdig afstemming plaatsvindt met de ontvangende partij. Wij informeren de ontvanger 3 à 6 maanden van tevoren schriftelijk over de voorgenomen baggerwerkzaamheden en verspreiding op de kant. De ontvanger de kwaliteitsgegevens van de waterbodem bij ons opvragen.

 

Van belang is dat de ontvangstplicht slechts inhoudt dat de baggerspecie en maaisel afkomstig uit de watergang ‘op de kant’ worden gezet. Dit deponeren van baggerspecie op het aangrenzende perceel houdt geen verspreidingsplicht in. Na indroging van het materiaal dient bepaald te worden of de baggerspecie verspreid kan worden. Om die reden brengt de ontvangstplicht niet per definitie een beperking met zich mee voor de bestaande gebruiksmogelijkheden van aan de watergang grenzende percelen.

 

 

Verspreiden in oppervlaktewater

Het verspreiden in oppervlaktewater wordt ook wel ‘het op stroom zetten’ genoemd. Deze methodiek wordt af en toe ingezet bij lokale slibdrempels op plaatsen in de watergang waar de doorstroming slecht is, bijvoorbeeld bij sluizen en onder bruggen. Het slib dat zich daar ophoopt kan onder voorwaarden, zoals het voldoen aan de gewenste milieuhygiënische kwaliteit en de (overige) regels, worden weggespoten of geëgaliseerd.

 

Tijdelijke depots

Onder de Omgevingswet valt een weilanddepot niet onder de milieubelastende activiteit opslaan van grond of baggerspecie. Het opslaan van baggerspecie in een weilanddepot valt onder de activiteit toepassen van grond of baggerspecie (art. 3.2.26 Bal).

 

Indien baggerspecie (door ruimtegebrek) niet verspreid kan worden op een aangrenzend perceel kan gebruik gemaakt worden van een tijdelijk depot, zoals een weilanddepot of doorgangsdepot/projectgebonden depot. Doel van deze depots is ontwateren en laten rijpen van de baggerspecie, voordat het materiaal (functioneel) kan worden toegepast.

 

Weilanddepots

Weilanddepots zijn onder de Omgevingswet aan te merken als de milieubelastende activiteit ‘toepassen van grond of baggerspecie’. Omdat weilanddepots onder deze milieubelastende activiteit vallen, zijn de lozingsvoorschriften uit paragraaf 4.122 uit het Bal niet van toepassing. Voor alle andere depots waarbij herbruikbare grond of baggerspecie wordt opgeslagen zonder bewerking gelden de lozingsvoorschriften uit paragraaf 4.122 wel.

 

In de volgende tabel is een samenvatting gegeven van de vergunningplicht en de algemene regels die bij de verschillende vormen van tijdelijke opslag horen. Ook dient bij tijdelijke opslag de zorgplicht in acht te worden genomen.

 

 

Toepassen baggerspecie

Baggerspecie kan (direct of na indroging in een tijdelijk depot) op de volgende manieren toegepast worden in functionele toepassingen, conform art. 4.1269 van het Bal:

 

  • -

    Wegen of spoorwegen, met daarbij behorende geluidswallen, bouwwerken en dijken.

  • -

    Ophogingen op of in de landbodem voor het realiseren van bedrijventerreinen, woningbouwlocaties, landbouwgronden, natuurgronden, tuinen of recreatieterreinen.

  • -

    Ophogingen op of in de landbodem voor het herstellen of verbeteren van de bodemgesteldheid van een terrein of het bevorderen van de landbouwkundige waarde, natuurwaarde of recreatieve waarde van een terrein.

  • -

    Afdeklagen op saneringslocaties, bovenafdichtingen op stortplaatsen en afdeklagen op grootschalige toepassingen of op toepassingen in een diepe plas.

  • -

    Herinrichtingen van winplaatsen of voormalige winplaatsen voor delfstoffen op de landbodem voor het maken van bedrijventerreinen, woningbouwlocaties, landbouwgronden, natuurgronden, tuinen, recreatieterreinen of het stabiliseren van wanden.

  • -

    Voorzieningen in oppervlaktewaterlichamen (met uitzondering van diepe plassen) voor het:

    • *

      voorkomen of beperken van overstromingen of wateroverlast (klimaatadaptief maken);

    • *

      het bevorderen van de natuur of recreatieve waarde daarvan;

    • *

      het bevorderen van de doorvaart van de scheepvaart;

    • *

      het herstellen of verbeteren van de ligging, vorm, afmeting en constructie van een waterstaatswerk.

  • -

    Suppleties van baggerspecie langs de kustlijn voor het herstellen of verbeteren van de kustverdediging.

  • -

    Opvullingen van oppervlaktewaterlichamen (met uitzondering van diepe plassen), tot landbodem voor het verwezenlijken van bedrijventerreinen, woningbouwlocaties, landbouwgronden, natuurgronden of recreatieterreinen.

  • -

    Opvullingen van diepe plassen voor het bevorderen van:

    • *

      de natuurwaarde of recreatieve waarde van de diepe plas;

    • *

      het ontwikkelen tot landbodem voor het verwezenlijken van bedrijventerreinen, woningbouwlocaties, landbouwgronden, natuurgronden of recreatieterreinen;

    • *

      het stabiliseren van wanden.

  • -

    Verspreiding van baggerspecie, met inbegrip van verspreiding in een weilanddepot, uit een oppervlaktewaterlichaam dat behoort tot de regionale wateren. De baggerspecie is hier terechtgekomen door afspoeling en afkalving van materiaal van gronden die liggen aan of in het oppervlaktewaterlichaam en past men toe:

    • *

      voor het herstellen of verbeteren van de bodemgesteldheid van die gronden;

    • *

      op landbouwgronden die tot maximaal 10 km afstand liggen van de plaats van vrijkomen van de baggerspecie.

  • -

    Verspreiding van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van uiterwaarden, gorzen, slikken, stranden of platen, voor het herstellen of verbeteren van de ecologische en morfologische functies van het sediment.

  • -

    Verspreiding van baggerspecie binnen uiterwaarden, gorzen, slikken, stranden of platen. De baggerspecie is dan afkomstig uit een watergang die ligt in een tot hetzelfde oppervlaktewaterlichaam behorende uiterwaarden, gorzen, slikken, stranden of platen. De baggerspecie past men toe voor het herstellen of verbeteren van de bodemgesteldheid van die gronden.

 

 

Toepassing in (natuurvriendelijke) oevers en kaden

De oppervlaktewaterkwaliteit (en ecologie) wordt vooral beïnvloed tijdens aanleg en onderhoudswerkzaamheden van de natuurvriendelijke oevers en kades. Beide activiteiten (aanleg en onderhoud) zijn van tijdelijke aard, waarbij enige mate van verstoring van het oppervlaktewaterlichaam (zowel chemisch als ecologisch) ontstaat en veelal onvermijdelijk is. Een negatieve beïnvloeding van het oppervlaktewaterlichaam in chemische zin, na het beëindigen van de werkzaamheden, wordt niet geaccepteerd. De beïnvloeding in ecologische zin werkt ver door tot in de volgende seizoenen.

 

Er wordt tijdens de werkzaamheden rekening gehouden met de beïnvloeding van de ecologie en gewerkt volgens de Gedragscode voor de Waterschappen (zie 4.6). Door bijvoorbeeld het tijdelijk verplaatsen van dieren en planten en het weer terugzetten na uitvoering van de werkzaamheden. In de projectplannen/ bestekken van het waterschap kan worden volstaan met een summiere invulling van de zorgplicht door bij de aanleg van natuurlijke oevers en kaden op te nemen dat:

 

  • 1.

    materiaal zo weinig mogelijk leem of ander fijn en slecht bezinkbaar materiaal bevat;

  • 2.

    bij voorkeur droog materiaal wordt gebruikt;

  • 3.

    geen zichtbare vertroebeling van het water bij de te realiseren oever / kade op een afstand van 50 meter ontstaat. Met andere woorden: indien als gevolg van de activiteit op een afstand van 50 meter van deze activiteit geen zichtbare verontreiniging ontstaat, wordt in beginsel voldaan aan de zorgplicht als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit.

 

 

Grootschalige toepassingen

Ook kan gedroogde baggerspecie toegepast worden in grootschalige toepassingen conform de eisen en voorwaarden in art. 4.1274 Bal:

  • -

    het aanleggen van een functionele toepassing als bedoeld in art. 4.1269, tweede lid, onder a, als het een weg of spoorweg betreft, waarin ten minste 5.000 m3 grond of baggerspecie in een laagdikte van ten minste 0,5 m zal worden toegepast;

  • -

    het aanleggen van een functionele toepassing als bedoeld in art. 4.1269, tweede lid, onder a, als het een bouwwerk of dijk betreft, of een functionele toepassing als bedoeld in art. 4.1269, tweede lid, onder e of f, waarin ten minste 5.000 m3 grond of baggerspecie in een laagdikte van ten minste 2 m zal worden toegepast;

  • -

    het in stand houden, herstellen, veranderen of uitbreiden van een functionele toepassing als bedoeld onder a of b, die is aangelegd:

    • *

      na 1 januari 2008 als sprake is van het toepassen in een oppervlaktewaterlichaam; of

    • *

      na 1 juli 2008 als sprake is van het toepassen op of in de landbodem.

 

Het bijzondere aan deze toepassing is dat, net als bij de verspreiding van baggerspecie, niet hoeft te worden getoetst aan de kwaliteit van de ontvangende bodem. Wel moet worden voldaan aan de kwaliteitseisen en randvoorwaarden die voor deze toepassingen gesteld zijn in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit.

 

Verondiepen en dempen van diepe plassen

Een bijzondere vorm van een grootschalige toepassing is het verondiepen en dempen van diepe plassen. Vanaf de inwerkingtreding van het Bbk in 2008 is het mogelijk om onder voorwaarden (diepe) plassen te verondiepen met licht tot matig verontreinigde grond en baggerspecie. Op verondiepingen van diepe plassen die voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn gemeld volgens artikel 42 van het Besluit bodemkwaliteit, is overgangsrecht van toepassing. Hiervoor blijven de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing tot 3 jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

 

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vindt de verondieping van een diepe plas niet langer plaats op grond van algemene regels en een meldplicht, maar is voor een verondieping een vergunning en MER-beoordelingsplicht geïntroduceerd.

 

Er is zowel een vergunning nodig voor de lozingsactiviteit gekoppeld aan de verondieping (art. 3.48p van het Bal) als aan de beperkingengebiedactiviteit in een waterstaatswerk. Het toepassen van grond of baggerspecie bij verondieping is aangewezen als milieubelastende activiteit. De aanwijzing van de activiteit staat in paragraaf 3.2.26 Bal en de regels zijn opgenomen in paragraaf 4.124 Bal.

 

Een integrale beoordeling van de verschillende activiteiten bij het verondiepen is belangrijk. In de vergunningprocedure voor de lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam toetst het bevoegd gezag alle activiteiten. Zijn er bij de voorgenomen verondieping aanzienlijke milieueffecten te verwachten, dan volgt een milieueffectrapport. Als er geen belangrijke nadelige milieueffecten zijn, dan is een milieueffectrapport niet nodig. De MER-beoordeling kan ervoor zorgen dat het bevoegd gezag voorschriften opneemt in de omgevingsvergunning. Deze voorschriften kunnen ook over andere gevolgen voor het milieu gaan dan alleen over de regels voor wateractiviteiten. Zie artikel 16.53 van de Omgevingswet. Zo kunnen voorschriften worden gebaseerd op de locatie specifieke omstandigheden en de herkomst van de toe te passen grond en baggerspecie. Ook toetst het bevoegd gezag tijdens deze vergunningprocedure aan de algemene regels uit het Bal.

 

Onder de Omgevingswet kan er sprake zijn van overgangsrecht met betrekking tot bestaande vergunningen. Een onherroepelijke vergunning die:

  • -

    is verleend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, en

  • -

    geldt voor een activiteit die ook onder de Omgevingswet vergunningsplichtig is,

wordt van rechtswege een vergunning onder de Omgevingswet, conform artikel 4.13, lid 1 van de Invoeringswet Omgevingswet.

 

4.5.4 Omgaan met sterk verontreinigde baggerspecie

Indien de milieuhygiënische kwaliteit van de baggerspecie volgens het Besluit bodemkwaliteit de bovengrens van Interventiewaarde waterbodem overschrijdt, is er sprake van sterk verontreinigde baggerspecie. Bij sterk verontreinigde baggerspecie streven wij op de eerste plaats naar bewerking en/of verwerking van de baggerspecie. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld landfarming, fractiescheiding of immobilisatie.

 

Met ingang van 1 april 2014 is de afvalstoffenbelasting geherintroduceerd. Voor baggerspecie geldt een generieke vrijstelling van de afvalstoffenbelasting (Wet belastingen op milieugrondslag, Wbm art. 29). Om voor deze vrijstelling in aanmerking te komen dient men in bepaalde gevallen over een verklaring te beschikken waaruit blijkt dat er sprake is van baggerspecie. Deze baggerspecieverklaring kan aangevraagd worden als baggerspecie ter verwijdering wordt aangeboden aan een stortplaats, waar volgens de Omgevingsvergunning voor die stortplaats ook andere afvalstoffen mogen worden gestort. Met de verklaring is de te storten partij baggerspecie vrijgesteld van afvalstoffenbelasting.

 

De Minimum Verwerking Standaard (MVS) voor baggerspecie houdt in dat baggerspecie met een zandgehalte hoger dan of gelijk aan 60% in beginsel verwerkt dient te worden en derhalve niet mag worden gestort.

 

Stort van baggerspecie met een zandgehalte hoger dan of gelijk aan 60% is alleen toegestaan als aangetoond is dat bij gebruik van een eenvoudige zandscheidingstechniek geen product kan of mag worden afgescheiden dat onder de criteria van het Besluit bodemkwaliteit kan worden toegepast.

 

4.5.5 Ziekteverwekkers

Riooloverstorten

Voor baggerspecie ter plaatse en in de directe nabijheid van riooloverstorten volgen wij het advies van de Unie van Waterschappen. Indien de betreffende gemeente hiervoor een maatwerkregel opgenomen heeft in hun Omgevingsplan kan deze werkwijze aangehouden worden.

 

De overstorten van (gemengde) rioolstelsels op watergangen kunnen namelijk problemen geven voor de diergezondheid als baggerspecie direct op de kant wordt verspreid. Voor de baggerspecie tot 250 meter aan weerszijden van een overstort is het beleid van het waterschap, dat ongeacht de milieuhygiënische kwaliteit de overstortbagger niet zomaar zonder onderzoek op pathogenen (Salmonella, Coccidiën, Giardia, Cryptosporidium, Para TBC en Listeria) op de kant gezet.

 

Dit betekent overigens niet dat daarmee de riooloverstortbagger niet herbruikbaar is en altijd dient te worden afgevoerd. Uit onderzoek van TNO en Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid blijkt dat er risico’s zijn indien op het betreffende perceel beweiding van dieren plaatsvindt binnen 6 maanden nadat de overstortbagger op het perceel is verspreid. Maar ook dat door het slib afkomstig van nabij de overstort gedurende langere tijd (zekerheidshalve zou daarvoor een termijn van 2 a 3 jaar kunnen worden aangehouden) op een perceel in te drogen, deze risico’s tot een uiterste zijn te beperken.

 

Een andere veiligheidsmaatregel is de baggerspecie, die potentieel met ziektekiemen besmet is, af te dekken met een laag teelaarde (van minimaal 0,5 meter). Dan zijn er voor vee en gewas géén contactmogelijkheden met ziektekiemen. Andere opties zijn om deze baggerspecie te verwerken in kades, op industrielocaties, in wegbermen of onder wegen. Daarnaast is het mogelijk overstortbagger te onderzoeken op pathogenen.

 

De wijze waarop de baggerspecie wordt toepast dient gemeld en beoordeeld te worden door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag zal naast de milieuhygiënische beoordeling van de toepassing van de ingedroogde baggerspecie rekening houden met de mogelijke risico’s van ziektekiemen.

 

Lozingen vanuit riooloverstorten vallen niet onder een algemeen lozingsverbod. Op deze lozingen is op dat moment geen Rijksregelgeving meer van toepassing. Dit brengt met zich mee dat het waterschap hiervoor - voor zover het mogelijk en noodzakelijk is deze milieubelastende activiteit effectief te reguleren - op decentraal niveau maatwerkvoorschriften dient te op te nemen in de Waterschapsverordening.

 

Verder volgen wij ook het advies van de Unie van Waterschappen voor wat betreft de kostenverdeling voor het baggeren nabij riooloverstorten. Hoewel de baggerspecie nabij de overstorten ten gevolge van overstort vanuit het gemeentelijk riool veelal is verontreinigd, geldt ook hier dat het waterschap als waterbeheerder een onderhoudsplicht heeft. Daarom adviseert de Unie van Waterschappen om in dit geval de kosten voor het onderzoek, afvoeren en/of het eventueel verwerken van deze baggerspecie tussen het waterschap en gemeente te verdelen.

 

Ook kan sprake zijn van een overstort door een calamiteit. Dit kan bijvoorbeeld optreden bij werkzaamheden aan het riool of bij een te klein gedimensioneerd riool waardoor overstort vaker dan 5 keer per jaar plaatsvindt. Indien het waterschap hierbij handhavend optreedt en het noodzakelijk blijkt te zijn dat op korte termijn gebaggerd moet worden, zijn alle te maken kosten voor de gemeente.

 

Baggeren nabij percelen met bruinrot

In gebieden met bruinrot is de aanpak enigszins vergelijkbaar met die van overstortbaggeren: indrogen en contactmogelijkheden vermijden. De overlevingsduur van de bruinrotbacterie in baggerspecie is circa één maand, maar de bruinrotbacterie kan langer overleven in aanwezige bitterzoetplanten in de baggerspecie. Het besmettingsrisico is te beperken door de baggerspecie dun uit te spreiden en hierop een jaar geen waardplanten (dit is gewas waarop de bruinrotbacterie leeft, zoals aardappel en raketblad) te telen.

 

De werkwijze is dat de volgende voorkeursvolgorde wordt gehanteerd:

  • 1.

    Baggeren buiten de aardappelteeltperiode.

  • 2.

    Baggerspecie op een smalle rand van het perceel deponeren, waarbij de grondeigenaar de betreffende strook uit productie neemt.

  • 3.

    Eénzijdig baggeren indien aan een zijde geen aardappelteelt plaatsvindt.

  • 4.

    Baggerspecie dun verspreiden, zodat het sneller indroogt en de bruinrotbacterie minder lang overleeft.

 

Voor meer informatie over bruinrot: https://www.nvwa.nl/onderwerpen/plantenziekten-en-plagen/inhoud/bruinrot/beregeningsverboden-consumptie-en-zetmeelaardappelen-en-tomaten

 

In andere dan genoemde gevallen dat gewasschade kan ontstaan, wordt waar mogelijk via maatwerk gekeken naar de mogelijkheden. Hierbij wordt opgemerkt dat de ontvangstplicht blijft bestaan. Eventuele meerkosten voor het baggeren en/of verwerken zijn dan ook voor de ontvangstplichtige.

 

4.5.6 Toepassen zoute baggerspecie en zeezand

Binnen delen van het noordelijk deel van ons beheersgebied vinden infrastructurele werken plaats waarbij zeezand wordt toegepast. Daarnaast wordt vooral in de kustgebieden baggerspecie uit zee toegepast voor bijvoorbeeld ophoging van industrieterreinen, dijkverhogingen en dergelijke. Deze grond en baggerspecie bevat van nature zeer hoge zoutgehalten. Daarnaast kan grond en baggerspecie afkomstig zijn uit “brakke gebieden”. Ook hier is sprake van een verhoogd zoutgehalte.

Grond en baggerspecie worden in dit kader als zout aangemerkt indien de toepassing leidt tot significante nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Hiervan is in ieder geval sprake als het materiaal afkomstig is uit zee of brakke wateren (KRW-typering M30 en M31) of hiermee direct in verbinding staande gronden.

Indien de betreffende gemeente hiervoor een maatwerkregel opgenomen heeft in hun Omgevingsplan kan de onderstaande werkwijze aangehouden worden.

Er wordt tenminste aan de zorgplicht voldaan indien bij toepassing van zoute grond of baggerspecie de volgende maatregelen worden getroffen:

  • -

    Aanbrengen van drainage en afvoer van het uittredende water naar het oppervlaktewaterlichaam van herkomst.

  • -

    Door middel van een geïsoleerd slotenstelsel afvoeren van het uittredende water naar het oppervlaktewaterlichaam van herkomst.

  • -

    Ontzilten van de grond en baggerspecie voordat het wordt toegepast.

 

Indien het waterschap wordt gevraagd om advies of indien zij zelf het bevoegd gezag is (toepassing in een oppervlaktewaterlichaam) wordt van de initiatiefnemer een plan van aanpak gevraagd. In dit plan van aanpak moeten de volgende vragen beantwoord worden:

  • -

    Wat zijn de te verwachten effecten van het toepassen van zoute grond en baggerspecie op de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam?

  • -

    Welke maatregelen worden genomen om de effecten te beperken of te voorkomen?

 

De effecten kunnen onder meer worden aangetoond door bijvoorbeeld literatuuronderzoek, bodemonderzoek, uitloogproeven en onderzoek van grond en baggerspecie.

 

4.6 Flora en fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet verving op dat moment drie voorgaande wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De Wet natuurbescherming wordt beleidsneutraal in de Omgevingswet opgenomen, zowel voor de bescherming van gebieden, van dier- en plantensoorten en van houtopstanden. In veruit de meeste gevallen zijn Gedeputeerde Staten van de provincie waar de activiteit (hoofdzakelijk) plaatsvindt het bevoegd gezag voor de natuurbeschermingsonderdelen in de Omgevingswet en onderliggende besluiten. In specifieke uitzonderingssituaties is het bevoegd gezag het Ministerie van LNV, maar dit zal voor de reguliere werkzaamheden van het waterschap zelden of nooit het geval zijn.

 

De Omgevingswet bepaalt voor een belangrijk deel in welke periode van het jaar wij mogen baggeren en hoe wij bij ons werk om moeten gaan met beschermde planten en dieren. Bij alle ruimtelijke ingrepen, zoals baggerwerk, moet er een zorgvuldige toetsing plaatsvinden ten aanzien van de gevolgen voor beschermde soorten planten en dieren. Hiertoe dient voorafgaand aan een werk een inventarisatie te worden gemaakt van de aanwezige beschermde plant- en diersoorten. In de praktijk betekent dit dat bepaalde handelingen ten aanzien van dieren en planten slechts onder strikte voorwaarden mogelijk zijn. Voor bepaalde beschermende soorten dient een omgevingsvergunning voor een flora- of fauna-activiteit (voorheen ontheffing) te worden aangevraagd bij de provincie. Voor andere soorten geldt een algemeen voorzorgprincipe.

 

Er geldt voor werken in de natuur een zorgplicht (art. 11.27 Bal). De zorgplicht houdt in dat bewust en met voldoende zorg om moet worden gegaan met de in het wild levende dieren en planten, en met hun directe leefomgeving. Deze zorgplicht geldt altijd, ook al is er een ontheffing of vrijstelling verkregen. Zelfs als het geen beschermde soorten betreft geldt de zorgplicht.

 

Om te voorkomen dat voor alle (bagger)werkzaamheden een vergunning aangevraagd moet worden, heeft de Unie van Waterschappen in overleg met STOWA een gedragscode voor de waterschappen ontwikkeld. De eerste versie van deze Gedragscode is op 10 juli 2006 goedgekeurd door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Op 6 februari 2012 is een enigszins herziene versie goedgekeurd door het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie en deze is vervolgens vervangen door een op 22 januari 2019 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurde nieuwe Gedragscode in het kader van de Wet natuurbescherming. Ook de Omgevingswet biedt de mogelijkheid om te werken met een Gedragscode voor flora- en fauna-activiteiten.

 

Tijdens de looptijd van het Waterbodembeleidsplan zal eerst gewerkt worden volgens de huidige Gedragscode. Wanneer een nieuwe Gedragscode definitief wordt goedgekeurd, zal deze versie de vorige versie vervangen. Nieuwe activiteiten dienen dan te worden uitgevoerd volgens de nieuwe Gedragscode.

 

Hoe gaan wij om met flora- en fauna?

In de Gedragscode is aangegeven welke werkperioden de voorkeur genieten en welke perioden vermeden moeten worden en wat de Gedragscode inhoudt voor baggerwerk, herprofilering en herstelwerkzaamheden aan oevers. Ook hebben we een veldgids (geactualiseerd in 2016) gemaakt met daarin werkprotocollen voor het baggeren en de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Verder is daarin beschreven welke beschermde plant- en diersoorten in ons beheergebied op dit moment voorkomen en welk voorkeursbeheer geldt voor deze soorten. Ook voor de veldgids geldt dat bij een eventuele actualisatie de nieuwe versie de vorige versie zal vervangen.

 

4.7 Schade en vergoedingen bij baggeren

Door het baggeren en/of het op de kant zetten van baggerspecie kan schade ontstaan aan de oevers en/of beschoeiingen. Voorafgaande aan het baggeren van grotere wateren waarbij minimaal 30 cm bagger wordt verwijderd, inventariseren wij de toestand van de oever en de beschoeiingen. De oevereigenaren worden minimaal 3 maanden voor uitvoering van de baggerwerkzaamheden geïnformeerd over de resultaten van deze inventarisatie. Tevens wordt dan afgesproken hoe omgegaan wordt met eventuele schade (bijv. verzakking). Er kan besloten worden om niet geheel tot de kant te baggeren om schade aan beschoeiingen en kaden te voorkomen.

 

De oevereigenaren (meestal agrariërs) hebben een ontvangstplicht voor baggerspecie en maaisel welke tijdens het regulier onderhoud vrijkomt. Wanneer het waterschap besluit de baggerspecie niet te verspreiden, maar dat de aanliggende eigenaar dit zelf moet doen, wordt er een vergoeding betaald. Er wordt een vergoeding uitgekeerd op basis van het aantal m3 ingedroogde baggerspecie dat op het land is ontvangen. Dit is vastgelegd in onze vergoedingsregeling baggeren.

 

Bij het projectmatig baggeren komt het af en toe voor dat er aanzienlijke hoeveelheden baggerspecie op de kant worden gezet. Vanaf hoeveelheden boven 8 kuub per strekkende meter beschouwen we een uitkering op basis van onze vergoedingsregeling als ontoereikend en passen we maatwerk toe.

 

Daarnaast hanteren wij een vergoeding voor geleden gewasschade. Er vindt alleen vergoeding plaats als een strook grond niet gebruikt kan worden of doordat gewasopbrengst aantoonbaar minder is. Onze vergoeding voor gewasschade is conform de gewasschadevergoeding die VEWIN en Netbeheer Nederland hebben afgesproken. Op stroken grond, die niet door het waterschap zijn aangezegd maar waar tijdens het werk onverhoopt toch baggerspecie moet worden gedeponeerd, is de vergoeding voor geleden gewasschade op basis van de VEWIN/Netbeheer Nederland regeling van toepassing. Noorderzijlvest hanteert een ‘braakland’ vergoeding (indien de baggerwerkzaamheden vóór 15 juli zijn aangezegd).

Vergoedingsregeling baggeren 2022 (sim-cdn.nl)

 

5 Algemene onderwerpen

5.1 Samenwerking

Voor een duurzaam en (kosten)efficiënt water(bodem)beheer is een goede interne en externe samenwerking met onze omgevingspartners, zoals terreinbeherende instanties, onmisbaar. Samenwerken doen wij zowel op beleids- als uitvoeringsniveau.

De uitvoering van baggerwerkzaamheden stemmen we af op ons maaibeleid.

 

Wij betrekken de omgevingspartners in ons beheergebied bij initiatieven om de leefomgeving aan te willen passen vanuit onze rol als uitvoerder en bevoegd gezag voor het waterbodembeheer in de regionale wateren. Wij zoeken actief mee om knelpunten op te lossen die elke afzonderlijke organisatie tegenkomt om zo gezamenlijk tot een kostenbewuste en duurzame oplossing te komen.

 

Wij zoeken op een praktische manier naar win-winsituaties. Dit doen wij bijvoorbeeld door te kijken naar combinatiemogelijkheden van werken binnen zowel onze eigen organisatie als daarbuiten. Indien combinaties (planningstechnisch) haalbaar zijn, geven wij hier de voorkeur aan.

 

Een voorbeeld van beleidsmatige samenwerking is het regionaal (ambtelijk) bodemoverleg met de Provincie Groningen, waterschap Hunze en Aa’s, waterschap Noorderzijlvest en de Groninger gemeenten op het gebied van het lokaal bodembeheer en gebiedsgericht beleid. Dit doen wij door ontwikkeling van gezamenlijke bodem- en waterbodemkwaliteitskaarten.

 

5.2 Communicatie

Samenwerking heeft alles met communicatie te maken. Net als samenwerking is interne- en externe communicatie een essentieel onderdeel van ons werk, zowel in de rol als uitvoerder van werken, als in de rol van bevoegd gezag. Op beleidsniveau geven wij hier invulling aan via onder andere het organiseren van en/of deelname aan interne en externe werkgroepen en overlegstructuren. Onder samenwerking werden hiervan al voorbeelden genoemd.

 

Vanuit onze rol als bevoegd gezag (voor het algehele waterbodembeheer) is het belangrijk dat wij tijdig en zorgvuldig communiceren richting onze 'klanten'. Dit is mede van belang in verband met wettelijk geldende proceduretijden bij bijvoorbeeld het afgeven van vergunningen en het afhandelen van meldingen. Vooroverleg met een klant bij bijvoorbeeld initiatieven in de waterbodem is een middel dat bijdraagt aan een zorgvuldig en transparant proces.

 

Om onze werken, zoals baggerwerk en inrichting van depots, succesvol te laten verlopen is communicatie met de omgeving één van de belangrijkste factoren. Het gaat hierbij om zowel de maatschappelijke omgeving (oevereigenaren, omwonenden, bedrijven en maatschappelijke organisaties) als de bestuurlijke omgeving (bestuurders van gemeenten, het waterschap en provincies).

 

Door de omgeving concrete en transparante informatie te geven over een uit te voeren werk kan wantrouwen, angst of onzekerheid bij de omgeving voorkomen dan wel aanzienlijk verminderd worden. Het benadrukken van de positieve kanten van ons (bagger)werk helpt hierbij:

  • -

    Betere waterkwaliteit (minder stinkende sloten, geen vissterfte).

  • -

    Betere recreatiemogelijkheden (vissen, zwemmen etc.).

  • -

    Betere wateraanvoer en –afvoer.

 

In het kader van een zorgvuldig communicatieproces stemmen wij onze boodschap goed af op de doelgroep. Hiertoe gaan we na welke doelgroepen vanuit de maatschappelijke en bestuurlijke omgeving geïnformeerd moeten worden. Ook de belangen van deze doelgroep met betrekking tot het (bagger)werk, zoals flora en fauna, overlast en financiële consequenties, zijn hierbij belangrijk.

 

Wij maken gebruik van verschillende communicatiemiddelen. Het middel is afhankelijk van factoren als het soort en de impact van het werk en de doelgroep. Zo kunnen wij informatiefolders verstrekken, informatie via regionale en lokale kranten verspreiden, werken (en beleid) publiceren via onze websites en voorlichtingsbijeenkomsten houden. Voor het borgen van een zorgvuldig communicatieproces hebben wij de beschikking over een eigen communicatieafdeling.

 

5.3 Informatie

Door de komst van de Omgevingswet zal er een verregaande digitalisering worden ingezet. Dit geldt ook voor het ontsluiten van informatie. Onder de Omgevingswet wordt er nog meer waarde gehecht aan een actieve houding in de informatievoorziening. Voor de uitvoering van de Omgevingswet is het belangrijk dat de juiste informatie over een bepaald gebied met één klik op de kaart beschikbaar is voor de gebruiker. Daarom wordt gewerkt met het DSO.

 

Het DSO is verdeeld in:

  • -

    Eén loket met gebruikerstoepassingen die op een gestandaardiseerde manier informatie aanbieden die initiatiefnemers, belanghebbenden en bevoegde gezagen, in de praktijk nodig hebben om zich te informeren en/of te oriënteren.

  • -

    Een centrale informatie-infrastructuur, waarvoor heldere afspraken en digitale standaarden gelden, om overzicht en inzicht te kunnen bieden.

  • -

    Informatiehuizen die op de informatie-infrastructuur aangesloten zijn en die vanuit verschillende beleidsvelden (zoals water, bodem, lucht, geluid, etc.) op een gestandaardiseerde manier informatie ontsluiten.

Het DSO is sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet gereed voor het doen van meldingen en het aanvragen van een omgevingsvergunning. Het is op dit moment nog niet duidelijk wanneer het DSO ook gereed is voor het delen van de reeds beschikbare informatie over bodem- en waterbodemkwaliteit via een informatiehuis.

 

Ontsluiting informatie

De beschikbare informatie moet dus goed ontsloten worden om het effectief en efficiënt te kunnen gebruiken. Deze ontsluiting vindt intern, maar ook extern (naar derden) plaats. Ontsluiting van informatie voor derden heeft onder andere betrekking op het ontsluiten van de planning van onze baggerwerken en waterbodemkwaliteits-gegevens.

 

Het extern ontsluiten van informatie is belangrijk, omdat wij bevoegd gezag zijn voor de waterbodem, maar ook omdat wij dienstverlenend willen zijn voor onze omgeving. Van ons wordt verwacht dat wij bij interne en externe vragen over de gewenste waterbodeminformatie beschikken én die informatie ook adequaat en eenduidig ontsluiten. Relevante informatie, zoals bijvoorbeeld waterbodemkwaliteitsgegevens over watergangen, wordt via de website van het waterschap beschikbaar gesteld:

GeoWeb 5.6 (noorderzijlvest.nl)

 

Op de geowebsite van het Waterschap wordt doorgelinkt naar bodemloket, waarop bodeminformatie van gemeenten en provincies beschikbaar is:

www.bodemloket.nl/kaart

 

5.4 Innovatie

Wij streven er naar onze taken zo duurzaam en kostenbewust mogelijk uit te voeren. Wij zijn daarom doorlopend op zoek naar nieuwe manieren om waterbeheer kwalitatief beter, goedkoper en duurzamer te maken. Innovatie speelt in het waterbodembeheer een belangrijke rol.

 

Berekenen baggervolumes op basis van singlebeam metingen

Daarnaast zetten we, om onze werkvoorraad voor wat betreft het baggeren zo nauwkeurig mogelijk in te kunnen schatten, in op de singlebeam. Eens per 5 jaar varen we door ons gebied en meten we met dit instrument de hoofdwatergangen (Noorderzijlvest) en de kanalen (Hunze en Aa’s) in. De singlebeam kan met behulp van uitgezonden golven de waterdiepte en de bovenkant van de sliblaag waarnemen. Door de meetresultaten van de singlebeam te combineren met beschikbare (oude) dwarsprofielen van de watergang kunnen we met een rekentool indicatieve slibvolumes bepalen. Deze data wordt gebruikt voor de meerjarenplanning van het projectmatig baggeren.

 

5.5 Duurzaamheid

Het waterschap heeft beleid ten aanzien van duurzaamheid opgesteld. Bij de voorbereiding en uitvoering van ons waterbodembeheer hanteren wij de doelstellingen die verwoord staan in het duurzaamheidsbeleid. Hier geven wij praktisch invulling aan door onder andere:

  • -

    In ons inkoopbeleid de doelstellingen voor duurzaamheid mee te wegen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het toepassen van de CO2-prestatieladder.

  • -

    Het toepassen van de methodiek van duurzaam grond-, wegen- en waterbouw in de voorbereiding van projecten ten aanzien van waterbodembeheer.

  • -

    Zoveel mogelijk te streven naar combinatiemogelijkheden van werkzaamheden. Hierbij benutten wij zowel interne als externe mogelijkheden.

  • -

    Bij baggerwerken te streven naar gesloten grondbalansen, minimaal grondverzet en transport en het gebruik van milieuvriendelijke technieken en materieel.

  • -

    Optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden die de wet- en regelgeving ons biedt. Hierbij valt te denken aan de kansen die de mogelijkheden voor maatwerk onder het Bal biedt op het gebied van het verwerken van grond en baggerspecie in functionele en nuttige toepassingen.

 

Bronnen

De onderstaande websites zijn geraadpleegd voor het tot stand komen van dit document.

www.hunzeenaas.nl

www.noorderzijlvest.nl

www.helpdeskwater.nl

www.overheid.nl

www.infomil.nl

www.vrom.nl

www.waterwet.nl

www.bodemplus.nl

www.sikb.nl

www.bodemrichtlijn.nl

www.iplo.nl

 

Begrippenlijst en afkortingen

 

Bodemklasse ‘Landbouw / natuur’

De bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur, voorheen achtergrondwaarden (AW 2000) zijn landelijk geldende kwaliteitseisen voor een multifunctionele bodemkwaliteit en geven de bovengrens aan voor wat in de dagelijkse praktijk 'schone grond' wordt genoemd. Deze waarden zijn vastgesteld op basis van gehalten zoals deze voorkomen in de bodem van natuur- en landbouwgronden.

 

De kwaliteitseisen die de bovengrens vormen voor een kwaliteitsklasse zijn opgenomen in bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit.

 

Asset Management

Asset Management staat voor het sturen op maximale kosteneffectiviteit over de levensduur van alle duurzame (bedrijfs)middelen. Dit houdt in dat er naast kosten ook rekening gehouden wordt met prestaties van de bedrijfsmiddelen en de risico’s op de organisatiedoelstellingen. Door aan de voorkant goed na te denken over welke risico’s al dan niet acceptabel zijn en aan welke prestatie-eisen een object moet voldoen, kunnen bewuste keuzes worden gemaakt bij zowel investeringen als onderhoudsvraagstukken. Dit helpt te sturen op de balans tussen kosten, prestaties en risico’s.

 

Bagger (specie)

Baggerspecie is materiaal op de waterbodem dat ontstaat door een natuurlijk proces. Het is enerzijds een afbraakproduct van de organische componenten zoals bladval en anderzijds het verstuivende en afspoelende grond nabij een watergang.

Gemiddeld komt er jaarlijks een laag van circa 2 centimeter aan baggerspecie in de watergang bij. Het een en ander is afhankelijk van de nabijheid van bomen en de mogelijkheid van het verstuiven en afspoelen van grond.

De definitie onder de Omgevingswet is als volgt: Materiaal dat is vrijgekomen uit de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam en dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter. Dit staat in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.

 

Baggeren

Het verwijderen van waterbodem/baggerspecie uit een watergang om ervoor te zorgen dat de functie(s) van de watergang behouden blijft.

 

Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)

Dit besluit is direct gericht op burgers en bedrijven en betreft algemene rijksregels die gelden voor activiteiten in de fysieke leefomgeving. Het besluit vervangt een groot aantal bestaande algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s).

 

Besluit bodemkwaliteit (Bbk) Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en de bijbehorende Regeling bodemkwaliteit 2022 (Rbk 2022) stellen regels aan kwaliteitsborging bij bodembeheer, de milieuverklaringen bodemkwaliteit en regels voor het verhandelen van bouwstoffen. De regels hebben te maken met de milieubelastende activiteiten toepassen van bouwstoffen en toepassen van grond of baggerspecie uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

 

Bodemklasse ‘Wonen’

Maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklasse behorende bij de bodemfunctie wonen. De kwaliteitseis ligt tussen de waarden van de klasses voor landbouw/natuur en industrie.

 

Bodemklasse ‘Industrie’

Maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklasse behorende bij de bodemfunctie industrie. Deze kwaliteitseis ligt qua waarden boven de klasse wonen en de grond is daarbij sterker verontreinigd dan klasse wonen.

 

CEMT-klasses

De binnen- of rivierscheepvaart is in Europa opgedeeld in CEMT-klasses om de afmetingen van vaarwegen in West-Europa op elkaar af te stemmen. De klasse-indeling is bepaald door de Conférence Européenne des Ministres de Transport (vandaar de term CEMT-klasse). Per klasse zijn de maximale afmetingen van het schip vastgelegd. Hiermee wordt meteen duidelijk welke bruggen al dan niet ondervaarbaar zijn en kanalen en rivieren al dan niet bevaarbaar zijn vanwege diepgang en manoeuvreerbaarheid. De indeling loopt van 0 t/m VII en heeft vanaf klasse V een a, b of c-aanduiding.

 

Eutrofiëring

Het verschijnsel dat bij hoge concentraties nutriënten in het oppervlaktewater een verstoord ecosysteem kan ontstaan, gekenmerkt door slecht doorzicht, bloei van (blauw)algen in de zomer, weinig predatoren zoals de snoek, veel witvis, een geringe diversiteit aan soorten en zuurstofarm water.

 

Grootschalige toepassing

Het toepassen van grote hoeveelheden grond en baggerspecie (meer dan 5000 m3). Voorbeelden van grootschalige toepassingen zijn het toepassen van grond en baggerspecie in bouw- en wegconstructies, in terpen of in diepe plassen (voormalige zandwinputten).

 

Waterbodemklasse sterk verontreinigd

De waarde waarbij de waterbodemkwaliteitsklasse sterk verontreinigd is. Bij deze waarde is de waterbodem / baggerspecie niet meer toepasbaar is. De waarde van de klasse sterk verontreinigd is de waarde die voorheen als interventiewaarde beschreven werd. De klasse ligt boven de waarden van de klasse matig verontreinigd.

 

Kwalibo

Kwalibo staat voor Kwaliteitsborging in het (water)bodembeheer. Het is een van de maatregelen om het (water)bodembeheer te verbeteren. Kwalibo kent drie speerpunten, namelijk de kwaliteitsverbetering bij de overheid, de versterking van het toezicht en de handhaving en de erkenningsregeling bij bodemintermediairs, zoals adviesbureaus, laboratoria, aannemers en grondbanken. Hiermee stelt het Bbk kwaliteits- en integriteitseisen aan werkzaamheden in het bodembeheer. Kwalibo vergroot de kwaliteit en de betrouwbaarheid van het werk van intermediairs.

 

Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)

Wetgeving om de kwaliteit van de oppervlaktewateren te waarborgen en verbeteren.

 

Legger

Openbaar register van het watersysteem van het waterschap (of andere waterstaatwerker), waarin de onderhoudsplicht, de minimale afmetingen en de gewenste of vereiste (onderhouds)toestand van een watergang staan aangegeven. Hierin is omschreven waaraan betreffende waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen.

 

Maatwerk kwaliteitseisen

Door het bevoegd gezag in een maatwerkregel (art. 4.1273 Bal) vastgesteld maximaal gehalte van een stof die baggerspecie in een bepaald gebied mag bevatten om in aanmerking te komen om zonder aanvullende eisen op de bodem te worden verspreid of toegepast.

 

Kwaliteitsbaggeren

Het verwijderen van waterbodem die dusdanige concentraties aan chemische stoffen en/of nutriënten bevat waardoor de waterkwaliteit verslechtert. Kwaliteitsbaggeren heeft als doel het verbeteren van de waterkwaliteit.

 

MS-PAF

Meer stoffen Potentieel Aangetaste Fractie. Het percentage aan soorten dat bij de

gegeven gehalten of concentraties aan diverse stoffen in bodem en/of water

onbeschermd is en dus effecten kan ondervinden.

 

Nautisch baggeren

Baggeren om een watergang op diepte te houden voor de scheepvaart.

 

Nutriënten

Voedingsstoffen waarvan bekend is dat ze essentieel zijn voor de groei van levende organismen, waaronder stikstof, zwavel, fosfor en koolstof. Indien in een watersysteem teveel nutriënten aanwezig zijn kan dit echter de waterkwaliteit negatief beïnvloeden. Nutriënten kunnen vanaf de bodem en vanuit de waterbodem uitspoelen naar het oppervlaktewater en zo de waterkwaliteit beïnvloeden.

 

Onderhoudsbaggeren

Het uitvoeren van baggerwerkzaamheden om ervoor te zorgen dat de watergang weer aan de gewenste en/of vereiste afmetingen (het leggerprofiel) voldoet.

 

Onderhoudsdiepte

De diepte tot waarop het profiel van een watergang of oppervlaktewaterlichaam gebracht dient te worden op het moment dat de onderhoudsplichtige gaat of verplicht is te baggeren. Dat moment is in ieder geval bereikt wanneer de baggerspecie is aangegroeid tot op of boven de zogenaamde minimale diepte. Zowel onderhoudsplicht als minimale afmetingen zijn vastgelegd in de Waterschapsverordening of in de onderhoudslegger.

 

PAK

Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen: verontreinigde organische verbindingen die bestaan uit gekoppelde aromatische ringen (benzeenringen).

 

PCB

Polychloorbifenyl: verontreinigde stoffen bestaande uit een groep van giftige organische chloorverbindingen.

 

Porievocht

Water dat zich in de poriën van de (water)bodem bevindt.

 

Regeling bodemkwaliteit Rbk

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en de bijbehorende Regeling bodemkwaliteit 2022 (Rbk 2022) stellen regels aan kwaliteitsborging bij bodembeheer, de milieuverklaringen bodemkwaliteit en regels voor het verhandelen van bouwstoffen. De regels hebben te maken met de milieubelastende activiteiten toepassen van bouwstoffen en toepassen van grond of baggerspecie uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)

 

Realisatierapport

Bij baggerwerkzaamheden van >1000 m³ sterk verontreinigde baggerspecie is werken conform de BRL 6003 verplicht. Vanuit de BRL 6003 is het opstellen van een realisatierapport verplicht. Een realisatierapport is een rapport waarin na afloop van baggerwerkzaamheden in sterk verontreinigde waterbodem is beschreven hoe en hoeveel sterk verontreinigde waterbodem is verwijderd en wat de resultaten hiervan zijn geweest. Onder de Wet bodembescherming wordt ook wel de term ‘evaluatierapport’ gebruikt, maar deze term is voor waterbodems komen te vervallen sinds deze onder de Waterwet vallen.

 

Slib

Materiaal dat zich op de vaste bodem van de watergang bevindt. Het betreffen de kleinere, minerale delen (fractie <63 µm) en het organische stof.

 

STOWA

De Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA) is het kenniscentrum van regionale waterbeheerders in Nederland. STOWA ontwikkelt, vergaart en verspreidt kennis die nodig is om de opgaven waar waterbeheerders voor staan, goed uit te voeren.

 

Vaste bodem

De oorspronkelijk aanwezige bodemlaag in een watergang. Deze bevindt zich onder de sliblaag en bestaat veelal uit zand, klei en/of veen.

 

Waterbodem

Bodem van een oppervlaktewaterlichaam waarvan het beheer bij het Rijk of het waterschap berust.

 

Waterbodemklasse niet verontreinigd / algemeen toepasbaar

Maximale waarde voor de waterbodemkwaliteitsklasse behorende bij de kwaliteitsklasse niet verontreinigd / algemeen toepasbaar. Hiermee wordt een schone waterbodem bedoelt. Voorheen werd deze aangeduid als Achtergrondwaarde. De klasse ligt onder de waarden van de klasse licht verontreinigd. De kwaliteitsklasses waterbodem staan in bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit.

 

Waterbodemklasse licht verontreinigd

Maximale waarde voor de waterbodemkwaliteitsklasse behorende bij de kwaliteitsklasse licht verontreinigd. De klasse ligt tussen de waarden van de klasses landbouw/natuur en industrie.

 

Waterbodemklasse matig verontreinigd

Maximale waarde voor de waterbodemkwaliteitsklasse behorende bij de kwaliteitsklasse matig verontreinigd. De klasse ligt boven de waarden van de klasse licht verontreinigd en sterk verontreinigd (niet toepasbaar).

 

Waterbodemkwaliteit

De kwaliteit van de waterbodem, gebaseerd op de gehalten aan verontreinigde stoffen en nutriënten in de waterbodem.

 

Waterkwaliteit

De chemische en ecologische kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam.

 

Waterschapsverordening

De Waterschapsverordening bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die het waterschap stelt binnen haar beheergebied.

 

Watersysteem

Samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.

 

Wet bodembescherming (Wbb)

De Wet bodembescherming (Wbb) stelt regels om de bodem te beschermen.

 

Weilanddepot

Een weilanddepot is een voorziening die voorkomt dat de opgebrachte baggerspecie wegvloeit van het perceel waar het is opgebracht. De voorziening bestaat uit kades opgetrokken met grond afkomstig uit de bouwvoor van het betreffende perceel. In deze bak wordt de baggerspecie ingebracht. Nadat de baggerspecie is ontwaterd en gerijpt, blijft deze op het weilanddepot liggen. Het depot wordt ontmanteld en samen met de gerijpte baggerspecie verspreid om weer als weiland of akker te kunnen gebruiken.

 

Bijlage n

 

Bijlage 1. Functionele toepassingen Besluit activiteiten leefomgeving 

 

Art. 4.1266 en 4.1269

Toepassen van grond of baggerspecie is alleen toegestaan in een functionele toepassing. Dit kunnen zowel functionele toepassingen zijn in een werk of functionele toepassingen die geen werk zijn. Deze functionele toepassingen staan respectievelijk in het tweede en derde lid van artikel 4.1266 en 4.1269 van het Bal. Het is een limitatieve opsomming. Het toepassen van grond of baggerspecie betreft niet alleen de aanleg van de functionele toepassing maar ook de instandhouding, het herstel, de verandering en de uitbreiding daarvan.

 

Functionele toepassingen in een werk

Functionele toepassingen zijn het aanleggen, in stand houden, herstellen, veranderen of uitbreiden van de volgende werken:

  • -

    wegen of spoorwegen, met daarbij ook bijbehorende geluidswallen, en bouwwerken en dijken.

  • -

    ophogingen op of in de landbodem voor het realiseren van bedrijventerreinen, woningbouwlocaties, landbouwgronden, natuurgronden, tuinen of recreatieterreinen.

  • -

    ophogingen op of in de landbodem voor het herstellen of verbeteren van de bodemgesteldheid van een terrein of het bevorderen van de landbouwkundige waarde, natuurwaarde of recreatieve waarde van een terrein.

  • -

    afdeklagen op saneringslocaties, bovenafdichtingen op stortplaatsen en afdeklagen op grootschalige toepassingen of op toepassingen in een diepe plas.

  • -

    herinrichtingen van winplaatsen of voormalige winplaatsen voor delfstoffen op de landbodem voor het maken van bedrijventerreinen, woningbouwlocaties, landbouwgronden, natuurgronden, tuinen, recreatieterreinen of het stabiliseren van wanden.

    • *

      voorzieningen in oppervlaktewaterlichamen (met uitzondering van diepe plassen) voor het: voorkomen of beperken van overstromingen of wateroverlast (klimaatadaptief maken).

    • *

      het bevorderen van de natuurwaarde of recreatieve waarde daarvan.

    • *

      het bevorderen van de doorvaart van de scheepvaart.

    • *

      het herstellen of verbeteren van de ligging, vorm, afmeting en constructie van een waterstaatswerk.

  • -

    suppleties van baggerspecie langs de kustlijn voor het herstellen of verbeteren van de kustverdediging.

  • -

    opvullingen van oppervlaktewaterlichamen (met uitzondering van diepe plassen), tot landbodem voor het verwezenlijken van bedrijventerreinen, woningbouwlocaties, landbouwgronden, natuurgronden of recreatieterreinen.

  • -

    opvullingen van diepe plassen voor het bevorderen van:

    • *

      de natuurwaarde of recreatieve waarde van de diepe plas.

    • *

      het ontwikkelen tot landbodem voor het verwezenlijken van bedrijventerreinen, woningbouwlocaties, landbouwgronden, natuurgronden of recreatieterreinen.

    • *

      het stabiliseren van wanden.

 

Functionele toepassingen die geen werk zijn

De volgende toepassingen zijn ook functioneel, maar zijn geen werk:

  • -

    verspreiding van baggerspecie, met inbegrip van verspreiding in een weilanddepot, uit een oppervlaktewaterlichaam dat behoort tot de regionale wateren. De baggerspecie is hier terechtgekomen door afspoeling en afkalving van materiaal van gronden die liggen aan of in het oppervlaktewaterlichaam en past men toe:

    • *

      voor het herstellen of verbeteren van de bodemgesteldheid van die gronden.

    • *

      op landbouwgronden die tot maximaal 10 km afstand liggen van de plaats van vrijkomen van de baggerspecie.

  • -

    verspreiding van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van uiterwaarden, gorzen, slikken, stranden of platen, voor het herstellen of verbeteren van de ecologische en morfologische functies van het sediment.

  • -

    verspreiding van baggerspecie binnen uiterwaarden, gorzen, slikken, stranden of platen. De baggerspecie is dan afkomstig uit een watergang die ligt in tot een oppervlaktewaterlichaam behorende uiterwaarden, gorzen, slikken, stranden of platen. De baggerspecie past men toe voor het herstellen of verbeteren van de bodemgesteldheid van die gronden.

Functionele hoeveelheid

Een initiatiefnemer moet grondstoffen zuinig gebruiken en afvalstoffen doelmatig beheren. Daarom mag een initiatiefnemer grond of baggerspecie alleen in hoeveelheden toepassen die noodzakelijk zijn voor het voltooien van de functionele toepassing. Met noodzakelijk wordt bedoeld het in de zin van gangbare civieltechnische, bouwtechnische, milieuhygiënische, ecologische of esthetische maatstaven.

 

Bijlage 2 . Overzicht baggertechnieken en acceptatie bij werken in (sterk) verontreinigde waterbodem

 

Meer info over baggertechnieken is te vinden onder:

http://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/waterbodems/baggeren/keuze-baggertechniek/

http://www.bodemrichtlijn.nl/Bibliotheek/bodemsaneringstechnieken/g-baggeren-en-transporteren

www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/waterbodems/baggeren/mors/@5690/inventarisatie/

 

De ligging van waterlopen wordt vastgelegd door middel van de linker en rechter insteek. De plaats van de insteek is in meeste gevallen bepalend voor de reikwijdte van de gebods- en verbodsbepalingen in deze Keur. In bovenstaande figuren is schetsmatig aangeduid waar de insteek zich bij de verschillende verschijningsvormen van waterlopen bevindt.

 

Het oppervlak tussen de linker- en rechterinsteek behoort tot het oppervlaktewater. Het slib, de vaste bodem en de oever tussen de linker- en rechterinsteek beschouwen wij als de waterbodem (regime Waterwet). De Waterwet begrenst de waterbodem in verticale richting niet.

 

Naar boven