U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Ontwerp Wijzigingsbesluit Waterschapsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2024

Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden,

gelezen het voorstel van 9 oktober 2024 met nr. DM 1998459;

gelet op artikel 78 van de Waterschapswet en artikel 2.5 van de Omgevingswet;

Besluit;

Artikel I

Het ontwerp van de wijziging van de Waterschapsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2024 is vastgesteld, zoals deze in Bijlage A is opgenomen, vrij te geven voor de inspraakprocedure.



Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van dijkgraaf en hoogheemraden op 9 oktober 2024

Bijlage A artikel I

A

Artikel 1.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.7 Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn

B

Artikel 1.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.19 Algeheel verbod bij bijzondere omstandigheden

  • 1.

    Het bestuur kan bij besluit, als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet, bepalen dat zich een bijzondere omstandigheid voordoet en zo nodig, in afwijking van verleende omgevingsvergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

  • 2.

    Het besluit kan in ieder geval inhouden dat de activiteiten worden beperkt of worden stopgezet.

  • 3.

    Het besluit kan onverwijld worden ingetrokken als het bestuur instandhouding daarvan niet langer noodzakelijk vindt.

C

Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.2 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk en houdt de zorgplicht in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het uitvoeren van de activiteit geen structurele of significante peilwijziging visuele verontreiniging mag veroorzaken;

  • c.

    het uitvoeren van de activiteit geen structurele of significante peilwijziging mag veroorzaken;

  • c d.

    alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

  • d e.

    de beste beschikbare technieken worden toegepast;

  • e f.

    geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

  • f g.

    alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

  • g h.

    lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

  • h i.

    metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

  • i j.

    meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

D

Artikel 2.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.3 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden in aanvulling op artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het maximale debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater;

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;

  • c.

    een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een riooltekening lijst met stoffen die worden geloosd;

  • e.

    een riooltekening;

  • e f.

    de locaties van de lozingspunten;

  • f g.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • g h.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • h i.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • i j.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • k.

    de bron of oorzaak van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • j l.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • k m.

    de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • l n.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd. ;

  • o.

    als een andere lozingsroute dan naar het oppervlaktewater niet mogelijk is: de redenen waarom dat het geval is;

  • p.

    de eigenschappen van de opgeslagen stoffen; en

  • q.

    als de drempelwaarden van bijlage 2 bij het rapport Integrale aanpak van risico's van onvoorziene lozingen worden overschreden: de resultaten van een milieurisicoanalyse.

E

Het opschrift van artikel 2.61 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.61 Aanwijzing algemene regels Algemene regel

F

Artikel 2.62 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.62 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater bij niet-industriële voedselbereiding.

  • 2.

    Deze afdeling is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

G

Artikel 2.67 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.67 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van spuiwater Spuiwater uit recreatieve visvijvers kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam , hierbij wordt voldaan aan artikel 2.68.

H

Het opschrift van artikel 2.70 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.70 Aanwijzing algemene regels Algemene regel

I

Het opschrift van artikel 2.72 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.72 Aanwijzing algemene regels Algemene regel

J

Afdeling 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 3.1 Algemeen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op wateronttrekkingsactiviteiten in het beheergebied van het waterschap, tenzij in dit hoofdstuk anders bepaald.

Artikel 3.2 Specifieke gegevens en bescheiden bij een informatieplicht of meldplicht wateronttrekkingsactiviteit(grondwater)

  • 1.

    In aanvulling op de algemene gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 1.11, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal in te richten putten;

    • c.

      de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

    • d.

      de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

    • e.

      de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

    • f.

      de capaciteit van de pomp in kubieke meter per uur per put;

    • g.

      de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

    • h.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

    • i.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • j.

      als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

      • 1°.

        de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

      • 2°.

        de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

      • 3°.

        een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

      • 4°.

        de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

      • 5°.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.3 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit (grondwater)

  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden in aanvulling op artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal in te richten putten;

    • c.

      de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekstelsel van iedere put;

    • d.

      de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het NAP;

    • e.

      de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

    • f.

      de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;

    • g.

      de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

    • h.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

    • i.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • j.

      als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

      • 1°.

        de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

      • 2°.

        de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

      • 3°.

        een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

      • 4°.

        de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

      • 5°.

        een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.4 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit (oppervlaktewater)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, wordt in aanvulling op artikel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling, een locatietekening met daarop de te beregenen percelen inclusief het aantal hectaren en de locaties van de onttrekkingspunten verstrekt.

Artikel 3.5 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit

  • 1.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

K

Afdeling 3.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 3.2 Waterkering Grondwater onttrekken

Paragraaf 3.2.1 Algemeen Grondwater onttrekken in een bouwput

Subparagraaf 3.2.1.1 Algemeen
Artikel 3.6 Beoordelingsregel omgevingsvergunning grondwateronttrekking voor menselijke consumptie Toepassingsbereik
  • 1.

    Aan een omgevingsvergunning voor een onttrekking van grondwater voor menselijke consumptie, als dagelijks meer dan 10 m3 water wordt onttrokken of water wordt onttrokken voor meer dan 50 personen, worden voorschriften verbonden over de monitoring van het ruwwater volgens de methoden en parameters uit tabel II en tabel IIIC van het Drinkwaterbesluit.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een bouwput.

  • 2.

    De monitoring, bedoeld in het eerste lid, vindt de eerste keer plaats bij aanvang van de onttrekking en vervolgens ten minste elke zes jaar een meting en analyse van een beperkter parameterpakket, afhankelijk van de uitkomsten van de eerste en daaropvolgende metingen en de verwachte risico's.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het onttrekken van grondwater:

    • a.

      voor de aanleg, sloop of verwijdering van funderingen, kelders of andere ondergrondse bouwwerken;

    • b.

      voor een bodemsanering;

    • c.

      voor de inspectie van ondergrondse bouwwerken;

    • d.

      voor een diepe grondboring; of

    • e.

      in een sleuf waarbij de voortgang van het in bemaling genomen sleufgedeelte minder is dan 20 m per week.

Artikel 3.7 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water Specifieke zorgplicht

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

  • d.

    bij grondwatergevoelige natuur extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

  • e.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • j.

    als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • l.

    voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

  • m.

    de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

Artikel 3.8 Toepassingsbereik Voorrangsbepaling
Subparagraaf 3.2.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.9 Specifieke zorgplicht Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking bouwput
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, eerste en tiende lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        100 m3/uur is;

    • d.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • e.

      het grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • f.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, eerste lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        100 m3/uur is;

    • d.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • e.

      het grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • f.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, tweede en tiende lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        100 m3/uur is;

    • d.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • e.

      het grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • f.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, tweede lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        100 m3/uur is;

    • d.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • e.

      het grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • f.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, eerste en tiende lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • h.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, eerste lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • h.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 7.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, tweede en tiende lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • h.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 8.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, tweede lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • h.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 9.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, eerste en tiende lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        100 m3/uur is;

    • e.

      het grondwater niet dieper wordt onttrokken dan het eerste watervoerend pakket;

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • g.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 10.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, eerste lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        100 m3/uur is;

    • e.

      het grondwater niet dieper wordt onttrokken dan het eerste watervoerend pakket;

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • g.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 11.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, tweede en tiende lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • e.

      het grondwater niet dieper wordt onttrokken dan het eerste watervoerend pakket;

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • g.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 12.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

    • b.

      de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • c.

      eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, direct worden hersteld;

    • d.

      een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, direct worden hersteld;

    • e.

      de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd;

    • f.

      indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

    • g.

      voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering; en

    • h.

      voor ontwatering uitsluitend open bemaling wordt toegepast, het gebruik van filtermateriaal is niet toegestaan.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, tweede lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • e.

      het grondwater niet dieper wordt onttrokken dan het eerste watervoerend pakket;

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • g.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

Artikel 3.10 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 3.10 3.11 Aanwijzing algemene regel regels grondwatergevoelige natuur
Artikel 3.11 3.12 Algemene regel Aanwijzing algemene regels kwetsbare bebouwing
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater bij een waterkering:

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, vijfde lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen mag uitsluitend worden uitgevoerd met een filter dat zich uitsluitend bevindt in het eerste watervoerend pakket met de bovenzijde van het filter op ten minste 15 m-mv;

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

    • b.

      bij het plaatsen van het onttrekkingsfilter mag de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket niet worden beschadigd of doorboord;

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

    • c.

      het onttrekken van grondwater voor andere doeleinden, dan onder a, genoemd, mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling. Het gebruik van filters, inclusief drainagebuizen, of het toepassen van een zandbed is niet toegestaan;

      door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 is maximaal 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 is maximaal 1:600; en

      • 3°.

        onderdelen van de houten funderingen van gebouwen niet droog vallen.

    • d.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is kleiner dan of gelijk aan 2 m3/uur; en

    • e.

      op aanwijzing van het waterschap worden alle maatregelen getroffen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen en dit kan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater bij een waterkering:

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, zesde lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen mag uitsluitend worden uitgevoerd met een filter dat zich uitsluitend bevindt in het eerste watervoerend pakket met de bovenzijde van het filter op ten minste 15 m-mv;

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn; en

    • b.

      bij het plaatsen van het onttrekkingsfilter mag de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket niet worden beschadigd of doorboord;

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, niet wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand.

    • c.

      het onttrekken van grondwater voor andere doeleinden, dan onder a, genoemd, mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling. Het gebruik van filters, inclusief drainagebuizen, of het toepassen van een zandbed is niet toegestaan;

    • d.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is kleiner dan of gelijk aan 5 m3/uur; en

    • e.

      op aanwijzing van het waterschap worden alle maatregelen getroffen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen en dit kan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

Subparagraaf 3.2.1.3 Algemene regels
Artikel 3.12 3.13 Informatieplicht Algemene regel
  • 1.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater in een bouwput is artikel 3.26 van toepassing.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte of grondwaterstand onder de bouwputbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de bouwput;

    • b.

      gedurende het verrichtten van de activiteit:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        wordt de gemeten hoeveelheden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • d.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • e.

      een interceptie- of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • f.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • g.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • h.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • i.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater in een sleuf is artikel 3.33 van toepassing.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte of grondwaterstand onder de bouwputbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de bouwput;

    • b.

      de verlaging van de grondwaterstand of de stijghoogte wordt binnen het invloedgebied van de grondwateronttrekking gemonitord door tenminste een peilbuis te plaatsen:

      • 1°.

        naast de bouwput op het punt waar de stijghoogteverlaging gelijk is aan de verlaging op het kritische punt in de bouwput;

      • 2°.

        op 50 en 100 m afstand van de rand van de bouwput; en

      • 3°.

        aan de gevel van bebouwing van voor 1960, tot een afstand van 100 m van de rand van de bouwput;

    • c.

      de filterdiepte van de peilbuizen is op gelijke diepte als de filters die voor het onttrekken van grondwater worden gebruikt en, als het onttrekken dieper dan de deklaag plaatsvindt, een filter in de deklaag;

    • d.

      op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

    • e.

      de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, deze kaart bevat de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP;

    • f.

      de eerste vier weken worden de peilbuizen dagelijks gemeten en daarna wordt er wekelijks gemeten, tot drie weken na beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • g.

      de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

    • h.

      de volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

      • 1°.

        de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • i.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • j.

      bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd, en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • k.

      een interceptie- of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • l.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • m.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • n.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • o.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 3.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering is artikel 3.40 van toepassing.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater in een bouwput mag uitsluitend worden uitgevoerd met een open bemaling, het gebruik van filters of drainagebuizen of het toepassen van een zandbed is niet toegestaan;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 2 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 4.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel is artikel 3.47 van toepassing.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater in een bouwput mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling, het gebruik van filters of drainagebuizen of het toepassen van een zandbed is niet toegestaan;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 5 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 5.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater in een project is artikel 3.54 van toepassing.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van kwetsbare gebouwen van vóór 1960, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      houten funderingsonderdelen van gebouwen mogen niet droogvallen tijdens de bemaling;

    • c.

      de verschilzakking, ten gevolge van de verlaging van de grondwaterstand, mag ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:1.000 of ter plaatse van overige gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:600 zijn; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 6.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking is artikel 3.61 van toepassing.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van kwetsbare bebouwing van vóór 1960, niet onder de GLG komen; en

    • b.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 7.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater middels drainage is artikel 3.71 van toepassing.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt moet maximaal 10 m3 per uur zijn; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebieden te beschermen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 8.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening is artikel 3.78 van toepassing.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het grondwater wordt onttrokken in de periode van maart tot november;

    • d.

      het onttrokken grondwater moet weer geheel terug in de bodem worden gebracht; en

    • e.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebieden te beschermen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 9.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater voor een bedrijfsmatige beregening of bevloeiing is artikel 3.85 van toepassing.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het onttrekken van grondwater mag alleen in de periode van november tot maart plaatsvinden; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebieden te beschermen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 10.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee is artikel 3.92 van toepassing.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van de retourbronnen en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101;

    • b.

      het onttrokken grondwater wordt in de omgeving van de grondwateronttrekking en in hetzelfde watervoerend pakket, als waar het uit onttrokken is, terug in de bodem worden gebracht;

    • c.

      de grondwaterstand of stijghoogte mag niet meer dan 10 cm stijgen ten opzichte van de GHG ten gevolge van het terug in de bodem brengen van grondwater; en

    • d.

      de retourbronnen moeten op een kaart worden ingetekend, waarbij deze kaart de XY-coördinaten bevat.

  • 11.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater voor een bedrijfsmatige toepassing isartikel 3.102van toepassing.

  • 12.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen is artikel 3.109 van toepassing.

Artikel 3.13 3.14 Meldplicht Informatieplicht
  • 1.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater in een bouwput is artikel 3.27 van toepassing.

    Ten minste drie dagen voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de definitieve startdatum; en

    • b.

      wanneer in de algemene regel is aangegeven dat er een peilbuis gebruikt moet worden:

      • 1°.

        een kaart waarop de peilbuizen zijn ingetekend; en

      • 2°.

        een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 2.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater in een sleuf is artikel 3.34 van toepassing.

    Voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de beginstand van de watermeter; en

    • b.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen.

  • 3.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering is artikel 3.41 van toepassing.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 4.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel is artikel 3.48 van toepassing.

    Uiterlijk één maand na het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de eindstand van de watermeter;

    • d.

      wanneer er gebruik wordt gemaakt van een peilbuis, alle gemeten grondwaterstanden en stijghoogten in de peilbuis; en

    • e.

      de boorstaten.

  • 5.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater in een project is artikel 3.55 van toepassing.

    Wanneer er een retourbemaling plaatsvindt worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      ten minste drie dagen voor het begin van de retourbemaling:

      • 1°.

        de definitieve startdatum; en

      • 2°.

        een kaart waarop de retourbronnen met XY-coördinaten zijn ingetekend, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer;

    • b.

      uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van de retourbronnen, de boorstaten onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer;

    • c.

      de totale hoeveelheid retourbemalen grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • d.

      de eindstand van de watermeter;

    • e.

      ten minste drie werkdagen voor het einde van de retourbemaling, de datum waarop de retourbronnen geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer; en

    • f.

      uiterlijk één maand na het beëindigen van de retourbemaling, de einddatum van het gebruik van de retourbronnen.

  • 6.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking is artikel 3.62 van toepassing.

  • 7.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater middels drainage is artikel 3.72 van toepassing.

  • 8.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater in voor een brandblusvoorziening is artikel 3.79 van toepassing.

  • 9.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater voor een bedrijfsmatige beregening of bevloeiing is artikel 3.86 van toepassing.

  • 10.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee is artikel 3.93 van toepassing.

  • 11.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater voor een bedrijfsmatige toepassing isartikel 3.103van toepassing.

  • 12.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen is artikel 3.110 van toepassing.

Artikel 3.14 3.15 Vergunningplicht Meldplicht
Subparagraaf 3.2.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Red: Artikel 3.15 verplaatst van subparagraaf 3.3.1.1 naar subparagraaf 3.2.1.4. ]

Artikel 3.15 3.16 Toepassingsbereik Vergunningplicht grondwateronttrekking bouwput
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing en in een grondwatergevoelig natuurgebied.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        100 m3/uur is; en

    • d.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 2.

    De regels in deze paragraaf hebben betrekking op het onttrekken van grondwater:

    • a.

      in een bouwput ten behoeve van aanleg, sloop of verwijdering van funderingen, kelders, andere ondergrondse bebouwing of objecten, een bodemsanering, een inspectie van ondergrondse bebouwing of objecten of een (diepe) grondboring;

    • b.

      in een sleuf ten behoeve van het aanleggen of reparatie van riolering, kabels, leidingen en funderingen, het uitvoeren van onderzoek of andersoortige ondergrondse werkzaamheden over een (grote) lengte of het graven van een watergang;

    • c.

      voor een grondwatersanering;

    • d.

      voor een beheersmaatregel; en

    • e.

      in een project.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer dan:

      • 1°.

        400.000 m3 is; of

      • 2°.

        100 m3/uur is.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 100 m3/uur; en

    • f.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 100 m3/uur.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • b.

      de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van een bodemsanering.

  • 7.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3 is; en

      • 2°.

        maximaal 100 m3/uur is; en

    • e.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3 is; of

      • 2°.

        meer dan 100 m3/uur is.

  • 9.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen meer is dan 25 m3/uur.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • b.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

[Red: Artikel 3.16 verplaatst van subparagraaf 3.3.1.1 naar subparagraaf 3.2.1.4. ]

Artikel 3.16 3.17 Specifieke zorgplicht Vergunningplicht waterkering

[Red: Artikel 3.17 verplaatst van subparagraaf 3.3.1.2 naar subparagraaf 3.2.1.4. ]

Artikel 3.17 3.18 Aanwijzing algemene regel Vergunningplicht grondwatergevoelige natuur
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel en in een project ter plaatse van kwetsbare bebouwing wordt voldaan aan de artikelen 3.18 tweede lid, 3.19 en 3.20, als:

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de bemaling bebouwing van vóór 1960 aanwezig is;

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking een gebied met grondwatergevoelige natuur ligt;

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de bebouwing van vóór 1960, wordt verlaagd tot onder de gemiddelde laagste grondwaterstand; en

      de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand;

    • c.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan 10 m3 per uur;

    • c d.

      ten gevolge van het verlagen van de grondwaterstand:

      grondwater wordt onttrokken in de periode van maart tot november; en

      • 1°.

        de verschilzakking ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen kleiner of gelijk is aan 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking ter plaatse van overige bebouwing van vóór 1960 kleiner of gelijk is aan 1:600; en

      • 3°.

        onderdelen van de houten fundering niet droog vallen.

    • e.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel en in een project ter plaatse van kwetsbare bebouwing wordt voldaan aan de artikelen 3.18 eerste lid, 3.19 en 3.20, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de bemaling bebouwing van vóór 1960 aanwezig is; en

    • b.

      de grondwaterstand ter plaatse van de bebouwing van vóór 1960 niet verder wordt verlaagd dan de gemiddelde laagste grondwaterstand.

    Vervallen

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel en in een project binnen een grondwatergevoelig natuurgebied wordt voldaan aan de artikelen 3.18 derde lid, 3.19 en 3.20, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de bemaling een grondwatergevoelig natuurgebied aanwezig is;

    • b.

      de grondwaterstand wordt verlaagd tot onder de gemiddelde laagste grondwaterstand; en

    • c.

      grondwater wordt onttrokken met een maximaal debiet van 10 m3 per uur.

    Vervallen

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel en in een project binnen een grondwatergevoelig natuurgebied wordt voldaan aan de artikelen 3.18 vijfde lid, 3.19 en 3.20, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de bemaling een grondwatergevoelig natuurgebied aanwezig is;

    • b.

      de grondwaterstand wordt verlaagd tot onder de gemiddelde laagste grondwaterstand;

    • c.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan 10 m3 per uur;

    • d.

      grondwater wordt onttrokken in het groeiseizoen, de periode vanaf 1 maart tot en met 31 oktober; en

    • e.

      het onttrokken grondwater weer terug in de bodem wordt gebracht.

    Vervallen

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel en in een project binnen een grondwatergevoelig natuurgebied wordt voldaan aan de artikelen 3.18 vierde lid, 3.19 en 3.20, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de bemaling een grondwatergevoelig natuurgebied aanwezig is;

    • b.

      de grondwaterstand wordt verlaagd tot onder de gemiddelde laagste grondwaterstand;

    • c.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan 10 m3 per uur; en

    • d.

      grondwater wordt onttrokken buiten het groeiseizoen, in de periode vanaf 1 november tot 1 maart.

    Vervallen

  • 6.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2, paragraaf 3.2.4, subparagraaf 3.3.2.4, subparagraaf 3.3.3.4, subparagraaf 3.3.4.4, subparagraaf 3.3.5.4 of subparagraaf 3.3.6.4.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.18 verplaatst van subparagraaf 3.3.1.3 naar subparagraaf 3.2.1.4. ]

Artikel 3.18 3.19 Algemene regel Vergunningplicht kwetsbare bebouwing
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater bij kwetsbare bebouwing:

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van bebouwing van vóór 1960, niet onder de gemiddelde laagste grondwaterstand komen; en

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

    • b.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het kwetsbare bebouwing te beschermen en dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:600; of

      • 3°.

        onderdelen van de houten funderingen van gebouwen droog vallen.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater bij kwetsbare bebouwing:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van bebouwing van vóór 1960, verder verlaagd worden dan de gemiddeld laagste grondwaterstand;

    • b.

      houten funderingsonderdelen van bebouwing mogen niet droogvallen tijdens de bemaling;

    • c.

      de verschilzakking, ten gevolge van de verlaging van de grondwaterstand, mag ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde bebouwing niet groter zijn dan 1:1.000 en mag ter plaatse van overige bebouwing van vóór 1960 niet groter dan 1:600 zijn; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het kwetsbare bebouwing te beschermen en dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

    Vervallen

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een gebied met grondwatergevoelige natuur:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een grondwatergevoelig natuurgebied, verder verlaagd worden dan de gemiddeld laagste grondwaterstand;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt moet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur zijn; en

    • c.

      op aanwijzing van het waterschap worden alle maatregelen getroffen die nodig zijn om het kwetsbare gebied te beschermen en dit kan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreme droogte, betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

    Vervallen

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een grondwatergevoelig natuurgebied:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de gemiddeld laagste grondwaterstand;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het onttrekken van grondwater mag alleen buiten het groeiseizoen, namelijk de periode vanaf 1 november tot 1 maart, plaatsvinden; en

    • d.

      op aanwijzing van het waterschap worden alle maatregelen getroffen die nodig zijn om het kwetsbare gebied te beschermen en dit kan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreme droogte, betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

    Vervallen

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een gebied met grondwatergevoelige natuur:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het grondwater wordt onttrokken in het groeiseizoen, namelijk de periode vanaf 1 maart tot en met 31 oktober;

    • d.

      het onttrokken grondwater moet weer geheel terug in de bodem worden gebracht; en

    • e.

      op aanwijzing van het waterschap worden alle maatregelen getroffen die nodig zijn om het kwetsbare gebied te beschermen en dit kan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreme droogte, betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

    Vervallen

Paragraaf 3.2.2 Aanwijzing algemene regels Grondwater onttrekken in een sleuf

Subparagraaf 3.2.2.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.19 verplaatst van subparagraaf 3.3.1.3 naar subparagraaf 3.2.2.1. ]

Artikel 3.19 3.20 Informatieplicht Toepassingsbereik
  • 1.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater in een bouwput is artikel 3.26 van toepassing.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een sleuf.

  • 2.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater in een sleuf is artikel 3.33 van toepassing.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het onttrekken van grondwater:

    • a.

      voor het aanleggen of repareren van riolering, kabels, leidingen en funderingen;

    • b.

      voor het uitvoeren van onderzoek of andere ondergrondse werkzaamheden over een grote lengte;

    • c.

      voor het graven van een watergang; of

    • d.

      in een sleuf waarbij de voortgang van elk in bemaling genomen sleufgedeelte minimaal 20 m per week is.

  • 3.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering is artikel 3.40 van toepassing.

  • 4.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel is artikel 3.47 van toepassing.

  • 5.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater in een project is artikel 3.54 van toepassing.

[Red: Artikel 3.20 verplaatst van subparagraaf 3.3.1.3 naar subparagraaf 3.2.2.1. ]

Artikel 3.20 3.21 Meldplicht Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater in een bouwput is artikel 3.27 van toepassing.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

    • b.

      de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

    • c.

      bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • d.

      bij grondwatergevoelige natuur extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • e.

      de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

    • f.

      de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • g.

      eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

    • h.

      een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

    • i.

      de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

    • j.

      als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

    • k.

      voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

    • l.

      voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

    • m.

      de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • 2.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater in een sleuf is artikel 3.34 van toepassing.

    Vervallen

  • 3.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering is artikel 3.41 van toepassing.

    Vervallen

  • 4.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel is artikel 3.48 van toepassing.

    Vervallen

  • 5.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater in een project is artikel 3.55 van toepassing.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.21 verplaatst van subparagraaf 3.3.1.4 naar subparagraaf 3.2.2.1. ]

Artikel 3.21 3.22 Vergunningplicht Voorrangsbepaling
  • 1.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel en in een project grondwater te onttrekken ter plaatse van kwetsbare bebouwing, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de bemaling bebouwing van vóór 1960 aanwezig is;

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de bebouwing van vóór 1960, wordt verlaagd tot onder de gemiddelde laagste grondwaterstand; en

    • c.

      ten gevolge van het verlagen van de grondwaterstand:

      • 1°.

        de verschilzakking ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen groter is dan 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking ter plaatse van overige bebouwing van vóór 1960 groter is dan 1:600; of

      • 3°.

        onderdelen van de houten fundering droog vallen.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 2.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel en in een project grondwater binnen een grondwatergevoelig natuurgebied te onttrekken, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de bemaling een grondwatergevoelig natuurgebied aanwezig is;

    • b.

      de grondwaterstand wordt verlaagd tot onder de gemiddelde laagste grondwaterstand;

    • c.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan 10 m3 per uur;

    • d.

      grondwater wordt onttrokken in het groeiseizoen, in de periode vanaf 1 maart tot en met 31 oktober; en

    • e.

      het onttrokken grondwater niet wordt teruggebracht in de bodem.

    Vervallen

Subparagraaf 3.2.2.2 Aanwijzing algemene regels

[Red: Artikel 3.22 verplaatst van subparagraaf 3.3.2.1 naar subparagraaf 3.2.2.2. ]

Artikel 3.22 3.23 Toepassingsbereik Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking sleuf
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een bouwput ten behoeve van de aanleg, sloop of verwijdering van funderingen, kelders, andere ondergrondse bebouwing of objecten, ten behoeve van een bodemsanering, ten behoeve van inspectie van ondergrondse bebouwing of objecten of ten behoeve van een diepe grondboring.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27, eerste en tiende lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • d.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • e.

      het grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • f.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27, eerste lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • d.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • e.

      het grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • f.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 tweede en tiende lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • d.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • e.

      het grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • f.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 tweede lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • d.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • e.

      het grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • f.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 eerste en tiende lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • h.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 eerste lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • h.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 7.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 tweede en tiende lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • h.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 8.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 tweede lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • h.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 9.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 eerste en tiende lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • e.

      het grondwater niet dieper wordt onttrokken dan het eerste watervoerend pakket;

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • g.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 10.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 eerste lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • e.

      het grondwater niet dieper wordt onttrokken dan het eerste watervoerend pakket;

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • g.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 11.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 tweede en tiende lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • e.

      het grondwater niet dieper wordt onttrokken dan het eerste watervoerend pakket;

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • g.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 12.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 tweede lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • e.

      het grondwater niet dieper wordt onttrokken dan het eerste watervoerend pakket;

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • g.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

[Red: Artikel 3.23 verplaatst van subparagraaf 3.3.2.1 naar subparagraaf 3.2.2.2. ]

Artikel 3.23 3.24 Specifieke zorgplicht Aanwijzing algemene regels waterkering

[Red: Artikel 3.24 verplaatst van subparagraaf 3.3.2.2 naar subparagraaf 3.2.2.2. ]

Artikel 3.24 3.25 Aanwijzing algemene regel regels grondwatergevoelige natuur
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.25 3.27 , eerste zevende lid, 3.26 3.28 en 3.27 3.29 , als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking een gebied met grondwatergevoelige natuur ligt;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • d b.

      het grondwater:

      de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

    • e c.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal: 10 m3 per uur.

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.25 3.27 , tweede achtste lid, 3.26 3.28 en 3.27 3.29 , als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking een gebied met grondwatergevoelige natuur ligt;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand;

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • d.

      het grondwater:

    • e c.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter van meer dan: 10 m3 per uur;

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

    • d.

      grondwater wordt onttrokken in de periode van maart tot november; en

    • e.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.25 3.27 , eerste negende lid, 3.26 3.28 en 3.27 3.29 , als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking een gebied met grondwatergevoelige natuur ligt;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand;

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • g.

      het grondwater:

    • h c.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal: meer dan 10 m3 per uur; en

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

    • d.

      grondwater wordt onttrokken in de periode van november tot maart.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.25 tweede lid, 3.26 en 3.27, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • g.

      het grondwater:

    • h.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.25 eerste lid, 3.26 en 3.27, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • e.

      het grondwater:

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.25 tweede lid, 3.26 en 3.27, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • e.

      het grondwater:

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 of paragraaf 3.3.1.

[Red: Artikel 3.25 verplaatst van subparagraaf 3.3.2.3 naar subparagraaf 3.2.2.2. ]

Artikel 3.25 3.26 Algemene regel Aanwijzing algemene regels kwetsbare bebouwing
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een bouwput:

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27, vijfde lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte en/of grondwaterstand onder de bouwputbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de bouwput;

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

    • b.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt, bij een pomp met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, gemonitord door de uren waarop de pomp aan staat, de capaciteit van de pomp, de datum en het tijdstip van meting, te registreren of met een watermeter, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

    • c.

      bij een pomp met een capaciteit groter dan 10 m3/uur:

      door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        wordt de gemeten hoeveelheden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

      • 1°.

        de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 is maximaal 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 is maximaal 1:600; en

      • 3°.

        onderdelen van de houten funderingen van gebouwen niet droog vallen.

    • d.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • e.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • f.

      een interceptie- en/of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • g.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • h.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • i.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • j.

      Bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een bouwput:

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27, zesde lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte en/of grondwaterstand onder de bouwputbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de bouwput;

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn; en

    • b.

      de verlaging van de grondwaterstand en/of de stijghoogte wordt binnen het invloedgebied van de grondwateronttrekking gemonitord door tenminste een peilbuis te plaatsen:

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, niet wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand.

      • 1°.

        naast de bouwput waar de stijghoogteverlaging gelijk is aan de verlaging op het kritische punt in de bouwput;

      • 2°.

        op 50 en 100 m afstand van de rand van de bouwput; en

      • 3°.

        aan de gevel van bebouwing van voor 1960, tot een afstand van 100 m van de rand van de bouwput.

    • c.

      de filterdiepte van de peilbuizen is op gelijke diepte als de filters die voor het onttrekken van grondwater worden gebruikt en, indien het onttrekken dieper dan de deklaag plaatsvindt, een filter in de deklaag;

    • d.

      op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

    • e.

      de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, deze kaart bevat de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP;

    • f.

      de eerste vier weken worden de peilbuizen dagelijks gemeten en daarna wordt er wekelijks gemeten, tot drie weken na beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • g.

      de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

    • h.

      De volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

      • 1°.

        de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • i.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • j.

      bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd, en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • k.

      een interceptie- en/of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • l.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • m.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • n.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • o.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

Subparagraaf 3.2.2.3 Algemene regels

[Red: Artikel 3.26 verplaatst van subparagraaf 3.3.2.3 naar subparagraaf 3.2.2.3. ]

Artikel 3.26 3.27 Informatieplicht Algemene regel
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap; en

      verlaging van de stijghoogte of grondwaterstand onder de sleufbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de sleuf;

    • b.

      indien vereist, de peilbuizen die zijn ingetekend op een kaart, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer, verstrekt aan het waterschap.

      gedurende het verrichtten van de activiteit:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        wordt de gemeten hoeveelheden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • d.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • e.

      een interceptie- of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • f.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • g.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • h.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • i.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    Indien een watermeter vereist dan wel aanwezig is, wordt voor de start van de grondwateronttrekking(en) de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van aflezen verstrekt aan het waterschap.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte of grondwaterstand onder de sleufbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de sleuf;

    • b.

      de bemalen sleuflengte is maximaal 100 m;

    • c.

      de verlaging van de grondwaterstand of de stijghoogte worden gemonitord binnen het invloedgebied van de grondwateronttrekking door tenminste een peilbuis te plaatsen:

      • 1°.

        per 100 m sleuf, naast de sleuf waar de stijghoogteverlaging gelijk is aan de verlaging op het kritische punt in de sleuf;

      • 2°.

        per 100 m sleuf, op 50 en 100 m afstand van de rand van de sleuf; en

      • 3°.

        per 100 m sleuf, aan de gevel van bebouwing van voor 1960, tot een afstand van 100 m van de rand van de sleuf.

    • d.

      de filterdiepte van de peilbuizen is op gelijke diepte als de filters die voor het onttrekken van grondwater worden gebruikt en, als het onttrekken dieper dan de deklaag plaatsvindt, een filter in de deklaag;

    • e.

      op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

    • f.

      de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, deze kaart bevat de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP;

    • g.

      de eerste vier weken worden de peilbuizen dagelijks gemeten en daarna wordt er wekelijks gemeten, tot drie weken na beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • h.

      de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

    • i.

      de volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

      • 1°.

        de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • j.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • k.

      bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

    • l.

      een interceptie- of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • m.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • n.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • o.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • p.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 3.

    Tenminste drie werkdagen voordat de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht, wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater in een sleuf mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling, waarbij het gebruik van filters of drainagebuizen of het toepassen van een zandbed niet is toegestaan;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 2 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 4.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is;

    • c.

      indien een watermeter vereist, dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter;

    • d.

      indien het plaatsen van een peilbuis vereist is, alle gemeten grondwaterstanden en stijghoogten; en

    • e.

      de boorstaten.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater in een bouwput mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling, waarbij het gebruik van filters of drainagebuizen of het toepassen van een zandbed niet toegestaan is;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal aan 5 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van gebouwen van vóór 1960, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      houten funderingsonderdelen van gebouwen mogen niet droogvallen tijdens de bemaling;

    • c.

      de verschilzakking, ten gevolge van de verlaging van de grondwaterstand, mag ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:1.000 of ter plaatse van overige gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:600 zijn; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van bebouwing van vóór 1960, niet onder de GLG komen; en

    • b.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 10 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het kwetsbare gebied te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het grondwater wordt onttrokken in de periode van maart tot november;

    • d.

      het onttrokken grondwater moet weer geheel terug in de bodem worden gebracht; en

    • e.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het kwetsbare gebied te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het onttrekken van grondwater mag alleen in de periode van november tot maart plaatsvinden; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het kwetsbare gebied te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van de retourbronnen en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101;

    • b.

      het onttrokken grondwater wordt in de omgeving van de grondwateronttrekking en in hetzelfde watervoerend pakket, als waar het uit onttrokken is, terug in de bodem worden gebracht;

    • c.

      de grondwaterstand of stijghoogte mag niet meer dan 10 cm stijgen ten opzichte van de GHG ten gevolge van het terug in de bodem brengen van grondwater; en

    • d.

      de retourbronnen moeten op een kaart worden ingetekend, waarbij deze kaart de XY-coördinaten bevat.

[Red: Artikel 3.27 verplaatst van subparagraaf 3.3.2.3 naar subparagraaf 3.2.2.3. ]

Artikel 3.27 3.28 Meldplicht Informatieplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken in een bouwput zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

    Ten minste drie dagen voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de definitieve startdatum; en

    • b.

      wanneer in de algemene regel is aangegeven dat er een peilbuis gebruikt moet worden:

      • 1°.

        een kaart waarop de peilbuizen zijn ingetekend; en

      • 2°.

        een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 2.

    Als sprake is van een bodemsanering wordt bij de melding ook:

    Voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een saneringsplan verstrekt, waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd; of

      de beginstand van de watermeter; en

    • b.

      een saneringsplan zonder instemming bevoegd gezag verstrekt als door het bevoegd gezag geen saneringsplan wordt vereist.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen.

  • 3.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 4.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    Uiterlijk één maand na het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de eindstand van de watermeter;

    • d.

      wanneer er gebruik wordt gemaakt van een peilbuis, alle gemeten grondwaterstanden en stijghoogten in de peilbuis; en

    • e.

      de boorstaten.

  • 5.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

    Wanneer er een retourbemaling plaatsvindt worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      ten minste drie dagen voor het begin van de retourbemaling:

      • 1°.

        de definitieve startdatum; en

      • 2°.

        een kaart waarop de retourbronnen met XY-coördinaten zijn ingetekend, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer;

    • b.

      uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van de retourbronnen, de boorstaten onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer;

    • c.

      de totale hoeveelheid retourbemalen grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • d.

      de eindstand van de watermeter;

    • e.

      ten minste drie werkdagen voor het einde van de retourbemaling, de datum waarop de retourbronnen geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer; en

    • f.

      uiterlijk één maand na het beëindigen van de retourbemaling, de einddatum van het gebruik van de retourbronnen.

  • 6.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

[Red: Artikel 3.28 verplaatst van subparagraaf 3.3.2.4 naar subparagraaf 3.2.2.3. ]

Artikel 3.28 3.29 Vergunningplicht Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 100 m3/uur;

    • d.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

    • e.

      er geen gesloten bouwkuip wordt toegepast.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken in een sleuf en, indien van toepassing, een retourbemaling uit te voeren, zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 100 m3/uur.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    Bij de uitvoering waarbij meerdere grondwateronttrekkingen of, indien van toepassing, meerdere retourbemalingen worden uitgevoerd om één einddoel te bereiken, wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 100 m3/uur;

    • g.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

    • h.

      er geen gesloten bouwkuip wordt toegepast.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 100 m3/uur.

    De startdatum van de grondwateronttrekking en, indien van toepassing, van de retourbemaling mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking en, indien van toepassing, van de retourbemaling wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • b.

      de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering.

  • 7.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 100 m3/uur;

    • e.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

    • f.

      er geen gesloten bouwkuip wordt toegepast.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 100 m3/uur.

  • 9.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • b.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

Subparagraaf 3.2.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Red: Artikel 3.29 verplaatst van subparagraaf 3.3.3.1 naar subparagraaf 3.2.2.4. ]

Artikel 3.29 3.30 Toepassingsbereik Vergunningplicht grondwateronttrekking sleuf
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is; en

    • d.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer dan:

      • 1°.

        400.000 m3 is; of

      • 2°.

        15.000 m3/week is.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3 is; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week is; en

    • f.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3 is; of

      • 2°.

        meer dan 15.000 m3/week is.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwateronttrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen meer is dan 25 m3/uur.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • b.

      de grondwateronttrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst.

  • 7.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3 is; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week is; en

    • e.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3 is; of

      • 2°.

        meer dan 15.000 m3/week is.

  • 9.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen meer is dan 25 m3/uur.

  • 10.

    De paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een sleuf ten behoeve van het aanleggen of repareren van riolering, kabels, leidingen en funderingen, het uitvoeren van onderzoek of andersoortige ondergrondse werkzaamheden over een al dan niet grote lengte of het graven van een watergang.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • b.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

[Red: Artikel 3.30 verplaatst van subparagraaf 3.3.3.1 naar subparagraaf 3.2.2.4. ]

Artikel 3.30 3.31 Specifieke zorgplicht Vergunningplicht waterkering

[Red: Artikel 3.31 verplaatst van subparagraaf 3.3.3.2 naar subparagraaf 3.2.2.4. ]

Artikel 3.31 3.32 Aanwijzing algemene regel Vergunningplicht grondwatergevoelige natuur
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32 eerste lid, 3.33 en 3.34 , als:

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking een gebied met grondwatergevoelige natuur ligt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        15.000 m3/week;

    • e b.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

      de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand;

    • f c.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal: meer dan 10 m3 per uur;

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

    • d.

      grondwater wordt onttrokken in de periode van maart tot november; en

    • e.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32 tweede lid, 3.33 en 3.34, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        15.000 m3/week;

    • e.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

    Vervallen

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32 eerste lid, 3.33 en 3.34, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

    • g.

      15.000 m3/week;

    • h.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

    • i.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

    Vervallen

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32 tweede lid, 3.33 en 3.34, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

    • g.

      15.000 m3/week;

    • h.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

    • i.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

    Vervallen

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32 eerste lid, 3.33 en 3.34, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

    Vervallen

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32 tweede lid, 3.33 en 3.34, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

    Vervallen

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 of paragraaf 3.3.1.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.32 verplaatst van subparagraaf 3.3.3.3 naar subparagraaf 3.2.2.4. ]

Artikel 3.32 3.33 Algemene regel Vergunningplicht kwetsbare bebouwing
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte en/of grondwaterstand onder de sleufbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de sleuf;

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

    • b.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt, bij een pomp met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, gemonitord door de uren waarop de pomp aan staat, de capaciteit van de pomp, de datum en het tijdstip van meting, te registreren of met een watermeter als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

    • c.

      bij een pomp met een capaciteit groter dan 10 m3/uur:

      door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        wordt de gemeten hoeveelheden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

      • 1°.

        de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:600; of

      • 3°.

        onderdelen van de houten funderingen van gebouwen droog vallen.

    • d.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • e.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • f.

      een interceptie- en/of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • g.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • h.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • i.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • j.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een sleuf:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte en/of grondwaterstand onder de sleufbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de sleuf;

    • b.

      de bemalen sleuflengte is maximaal 100 m;

    • c.

      de verlaging van de grondwaterstand en/of de stijghoogte worden gemonitord binnen het invloedgebied van de grondwateronttrekking door tenminste een peilbuis te plaatsen:

      • 1°.

        per 100 m sleuf, naast de sleuf waar de stijghoogteverlaging gelijk is aan de verlaging op het kritische punt in de sleuf;

      • 2°.

        per 100 m sleuf, op 50 en 100 m afstand van de rand van de sleuf; en

      • 3°.

        per 100 m sleuf, aan de gevel van bebouwing van voor 1960, tot een afstand van 100 m van de rand van de sleuf.

    • d.

      de filterdiepte van de peilbuizen is op gelijke diepte als de filters die voor het onttrekken van grondwater worden gebruikt en, indien het onttrekken dieper dan de deklaag plaatsvindt, een filter in de deklaag;

    • e.

      op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

    • f.

      de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, deze kaart bevat de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP;

    • g.

      de eerste vier weken worden de peilbuizen dagelijks gemeten en daarna wordt er wekelijks gemeten, tot drie weken na beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • h.

      de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

    • i.

      de volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

      • 1°.

        de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • j.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • k.

      bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

    • l.

      een interceptie- en/of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • m.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • n.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • o.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • p.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

    Vervallen

Paragraaf 3.2.3 Algemene regels Grondwater onttrekken voor een grondwatersanering

Subparagraaf 3.2.3.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.33 verplaatst van subparagraaf 3.3.3.3 naar subparagraaf 3.2.3.1. ]

Artikel 3.33 3.34 Informatieplicht Toepassingsbereik
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt:

    • a.

      de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap; en

    • b.

      indien vereist, de peilbuizen die zijn ingetekend op een kaart, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer, verstrekt aan het waterschap.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering.

  • 2.

    Indien een watermeter vereist dan wel aanwezig is, wordt voor de start van de grondwateronttrekking(en) de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van aflezen verstrekt aan het waterschap.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het onttrekken van grondwater:

    • a.

      voor het verwijderen van verontreinigingen uit het grondwater; of

    • b.

      voor het verwijderen van verontreinigd grondwater.

  • 3.

    Tenminste drie werkdagen voordat de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht, wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 4.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is;

    • c.

      indien een watermeter vereist, dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter;

    • d.

      indien het plaatsen van een peilbuis vereist is, alle gemeten grondwaterstanden en stijghoogten; en

    • e.

      de boorstaten.

[Red: Artikel 3.34 verplaatst van subparagraaf 3.3.3.3 naar subparagraaf 3.2.3.1. ]

Artikel 3.34 3.35 Meldplicht Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken in een sleuf zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

    • b.

      de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

    • c.

      bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • d.

      bij grondwatergevoelige natuur extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • e.

      de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

    • f.

      de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • g.

      eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

    • h.

      een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

    • i.

      de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

    • j.

      als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

    • k.

      voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

    • l.

      voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

    • m.

      de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • 2.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

    Vervallen

  • 3.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

    Vervallen

  • 4.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

    Vervallen

  • 5.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

    Vervallen

Artikel 3.36 Voorrangsbepaling

Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

Subparagraaf 3.2.3.2 Aanwijzing algemene regels

[Red: Artikel 3.36 verplaatst van subparagraaf 3.3.4.1 naar subparagraaf 3.2.3.2. ]

Artikel 3.36 3.37 Toepassingsbereik Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking grondwatersanering
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater ten behoeve van het verwijderen van verontreinigingen uit het grondwater of verwijderen van verontreinigd grondwater.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.41, eerste en negende lid, 3.42 en 3.43, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de grondwatersanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • d.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.41, eerste lid, 3.42 en 3.43, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de grondwatersanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • d.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.41, eerste en negende lid, 3.42 en 3.43, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de grondwatersanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • e.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.41, eerste lid, 3.42 en 3.43, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de grondwatersanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptiebemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • e.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.41, eerste en negende lid, 3.42 en 3.43, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • d.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.41, eerste lid, 3.42 en 3.43, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • d.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

[Red: Artikel 3.37 verplaatst van subparagraaf 3.3.4.1 naar subparagraaf 3.2.3.2. ]

Artikel 3.37 3.38 Specifieke zorgplicht Aanwijzing algemene regels waterkering

[Red: Artikel 3.38 verplaatst van subparagraaf 3.3.4.2 naar subparagraaf 3.2.3.2. ]

Artikel 3.38 3.39 Aanwijzing algemene regel regels grondwatergevoelige natuur
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.39 3.41 , 3.40 zesde lid , 3.42 en 3.41 3.43 , als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking een gebied met grondwatergevoelige natuur ligt;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een grondwatersanering; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal 10 m3 per uur.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt grondwatersanering voldaan aan de artikelen 3.39 3.41 , 3.40 zevende lid , 3.42 en 3.41 3.43 , als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking een gebied met grondwatergevoelige natuur ligt;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand;

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een grondwatersanering;

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan 10 m3 per uur;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

      grondwater wordt onttrokken in de periode van maart tot november; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

      er een retourbemaling plaatsvindt.

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.39 3.41 , 3.40 achtste lid , 3.42 en 3.41 3.43 , als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking een gebied met grondwatergevoelige natuur ligt;

    • b.

      de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand;

    • c.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan 10 m3 per uur; en

    • d.

      grondwater wordt onttrokken in de periode van november tot maart.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 of paragraaf 3.3.1.

[Red: Artikel 3.39 verplaatst van subparagraaf 3.3.4.3 naar subparagraaf 3.2.3.2. ]

Artikel 3.39 3.40 Algemene regel Aanwijzing algemene regels kwetsbare bebouwing
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering:

    • a.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

    • b.

      voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • d.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

    • e.

      een interceptie- en/of schermbemaling worden voorzien van een eigen watermeter;

    • f.

      de te saneren verontreinigingsvlek wordt gemonitord volgens het saneringsplan ingediend bij de melding;

    • g.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • h.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • i.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • j.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.41, vierde lid, 3.42 en 3.43, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 is maximaal 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 is maximaal 1:600; en

      • 3°.

        onderdelen van de houten funderingen van gebouwen niet droog vallen.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.41, vijfde lid, 3.42 en 3.43, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn; en

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, niet wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand.

Subparagraaf 3.2.3.3 Algemene regels

[Red: Artikel 3.40 verplaatst van subparagraaf 3.3.4.3 naar subparagraaf 3.2.3.3. ]

Artikel 3.40 3.41 Informatieplicht Algemene regel
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

    • b.

      voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • d.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

    • e.

      een interceptie- of schermbemaling worden voorzien van een eigen watermeter;

    • f.

      de te saneren verontreinigingsvlek wordt gemonitord volgens het saneringsplan ingediend bij de melding;

    • g.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • h.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • i.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • j.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    Voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van opname verstrekt aan het waterschap.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater in voor een grondwatersanering mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling, waarbij het gebruik van filters of drainagebuizen of het toepassen van een zandbed niet toegestaan is;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 2 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de gemeten onttrokken hoeveelheden aan het waterschap verstrekt, inclusief een totaaloverzicht van alle meterstanden, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling, waarbij het gebruik van filters of drainagebuizen of het toepassen van een zandbed niet toegestaan is;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 5 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 4.

    Tenminste drie werkdagen voordat de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht, wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van gebouwen van vóór 1960, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      houten funderingsonderdelen van gebouwen mogen niet droogvallen tijdens de bemaling;

    • c.

      de verschilzakking, ten gevolge van de verlaging van de grondwaterstand, mag ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:1.000 of ter plaatse van overige gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:600 zijn; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • d.

      de boorstaten.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van bebouwing van vóór 1960, niet onder de GLG komen; en

    • b.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt moet kleiner dan of gelijk aan 10 m3 per uur zijn; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om grondwatergevoelige natuur te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het grondwater wordt onttrokken in de periode van maart tot november;

    • d.

      het onttrokken grondwater moet weer geheel terug in de bodem worden gebracht; en

    • e.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om grondwatergevoelige natuur te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het onttrekken van grondwater mag alleen in de periode van november tot maart plaatsvinden; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om grondwatergevoelige natuur te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van de retourbronnen en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101;

    • b.

      het onttrokken grondwater wordt in de omgeving van de grondwateronttrekking en in hetzelfde watervoerend pakket, als waar het uit onttrokken is, terug in de bodem worden gebracht;

    • c.

      de grondwaterstand of stijghoogte mag niet meer dan 10 cm stijgen ten opzichte van de GHG ten gevolge van het terug in de bodem brengen van grondwater; en

    • d.

      de retourbronnen moeten op een kaart worden ingetekend, waarbij deze kaart de XY-coördinaten bevat.

[Red: Artikel 3.41 verplaatst van subparagraaf 3.3.4.3 naar subparagraaf 3.2.3.3. ]

Artikel 3.41 3.42 Meldplicht Informatieplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een grondwatersanering zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

    Ten minste drie dagen voor het begin van de activiteit wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Bij de melding wordt:

    Voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een saneringsplan verstrekt, waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd; of

      de beginstand van de watermeter; en

    • b.

      een saneringsplan zonder instemming bevoegd gezag verstrekt als door het bevoegd gezag geen saneringsplan wordt vereist.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen.

  • 3.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

    Jaarlijks, uiterlijk op 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de gemeten onttrokken hoeveelheden grondwater;

    • b.

      een totaaloverzicht van alle meterstanden; en

    • c.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 4.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 5.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

    Uiterlijk één maand na het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • d.

      de boorstaten.

  • 6.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

    Wanneer er een retourbemaling plaatsvindt worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      ten minste drie dagen voor het begin van de retourbemaling:

      • 1°.

        de definitieve startdatum; en

      • 2°.

        een kaart waarop de retourbronnen met XY-coördinaten zijn ingetekend, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer;

    • b.

      uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van de retourbronnen, de boorstaten onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer;

    • c.

      ten minste drie werkdagen voor het einde van de retourbemaling, de datum waarop de retourbronnen geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer; en

    • d.

      uiterlijk één maand na het beëindigen van de retourbemaling, de einddatum van het gebruik van de retourbronnen.

[Red: Artikel 3.42 verplaatst van subparagraaf 3.3.4.4 naar subparagraaf 3.2.3.3. ]

Artikel 3.42 3.43 Vergunningplicht Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een grondwatersanering; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter is dan 25 m3/uur .

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een grondwatersanering en, indien van toepassing, een retourbemaling uit te voeren, zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    Bij de melding wordt:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

      een saneringsplan verstrekt, waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd; of

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      een saneringsplan zonder instemming bevoegd gezag verstrekt als door het bevoegd gezag geen saneringsplan wordt vereist.

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een grondwatersanering;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter is dan 25 m3/uur.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een grondwatersanering;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    Bij de uitvoering waarbij meerdere grondwateronttrekkingen of, indien van toepassing, meerdere retourbemalingen worden uitgevoerd om één einddoel te bereiken, wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een grondwatersanering.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter is dan 25 m3/uur.

    De startdatum van de grondwateronttrekking en, indien van toepassing, van de retourbemaling mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 6.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking en, indien van toepassing, van de retourbemaling wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • b.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

Subparagraaf 3.2.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Red: Artikel 3.43 verplaatst van subparagraaf 3.3.5.1 naar subparagraaf 3.2.3.4. ]

Artikel 3.43 3.44 Toepassingsbereik Vergunningplicht grondwateronttrekking grondwatersanering
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de grondwatersanering; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer is dan 25 m3/uur .

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de grondwatersanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer is dan 25 m3/uur.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de grondwatersanering.

  • 4.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel, die als doel heeft het beheersen of op de plaats houden van verontreinigd grondwater, dat onderhevig is aan natuurlijke veranderingen, zoals natuurlijke grondwaterstroming.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer is dan 25 m3/uur.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • b.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

[Red: Artikel 3.44 verplaatst van subparagraaf 3.3.5.1 naar subparagraaf 3.2.3.4. ]

Artikel 3.44 3.45 Specifieke zorgplicht Vergunningplicht waterkering

[Red: Artikel 3.45 verplaatst van subparagraaf 3.3.5.2 naar subparagraaf 3.2.3.4. ]

Artikel 3.45 3.46 Aanwijzing algemene regel Vergunningplicht grondwatergevoelige natuur
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.46, 3.47 en 3.48, als:

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een grondwatersanering, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking een gebied met grondwatergevoelige natuur ligt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

      de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan 10 m3 per uur;

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de beheersmaatregel; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

      grondwater wordt onttrokken in de periode van maart tot november; en

    • e.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.46, 3.47 en 3.48, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • d.

      wordt verricht met een ander doel dan een beheersmaatregel;

    • e.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • g.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

    Vervallen

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.46, 3.47 en 3.48, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

    Vervallen

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 of paragraaf 3.3.1.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.47 verplaatst van subparagraaf 3.3.5.3 naar subparagraaf 3.2.3.4. ]

Artikel 3.47 Informatieplicht Vergunningplicht kwetsbare bebouwing
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een grondwatersanering, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:600; of

      • 3°.

        onderdelen van de houten funderingen van gebouwen droog vallen.

  • 2.

    Voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van opname verstrekt aan het waterschap.

    Vervallen

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de gemeten onttrokken hoeveelheden aan het waterschap verstrekt, inclusief totaaloverzicht van alle meterstanden, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

    Vervallen

  • 4.

    Tenminste drie werkdagen voordat de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht, wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

    Vervallen

  • 5.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • d.

      de boorstaten.

    Vervallen

Paragraaf 3.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen Grondwater onttrekken voor een beheersmaatregel

Subparagraaf 3.2.4.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.48 verplaatst van subparagraaf 3.3.5.3 naar subparagraaf 3.2.4.1. ]

Artikel 3.48 Meldplicht Toepassingsbereik
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een beheersmaatregel zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel.

  • 2.

    Bij de melding wordt: Vervallen

    • a.

      een saneringsplan verstrekt, waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd; of

    • b.

      een saneringsplan zonder instemming bevoegd gezag verstrekt als door het bevoegd gezag geen saneringsplan wordt vereist.

  • 3.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

    Vervallen

  • 4.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

    Vervallen

  • 5.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

    Vervallen

  • 6.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.49 verplaatst van subparagraaf 3.3.5.4 naar subparagraaf 3.2.4.1. ]

Artikel 3.49 Vergunningplicht Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als het uitvoeren van de beheersmaatregelen langer dan vijf jaar duurt.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

    • b.

      de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

    • c.

      bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • d.

      bij grondwatergevoelige natuur extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • e.

      de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

    • f.

      de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • g.

      eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

    • h.

      een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

    • i.

      de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

    • j.

      als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

    • k.

      voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

    • l.

      voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

    • m.

      de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de beheersmaatregel; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter is dan 25 m3/uur.

    Vervallen

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • d.

      wordt verricht met een ander doel dan een beheersmaatregel;

    • e.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • g.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter is dan 25 m3/uur.

    Vervallen

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • d.

      wordt verricht met een ander doel dan een beheersmaatregel;

    • e.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling; en

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

    Vervallen

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • d.

      wordt verricht met een ander doel dan een beheersmaatregel.

    Vervallen

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter dan 25 m3/uur bedraagt.

    Vervallen

  • 7.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

    Vervallen

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.50 verplaatst van subparagraaf 3.3.6.1 naar subparagraaf 3.2.4.1. ]

Artikel 3.50 Toepassingsbereik Voorrangsbepaling
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een project, waarbij meerdere grondwateronttrekkingen met verschillende doelen gelijktijdig worden uitgevoerd.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 2.

    De vier te onderscheiden doelen, bedoeld in het eerste lid, zijn: Vervallen

    • a.

      grondwateronttrekking in een bouwput, ten behoeve van de aanleg, sloop of verwijdering van funderingen, kelders, andere ondergrondse bebouwing of objecten, ten behoeve van een bodemsanering of ten behoeve van inspectie van ondergrondse bebouwing of objecten;

    • b.

      grondwateronttrekking in een sleuf, ten behoeve van het aanleggen of repareren van riolering, kabels, leidingen en funderingen, het uitvoeren van onderzoek of andersoortige ondergrondse werkzaamheden of het graven van een oppervlaktewater;

    • c.

      grondwatersanering, ten behoeve van het verwijderen van verontreinigingen uit het grondwater of verwijderen van verontreinigd grondwater; of

    • d.

      beheersmaatregel, ten behoeve van het beheersen of op de plaats houden van verontreinigd grondwater, dat onderhevig is aan natuurlijke veranderingen, zoals natuurlijke grondwaterstroming.

Subparagraaf 3.2.4.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.51 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking beheersmaatregel
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.55, eerste en achtste lid, 3.56 en 3.57, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de beheersmaatregel;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • e.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.55, eerste lid, 3.56 en 3.57, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de beheersmaatregel;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • e.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.55, eerste en achtste lid, 3.56 en 3.57, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de beheersmaatregel;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • g.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.55, eerste lid, 3.56 en 3.57, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de beheersmaatregel;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • g.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.55, eerste en achtste lid, 3.56 en 3.57, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • f.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.55, eerste lid, 3.56 en 3.57, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • f.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

[Red: Artikel 3.51 verplaatst van subparagraaf 3.3.6.1 naar subparagraaf 3.2.4.2. ]

Artikel 3.51 3.52 Specifieke zorgplicht Aanwijzing algemene regels waterkering

[Red: Artikel 3.52 verplaatst van subparagraaf 3.3.6.2 naar subparagraaf 3.2.4.2. ]

Artikel 3.52 3.53 Aanwijzing algemene regel regels grondwatergevoelige natuur

[Red: Artikel 3.53 verplaatst van subparagraaf 3.3.6.3 naar subparagraaf 3.2.4.2. ]

Artikel 3.53 3.54 Algemene regel Aanwijzing algemene regels kwetsbare bebouwing
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een project:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte en/of grondwaterstand onder de bouwputbodem en/of sleufbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de bouwput en/of de sleuf;

    • b.

      de verlaging van de grondwaterstand en/of de stijghoogte worden gemonitord binnen het invloedgebied van de grondwateronttrekking door tenminste één peilbuis te plaatsen:

      • 1°.

        naast de bouwput of sleuf, per 100 m sleuf, waar de stijghoogteverlaging gelijk is aan de verlaging op het kritische punt in de bouwput of sleuf;

      • 2°.

        op 50 en 100 m afstand van de rand van de bouwput of sleuf, per 100 m sleuf; en

      • 3°.

        aan de gevel(s) van bebouwing van voor 1960, tot een afstand van 100 m van de rand van de bouwput of sleuf, per 100 m sleuf;

    • c.

      de filterdiepte van de peilbuizen is op gelijke diepte als de filters die voor het onttrekken van grondwater worden gebruikt en, indien het onttrekken dieper dan de deklaag plaatsvindt, een filter in de deklaag;

    • d.

      op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

    • e.

      de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, deze kaart bevat de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP;

    • f.

      de eerste vier weken worden de peilbuizen dagelijks gemeten en daarna wordt er wekelijks gemeten, tot drie weken na beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • g.

      de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

    • h.

      de volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

      • 1°.

        de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard.

    • i.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • j.

      bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

    • k.

      een interceptie- en/of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • l.

      de te saneren verontreinigingsvlek wordt gemonitord volgens het saneringsplan ingediend bij de melding;

    • m.

      de te beheersen verontreiningsvlek verontreinigingsvlek wordt gemonitord volgens het saneringsplan ingediend bij de melding;

    • n.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • o.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • p.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • q.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.55, vierde lid, 3.56 en 3.57, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 maximaal 1:1.000 is;

      • 2°.

        de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 maximaal 1:600 is; en

      • 3°.

        onderdelen van de houten funderingen van gebouwen niet droog vallen.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.55, vijfde lid, 3.56 en 3.57, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn; en

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, niet wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand.

Subparagraaf 3.2.4.3 Algemene regels

[Red: Artikel 3.54 verplaatst van subparagraaf 3.3.6.3 naar subparagraaf 3.2.4.3. ]

Artikel 3.54 3.55 Informatieplicht Algemene regel
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

    • b.

      voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • d.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

    • e.

      een interceptie- of schermbemaling worden voorzien van een eigen watermeter;

    • f.

      de te saneren verontreinigingsvlek wordt gemonitord volgens het saneringsplan ingediend bij de melding;

    • g.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • h.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • i.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • j.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    Ten minste één week voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de kaart waarop de peilbuizen zijn ingetekend op kaart, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer, verstrekt aan het waterschap.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing mag uitsluitend worden uitgevoerd met een filter dat zich uitsluitend bevindt in het eerste watervoerend pakket met de bovenzijde van het filter op ten minste 15 m ten opzicht van het maaiveld;

    • b.

      bij het plaatsen van het onttrekkingsfilter mag de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket niet worden beschadigd of doorboord;

    • c.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 2 m3 per uur; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 3.

    Voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd en wordt met de datum en het tijdstip van aflezen verstrekt aan het waterschap;

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing mag uitsluitend worden uitgevoerd met een filter dat zicht uitsluitend bevindt in het eerste watervoerend pakket met de bovenzijde van het filter op ten minste 15 m ten opzicht van het maaiveld;

    • b.

      bij het plaatsen van het onttrekkingsfilter mag de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket niet worden beschadigd of doorboord;

    • c.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 5 m3 per uur; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 4.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de gemeten onttrokken hoeveelheden aan het waterschap verstrekt, inclusief totaaloverzicht van alle meterstanden, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van gebouwen van vóór 1960, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      houten funderingsonderdelen van gebouwen mogen niet droogvallen tijdens de bemaling;

    • c.

      de verschilzakking, ten gevolge van de verlaging van de grondwaterstand, mag ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:1.000 of ter plaatse van overige gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:600 zijn; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 5.

    Tenminste drie werkdagen voordat de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht, wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van bebouwing van vóór 1960, niet onder de GLG komen; en

    • b.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 6.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • d.

      de boorstaten.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 10 m3 per uur zijn; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het onttrokken grondwater moet weer geheel terug in de bodem worden gebracht; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om grondwatergevoelige natuur te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van de retourbronnen en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101;

    • b.

      het onttrokken grondwater wordt in de omgeving van de grondwateronttrekking en in hetzelfde watervoerend pakket, als waar het uit onttrokken is, terug in de bodem worden gebracht;

    • c.

      de grondwaterstand of stijghoogte mag niet meer dan 10 cm stijgen ten opzichte van de GHG ten gevolge van het terug in de bodem brengen van grondwater; en

    • d.

      de retourbronnen moeten op een kaart worden ingetekend, waarbij deze kaart de XY-coördinaten bevat.

[Red: Artikel 3.55 verplaatst van subparagraaf 3.3.6.3 naar subparagraaf 3.2.4.3. ]

Artikel 3.55 3.56 Meldplicht Informatieplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken in een project zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

    Ten minste drie dagen voor het begin van de activiteit wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    Voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt wanneer in de algemene regel is aangegeven dat er een watermeter gebruikt moet worden:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

      de beginstand van de watermeter; en

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen.

  • 3.

    Als er sprake is van sanering of beheersing van verontreiniging wordt bij de melding ook:

    Jaarlijks, uiterlijk op 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een saneringsplan verstrekt, waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd; of

      de gemeten onttrokken hoeveelheden grondwater;

    • b.

      een saneringsplan zonder instemming bevoegd gezag verstrekt als door het bevoegd gezag geen saneringsplan wordt vereist. totaaloverzicht van alle meterstanden; en

    • c.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 4.

    Als er sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 5.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

    Uiterlijk één maand na het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de eindstand van de watermeter; en

    • d.

      de boorstaten.

  • 6.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

    Wanneer er een retourbemaling plaatsvindt worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      ten minste drie dagen voor het begin van de retourbemaling:

      • 1°.

        de definitieve startdatum; en

      • 2°.

        een kaart waarop de retourbronnen met XY-coördinaten zijn ingetekend, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer;

    • b.

      uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van de retourbronnen, de boorstaten onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer;

    • c.

      ten minste drie werkdagen voor het einde van de retourbemaling, de datum waarop de retourbronnen geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer; en

    • d.

      uiterlijk één maand na het beëindigen van de retourbemaling, de einddatum van het gebruik van de retourbronnen.

[Red: Artikel 3.56 verplaatst van subparagraaf 3.3.6.4 naar subparagraaf 3.2.4.3. ]

Artikel 3.56 3.57 Vergunningplicht Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een project te onttrekken, als voor het onttrekken van grondwater in een bouwput een vergunningplicht is aangewezen in paragraaf 3.3.2.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een beheersmaatregel en, indien van toepassing, het water te retourneren in de bodem, zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een project te onttrekken, als voor het onttrekken van grondwater in een sleuf een vergunningplicht is aangewezen in paragraaf 3.3.3.

    Bij de melding wordt:

    • a.

      een saneringsplan verstrekt, waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd; of

    • b.

      een saneringsplan zonder instemming bevoegd gezag verstrekt als door het bevoegd gezag geen saneringsplan wordt vereist.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een project te onttrekken, als voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering een vergunningplicht is aangewezen in paragraaf 3.3.4.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een project te onttrekken, als voor het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel een vergunningplicht is aangewezen in paragraaf 3.3.5.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen of, indien van toepassing, meerdere retourbemalingen worden verricht, wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een project te onttrekken, als het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer dan:

    • a.

      400.000 m3 bedraagt; of

    • b.

      100 m3/uur bedraagt.

    De startdatum van de grondwateronttrekking en, indien van toepassing, van de retourbemaling mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 6.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking en, indien van toepassing, van de retourbemaling wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.2.4.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.57 3.58 Toepassingsbereik Vergunningplicht grondwateronttrekking beheersmaatregel
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de beheersmaatregel; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer is dan 25 m3/uur.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor proefonttrekkingen met als doel het vaststellen van de geohydrologische gesteldheid van de bodem.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de beheersmaatregel;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is; en

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer is dan 25 m3/uur.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de beheersmaatregel;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen meer is dan 25 m3/uur.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de beheersmaatregel.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter dan 25 m3/uur is.

  • 6.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen meer is dan 25 m3/uur.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

  • 8.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als het uitvoeren van de beheersmaatregelen langer dan vijf jaar duurt.

Artikel 3.58 3.59 Specifieke zorgplicht Vergunningplicht waterkering
Artikel 3.59 3.60 Aanwijzing algemene regels Vergunningplicht grondwatergevoelige natuur
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking wordt voldaan aan de artikelen 3.60, 3.61 en 3.62, als het totale waterbezwaar van alle proefonttrekkingen die gelijktijdig dan wel aansluitend na elkaar worden uitgevoerd in totaal maximaal 50.000 m3 bedraagt.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een beheersmaatregel, als:

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2.

    Vervallen

Artikel 3.60 3.61 Algemene regel Vergunningplicht kwetsbare bebouwing

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking:

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een beheersmaatregel, als:

  • a.

    tijdens de proefonttrekking mogen geen werkzaamheden uitgevoerd worden, waarvoor verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte noodzakelijk is;

    binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

  • b.

    een proefonttrekking mag niet gelijktijdig met andere grondwateronttrekkingen, die binnen elkaars invloedgebied liggen, uitgevoerd worden;

  • c.

    de proefonttrekking en de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte wordt gemonitord volgens het bij de melding ingediende en door het waterschap goedgekeurde monitoringsplan;

  • d b.

    op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

    de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

  • e.

    de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, waarbij deze kaart de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP bevat;

  • f.

    de peilbuizen worden dagelijks gemeten en geregistreerd;

  • g.

    de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

  • h c.

    de volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

    door de grondwateronttrekking:

    • 1°.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:1.000;

    • 2°.

      voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:600; of

    • 3°.

      de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      onderdelen van de houten funderingen van gebouwen droog vallen.

    • 4°.

      de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • i.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • j.

    bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd. De gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • k.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101;

  • l.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten of peilbuizen worden boorstaten gemaakt; en

  • m.

    er mag pas gestart worden met een grondwateronttrekking, waarbij werkzaamheden uitgevoerd worden, als de proefonttrekking is afgemeld en een rapportage van de proefonttrekking is ingediend.

Paragraaf 3.2.5 Grondwater onttrekken voor een project

Subparagraaf 3.2.5.1 Algemeen
Artikel 3.61 3.62 Informatieplicht Toepassingsbereik
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een project.

  • 2.

    Ten minste één week voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de kaart waarop de peilbuizen zijn ingetekend op kaart, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer, verstrekt aan het waterschap.

    Onder een project wordt verstaan het gelijktijdig verrichten van minimaal twee van de volgende activiteiten:

  • 3.

    Voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van opname verstrekt aan het waterschap.

  • 4.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van de onttrekkingsput of peilbuis wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

  • 5.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 6.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag; en

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter.

  • 7.

    Uiterlijk twee maanden na beëindiging van de proefonttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      een onderzoeksverslag met daarin minimaal verwerkt de onttrekkingsdebieten, bereikte verlagingsniveau's, eventueel gewenste verlagingsniveau's, invloedsgebied op basis van de gemeten debieten en verlagingen;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater; en

    • c.

      alle gemeten verlagingen van grondwaterstanden en stijghoogten ter plaatse van de peilbuizen.

Artikel 3.62 3.63 Meldplicht Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een proefonttrekking zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

    • b.

      de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

    • c.

      bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • d.

      bij grondwatergevoelige natuur extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • e.

      de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

    • f.

      de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • g.

      eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

    • h.

      een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

    • i.

      de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

    • j.

      als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

    • k.

      voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

    • l.

      voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

    • m.

      de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • 2.

    Bij de melding wordt een monitoringsplan verstrekt, die de volgende gegevens bevat:

    • a.

      de locatie van peilbuizen en hoogte ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP; en

    • b.

      de wijze waarop de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte en het benodigde debiet wordt bepaald.

    Vervallen

  • 3.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      tussen het einde van de eerste en de tweede, daarop volgende grondwateronttrekking meer dan acht weken zijn verstreken; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

    Vervallen

  • 4.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

    Vervallen

  • 5.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

    Vervallen

Subparagraaf 3.2.5.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.63 3.64 Vergunningplicht grondwateronttrekking project

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een proefonttrekking, als het totale waterbezwaar van alle proefonttrekkingen die gelijktijdig dan wel aansluitend na elkaar worden uitgevoerd in totaal groter is dan 50.000 m3.

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een project.

Paragraaf 3.2.6 Grondwater onttrekken voor een onderzoek

Subparagraaf 3.2.6.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.65 verplaatst van subparagraaf 3.5.1.1 naar subparagraaf 3.2.6.1. ]

Artikel 3.65 Specifieke zorgplicht Toepassingsbereik

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een onderzoek.

[Red: Artikel 3.66 verplaatst van subparagraaf 3.5.1.2 naar subparagraaf 3.2.6.1. ]

Artikel 3.66 Vergunningplicht Specifieke zorgplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken ten behoeve van het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing of infrastructuur.

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • k.

    voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

  • l.

    de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

[Red: Artikel 3.67 verplaatst van subparagraaf 3.5.2.1 naar subparagraaf 3.2.6.1. ]

Artikel 3.67 Toepassingsbereik Voorrangsbepaling

Deze paragraaf is van toepassing voor het aanleggen van drainage ten behoeve van het verlagen van de grondwaterstand voor gebruik van gronden.

Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

Subparagraaf 3.2.6.2 Aanwijzing algemene regels

[Red: Artikel 3.68 verplaatst van subparagraaf 3.5.2.1 naar subparagraaf 3.2.6.2. ]

Artikel 3.68 Specifieke zorgplicht Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking voor een onderzoek

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

Bij het onttrekken van grondwater voor een onderzoek wordt voldaan aan artikelen 3.70, 3.71 en 3.72, als:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten gaat om een proefonttrekking; en

  • b.

    de effecten van de drainage op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

    het totale waterbezwaar van alle proefonttrekkingen die gelijktijdig dan wel aansluitend na elkaar worden uitgevoerd in totaal maximaal 50.000 m3 is.

[Red: Artikel 3.69 verplaatst van subparagraaf 3.5.2.2 naar subparagraaf 3.2.6.2. ]

Artikel 3.69 Aanwijzing algemene regels waterkering
Subparagraaf 3.2.6.3 Algemene regels

[Red: Artikel 3.70 verplaatst van subparagraaf 3.5.2.3 naar subparagraaf 3.2.6.3. ]

Artikel 3.70 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden bij permanente drainage van percelen:

    • a.

      de hart op hart afstand van de drains is minimaal 4 m en maximaal 8 m;

    • b.

      de drains worden horizontaal gelegd;

    • c.

      de drainlengte is niet meer dan 300 m; en

    • d.

      de draindiameter is minimaal 6 cm.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      tijdens de proefonttrekking mogen geen werkzaamheden uitgevoerd worden, waarvoor verlaging van de grondwaterstand of stijghoogte noodzakelijk is;

    • b.

      een proefonttrekking mag niet gelijktijdig met andere grondwateronttrekkingen, die binnen elkaars invloedgebied liggen, uitgevoerd worden;

    • c.

      de proefonttrekking en de verlaging van de grondwaterstand of stijghoogte wordt gemonitord volgens het bij de melding ingediende en door het waterschap goedgekeurde monitoringsplan;

    • d.

      op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

    • e.

      de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, waarbij deze kaart de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP bevat;

    • f.

      de peilbuizen worden dagelijks gemeten en geregistreerd;

    • g.

      de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

    • h.

      de volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

      • 1°.

        de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • i.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • j.

      bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • k.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101;

    • l.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten of peilbuizen worden boorstaten gemaakt; en

    • m.

      er mag pas gestart worden met een grondwateronttrekking, waarbij werkzaamheden uitgevoerd worden, als de proefonttrekking is afgemeld en een rapportage van de proefonttrekking is ingediend.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling, het gebruik van filters of drainagebuizen of het toepassen van een zandbed niet toegestaan is;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 2 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling, het gebruik van filters of drainagebuizen of het toepassen van een zandbed niet toegestaan is;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 5 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

[Red: Artikel 3.71 verplaatst van subparagraaf 3.5.2.3 naar subparagraaf 3.2.6.3. ]

Artikel 3.71 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste één week voor het begin van de activiteit wordt de kaart waarop de peilbuizen zijn ingetekend, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer, verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Ten minste drie dagen voor het begin van de activiteit wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de beginstand van de watermeter; en

    • b.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen.

  • 4.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput of peilbuis worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de boorstaat; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 5.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 6.

    Tenminste drie dagen voordat drainage wordt aangebracht, afgedicht, afgewerkt en/of verwijderd wordt de definitieve datum waarop de drainage wordt aangebracht, afgedicht, afgewerkt en/of verwijderd verstrekt aan het waterschap.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de eindstand van de watermeter; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 7.

    Uiterlijk twee maanden na het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een onderzoeksverslag met daarin omschreven:

    • b.

      de onttrekkingsdebieten;

    • c.

      de bereikte verlagingsniveau's;

    • d.

      de eventueel gewenste verlagingsniveau's;

    • e.

      het invloedsgebied op basis van de gemeten debieten en verlagingen;

    • f.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater; en

    • g.

      alle gemeten verlagingen van grondwaterstanden en stijghoogten ter plaatse van de peilbuizen.

[Red: Artikel 3.72 verplaatst van subparagraaf 3.5.2.3 naar subparagraaf 3.2.6.3. ]

Artikel 3.72 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken middels drainage voor een onderzoek zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan voor het in gebruik nemen van de drainage begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten.

    Bij de melding wordt een monitoringsplan verstrekt, die de volgende gegevens bevat:

    • a.

      de locatie van peilbuizen en hoogte ten opzichte van het maaiveld en ten opzichte van het NAP; en

    • b.

      de wijze waarop de verlaging van de grondwaterstand of stijghoogte en het benodigde debiet wordt bepaald.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

    Bij de uitvoering waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd om één einddoel te bereiken, wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      tussen het einde van de eerste en de tweede, daarop volgende grondwateronttrekking meer dan acht weken zijn verstreken; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 5.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.2.6.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.73 Vergunningplicht grondwateronttrekking voor een onderzoek
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een onderzoek, als:

    • a.

      het gaat om een proefonttrekking; en

    • b.

      het totale waterbezwaar van alle proefonttrekkingen die gelijktijdig dan wel aansluitend na elkaar worden uitgevoerd in totaal meer is dan 50.000 m3.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een onderzoek als er een retourbemaling plaatsvindt.

[Red: Artikel 3.73 verplaatst van subparagraaf 3.5.2.4 naar subparagraaf 3.2.6.4. ]

Artikel 3.73 3.74 Vergunningplicht waterkering

Paragraaf 3.2.7 Grondwater onttrekken door drainage

Subparagraaf 3.2.7.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.74 verplaatst van subparagraaf 3.6.1.1 naar subparagraaf 3.2.7.1. ]

Artikel 3.74 3.75 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in het kader van een brandblusvoorziening door drainage.

[Red: Artikel 3.75 verplaatst van subparagraaf 3.6.1.1 naar subparagraaf 3.2.7.1. ]

Artikel 3.75 3.76 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk de omgeving na afloop van de grondwateronttrekkingen activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen. ;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • k.

    voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

  • l.

    de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

[Red: Artikel 3.76 verplaatst van subparagraaf 3.6.1.2 naar subparagraaf 3.2.7.1. ]

Artikel 3.76 3.77 Aanwijzing algemene regel Voorrangsbepaling
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater ten behoeve van een brandblusvoorziening wordt voldaan aan de artikelen 3.77, 3.78 en 3.79, als:

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2.

    Vervallen

Subparagraaf 3.2.7.2 Aanwijzing algemene regels

[Red: Artikel 3.77 verplaatst van subparagraaf 3.6.1.3 naar subparagraaf 3.2.7.2. ]

Artikel 3.77 3.78 Algemene regel Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking door drainage
  • 1.

    Bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101.

    Bij het onttrekken van grondwater door drainage wordt voldaan aan de artikelen 3.79, 3.80 en 3.81, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      er drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening;

    • e.

      de bovenkant van de drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil ligt;

    • f.

      de drains worden aangelegd in de zone tussen 50 en 80 cm onder gemiddeld maaiveldniveau;

    • g.

      het grondwater onder natuurlijk verval afstroomt waarbij er geen gebruik wordt gemaakt van een pomp; en

    • h.

      de voorziening waarop geloosd wordt, niet wordt bemalen.

  • 2.

    Bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt. Vervallen

  • 3.

    Bij het testen van de brandblusvoorziening, wordt de datum van testen, onttrekkingsdebiet en de onttrokken hoeveelheid grondwater geregistreerd en de gegevens worden minimaal drie jaar bewaard.

    Vervallen

Subparagraaf 3.2.7.3 Algemene regels

[Red: Artikel 3.79 verplaatst van subparagraaf 3.6.1.3 naar subparagraaf 3.2.7.3. ]

Artikel 3.79 Meldplicht Algemene regel
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een brandblusvoorziening zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsputten te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de hart op hart afstand van de drains is minimaal 4 m en maximaal 8 m;

    • b.

      de drains worden horizontaal gelegd;

    • c.

      de drainlengte is niet meer dan 300 m; en

    • d.

      de draindiameter is minimaal 6 cm.

  • 2.

    De realisatiedatum mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

    Vervallen

  • 3.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.80 verplaatst van subparagraaf 3.6.1.4 naar subparagraaf 3.2.7.3. ]

Artikel 3.80 Vergunningplicht Informatieplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken ten behoeve van een brandblusvoorziening als:

    Ten minste drie dagen voor het begin van de werkzaamheden ten behoeve van de drainage worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het debiet maximaal 120 m3 per uur bedraagt; en

      de definitieve datum waarop de drainage wordt aangebracht;

    • b.

      het grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

      de definitieve datum waarop de drainage wordt afgedicht;

    • c.

      de definitieve datum waarop de drainage wordt afgewerkt; en

    • d.

      de definitieve datum waarop de drainage wordt verwijderd.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken ten behoeve van een brandblusvoorziening als het debiet meer dan 120 m3 per uur bedraagt.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.81 verplaatst van subparagraaf 3.6.2.1 naar subparagraaf 3.2.7.3. ]

Artikel 3.81 Toepassingsbereik Meldplicht
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken door drainage zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Bij de uitvoering waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd om één einddoel te bereiken, wordt één melding ingediend voor deze activiteiten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.2.7.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Red: Artikel 3.82 verplaatst van subparagraaf 3.6.2.1 naar subparagraaf 3.2.7.4. ]

Artikel 3.82 Specifieke zorgplicht Vergunningplicht grondwateronttrekking door drainage
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening;

    • e.

      de bovenkant van een drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil ligt;

    • f.

      de drains worden aangelegd in de zone tussen 50 en 80 cm onder gemiddeld maaiveldniveau;

    • g.

      het grondwater onder natuurlijk verval afstroomt waarbij er geen gebruik wordt gemaakt van een pomp; en

    • h.

      de voorziening waarop geloosd wordt, wordt bemalen.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening;

    • e.

      de bovenkant van een drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil ligt;

    • f.

      de drains worden aangelegd in de zone tussen 50 en 80 cm onder gemiddeld maaiveldniveau; en

    • g.

      het grondwater niet onder natuurlijk verval afstroomt.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening;

    • e.

      de bovenkant van een drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil ligt; en

    • f.

      de drains worden aangelegd buiten de zone tussen 50 en 80 cm onder gemiddeld maaiveldniveau.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening; en

    • e.

      de bovenkant van een drain minder dan 15 cm onder het laagste waterpeil ligt.

  • 5.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

    • b.

      de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

    • c.

      bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd; en

    • d.

      de drains worden aangelegd binnen een hoogwatervoorziening.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een andere bodem dan een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains boven het hoogste polderpeil liggen; en

    • e.

      het grondwater niet onder natuurlijk verval afstroomt.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een andere bodem dan een veenbodem worden aangelegd; en

    • d.

      de drains niet boven het hoogste polderpeil liggen.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is; en

    • b.

      alle drains van het perceel niet dezelfde afwateringsrichtingen hebben.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage waarbij de drainage is aangelegd met ander een doel dan het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage als er een retourbemaling plaatsvindt.

[Red: Artikel 3.83 verplaatst van subparagraaf 3.6.2.2 naar subparagraaf 3.2.7.4. ]

Artikel 3.83 Aanwijzing algemene regel Vergunningplicht waterkering

Paragraaf 3.2.8 Grondwater onttrekken voor een ondergronds bouwwerk of infrastructuur

Subparagraaf 3.2.8.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.84 verplaatst van subparagraaf 3.6.2.3 naar subparagraaf 3.2.8.1. ]

Artikel 3.84 Algemene regel Toepassingsbereik

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing:

  • a.

    de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt gemonitord met een recent geijkt watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

  • b.

    voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • c.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • d.

    bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • e.

    bij het realiseren en bij het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

  • f.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

Deze paragraaf is van toepassing voor het onttrekken van grondwater voor het drooghouden en beschermen van een ondergronds bouwwerk of infrastructuur.

[Red: Artikel 3.85 verplaatst van subparagraaf 3.6.2.3 naar subparagraaf 3.2.8.1. ]

Artikel 3.85 Informatieplicht Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de onttrekkingsput(ten) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

    • b.

      de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

    • c.

      bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • d.

      de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

    • e.

      de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • f.

      eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

    • g.

      een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

    • h.

      de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

    • i.

      als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

    • j.

      voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

    • k.

      voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

    • l.

      de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • 2.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

    Vervallen

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • b.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • c.

      de datum en het tijdstip van opnames, bedoeld in het derde lid, onder a van dit artikel, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

    Vervallen

  • 4.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

    Vervallen

  • 5.

    Uiterlijk één maand na het buiten gebruik stellen van een onttrekkingsput, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag; en

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter.

    Vervallen

Subparagraaf 3.2.8.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Red: Artikel 3.86 verplaatst van subparagraaf 3.6.2.3 naar subparagraaf 3.2.8.2. ]

Artikel 3.86 Meldplicht Vergunningplicht grondwateronttrekking voor een ondergronds bouwwerk of infrastructuur
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsputten te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor het drooghouden en beschermen van een ondergronds bouwwerk of infrastructruur.

  • 2.

    Per bedrijf wordt één melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

    Vervallen

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

    Vervallen

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

    Vervallen

Paragraaf 3.2.9 Grondwater onttrekken voor een brandblusvoorziening

Subparagraaf 3.2.9.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.87 verplaatst van subparagraaf 3.6.2.4 naar subparagraaf 3.2.9.1. ]

Artikel 3.87 Vergunningplicht Toepassingsbereik
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing, als:

    • a.

      het gaat om bedrijfsmatige beregening of bevloeiing anders dan voor in de glastuinbouw;

    • b.

      aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is;

    • c.

      het onttrekkingsdebiet maximaal 60 m3 per uur bedraagt; en

    • d.

      het grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing, als:

    • a.

      het gaat om bedrijfsmatige beregening of bevloeiing anders dan voor in de glastuinbouw;

    • b.

      aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is; en

    • c.

      het debiet groter dan 60 m3 per uur bedraagt.

    Vervallen

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing, als:

    • a.

      het gaat om bedrijfsmatige beregening of bevloeiing anders dan voor in de glastuinbouw; en

    • b.

      aangrenzend aan het perceel voldoende en bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is.

    Vervallen

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing, als het gaat om een beregening of bevloeiing voor in de glastuinbouw.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.89 verplaatst van subparagraaf 3.6.3.1 naar subparagraaf 3.2.9.1. ]

Artikel 3.89 3.88 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk de omgeving na afloop van de grondwateronttrekkingen activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen. ;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • k.

    voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

  • l.

    de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

Artikel 3.89 Voorrangsbepaling

Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

Subparagraaf 3.2.9.2 Aanwijzing algemene regels

[Red: Artikel 3.90 verplaatst van subparagraaf 3.6.3.2 naar subparagraaf 3.2.9.2. ]

Artikel 3.90 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking voor een brandblusvoorziening

[Red: Artikel 3.91 verplaatst van subparagraaf 3.6.3.3 naar subparagraaf 3.2.9.2. ]

Artikel 3.91 Algemene regel Aanwijzing algemene regels grondwatergevoelige natuur

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee:

  • a.

    de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

  • b.

    voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • c.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • d.

    bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • e.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

  • f.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

Bij het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening in een gebied met grondwatergevoelige natuur wordt voldaan aan de artikelen 3.92, tweede lid, 3.93 en 3.94, als het grondwater onttrokken wordt in de periode van november tot maart.

Subparagraaf 3.2.9.3 Algemene regels

[Red: Artikel 3.92 verplaatst van subparagraaf 3.6.3.3 naar subparagraaf 3.2.9.3. ]

Artikel 3.92 Informatieplicht Algemene regel
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de realisatie van de onttrekkingsput(ten) voor drinkwater voor vee wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101;

    • b.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt; en

    • c.

      bij het testen van de brandblusvoorziening, wordt de datum van testen, het specifiek debiet, en de onttrokken hoeveelheid grondwater geregistreerd en de gegevens worden minimaal drie jaar bewaard.

  • 2.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van de onttrekkingsput(ten) wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het onttrekken van grondwater mag alleen in de periode van november tot maart plaatsvinden; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebieden te beschermen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • b.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • c.

      de datum en het tijdstip van opnames, bedoeld in het derde lid, onder a van dit artikel, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 4.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na het buiten gebruik stellen van een onttrekkingsvoorziening, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag; en

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter.

[Red: Artikel 3.93 verplaatst van subparagraaf 3.6.3.3 naar subparagraaf 3.2.9.3. ]

Artikel 3.93 Meldplicht Informatieplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsputten te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

    Ten minste drie dagen voor het realiseren van een onttrekkingsput wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Per bedrijf wordt één melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de boorstaat; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

    Jaarlijks, uiterlijk op 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag als er geen watermeter aanwezig is;

    • b.

      wanneer er gebruik wordt gemaakt van een watermeter de begin- en eindstand van de watermeter;

    • c.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag als er geen watermeter aanwezig is;

    • c.

      wanneer er gebruik wordt gemaakt van een watermeter de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

[Red: Artikel 3.94 verplaatst van subparagraaf 3.6.3.4 naar subparagraaf 3.2.9.3. ]

Artikel 3.94 Vergunningplicht Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee, als:

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een brandblusvoorziening zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsputten te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee, als:

    • a.

      er aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is; en

    • b.

      het onttrekkingsdebiet groter dan 15 m3 per uur bedraagt.

    De realisatiedatum mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee, als er voldoende en bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is aangrenzend aan het perceel.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.2.9.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Red: Artikel 3.95 verplaatst van subparagraaf 3.6.4.1 naar subparagraaf 3.2.9.4. ]

Artikel 3.95 Toepassingsbereik Vergunningplicht grondwateronttrekking brandblusvoorziening
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een brandblusvoorziening als:

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een brandblusvoorziening als het debiet meer dan 120 m3 per uur is.

  • 3.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een brandblusvoorziening als er een retourbemaling plaatsvindt.

[Red: Artikel 3.96 verplaatst van subparagraaf 3.6.4.1 naar subparagraaf 3.2.9.4. ]

Artikel 3.96 Specifieke zorgplicht Vergunningplicht waterkering
Artikel 3.97 Vergunningplicht grondwatergevoelige natuur

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een brandblusvoorziening in een gebied met grondwatergevoelige natuur, als het grondwater onttrokken wordt in de periode van maart tot november.

Paragraaf 3.2.10 Grondwater onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing

Subparagraaf 3.2.10.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.97 verplaatst van subparagraaf 3.6.4.2 naar subparagraaf 3.2.10.1. ]

Artikel 3.97 3.98 Vergunningplicht Toepassingsbereik

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor menselijke consumptie.

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing.

[Red: Artikel 3.99 verplaatst van subparagraaf 3.6.5.1 naar subparagraaf 3.2.10.1. ]

Artikel 3.99 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk de omgeving na afloop van de grondwateronttrekkingen activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing en grondwatergevoelige natuur extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen. ;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • k.

    voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

  • l.

    de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

[Red: Artikel 4.99 verplaatst van subparagraaf 4.6.2.1 naar subparagraaf 3.2.10.1. ]

Artikel 4.99 3.100 Specifieke zorgplicht Voorrangsbepaling

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

Subparagraaf 3.2.10.2 Aanwijzing algemene regels

[Red: Artikel 3.100 verplaatst van subparagraaf 3.6.5.2 naar subparagraaf 3.2.10.2. ]

Artikel 3.100 3.101 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassing

[Red: Artikel 3.101 verplaatst van subparagraaf 3.6.5.3 naar subparagraaf 3.2.10.2. ]

Artikel 3.101 3.102 Algemene regel Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 3.103 Aanwijzing algemene regels kwetsbare bebouwing
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing wordt voldaan aan de artikelen 3.105, vierde lid, 3.106 en 3.107, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 is maximaal 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 is maximaal 1:600; en

      • 3°.

        onderdelen van de houten funderingen van gebouwen niet droog vallen.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing wordt voldaan aan de artikelen 3.105, vijfde lid, 3.106 en 3.107, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn; en

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, niet wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand.

Artikel 3.104 Aanwijzing algemene regels grondwatergevoelige natuur

Bij het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing wordt voldaan aan de artikelen 3.105, zesde lid, 3.106 en 3.107, als:

Subparagraaf 3.2.10.3 Algemene regels

[Red: Artikel 3.102 verplaatst van subparagraaf 3.6.5.3 naar subparagraaf 3.2.10.3. ]

Artikel 3.102 3.105 Informatieplicht Algemene regel
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de realisatie van de onttrekkingsput(ten) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      bij een pomp met een capaciteit van maximaal 10 m3 per uur:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater gemonitord door de uren waarop de pomp aan staat, te registreren of met een watermeter, als bedoeld onder het eerste lid, aanhef en onder b;

      • 2°.

        wordt de duur van de grondwateronttrekking gemeten geregistreerd met de datum; en

      • 3°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

    • b.

      bij een pomp met een capaciteit van meer dan 10 m3 per uur:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        wordt de gemeten hoeveelheden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • d.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • e.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • f.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    Voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van opname aan het waterschap verstrekt.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 3.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput of peilbuis wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 4.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • b.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • c.

      de datum en het tijdstip van opnames, bedoeld in het derde lid, onder a van dit artikel, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van gebouwen van vóór 1960, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      houten funderingsonderdelen van gebouwen mogen niet droogvallen tijdens de bemaling;

    • c.

      de verschilzakking, ten gevolge van de verlaging van de grondwaterstand, mag ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:1.000 of ter plaatse van overige gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:600 zijn; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 5.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van bebouwing van vóór 1960, niet onder de GLG komen; en

    • b.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 6.

    Uiterlijk één maand na het buiten gebruik stellen van een onttrekkingsput, wordt de einddatum van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer aan het waterschap verstrekt.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 10 m3 per uur zijn; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

[Red: Artikel 3.103 verplaatst van subparagraaf 3.6.5.3 naar subparagraaf 3.2.10.3. ]

Artikel 3.103 3.106 Meldplicht Informatieplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsput(ten) te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

    Ten minste drie dagen voor het realiseren van een onttrekkingsput wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Per bedrijf wordt een melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

    Ten minste drie dagen voor het realiseren van een onttrekkingsput ten behoeve van een grondwateronttrekking voor industriële toepassing worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de beginstand van de watermeter; en

    • b.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:.

    • a.

      de boorstaat; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

    Jaarlijks, uiterlijk op 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • b.

      de begin- en eindstand van de watermeter;

    • c.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 5.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 6.

    Uiterlijk één maand na het einde van de grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 7.

    Uiterlijk één maand na het einde van de grondwateronttrekking voor industriële toepassing worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

[Red: Artikel 3.104 verplaatst van subparagraaf 3.6.5.4 naar subparagraaf 3.2.10.3. ]

Artikel 3.104 3.107 Vergunningplicht Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als:

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsputten te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als grondwater onttrokken wordt onttrokken met een totaal debiet groter dan:

    • a.

      10 m3/uur;

    • b.

      5.000 m3/maand; of

    • c.

      12.000 m3/jaar.

    Per bedrijf wordt één melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.2.10.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Red: Artikel 3.105 verplaatst van subparagraaf 3.6.6.1 naar subparagraaf 3.2.10.4. ]

Artikel 3.105 3.108 Toepassingsbereik Vergunningplicht grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassing
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als:

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als grondwater onttrokken wordt onttrokken met een totaal debiet groter dan:

    • a.

      10 m3/uur;

    • b.

      5.000 m3/maand; of

    • c.

      12.000 m3/jaar.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als:

    • a.

      het gaat om bedrijfsmatige beregening of bevloeiing anders dan voor in de glastuinbouw en kunstvelden;

    • b.

      aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is;

    • c.

      het onttrekkingsdebiet maximaal 60 m3 per uur is; en

    • d.

      het grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als:

    • a.

      het gaat om bedrijfsmatige beregening of bevloeiing anders dan voor in de glastuinbouw en kunstvelden;

    • b.

      aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is; en

    • c.

      het debiet groter dan 60 m3 per uur is.

  • 5.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als:

    • a.

      het gaat om bedrijfsmatige beregening of bevloeiing anders dan voor in de glastuinbouw en kunstvelden; en

    • b.

      aangrenzend aan het perceel voldoende en bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als het gaat om een beregening of bevloeiing voor in de glastuinbouw en kunstvelden.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing als er een retourbemaling plaatsvindt.

[Red: Artikel 3.106 verplaatst van subparagraaf 3.6.6.1 naar subparagraaf 3.2.10.4. ]

Artikel 3.106 3.109 Specifieke zorgplicht Vergunningplicht waterkering
Artikel 3.110 Vergunningplicht kwetsbare bebouwing

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassingen, als:

  • a.

    binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

  • b.

    de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

  • c.

    door de grondwateronttrekking:

    • 1°.

      de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:1.000;

    • 2°.

      de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:600; of

    • 3°.

      onderdelen van de houten funderingen van gebouwen droog vallen.

Artikel 3.111 Vergunningplicht grondwatergevoelige natuur

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als:

Paragraaf 3.2.11 Grondwater onttrekken voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing

Subparagraaf 3.2.11.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.107 verplaatst van subparagraaf 3.6.6.2 naar subparagraaf 3.2.11.1. ]

Artikel 3.107 3.112 Aanwijzing algemene regels Toepassingsbereik
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen wordt voldaan aan de artikelen 3.108, 3.109 en 3.110, als:

    • a.

      het gaat om een beregening of bevloeiing anders dan voor kunst(gras)velden;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken met een totaal debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3 per uur;

      • 2°.

        5.000 m3 per maand; en

      • 3°.

        12.000 m3 per jaar; en

    • c.

      het grondwater niet dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.108 verplaatst van subparagraaf 3.6.6.3 naar subparagraaf 3.2.11.1. ]

Artikel 3.108 3.113 Algemene regel Specifieke zorgplicht

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen:

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    bij een pomp met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur:

    de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

    • 1°.

      wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater gemonitord door de uren waarop de pomp aan staat, te registreren of met een watermeter, als bedoeld onder b;

    • 2°.

      wordt de duur van de grondwateronttrekking gemeten geregistreerd met de datum; en

    • 3°.

      worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

  • b.

    bij een pomp met een capaciteit groter dan 10 m3/uur:

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

    • 1°.

      wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

    • 2°.

      wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter geregistreerd;

    • 3°.

      wordt de gemeten hoeveelheden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

    • 4°.

      worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

  • c.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

  • d.

    bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • k.

    voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

  • l.

    de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

[Red: Artikel 3.109 verplaatst van subparagraaf 3.6.6.3 naar subparagraaf 3.2.11.1. ]

Artikel 3.109 3.114 Informatieplicht Voorrangsbepaling
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de realisatie van de onttrekkingsput(ten) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 2.

    Indien een watermeter vereist dan wel aanwezig is, wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van aflezen aan het waterschap verstrekt.

    Vervallen

  • 3.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

    Vervallen

  • 4.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is;

    • b.

      indien een watermeter vereist dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • c.

      de datum en het tijdstip van opnames, bedoeld in het derde lid, onder a van dit artikel, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

    Vervallen

  • 5.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

    Vervallen

  • 6.

    Uiterlijk één maand na het buiten gebruik stellen van een onttrekkingsput, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is; en

    • c.

      indien een watermeter vereist, dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter;

    Vervallen

Subparagraaf 3.2.11.2 Aanwijzing algemene regels

[Red: Artikel 3.110 verplaatst van subparagraaf 3.6.6.3 naar subparagraaf 3.2.11.2. ]

Artikel 3.110 3.115 Meldplicht Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsput(ten) te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing wordt voldaan aan de artikelen 3.117, 3.118 en 3.119, als:

    • a.

      het gaat om een beregening of bevloeiing anders dan voor kunstvelden;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken met een totaal debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3 per uur;

      • 2°.

        5.000 m3 per maand; en

      • 3°.

        12.000 m3 per jaar; en

    • c.

      het grondwater niet dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

  • 2.

    Per adres wordt één melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

    Vervallen

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

    Vervallen

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.111 verplaatst van subparagraaf 3.6.6.4 naar subparagraaf 3.2.11.2. ]

Artikel 3.111 3.116 Vergunningplicht Aanwijzing algemene regels waterkering
Subparagraaf 3.2.11.3 Algemene regels
Artikel 3.112 3.117 Toepassingsbereik Algemene regel
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het infiltreren en het (terug) in de bodem brengen van water.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      bij een pomp met een capaciteit van maximaal 10 m3 per uur:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater gemonitord door de uren waarop de pomp aan staat, te registreren of met een watermeter, als bedoeld onder het eerste lid, aanhef en onder b;

      • 2°.

        wordt de duur van de grondwateronttrekking gemeten geregistreerd met de datum; en

      • 3°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

    • b.

      bij een pomp met een capaciteit van meer dan 10 m3 per uur:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        wordt de gemeten hoeveelheden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • d.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • e.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • f.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

Artikel 3.113 3.118 Specifieke zorgplicht Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste drie dagen voor het realiseren van een onttrekkingsput wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt wanneer in de algemene regel is aangegeven dat er een watermeter gebruikt moet worden:

    • a.

      de beginstand van de watermeter; en

    • b.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen.

  • 3.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de boorstaat; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 4.

    Jaarlijks, uiterlijk op 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag als er geen watermeter aanwezig is;

    • b.

      wanneer er gebruik wordt gemaakt van een watermeter de eindstand van de watermeter;

    • c.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 5.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 6.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het werk na afloop van het infiltreren of water in de bodem brengen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

    • b.

      de effecten van het infiltreren of water in de bodem brengen op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

    • c.

      bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

    Uiterlijk één maand na het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag als er geen watermeter aanwezig is;

    • c.

      wanneer er gebruik wordt gemaakt van een watermeter de eindstand van de watermeter; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

Artikel 3.114 3.119 Aanwijzing algemene regels Meldplicht
  • 1.

    Bij het in de bodem brengen van water wordt voldaan aan de artikelen 3.115, 3.116 en 3.117, als:

    • a.

      het niet gaat om het in de bodem brengen van water met als doel dit water weer te onttrekken;

    • b.

      het water dat in de bodem wordt gebracht eerder onttrokken is aan de bodem vanwege werkzaamheden zoals beschreven in afdeling 3.3; en

    • c.

      de grondwateronttrekking, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, niet vergunningplichtig is.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsputten te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Per adres wordt één melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.2.11.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.115 3.120 Algemene regel Vergunningplicht grondwateronttrekking voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden voor het infiltreren en terug in de bodem brengen van water:

    • a.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van de retourbronnen en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101;

    • b.

      het onttrokken grondwater wordt in de omgeving van de grondwateronttrekking en in hetzelfde watervoerend pakket, als waar het uit onttrokken is, terug in de bodem gebracht;

    • c.

      de grondwaterstand en/of stijghoogte mag niet meer dan 10 cm stijgen ten opzichte van de GHG ten gevolge van het terug in de bodem brengen van grondwater; en

    • d.

      de retourbronnen moeten op een kaart worden ingetekend, waarbij deze kaart de XY-coördinaten bevat.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing, als:

    • a.

      het gaat om een beregening of bevloeiing anders dan voor kunstvelden;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken met een totaal debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3 per uur;

      • 2°.

        5.000 m3 per maand; en

      • 3°.

        12.000 m3 per jaar; en

    • c.

      het grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing, als:

    • a.

      het gaat om een beregening of bevloeiing anders dan voor kunstvelden; en

    • b.

      grondwater wordt onttrokken met een totaal debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3 per uur;

      • 2°.

        5.000 m3 per maand; of

      • 3°.

        12.000 m3 per jaar.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing, als het gaat om onttrekken van grondwater voor een beregening of bevloeiing van kunstvelden.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor huishoudelijke of andere kleinschalige toepassing als er een retourbemaling plaatsvindt.

Artikel 3.116 3.121 Informatieplicht Vergunningplicht waterkering

Paragraaf 3.2.12 Grondwater onttrekken voor drinkwater voor vee

Subparagraaf 3.2.12.1 Algemeen
Artikel 3.117 3.122 Meldplicht Toepassingsbereik
  • 1.

    Het is verboden om water te infiltreren en terug in de bodem te brengen zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de ingebruikname van de lozing in de bodem te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee.

  • 2.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere lozingen in de bodem worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten;

    Vervallen

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

    Vervallen

  • 4.

    De uitvoering van de lozing in de bodem wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

    Vervallen

Artikel 3.118 3.123 Vergunningplicht Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water in de bodem te brengen, als:

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het niet gaat om het in de bodem brengen van water met als doel dit water weer te onttrekken;

      de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

    • b.

      het water dat in de bodem wordt gebracht eerder onttrokken is aan de bodem vanwege werkzaamheden zoals beschreven in afdeling 3.3; en

      de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

    • c.

      bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • c d.

      de grondwateronttrekking, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, vergunningplichtig is.

      de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

    • e.

      de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • f.

      eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

    • g.

      een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

    • h.

      de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

    • i.

      als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

    • j.

      voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

    • k.

      voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

    • l.

      de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water in de bodem te brengen, als:

    • a.

      het niet gaat om het in de bodem brengen van water met als doel dit water weer te onttrekken; en

    • b.

      het water dat in de bodem wordt gebracht niet eerder onttrokken is aan de bodem vanwege werkzaamheden zoals beschreven in afdeling 3.3.

    Vervallen

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water in de bodem te brengen met het doel dit water weer te onttrekken.

    Vervallen

Artikel 3.119 3.124 Toepassingsbereik Voorrangsbepaling

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van oppervlaktewater.

Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

Subparagraaf 3.2.12.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.120 3.125 Specifieke zorgplicht Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking voor drinkwater voor vee

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

Bij het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee wordt voldaan aan de artikelen 3.127, 3.128 en 3.129, als:

  • a.

    de onttrekking van oppervlaktewater geen schade veroorzaakt aan de bodem en taluds van een watergang;

    er aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is;

  • b.

    er bij het onttrekken van oppervlaktewater bescherming rondom het innamepunt wordt toegepast;

    het onttrekkingsdebiet maximaal 15 m3 per uur is; en

  • c.

    het onttrekken van water geen structurele of significante peilwijziging veroorzaakt, aangezien dit lokaal kan leiden tot wateroverlast of waterschaarste; en

    het grondwater niet dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

  • d.

    er bij het onttrekken van oppervlaktewater rekening mee moet worden gehouden dat er in tijden van schaarste, bijvoorbeeld bij droogte, veel oppervlaktewateronttrekkingen gelijktijdig plaatsvinden.

Artikel 3.121 3.126 Vergunningplicht Aanwijzing algemene regels waterkering
Subparagraaf 3.2.12.3 Algemene regels
Artikel 3.127 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

    • b.

      voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • d.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • e.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • f.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

Artikel 3.128 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste drie dagen voor het realiseren van een onttrekkingsput wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de boorstaat; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk op 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • b.

      de begin- en eindstand van de watermeter;

    • c.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 4.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

Artikel 3.129 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsputten te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Per bedrijf wordt één melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.2.12.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.130 Vergunningplicht grondwateronttrekking voor drinkwater voor vee
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee, als:

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee, als:

    • a.

      er aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is; en

    • b.

      het onttrekkingsdebiet groter dan 15 m3 per uur is.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee, als er voldoende en bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is aangrenzend aan het perceel.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee als er een retourbemaling plaatsvindt.

Artikel 3.131 Vergunningplicht waterkering

Paragraaf 3.2.13 Grondwater onttrekken voor menselijke consumptie

Subparagraaf 3.2.13.1 Algemeen
Artikel 3.132 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie.

Artikel 3.133 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • k.

    voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

  • l.

    de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

Subparagraaf 3.2.13.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.134 Vergunningplicht grondwateronttrekking voor menselijke consumptie

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor menselijke consumptie.

Artikel 3.135 Specifieke beoordelingsregel omgevingsvergunning grondwateronttrekking voor menselijke consumptie
  • 1.

    Aan een omgevingsvergunning voor een onttrekking van grondwater voor menselijke consumptie, als dagelijks meer dan 10 m3 water wordt onttrokken of water wordt onttrokken voor meer dan 50 personen, worden voorschriften verbonden over de monitoring van het ruwwater volgens de methoden en parameters uit tabel II en tabel IIIC van het Drinkwaterbesluit.

  • 2.

    De monitoring, bedoeld in het eerste lid, vindt de eerste keer plaats bij aanvang van de onttrekking en vervolgens ten minste elke zes jaar een meting en analyse van een beperkter parameterpakket, afhankelijk van de uitkomsten van de eerste en daaropvolgende metingen en de verwachte risico's.

L

Het opschrift van afdeling 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 3.3 Aanleg of verwijdering Water infiltreren

M

Paragraaf 3.3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.3.1 Grondwater onttrekken in een kwetsbaar gebied Algemeen

Artikel 3.136 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het infiltreren van water waarbij water in de bodem wordt gebracht, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening.

Artikel 3.137 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het effect van de infiltratie op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

N

Subparagraaf 3.3.1.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 3.3.1.1 Algemeen

[Vervallen]

[Vervallen]

O

Subparagraaf 3.3.1.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 3.3.1.2 Aanwijzing algemene regels

[Vervallen]

[Vervallen]

P

Subparagraaf 3.3.1.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 3.3.1.3 Algemene regels

[Vervallen]

[Vervallen]

Q

Subparagraaf 3.3.1.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 3.3.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Vervallen]

[Vervallen]

R

Paragraaf 3.3.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.3.2 Grondwater onttrekken in een bouwput Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.138 Vergunningplicht water infiltreren

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water in de bodem te infiltreren met het doel dit water weer te onttrekken.

Artikel 3.139 Specifieke beoordelingsregel omgevingsvergunning infiltratie van water

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

S

Subparagraaf 3.3.2.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 3.3.2.1 Algemeen

[Vervallen]

[Vervallen]

T

Subparagraaf 3.3.2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 3.3.2.2 Aanwijzing algemene regels

[Vervallen]

[Vervallen]

U

Subparagraaf 3.3.2.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 3.3.2.3 Algemene regels

[Vervallen]

[Vervallen]

V

Subparagraaf 3.3.2.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 3.3.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Vervallen]

[Vervallen]

W

Paragraaf 3.3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.3.3 Grondwater onttrekken in een sleuf

Subparagraaf 3.3.3.1 Algemeen

[Vervallen]

Subparagraaf 3.3.3.2 Aanwijzing algemene regels

[Vervallen]

Subparagraaf 3.3.3.3 Algemene regels

[Vervallen]

Subparagraaf 3.3.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.35 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is om verboden zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week; en

    • e.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 15.000 m3/week.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week; en

    • g.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling.

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 15.000 m3/week.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst.

  • 7.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week; en

    • f.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

    • f.

      meer dan 15.000 m3/week.

  • 9.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

[Vervallen]

X

Paragraaf 3.3.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.3.4 Grondwater onttrekken voor een grondwatersanering

Subparagraaf 3.3.4.1 Algemeen

[Vervallen]

Subparagraaf 3.3.4.2 Aanwijzing algemene regels

[Vervallen]

Subparagraaf 3.3.4.3 Algemene regels

[Vervallen]

Subparagraaf 3.3.4.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Vervallen]

[Vervallen]

Y

Paragraaf 3.3.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.3.5 Grondwater onttrekken voor een beheersmaatregel

Subparagraaf 3.3.5.1 Algemeen

[Vervallen]

Subparagraaf 3.3.5.2 Aanwijzing algemene regels

[Vervallen]

Subparagraaf 3.3.5.3 Algemene regels

Artikel 3.46 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel:

  • a.

    de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

  • b.

    voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • c.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • d.

    bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

  • e.

    een interceptie- en/of schermbemaling worden voorzien van een eigen watermeter;

  • f.

    de te beheersen verontreinigingsvlek wordt gemonitord volgens het saneringsplan ingediend bij de melding;

  • g.

    per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

  • h.

    tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

  • i.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

  • j.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

Subparagraaf 3.3.5.4 Vergunningplicht

[Vervallen]

[Vervallen]

Z

Paragraaf 3.3.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.3.6 Grondwater onttrekken in een project

Subparagraaf 3.3.6.1 Algemeen

[Vervallen]

Subparagraaf 3.3.6.2 Aanwijzing algemene regels

[Vervallen]

Subparagraaf 3.3.6.3 Algemene regels

[Vervallen]

Subparagraaf 3.3.6.4 Vergunningplicht

[Vervallen]

[Vervallen]

AA

Het opschrift van afdeling 3.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 3.4 Proefonttrekking Oppervlaktewater onttrekken

BB

Paragraaf 3.4.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.4.1 Algemeen

Artikel 3.140 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.141 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de activiteit geen schade veroorzaakt aan de bodem en taluds van een watergang;

  • b.

    er bescherming rondom het innamepunt wordt toegepast;

  • c.

    er geen structurele of significante peilwijziging wordt veroorzaakt; en

  • d.

    er bij het onttrekken van oppervlaktewater rekening mee moet worden gehouden dat er in tijden van schaarste veel oppervlaktewateronttrekkingen gelijktijdig plaatsvinden.

CC

Paragraaf 3.4.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.4.2 Aanwijzing algemene regels vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.142 Vergunningplicht oppervlaktewater onttrekken

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning oppervlaktewater te onttrekken voor beregening in het kader van nachtvorstschadebestrijding.

DD

Paragraaf 3.4.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.4.3 Algemene regels

[Vervallen]

[Vervallen]

EE

Paragraaf 3.4.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.4.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Vervallen]

[Vervallen]

FF

Het opschrift van afdeling 3.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 3.5 Permanente drainage percelen Water in de bodem brengen

GG

Paragraaf 3.5.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.5.1 Grondwater onttrekken voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing of infrastructuur Algemeen

Artikel 3.143 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het brengen van water in de bodem.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het infiltreren van water in de bodem.

Artikel 3.144 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het effect van de activiteit op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

HH

Subparagraaf 3.5.1.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 3.5.1.1 Algemeen

Artikel 3.64 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing voor het aanleggen van drainage of het onttrekken van grondwater voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing en infrastructuur.

[Vervallen]

II

Subparagraaf 3.5.1.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 3.5.1.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Vervallen]

[Vervallen]

JJ

Paragraaf 3.5.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.5.2 Grondwater onttrekken voor gebruik van gronden Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.145 Vergunningplicht water in de bodem brengen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water in de bodem te brengen.

KK

Subparagraaf 3.5.2.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 3.5.2.1 Algemeen

[Vervallen]

[Vervallen]

LL

Subparagraaf 3.5.2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 3.5.2.2 Aanwijzing algemene regels

[Vervallen]

[Vervallen]

MM

Subparagraaf 3.5.2.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 3.5.2.3 Algemene regels

[Vervallen]

[Vervallen]

NN

Subparagraaf 3.5.2.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 3.5.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Vervallen]

[Vervallen]

OO

Afdeling 3.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 3.6 Gebruik

Paragraaf 3.6.1 Grondwater onttrekken brandblusvoorziening

Subparagraaf 3.6.1.1 Algemeen

[Vervallen]

Subparagraaf 3.6.1.2 Aanwijzing algemene regels

[Vervallen]

Subparagraaf 3.6.1.3 Algemene regels
Artikel 3.78 Informatieplicht
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de realisatie van de onttrekkingsput(ten) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is;

    • b.

      indien een watermeter vereist, dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • c.

      de datum en het tijdstip van opnames, bedoeld in het derde lid, onder a van dit artikel, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 4.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na het buiten gebruik stellen van een onttrekkingsput, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is; en

    • c.

      indien een watermeter vereist, dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter.

Subparagraaf 3.6.1.4 Vergunningplichtige gevallen

[Vervallen]

Paragraaf 3.6.2 Grondwater onttrekken voor bedrijfsmatige beregening

Subparagraaf 3.6.2.1 Algemeen

[Vervallen]

Subparagraaf 3.6.2.2 Aanwijzing algemene regels

[Vervallen]

Subparagraaf 3.6.2.3 Algemene regels

[Vervallen]

Subparagraaf 3.6.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Vervallen]

Paragraaf 3.6.3 Grondwater onttrekken voor drinkwater vee

Subparagraaf 3.6.3.1 Algemeen
Artikel 3.88 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee.

Subparagraaf 3.6.3.2 Aanwijzing algemene regels

[Vervallen]

Subparagraaf 3.6.3.3 Algemene regels

[Vervallen]

Subparagraaf 3.6.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Vervallen]

Paragraaf 3.6.4 Grondwater onttrekken voor menselijke consumptie

Subparagraaf 3.6.4.1 Algemeen

[Vervallen]

Subparagraaf 3.6.4.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Vervallen]

Paragraaf 3.6.5 Grondwater onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing

Subparagraaf 3.6.5.1 Algemeen
Artikel 3.98 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing.

Subparagraaf 3.6.5.2 Aanwijzing algemene regels

[Vervallen]

Subparagraaf 3.6.5.3 Algemene regels

[Vervallen]

Subparagraaf 3.6.5.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Vervallen]

Paragraaf 3.6.6 Grondwater onttrekken voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen

Subparagraaf 3.6.6.1 Algemeen

[Vervallen]

Subparagraaf 3.6.6.2 Aanwijzing algemene regels

[Vervallen]

Subparagraaf 3.6.6.3 Algemene regels

[Vervallen]

Subparagraaf 3.6.6.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Vervallen]

[Vervallen]

PP

Afdeling 3.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 3.7 Water terug in bodem

Paragraaf 3.7.1 Algemeen

[Vervallen]

Paragraaf 3.7.2 Aanwijzing algemene regels

[Vervallen]

Paragraaf 3.7.3 Algemene regels

[Vervallen]

Paragraaf 3.7.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Vervallen]

[Vervallen]

QQ

Afdeling 3.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 3.8 Oppervlaktewater onttrekken

Paragraaf 3.8.1 Algemeen

[Vervallen]

Paragraaf 3.8.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Vervallen]

[Vervallen]

RR

Artikel 4.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.5 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat er altijd de mogelijkheid moet zijn om maaisel uit de watergang te kunnen ontvangen door de aangelande;

  • c.

    er rekening mee wordt gehouden dat de gegraven watergang kan worden onderhouden;

  • d.

    bij diepere ontgravingen (bijvoorbeeld zand- en kleiwinputten) het aspect kwel en wegzijging een grote rol kan spelen;

  • e.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

SS

Het opschrift van artikel 4.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.7 Aanwijzing algemene regel regels watergang

TT

Het opschrift van artikel 4.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.8 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

UU

Het opschrift van artikel 4.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.9 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

VV

Artikel 4.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.10 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien als de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen ;

    • c.

      indien als ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de tijdelijk te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moeten met het waterschap afspraken gemaakt worden over de bereikbaarheid van deze onderhoudsroute;

    • c.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      bij het graven en in stand houden van het gegraven oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden; en

    • e.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er zodra een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien als ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • f.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 6.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen, dit zou in bepaalde gevallen kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • a b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b c.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, in de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • a b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • b c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • a b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 11.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen op- en afrit wordt zodanig vormgegeven dat het aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen op- en afrit;

    • b.

      de waterkering wordt afgewerkt conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      indien er als afdekking van de waterkering nog geen kleilaag aanwezig is dan geldt met betrekking tot de inkassing dat: voordat de laag klei wordt aangebracht wordt de grond in de waterkering voorbewerkt door middel van een trapsgewijze inkassing met treden waarvan zowel de diepte als hoogte tussen de 0,30 en 0,50 m is; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

WW

Artikel 4.17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.17 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    er rekening mee wordt gehouden dat er altijd de mogelijkheid moet zijn om maaisel uit de watergang te kunnen ontvangen door de aangrenzende eigenaar;

  • e.

    er rekening mee wordt gehouden dat de gegraven watergang kan worden onderhouden;

  • f.

    bij diepere ontgravingen het aspect kwel en wegzijging een grote rol kan spelen, als dit aan de orde is, is het aan de initiatiefnemer om dit in een vroeg stadium in een ontwerpplan met het waterschap en andere overheden af te stemmen;

  • g.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • h.

    er rekening wordt gehouden met de flora en fauna in de te dempen watergang;

  • i.

    er in het geval van een versmalling van een watergang met dempingsmateriaal anders dan grond, moet er rekening gehouden worden met de mate van afbreekbaarheid van het gebruikte materiaal;

  • j.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast

  • k.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • l.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • m.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • n.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • o.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • p.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

XX

Artikel 4.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.19 Aanwijzing algemene regel regels watergang

  • 1.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde zevende lid , 4.22 negende lid en 4.23 4.24 , als:

  • 2.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid , 4.22 negende lid en 4.23 4.24 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m;

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j i.

      de nieuwe watergang:

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        wordt aangelegd een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

        een perceelbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • l.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 3.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid , 4.22 achtste lid en 4.24, als:

  • 4.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid , 4.22 achtste lid en 4.24, als:

  • 5.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid , 4.22 tiende lid en 4.23 4.24 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      het wordt aangebracht in klei opveen- of veengronden;

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • i h.

      de natuurvriendelijke oever:

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

        een perceelbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 6.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot; en

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden; en

    • c f.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal:

      • 1°.

        volledig wordt gedempt breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal wordt versmald. aangebracht in:

        • i.

          een gebied dat in de toekomst bebouwd zal worden; of

        • ii.

          bebouwd gebied.

  • 7.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt versmald gedempt; en

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m;

    • f e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

      het niet wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden.

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 8.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west oost ;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 2 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden klei op veen- of veengronden ; en

    • g.

      de: breedte van het perceel wijzigt;

      • 1°.

        breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal wordt aangebracht in:

        • i.

          een gebied dat in de toekomst bebouwd zal worden; of

        • ii.

          bebouwd gebied.

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 9.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west oost ;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 2 m; en

    • f.

      het niet wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden; en

    • g.

      waarbij:

      • 1°.

        de breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        de locatie in (toekomstig) bebouwd gebied is.

  • 10.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west oost ;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt versmald;

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2 m; en

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

      het niet wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden.

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 11.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 , zesde lid , en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west oost ;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden klei op veen- of veengronden ; en

    • f.

      de: breedte van het perceel wijzigt;

      • 1°.

        breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal wordt aangebracht in:

        • i.

          een gebied dat in de toekomst bebouwd zal worden; of

        • ii.

          bebouwd gebied.

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 12.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 , zesde lid , en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west oost ;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt; en

    • e.

      het niet wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden; en

    • f.

      waarbij:

      • 1°.

        de breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        de locatie in (toekomstig) bebouwd gebied is.

  • 13.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 , zesde lid , en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt versmald gedempt; en

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2 m;

    • f e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

      het niet wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden.

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 14.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid , 4.22 negende lid en 4.24 4.23 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

      er water gedempt wordt;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2 m;

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden; en

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • g j.

      waarbij de nieuwe watergang :

      • 1°.

        de breedte van het perceel niet wijzigt wordt aangelegd; of

      • 2°.

        de locatie in (toekomstig) bebouwd gebied is.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 15.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid , 4.22 negende lid en 4.24 4.23 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • b i.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • c k.

      het wordt aangebracht de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • d l.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • e m.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2 m; en

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • f n.

      het niet wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 16.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid , 4.22 achtste lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

      er water gedempt wordt;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      het gaat om het verbreden van een primaire watergang of secundaire watergang niet zijnde een primaire droge sloot of secundaire droge sloot;

    • i.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • j.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • h k.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m gelijk is aan die van de bestaande watergang ; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 17.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid , 4.22 achtste lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • b h.

      het wordt aangebracht in gaat om het verbreden van een watergang tertiaire watergang niet zijnde een droge sloot;

    • c i.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • d j.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden; en

    • f k.

      waarbij de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        de breedte van het perceel niet wijzigt; of

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        de locatie in (toekomstig) bebouwd gebied is.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 18.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid , 4.22 tiende lid en 4.24 4.23 , als:

  • 19.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zevende lid en 4.23, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      de watergang een droge sloot is; en

    • c.

      de watergang wordt versmald of volledig gedempt.

YY

Artikel 4.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.20 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

ZZ

Het opschrift van artikel 4.21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.21 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

AAA

Artikel 4.22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.22 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang en of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt door de initiatiefnemer zodanig onderhouden dat verlanden wordt tegengegaan, dit houdt in ieder geval in maaien, het verwijderen van houtgewassen en periodiek op de oorspronkelijke diepte terugbrengen van de watergang; en

    • e.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      aanvulling vindt plaats conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      indien er ter plaatse van de aanvulling een grasmat ligt, wordt deze eerst gefreesd, voordat met aanvullen wordt begonnen;

    • c.

      bij het dempen van watergangen wordt een eventuele sliblaag eerst verwijderd voordat wordt aangevuld; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      aanvulling vindt plaats conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      ter plaatse van de aansluiting op de bestaande waterkering wordt de grond voorbewerkt door middel van een trapsgewijze inkassing met treden waarvan zowel de diepte als hoogte tussen de 0,30 en 0,50 m is;

    • c.

      de aan te brengen grond dient puinvrij te zijn;

    • d.

      indien er ter plaatse van de aanvulling en/of de inkassing een grasmat ligt, wordt deze eerst gefreesd, voordat met aanvullen en/of het maken van de inkassing wordt begonnen;

    • e.

      indien er als fundering voor de op- en afrit een funderingscunet wordt gegraven dan wordt dit cunet direct na het graven ervan aangevuld met daartoe geschikt materiaal;

    • f.

      de op- en afrit wordt voorzien van een erosiebestendige afdekking, bijvoorbeeld asfalt;

    • g.

      een eventueel aan te brengen verharding op de op- en afrit sluit aan de zijkanten goed aan op de aan te brengen erosiebestendige kleilaag conform Bijlage IV; en

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering en de eventueel aan te leggen erosiebestendige verharding van de op- en afrit.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na de demping gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften;

    • b.

      bij het dempen van een watergang voorkomt initiatiefnemer dat baggerspecie uit de te dempen watergang in het resterende deel van de watergang terecht komt;

    • c.

      de wateraan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping;

    • d.

      indien er als het gevolg van een demping een stuk geïsoleerd water overblijft, wordt ook het oppervlak van dat overgebleven gedeelte geïsoleerd water gecompenseerd volgens de daarvoor geldende regelgeving; en

    • e.

      indien als een demping plaats vindt plaatsvindt met materiaal anders dan grond moet de te dempen watergang eerst afgedamd en leeggepompt worden, alvorens het materiaal wordt aangebracht.

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: de water aan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien als de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen ;

    • c.

      indien als ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanbrengen van grond of ander materiaal gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

BBB

Artikel 4.25 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.25 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire primaire watergang of secundaire watergang , als:

    • a.

      het:

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt verondiept; en

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

      de watergang na het aanbrengen een diepte heeft die niet voldoet aan de minimale waterdiepte zoals vermeld in de profielenlegger.

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire primaire watergang of secundaire watergang , als:

    • a.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt versmald of volledig gedempt; en

    • a b.

      het er:

      • 1°.

        niet tijdelijk grond of ander materiaal aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet grond of ander materiaal wordt aangebracht wordt niet ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap; .

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies; en

    • g.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt het wordt aangebracht in beheergebied oost ;

    • c.

      de watergang geen wordt droge sloot is; verondiept; en

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • k d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      de watergang na het aanbrengen een diepte heeft van minder dan 0,50 m ten opzichte van het laagst vastgestelde waterpeil in het betreffende peilbesluit.

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang met geborgde afmetingen , als:

    • a.

      het er:

      • 1°.

        niet tijdelijk grond of ander materiaal aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet grond of ander materiaal aangebracht wordt niet ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap; en

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      het gaat om het verbreden van een primaire watergang of secundaire watergang niet zijnde een droge sloot; en

    • i b.

      er:

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald of volledig wordt gedempt.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald; en

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      het gaat om het verbreden van een tertiaire watergang niet zijnde een droge sloot; en

    • i e.

      er:

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minder dan 2,30 m.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m;

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies; en

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever een verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door de compensatie plaatsvindt demping heeft:

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een primaire tertiaire watergang of secundaire watergang , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • a d.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt verondiept versmald; en

    • b e.

      de watergang na het aanbrengen een diepte heeft die niet voldoet aan de minimale waterdiepte zoals vermeld in de profielenlegger.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen van de grond of ander materiaal een breedte heeft van minder dan 2 m.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een primaire tertiaire watergang of secundaire watergang , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • a d.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt versmald of volledig gedempt; en

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen van de grond of ander materiaal een breedte heeft van minimaal 2 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • b i.

      er het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        niet tijdelijk grond of ander materiaal aangebracht wordt; of

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        grond of ander materiaal wordt aangebracht niet ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • a b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • b c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west oost ;

    • c.

      de watergang wordt verondiept; en

    • d.

      de watergang na het aanbrengen een diepte heeft van minder dan 0,60 m ten opzichte van het laagst vastgestelde waterpeil in het betreffende peilbesluit.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

      de watergang versmald of volledig gedempt wordt;

    • c.

      de watergang wordt geen verondiept tertiaire droge sloot is; en

    • d.

      de watergang na het aanbrengen een diepte heeft van minder dan 0,50 m ten opzichte van het laagst vastgestelde waterpeil in het betreffende peilbesluit.

      de compensatie van het gedempte oppervlaktewater en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater:

      • 1°.

        niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt;

      • 2°.

        in hetzelfde peilgebied plaatsvindt en kleiner is dan het verlies aan oppervlaktewater; of

      • 3°.

        in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt en kleiner is dan het verlies aan oppervlaktewater.

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang-met geborgde afmetingen , als:

    • a.

      er het:

      • 1°.

        niet tijdelijk grond of ander materiaal aangebracht wordt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal niet aangebracht wordt niet ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap; en

    • b.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald of volledig wordt gedempt.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

      er water gedempt wordt;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald; en

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minder dan 2,30 m.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies; en

    • g.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

      er water gedempt wordt;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m;

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een primaire watergang of secundaire watergang wordt; en

    • i j.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

        een verlenging is van een bestaande watergang.

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

      er water gedempt wordt;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • h k.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

        beheergebied oost waarbij:

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

      er water gedempt wordt;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt versmald;

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen van de grond of ander materiaal een breedte heeft van minimaal 2 m;

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk ;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

      het gaat om het verbreden van een tertiaire watergang niet zijnde een droge sloot; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft er:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

        er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

      er water gedempt wordt;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal volledig wordt gedempt;

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies; en

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h g.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      de natuurvriendelijke oever een verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

CCC

Artikel 4.26 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.26 Vergunningplicht waterkering

DDD

Artikel 4.29 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.29 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet te veel worden belemmerd;

  • j.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

EEE

Het opschrift van artikel 4.31 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.31 Aanwijzing algemene regel regels watergang

FFF

Het opschrift van artikel 4.32 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.32 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

GGG

Het opschrift van artikel 4.33 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.33 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

HHH

Artikel 4.34 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.34 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het toepassen van uitlogende materialen is niet toegestaan, met uitzondering van bevestigingsmiddelen;

    • b.

      de duikerbuizen dienen in een rechte lijn te liggen en gronddicht op elkaar te worden aangesloten;

    • c.

      door het aanleggen van een duiker ontstaat geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden;

    • d.

      er dienen zodanige maatregelen getroffen te worden dat er geen grond of puin vanaf de dam in de naastliggende watergang kan raken; en

    • e.

      wanneer de duiker niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dient de initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het oorspronkelijk profiel van de watergang zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      als materiaal voor de duiker wordt geen PVC toegepast; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

III

Artikel 4.38 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.38 Vergunningplicht waterkering

JJJ

Artikel 4.41 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.41 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtgelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

KKK

Het opschrift van artikel 4.43 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.43 Aanwijzing algemene regel regels watergang

LLL

Het opschrift van artikel 4.44 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.44 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

MMM

Het opschrift van artikel 4.45 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.45 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

NNN

Artikel 4.46 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.46 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      nadat een duiker is verwijderd uit het oppervlaktewater wordt het profiel van de watergang zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms;

    • b.

      de taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • c.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de duiker wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen duiker wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen duiker.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

OOO

Artikel 4.53 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.53 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • j.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd.

PPP

Het opschrift van artikel 4.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.55 Aanwijzing algemene regel regels watergang

QQQ

Het opschrift van artikel 4.56 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.56 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

RRR

Het opschrift van artikel 4.57 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.57 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

SSS

Artikel 4.58 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.58 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het toepassen van uitlogende materialen is niet toegestaan, met uitzondering van bevestigingsmiddelen;

    • b.

      de duikerbuizen dienen in een rechte lijn te liggen en gronddicht op elkaar te worden aangesloten;

    • c.

      door het aanleggen van een duiker ontstaat geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden;

    • d.

      er dienen zodanige maatregelen getroffen te worden dat er geen grond of puin vanaf de dam in de naastliggende watergang kan raken; en

    • e.

      wanneer de duiker niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het oorspronkelijk profiel van de watergang zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met en gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht. ;

    • f.

      de taluds worden ingezaaid met en gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • g.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

TTT

Artikel 4.65 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.65 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • c.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd, zoals bijvoorbeeld kanoroutes, officiële schaatsroutes, varen op vaarwegen en overig vaarwater;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond leidt niet tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • g.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • i.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van het werk wordt gebruik gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

UUU

Artikel 4.67 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.67 Aanwijzing algemene regel regels watergang

VVV

Artikel 4.68 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.68 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

WWW

Het opschrift van artikel 4.69 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.69 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

XXX

Artikel 4.70 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.70 Algemene regel

  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt: De initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het toepassen van uitlogende materialen is niet toegestaan, met uitzondering van bevestigingsmiddelen;

    • b.

      de duikerbuizen dienen in een rechte lijn te liggen en gronddicht op elkaar te worden aangesloten;

    • c.

      door het aanleggen van een duiker ontstaat geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden;

    • d.

      er dienen zodanige maatregelen getroffen te worden dat er geen grond of puin vanaf de dam in de naastliggende watergang kan raken; en

    • e.

      wanneer de dam met duiker niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het oorspronkelijk profiel van de watergang zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met en gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht. ;

    • f.

      de taluds worden ingezaaid met en gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • g.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien als ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na de demping gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften;

    • b.

      bij het dempen van een watergang voorkomt initiatiefnemer dat baggerspecie uit de te dempen watergang in het resterende deel van de watergang terecht komt;

    • c.

      de wateraan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping;

    • d.

      indien er als het gevolg van een demping een stuk geïsoleerd water overblijft, wordt ook het oppervlak van dat overgebleven gedeelte geïsoleerd water gecompenseerd volgens de daarvoor geldende regelgeving; en

    • e.

      indien een demping plaats vindt met materiaal anders dan grond moet de te dempen watergang eerst afgedamd en leeggepompt worden, alvorens het materiaal wordt aangebracht.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien als de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen ;

    • c.

      indien als ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen, dit zou in bepaalde gevallen kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de dam met duiker gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

YYY

Artikel 4.73 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.73 Vergunningplicht watergang

ZZZ

Artikel 4.74 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.74 Vergunningplicht waterkering

AAAA

Artikel 4.77 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.77 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

BBBB

Het opschrift van artikel 4.79 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.79 Aanwijzing algemene regel regels watergang

CCCC

Artikel 4.80 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.80 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

DDDD

Het opschrift van artikel 4.81 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.81 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

EEEE

Artikel 4.82 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.82 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      nadat een dam met duiker is verwijderd uit het oppervlaktewater wordt het profiel van de watergang zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms; en

    • b.

      de taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

    • c.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de dam met duiker wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen dam met duiker wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen dam met duiker.

FFFF

Artikel 4.88 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.88 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een dichte dam.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een dichte dam; en

    • b.

      verbreden van een dichte dam.

[Vervallen]

GGGG

Artikel 4.89 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.89 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

[Vervallen]

HHHH

Voor artikel 4.90 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4.88 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een dichte dam.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een dichte dam; en

    • b.

      verbreden van een dichte dam.

Artikel 4.89 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

IIII

Het opschrift van artikel 4.91 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.91 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

JJJJ

Het opschrift van artikel 4.92 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.92 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

KKKK

Artikel 4.93 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.93 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      aanvulling vindt plaats conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      indien als er ter plaatse van de aanvulling een grasmat ligt, wordt deze eerst gefreesd, voordat met aanvullen wordt begonnen;

    • c.

      bij het dempen van watergangen wordt een eventuele sliblaag eerst verwijderd voordat deze wordt aangevuld; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

LLLL

Subparagraaf 4.6.2.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 4.6.2.1 Algemeen

Artikel 4.98 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een dichte dam.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een dichte dam;

    • b.

      versmallen van een dichte dam; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de dichte dam.

Artikel 4.99 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.100 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

MMMM

Het opschrift van artikel 4.101 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.101 Aanwijzing algemene regel regels watergang

NNNN

Het opschrift van artikel 4.102 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.102 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

OOOO

Het opschrift van artikel 4.103 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.103 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

PPPP

Artikel 4.104 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.104 Algemene regel

  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt: nadat een dichte dam is verwijderd uit het oppervlaktewater wordt het profiel van de watergang zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      nadat een dichte dam is verwijderd uit het oppervlaktewater wordt het profiel van de watergang zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms;

    • b.

      de taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • c.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

QQQQ

Artikel 4.111 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.111 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat er altijd de mogelijkheid moet zijn om maaisel uit de watergang te kunnen ontvangen door de aangelande;

  • c.

    er rekening mee wordt gehouden dat de gegraven watergang kan worden onderhouden;

  • d.

    bij diepere ontgravingen (bijvoorbeeld zand- en kleiwinputten) het aspect kwel en wegzijging een grote rol kan spelen;

  • e.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • f.

    er rekening wordt gehouden met de flora en fauna in de te dempen watergang;

  • g.

    in het geval van een versmalling van een watergang met dempingsmateriaal anders dan grond, moet er rekening gehouden worden met de mate van afbreekbaarheid van het gebruikte materiaal;

  • h.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • i.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • j.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • k.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, direct worden hersteld;

  • l.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • m.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • n.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • o.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • p.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

RRRR

Artikel 4.113 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.113 Aanwijzing algemene regel regels watergang

SSSS

Het opschrift van artikel 4.114 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.114 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

TTTT

Het opschrift van artikel 4.115 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.115 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

UUUU

Artikel 4.116 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.116 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • a b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b c.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c d.

      wanneer de brug geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen; en

    • d e.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de brug tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • a b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b c.

      wanneer de brug geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen; en

    • c d.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de brug tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het aanbrengen van palen mogen geen holle ruimten rondom de palen ontstaan;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b c.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c d.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e f.

      wanneer de brug geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen; en

    • f g.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de brug tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 5.

    Het volgende voorschrift geldt: De initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • b.

      binnen het natte talud onder de brug mogen geen constructiedelen aangebracht worden, met uitzondering van de toegestane palen of pijlers;

    • c.

      eventuele beschoeiingen in beheer en onderhoud bij het waterschap komen over een afstand van 5 m voor de brug tot 5 m na de brug in beheer en onderhoud bij de initiatiefnemer;

    • d.

      delen van een eventueel aanwezige vervangen brug, voor zover deze geen deel uitmaken van de nieuwe brug en/of in strijd zijn met de voorschriften, worden verwijderd;

    • e.

      bruggen onder snelwegen en provinciale wegen ( /N-wegen) dienen ook geschikt te worden gemaakt voor het migreren van fauna. Bijvoorbeeld door looprichels aan te brengen; en

    • f.

      wanneer de brug niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel, inclusief eventuele landhoofden, te verwijderen en het profiel ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht. ;

    • g.

      de taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • h.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: De water aan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien als ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien als de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen ;

    • c.

      indien als ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 11.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de brug gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

VVVV

Artikel 4.119 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.119 Vergunningplicht watergang

WWWW

Artikel 4.120 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.120 Vergunningplicht waterkering

XXXX

Artikel 4.123 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.123 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • i.

    ook eventueel aanwezige landhoofden worden verwijderd en het profiel wordt daarbij zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms; en

  • j.

    De taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

YYYY

Artikel 4.125 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.125 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

ZZZZ

Het opschrift van artikel 4.126 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.126 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

AAAAA

Artikel 4.127 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.127 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de (bovengrondse) fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen brug.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug;

    • c.

      direct na het verwijderen van de brug wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering . In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel; en

    • d.

      in geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel;

    • d e.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd. ; en

    • f.

      zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • d e.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • e f.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering; en

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug; en

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • d e.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug;

    • c.

      direct na het verwijderen van de brug wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering . In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel; en

    • d.

      in geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel;

    • d e.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd. ; en

    • f.

      zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 8.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

BBBBB

Artikel 4.130 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.130 Vergunningplicht waterkering

CCCCC

Artikel 4.133 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.133 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    watergangen die belangrijk zijn voor de water aan- en afvoer niet zonder meer mogen worden gestremd;

  • j.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • k.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • l.

    er rekening mee wordt gehouden dat er geen drijfvuil achter de brug blijft hangen; en

  • m.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

DDDDD

Het opschrift van artikel 4.135 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.135 Aanwijzing algemene regel regels watergang

EEEEE

Het opschrift van artikel 4.136 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.136 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

FFFFF

Het opschrift van artikel 4.137 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.137 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

GGGGG

Artikel 4.138 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.138 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • b.

      binnen het natte talud onder de brug mogen geen constructiedelen aangebracht worden, met uitzondering van de toegestane palen of pijlers;

    • c.

      eventuele beschoeiingen in beheer en onderhoud bij het waterschap komen over een afstand van 5 m voor de brug tot 5 m na de brug in beheer en onderhoud bij de initiatiefnemer;

    • d.

      delen van een eventueel aanwezige vervangen brug, voor zover deze geen deel uitmaken van de nieuwe brug en/of in strijd zijn met de voorschriften, worden verwijderd;

    • e.

      bruggen onder snelwegen en provinciale wegen ( /N-wegen) dienen ook geschikt te worden gemaakt voor het migreren van fauna. Bijvoorbeeld door looprichels aan te brengen; en

    • f.

      wanneer de brug niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel, inclusief eventuele landhoofden, te verwijderen en het profiel zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht. ;

    • g.

      de taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • h.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

HHHHH

Artikel 4.145 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.145 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het profiel van de watergang wordt hersteld;

  • c.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • d.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • e.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • h.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • i.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

IIIII

Het opschrift van artikel 4.147 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.147 Aanwijzing algemene regel regels watergang

JJJJJ

Artikel 4.148 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.148 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

KKKKK

Het opschrift van artikel 4.149 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.149 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

LLLLL

Artikel 4.153 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.153 Vergunningplicht watergang

MMMMM

Artikel 4.154 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.154 Vergunningplicht waterkering

NNNNN

Artikel 4.157 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.157 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het profiel van de watergang wordt hersteld;

  • c.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • d.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • e.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • h.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • i.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

OOOOO

Artikel 4.159 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.159 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

PPPPP

Het opschrift van artikel 4.160 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.160 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

QQQQQ

Artikel 4.164 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.164 Vergunningplicht waterkering

RRRRR

Artikel 4.167 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.167 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • k.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • l.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • m.

    er rekening wordt gehouden met de flora en fauna in de te dempen watergang. Dit houdt onder andere in dat vissen en andere levende organismen de gelegenheid krijgen of hierbij geholpen worden te ontsnappen, voordat de demping plaats vindt. In het geval van een demping waarbij de watergang wordt afgedamd en leeggepompt, moet de watergang eerst leeggevist worden, alvorens de demping plaats vindt;

  • n.

    in het geval van een versmalling van een watergang met dempingsmateriaal anders dan grond, moet er rekening gehouden worden met de mate van afbreekbaarheid van het gebruikte materiaal. Snel afbreekbaar materiaal is ongewenst, aangezien dit bij afbraak het oppervlaktewater kan verrijken met voedingsstoffen. Dit is negatief voor de waterkwaliteit; en

  • o.

    er wordt nagedacht over mogelijke fauna-uitstapplaatsen bij het realiseren van beschoeiingen.

SSSSS

Artikel 4.169 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.169 Aanwijzing algemene regel regels watergang

TTTTT

Na artikel 4.169 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.169a Aanwijzing algemene regels waterkering

UUUUU

Het opschrift van artikel 4.170 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.170 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

VVVVV

Artikel 4.174 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.174 Vergunningplicht watergang

WWWWW

Artikel 4.175 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.175 Vergunningplicht waterkering

XXXXX

Artikel 4.178 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.178 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

YYYYY

Het opschrift van artikel 4.180 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.180 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

ZZZZZ

Het opschrift van artikel 4.181 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.181 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

AAAAAA

Artikel 4.189 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.189 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • j.

    er wordt nagedacht over mogelijke fauna-uitstapplaatsen bij het realiseren van beschoeiingen.

BBBBBB

Het opschrift van artikel 4.191 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.191 Aanwijzing algemene regel regels watergang

CCCCCC

Het opschrift van artikel 4.192 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.192 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

DDDDDD

Het opschrift van artikel 4.193 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.193 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

EEEEEE

Artikel 4.200 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.200 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    wordt voorkomen dat als gevolg van onderhoudswerkzaamheden door derden de uitstroomvoorziening of onderhoudsmaterieel beschadigd raakt als gevolg van de activiteit;

  • k.

    het uitvoeren van de activiteit geen structurele of significante peilwijzigingen mag veroorzaken;

  • l.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • m.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

FFFFFF

Voor artikel 4.202 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.201a Aanwijzing algemene regels watergang

GGGGGG

Artikel 4.202 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.202 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

HHHHHH

Het opschrift van artikel 4.203 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.203 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

IIIIII

Artikel 4.211 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.211 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

JJJJJJ

Het opschrift van artikel 4.213 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.213 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

KKKKKK

Het opschrift van artikel 4.214 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.214 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

LLLLLL

Artikel 4.221 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.221 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    een initiatiefnemer er rekening mee moet houden dat oevers van watergangen kunnen afkalven;

  • e.

    voorkomen moet worden dat kabels en leidingen hierdoor in de watergang terecht komen;

  • f.

    kabels en leidingen zodanig worden aangelegd dat het (toekomstig) onderhoud door derden (waaronder het waterschap) mogelijk blijft zonder dat de kabels en leidingen moeten worden verlegd, het waterschap adviseert daarom om kabels en leidingen zoveel mogelijk buiten de beschermingszone B van beschoeiingen een beschoeiing en de beschermingszone K van een kunstwerk te leggen;

  • g.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • h.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • i.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • j.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • k.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • l.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • m.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

MMMMMM

Artikel 4.223 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.223 Aanwijzing algemene regel regels watergang

NNNNNN

Artikel 4.224 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.224 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

OOOOOO

Het opschrift van artikel 4.225 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.225 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

PPPPPP

Artikel 4.226 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.226 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden, zodanig dat verlanden wordt tegengegaan, door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd. Het onderhouden tegen verlanden houdt onder andere in: maaien, het verwijderen van houtgewassen en periodiek op de oorspronkelijke diepte terugbrengen van de natuurvriendelijke oever; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de bovenkant (van enig constructiedeel) van kabels en leidingen ligt minimaal 1 m onder de in de legger aangegeven waterdiepte plus onderhoudsdiepte van de watergang, voor vaarwegen geldt dat kabels en leidingen minimaal 2 m onder de in de profielenlegger aangegeven waterdiepte plus onderhoudsdiepte moeten liggen;

    • b.

      als het werkelijke bodemniveau van de watergang lager ligt dan hierboven aangegeven, dan geldt dat de kabels en leidingen minimaal 1 m respectievelijk 2 m onder het werkelijke bodemniveau aangelegd moeten worden;

    • c.

      daar waar kabels en leidingen een watergang kruisen moet de gronddekking op de kabels en leidingen ter plaatste van de taluds loodrecht gemeten op de taluds minimaal 1 m bedragen;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden; en

    • e.

      wanneer kabels en leidingen niet meer wordt worden gebruikt, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het profiel te herstellen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering; en

    • e.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden, ook lege mantelbuizen worden verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt gaan worden.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels en , leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt;

    • l m.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant . De exploitant behoudt de plicht de leidingen leiding of de mantelbuis die achterblijven achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • m n.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • f h.

      voor de graafwerkzaamheden bij de in- en uittredepunten van de boogboring en voor aansluitende graafwerkzaamheden moet worden voldaan aan de voorschriften van algemene regel voor een open ontgraving bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast;

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • g i.

      kabels en , leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • j.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt;

    • h k.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant . De exploitant behoudt de plicht de leidingen leiding of de mantelbuis die achterblijven achterblijft in de waterkering op te ruimen, indien . Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • i l.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering; en

    • e.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van kabels en leidingen in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt worden, ook lege mantelbuizen worden verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt gaan worden.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • c.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk zo spoedig mogelijk wordt hersteld;

    • d.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast wordt, na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      het spoelwater van de boring wordt beheerst c.q. gedoseerd afgevoerd, op zo'n manier dat de ondergrond ter plaatse van het waterstaatswerk niet met vocht wordt verzadigd of uitspoelt;

    • g.

      als de boring, om welke reden dan ook, niet het gewenste resultaat oplevert, wordt het in onbruik geraakte boorgat geheel gevuld met "dämmer", eventueel al aangebrachte (delen van) leidingen worden niet eerst verwijderd;

    • h.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van kabels en leidingen in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt worden;

    • i.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant . De exploitant behoudt de plicht de leidingen leiding of de mantelbuis die achterblijven achterblijft in de waterkering op te ruimen, indien . Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • j.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels, leidingen en leidingen mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • l.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant . De exploitant behoudt de plicht de leidingen leiding of mantelbuis die achterblijven achterblijft in de waterkering op te ruimen, indien . Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken.

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • f h.

      voor de graafwerkzaamheden bij de in- en uittredepunten van de boogboring en voor aansluitende graafwerkzaamheden moet worden voldaan aan de voorschriften van algemene regel voor een open ontgraving bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast;

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • g i.

      kabels, leidingen en leidingen mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • h j.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant . De exploitant behoudt de plicht de leidingen leiding of mantelbuis die achterblijven achterblijft in de waterkering op te ruimen, indien . Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • a b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering; en

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • e k.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden, ook lege mantelbuizen worden verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt gaan worden.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt; en

    • m.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 11.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd; , met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk zo spoedig mogelijk wordt hersteld;

    • d c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt, na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      het spoelwater van de boring wordt beheerst c.q. gedoseerd afgevoerd, op zo'n manier dat de ondergrond ter plaatse van het waterstaatswerk niet met vocht wordt verzadigd of uitspoelt;

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      als de boring, om welke reden dan ook, niet het gewenste resultaat oplevert, wordt het in onbruik geraakte boorgat geheel gevuld met "dämmer", eventueel al aangebrachte (delen van) leidingen worden niet eerst verwijderd;

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • h i.

      kabels en , leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • j.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt; en

    • i k.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant . De exploitant behoudt de plicht de leidingen leiding of de mantelbuis die achterblijven achterblijft in de waterkering op te ruimen, indien . Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 12.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere bestaande kabels, leidingen of mantelbuizen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels en , leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant . De exploitant behoudt de plicht de leidingen leiding of de mantelbuis die achterblijven achterblijft in de waterkering op te ruimen, indien . Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • m.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet an aan de algemene regel.

  • 13.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren;

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken.

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • f h.

      voor de graafwerkzaamheden bij de in- en uittredepunten van de boogboring en voor aansluitende graafwerkzaamheden moet worden voldaan aan de voorschriften van algemene regel voor een open ontgraving bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast;

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • g i.

      kabels en , leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • h j.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant . De exploitant behoudt de plicht de leidingen leiding of de mantelbuis die achterblijven achterblijft in de waterkering op te ruimen, indien . Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 14.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • a c.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct . Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b d.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering; en

    • e f.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden, ook lege mantelbuizen worden verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt gaan worden.

  • 15.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de tijdelijke afdamming wordt niet langer ingesteld dan strikt noodzakelijk voor de uit te voeren werkzaamheden;

    • b.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden aanvullende maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende debiet; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de afdamming ongedaan gemaakt.

  • 16.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g e.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen bestaande kabels of mantelbuizen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen; en

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k f.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van kabels en leidingen paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt worden; .

    • l.

      als leidingen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • m.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 17.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er , er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f e.

      voor de graafwerkzaamheden bij de in- en uittredepunten van de boogboring en voor aansluitende graafwerkzaamheden moet worden voldaan aan de voorschriften van algemene regel voor een open ontgraving bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast;

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • g f.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • h.

      als leidingen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • i g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor , voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 18.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen; en

    • f.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt; en .

    • g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 19.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen; en

    • f.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt; en .

    • g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 20.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen op bouwwerken of bestaande kabels of mantelbuizen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • f.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • g.

      waar de mantelbuis de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • h.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de mantelbuis kan stromen;

    • i.

      kabels en mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • j.

      als mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de mantelbuizen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • k.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 21.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de mantelbuis de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • i.

      kabels en mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • j.

      als mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de mantelbuizen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • k.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 22.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen op bouwwerken of bestaande kabels of mantelbuizen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • f.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 23.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • f.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 24.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      leidingen en mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • m.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 25.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • i.

      leidingen en mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • j.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • k.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 26.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt;

    • m.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • n.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 27.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • i.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • j.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt;

    • k.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • l.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 28.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen op bouwwerken of bestaande kabels of mantelbuizen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • f.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 29.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • c.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk zo spoedig mogelijk wordt hersteld;

    • d.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast wordt, na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      het spoelwater van de boring wordt beheerst c.q. gedoseerd afgevoerd, op zo'n manier dat de ondergrond ter plaatse van het waterstaatswerk niet met vocht wordt verzadigd of uitspoelt;

    • g.

      als de boring, om welke reden dan ook, niet het gewenste resultaat oplevert, wordt het in onbruik geraakte boorgat geheel gevuld met "dämmer", eventueel al aangebrachte (delen van) leidingen worden niet eerst verwijderd;

    • h.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • i.

      als leidingen die niet meer gebruikt worden niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de exploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen, indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

QQQQQQ

Artikel 4.230 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.230 Vergunningplicht waterkering

RRRRRR

Artikel 4.233 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.233 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

SSSSSS

Het opschrift van artikel 4.235 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.235 Aanwijzing algemene regel regels watergang

TTTTTT

Artikel 4.236 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.236 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

  • 1.

    Bij het verwijderen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.238 tweede lid en 4.239, als:

    • a.

      de kabel of leiding wordt verwijderd in een open ontgraving; en

    • b.

      de te graven sleuf maximaal 0,80 m diep is en maximaal 0,50 m breed is.

  • 2.

    Bij het verwijderen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aanartikel 4.238 tweede lid, als:

    • a.

      de kabel of leiding wordt verwijderd in een open ontgraving; en

    • b.

      de te graven sleuf maximaal 0,80 m diep is en maximaal 0,50 m breed is.

  • 3.

    Bij het verwijderen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.238 derde lid, als:

    • a.

      de kabel of leiding wordt verwijderd in een open ontgraving; en

    • b.

      de te graven sleuf maximaal 0,80 m diep is en maximaal 0,50 m breed is.

UUUUUU

Het opschrift van artikel 4.237 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.237 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

VVVVVV

Artikel 4.242 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.242 Vergunningplicht waterkering

WWWWWW

Artikel 4.245 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.245 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    bomen en planten zodanig worden geplant dat oeververdedigingen en taluds van watergangen niet beschadigen als gevolg van wortelgroei;

  • c.

    de watergang niet mag worden versmald als gevolg van uitgroeiende wortels of stammen van bomen;

  • d.

    varend onderhoud moet kunnen plaatsvinden zonder dat dit wordt bemoeilijkt door overhangende takken;

  • e.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • l.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • m.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

XXXXXX

Het opschrift van artikel 4.247 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.247 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

YYYYYY

Het opschrift van artikel 4.248 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.248 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

ZZZZZZ

Artikel 4.256 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.256 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat worden achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

AAAAAAA

Het opschrift van artikel 4.258 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.258 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

BBBBBBB

Het opschrift van artikel 4.259 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.259 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

CCCCCCC

Artikel 4.266 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.266 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat de watergang niet versmald mag worden als gevolg van de activiteit;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • e.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • f.

    er rekening mee wordt gehouden dat primaire en secundaire watergangen door het waterschap varend of vanaf de oever worden onderhouden;

  • g.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • h.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • i.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • j.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • k.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • l.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • m.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

DDDDDDD

Het opschrift van artikel 4.268 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.268 Aanwijzing algemene regel regels watergang

EEEEEEE

Het opschrift van artikel 4.269 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.269 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

FFFFFFF

Het opschrift van artikel 4.270 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.270 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

GGGGGGG

Artikel 4.277 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.277 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

HHHHHHH

Het opschrift van artikel 4.279 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.279 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

IIIIIII

Het opschrift van artikel 4.280 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.280 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

JJJJJJJ

Artikel 4.287 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.287 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat de watergang niet versmald mag worden als gevolg van de activiteit;

  • c.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • d.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • e.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • f.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • g.

    er rekening mee wordt gehouden dat primaire en secundaire watergangen door het waterschap varend of vanaf de oever worden onderhouden;

  • h.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • i.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • j.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • k.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • l.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • m.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • n.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • o.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

KKKKKKK

Het opschrift van artikel 4.289 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.289 Aanwijzing algemene regel regels watergang

LLLLLLL

Het opschrift van artikel 4.290 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.290 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

MMMMMMM

Het opschrift van artikel 4.291 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.291 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

NNNNNNN

Artikel 4.299 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.299 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat de watergang niet versmald mag worden als gevolg van de activiteit;

  • c.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • i.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

OOOOOOO

Het opschrift van artikel 4.301 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.301 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

PPPPPPP

Het opschrift van artikel 4.302 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.302 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

QQQQQQQ

Artikel 4.309 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.309 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

RRRRRRR

Het opschrift van artikel 4.311 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.311 Aanwijzing algemene regel regels watergang

SSSSSSS

Het opschrift van artikel 4.312 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.312 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

TTTTTTT

Artikel 4.319 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.319 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

UUUUUUU

Artikel 4.324 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.324 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • c.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • i.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • k.

    het plaatsen van een bouwwerk geen belemmering oplevert voor het onderhoud aan de watergang door het waterschap;

  • l.

    vanuit het oogpunt van ecologie, het van belang is dat een gebouw niet zodanig groot is dat over een grote lengte of breedte lichttoetreding onder het gebouw onmogelijk wordt gemaakt;

  • m.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • n.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd, zoals bijvoorbeeld kanoroutes, officiële schaatsroutes, varen op vaarwegen en overig vaarwater;

  • o.

    dat onderhoud van de watergang mogelijk blijft; en

  • p.

    bij het uitvoeren van de activiteit geen waterberging mag worden weggenomen.

VVVVVVV

Artikel 4.326 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.326 Aanwijzing algemene regel regels watergang

  • 1.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in een primaire watergang of secundaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.329 eerste lid, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast meer dan 3 m breed is; en

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

      de lengte van de overstek kleiner is dan of gelijk is aan de breedte van de watergang verminderd met 3 m gedeeld door 2.

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 2.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in een primaire watergang of secundaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.329 eerste lid, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • k f.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m; en

    • l g.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

      het balkon niet wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater.

  • 3.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten gebouw in bebouwd gebied bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 4.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten gebouw in bebouwd gebied bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • k.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 5.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      minder er meer dan 5.000 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • c d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • l m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m n.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 6.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in gebouw buiten bebouwd gebied bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • f e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost west ;

    • m.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • n k.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • o l.

      de nieuwe watergang minimaal 2 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 7.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in gebouw buiten bebouwd gebied bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 500 minder dan 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • b c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost west ;

    • k.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 8.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten gebouw in bebouwd gebied bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • m.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • o.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 9.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten gebouw in bebouwd gebied bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      minder dan 5.000 er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 10 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • l k.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • m l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n m.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 10.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • b d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt. ;

    • e g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • k m.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • l n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m o.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 11.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in gebouw buiten bebouwd gebied bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vierde vijfde lid en 4.331 4.330 , als:

    • a.

      er meer minder dan 10.000 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • f e.

      er minimaal 15 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de te verbreden nieuwe watergang geen droge sloot is wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is;

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • l.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • l n.

      de diepte van de verbreding:

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 12.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in gebouw buiten bebouwd gebied bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vierde vijfde lid en 4.331 4.330 , als:

  • 13.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten gebouw in bebouwd gebied bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vierde lid en 4.331, als:

    • a.

      minder er meer dan 5.000 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • c d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • e f.

      er minimaal 10 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • i j.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • j k.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • k l.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 14.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten gebouw in bebouwd gebied bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vierde lid en 4.331, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f d.

      er minimaal 10 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g e.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i g.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • j h.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • k i.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • l j.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 15.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 vierde lid en 4.331, als:

    • a.

      er minimaal minder dan 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • b c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • d e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e f.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • f g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g h.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • h i.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • i j.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • j k.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 16.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in gebouw buiten bebouwd gebied bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 zesde vierde lid en 4.330 4.331 , als:

  • 17.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in gebouw buiten bebouwd gebied bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 zesde vierde lid en 4.330 4.331 , als:

  • 18.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten gebouw in bebouwd gebied bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • i.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 19.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten gebouw in bebouwd gebied bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      minder dan 5.000 er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f e.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • g f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • h g.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 20.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • b d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d e.

      er minder dan minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • h i.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 21.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in een primaire watergang of secundaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.329 eerste lid, als:

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • g.

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater;

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • h.

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast meer dan 3 m breed is; en

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

    • i.

      de lengte van de overstek kleiner is dan of gelijk is aan de breedte van de watergang verminderd met 3 m gedeeld door 2.

  • 22.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in een primaire watergang of secundaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.329 eerste lid, als:

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329 zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d f.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f g.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m; en

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • g h.

      het balkon niet wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

WWWWWWW

Het opschrift van artikel 4.327 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.327 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

XXXXXXX

Het opschrift van artikel 4.328 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.328 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

YYYYYYY

Artikel 4.332 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.332 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied beschermingszone A , als: van een watergang.

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied beschermingszone B , als: van een beschoeiing.

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten in bebouwd gebied beschermingszone K van een kunstwerk , als: .

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • i.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten in een bebouwd gebied primaire watergang of secundaire watergang , als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

      het gebouw een woonboot is; en

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

      het gebouw niet wordt opgericht of aangepast in de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel of de Doorslag.

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten in een bebouwd gebied primaire watergang of secundaire watergang , als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is; en

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minder dan 0,30 m is.

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een bebouwd gebied primaire watergang of secundaire watergang , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is; en

    • h e.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

      het balkon palen heeft die in het water staan.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een bebouwd gebied primaire watergang of secundaire watergang , als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

    • e g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater; en

    • f h.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast maximaal 3 m breed is.

  • 8.

    Het is verboden om zonder om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten in een bebouwd gebied primaire watergang of secundaire watergang , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • h.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

    • g.

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater;

    • h.

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast meer dan 3 m breed is; en

    • i.

      de lengte van de overstek groter is dan de breedte van de watergang verminderd met 3 m gedeeld door 2.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten in een bebouwd gebied primaire watergang of secundaire watergang , als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • g.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan; en

    • f.

      het balkon een overstek heeft van meer dan 1 m.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten in een bebouwd gebied primaire watergang of secundaire watergang , als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • f.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 4 m is; en

    • e.

      het balkon palen heeft die in het water staan.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een bebouwd gebied primaire watergang of secundaire watergang , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt; en

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is.

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een bebouwd gebied tertiaire watergang , als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt gaat om een drijvende woning;

    • e.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

      er een oppervlakte van de watergang wordt afgedekt van minder dan 10 m2;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

      de afstand van de drijvende woning tot aan zonnepanelen of andere drijvende woningen minimaal 100 m is; en

    • g.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • h g.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

      het dwarsprofiel van de waterspiegel met meer dan 50 % bedekt wordt.

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten in een bebouwd gebied tertiaire watergang , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

      het gaat om een drijvende woning; en

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er een oppervlakte van de watergang wordt afgedekt:

      • 1°.

        van minimaal 10 m2; of

      • 2°.

        van minder dan 10 m2 waarbij de afstand van de drijvende woning tot zonnepanelen of andere drijvende woningen minder dan 100 m is.

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten in een bebouwd gebied tertiaire watergang , als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is; en

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

      het niet gaat om een drijvende woning.

    • e.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • h.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder er meer dan 5.000 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • c d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • i j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h e.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j g.

      de nieuwe watergang een primaire of tertiaire secundaire watergang wordt; en

    • k h.

      de nieuwe watergang : wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • b d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak wordt gecompenseerd gecompenseerd wordt;

    • d f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de nieuwe watergang een primaire of tertiaire secundaire watergang wordt; en

    • i j.

      de nieuwe watergang : wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h e.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j g.

      de nieuwe watergang een primaire of tertiaire secundaire watergang wordt; en

    • k h.

      de nieuwe watergang : wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i h.

      de nieuwe watergang een primaire of tertiaire secundaire watergang wordt; en

    • j i.

      de nieuwe watergang : wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • b d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • j l.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 21.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

  • 22.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

  • 23.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer minder dan 10.000 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • f e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h i.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i j.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • j k.

      er de compensatie plaatsvindt in:

  • 24.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

  • 25.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder er meer dan 5.000 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • c d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • e f.

      er minimaal 10 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g h.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • i j.

      er:

  • 26.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

  • 27.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

  • 28.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • g.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • g h.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

      er:

  • 29.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

  • 30.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder er meer dan 5.000 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • c d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen graven van een natuurvriendelijke oever; en een nieuwe watergang;

    • f.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 31.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever ;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h g.

      de compensatie plaatsvindt: in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 32.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • b d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever ;

    • d f.

      er minimaal 15 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • f i.

      de compensatie plaatsvindt: in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 33.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen graven van een natuurvriendelijke oever een nieuwe watergang ;

    • g f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h g.

      de compensatie plaatsvindt: in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 34.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

  • 35.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder er meer dan 5.000 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • c d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt. wordt gecompenseerd;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen graven van een natuurvriendelijke oever een nieuwe watergang ;

    • f g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • g h.

      de compensatie plaatsvindt:

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 36.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f e.

      er minder dan minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt. ; en

    • f.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 37.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd. ;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • h.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 38.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer minder dan 10.000 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • b g.

      er: de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

  • 39.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 15 minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt. ;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • f.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 40.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • b d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 41.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f d.

      er minder dan 10 minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt. ; en

    • e.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 42.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 43.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er: niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • f.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 44.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal minder dan 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • b c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • d f.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 45.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder er meer dan 5.000 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • c d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • e f.

      er minder dan 10 minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt. ;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 46.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

  • 47.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder er meer dan 5.000 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • c d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • d h.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd. compensatie plaatsvindt:

  • 48.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in buiten beschermingszone A van een watergang. bebouwd gebied, als:

  • 49.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in buiten beschermingszone B van een beschoeiing. bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 50.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in beschermingszone K van een kunstwerk. bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 51.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een bebouwd primaire watergang of secundaire watergang gebied, als:

    • a.

      het gebouw een woonboot is; en

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      het gebouw niet wordt opgericht of aangepast in de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel of de Doorslag.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 52.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een bebouwd primaire watergang of secundaire watergang gebied, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c b.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is; en

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minder dan 0,30 m is.

  • 53.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een bebouwd primaire watergang of secundaire watergang gebied, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is; en

    • e.

      het balkon palen heeft die in het water staan.

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 54.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een bebouwd primaire watergang of secundaire watergang gebied, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

    • g b.

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater; en

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • h c.

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast maximaal 3 m breed is.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 55.

    Het is verboden om zonder om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een buiten bebouwd primaire watergang of secundaire watergang gebied, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

    • g.

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater;

    • h.

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast meer dan 3 m breed is; en

    • i f.

      de lengte van de overstek groter is dan de breedte van de watergang verminderd met 3 m gedeeld door 2.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 56.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een buiten bebouwd primaire watergang of secundaire watergang gebied, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan; en

    • f.

      het balkon een overstek heeft van meer dan 1 m.

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 57.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een buiten bebouwd primaire watergang of secundaire watergang gebied, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c b.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 4 m is; en

    • e.

      het balkon palen heeft die in het water staan.

  • 58.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een buiten bebouwd primaire watergang of secundaire watergang gebied, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • b c.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt; en

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • c d.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 59.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een buiten bebouwd tertiaire watergang gebied, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is;

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      het gaat om een drijvende woning de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • e.

      er een oppervlakte van de watergang wordt afgedekt van minder dan 10 m2;

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • f.

      de afstand van de drijvende woning tot aan zonnepanelen of andere drijvende woningen minimaal 100 m is; en

    • g.

      het dwarsprofiel van de waterspiegel met meer dan 50 % bedekt wordt.

  • 60.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een buiten bebouwd tertiaire watergang gebied, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is;

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

    • d.

      het gaat om een drijvende woning; en

    • e.

      er een oppervlakte van de watergang wordt afgedekt:

      • 1°.

        van minimaal 10 m2; of

      • 2°.

        van minder dan 10 m2 waarbij de afstand van de drijvende woning tot zonnepanelen of andere drijvende woningen minder dan 100 m is.

  • 61.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een buiten bebouwd tertiaire watergang gebied, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is; en

    • d.

      het niet gaat om een drijvende woning.

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

ZZZZZZZ

Artikel 4.333 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.333 Vergunningplicht waterkering

AAAAAAAA

Artikel 4.336 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.336 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat de watergang niet versmald mag worden als gevolg van de activiteit;

  • c.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • i.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

BBBBBBBB

Artikel 4.338 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.338 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

  • 1.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de beschermingszone zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.340 vierde zesde lid en 4.341, als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

      de werkzaamheden binnen het dijklichaam plaatsvinden; en

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

      het te verwijderen gebouw geen fundering onder maaiveld en geen palen heeft.

  • 2.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de beschermingszone zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.340 vierde vijfde lid en 4.342 4.341 , als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

      de werkzaamheden buiten het dijklichaam plaatsvinden;

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m en maximaal 3 m is;

      het te verwijderen gebouw een fundering onder maaiveld of palen heeft; en

    • c.

      de graafwerkzaamheden werkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden; .

    • d.

      de lengte van de graafwerkzaamheden, gemeten parallel aan de primaire waterkering, maximaal 20 m is; en

    • e.

      de ontgraving voor 1 oktober ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie.

  • 3.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de beschermingszone zone waterstaatswerk van een zomerkade primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.340 vierde derde lid en 4.341, als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

      de werkzaamheden buiten het dijklichaam plaatsvinden; en

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is; en

      het te verwijderen gebouw geen fundering onder maaiveld en geen palen heeft.

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 4.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de beschermingszone zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen artikel 4.340 vierde zesde lid en 4.341 , als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is;

    • c.

      er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd met een diepte van meer dan 1 m en maximaal 3 m;

    • d a.

      de ontgraving binnen 6 maanden ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie; en

      de werkzaamheden binnen het dijklichaam plaatsvinden; en

    • e b.

      de ontgraving een lengte van maximaal 20 m, gemeten parallel aan de zomerkade, heeft.

      het gebouw geen fundering onder het maaiveld heeft of niet op palen staat.

  • 5.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de beschermingszone zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen artikel 4.340 vierde zevende lid en 4.341 , als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

      de werkzaamheden buiten het dijklichaam plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade meer dan 10 m is.

      het gebouw een fundering onder het maaiveld heeft of op palen staat; en

    • c.

      de werkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden.

  • 6.

    Bij het verwijderen van een gebouw binnen het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.340 tweede lid en 4.341, als:

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.340 derde lid, als:

  • 7.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.340 zesde lid en 4.341, als:

    • a.

      de werkzaamheden binnen het dijklichaam plaatsvinden; en

    • b.

      het te verwijderen gebouw geen fundering onder maaiveld en geen palen heeft.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatwerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan artikel 4.340 achtste lid, als het gebouw geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

  • 8.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.340 vijfde lid en 4.341, als:

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatwerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan artikel 4.340 achtste lid, als het gebouw geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

  • 9.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatswerk beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.340 derde vierde lid en 4.341, als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten er bij het dijklichaam verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      het te verwijderen gebouw geen fundering onder maaiveld en geen palen heeft.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 10.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan de artikel 4.340 zesde lid, als:

    Bij het verwijderen van een gebouw in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.340 vierde lid en 4.342, als:

    • a.

      de werkzaamheden binnen het dijklichaam plaatsvinden; en

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m en maximaal 3 m is;

    • c.

      de graafwerkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden;

    • d.

      de lengte van de graafwerkzaamheden, gemeten parallel aan de primaire waterkering, maximaal 20 m is; en

    • b e.

      het gebouw geen fundering onder het maaiveld heeft of niet op palen staat.

      de ontgraving voor 1 oktober ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie.

  • 11.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatswerk beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen artikel 4.340 zevende vierde lid en 4.341 , als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten er bij het dijklichaam verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      het gebouw een fundering onder het maaiveld heeft of op palen staat; en

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is; en

    • c.

      de werkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 12.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatswerk beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen artikel 4.340 derde vierde lid en 4.341 , als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten het dijklichaam plaatsvinden; en

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      het te verwijderen gebouw geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is;

    • c.

      er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd met een diepte van meer dan 1 m en maximaal 3 m;

    • d.

      de ontgraving binnen 6 maanden ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie; en

    • e.

      de ontgraving een lengte van maximaal 20 m, gemeten parallel aan de zomerkade, heeft.

  • 13.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatwerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan artikel 4.340 achtste lid, als het gebouw geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.340 vierde lid en 4.341, als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade meer dan 10 m is.

  • 14.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatwerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan artikel 4.340 achtste lid, als het gebouw geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

    Bij het verwijderen van een gebouw binnen het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.340 tweede lid en 4.341, als:

CCCCCCCC

Het opschrift van artikel 4.339 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.339 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

DDDDDDDD

Artikel 4.343 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.343 Vergunningplicht waterkering

EEEEEEEE

Artikel 4.346 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.346 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat de watergang niet versmald mag worden als gevolg van de activiteit;

  • c.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang (door het waterschap) niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • i.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

FFFFFFFF

Het opschrift van artikel 4.348 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.348 Aanwijzing algemene regel regels watergang

GGGGGGGG

Het opschrift van artikel 4.349 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.349 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

HHHHHHHH

Het opschrift van artikel 4.350 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.350 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

IIIIIIII

Artikel 4.354 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.354 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied beschermingszone B , als: van een beschoeiing.

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk , als: .

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten in bebouwd gebied beschermingszone A van een watergang , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

      het initiatief parallel loopt aan de watergang; en

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      de draagkracht van de weg of verharding onvoldoende is.

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • i.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • g h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk . ;

    • i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang ;

    • e d.

      er minimaal 10 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de nieuwe watergang geen een droge sloot primaire of secundaire watergang wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak wordt gecompenseerd gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g i.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • h j.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak wordt gecompenseerd; gecompenseerd wordt.

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • e g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • f h.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer minder dan 10.000 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een droge sloot primaire of secundaire watergang wordt. ; en

    • i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder er meer dan 5.000 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • c d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g h.

      de nieuwe watergang een geen droge sloot wordt. ;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • d e.

      er minimaal 10 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • f h.

      de nieuwe watergang een droge sloot tertiaire watergang wordt. ;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang ;

    • f.

      er minimaal 15 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i j.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire tertiaire watergang wordt; en

    • j k.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang. :

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 minder dan 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • b c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang ;

    • d e.

      er minimaal 15 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • f h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire tertiaire watergang wordt; en

    • h j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang. :

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i h.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire tertiaire watergang wordt; en

    • j i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang. :

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer minder dan 10.000 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • f e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j g.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • k h.

      de nieuwe watergang:

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • l i.

      de compensatie plaatsvindt in er:

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder er meer dan 5.000 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • c d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk ; .

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk ; .

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 21.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • f.

      er minimaal 15 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de te verbreden nieuwe watergang geen droge sloot is wordt; en

    • i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • j i.

      er:

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 22.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

  • 23.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer minder dan 10.000 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • f e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h g.

      de te verbreden nieuwe watergang geen droge sloot is wordt; en

    • i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • j h.

      er:

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 24.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • b d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • d g.

      er minimaal 10 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt. ; en

    • e.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • f.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • g.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • h.

      er: de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 25.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het verbreden graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 10 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • i.

      er:

  • 26.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever ;

    • f.

      er minimaal 15 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • h.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 27.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 minder dan 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • b c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever ;

    • d e.

      er minimaal 15 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • e g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 28.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen graven van een natuurvriendelijke oever een nieuwe watergang ; en

    • g f.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 29.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • f g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 30.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • f e.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 31.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f e.

      er minimaal 15 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • g.

      de er natuurvriendelijke oever geen uitsluitend een verflauwing is van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit ; en .

    • h.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 32.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

  • 33.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer minder dan 10.000 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; .

    • f e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • g f.

      de er natuurvriendelijke oever geen uitsluitend een verflauwing is van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit ; en .

    • h.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 34.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • f h.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 35.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten in bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f e.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • g f.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 36.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in de buiten bebouwd beschermingszone B van een beschoeiing. gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 37.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • e.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • e f.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt. compensatie plaatsvindt:

  • 38.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in buiten beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk. bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 39.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in beschermingszone A van een watergang bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • a e.

      het initiatief parallel loopt aan de watergang; en

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • b f.

      de draagkracht van de weg of verharding onvoldoende is.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 40.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd; en .

    • f.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 41.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen; :

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 42.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er: niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 43.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd; en .

    • d.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 44.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in buiten bebouwd gebied bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • b d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd. ; en

    • f.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 45.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd; en .

    • f.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 46.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen; :

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 47.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er: niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 48.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal minder dan 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • b c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d e.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 49.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

  • 50.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

JJJJJJJJ

Artikel 4.355 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.355 Vergunningplicht waterkering

KKKKKKKK

Artikel 4.358 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.358 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

LLLLLLLL

Het opschrift van artikel 4.360 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.360 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

MMMMMMMM

Het opschrift van artikel 4.361 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.361 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

NNNNNNNN

Artikel 4.367 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.367 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • i.

    wordt voorkomen dat door de activiteit schade ontstaat aan de taluds, waardoor uitspoeling kan ontstaan; en

  • j.

    wordt voorkomen dat door de beweiding schade ontstaat aan de taluds, waardoor oeverafkalving kan ontstaan.

OOOOOOOO

Het opschrift van artikel 4.369 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.369 Aanwijzing algemene regel regels watergang

PPPPPPPP

Artikel 4.370 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.370 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

QQQQQQQQ

Artikel 4.374 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.374 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

RRRRRRRR

Artikel 4.378 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.378 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

SSSSSSSS

Het opschrift van artikel 4.380 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.380 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

TTTTTTTT

Het opschrift van artikel 4.381 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.381 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

UUUUUUUU

Artikel 4.388 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.388 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

VVVVVVVV

Het opschrift van artikel 4.390 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.390 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

WWWWWWWW

Het opschrift van artikel 4.391 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.391 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

XXXXXXXX

Artikel 4.397 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.397 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • e.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

YYYYYYYY

Artikel 4.399 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.399 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

ZZZZZZZZ

Het opschrift van artikel 4.400 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.400 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

AAAAAAAAA

Artikel 4.403 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.403 Vergunningplicht waterkering

BBBBBBBBB

Artikel 4.406 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.406 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • e.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

CCCCCCCCC

Het opschrift van artikel 4.408 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.408 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

DDDDDDDDD

Artikel 4.414 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.414 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • c.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • d.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • e.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • h.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • i.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

EEEEEEEEE

Het opschrift van artikel 4.416 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.416 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

FFFFFFFFF

Artikel 4.422 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.422 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er moet worden voorkomen dat de doorstroming, de waterkwaliteit en de ecologische kwaliteit van de watergang zou kunnen worden aangetast; en

  • j.

    er wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

GGGGGGGGG

Het opschrift van artikel 4.424 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.424 Aanwijzing algemene regel regels watergang

HHHHHHHHH

Het opschrift van artikel 4.425 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.425 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

IIIIIIIII

Het opschrift van artikel 4.426 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.426 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

JJJJJJJJJ

Artikel 4.432 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.432 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten; en

  • i.

    watergangen die belangrijk zijn voor de water aan- en afvoer niet zonder meer mogen worden gestremd.

KKKKKKKKK

Het opschrift van artikel 4.434 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.434 Aanwijzing algemene regel regels watergang

LLLLLLLLL

Het opschrift van artikel 4.435 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.435 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

MMMMMMMMM

Artikel 4.439 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.439 Vergunningplicht waterkering

NNNNNNNNN

Artikel 4.442 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.442 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • k.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • l.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

OOOOOOOOO

Het opschrift van artikel 4.444 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.444 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

PPPPPPPPP

Artikel 4.451 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.451 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het verwijderen van een gemaal geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

QQQQQQQQQ

Het opschrift van artikel 4.453 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.453 Aanwijzing algemene regel regels watergang

RRRRRRRRR

Artikel 4.454 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.454 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

SSSSSSSSS

Het opschrift van artikel 4.455 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.455 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

TTTTTTTTT

Artikel 4.463 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.463 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het vervangen van een gemaal geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

UUUUUUUUU

Het opschrift van artikel 4.465 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.465 Aanwijzing algemene regel regels watergang

VVVVVVVVV

Het opschrift van artikel 4.466 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.466 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

WWWWWWWWW

Het opschrift van artikel 4.467 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.467 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

XXXXXXXXX

Artikel 4.474 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.474 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg en het watersysteem niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • k.

    het plaatsen van een kunstwerk geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken;

  • l.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • m.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

YYYYYYYYY

Het opschrift van artikel 4.476 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.476 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

ZZZZZZZZZ

Het opschrift van artikel 4.477 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.477 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

AAAAAAAAAA

Artikel 4.484 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.484 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtgelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

BBBBBBBBBB

Het opschrift van artikel 4.486 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.486 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

CCCCCCCCCC

Het opschrift van artikel 4.487 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.487 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

DDDDDDDDDD

Artikel 4.491 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.491 Vergunningplicht watergang

EEEEEEEEEE

Artikel 4.492 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.492 Vergunningplicht waterkering

FFFFFFFFFF

Artikel 4.495 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.495 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond leidt niet tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van het werk wordt gebruik gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het vervangen van een stuw geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

GGGGGGGGGG

Het opschrift van artikel 4.497 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.497 Aanwijzing algemene regel regels watergang

HHHHHHHHHH

Het opschrift van artikel 4.498 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.498 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

IIIIIIIIII

Het opschrift van artikel 4.499 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.499 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

JJJJJJJJJJ

Artikel 4.506 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.506 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • j.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

KKKKKKKKKK

Het opschrift van artikel 4.508 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.508 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

LLLLLLLLLL

Artikel 4.515 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.515 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het verwijderen van een sluis geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

MMMMMMMMMM

Het opschrift van artikel 4.517 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.517 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

NNNNNNNNNN

Artikel 4.524 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.524 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van het werk gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het vervangen van een sluis geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

OOOOOOOOOO

Het opschrift van artikel 4.526 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.526 Aanwijzing algemene regel regels watergang

PPPPPPPPPP

Het opschrift van artikel 4.527 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.527 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

QQQQQQQQQQ

Het opschrift van artikel 4.528 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.528 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

RRRRRRRRRR

Artikel 4.535 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.535 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • k.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • l.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

SSSSSSSSSS

Het opschrift van artikel 4.537 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.537 Aanwijzing algemene regel regels watergang

TTTTTTTTTT

Het opschrift van artikel 4.538 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.538 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

UUUUUUUUUU

Het opschrift van artikel 4.539 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.539 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

VVVVVVVVVV

Artikel 4.547 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.547 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het verwijderen van een peilscheiding geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

WWWWWWWWWW

Het opschrift van artikel 4.549 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.549 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

XXXXXXXXXX

Het opschrift van artikel 4.550 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.550 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

YYYYYYYYYY

Artikel 4.558 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.558 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    het vervangen van een peilscheiding geen wateroverlast of waterschaarste veroorzaakt; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

ZZZZZZZZZZ

Het opschrift van artikel 4.560 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.560 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

AAAAAAAAAAA

Het opschrift van artikel 4.561 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.561 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

BBBBBBBBBBB

Artikel 4.563 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.563 Meldplicht

Het is verboden om een peilscheiding te vervangen zonder dit tenminste vier twee weken voor het begin ervan te melden. Bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

CCCCCCCCCCC

Artikel 4.568 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.568 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • e.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • l.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • m.

    Indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

DDDDDDDDDDD

Het opschrift van artikel 4.570 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.570 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

EEEEEEEEEEE

Het opschrift van artikel 4.571 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.571 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

FFFFFFFFFFF

Artikel 4.578 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.578 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het verwijderen van een afsluitbare duiker geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

GGGGGGGGGGG

Het opschrift van artikel 4.580 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.580 Aanwijzing algemene regel regels watergang

HHHHHHHHHHH

Het opschrift van artikel 4.581 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.581 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

IIIIIIIIIII

Het opschrift van artikel 4.582 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.582 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

JJJJJJJJJJJ

Artikel 4.590 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.590 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het vervangen van een afsluitbare duiker geen wateroverlast of waterschaarste veroorzaakt;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

KKKKKKKKKKK

Het opschrift van artikel 4.592 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.592 Aanwijzing algemene regel regels watergang

LLLLLLLLLLL

Het opschrift van artikel 4.593 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.593 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

MMMMMMMMMMM

Het opschrift van artikel 4.594 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.594 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

NNNNNNNNNNN

Artikel 4.601 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.601 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling; en

  • k.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

OOOOOOOOOOO

Het opschrift van artikel 4.603 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.603 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

PPPPPPPPPPP

Het opschrift van artikel 4.604 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.604 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

QQQQQQQQQQQ

Artikel 4.611 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.611 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het verwijderen van een gemaal geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

RRRRRRRRRRR

Het opschrift van artikel 4.613 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.613 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

SSSSSSSSSSS

Het opschrift van artikel 4.614 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.614 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

TTTTTTTTTTT

Artikel 4.621 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.621 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

UUUUUUUUUUU

Het opschrift van artikel 4.623 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.623 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

VVVVVVVVVVV

Artikel 4.629 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.629 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit werkzaamheden, niet wordt belemmerd leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

WWWWWWWWWWW

Het opschrift van artikel 4.631 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.631 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

XXXXXXXXXXX

Het opschrift van artikel 4.632 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.632 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

YYYYYYYYYYY

Afdeling 5.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 5.1 Overgangsbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsrecht algemeen

  • 1.

    Een melding of kennisgeving van een activiteit die gedaan is voor inwerkingtreding van deze verordening geldt als een melding op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een meldplicht van toepassing is.

  • 2.

    Met een melding of kennisgeving van een activiteit die gedaan is voor inwerkingtreding van deze verordening is voldaan aan een informatieplichtop informatieplicht op grond van deze verordeningalser voordie activiteitindeze verordening als er voor die activiteit in deze verordening een informatieplichtvan informatieplicht van toepassing is.

  • 3.

    Een omgevingsvergunning voor een activiteit die onherroepelijk is en waarvoor op grond van deze verordening geen vergunningplicht bestaat, geldt als een melding als er voor die activiteit een melding is vereist op grond van deze verordening.

  • 4.

    Een omgevingsvergunning voor een activiteit die onherroepelijk is en waarvoor op grond van deze verordening geen vergunningplicht bestaat, geldt als het voldoen aan een informatieplicht als er voor die activiteit in deze verordening een informatieplichtvan informatieplicht van toepassing is.

  • 5.

    Een maatwerkvoorschriftvoor maatwerkvoorschrift voor een activiteit op grond van de regels die golden voor inwerkingtreding van deze verordening endatonherroepelijk en dat onherroepelijk is, geldt als een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening.

Artikel 5.2 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

  • 1.

    Dit artikel is van toepassing op handhavingsbesluiten anders dan bedoeld in paragraaf 4.2.8 van de Invoeringswet Omgevingswet.

  • 2.

    Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigdeen dreigde en voor de inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor de handhaving van een overtreding of dreigende overtreding van de regels bij of krachtens de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018 blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:

    • a.

      de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;

    • b.

      de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of

    • c.

      als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom:

      • 1°.

        de last volledig is uitgevoerd;

      • 2°.

        de dwangsom volledig is verbeurd en betaald; of

      • 3°.

        de last is opgeheven.

ZZZZZZZZZZZ

Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage I Begripsbepalingen

aangewezen oppervlaktewaterlichaam

een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage II van de waterschapsverordening.

beheersmaatregel

een maatregel die zich richt op het elimineren, vermijden of verkleinen van de oorzaak of het gevolg van een ongewenste gebeurtenis.

bemaling

het actief beheersen van het peil van grondwater of oppervlaktewater met bijvoorbeeld een pomp of gemaal.

beschermingszone

een aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden.

beschoeiing

een constructie veelal van staal of hout, die een oever of waterkant beschermt tegen afkalven, golven en andere invloeden die de stabiliteit van de waterkant in gevaar brengen.

binnenberm

een verbreding aan de binnendijkse zijde van de dijk om het dijklichaam extra steun te bieden en/of om zandmeevoerende wellen te voorkomen.

binnendijks

aan de polderzijde van de waterkering gelegen.

binnensloot

een sloot gelegen binnen één kadastraal perceel of tussen twee aan elkaar grenzende kadastrale percelen van één eigenaar.

binnentalud

het hellend vlak van het dijklichaam aan de binnendijkse zijde van de dijk.

boogboring met bentoniet

een boogboring waarbij bentoniet door de snijkop spuit om de boorgang open te houden.

boorstaat

een boorstaat is een log of beschrijving van een boring, met onder andere diepte, grondsoort, kleur en specifieke waarnemingen.

damwand

een verticale grond- en/of waterkerende constructie, die bestaat uit een rij losse de grond in gedreven wandelementen die door middel van een gronddichte en in sommige gevallen ook waterdichte messing-en-groefverbinding met elkaar zijn verbonden.

deklaag

een vaak slecht doorlatende bodemlaag die zich bevindt aan het maaiveld.

dijklichaam

een waterkerende constructie die bestaat uit de kruin met aan weerszijde taluds, met inbegrip van eventuele bermen en 5 meter vlak aan weerzijden (of tot aan de bodem van een naastliggende watergang).

doorstroomprofiel

de onder de waterspiegel gelegen dwarsdoorsnede van een watergang.

droge sloot

een deel van het oppervlaktewaterlichaam dat een deel van het jaar niet watervoerend is, maar wel belangrijk kan zijn voor de waterhuishouding.

dämmer

een dikke vloeibare stof die wordt gebruikt om leidingen van een relatief kleine diameter over de gehele lengte te vullen, waardoor deze blijvend flexibel en waterdicht is.

eerste vaste zandlaag

de bovenste draagkrachtige laag waar de fundering op rust.

eerste watervoerend pakket

de eerste bodemlaag vanaf het aardoppervlak (vaak opgebouwd uit zand en/of grind), waarin het grondwater zich relatief gemakkelijk kan verplaatsen en die aan de bovenzijde begrensd wordt door een mogelijk slecht doorlatende laag met een vrije waterspiegel en aan de onderzijde begrensd wordt door een ondoorlatende laag.

erosiebestendige bekleding

de afdekking van een grondlichaam, bijvoorbeeld gras of steen, ter voorkoming van uitspoeling van grond.

fauna-uitstapplaats

een voorziening langs een steile oever van een waterweg, waar (te water geraakte) dieren aan land kunnen komen.

flauwe oever

een oever met een geleidelijk oplopend talud van de watergang naar het land.

funderingscunet

een uitgegraven gedeelte in een niet draagkrachtige grondlaag, voor de aanleg van een fundering.

gebouw fysisch-chemische waterkwaliteit

een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt de kwaliteit van het water uitgedrukt in fysische en chemische eigenschappen.

gesloten dijkperiode

de periode van 1 oktober tot 1 april.

gestuurde boring

een sleufloze boortechniek voor de aanleg van ondergrondse infrastructuur.

geïsoleerde watergang

een op zichzelf staande watergang die niet is verbonden met het oppervlaktewatersysteem.

GHG

de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand, bepaald aan de hand van in peilbuis gemeten stijghoogtes ten opzichte van een bepaald niveau (maaiveld of NAP).

GLG

de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand, bepaald aan de hand van in peilbuis gemeten stijghoogtes ten opzichte van een bepaald niveau (maaiveld of NAP).

grondwatergevoelig natuurgebied

een natuurgebied dat door het waterschap als grondwatergevoelig is aangemerkt.

HAS-kast

een kast met een hoge druk aansluitset voor gasleverantie aan huishoudens en dergelijke.

hoogwatervoorziening

een gebied rond bebouwing waarvan in het peilbesluit is aangegeven dat ten behoeve van de bescherming van de fundering het oppervlaktewaterpeil op een hoger peil wordt gehouden dan het omringende gebied.

inerte goederen

goederen die geen bodembedreigende stoffen, gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen zijn of bevatten.

inkassing

een trapsgewijze afgraving die nodig is om een aan te brengen grondlichaam goed te laten hechten aan een bestaand grondlichaam.

insteek

de snijlijn van het talud van een oppervlaktewaterlichaam met het maaiveld.

insteekhaven

een plaatselijke verbreding van een watergang die de doorgaande oeverlijn onderbreekt, aangelegd ten behoeve van het afmeren van een vaartuig.

interceptiebemaling

een grondwaterbemaling in of direct naast een verontreinigingsvlek om verplaatsing van de vlek, ten gevolgen van een andere bemaling, tegen te gaan.

inundatie

het met opzet onder water zetten van land.

inwonerequivalent

een maat voor de belasting van het afvalwater met organische bestanddelen die een inwoner gemiddeld per dag produceert.

kanosteiger

een steiger die bedoeld is om een of meerdere kano’s aan te meren.

kerende hoogte

de hoogte die een kunstwerk of waterkering moet hebben. Deze hoogte is bepaald door de eis ten aanzien van overlopen en golfoverslag.

kernzone

het centrale gedeelte van een watergang dat als zodanig in de legger is aangegeven, gemeten van insteek tot insteek.

het kritische punt van de bouwput

het kritische punt van een bemaling, is het punt in een bouwput waar, met de aangelegde bemaling, de kleinste verlaging behaald kan worden.

kruin

het hoogste punt in het dwarsprofiel van het dijklichaam.

KRW-oppervlaktewaterlichaam

een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2, onder 10, van de Kaderrichtlijn Water.

kunstwerk

een civieltechnische constructie voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen, waarvoor andere materialen dan aarde en zand zijn gebruikt.

kwel

het water dat door een drukverschil vanuit de bodem omhoog komt.

kwetsbare bebouwing

de bebouwing die gevoelig is voor schade door zetting van de bodem onder andere ten gevolge van verlaging van de grondwaterstand of stijghoogte van dieper gelegen grondwater door een grondwateronttrekking.

leggerprofiel

het profiel van een waterstaatswerk zoals dat is vastgelegd in de profielenlegger.

maaiveld

de hoogteligging van het grondoppervlak in een gebied, met uitzondering van taluds en bermen of andere (kunstmatige) verhogingen dan wel verlagingen.

maalstop

de situatie waarbij het water uit een of meer polders niet meer naar de boezem wordt gepompt, doordat er een of meer poldergemalen zijn stopgezet.

natuurvriendelijke oever

een oever die ten behoeve van de ecologisch toestand en (natte) natuurwaarden is ingericht met een ondiepe 'natte' zone die oever- en watervegetatie de kans bieden zich te ontwikkelen.

NEN 6600-1

NEN 6600-1:2019 nl - Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater

NEN 6646

NEN 6646/C1:2015 nl - Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat

NEN 6966

NEN 6966:2005/C1:2006 nl - Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten - Atomaire-emissie-spectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES)

NEN-EN 12566-1

NEN-EN 12566-1:2016 en - Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks

NEN-EN 13284-1

NEN-EN 13284-1:2017 en - Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties - Deel 1: Manuele gravimetrische methode

NEN-EN 872

NEN-EN 872:2005 en - Water - Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen - Methode door filtratie over glasvezelfilters

NEN-EN-ISO 10301

NEN-EN-ISO 10301:1997 en - Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden

NEN-EN-ISO 11732

NEN-EN-ISO 11732:2005 en - Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie

NEN-EN-ISO 11885

NEN-EN-ISO 11885:2009 en - Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES)

NEN-EN-ISO 12846

NEN-EN-ISO 12846:2012 en - Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;:

NEN-EN-ISO 13395

NEN-EN-ISO 13395:1997 nl - Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie

NEN-EN-ISO 14688-1

NEN-EN-ISO 14688-1:2019+NEN 8990:2020 nl - Geotechnisch onderzoek en beproeving - Identificatie en classificatie van grond - Deel 1: Identificatie en beschrijving

NEN-EN-ISO 15587-1

NEN-EN-ISO 15587-1:2002 en - Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting

NEN-EN-ISO 15587-2

NEN-EN-ISO 15587-2:2002 en - Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur

NEN-EN-ISO 15680

NEN-EN-ISO 15680:2003 en - Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie

NEN-EN-ISO 15681-1

NEN-EN-ISO 15681-1:2005 en - Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA)

NEN-EN-ISO 15681-2

NEN-EN-ISO 15681-2:2018 en - Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA)

NEN-EN-ISO 15682

NEN-EN-ISO 15682:2001 en - Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie

NEN-EN-ISO 17294-2

NEN-EN-ISO 17294-2:2016 en - Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uraniumisotopen

NEN-EN-ISO 17852

NEN-EN-ISO 17852:2008 en - Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie

NEN-EN-ISO 17993

NEN-EN-ISO 17993:2004 en - Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie

NEN-EN-ISO 5667-3

NEN-EN-ISO 5667-3:2018 en - Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters

NEN-EN-ISO 5815-1

NEN-EN-ISO 5815-1:2019 en - Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;

NEN-EN-ISO 5815-2

NEN-EN-ISO 5815-2:2003 en - Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 2: Methode voor onverdunde monsters

NEN-EN-ISO 6878

NEN-EN-ISO 6878:2004 en - Water - Bepaling van fosfor - Ammoniummolybdaat spectometrische methode

NEN-EN-ISO 9377-2

NEN-EN-ISO 9377-2:2000 en - Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie

NEN-ISO 15705

NEN-ISO 15705:2003 en - Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode

NEN-ISO 15923-1

NEN-ISO 15923-1:2013 en - Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat

NEN-ISO 5663

NEN-ISO 5663:1993 en - Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

een oppervlaktewaterlichaam dat niet aangewezen en begrensd is in bijlage II van de waterschapsverordening.

onderbemaling

als door middel van een werk (bijvoorbeeld een pomp of schuif) een lager peil wordt gehandhaafd dan het in het peilbesluit vastgelegde peil.

onderhoudslegger

de legger bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, waarin voor delen van een waterstaatswerk een onderhoudsplichtige en een of meerdere onderhoudsplichten worden aangewezen.

onderhoudspad

een pad of strook grond gelegen langs een waterstaatswerk ten behoeve van beheerdoeleinden.

onderhoudsroute

de route die onderhoudsvoertuigen kunnen gebruiken om vanaf de kant het watersysteem te onderhouden.

onderhoudsvaarwater

een onderhoudsvaarwater dat is aangewezen en begrensd in bijlage II van de waterschapsverordening.

onderwaterdrainage

het met behulp van drainagebuizen kunstmatig ontwateren van de bodem, of brengen van oppervlaktewater in de bodem. De drainagebuizen liggen onder het winterpeil maar boven het zomerpeil, waardoor in de winterperiode de drainagebuizen draineren en in de zomerperiode de drainagebuizen oppervlaktewater in de bodem brengen.

onttrekkingsfilter

een buis of pijp die op bepaalde gedeelten op en bepaalde manier is geperforeerd om het onttrekken van grondwater mogelijk te maken.

opbarsten

het bezwijken van de grond, door het ontbreken van verticaal evenwicht in de grond, onder invloed van wateroverdrukken.

open bemaling

een vorm van bronnering voor de afvoer van vrij uit taluds en putbodem toestromend water en hemelwater door greppels of putten te graven in een bouwput tot een plaatselijk verdiept gedeelte, de pompput, waaruit het water kan worden weggepompt.

opmaling

het door middel van een werk (pomp, inlaat, stuw e.d.) handhaven van een hoger peil dan het in het peilbesluit vastgelegde peil.

oppervlaktewater

het vrij aan het aardoppervlak voorkomend water zoals sloten, rivieren, kanalen, plassen en meren.

opstuwing

een peilstijging als gevolg van verminderde doorstroming.

overige waterkering

een categorie waterkeringen, niet zijnde primaire waterkeringen, regionale waterkeringen of zomerkades.

peilafwijking

een afwijking van de waterstanden in het peilbesluit waarvoor door het waterschap een vergunning is afgegeven of die als zodanig in het peilbesluit zijn opgenomen.

peilbeheer

het vaststellen en handhaven van het waterpeil in rivieren, beken en sloten.

peilbesluit

een bestuurlijk besluit met betrekking tot de te handhaven waterhoogte in watergangen.

peilregelend kunstwerk

een ondersteunend kunstwerk voor het regelen van het waterpeil.

peilscheidend kunstwerk

een ondersteunend kunstwerk om twee peilgebieden van elkaar te scheiden.

piping

de lekstroom onder een constructie door.

plasberm

een natte oeverstrook die langs een watergang wordt aangelegd.

polderpeil

het reglementair vastgestelde waterpeil in een polder dat door de beherende instantie wordt nagestreefd.

primaire watergang

een primaire watergang dat is aangewezen en begrensd in bijlage II van de waterschapsverordening.

profiel van vrije ruimte

de vrij te houden ruimte voor het blijvend kunnen realiseren van de waterkerende functie van een kering voor in het heden en de toekomst.

profielenlegger

de legger bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet, waarin wordt beschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen.

protocol 2001

het geldende protocol 2001 voor het plaatsen van handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, zoals opgesteld door het SIKB.

protocol 2101

het geldende protocol 2101 voor het plaatsen van handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, zoals opgesteld door het SIKB.

regionale waterkering

een waterkering die is aangewezen op grond van een provinciale verordening en is opgenomen in de legger van het waterschap.

rijksdriehoeksstelsel

een projectiemethode (coördinatenstelsel) gebaseerd op de Bessel 1841 ellipsoïde met als datumpunt Amersfoort.

scheidende laag

een bodemlaag tussen twee watervoerende pakketten waar grondwater moeilijk of niet doorheen stroomt.

schermbemaling

een retourbemaling van onttrokken grondwater tussen de grondwateronttrekking en een verontreiniging, om verplaatsing van deze verontreiniging te beperken.

schutkoker

een bovengrondse koker ter bescherming van een peilbuis.

secundaire watergang

een secundaire watergang dat is aangewezen en begrensd in bijlage II van de waterschapsverordening.

septic tank

een ondergrondse opslagtank voor afval(water) van huizen die niet aangesloten zijn op een riool.

sleufbemaling

een bemaling om sleuven droog te leggen voor de aanleg van bijvoorbeeld rioleringen of transportleidingen.

slootwaaier

een waaiervormig hekwerk bij een sloot.

steiger

een constructie langs of boven het water.

stijghoogte

het potentiele peil van het wateroppervlak van het grondwater gemeten ten opzichte van een bepaald niveau (maaiveld of NAP).

straatpot

een kleine afsluitbare put in het wegdek waaronder zich bijvoorbeeld een peilbuis bevindt of een afsluiter voor een gasleiding, waterleiding en dergelijke.

talud

een onder helling gelegen vlak.

tertiaire watergang

een tertiaire watergang dat is aangewezen en begrensd in bijlage II van de waterschapsverordening.

retourbemaling

het terugbrengen van onttrokken grondwater in de bodem in hetzelfde watervoerend pakket als waarop het grondwater onttrokken is.

verbindingsduiker

een duiker met de functie om twee watergangen door een grondlichaam heen met elkaar te verbinden, waarbij de watergangen parallel aan elkaar liggen.

verdroging

alle onbedoelde effecten als gevolg van daling van de grondwaterstand op bos, natuur en landschap, zowel als gevolg van vochttekort als van mineralisatie en verandering in de invloed van kwel en neerslag.

verharde kruin

de bovenkant van een dijklichaam voorzien van verharding.

verheelde waterkering

een waterkering waarbij in de zone van 50 meter breedte, gerekend vanaf de referentiekruinlijn, een strook grond aanwezig is van 12 meter breedte met een hoogte van tenminste 0,20 meter boven de leggerhoogte. Verheelde kades zijn niet altijd in het landschap als waterkering te herkennen.

verlanden

het optreden van verlanding.

verlanding

een proces waarbij ondiepe watergangen door gebrekkig onderhoud langs natuurlijke weg in land veranderen.

vernatting

een verhoging van de grondwaterstand.

warmtevracht

een maat voor het opwarmend vermogen van het koelwater.

waterbeheerder

de aangewezen overheidsinstantie die zorgdraagt voor het beheer van watersystemen, zoals opgenomen in de Omgevingswet.

waterbezwaar

de totaal onttrokken of te onttrekken hoeveelheid (grond)water.

waterbezwaarlijkheid

de mate waarin er een kans is op nadelige effecten voor het aquatisch milieu.

watergang

een langgerekte verlaging in het terrein van natuurlijke of kunstmatige oorsprong die permanent of periodiek stromend water bevat.

waterkerend vermogen

het vermogen om een bepaalde waterdruk als gevolg van hoogwater te weerstaan.

waterkerende constructie

een constructie die tot doel heeft om water te keren.

waterkering

een kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben.

waterlijn

de snijlijn van het watervlak ter hoogte van het waterpeil met de aangrenzende gronden.

waterspiegel

het grensvlak tussen water en lucht.

watervoerend pakket

een geologische formatie waarbinnen de relatief (ten opzichte van de omgeving) hoge doorlatendheid aanzienlijk transport van grondwater mogelijk maakt.

wegzijging

de neerwaartse stroming van (grond-)water door een slecht doorlatende laag.

windsingel

een aanplanting van bomen of hagen, gebruikt als windscherm of emissiescherm.

zandbed

het bovenste gedeelte van de aardebaan, waarvan het materiaal aan bepaalde eisen moet voldoen en waarop de verharding rust.

zomerkade

de waterkering langs een rivier die bij lage afvoeren de rivier in het stroomprofiel houdt.

zone waterstaatswerk

deel van de waterkering dat als zodanig in de legger is aangegeven. In de zone waterstaatwerk gelden beperkingen ten aanzien van het gebruik.

AAAAAAAAAAAA

Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage II Overzicht Informatieobjecten

Bebouwd gebied

/join/id/regdata/ws0636/2023/Rode_contour/nld@2023‑12‑01

Beheergebied Oost

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_O_ARK/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_O_ARK/nld@2024‑10‑16;1003

Beheergebied West

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_W_ARK/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_W_ARK/nld@2024‑10‑16;1003

Beschermingszone A van een watergang

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_BZ_A/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone B van een beschoeiing

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_BZ_B/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone K van een kunstwerk

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_BZ_K/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_BZ_peilregulerende_kunstw/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone niet verheelde overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_BZ_nietverh/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone niet verheelde regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_BZ_nietverh/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_BZ/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_PK_BZ/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_BZ/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone zomerkade

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_ZK_BZ/nld@2023‑12‑01

Enkele Wiericke en bovenloop Kromme Rijn

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_VW_bKRR_EWI/nld@2023‑12‑01

Grondwatergevoelig natuurgebied

/join/id/regdata/ws0636/2023/GW_natuur_18B/nld@2023‑12‑01

Klei op veen- of veengronden

/join/id/regdata/ws0636/2023/BO_VenKopV/nld@2023‑12‑01

Natuurvriendelijke oever

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_NVO/nld@2023‑12‑01

Onderhoudsvaarwater

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_OHVW/nld@2023‑12‑01

Waterkering langs de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW_GHIJ/nld@2023‑12‑01

Primaire droge sloot

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_PW_DP/nld@2023‑12‑01

Primaire watergang

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_PW_KZ/nld@2023‑12‑01

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_PW_KZ/nld@2024‑10‑16;1003

Profiel van vrije ruimte van primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_PK_PVVR/nld@2023‑12‑01

Secundaire watergang

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_SW_KZ/nld@2023‑12‑01

Tertiaire watergang met geborgde afmetingen

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_TW_geb_afm/nld@2023‑12‑01

Tertiaire droge sloot

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_TW_DP/nld@2023‑12‑01

Tertiaire watergang

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_TW_KZ/nld@2023‑12‑01

Droge sloot

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_DP/nld@2023‑12‑01

Utrechtse Heuvelrug

/join/id/regdata/ws0636/2023/Utrechtse_Heuvelrug/nld@2023‑12‑01

Vaarweg

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_VW/nld@2023‑12‑01

Watergang met groot afvoerdebiet

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_GA/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk niet verheelde overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW_nietverh/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk niet verheelde regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_ZWW_nietverheeld/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_PK_ZWW/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_ZWW/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk van een verheelde overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW_verheeld/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk van een verheelde regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_ZWW_verheeld/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk zomerkade

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_ZK_ZWW/nld@2023‑12‑01

Gebied met minimaal duikerdiameter 0.80 meter

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_08/nld@2023‑12‑01

Aangewezen oppervlaktewaterlichaam

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_aangew/nld@2023‑12‑01

BBBBBBBBBBBB

Binnen bijlage III wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

Figuur 3.1 PROFIELEN WATERKERINGEN Dijklichaam

Figuur 3.1 Dijklichaam

alternatieve tekst voor Figuur

Link

Uitleg: Schematische weergave van een dijklichaam bij verschillende profielen, al dan niet met een teensloot.

Figuur 3.2 Zone Waterstaatswerk

Link

Uitleg: Vier varianten van een waterkering waarbij telkens de zone waterstaatswerk is aangegeven.

Figuur 3.3 Begrippen waterkering

Link

Uitleg: 3D weergave van een waterkering waarin deze begrippen aangegeven zijn: buitenberm, buitenteen, buitentalud, kruin, binnentalud, binnenteen, binnenberm en teemsloot.

CCCCCCCCCCCC

Binnen bijlage III wordt na sectie 3.1 twee secties ingevoegd, luidende:

Figuur 3.2 Zone Waterstaatswerk

alternatieve tekst voor Figuur

Link

Uitleg: Vier varianten van een waterkering waarbij telkens de zone waterstaatswerk is aangegeven.

Figuur 3.3 Begrippen waterkering

alternatieve tekst voor Figuur

Link

Uitleg: 3D weergave van een waterkering waarin deze begrippen aangegeven zijn: buitenberm, buitenteen, buitentalud, kruin, binnentalud, binnenteen, binnenberm en teemsloot.

DDDDDDDDDDDD

Binnen bijlage IV wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

Figuur 4.1 TOEPASSING VAN KLEI BINNEN DE ZONE WATERSTAATSWERK Toepassing van klei binnen de zone waterstaatswerk

Figuur 4.1 Toepassing van klei binnen de zone waterstaatswerk

alternatieve tekst voor Figuur

Link

Uitleg: Drie dwarsdoorsneden van een waterkering waarbij is aangegeven waar welke klasse klei toegepast moet worden. De bovenste doorsnede is een primaire waterkering, daaronder een regionale kering met en dan een zonder verharding op de kruin.

Figuur 4.2 Indeling en benaming grondsoorten obv gehaltes lutum silt en zand

Link

Uitleg:Indeling en benaming van grondsoorten naar de gehaltes aan lutum, silt en zand conform NEN-EN- ISO-14688.

Figuur 4.3 Eisen klei

Link

Uitleg:Toelichting over het toepassen van klei binnen de zone waterstaatswerk

EEEEEEEEEEEE

Binnen bijlage IV wordt na sectie 4.1 twee secties ingevoegd, luidende:

Figuur 4.2 Indeling en benaming grondsoorten o.b.v. gehaltes lutum silt en zand

alternatieve tekst voor Figuur

Link

Uitleg: Indeling en benaming van grondsoorten naar de gehaltes aan lutum, silt en zand conform NEN-EN- ISO-14688.

Figuur 4.3 Eisen klei

alternatieve tekst voor Figuur

Link

Uitleg: Toelichting over het toepassen van klei binnen de zone waterstaatswerk

FFFFFFFFFFFF

Binnen bijlage V wordt het volgende opschrift op de aangegeven wijze gewijzigd:

1. Algemene toelichting Inleiding

GGGGGGGGGGGG

Het opschrift van sectie 1. wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

1. Inleiding

HHHHHHHHHHHH

Binnen bijlage V wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

2. Omgevingswet: verbeterdoelen van de stelselherziening

De Omgevingswet maakt onderdeel uit van een complete stelselherziening van het omgevingsrecht. De invoering van de waterschapsverordening van HDSR draagt bij aan de landelijke verbeterdoelen die zijn beoogd met de invoering van de Omgevingswet: een inzichtelijk omgevingsrecht, waarin de leefomgeving centraal staat, waarin ruimte is voor maatwerk en waarin besluitvorming over projecten sneller en beter verloopt.

[Vervallen]

IIIIIIIIIIII

Binnen bijlage V wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

3. Bestuurlijke opdracht

In maart 2020 heeft het algemeen bestuur van HDSR een aantal uitgangspunten vastgesteld voor het opstellen van de waterschapsverordening. Deze zijn als volgt:

  • Sturingsfilosofie. De Omgevingswet leidt tot een cultuurverandering. Er zal op onderdelen een verschuiving optreden van een rechtmatige overheid naar een meer netwerkende overheid waarbij ruimte is voor participatie.

  • Van keur naar waterschapsverordening. De huidige “ja, mits-keur” werkt goed in de praktijk. De keur en uitvoeringsregels zullen als uitgangspunt worden gebruikt voor de waterschapsverordening.

  • Overgangstermijn. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het waterschap een termijn van 2 jaar om een waterschapsverordening op te stellen die voldoet aan alle juridische en digitale eisen (overgangstermijn). Indien nodig maakt HDSR gebruik van de overgangstermijn.

  • Bruidsschat en ecologie. HDSR zal de bruidsschat bestaande uit de huidige rijksregels eerst 1:1 over nemen. Onderkend wordt dat aanpassen van de kwaliteitsregels niet kan zonder afstemming met andere netwerkpartners binnen hetzelfde stroomgebied: gemeenten, provincies, waterschappen en Rijkswaterstaat. Die afstemming vraagt tijd.

  • Bevoegdheidsverdeling. De regelgevende bevoegdheid ligt primair bij het algemeen bestuur. Om te zorgen voor flexibiliteit is het wenselijk de bevoegdheid tot vaststelling van de regels voor uitvoering van specifieke activiteiten te delegeren aan het college, evenals de koppeling en vaststelling van geografische informatie (werkingsgebieden en beperkingengebieden).

  • Participatie. Met de Omgevingswet wordt participatie steeds belangrijker. HDSR wil graag samen met de omgeving optrekken; de winst bij het opstellen van de regels zit aan de voorkant.

  • Samenwerking. HDSR gaat door op de ingeslagen weg en zoekt waar mogelijk de samenwerking met netwerkpartners. De Omgevingswet, de bijbehorende bruidsschat en het werken aan de één-loket gedachte maakt intensieve samenwerking noodzakelijk.

  • Aansluiting andere onderwerpen/projecten. Implementatie van de Omgevingswet is een complex project. Bij het opstellen van de waterschapsverordening is aandacht voor en doorwerking van andere onderwerpen en projecten bij HDSR, zoals de Visie VTH, actualisering leggers en keurkaarten, digitaliseringsslag, Waterbeheerprogramma (2022), grondwater en klimaatadaptatie en duurzaamheid.

[Vervallen]

JJJJJJJJJJJJ

Binnen bijlage V wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

4. Ontsluiting in Digitaal Stelsel Omgevingswet

4.1 Inleiding

Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) ondersteunt overheden bij de uitvoering van de Omgevingswet. Een van de onderdelen van het DSO is het Omgevingsloket. Dit is een digitaal loket waar initiatiefnemers en betrokkenen snel kunnen zien wat er mag in de fysieke leefomgeving. Dit is de centrale plek waar alle digitale informatie daarover samenkomt.

Via het Omgevingsloket kan een ieder:

  • via een vragenboom controleren of een idee mag worden uitgevoerd op een locatie (Vergunningcheck);

  • vergunningen aanvragen, meldingen doen en informatie geven (Aanvragen); en

  • zien welke regels gelden op een locatie (Regels op de kaart).

4.2 Juridische regels

De waterschapsverordening van HDSR wordt onder de Omgevingswet ontsloten via het Omgevingsloket van het DSO en zal te vinden zijn via regels op de kaart. Nieuw is dat de regels over activiteiten zijn gekoppeld aan geometrisch aangewezen en begrensde werkingsgebieden, waarbij een ieder met een eenvoudige klik op een kaart kan zien welke regels op het betreffende gebied van toepassing zijn. Om dit mogelijk te maken, moet iedere individuele regel van HDSR voorzien worden van een zogenoemd werkingsgebied en op een kaartlaag aangeleverd worden. Waar geen specifiek werkingsgebied is benoemd, geldt het hele beheergebied van HDSR als werkingsgebied.

4.3 Toepasbare regels

Het Omgevingsloket van het DSO maakt ook inzichtelijk onder welke voorwaarden activiteiten zijn toegestaan. Om dit mogelijk te maken, zijn naast de juridische regels ook zogenaamde toepasbare regels opgesteld. Zo kan aan de hand van vragen die men doorloopt in het DSO (Vergunningcheck) worden bepaald of er al dan niet een vergunning aangevraagd moet worden, of dat er bijvoorbeeld alleen een meldplicht of informatieplicht geldt.

[Vervallen]

KKKKKKKKKKKK

Binnen bijlage V wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5. Regels in de waterschapsverordening

5.1 Beslismodel schrijven regels

Bij het schrijven van de juridische regels in hoofdstukken 2, 3 en 4 van de waterschapsverordening en de bijbehorende toepasbare regels voor het Omgevingsloket heeft HDSR gebruik gemaakt van een beslismodel. Dit is gedaan om consistente regels te maken. Het beslismodel vormt de basis voor zowel de juridische als de toepasbare regels. Hierdoor blijven beide op elkaar afgestemd.

5.2 Activiteiten

Activiteitgerichte regels

De waterschapsverordening is activiteitgericht opgebouwd. Uitgangspunt zijn de activiteiten die burgers en bedrijven willen verrichten nabij waterstaatswerken of invloed hebben op het watersysteem of zuiveringtechnische werken. Dit betekent dat de hoofdstukken, afdelingen en paragrafen zijn geordend naar de relevante activiteiten waar HDSR regels over stelt. In de keur waren de regels over activiteiten bij watergangen en waterkeringen apart te vinden, deze zijn onder de nieuwe regels beleidsneutraal samengevoegd.

De activiteitgerichte benadering komt terug in de hoofdstukindeling van de waterschapsverordening. Hoofdstukken 2, 3 en 4 bevatten regels over activiteiten, waarbij de aard van de activiteiten bepalend is. Hierbij is aansluiting gezocht bij het begrip wateractiviteit en de bruidsschatregels. Hieronder is in de leeswijzer waterschapsverordening een nadere toelichting opgenomen over de inhoud van de hoofdstukken.

Activiteiten

Aanleggen

Als een voorgenomen activiteit ziet op hetaanleggen, dan gelden de regels zoals opgenomen onderaanleggen. De regels vooraanleggenzijn van toepassing indien objecten worden aangelegd of vergroot. Er zijn voor de initiatiefnemer verschillende uitkomsten mogelijk, afhankelijk van de soort activiteit.

Verwijderen

Als een voorgenomen activiteit ziet op hetverwijderenvan iets, dan gelden de regels zoals opgenomen onderverwijderen. De regels voorverwijderenzijn van toepassing als objecten (deels) worden weggehaald. In dat geval zijn er voor de initiatiefnemer verschillende uitkomsten mogelijk, afhankelijk van de soort activiteit.

Vervangen

In algemene zin is er in de regels vanuit gegaan dat het vervangen van iets, gelijk is aan hetverwijd eren en het (opnieuw) aanleggen ervan. Initiatiefnemer moet dan voor deze activiteit twee aparte beoordelingen doen en in het uiterste geval twee aparte vergunningen aanvragen. Wordt een object verwijderd en op dezelfde locatie eenzelfde object teruggeplaatst dan zijn dus de regels voor verwijderen en aanleggen van toepassing. Bij sommige activiteiten zijn specifieke regels opgesteld voor hetvervangen. In dat geval gelden niet de algemene regels voor verwijderen en aanleggen maar dienen de specifieke(re) regels onder het kopjevervangente worden gevolgd.

Verplaatsen

Wordt een object verwijderd en op een andere locatie teruggeplaatst dan is er sprake van verplaatsen. De regels die gelden voorverwijderenenaanleggenzijn dan van toepassing.

Wijzigen

In de waterschapsverordening komt de activiteitwijzigenniet voor. Daardoor zou het mogelijke misverstand kunnen ontstaan dat voor de activiteit ‘wijzigen’ enkel de zorgplicht zou gelden. Dit is onjuist. Afhankelijk van het soort wijziging zijn de regels vanaanleggenvan toepassing, bijvoorbeeld het vergroten van een dam met duiker. Wordt daarentegen een dam met duiker verkleind dan zijn de regels voorverwijderenvan toepassing. Gaat het om het wijzigen van een locatie dan is sprake vanverplaatsenen zijn de regels die gelden voorverwijderenenaanleggendan van toepassing.

5.3 Verplichtingen

Het ‘nee, tenzij’-principe in hoofdstuk 2: bruidsschat

Hoofdstuk 2 bevat regels over diverse lozingsactiviteiten op regionaal water en zuiveringtechnische werken uit de bruidsschat. Hier is het ‘nee, tenzij’-principe van toepassing. Als de lozing niet is geregeld in één van de afdelingen van hoofdstuk 2, dan is een omgevingsvergunning vereist (vangnetvergunningplicht). Voor alle lozingen geldt een vergunningplicht, tenzij de lozing is vrijgesteld. Dit komt door de manier waarop de bruidsschatregels door het Rijk zijn opgesteld en overgedragen aan de waterschappen.

Het 'ja, mits'-principe in hoofdstuk 3 en 4

Net als bij de keur en de bijbehorende uitvoeringsregels het geval was, geldt ook bij een groot gedeelte (hoofdstuk 3 en 4) van de waterschapsverordening het ‘ja, mits’-principe. Dat betekent dat in beginsel handelingen in het watersysteem zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan de zorgplicht, tenzij expliciet in deze verordening anders is bepaald. Als dat laatste het geval is, kunnen er verschillende soort regels gelden: algemene regels, informatieplicht, meldplicht, vergunningplicht, maatwerkvoorschrift en algeheel verbod. De zwaarste verplichting voor de betreffende activiteit geldt.

Het ‘ja-mits’-principe geldt als gezegd voor de regels in hoofdstuk 3 (wateronttrekkingsactiviteiten) en 4 (beperkingengebiedactiviteiten) van de waterschapsverordening. Deze regels zijn namelijk omgezet uit de keur en de uitvoeringsregels.

Soorten verplichtingen

De waterschapsverordening is het instrument waarmee HDSR regels kan stellen over activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving. HDSR kan verschillende soorten verplichtingen (regels) opnemen. Hieronder volgt een toelichting op de belangrijkste: specifieke zorgplicht, algemene regels, meldplicht, informatieplicht, vergunningplicht, algeheel verbod en maatwerkvoorschriften.

Specifieke zorgplicht

Bij het verrichten van een activiteit geldt de specifieke zorgplicht als uitgangspunt. Hierin wordt geformuleerd waar de initiatiefnemer ten minste rekening moet houden bij het verrichten van een activiteit. De specifieke zorgplicht geldt ook als een vangnet. Dat betekent dat als er niets geregeld is, de specifieke zorgplicht altijd van toepassing is. HDSR kan bestuurlijk optreden op grond van (het overtreden van) deze specifieke zorgplicht.

Algemene regel

Algemene regels zijn regels (voorschriften) die voor iedereen gelden. Degene die de activiteit verricht waarbij algemene regels zijn aangewezen, moet zich houden aan voorschriften van die algemene regels. HDSR heeft algemene regels en combineert deze al dan niet met een informatieplicht of een meldplicht.

Informatieplicht, meldplicht

In de waterschapsverordening is een duidelijk verschil gemaakt tussen een informatieplicht en een meldplicht. Een informatieplicht is een verplichting om informatie te verstrekken gedurende het verrichten van een activiteit of binnen een bepaalde termijn voorafgaand aan het starten van een activiteit, zonder dat daaraan een verbod is gekoppeld de activiteit te verrichten. Bijvoorbeeld als het waterschap graag op de hoogte wil zijn van een activiteit, om nadien de leggerkaart te kunnen aanpassen. Bij een meldplicht is het verboden om de activiteit of bepaalde onderdelen daarvan te starten zonder binnen een gestelde termijn een melding te doen. Zonder melding mag dan niet worden gestart met de werkzaamheden. Achterliggende gedachte is dat HDSR de werkzaamheden kan beoordelen en kan bezien of eventuele maatwerkvoorschriften noodzakelijk zijn. Daarnaast stelt deze systematiek HDSR in staat om medewerkers van het team Toezicht en Handhaving eventueel te kunnen laten controleren op de werkzaamheden.

Vergunningplicht

Als voorafgaande toestemming van HDSR noodzakelijk wordt geacht, wordt in de waterschapsverordening een omgevingsvergunning vereist. In dat geval is een initiatiefnemer dus verplicht vooraf bij HDSR toestemming te vragen om de activiteit te mogen uitvoeren. Het gaat hier om een verbodsbepaling, het is verboden om de activiteit uit te voeren zonder omgevingsvergunning. Het beoordelingskader is in principe opgenomen in de waterschapsverordening. Het is mogelijk dat door HDSR beleidsregels worden opgesteld, om meer kader te geven aan discretionaire bevoegdheden. Voordat initiatiefnemers een aanvraag of melding definitief indienen, kunnen ze deze eerst als conceptverzoek indienen. Met deze optie kunnen initiatiefnemers laten controleren of hun aanvraag compleet is en of de juiste informatie is ingevuld. Een initiatiefnemer heeft ook de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Daarbij kan samen met het waterschap worden besproken wat het waterschap nodig heeft om een besluit te kunnen nemen. Ook kan worden besproken of een voorgenomen initiatief realiseerbaar is of dat er nog wijzigingen in de plannen noodzakelijk zijn. Na afweging van alle relevante belangen kan HDSR al dan niet de omgevingsvergunning voor een wateractiviteit verlenen onder voorwaarden.

Algeheel verbod

Een activiteit kan in een bepaald gebied aanzienlijke nadelige gevolgen hebben op de te bereiken doelen van het waterschap. In een dergelijk geval heeft HDSR ervoor gekozen om een algeheel verbod voor het verrichten van deze activiteit in de waterschapsverordening op te nemen. Dat betekent dat deze activiteit verboden is.

Maatwerkvoorschriften

HDSR heeft in hoofdstuk 1 van de waterschapsverordening onderwerpen gewezen waarvoor het dagelijks bestuur (het college) maatwerkvoorschriften kan stellen, zie artikel 1.10. Een

maatwerkvoorschrift is een beschikking waarmee het waterschap in een individueel geval aan een initiatiefnemer de verplichting oplegt om te voldoen aan bepaalde voorschriften in aanvulling op of afwijking van een geldende algemene regel van de waterschapsverordening.

Indieningsvereisten

De indieningsvereisten die in de waterschapsverordening worden gevraagd, zijn aanvullend op de algemene gegevens die op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 7.2 van de Omgevingsregeling worden gevraagd. In hoofdstuk 1 zijn de algemene gegevens en bescheiden opgenomen (voor informatie- en meldplicht en ongewoon voorval). De specifieke gegevens en bescheiden voor lozingsactiviteiten, wateronttrekkingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten zijn in de afdeling ‘algemeen’ bij de betreffende hoofdstukken opgenomen. Waar nodig zijn per activiteit aanvullende indieningsvereisten opgenomen.

De indieningsvereisten vormen de juridische basis voor de aanvraagformulieren in het omgevingsloket van het DSO. Deze formulieren worden opgebouwd met 'toepasbare regels',  gebaseerd op de indieningsvereisten.

5.4 Diverse onderwerpen

Doelstellingen

In de tekst van hoofdstuk 1 is duidelijk gemaakt welke doelstellingen met de regels worden gediend. Doordat de regels zijn gekoppeld aan de doelen die zij dienen, neemt de transparantie van de regels toe.

Beoordelingsregels

Een beoordelingsregel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van de waterschapsverordening wordt verleend. Per geval bekijkt HDSR of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Een omgevingsvergunning op grond van de waterschapsverordening kan enkel worden verleend of geweigerd op basis van gronden die in de waterschapsverordening zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 5.30 van de Omgevingswet. Als een activiteit vergunningplichtig is op grond van de waterschapsverordening, zijn ook beoordelingsregels opgenomen om de vergunningaanvraag te kunnen toetsen. Waterschappen kunnen hun beoordelingsregels baseren op (de essentie van) bestaande beleidsregels.

Lozen

Onder de Omgevingswet verandert de betekenis van het begrip ‘lozen’. De lozingsregels gaan straks niet alleen over de kwaliteit van het water, maar ook over hoeveelheden (kwantiteit) te lozen water.

Delegatiebesluit

De waterschapsverordening wordt in principe vastgesteld door het algemeen bestuur. Artikel 2.8 van de Omgevingswet biedt het algemeen bestuur de mogelijkheid om het vaststellen van delen van de waterschapsverordening te delegeren aan het dagelijks bestuur. Het delegatiebesluit geeft de reikwijdte aan van de gedelegeerde bevoegdheid. HDSR maakt gebruik van de mogelijkheid tot delegatie van delen van de waterschapsverordening aan het college. Dit wordt gedaan via een apart delegatiebesluit.

5.5 Bruidsschatregels

Het Rijk heeft via de bruidsschat regelgeving over lozingen aan de waterschappen overgedragen, zo ook aan HDSR. De lozingsregels uit de bruidsschat zijn verwerkt in hoofdstuk 2 van de waterschapsverordening. De regels uit de bruidsschat zijn omgeschreven in de stijl en de structuur van de overige teksten van de waterschapsverordening (hoofdstukken 3 en 4). Hierbij zijn geen inhoudelijke veranderingen doorgevoerd. Dit is beleidsneutraal gedaan. De bruidsschatregels bevatten naast de lozingsregels ook enkele andere onderdelen die verwerkt zijn in de waterschapsverordening. De algemene bepalingen, zoals begrippen en beoordelingsregels, zijn verwerkt in hoofdstuk 1. De regels over wateronttrekkingsactiviteiten staan in hoofdstuk 3. De aanvraagvereisten omgevingsvergunning voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk zijn verwerkt in hoofdstuk 4. De begrippen uit de bruidsschat staan in bijlage I en de aangewezen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen in bijlage II.

5.6 Instructieregels: Rijk en provincies

Bij het vaststellen van de regels in de waterschapsverordening moet HDSR voldoen aan de instructieregels van het Rijk (hoofdstuk 6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving) en van de provincie Zuid-Holland en de provincie Utrecht. De provinciale instructieregels zijn te vinden in de betreffende omgevingsverordening. Het gaat om de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening en de Omgevingsverordening provincie Utrecht 2022. Daarbij is rekening gehouden met de meeste recente door provinciale staten vastgestelde ontwerp-omgevingsverordeningen. De instructieregels zijn verwerkt in de waterschapsverordening.

[Vervallen]

LLLLLLLLLLLL

Binnen bijlage V wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

6. Wijzigingen

Behalve dat HDSR regels over o.a. lozingen via de bruidsschat van het Rijk heeft gekregen, zijn ten opzichte van de keur een aantal wijzigingen doorgevoerd in de waterschapsverordening:

  • Nautisch: De regels op het gebied van nautisch vaarwegbeheer en scheepvaart komen niet terug in de waterschapsverordening. Deze worden opgenomen in aparte verkeersbesluiten.

  • Onderhoudsplichten: De bepalingen met betrekking tot de onderhoudsverplichtingen uit de keur komen niet terug in de waterschapsverordening. Onder de Omgevingswet mogen onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen namelijk niet in de waterschapsverordening worden opgenomen. Dit volgt uit artikel 2.2 lid 2 Omgevingsbesluit. De onderdelen van de keur die onderhoudsverplichtingen bevatten worden opgenomen in een aparte onderhoudsverordening die gelijktijdig van kracht wordt met de waterschapsverordening. De regels inzake onderhoud zijn dan te vinden in de nieuwe onderhoudsverordening en de onderhoudslegger op grond van de Waterschapswet.

  • Strafbepaling: Een strafbepaling komt niet terug in de waterschapsverordening. De strafbaarstelling voor activiteiten in de waterschapsverordening is direct geregeld in de Wet op de economische delicten.

  • Diverse wijzigingen: De regels zijn op onderdelen gewijzigd; dit is gedaan met het oog op consistentie van de regelgeving, als ook om de regels gemakkelijker te kunnen modeleren voor ontsluiting in het DSO. Welke wijzigingen dit betreft is te vinden in de oplegger behorende bij de bekendmaking van de waterschapsverordening.

[Vervallen]

MMMMMMMMMMMM

Binnen bijlage V wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

7. Leeswijzer waterschapsverordening

7.1 Inleiding

De waterschapsverordening bestaat uit vijf hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat algemene bepalingen die relevant zijn voor de gehele verordening.

  • Hoofdstuk 2 gaat over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk.

  • Hoofdstuk 3 gaat over wateronttrekkingsactiviteiten met betrekking tot oppervlaktewater of grondwater en over het infiltreren van water.

  • Hoofdstuk 4 bevat regels over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk in beheer bij HDSR.

  • Hoofdstuk 5 bevat overgangs- en slotbepalingen.

De bijlagen bij de waterschapsverordening bevatten de begripsbepalingen voor de toepassing van deze waterschapsverordening (bijlage I), de aanwijzing en begrenzing van werkingsgebieden (bijlage II), de profielen van waterkeringen (bijlage III), toepassingen van klei binnen de zone waterstaatswerk (bijlage IV) en er wordt afgesloten met de algemene toelichting en artikelsgewijze toelichting (bijlage V).

7.2 Toelichting hoofdstukken

Hoofdstuk 1

Het eerste hoofdstuk bevat de bepalingen die betrekking hebben op de hele waterschapsverordening. Vanwege de leesbaarheid is ervoor gekozen om de begrippen in bijlage I op te nemen. De begrippen uit de Omgevingswet en de algemene maatregelen van bestuur zijn van toepassing op deze waterschapsverordening deze zijn in deze waterschapsverordening niet herhaald.

De begrippen in bijlage I vormen een aanvulling op de rijksbegrippen. Naast de begrippen zijn in hoofdstuk 1 het toepassingsbereik, de geometrische begrenzing (met een verwijzing naar Bijlage II), een bepaling over waterstaatswerken die nog niet geometrisch begrensd zijn, de normadressaat, de specifieke zorgplicht, maatwerkvoorschriften, de algemene indieningsvereisten en de algemene beoordelingsregel voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten te vinden. Ook bevat hoofdstuk 1 de doelen (oogmerken) die de basis vormen voor de activiteitgerichte regels in hoofdstuk 2, 3 en 4.

Hoofdstuk 2

Het tweede hoofdstuk moet iets anders gelezen worden dan het derde en het vierde hoofdstuk van deze waterschapsverordening. Dit hoofdstuk bevat de verplichtingen die het waterschap stelt met betrekking tot lozingen. In de eerste afdeling dit hoofdstuk zijn de bepalingen te vinden die gelden voor heel hoofdstuk 2, bijvoorbeeld de invulling van de specifieke zorgplicht specifiek voor lozingsactiviteiten. Als de lozingsactiviteit niet is vrijgesteld in hoofdstuk 2 dan geldt de vangnetvergunningplicht. Elke activiteitgerichte afdeling in hoofdstuk 2 is op dezelfde wijze opgebouwd en kan als volgt gelezen worden:

  • De afdeling start met een toepassingsbereik, dit artikel geeft aan op welke lozingsactiviteit de betreffende afdeling ziet.

  • Vervolgens worden de algemene regels die gelden aangewezen (de voorschriften en eventueel een informatieplicht). Dit artikel geeft aan in welke situatie welke algemene regel van toepassing is. Als deze situatie op u van toepassing is dan kunt u de activiteit uitvoeren, mits u voldoet aan de betreffende algemene regels die worden aangewezen. Vaak zit hier ook een informatieplicht bij.

  • Als er in het voorgaande artikel een algemene regel is aangewezen vindt u in dit artikel de betreffende voorschriften, deze gaan vaak gecombineerd met de emissiegrenswaarden van de betreffende lozing.

  • Als er nog specifieke andere algemene regels van toepassing zijn, dan zijn die te vinden in de opvolgende artikelen in de afdeling (bijvoorbeeld meet-en rekenbepalingen, werkinstructies e.d,).

  • De afdeling eindigt vaak met een informatieplicht, hier staat altijd een termijn bij en ook de gegevens en bescheiden die aan het waterschap overhandigt moeten worden.

Hoofdstukken 3 en 4

Deze hoofdstukken zijn als volgt opgebouwd:

  • De eerste afdeling bevat de algemene bepalingen die gelden voor het gehele hoofdstuk.

  • Elke daaropvolgende afdeling is een specifieke waterontrekkingsactiviteit (hoofdstuk 3) of beperkingengebiedactiviteit (hoofdstuk 4). Voor hoofdstuk 4 zijn alle bepalingen met betrekking tot deze activiteit zijn te vinden in de afdeling zelf. Voor bijvoorbeeld ‘brug aanleggen’ hoeft niet meer gekeken te worden naar het aanleggen van een brug bij een watergang als aparte activiteit naast het aanleggen van een brug bij een waterkering (zoals in de uitvoeringsregels behorende bij de keur wel het geval was). Alle regels met betrekking tot het aanleggen van een brug die het waterschap stelt zijn nu te vinden in de afdeling ‘brug aanleggen’.

Een activiteitgerichte afdeling uit hoofdstuk 3 en 4 is als volgt opgebouwd:

  • De eerste paragraaf bevat de algemene bepalingen die gelden voor de hele afdeling. Er is bijvoorbeeld een uitwerking te vinden van de specifieke zorgplicht per activiteit. Deze zorgplicht geldt altijd. Als in de opvolgende paragrafen geen algemene regels, vergunningplichten of algeheel verboden zijn aangewezen dan geldt er voor de activiteit vanuit het waterschap enkel de specifieke zorgplicht.

  • De volgende paragraaf is de paragraaf die aanwijst welke algemene regels wanneer van toepassing zijn voor de betreffende activiteit. Hier kan sprake zijn van een algemene regel al dan niet gecombineerd met een informatieplicht of een meldplicht. Zodra er een vergunningplicht of een algeheel verbod geldt zijn deze algemene regels en bijbehorende vrijstellingen niet van toepassing. Om deze reden is een voorrangsbepaling opgenomen. Als er in de opvolgende paragrafen geen vergunningplicht of algeheel verbod is aangewezen gelden enkel de voorschriften (eventueel gecombineerd met een informatieplicht of een meldplicht) uit de aangewezen algemene regels in deze paragraaf.

  • In de daaropvolgende paragraaf zijn de vergunningplichtige gevallen voor de activiteit aangewezen. Mocht er sprake zijn van een van de aangewezen situaties dan geldt er voor de activiteit op die locatie een vergunningplicht, tenzij er daaronder nog een algeheel verbod geldt. In dat geval is er in de voorrangsbepaling opgenomen dat er geen sprake is van een vergunningplicht als er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

  • Als er een algeheel verbod geldt voor de activiteit staat deze aanwijzing onderaan de afdeling. Zodra de aangewezen situatie van toepassing is, is het verboden om de activiteit uit te voeren op de betreffende locatie.

7.3 Oorsprong regels keur

De huidige uitvoeringsregels uit deel 1 (handelingen met betrekking tot oppervlaktewater) en 2 (handelingen met betrekking tot een waterkering) zijn grotendeels terug te vinden in hoofdstuk 4 van de waterschapsverordening. Deel 3 (handelingen met betrekking tot grondwater) van de uitvoeringsregels is grotendeels terug te vinden in hoofdstuk 3 van de waterschapsverordening. In de uitvoeringsregels van HDSR waren enkel regels opgenomen over de kwantitatieve aspecten van een lozing, met de komst van de bruidsschat worden de regels met betrekking tot de waterkwaliteit en de waterkwantiteit van lozingen samengevoegd. Deze zijn te vinden in hoofdstuk 2 van deze waterschapsverordening.

[Vervallen]

NNNNNNNNNNNN

Binnen bijlage V wordt na sectie 1. zes secties ingevoegd, luidende:

2. Omgevingswet: verbeterdoelen van de stelselherziening

De Omgevingswet maakt onderdeel uit van een complete stelselherziening van het omgevingsrecht. De invoering van de waterschapsverordening van HDSR draagt bij aan de landelijke verbeterdoelen die zijn beoogd met de invoering van de Omgevingswet: een inzichtelijk omgevingsrecht, waarin de leefomgeving centraal staat, waarin ruimte is voor maatwerk en waarin besluitvorming over projecten sneller en beter verloopt.

3. Bestuurlijke opdracht

In maart 2020 heeft het algemeen bestuur van HDSR een aantal uitgangspunten vastgesteld voor het opstellen van de waterschapsverordening. Deze zijn als volgt:

  • Sturingsfilosofie. De Omgevingswet leidt tot een cultuurverandering. Er zal op onderdelen een verschuiving optreden van een rechtmatige overheid naar een meer netwerkende overheid waarbij ruimte is voor participatie.

  • Van keur naar waterschapsverordening. De huidige “ja, mits-keur” werkt goed in de praktijk. De keur en uitvoeringsregels zullen als uitgangspunt worden gebruikt voor de waterschapsverordening.

  • Overgangstermijn. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het waterschap een termijn van 2 jaar om een waterschapsverordening op te stellen die voldoet aan alle juridische en digitale eisen (overgangstermijn). Indien nodig maakt HDSR gebruik van de overgangstermijn.

  • Bruidsschat en ecologie. HDSR zal de bruidsschat bestaande uit de huidige rijksregels eerst 1:1 over nemen. Onderkend wordt dat aanpassen van de kwaliteitsregels niet kan zonder afstemming met andere netwerkpartners binnen hetzelfde stroomgebied: gemeenten, provincies, waterschappen en Rijkswaterstaat. Die afstemming vraagt tijd.

  • Bevoegdheidsverdeling. De regelgevende bevoegdheid ligt primair bij het algemeen bestuur. Om te zorgen voor flexibiliteit is het wenselijk de bevoegdheid tot vaststelling van de regels voor uitvoering van specifieke activiteiten te delegeren aan het college, evenals de koppeling en vaststelling van geografische informatie (werkingsgebieden en beperkingengebieden).

  • Participatie. Met de Omgevingswet wordt participatie steeds belangrijker. HDSR wil graag samen met de omgeving optrekken; de winst bij het opstellen van de regels zit aan de voorkant.

  • Samenwerking. HDSR gaat door op de ingeslagen weg en zoekt waar mogelijk de samenwerking met netwerkpartners. De Omgevingswet, de bijbehorende bruidsschat en het werken aan de één-loket gedachte maakt intensieve samenwerking noodzakelijk.

  • Aansluiting andere onderwerpen/projecten. Implementatie van de Omgevingswet is een complex project. Bij het opstellen van de waterschapsverordening is aandacht voor en doorwerking van andere onderwerpen en projecten bij HDSR, zoals de Visie VTH, actualisering leggers en keurkaarten, digitaliseringsslag, Waterbeheerprogramma (2022), grondwater en klimaatadaptatie en duurzaamheid.

4. Ontsluiting in Digitaal Stelsel Omgevingswet

4.1 Inleiding

Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) ondersteunt overheden bij de uitvoering van de Omgevingswet. Een van de onderdelen van het DSO is het Omgevingsloket. Dit is een digitaal loket waar initiatiefnemers en betrokkenen snel kunnen zien wat er mag in de fysieke leefomgeving. Dit is de centrale plek waar alle digitale informatie daarover samenkomt.

Via het Omgevingsloket kan een ieder:

  • via een vragenboom controleren of een idee mag worden uitgevoerd op een locatie (Vergunningcheck);

  • vergunningen aanvragen, meldingen doen en informatie geven (Aanvragen); en

  • zien welke regels gelden op een locatie (Regels op de kaart).

4.2 Juridische regels

De waterschapsverordening van HDSR wordt onder de Omgevingswet ontsloten via het Omgevingsloket van het DSO en zal te vinden zijn via regels op de kaart. Nieuw is dat de regels over activiteiten zijn gekoppeld aan geometrisch aangewezen en begrensde werkingsgebieden, waarbij een ieder met een eenvoudige klik op een kaart kan zien welke regels op het betreffende gebied van toepassing zijn. Om dit mogelijk te maken, moet iedere individuele regel van HDSR voorzien worden van een zogenoemd werkingsgebied en op een kaartlaag aangeleverd worden. Waar geen specifiek werkingsgebied is benoemd, geldt het hele beheergebied van HDSR als werkingsgebied.

4.3 Toepasbare regels

Het Omgevingsloket van het DSO maakt ook inzichtelijk onder welke voorwaarden activiteiten zijn toegestaan. Om dit mogelijk te maken, zijn naast de juridische regels ook zogenaamde toepasbare regels opgesteld. Zo kan aan de hand van vragen die men doorloopt in het DSO (Vergunningcheck) worden bepaald of er al dan niet een vergunning aangevraagd moet worden, of dat er bijvoorbeeld alleen een meldplicht of informatieplicht geldt.

5. Regels in de waterschapsverordening

5.1 Beslismodel schrijven regels

Bij het schrijven van de juridische regels in hoofdstukken 2, 3 en 4 van de waterschapsverordening en de bijbehorende toepasbare regels voor het Omgevingsloket heeft HDSR gebruik gemaakt van een beslismodel. Dit is gedaan om consistente regels te maken. Het beslismodel vormt de basis voor zowel de juridische als de toepasbare regels. Hierdoor blijven beide op elkaar afgestemd.

5.2 Activiteiten

Activiteitgerichte regels

De waterschapsverordening is activiteitgericht opgebouwd. Uitgangspunt zijn de activiteiten die burgers en bedrijven willen verrichten nabij waterstaatswerken of invloed hebben op het watersysteem of zuiveringtechnische werken. Dit betekent dat de hoofdstukken, afdelingen en paragrafen zijn geordend naar de relevante activiteiten waar HDSR regels over stelt. In de keur waren de regels over activiteiten bij watergangen en waterkeringen apart te vinden, deze zijn onder de nieuwe regels beleidsneutraal samengevoegd.

De activiteitgerichte benadering komt terug in de hoofdstukindeling van de waterschapsverordening. Hoofdstukken 2, 3 en 4 bevatten regels over activiteiten, waarbij de aard van de activiteiten bepalend is. Hierbij is aansluiting gezocht bij het begrip wateractiviteit en de bruidsschatregels. Hieronder is in de leeswijzer waterschapsverordening een nadere toelichting opgenomen over de inhoud van de hoofdstukken.

Activiteiten

Aanleggen

Als een voorgenomen activiteit ziet op het aanleggen, dan gelden de regels zoals opgenomen onder aanleggen. De regels voor aanleggen zijn van toepassing indien objecten worden aangelegd of vergroot. Er zijn voor de initiatiefnemer verschillende uitkomsten mogelijk, afhankelijk van de soort activiteit.

Verwijderen

Als een voorgenomen activiteit ziet op het verwijderen van iets, dan gelden de regels zoals opgenomen onder verwijderen. De regels voor verwijderen zijn van toepassing als objecten (deels) worden weggehaald. In dat geval zijn er voor de initiatiefnemer verschillende uitkomsten mogelijk, afhankelijk van de soort activiteit.

Vervangen

In algemene zin is er in de regels vanuit gegaan dat het vervangen van iets, gelijk is aan hetverwijd eren en het (opnieuw) aanleggen ervan. Initiatiefnemer moet dan voor deze activiteit twee aparte beoordelingen doen en in het uiterste geval twee aparte vergunningen aanvragen. Wordt een object verwijderd en op dezelfde locatie eenzelfde object teruggeplaatst dan zijn dus de regels voor verwijderen en aanleggen van toepassing. Bij sommige activiteiten zijn specifieke regels opgesteld voor het vervangen. In dat geval gelden niet de algemene regels voor verwijderen en aanleggen maar dienen de specifieke(re) regels onder het kopje vervangen te worden gevolgd.

Verplaatsen

Wordt een object verwijderd en op een andere locatie teruggeplaatst dan is er sprake van verplaatsen. De regels die gelden voor verwijderen en aanleggen zijn dan van toepassing.

Wijzigen

In de waterschapsverordening komt de activiteit wijzigen niet voor. Daardoor zou het mogelijke misverstand kunnen ontstaan dat voor de activiteit ‘wijzigen’ enkel de zorgplicht zou gelden. Dit is onjuist. Afhankelijk van het soort wijziging zijn de regels van aanleggen van toepassing, bijvoorbeeld het vergroten van een dam met duiker. Wordt daarentegen een dam met duiker verkleind dan zijn de regels voor verwijderen van toepassing. Gaat het om het wijzigen van een locatie dan is sprake van verplaatsen en zijn de regels die gelden voor verwijderen en aanleggen dan van toepassing.

5.3 Verplichtingen

Het ‘nee, tenzij’-principe in hoofdstuk 2: bruidsschat

Hoofdstuk 2 bevat regels over diverse lozingsactiviteiten op regionaal water en zuiveringtechnische werken uit de bruidsschat. Hier is het ‘nee, tenzij’-principe van toepassing. Als de lozing niet is geregeld in één van de afdelingen van hoofdstuk 2, dan is een omgevingsvergunning vereist (vangnetvergunningplicht). Voor alle lozingen geldt een vergunningplicht, tenzij de lozing is vrijgesteld. Dit komt door de manier waarop de bruidsschatregels door het Rijk zijn opgesteld en overgedragen aan de waterschappen.

Het 'ja, mits'-principe in hoofdstuk 3 en 4

Net als bij de keur en de bijbehorende uitvoeringsregels het geval was, geldt ook bij een groot gedeelte (hoofdstuk 3 en 4) van de waterschapsverordening het ‘ja, mits’-principe. Dat betekent dat in beginsel handelingen in het watersysteem zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan de zorgplicht, tenzij expliciet in deze verordening anders is bepaald. Als dat laatste het geval is, kunnen er verschillende soort regels gelden: algemene regels, informatieplicht, meldplicht, vergunningplicht, maatwerkvoorschrift en algeheel verbod. De zwaarste verplichting voor de betreffende activiteit geldt.

Het ‘ja-mits’-principe geldt als gezegd voor de regels in hoofdstuk 3 (wateronttrekkingsactiviteiten) en 4 (beperkingengebiedactiviteiten) van de waterschapsverordening. Deze regels zijn namelijk omgezet uit de keur en de uitvoeringsregels.

Soorten verplichtingen

De waterschapsverordening is het instrument waarmee HDSR regels kan stellen over activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving. HDSR kan verschillende soorten verplichtingen (regels) opnemen. Hieronder volgt een toelichting op de belangrijkste: specifieke zorgplicht, algemene regels, meldplicht, informatieplicht, vergunningplicht, algeheel verbod en maatwerkvoorschriften.

Specifieke zorgplicht

Bij het verrichten van een activiteit geldt de specifieke zorgplicht als uitgangspunt. Hierin wordt geformuleerd waar de initiatiefnemer ten minste rekening moet houden bij het verrichten van een activiteit. De specifieke zorgplicht geldt ook als een vangnet. Dat betekent dat als er niets geregeld is, de specifieke zorgplicht altijd van toepassing is. HDSR kan bestuurlijk optreden op grond van (het overtreden van) deze specifieke zorgplicht.

Algemene regel

Algemene regels zijn regels (voorschriften) die voor iedereen gelden. Degene die de activiteit verricht waarbij algemene regels zijn aangewezen, moet zich houden aan voorschriften van die algemene regels. HDSR heeft algemene regels en combineert deze al dan niet met een informatieplicht of een meldplicht.

Informatieplicht, meldplicht

In de waterschapsverordening is een duidelijk verschil gemaakt tussen een informatieplicht en een meldplicht. Een informatieplicht is een verplichting om informatie te verstrekken gedurende het verrichten van een activiteit of binnen een bepaalde termijn voorafgaand aan het starten van een activiteit, zonder dat daaraan een verbod is gekoppeld de activiteit te verrichten. Bijvoorbeeld als het waterschap graag op de hoogte wil zijn van een activiteit, om nadien de leggerkaart te kunnen aanpassen. Bij een meldplicht is het verboden om de activiteit of bepaalde onderdelen daarvan te starten zonder binnen een gestelde termijn een melding te doen. Zonder melding mag dan niet worden gestart met de werkzaamheden. Achterliggende gedachte is dat HDSR de werkzaamheden kan beoordelen en kan bezien of eventuele maatwerkvoorschriften noodzakelijk zijn. Daarnaast stelt deze systematiek HDSR in staat om medewerkers van het team Toezicht en Handhaving eventueel te kunnen laten controleren op de werkzaamheden.

Vergunningplicht

Als voorafgaande toestemming van HDSR noodzakelijk wordt geacht, wordt in de waterschapsverordening een omgevingsvergunning vereist. In dat geval is een initiatiefnemer dus verplicht vooraf bij HDSR toestemming te vragen om de activiteit te mogen uitvoeren. Het gaat hier om een verbodsbepaling, het is verboden om de activiteit uit te voeren zonder omgevingsvergunning. Het beoordelingskader is in principe opgenomen in de waterschapsverordening. Het is mogelijk dat door HDSR beleidsregels worden opgesteld, om meer kader te geven aan discretionaire bevoegdheden. Voordat initiatiefnemers een aanvraag of melding definitief indienen, kunnen ze deze eerst als conceptverzoek indienen. Met deze optie kunnen initiatiefnemers laten controleren of hun aanvraag compleet is en of de juiste informatie is ingevuld. Een initiatiefnemer heeft ook de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Daarbij kan samen met het waterschap worden besproken wat het waterschap nodig heeft om een besluit te kunnen nemen. Ook kan worden besproken of een voorgenomen initiatief realiseerbaar is of dat er nog wijzigingen in de plannen noodzakelijk zijn. Na afweging van alle relevante belangen kan HDSR al dan niet de omgevingsvergunning voor een wateractiviteit verlenen onder voorwaarden.

Algeheel verbod

Een activiteit kan in een bepaald gebied aanzienlijke nadelige gevolgen hebben op de te bereiken doelen van het waterschap. In een dergelijk geval heeft HDSR ervoor gekozen om een algeheel verbod voor het verrichten van deze activiteit in de waterschapsverordening op te nemen. Dat betekent dat deze activiteit verboden is.

Maatwerkvoorschriften

HDSR heeft in hoofdstuk 1 van de waterschapsverordening onderwerpen gewezen waarvoor het dagelijks bestuur (het college) maatwerkvoorschriften kan stellen, zie artikel 1.10. Een maatwerkvoorschrift is een beschikking waarmee het waterschap in een individueel geval aan een initiatiefnemer de verplichting oplegt om te voldoen aan bepaalde voorschriften in aanvulling op of afwijking van een geldende algemene regel van de waterschapsverordening.

Indieningsvereisten

De indieningsvereisten die in de waterschapsverordening worden gevraagd, zijn aanvullend op de algemene gegevens die op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 7.2 van de Omgevingsregeling worden gevraagd. In hoofdstuk 1 zijn de algemene gegevens en bescheiden opgenomen (voor informatie- en meldplicht en ongewoon voorval). De specifieke gegevens en bescheiden voor lozingsactiviteiten, wateronttrekkingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten zijn in de afdeling ‘algemeen’ bij de betreffende hoofdstukken opgenomen. Waar nodig zijn per activiteit aanvullende indieningsvereisten opgenomen.

De indieningsvereisten vormen de juridische basis voor de aanvraagformulieren in het omgevingsloket van het DSO. Deze formulieren worden opgebouwd met 'toepasbare regels',  gebaseerd op de indieningsvereisten.

5.4 Diverse onderwerpen

Doelstellingen

In de tekst van hoofdstuk 1 is duidelijk gemaakt welke doelstellingen met de regels worden gediend. Doordat de regels zijn gekoppeld aan de doelen die zij dienen, neemt de transparantie van de regels toe.

Beoordelingsregels

Een beoordelingsregel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van de waterschapsverordening wordt verleend. Per geval bekijkt HDSR of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Een omgevingsvergunning op grond van de waterschapsverordening kan enkel worden verleend of geweigerd op basis van gronden die in de waterschapsverordening zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 5.30 van de Omgevingswet. Als een activiteit vergunningplichtig is op grond van de waterschapsverordening, zijn ook beoordelingsregels opgenomen om de vergunningaanvraag te kunnen toetsen. Waterschappen kunnen hun beoordelingsregels baseren op (de essentie van) bestaande beleidsregels.

Lozen

Onder de Omgevingswet verandert de betekenis van het begrip ‘lozen’. De lozingsregels gaan straks niet alleen over de kwaliteit van het water, maar ook over hoeveelheden (kwantiteit) te lozen water.

Delegatiebesluit

De waterschapsverordening wordt in principe vastgesteld door het algemeen bestuur. Artikel 2.8 van de Omgevingswet biedt het algemeen bestuur de mogelijkheid om het vaststellen van delen van de waterschapsverordening te delegeren aan het dagelijks bestuur. Het delegatiebesluit geeft de reikwijdte aan van de gedelegeerde bevoegdheid. HDSR maakt gebruik van de mogelijkheid tot delegatie van delen van de waterschapsverordening aan het college. Dit wordt gedaan via een apart delegatiebesluit.

5.5 Bruidsschatregels

Het Rijk heeft via de bruidsschat regelgeving over lozingen aan de waterschappen overgedragen, zo ook aan HDSR. De lozingsregels uit de bruidsschat zijn verwerkt in hoofdstuk 2 van de waterschapsverordening. De regels uit de bruidsschat zijn omgeschreven in de stijl en de structuur van de overige teksten van de waterschapsverordening (hoofdstukken 3 en 4). Hierbij zijn geen inhoudelijke veranderingen doorgevoerd. Dit is beleidsneutraal gedaan. De bruidsschatregels bevatten naast de lozingsregels ook enkele andere onderdelen die verwerkt zijn in de waterschapsverordening. De algemene bepalingen, zoals begrippen en beoordelingsregels, zijn verwerkt in hoofdstuk 1. De regels over wateronttrekkingsactiviteiten staan in hoofdstuk 3. De aanvraagvereisten omgevingsvergunning voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk zijn verwerkt in hoofdstuk 4. De begrippen uit de bruidsschat staan in bijlage I en de aangewezen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen in bijlage II.

5.6 Instructieregels: Rijk en provincies

Bij het vaststellen van de regels in de waterschapsverordening moet HDSR voldoen aan de instructieregels van het Rijk (hoofdstuk 6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving) en van de provincie Zuid-Holland en de provincie Utrecht. De provinciale instructieregels zijn te vinden in de betreffende omgevingsverordening. Het gaat om de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening en de Omgevingsverordening provincie Utrecht 2022. Daarbij is rekening gehouden met de meeste recente door provinciale staten vastgestelde ontwerp-omgevingsverordeningen. De instructieregels zijn verwerkt in de waterschapsverordening.

6. Wijzigingen

Behalve dat HDSR regels over o.a. lozingen via de bruidsschat van het Rijk heeft gekregen, zijn ten opzichte van de keur een aantal wijzigingen doorgevoerd in de waterschapsverordening:

  • Nautisch: De regels op het gebied van nautisch vaarwegbeheer en scheepvaart komen niet terug in de waterschapsverordening. Deze worden opgenomen in aparte verkeersbesluiten.

  • Onderhoudsplichten: De bepalingen met betrekking tot de onderhoudsverplichtingen uit de keur komen niet terug in de waterschapsverordening. Onder de Omgevingswet mogen onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen namelijk niet in de waterschapsverordening worden opgenomen. Dit volgt uit artikel 2.2 lid 2 Omgevingsbesluit. De onderdelen van de keur die onderhoudsverplichtingen bevatten worden opgenomen in een aparte onderhoudsverordening die gelijktijdig van kracht wordt met de waterschapsverordening. De regels inzake onderhoud zijn dan te vinden in de nieuwe onderhoudsverordening en de onderhoudslegger op grond van de Waterschapswet.

  • Strafbepaling: Een strafbepaling komt niet terug in de waterschapsverordening. De strafbaarstelling voor activiteiten in de waterschapsverordening is direct geregeld in de Wet op de economische delicten.

  • Diverse wijzigingen: De regels zijn op onderdelen gewijzigd; dit is gedaan met het oog op consistentie van de regelgeving, als ook om de regels gemakkelijker te kunnen modeleren voor ontsluiting in het DSO. Welke wijzigingen dit betreft is te vinden in de oplegger behorende bij de bekendmaking van de waterschapsverordening.

7. Leeswijzer waterschapsverordening

7. Leeswijzer waterschapsverordening

7.1 Inleiding

De waterschapsverordening bestaat uit vijf hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat algemene bepalingen die relevant zijn voor de gehele verordening.

  • Hoofdstuk 2 gaat over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk.

  • Hoofdstuk 3 gaat over wateronttrekkingsactiviteiten met betrekking tot oppervlaktewater of grondwater en over het infiltreren van water.

  • Hoofdstuk 4 bevat regels over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk in beheer bij HDSR.

  • Hoofdstuk 5 bevat overgangs- en slotbepalingen.

De bijlagen bij de waterschapsverordening bevatten de begripsbepalingen voor de toepassing van deze waterschapsverordening (bijlage I), de aanwijzing en begrenzing van werkingsgebieden (bijlage II), de profielen van waterkeringen (bijlage III), toepassingen van klei binnen de zone waterstaatswerk (bijlage IV) en er wordt afgesloten met de algemene toelichting en artikelsgewijze toelichting (bijlage V).

7.2 Toelichting hoofdstukken

Hoofdstuk 1

Het eerste hoofdstuk bevat de bepalingen die betrekking hebben op de hele waterschapsverordening. Vanwege de leesbaarheid is ervoor gekozen om de begrippen in bijlage I op te nemen. De begrippen uit de Omgevingswet en de algemene maatregelen van bestuur zijn van toepassing op deze waterschapsverordening deze zijn in deze waterschapsverordening niet herhaald.

De begrippen in bijlage I vormen een aanvulling op de rijksbegrippen. Naast de begrippen zijn in hoofdstuk 1 het toepassingsbereik, de geometrische begrenzing (met een verwijzing naar Bijlage II), een bepaling over waterstaatswerken die nog niet geometrisch begrensd zijn, de normadressaat, de specifieke zorgplicht, maatwerkvoorschriften, de algemene indieningsvereisten en de algemene beoordelingsregel voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten te vinden. Ook bevat hoofdstuk 1 de doelen (oogmerken) die de basis vormen voor de activiteitgerichte regels in hoofdstuk 2, 3 en 4.

Hoofdstuk 2

Het tweede hoofdstuk moet iets anders gelezen worden dan het derde en het vierde hoofdstuk van deze waterschapsverordening. Dit hoofdstuk bevat de verplichtingen die het waterschap stelt met betrekking tot lozingen. In de eerste afdeling dit hoofdstuk zijn de bepalingen te vinden die gelden voor heel hoofdstuk 2, bijvoorbeeld de invulling van de specifieke zorgplicht specifiek voor lozingsactiviteiten. Als de lozingsactiviteit niet is vrijgesteld in hoofdstuk 2 dan geldt de vangnetvergunningplicht. Elke activiteitgerichte afdeling in hoofdstuk 2 is op dezelfde wijze opgebouwd en kan als volgt gelezen worden:

  • De afdeling start met een toepassingsbereik, dit artikel geeft aan op welke lozingsactiviteit de betreffende afdeling ziet.

  • Vervolgens worden de algemene regels die gelden aangewezen (de voorschriften en eventueel een informatieplicht). Dit artikel geeft aan in welke situatie welke algemene regel van toepassing is. Als deze situatie op u van toepassing is dan kunt u de activiteit uitvoeren, mits u voldoet aan de betreffende algemene regels die worden aangewezen. Vaak zit hier ook een informatieplicht bij.

  • Als er in het voorgaande artikel een algemene regel is aangewezen vindt u in dit artikel de betreffende voorschriften, deze gaan vaak gecombineerd met de emissiegrenswaarden van de betreffende lozing.

  • Als er nog specifieke andere algemene regels van toepassing zijn, dan zijn die te vinden in de opvolgende artikelen in de afdeling (bijvoorbeeld meet-en rekenbepalingen, werkinstructies e.d,).

  • De afdeling eindigt vaak met een informatieplicht, hier staat altijd een termijn bij en ook de gegevens en bescheiden die aan het waterschap overhandigt moeten worden.

Hoofdstukken 3 en 4

Deze hoofdstukken zijn als volgt opgebouwd:

  • De eerste afdeling bevat de algemene bepalingen die gelden voor het gehele hoofdstuk.

  • Elke daaropvolgende afdeling is een specifieke waterontrekkingsactiviteit (hoofdstuk 3) of beperkingengebiedactiviteit (hoofdstuk 4). Voor hoofdstuk 4 zijn alle bepalingen met betrekking tot deze activiteit zijn te vinden in de afdeling zelf. Voor bijvoorbeeld ‘brug aanleggen’ hoeft niet meer gekeken te worden naar het aanleggen van een brug bij een watergang als aparte activiteit naast het aanleggen van een brug bij een waterkering (zoals in de uitvoeringsregels behorende bij de keur wel het geval was). Alle regels met betrekking tot het aanleggen van een brug die het waterschap stelt zijn nu te vinden in de afdeling ‘brug aanleggen’.

Een activiteitgerichte afdeling uit hoofdstuk 3 en 4 is als volgt opgebouwd:

  • De eerste paragraaf bevat de algemene bepalingen die gelden voor de hele afdeling. Er is bijvoorbeeld een uitwerking te vinden van de specifieke zorgplicht per activiteit. Deze zorgplicht geldt altijd. Als in de opvolgende paragrafen geen algemene regels, vergunningplichten of algeheel verboden zijn aangewezen dan geldt er voor de activiteit vanuit het waterschap enkel de specifieke zorgplicht.

  • De volgende paragraaf is de paragraaf die aanwijst welke algemene regels wanneer van toepassing zijn voor de betreffende activiteit. Hier kan sprake zijn van een algemene regel al dan niet gecombineerd met een informatieplicht of een meldplicht. Zodra er een vergunningplicht of een algeheel verbod geldt zijn deze algemene regels en bijbehorende vrijstellingen niet van toepassing. Om deze reden is een voorrangsbepaling opgenomen. Als er in de opvolgende paragrafen geen vergunningplicht of algeheel verbod is aangewezen gelden enkel de voorschriften (eventueel gecombineerd met een informatieplicht of een meldplicht) uit de aangewezen algemene regels in deze paragraaf.

  • In de daaropvolgende paragraaf zijn de vergunningplichtige gevallen voor de activiteit aangewezen. Mocht er sprake zijn van een van de aangewezen situaties dan geldt er voor de activiteit op die locatie een vergunningplicht, tenzij er daaronder nog een algeheel verbod geldt. In dat geval is er in de voorrangsbepaling opgenomen dat er geen sprake is van een vergunningplicht als er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

  • Als er een algeheel verbod geldt voor de activiteit staat deze aanwijzing onderaan de afdeling. Zodra de aangewezen situatie van toepassing is, is het verboden om de activiteit uit te voeren op de betreffende locatie.

7.3 Oorsprong regels keur

De huidige uitvoeringsregels uit deel 1 (handelingen met betrekking tot oppervlaktewater) en 2 (handelingen met betrekking tot een waterkering) zijn grotendeels terug te vinden in hoofdstuk 4 van de waterschapsverordening. Deel 3 (handelingen met betrekking tot grondwater) van de uitvoeringsregels is grotendeels terug te vinden in hoofdstuk 3 van de waterschapsverordening. In de uitvoeringsregels van HDSR waren enkel regels opgenomen over de kwantitatieve aspecten van een lozing, met de komst van de bruidsschat worden de regels met betrekking tot de waterkwaliteit en de waterkwantiteit van lozingen samengevoegd. Deze zijn te vinden in hoofdstuk 2 van deze waterschapsverordening.

OOOOOOOOOOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.16 Algemene beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten

Het eerste lid van dit artikel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt verleend. Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit wordt alleen verleend als, kort gezegd, de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met de doelen van het waterbeheer. Als de aangevraagde activiteit niet met deze doelen verenigbaar is, dan wordt de aanvraag voor een dergelijke omgevingsvergunning geweigerd. Deze beoordelingsregel sluit aan op de beoordelingsregel die het Rijk hanteert voor aanvragen voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet (zie artikel 8.84, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving).

Het tweede en vierde lid van dit artikel bevatten de beoordelingsregels die volgens de instructieregel van artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de waterschapsverordening moeten worden opgenomen. Inhoudelijk zijn deze leden een voortzetting van de regel die voorheen in artikel 6.1a van het Waterbesluit was opgenomen, maar dan beter toegesneden op de eisen die de kaderrichtlijn water stelt. Haal extra toelichting hierover uit het Waterbesluit

Haal toelichting over lid 3 uit het Bkl

Het tweede tot en met vijfde lid van dit artikel bevatten de beoordelingsregels die volgens de instructieregel van artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de waterschapsverordening moeten worden opgenomen. Het gaat daarbij om activiteiten die in de waterschapsverordening vergunningplichtig zijn gesteld en die gevolgen kunnen hebben voor een krw-oppervlaktewaterlichaam of een grondwaterlichaam.

Het tweede lid gaat onder andere over het rekening houden met de verschillende programma's en plannen die betrekking hebben op krw-wateren. Dit is in principe een voortzetting van de regel die voorheen in artikel 6.1a van het Waterbesluit was opgenomen, maar dan beter toegesneden op de eisen die de Kaderrichtlijn water stelt. Deze hebben we opgenomen vanwege een instructieregel van de provincie Zuid-Holland.

In het derde lid staat een aantal uitzonderingen op basis waarvan vergunningverlening eventueel wel mogelijk is.

Op grond van het vierde lid moet de vergunning worden geweigerd als er sprake is van achteruitgang van de watertoestand van waterlichamen, als bedoeld in artikel 4.15 Bkl.

In het vijfde lid is een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen op het vereiste van geen achteruitgang van de watertoestand van waterlichamen dat volgt uit de milieudoelstellingen van de kaderrichtlijn Kaderrichtlijn water die zijn weergegeven in artikel 4, eerste lid, van die richtlijn, en dat is opgenomen in artikel 4.15 van het Bkl. Die mogelijkheid wordt in artikel 4, zevende lid, van de kaderrichtlijn Kaderrichtlijn water geboden, teneinde . Doel daarvan is om ontwikkelingen mogelijk te maken die worden genoemd in onderdeel c van die bepaling. Het gaat dan, geparafraseerd weergegeven, om ontwikkelingen die van hoger openbaar belang zijn of voor de gezondheid van de mens, de handhaving van de veiligheid van de mens of duurzame ontwikkeling van groter belang zijn dan het nut voor milieu en samenleving van deTODO de milieudoelstellingen die zijn opgesomd in artikel 4, eerste lid, van de Kaderrichtlijn water. Het is de waterbeheerder die dit beoordeelt. En het gaat hierbij uitdrukkelijk om een mogelijkheid om onder voorwaarden een uitzondering te maken en niet om een recht op uitzondering als aan de voorwaarden is voldaan. Vooral de onderdelen b en c van dit lid bevestigen dat de waterbeheerder per geval moet beoordelen of sprake is van een situatie die een uitzondering op het achteruitgangsverbod rechtvaardigt. En het gaat daarbij dus om het voorkomen dat voor ontwikkelingen waarmee belangen zijn gemoeid die zwaarder wegen dan de milieudoelstellingen van de richtlijn, geen vergunning kan worden verleend.

In aanvulling op deze algemene beoordelingsregels, zijn specifieke beoordelingsregels per activiteit opgenomen in de betreffende hoofdstukken.

Het zesde lid bevat beoordelingsregels die volgens een instructieregel uit de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in de waterschapsverordening moeten worden opgenomen.

PPPPPPPPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.2 Specifieke zorgplicht

Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze specifieke zorgplicht is gedeeltelijk ontleend aan artikel 2.11 van het Bal en is een concretisering van de zorgplicht in artikel 1.9 van deze waterschapsverordening.

De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in de afdelingen 2.2 tot en met 2.18. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van afdeling 2.19 is vereist. Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert zo als een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. De algemene regels van de afdelingen 2.2 en verder en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen.

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Bal.

Onder a: Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Onder b c: het lozen van water mag geen structurele of significante peilwijziging veroorzaken aangezien dit kan leiden tot wateroverlast. Onder significant wordt verstaan een dermate grote afwijking die op grond van het peilbesluit niet is toegestaan. De peilbesluiten zijn te raadplegen via de site van het waterschap: https://www.hdsr.nl/overhdsr/regelgeving-zoeker/. Hierin is opgenomen dat het waterschap de vastgestelde peilen nastreeft met een marge van 5 centimeter. Dit betekent dat het peil 5 centimeter mag stijgen en 5 centimeter mag dalen ten opzichte van het vastgestelde peil opgenomen in het peilbesluit. Grotere afwijkingen zijn niet toegestaan zonder overleg met het waterschap.

QQQQQQQQQQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.27 Werkinstructie bij reinigen en conserveren

Het onderhouden van bouwwerken houdt veelal in dat de bouwwerken van verontreinigingen worden ontdaan, dat roest en oude verflagen worden verwijderd en dat een nieuwe verflaag wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings- en/of conserveringstechnieken toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken naar het oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin wordt gewerkt en door het opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie van de toegepaste techniek, de te verwijderen of toe te passen materialen en stoffen en de te nemen milieubeschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor het milieu beperkt worden.

Voor de reinigings- en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie opgesteld worden waarin in ieder geval de maatregelen staan die getroffen worden om het lozen te voorkomen of, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.23 van het Bal. De tekst van deze toelichting is hieronder ter informatie opgenomen:

Bij reinigings- en conserveringswerkzaamheden kunnen verschillende afvalstromen ontstaan, afhankelijk van de techniek die wordt toegepast. Bij droge technieken komen bijvoorbeeld straalmiddel, schuursel en verfresten vrij. Bij natte technieken, waarbij water wordt toegepast, ontstaat afvalwater. Voorkomen moet worden dat deze in het oppervlaktewater terecht komen. Bij het onderhouden, reinigen en conserveren moet een hulpconstructie worden toegepast die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen. Dit moet worden vastgelegd in een werkinstructie. Een hulpconstructie is niet nodig als er onder de waterspiegel gereinigd of geconserveerd wordt. Bij het kunstmatig verlagen van de waterspiegel door een damwand om het bouwwerk te plaatsen en het water uit de zo ontstane bouwkuip te pompen, is dus wel een hulpconstructie nodig.

De constructie is bedoeld voor afscherming van de ruimte waarin wordt gewerkt en opvang en verwerking van vrijkomende deeltjes. Afhankelijk van de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie van de toegepaste techniek, de te verwijderen of toe te passen materialen en stoffen en de te nemen beschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit beperkt worden. De maatregelen bestaan uit winddichte, stofdichte of vloeistofdichte wanden, vloeren, afdichtingen en aansluitingen.

Een winddichte afdichting is gericht op het voorkomen van invloed van wind op de emissie van stofdelen, vloeistof of nevel uit de hulpconstructie. Dit kan worden bereikt door het aan elkaar rijgen van de wanden.

Een stofdichte afdichting is gericht op het voorkomen van emissie van stofdelen uit de hulpconstructie. Dit kan worden bereikt door het sealen van naden of het gebruik van PUR-schuim voor het afdichten van de naden.

Een vloeistofdichte afdichting is gericht op het voorkomen van emissie van vloeistof of nevel uit de hulpconstructie.

Hoe schadelijker de gebruikte of vrijkomende stoffen, hoe verder de te treffen maatregelen moeten gaan. Bij de behandeling van niet-gecoate ondergronden, waarbij geen verfresten vrijkomen, zullen minimale eisen volstaan. Als stoffen zoals koolteer of verven op basis van cadmium, tin of kwik kunnen vrijkomen zijn verdergaande eisen nodig. In het laatste geval zal de hulpconstructie (vloei)stofdicht moeten worden uitgevoerd en voorzien van afzuiging met permanente onderdruk. Als gewerkt wordt bij windsnelheden groter dan 8 m/s zijn ook extra maatregelen nodig.

Straaltechnieken veroorzaken meer stofvorming en vragen om die reden een hogere afscherming afhankelijk van de toe te passen stoffen. Technieken waarbij metallische straalmiddelen worden gebruikt hebben de voorkeur boven technieken waarbij smeltslakgrit of een mineraal straalmiddel worden gebruikt. Gebruikt straalmiddel moet, afhankelijk van de samenstelling op dat moment, worden gerecycled, gereinigd of als gevaarlijk afval worden behandeld.

Bijzondere bouwwerken

Bij bijzondere bouwwerken, zoals (spoor)bruggen, aanlegsteigers of kranen, zal het niet altijd mogelijk zijn om de ruimte waar wordt gewerkt geheel te omsluiten. In de werkinstructie wordt aangegeven op welke wijze het object zoveel mogelijk wordt omsloten.

Werkzaamheden direct boven water

Direct boven de waterspiegel (minder dan 50 cm) zal het ook niet altijd mogelijk zijn om het bouwwerk volledig te omsluiten. Als er sprake is van relatief onschadelijke stoffen, kan de hulpconstructie achterwege worden gelaten. De redenen moeten worden vermeld in de werkinstructie.

Klein onderhoud

In de praktijk vinden ook veel kleine onderhoudswerkzaamheden plaats, zoals het monteren van verkeersborden op vaste objecten, het verven of bijwerken van een brugleuning en kleine reparaties. Als in voldoende mate invulling wordt gegeven aan de zorgplicht, zoals het afzuigen van het stof bij het boren, zal het niet nodig zijn om een hulpconstructie aan te brengen.

Droge reinigingstechnieken

Reinigingstechnieken waarbij water zonder ontvetters wordt gebruikt of de ontvetter met een doek wordt aangebracht, worden als droge techniek beschouwd omdat geen vervuilde afvalwaterstroom ontstaat. De hoeveelheid vrijkomend vuil of loszittende delen is zeer beperkt. Deze technieken (ook wel aangeduid als R1-technieken) kunnen zonder voorzieningen of maatregelen maar met inachtneming van de zorgplicht worden uitgevoerd. Deze technieken zijn: afwassen met water, schoonspuiten met water, reinigen met stoom onder een druk van ten hoogste 200 bar zonder toevoeging van ontvetters en het ontvetten met doeken en een ontvetter.

R2-technieken zijn handmatige en machinale technieken, zoals schuren, borstelen, beitelen, bikken, schrapen, steken, slijpen. Deze technieken geven een geringe hoeveelheid vrijkomende stofdeeltjes of de stofdeeltjes worden direct afgezogen. Afhankelijk van de gebruikte en vrijkomende stoffen kan volstaan worden met beperkte voorzieningen.

R3-technieken zijn straaltechnieken. Droge straaltechnieken waarbij de hoeveelheid vrijkomende verontreinigende stoffen groot is, worden toegepast bij grote oppervlakken. Voorbeelden zijn aanstralen, integraal stralen, integraal opruwen door stralen, roestvrij maken van oppervlakken door stralen of ministralen en droog ijs- of CO2-stralen. Afhankelijk van de gebruikte en vrijkomende stoffen vereist dit verdergaande maatregelen, zoals een stofdichte hulpconstructie met afzuiging die onderdruk creëert.

De volgende tabel is een handvat om te bepalen welke voorzieningen nodig zijn. Voor R1-technieken gelden geen specifieke eisen. Als uit de werkinstructie blijkt dat onvoldoende maatregelen worden getroffen, kan het bevoegd gezag met maatwerkvoorschriften extra eisen stellen.

Tabel 6.23a

Droog reinigen

Stof categorie A

Stof categorie B

Stof categorie C

R2 < 8 m/s

Vloer

Vloer

Vloer

R2 > 8 m/s

VloerZijwand gaas

VloerZijwand gaas

VloerZijwand gaas

R3

VloerZijwand en bovenzijde gaas

VloerZijwand en bovenzijde gaasWinddicht

VloerZijwand en bovenzijde gaasWinddicht

R3 met metallisch straalmiddel

N.v.t.

VloerZijwand en bovenzijde gaasWinddicht

VloerZijwand en bovenzijde gaasStofdichtAfzuiging

R3 met smeltslakgrit of mineraal straalmiddel

N.v.t.

VloerZijwand en bovenzijde gaasWinddichtAfzuiging

VloerZijwand en bovenzijde gaasStofdichtAfzuiging

Droog reinigen

Stof categorie A

Stof categorie B

Stof categorie C

R2 < 8 m/s

Vloer

Vloer

Vloer

R2 > 8 m/s

Vloer en Zijwand gaas

Vloer en Zijwand gaas

Vloer en Zijwand gaas

R3

Vloer en Zijwand en bovenzijde gaas

Vloer, Zijwand en bovenzijde gaas en Winddicht.

Vloer, Zijwand en bovenzijde gaas en Winddicht

R3 met metallisch straalmiddel

N.v.t.

Vloer, Zijwand en bovenzijde gaas en Winddicht

Vloer, Zijwand en bovenzijde gaas, Stofdicht en Afzuiging

R3 met smeltslakgrit of mineraal straalmiddel

N.v.t.

Vloer, Zijwand en bovenzijde gaas, Winddicht en Afzuiging

Vloer, Zijwand en bovenzijde gaas, Stofdicht en Afzuiging

Stoffen categorie A in bovenstaande tabel zijn basalt, beton en betonmortel, schoon metselwerk, cementgebonden deklagen, niet verduurzaamd hout, steenachtige ondergronden en metallische ondergronden met uitzondering van zink, tin, koper of legeringen van die metalen. Stoffen categorie C zijn koolteer of koolteerderivaten, lood- of chromaathoudende pigmenten, antifoulings en andere verven op basis van cadmium, tin of kwik. De overige stoffen zijn stoffen categorie B.

Natte reinigingstechnieken

Bij natte reinigingstechnieken worden water of ontvetters/chemicaliën gebruikt. Het gebruik van water heeft tot gevolg dat het vrijkomende afvalwater moet worden opgevangen door een vloeistofdichte voorziening en dient te worden afgevoerd naar een zuiveringsvoorziening. Chemisch reinigen of ontvetten en het schoonspuiten met water of met stoom met toevoeging van ontvetters worden aangeduid als R4-technieken.

Natte straaltechnieken waarbij de hoeveelheid vrijkomende milieuverontreinigende stof groot is (R5-technieken), worden toegepast bij grote oppervlakken. Er ontstaat zeer veel verontreinigd afvalwater dat moet worden opgevangen en gezuiverd. Toegepaste technieken zijn onder andere watergritreinigen, lage druk watergritstralen of vochtig stralen, handmatig of mechanisch hoge druk water(grit)stralen.

De volgende tabel is een handvat om te bepalen welke voorzieningen nodig zijn. De stofcategorieën in deze tabel zijn dezelfde als bij droge technieken.

Tabel 6.23b

Nat reinigen

Stof categorie A

Stof categorie B

Stof categorie C

R4

Vloer en zijwand

Vloer en zijwand

Vloer en zijwand

R5

Vloer en zijwand

Vloer, zijwand en bovenzijdeVloeistofdicht bovenzijde en Vloeistofdicht

Vloer, zijwand en bovenzijdeVloeistofdichtAfzuiging bovenzijde, Vloeistofdicht en Afzuiging

Conserveren

Bij conserveringswerkzaamheden zijn de milieubezwaarlijkheid van vrijkomende stoffen, de grootte van het te behandelen oppervlak en de mate waarin mors- en oversprayverliezen optreden maatgevend voor de milieubelasting. C1-technieken leveren nagenoeg geen overspray of morsen lekverliezen. C3-technieken geven een redelijke tot behoorlijke overspray. C1-technieken zijn: aanbrengen van verflagen of conserveringslagen met behulp van kwast, spaan of roller, HVLP-spuiten en (hot) elektrostatisch spuiten. C2-technieken zijn: aanbrengen van verflagen of conserveringslagen met behulp van een kneedmortelpomp of spuiten van kleine oppervlakten. C3-technieken zijn: airless, airmix of pneumatisch spuiten of twee componenten spuiten.

De volgende tabel is een handvat om te bepalen welke voorzieningen nodig zijn. De stofcategorieën in deze tabel zijn dezelfde als bij droge technieken. Voor conserveringswerkzaamheden met stoffen categorie A gelden geen specifieke eisen.

Tabel 6.23c

Conserveren

Stof categorie B

Stof categorie C

C1 < 8 m/s

Vloer

Vloer en zijwand

C 1 > 8 < 14m 14 m/s

Vloer en zijwand

Vloer en zijwand

C2

Vloer en zijwandVloeistofdicht zijwand en Vloeistofdicht

Vloer en zijwandVloeistofdichtafzuiging zijwand, Vloeistofdicht en Afzuiging

C3

Vloer en zijwandVloeistofdichtAfzuiging zijwand, Vloeistofdicht en Afzuiging

Vloer, zijwand en bovenzijdeVloeistofdichtAfzuiging bovenzijde, Vloeistofdicht en Afzuiging

RRRRRRRRRRRR

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.61 Aanwijzing algemene regels Algemene regel

SSSSSSSSSSSS

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.70 Aanwijzing algemene regels Algemene regel

TTTTTTTTTTTT

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.72 Aanwijzing algemene regels Algemene regel

UUUUUUUUUUUU

Na sectie 'Artikel 2.74 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen' worden drie secties ingevoegd, luidende:

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Dit artikel geeft het toepassingsbereik van hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is van toepassing op wateronttrekkingsactiviteiten in het beheergebied van het waterschap, tenzij dit in dit hoofdstuk anders is aangegeven.

Artikel 3.2 Specifieke gegevens en bescheiden bij een meldplicht wateronttrekkingsactiviteit(grondwater)

Dit artikel bevat de indieningsvereisten voor een meldplicht voor een grondwateronttrekkingsactiviteit en gelden naast de algemene indieningsvereisten uit artikel 1.11 van deze waterschapsverordening.

Eerste lid, onder j.

Het in de bodem brengen van grondwater heeft uitsluitend betrekking op het weer in de bodem terugbrengen van grondwater dat eerder aan de bodem onttrokken is als mitigerende maatregel. De gemeente is bevoegd gezag voor de beoordeling van de kwalitatieve aspecten van de bodemlozing, het waterschap beoordeelt alleen de kwantitatieve aspecten, i.c. het effect van de mitigerende maatregel.

Artikel 3.3 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit (grondwater)

Dit artikel bevat de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor een grondwateronttrekkingsactiviteit en is ontleend aan de Omgevingsregeling. De aanvraagvereisten zijn in aanvulling op artikel 4:2 van de Awb en de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling.

Eerste lid, onder j:

Met “het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater” heeft zowel betrekking op het weer in de bodem terugbrengen van grondwater dat eerder aan de bodem onttrokken is als ander water, zoals oppervlaktewater, hemelwater of proceswater, dat in de bodem wordt gebracht om het daar te laten of om het naderhand voor gebruik weer te onttrekken. Water dat in de bodem wordt gebracht om naderhand weer voor gebruik te worden onttrokken wordt aangeduid met de therm “infiltreren”. Wanneer een omgevingsvergunning wordt verleend beoordeelt het waterschap zowel de kwalitatieve als kwantitatieve aspecten van de bodemlozing.

VVVVVVVVVVVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.4 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit (oppervlaktewater)

let op invoegen dat onttrekkingsvoorzieningen is een aparte activiteit

Dit artikel bevat de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor een oppervlaktewateronttrekkingsactiviteit en is ontleend aan de Omgevingsregeling. De aanvraagvereisten zijn in aanvulling op artikel 4:2 van de Awb en de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling.

WWWWWWWWWWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.5 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit

De beoordelingsregel van het Bkl voor omgevingsvergunningen voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld. De beoordelingsregel als bedoeld in het tweede lid van artikel 3.5 is niet van toepassing op het retourbemalen van grondwater.

XXXXXXXXXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.6 Beoordelingsregel omgevingsvergunning grondwateronttrekking voor menselijke consumptie Toepassingsbereik

Ook de voorschriften die volgens het Bkl aan een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water in de bodem moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een bouwput. Activiteiten die hier in ieder geval onder vallen zijn, het onttrekken van grondwater voor:

  • a.

    het aanleggen, slopen of verwijderen van funderingen, kelders, andere ondergrondse bebouwing of objecten, zoals: ondergrondse tanks, zuiveringstechnische voorzieningen of duikers;

  • b.

    een bodemsanering;

  • c.

    het inspecteren van ondergrondse bebouwing of objecten;

  • d.

    een (diepe) gestuurde grondboring; of

  • e.

    het aanleggen van kabels en leidingen in een sleuf die minder dan 20 m per week verplaatst.

Deze paragraaf is van toepassing voor het uitvoeren van bovenstaande activiteiten waarbij een grondwateronttrekking in één of meerdere bouwputten noodzakelijk is om de werkzaamheden in den droge uit te kunnen voeren.

YYYYYYYYYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.7 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water Specifieke zorgplicht

In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige als vergunningvrije gevallen. Op grond van het eerste lid moet de hoeveelheid onttrokken grondwater en de hoeveelheid water die wordt geïnfiltreerd worden gemeten. Op grond van het derde lid moet daarnaast ook de kwaliteit van het water dat wordt geïnfiltreerd worden gemeten. In het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening kan een bepaling staan waarin gevallen worden aangewezen waarvoor de meetverplichtingen niet gelden.

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater in een bouwput in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor een grondwateronttrekking in een bouwput. In dit artikel zijn regels opgenomen die de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) beschermen en is aangegeven dat schade moet worden beperkt. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

ZZZZZZZZZZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.8 Toepassingsbereik Voorrangsbepaling

Deze afdeling is van toepassing op alle grondwateronttrekkingen die uitgevoerd worden binnen een beperkingengebied van een waterkering. Er zijn regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor waterkeringen. Grondwateronttrekkingen bij een waterkering brengen extra risico met zich mee, omdat een waterkering kwetsbaar is voor scheuren of andere schade dat bij hoogwater kan leiden tot het doorbreken van de waterkering, met overstroming tot gevolg.

Het onttrekken van grondwater in of nabij een verheelde regionale waterkering of in of nabij een verheelde overige waterkering heeft geen negatieve gevolgen voor de veiligheid van de waterkering. Daarom is alleen de zorgplicht van toepassing. Verheelde waterkeringen zijn niet altijd in het landschap te herkennen. Het is een van nature aanwezige verhoging in het landschap die bijvoorbeeld een boezem- polderkade of land- of peilscheiding vormt. Het betreft vaak een hoger gelegen gebied waarachter de feitelijke polder ligt. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om een brede weg langs het water waarin een theoretisch profiel van een kering is gedefinieerd.

Naast de regelgeving voor de waterkering kunnen er ook andere regels van toepassing zijn op de handeling waarvoor grondwater onttrokken wordt. Ga om dit te bepalen verder naar de afdeling of paragraaf die van toepassing is op de activiteit. Bijvoorbeeld: het betreft een grondwateronttrekking in een bouwput, waarvoor ook paragraaf 3.3.2 Grondwater onttrekken in een bouwput doorlopen moet worden. Regels voor graafwerkzaamheden zijn opgenomen in afdeling 4.2 Graven.

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit grondwater onttrekken in een bouwput. Als er voor het onttrekken van grondwater in een bouwput een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen voor de onderdelen waarvan de invloedsgebieden van de onttrekkingen elkaar overlappen. In dit geval geldt er een vergunningplicht. Onderdelen waarbij geen overlap in invloedsgebied plaatsvindt mogen afzonderlijk worden aangevraagd/gemeld.

AAAAAAAAAAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.9 Specifieke zorgplicht Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking bouwput

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater binnen de beperkingengebieden van een waterkering in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor een grondwateronttrekking die uitgevoerd wordt binnen een beperkingengebied van een waterkering.

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer en welke algemene regels er gelden bij een grondwateronttrekking in een bouwput. Afhankelijk van het wel of niet verplaatsen van een aanwezige verontreiniging, de grootte van het onttrekkingsdebiet, de omvang van het waterbezwaar en de diepte van de grondwateronttrekking, kan een grondwateronttrekking worden toegestaan onder algemene regels. Voor het onttrekken van grondwater in een bouwput kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Gebiedsgericht grondwaterbeheer

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond op een locatie met gebiedsgericht grondwaterbeheer waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente.

In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Binnen deze zones beschouwt het bevoegd gezag het verplaatsen van verontreinigen niet direct als een probleem, mits de verplaatsing binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft.

Verplaatsen van een verontreiniging buiten het gebied met gebiedsgericht grondwaterbeheer

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de bouwputbemaling. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de bouwputbemaling. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied van een grondwateronttrekking kan verplaatst worden. Dit is onder een algemene regel toegestaan, als:

  • a.

    de verontreinigingsvlek minder dan 5 meter verplaatst wordt;

  • b.

    de verontreinigingsvlek onderdeel is van een bodemsanering; of

  • c.

    De verontreinigingsvlek meer dan 5 meter verplaats wordt, maar de verplaatsing tot 5 meter beperkt blijft als gevolg van het toepassen van een mitigerende maatregel (interceptie- en/of schermbemaling).

Een interceptie- of schermbemaling is een bemaling die enkel uitgevoerd mag worden in combinatie met een andere grondwateronttrekking (bijvoorbeeld voor een bouwput) en wordt in of nabij een verontreinigingsvlek geplaatst om te voorkomen dat de vlek in de richting van de bouwputbemaling wordt verplaatst. Een schermbemaling is een retourveld dat tussen de grondwateronttrekking en de vlek in geplaatst wordt. Als de verplaatsing tot maximaal 5 meter beperkt wordt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling kunnen de werkzaamheden onder de algemene regel uitgevoerd worden, mits wordt voldaan aan het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel. Deze is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering, maximaal 25 m3 per uur. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking (bijvoorbeeld een bouwput).

Onttrekkingsdebiet I

Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3 per uur zijn.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem. Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een bouwput met een debiet van maximaal 100 m3 per uur de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere bouwputten of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen samen maximaal 100 m3 per uur is of wanneer het uurdebiet van de grootste bemaling van direct na elkaar uit te voeren grondwateronttrekkingen in meerdere bouwputten, die in elkaars invloedsgebied liggen, maximaal 100 m3 per uur is.

Daarnaast geldt onder een algemene regel dat het waterbezwaar maximaal 400.000 m3 mag bedragen. Het waterbezwaar is de totale hoeveelheid onttrokken grondwater en wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico's bij een waterbezwaar van maximaal 400.000 m3, beperkt. Het maximale waterbezwaar van 400.000 m3 is gebaseerd op een bemalingsperiode van zes maanden waarin sprake is van een continue onttrekking van 100 m3 per uur. Voordeel van opnemen van het criterium maximaal waterbezwaar in plaats van het criterium maximale tijdsduur is dat grondwateronttrekkingen met een lange duur en een laag debiet, niet direct vergunningplichtig zijn, omdat er geen tijdsbepalende factor is. Hierdoor kunnen meer grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd onder een algemene regel. Voorbeelden hiervan zijn grondwateronttrekkingen die uitlopen door bijvoorbeeld vorstverlet of doordat gedurende de uitvoering een grondwateronttrekking tijdelijk stilligt.

Diepte van de grondwateronttrekking

Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van een scheidend laag, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket te onttrekken onder een algemene regel.

Onttrekkingsdebiet II

Bij een laag debiet zijn de effecten op de grondwaterstand en in de omgeving beperkt. Uit ervaring blijkt dat er zeer beperkte schommelingen (verlagingen) in de grondwaterstand of stijghoogte worden geconstateerd. Daarom zijn bij een debiet van maximaal 10 m3 per uur, 5.000 m3 per maand (30 dagen) en 12.000 m3 per jaar maar beperkte (negatieve) gevolgen te verwachten en zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen minder eisen gesteld.

Retourbemaling

Het waterschap is in geval van een melding bevoegd gezag voor de kwantitatieve aspecten van het grondwater. Het brengen van water in de bodem wat eerst onttrokken is, betreft retourneren. Retourneren van grondwater kan negatieve effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving beperken. Retourneren geniet de voorkeur boven lozen, omdat de effecten van een grondwateronttrekking beperkt worden en het grondwater wordt teruggebracht in de bodem waaruit het onttrokken is. Daarnaast worden andere systemen, zoals oppervlaktewatersystemen en riolering niet belast. Het retourneren van grondwater is een gevolg van een bepaalde activiteit waarvoor de grondwateronttrekking wordt uitgevoerd. Dit kunnen verschillende grondwateronttrekkingen zijn. Het retourneren wordt meegenomen bij de melding van de grondwateronttrekking. De kwalitatieve aspecten van de bodemlozing zijn geregeld in het omgevingsplan van de gemeente.

BBBBBBBBBBBBB

Na sectie 'Artikel 3.9 Specifieke zorgplicht' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 3.10 Aanwijzing algemene regels waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer en welke algemene regels gelden voor het onttrekken van grondwater bij een waterkering. Voor het onttrekken van grondwater binnen de beperkingengebieden van een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Eerste lid:

Het tijdelijk onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een primaire waterkering of in een beschermingszone van een primaire waterkering mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Het gebruik van onttrekkingsfilters of drainagebuizen is niet toegestaan omdat na afloop van de werkzaamheden filtermateriaal kan achterblijven in de ontgraving of gaten van onttrekkingsfilters niet goed worden afgedicht en toezicht hierop onvoldoende kan worden gegarandeerd. Het achterblijven van filtermateriaal is nadelig voor de sterkte van de waterkering. Zolang het gaat om een open bemaling voor het verwijderen van een geringe hoeveelheid lekwater en neerslag uit een ondiepe sleuf of bouwput zijn er weinig risico's verbonden aan voor de waterkering. Voor deze handelingen is een onttrekkingsdebiet van 2 m 3 per uur voldoende. Daarom is het onttrekken van grondwater, met een onttrekkingsdebiet kleiner dan of gelijk aan 2 m 3 per uur, toegestaan onder een algemene regel.

Tweede en derde lid:

Het tijdelijk onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering, in een beschermingszone van een niet verheelde regionale waterkering, in een zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering of in een beschermingszone van een niet verheelde overige waterkering mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Wanneer de waterkering gelegen is in een zettingsgevoelig gebied, waar de bodem bestaat uit veen of klei-op-veen gronden, kan het onttrekken van grondwater inklinking en/of piping veroorzaken, met als gevolg dat scheuren in de waterkering ontstaan of in het uiterste geval de kering instabiel wordt en bezwijkt. Of een locatie in een zettingsgevoelig gebied ligt kunt u nagaan middels de kaart “Klei op veen- of veengronden”, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Om een waterkering die ook gelegen is in een zettingsgevoelig gebied extra te beschermen is het onttrekkingsdebiet vastgesteld op maximaal 2 m3 per uur. Indien de waterkering niet gelegen is in een zettingsgevoelig gebied geldt een onttrekkingsdebiet tot maximaal 5 m3 per uur. De activiteiten kunnen worden toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht zolang aan deze regels wordt voldaan.

Vierde lid:

Het tijdelijk onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een zomerkade of in de beschermingszone van een zomerkade (waterkering) mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Het gebruik van onttrekkingsfilters of drainagebuizen is niet toegestaan omdat na afloop van de werkzaamheden filtermateriaal kan achterblijven in de ontgraving of gaten van onttrekkingsfilters niet goed worden afgedicht. Dit is nadelig voor de sterkte van de waterkering. Zolang het gaat om een open bemaling voor het verwijderen van een geringe hoeveelheid lekwater en neerslag uit een ondiepe sleuf of bouwput zijn er weinig risico's verbonden voor de waterkering. Voor deze handelingen is een onttrekkingsdebiet van 5 m3 per uur voldoende. Daarom is het onttrekken van grondwater, met een onttrekkingsdebiet kleiner dan of gelijk aan 5 m3 per uur, toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht.

CCCCCCCCCCCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.10 3.11 Aanwijzing algemene regel regels grondwatergevoelige natuur

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden voor het onttrekken van grondwater bij een waterkering. Voor het onttrekken van grondwater binnen de beperkingengebieden van een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Toelichting lid 1:

Aan het onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een primaire waterkering of in een beschermingszone van een primaire waterkering zijn weinig risico's verbonden als het gaat om een filterbemaling voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen. Het toepassen van een verticaal onttrekkingsfilter is in dit geval toegestaan. Hierbij is wel van belang dat het onttrekkingsfilter zo diep mogelijk in het eerste watervoerende pakket geplaatst wordt. Een diep geplaatst filter heeft tot gevolg dat de stijghoogteverlaging van de onttrekking verspreid wordt over een veel groter gebied en de stijghoogteverlaging overal gering blijft. Dit geldt ook voor zetting van de waterkering. Bij een juist gekozen filterstelling (bovenzijde filter op ten minste 15 m-mv) worden geen nadelige effecten verwacht voor de waterkering. Bij het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen is een onttrekkingsdebiet van 2 m 3 per uur voldoende. Deze activiteiten kunnen onder de zojuist genoemde criteria worden toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht.

Toelichting lid 2:

Het tijdelijk onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een primaire waterkering of in een beschermingszone van een primaire waterkering mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Het gebruik van onttrekkingsfilters of drainagebuizen is niet toegestaan omdat na afloop van de werkzaamheden filtermateriaal kan achterblijven in de ontgraving of gaten van onttrekkingsfilters niet goed worden afgedicht. Dit is nadelig voor de sterkte van de waterkering. Zolang het gaat om een open bemaling voor het verwijderen van een geringe hoeveelheid lekwater en neerslag uit een ondiepe sleuf of bouwput zijn er weinig risico's verbonden voor de waterkering. Voor deze handelingen is een onttrekkingsdebiet van 2 m 3 per uur voldoende. Daarom is het onttrekken van grondwater, met een onttrekkingsdebiet kleiner dan of gelijk aan 2 m 3 per uur, toegestaan onder een algemene regel.

Toelichting leden 3, 4 en 5:

Aan het onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering, in een beschermingszone van een niet verheelde regionale waterkering, in een zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering of in een beschermingszone van een niet verheelde overige waterkering zijn weinig risico's verbonden als het gaat om een filterbemaling voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen. Het toepassen van een verticaal onttrekkingsfilter is in dit geval toegestaan. Hierbij is wel van belang dat het onttrekkingsfilter zo diep mogelijk in het eerste watervoerende pakket geplaatst wordt. Een diep geplaatst filter heeft tot gevolg dat de stijghoogteverlaging van de onttrekking verspreid wordt over een veel groter gebied en de stijghoogteverlaging overal gering blijft. Dit geldt ook voor zetting van de waterkering. Bij een juist gekozen filterstelling (bovenzijde filter op ten minste 15 m-mv) worden geen nadelige effecten verwacht voor de waterkering.

Wanneer de waterkering ook gelegen is in een zettingsgevoelig gebied, waar de bodem bestaat uit veen of klei-op-veen gronden, kan het onttrekken van grondwater inklinking en/of piping veroorzaken met als gevolg dat scheuren in de waterkering ontstaan of in het uiterste geval de gehele waterkering wegspoelt. Of een locatie in een zettingsgevoelig gebied ligt kunt u nagaan middels de kaart Klei op veen- of veengronden, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Om een waterkering die ook gelegen is in een zettingsgevoelig gebied extra te beschermen is het onttrekkingsdebiet vastgesteld op maximaal 2 m 3 per uur. Indien de waterkering niet gelegen is in een zettingsgevoelig gebied geldt een onttrekkingsdebiet van maximaal 5 m 3 per uur. De activiteiten kunnen dan worden toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht.

Toelichting leden 6, 7 en 8:

Het tijdelijk onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering, een beschermingszone van een niet verheelde regionale waterkering, een zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering of in een beschermingszone van een niet verheelde overige waterkering mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Het gebruik hiervan is niet toegestaan omdat na afloop van de werkzaamheden filtermateriaal kan achterblijven in de ontgraving of gaten van onttrekkingsfilters niet goed worden afgedicht. Dit is nadelig voor de sterkte van de waterkering. Zolang het gaat om een open bemaling voor het verwijderen van een geringe hoeveelheid lekwater en neerslag uit een ondiepe sleuf of bouwput zijn er weinig risico's verbonden voor de waterkering. Echter wanneer de waterkering ook gelegen is in een zettingsgevoelig gebied, waar de bodem bestaat uit veen of klei-op-veen gronden, kan het onttrekken van grondwater inklinking en/of piping veroorzaken met als gevolg dat scheuren in de waterkering ontstaan of in het uiterste geval de gehele waterkering wegspoelt. Of een locatie in een zettingsgevoelig gebied ligt kunt u nagaan middels de kaart Klei op veen- of veengronden, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Om een waterkering die ook gelegen is in een zettingsgevoelig gebied extra te beschermen is het onttrekkingsdebiet vastgesteld op maximaal 2 m 3 per uur. Indien de waterkering niet gelegen is in een zettingsgevoelig gebied geldt een onttrekkingsdebiet van maximaal 5 m 3 per uur. De activiteiten kunnen dan worden toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht.

Toelichting lid 9:

Aan het onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een zomerkade of in een beschermingszone van een zomerkade (waterkering) zijn weinig risico's verbonden als het gaat om een filterbemaling voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen. Het toepassen van een verticaal onttrekkingsfilter is in dit geval toegestaan. Hierbij is wel van belang dat het onttrekkingsfilter zo diep mogelijk in het eerste watervoerende pakket geplaatst wordt. Een diep geplaatst filter heeft tot gevolg dat de stijghoogteverlaging van de onttrekking verspreid wordt over een veel groter gebied en de stijghoogteverlaging overal gering blijft. Dit geldt ook voor zetting van de waterkering. Bij een juist gekozen filterstelling (bovenzijde filter op ten minste 15 m-mv) worden geen nadelige effecten verwacht voor de waterkering. Bij het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen is een onttrekkingsdebiet van 5 m 3 per uur voldoende. Deze activiteiten kunnen onder de zojuist genoemde criteria worden toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht.

Toelichting lid 10:

Het tijdelijk onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een zomerkade of in de beschermingszone van een zomerkade (waterkering) mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Het gebruik van onttrekkingsfilters of drainagebuizen is niet toegestaan omdat na afloop van de werkzaamheden filtermateriaal kan achterblijven in de ontgraving of gaten van onttrekkingsfilters niet goed worden afgedicht. Dit is nadelig voor de sterkte van de waterkering. Zolang het gaat om een open bemaling voor het verwijderen van een geringe hoeveelheid lekwater en neerslag uit een ondiepe sleuf of bouwput zijn er weinig risico's verbonden voor de waterkering. Voor deze handelingen is een onttrekkingsdebiet van 5 m 3 per uur voldoende. Daarom is het onttrekken van grondwater, met een onttrekkingsdebiet kleiner dan of gelijk aan 5 m 3 per uur, toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht.

Toelichting lid 11:

Naast de regelgeving voor het onttrekken van grondwater in of nabij een waterkering kunnen er ook andere regels voor het onttrekken van grondwater van toepassing zijn. Bijvoorbeeld:

  • -het betreft een grondwateronttrekking in een bouwput, waardoor paragraaf 3.3.2 Grondwater onttrekken in een bouwput ook van toepassing is;

  • het betreft een grondwateronttrekking voor drinkwater voor vee, waardoor paragraaf 3.6.3 Grondwater onttrekken voor drinkwater vee ook van toepassing is;

  • het betreft een grondwateronttrekking voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen, waardoor paragraaf 3.6.6 Grondwater onttrekken voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen ook van toepassing is.

Indien uit de aanvullende regelgeving blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater binnen een beperkingengebied van een waterkering toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling. Ga om dit te bepalen verder naar de paragraaf die van toepassing is op de activiteit.

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer en welke algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking in een gebied met grondwatergevoelige natuur. Voor het onttrekken van grondwater in een gebied met grondwatergevoelige natuur kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Eerste lid:

Als sprake is van een verdere verlaging dan GLG, bijvoorbeeld in de bouwput, dan is dat niet direct een probleem zolang de verlaging van de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur maar niet onder de GLG komt. Uitgezocht dient te worden wat het invloedgebied is van de bemaling en of de grondwaterstand binnen een gebied met grondwatergevoelige natuur verder verlaagd wordt dan de GLG. Door het verlagen van de grondwaterstand tot onder de GLG kan verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur ontstaan. Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, kan deze grondwateronttrekking onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. De nadelige invloed van de onttrekking wordt dan als zeer beperkt beoordeeld.

Tweede lid:

Wanneer in een gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is, het onttrekkingsdebiet groter dan 10 m3/uur is, de grondwateronttrekking plaatsvindt in het groeiseizoen (maart - oktober) en het onttrokken grondwater weer in de bodem wordt teruggebracht in het gebied met grondwater gevoelige natuur (bijvoorbeeld middels een lozing op de bodem, retourbemaling, etc.) dan is de kans op het ontstaan van droogteschade beperkt en kan de sleufbemaling onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Het onttrekken van grondwater in het groeiseizoen (maart- oktober) is in een grondwatergevoelig gebied een extra belasting voor de planten, bomen en gewassen. In deze periode is de grondwaterbehoefte dan ook groot. Om de effecten van het onttrekken van grondwater in het groeiseizoen (maart-oktober) met een hoger onttrekkingsdebiet (>10 m3/uur) te beperken is het verplicht om het water weer terug in de bodem te brengen nabij de locatie waar het wordt onttrokken. Hiermee wordt beoogd om de verlaging van de grondwaterstand binnen het gebied met grondwatergevoelige natuur te beperken.

Derde lid:

Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is groter dan 10 m3/uur , maar de grondwateronttrekking vindt buiten het groeiseizoen (maart - oktober) plaats, kan het onttrekken van grondwater onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur zijn de risico's ten gevolge van de grondwateronttrekking beperkt. Er worden slechts zeer beperkte schommelingen in de grondwaterstand en/of stijghoogte verwacht. Bij een debiet groter dan 10 m3/uur is het effect op de grondwatergevoelige natuur afhankelijk van de periode wanneer de bemaling uitgevoerd wordt: binnen of buiten het groeiseizoen (maart-oktober). Buiten het groeiseizoen is de kans op verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur beperkt.

DDDDDDDDDDDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.11 Algemene regel 3.12 Aanwijzing algemene regels kwetsbare bebouwing

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het onttrekken van grondwater binnen de beperkingsgebieden van een waterkering. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9. Het toepassen van een verticaal onttrekkingsfilter is voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen toegestaan. Een onttrekkingsfilter dient diep in het eerste watervoerende pakket te worden geplaatst om de invloed van de onttrekking op de waterkering zo gering mogelijk te laten zijn. Hoe ondieper grondwater onttrokken wordt des te plaatselijker is de invloed van de onttrekking en des te groter zal de invloed zijn op de waterkering. Daarom dient een minimale filterdiepte te worden aangehouden. Zie voor het aanbrengen van het filter ook afdeling 4.22 Grondboring of sondering uitvoeren. Voorkomen moet worden dat een onttrekkingsfilter een scheidende laag beschadigd of doorboort. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende te onttrekken. Het onttrekken van voor andere doeleinden dan voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen mag uitsluitend gebeuren met open bemaling. Bij open bemaling wordt water dat op de putbodem staat weggepompt met een klokpomp. Deze wordt geplaatst in een lager gedeelte in de bouwput, waar het water naartoe kan stromen. Bij ontwatering van een bouwput waarin een bouwwerk achterblijft, zoals een kelder, dient open bemaling te worden toegepast. Daartoe wordt rondom het bouwwerk een ontwateringssleuf gegraven die met open bemaling ontwaterd wordt. In een zone waterstaatwerk en/of in een beschermingszone van de waterkering mag geen filtermateriaal of zandbed worden toegepast, omdat dit na afloop in de ontgraving kan achterblijven. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering. In beide gevallen, onttrekking middels verticale filters op via open bemaling, dient de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt gering te zijn om de stabiliteit van de waterkering te kunnen waarborgen.

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer en welke algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking bij kwetsbare bebouwing. Voor het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing of in een gebied met grondwatergevoelige natuur kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Eerste lid:

Indien de grondwaterstand binnen het invloedgebied van de bemaling verlaagd wordt beneden de GLG kan de bodem gaan zetten en kunnen funderingselementen van op staal gefundeerde gebouwen ten opzichte van elkaar verschillend zakken. Hierdoor kan scheurvorming ontstaan in muren van een gebouw. Ook kunnen houten onderdelen van een fundering op een gegeven moment droogvallen. Als de grondwaterstand ter plaatse van bebouwing met houten funderingsonderdelen (zoals paalkoppen, kespen en langshout) verlaagd wordt tot onder de GLG, dient te worden onderzocht tot welk niveau de grondwaterstand kan worden verlaagd voordat deze onderdelen droogvallen. Wordt daarbij voorkomen dat houten funderingsonderdelen droogvallen, dan kan de grondwateronttrekking onder de algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Als de grondwaterstand ter plaatse van kwetsbare bebouwing verlaagd wordt tot onder de GLG dient voor op staal gefundeerde bebouwing de bodemdaling te worden berekend en te worden nagegaan wat de verschilzakking ter plaatse is. Voor monumentale panden en reeds beschadigde op staal gefundeerde bebouwing met een bouwjaar van 1960 of eerder geldt dat de verschilzakking niet meer mag bedragen dan 1:1.000. Voor op staal gefundeerde bebouwing die in goede bouwkundige staat verkeert, geldt een waarde van maximaal 1:600. De verschilzakking heeft betrekking op de relatieve rotaties van de funderingselementen van een gebouw inclusief de gezamenlijke funderingselementen bij aaneengesloten bebouwing.

Wanneer een geringere verschilzetting berekend wordt is het risico op het ontstaan van schade beperkt. De grondwateronttrekking kan dan worden uitgevoerd onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht. Daarnaast is zorgplicht van toepassing op de activiteit.

Tweede lid:

Voor bebouwing van vóór 1960 geldt dat als de grondwaterstand (ter plaatse van deze bebouwing) niet verder verlaagd wordt dan de GLG, het risico op het ontstaan van schade aan een gebouw gering is. De grondwaterstand is immers in het verleden zo vaak gedaald tot dit niveau dat verondersteld mag worden dat de bodem tot dit niveau al volledig gezet is en dat houten onderdelen van een fundering nog geen schade ondervinden. Een grondwateronttrekking kan dan onder een algemene regel met meldplicht worden uitgevoerd. De GLG kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht (Atlas provincie Utrecht (provincieutrecht.nl)) of via het Dinoloket (Ondergrondgegevens | DINOloket).

EEEEEEEEEEEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.15 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing en in een beperkingengebied met grondwatergevoelige natuur. Grondwateronttrekkingen ter plaatse van een kwetsbaar bebouwing of in een beperkingengebied met grondwatergevoelige natuur, brengen extra risico met zich mee met betrekking tot zetting en/of verdroging. Zetting van de bodem kan schade aan bebouwing en infrastructuur tot gevolg hebben. Verdroging kan tot grote schade aan flora en fauna leiden. De regels zijn alleen van toepassing als binnen het invloedgebied van een grondwateronttrekking:

  • bebouwing aanwezig is van vóór 1960; of

  • een gebied met grondwatergevoelige natuur aanwezig is.

In de bouwperiode van vóór 1960 werden op een minder draagkrachtige bodem houten paalfunderingen toegepast of een fundering op staal verstevigd met koeienhuiden of in combinatie met grondverbetering. Deze funderingstypen op een minder draagkrachtige ondergrond beschouwen wij als kwetsbaar. Het bouwjaar van een pand kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht (Atlas provincie Utrecht (provincie-utrecht.nl)). Is deze bebouwing niet aanwezig of staat deze buiten het invloedgebied van een grondwateronttrekking, dan geldt alleen de zorgplicht.

Of een gebied met grondwatergevoelige natuur aanwezig is, kunt u nagaan met behulp van de kaart Grondwatergevoelig Natuurgebied, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Is zo'n gebied niet aanwezig of ligt deze buiten het invloedgebied van een grondwateronttrekking, dan geldt alleen de zorgplicht.

Naast de regelgeving voor de waterkering kunnen er ook andere regels van toepassing zijn op de handeling waarvoor grondwater onttrokken wordt. Ga om dit te bepalen verder naar de afdeling of paragraaf die van toepassing is op de activiteit. Bijvoorbeeld: het betreft een grondwateronttrekking in een bouwput, waarvoor ook paragraaf 3.3.2 doorlopen moet worden.

[Vervallen]

FFFFFFFFFFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.12 Informatieplicht 3.13 Algemene regel

Het onttrekken van grondwater binnen de beperkingsgebieden van een waterkering is een gevolg van een bepaalde activiteit waarvoor de grondwateronttrekking wordt uitgevoerd. Dit kunnen verschillende grondwateronttrekkingen zijn, namelijk het onttrekken van grondwater in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel, in een project, voor een proefonttrekking, middels drainage, voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse infrastructuur, voor een brandblusvoorziening, voor een bedrijfsmatige beregening of bevloeiing, voor drinkwater voor vee, voor menselijke consumptie, voor een bedrijfsmatige toepassing of voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassing. Regelgeving voor deze grondwateronttrekkingen zijn opgenomen in afdeling 3.3 t/m afdeling 3.6. Wanneer wordt voldaan aan de informatieplicht behorende bij de desbetreffende grondwateronttrekking, wordt ook voldaan aan de informatieplicht voor het onttrekken van grondwater bij een waterkering.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het onttrekken van grondwater in een bouwput. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 3.7.

Eerste en tweede lid:

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de bodem van een ontgraving geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden.

Om zicht te krijgen/houden op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput heeft het waterschap voorgeschreven waaraan een monitoring voor het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte minimaal moet voldoen. Hiermee kan bij drastische verlagingen worden ingegrepen om schade te voorkomen. Voor het aanbrengen van peilbuizen e.d. is toestemming nodig van een eventuele (mede)eigenaar, beheerder of gebruiker van de grond.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat niet aan de voorgeschreven monitoring kan worden voldaan of dat met een andere methode van monitoring ook voldoende zicht wordt verkregen op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput. In deze gevallen kan een (gemotiveerd) schriftelijk verzoek, waarin de monitoring wordt beschreven, worden ingediend.

Daarnaast is het voor het verloop van de grondwateronttrekking van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd. Een melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Zoals bijvoorbeeld: het uitvoeren van meerdere bouwputbemalingen of het uitvoeren van een bouwputbemaling en een bodemsanering (ontgraving in een bouwput). Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als sprake is van een bemaling die lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor onderdelen die ver uiteen liggen en waarvan de invloedsgebieden van de bouwputbemalingen elkaar niet overlappen. Deze onderdelen mogen afzonderlijk worden gemeld.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind:

- Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 7.0, 1 maart 2022), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

- Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.1, 2 november 2021), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

-een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

-een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

-een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.

Derde en vierde lid:

Het tijdelijk onttrekken van grondwater bij een waterkering mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Het gebruik van onttrekkingsfilters of drainagebuizen is niet toegestaan omdat na afloop van de werkzaamheden filtermateriaal kan achterblijven in de ontgraving of gaten van onttrekkingsfilters niet goed worden afgedicht en toezicht hierop onvoldoende kan worden gegarandeerd. Het achterblijven van filtermateriaal is nadelig voor de sterkte van de waterkering. Zolang het gaat om een open bemaling voor het verwijderen van een geringe hoeveelheid lekwater en neerslag uit een ondiepe sleuf of bouwput zijn er weinig risico's verbonden voor een primaire waterkering of regionale waterkering op een minder stabiele ondergrond. Voor deze handelingen is een onttrekkingsdebiet van 2 m3 per uur voldoende. Daarom is het onttrekken van grondwater, met een onttrekkingsdebiet kleiner dan of gelijk aan 2 m3 per uur, toegestaan onder een algemene regel.

Wanneer de waterkering gelegen is in een zettingsgevoelig gebied, waar de bodem bestaat uit veen of klei-op-veen gronden, kan het onttrekken van grondwater inklinking en/of piping veroorzaken, met als gevolg dat scheuren in de waterkering ontstaan of in het uiterste geval de kering instabiel wordt en bezwijkt. Of een locatie in een zettingsgevoelig gebied ligt kunt u nagaan middels de kaart “Klei op veen- of veengronden”, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Om een waterkering die ook gelegen is in een zettingsgevoelig gebied extra te beschermen is het onttrekkingsdebiet vastgesteld op maximaal 2 m3 per uur.

Indien de waterkering niet gelegen is in een zettingsgevoelig gebied een geen primaire waterkering is geldt een onttrekkingsdebiet tot maximaal 5 m3 per uur.

Vijfde lid:

Indien de grondwaterstand binnen het invloedgebied van de bemaling verlaagd wordt beneden de GLG kan de bodem gaan zetten en kunnen funderingselementen van op staal gefundeerde gebouwen ten opzichte van elkaar verschillend zakken. Hierdoor kan scheurvorming ontstaan in muren van een gebouw. Ook kunnen houten onderdelen van een fundering op een gegeven moment droogvallen. Als de grondwaterstand ter plaatse van bebouwing met houten funderingsonderdelen (zoals paalkoppen, kespen en langshout) verlaagd wordt tot onder de GLG dient te worden onderzocht tot welk niveau de grondwaterstand kan worden verlaagd voordat deze onderdelen droogvallen. Wordt daarbij voorkomen dat houten funderingsonderdelen droogvallen, dan kan de grondwateronttrekking onder de algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Als de grondwaterstand ter plaatse van kwetsbare bebouwing verlaagd wordt tot onder de GLG dient voor op staal gefundeerde bebouwing de bodemdaling te worden berekend en te worden nagegaan wat de verschilzakking ter plaatse is. Voor monumentale panden en reeds beschadigde op staal gefundeerde bebouwing met een bouwjaar van 1960 of eerder geldt dat de verschilzakking niet meer mag bedragen dan 1:1.000. Voor op staal gefundeerde bebouwing die in goede bouwkundige staat verkeert, geldt een waarde van maximaal 1:600. De verschilzakking heeft betrekking op de relatieve rotaties van de funderingselementen van een gebouw inclusief de gezamenlijke funderingselementen bij aaneengesloten bebouwing. Wanneer een geringere verschilzetting berekend wordt is het risico op het ontstaan van schade beperkt. De grondwateronttrekking kan dan worden uitgevoerd onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht. Daarnaast is zorgplicht van toepassing op de activiteit. De GLG kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht (Atlas provincie Utrecht (provincieutrecht.nl) ) of via het Dinoloket (Ondergrondgegevens | DINOloket).

Zesde lid:

Voor bebouwing van vóór 1960 geldt dat als de grondwaterstand (ter plaatse van deze bebouwing) niet verder verlaagd wordt dan de GLG, het risico op het ontstaan van schade aan een gebouw gering is. De grondwaterstand is immers in het verleden zo vaak gedaald tot dit niveau dat verondersteld mag worden dat de bodem tot dit niveau al volledig gezet is en dat houten onderdelen van een fundering nog geen schade ondervinden. Een grondwateronttrekking kan dan onder een algemene regel met meldplicht worden uitgevoerd. De GLG kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht (Atlas provincie Utrecht (provincieutrecht.nl)) of via het Dinoloket (Ondergrondgegevens | DINOloket).

Zevende lid:

Als sprake is van een verdere verlaging dan GLG, bijvoorbeeld in de bouwput, dan is dat niet direct een probleem zolang de verlaging van de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur maar niet onder de GLG komt. Uitgezocht dient te worden wat het invloedgebied is van de bemaling en of de grondwaterstand binnen een gebied met grondwatergevoelige natuur verder verlaagd wordt dan de GLG. Door het verlagen van de grondwaterstand tot onder de GLG kan verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur ontstaan. Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, kan deze grondwateronttrekking onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. De nadelige invloed van de onttrekking wordt dan als zeer beperkt beoordeeld.

Achtste lid:

Wanneer in een gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is, het onttrekkingsdebiet groter dan 10 m3/uur is, de grondwateronttrekking plaatsvindt in het groeiseizoen (maart - oktober) en het onttrokken grondwater weer in de bodem wordt teruggebracht in het gebied met grondwater gevoelige natuur (bijvoorbeeld middels een lozing op de bodem, retourbemaling, etc.) dan is de kans op het ontstaan van droogteschade beperkt en kan de bemaling onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd.

Negende lid:

Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is groter dan 10 m3/uur, maar de grondwateronttrekking vindt buiten het groeiseizoen (maart - oktober) plaats, kan het onttrekken van grondwater onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Buiten het groeiseizoen is de kans op verdroging of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur beperkt. Een grondwaterstand onder de GLG kan leiden tot schade aan de natuur die bestaat uit het risico op onomkeerbare veranderingen, waarbij nattere doelsoorten verdwijnen en drogere doelsoorten het gebied niet kunnen bereiken. De grootte van het debiet van een grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken.

Tiende lid:

Het waterschap is bevoegd gezag voor de kwantitatieve aspecten van het grondwater. Het brengen van water in de bodem wat eerst onttrokken is, betreft retourneren. Retourneren van grondwater kan negatieve effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving, beperken. Water terug in de bodem brengen geniet de voorkeur boven lozen, omdat de effecten van een grondwateronttrekking beperkt worden en het grondwater wordt teruggebracht waar het vandaan komt. Daarmee worden andere systemen, zoals oppervlaktewatersystemen en riolering niet belast. Het brengen van water in de bodem dat niet eerst onttrokken is, brengt risico's met zicht mee. Het doel van het brengen van water in de bodem en de kwaliteit van het water moet bekend zijn om er uitspraken over te kunnen doen. Het aanleggen en verwijderen van “retourbronnen” kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere “retourbronnen” waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

- Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 7.0, 1 maart 2022), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

- Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.1, 2 november 2021), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Om te voorkomen dat een andere kwaliteit grondwater wordt vermengd met mogelijk schoner grondwater moet het onttrokken grondwater nabij de onttrekkingslocatie en in hetzelfde watervoerende pakket (als waar het uit onttrokken is) weer in de bodem worden gebracht. Daarmee wordt verplaatsing van verontreiniging en eventuele schade aan schone bodem voorkomen. Indien het onttrokken grondwater verontreinigd is, moet eerst bij het bevoegd gezag nagegaan worden of het water terug in de bodem gebracht mag worden.

Door water in de bodem te brengen, neemt de grondwaterstand en/of stijghoogte toe. Een mogelijk negatieve bijkomstigheid is dat de grondwaterstand of stijghoogte plaatselijk te veel kan stijgen, waardoor waterschade kan ontstaan bij bebouwing door optrekkend vocht en het vollopen van kelders en kruipruimtes, vernattingsschade bij landbouw en natuur waardoor gewassen en wortels verrotten, grondwaterverontreiniging kan worden verplaatst, de waterbodem van een watergang kan opbarsten, etc.. Om dit te voorkomen is een grens gesteld tot hoever de grondwaterstand/ stijghoogte mag stijgen ten opzichte van de GHG.

GGGGGGGGGGGGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.13 Meldplicht 3.14 Informatieplicht

Het onttrekken van grondwater in een beperkingengebied van een waterkering is een gevolg van een bepaalde activiteit waarvoor de grondwateronttrekking wordt uitgevoerd. Dit kunnen verschillende grondwateronttrekkingen zijn, namelijk het onttrekken van grondwater in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel, in een project, voor een proefonttrekking, middels drainage, voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse infrastructuur, voor een brandblusvoorziening, voor een bedrijfsmatige beregening of bevloeiing, voor drinkwater voor vee, voor menselijke consumptie, voor een bedrijfsmatige toepassing of voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassing. Regelgeving voor deze grondwateronttrekkingen zijn opgenomen in afdeling 3.3 t/m afdeling 3.6. Wanneer wordt voldaan aan de meldplicht behorende bij de desbetreffende grondwateronttrekking, wordt ook voldaan aan de meldplicht voor het onttrekken van grondwater bij een waterkering

Dit artikel bevat de informatieplichten voor het onttrekken van grondwater in een bouwput en gelden zodra dit in de algemene regels is aangewezen.

Eerste lid:

De peilbuizen worden doorgaans geplaatst en ingemeten kort voordat met de bemaling wordt gestart. Vervolgens worden nulmetingen verricht. De peilbuizen worden op een kaart ingetekend waarop ook de precieze locatie en inmeetgegevens worden vermeld. Deze gegevens worden ten minste drie dagen voor aanvang van de bemaling aan het waterschap verstrekt.

Tweede lid:

Kort voordat met de bemaling wordt gestart wordt de onttrekkingsinstallatie ingericht en worden watermeters geplaatst. Gegevens over de geplaatste watermeters (zoals watermeter type, -nummer en beginstand) worden ten minste drie dagen voor aanvang van de bemaling aan het waterschap verstrekt.

Vierde en vijfde lid:

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging, de boorstaten en alle gemeten grondwaterstanden en stijghoogten, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

- de melding administratief af te sluiten;

- de onttrekkingsperiode vast te leggen;

- het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

- na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid; en

- bij het lozen in een vuilwaterriool, hemelwaterriool of oppervlaktewater de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.

HHHHHHHHHHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.17 Aanwijzing algemene regel

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking ter plaatse van kwetsbare bebouwing of in een gebied met grondwatergevoelige natuur. Voor het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing of in een gebied met grondwatergevoelige natuur kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Toelichting lid 1:

Indien de grondwaterstand binnen het invloedgebied van de bemaling ter plaatse van een gebouw van vóór 1960 verlaagd wordt beneden de GLG kan de bodem gaan zetten en kunnen de funderingselementen van een gebouw ten opzichte van elkaar verschillend zakken. Hierdoor kan scheurvorming ontstaan in muren van een gebouw. Ook kunnen houten onderdelen van een fundering op een gegeven moment droogvallen. Als de grondwaterstand ter plaatse van bebouwing met houten funderingsonderdelen (zoals paalkoppen, kespen en langshout) verlaagd wordt tot onder de GLG dient te worden onderzocht tot welk niveau de grondwaterstand kan worden verlaagd voordat deze onderdelen droogvallen. Wordt daarbij voorkomen dat houten funderingsonderdelen droogvallen, dan kan de grondwateronttrekking onder de algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Als de grondwaterstand ter plaatse van kwetsbare bebouwing verlaagd wordt tot onder de GLG dient voor op staal gefundeerde bebouwing de bodemdaling te worden berekend en te worden nagegaan wat de verschilzakking ter plaatse is. Voor monumentale panden en reeds beschadigde op staal gefundeerde bebouwing geldt dat de verschilzakking niet meer mag bedragen dan 1:1.000. Voor op staal gefundeerde bebouwing die in goede bouwkundige staat verkeert, geldt een waarde van maximaal 1:600. Wanneer een geringere verschilzetting berekend wordt is het risico op het ontstaan van schade beperkt. De grondwateronttrekking kan dan worden uitgevoerd onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht. Daarnaast is zorgplicht van toepassing op de activiteit.

De GLG kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht ( Atlas provincie Utrecht (provincie-utrecht.nl) ) of via het Dinoloket (Ondergrondgegevens | DINOloket).

Toelichting lid 2:

Voor bebouwing van vóór 1960 geldt dat als de grondwaterstand (ter plaatse van deze bebouwing) niet verder verlaagd wordt dan de GLG, het risico op het ontstaan van schade aan een gebouw gering is. De grondwaterstand is immers in het verleden zo vaak gedaald tot dit niveau dat verondersteld mag worden dat de bodem tot dit niveau al volledig gezet is en dat houten onderdelen van een fundering nog geen schade ondervinden. Een grondwateronttrekking kan dan onder een algemene regel met meldplicht worden uitgevoerd.

De GLG kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht (Atlas provincie Utrecht (provincie-utrecht.nl)) of via het Dinoloket (Ondergrondgegevens | DINOloket).

Toelichting lid 3:

Indien sprake is van een verdere verlaging dan GLG, bijvoorbeeld in de bouwput, dan is dat niet direct een probleem zolang de verlaging van de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur maar niet onder de GLG komt. Uitgezocht dient te worden wat het invloedgebied is van de bemaling, bijvoorbeeld in de bouwput, en of de grondwaterstand binnen een gebied met grondwatergevoelige natuur verder verlaagd wordt dan de GLG. Door het verlagen van de grondwaterstand tot onder de GLG kan verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur ontstaan. Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, kan deze grondwateronttrekking onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd.

Toelichting lid 4:

Wanneer in een gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is, het onttrekkingsdebiet groter dan 10 m3/uur is, de grondwateronttrekking plaatsvindt in het groeiseizoen (maart - oktober) en het onttrokken grondwater weer in de bodem wordt teruggebracht in het gebied met grondwater gevoelige natuur (bijvoorbeeld middels een lozing op de bodem, retourbemaling, etc.) dan is de kans op het ontstaan van droogteschade beperkt en kan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd.

Het retourneren van water in de bodem valt niet onder deze afdeling. Regels voor het terug in de bodem brengen van onttrokken grondwater zijn opgenomen in afdeling 3.7 Water terug in bodem.

Toelichting lid 5:

Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is groter dan 10 m3/uur, maar de grondwateronttrekking vindt buitenhet groeiseizoen (maart - oktober) plaats, kan het onttrekken van grondwater onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Buiten het groeiseizoen is de kans op verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur beperkt.

Toelichting lid 6:

Naast de regelgeving voor de het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing of bij een gebied met grondwater gevoelige natuur kunnen er ook andere regels van toepassing zijn op de handeling waarvoor grondwater onttrokken wordt. Bijvoorbeeld: Het betreft een grondwateronttrekking in een bouwput, waardoor paragraaf 3.3.2 ook van toepassing is. Indien uit de aanvullende regelgeving blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing en/of in een beperkingengebied met grondwatergevoelige natuur toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling. Ga om dit te bepalen verder naar de afdeling of paragraaf die van toepassing is op de activiteit.

[Vervallen]

IIIIIIIIIIIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.14 Vergunningplicht 3.15 Meldplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking binnen een beperkingengebied van een waterkering vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moest dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting leden 1,2, 6, 7, 10 , 11, 17 en 18: Wanneer grondwater onttrokken wordt voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen met een filters die niet in het eerste watervoerende pakket of met een bovenzijde minder dan 15 m-mv geplaatst worden, dan zijn hier aan risico's verboden voor de waterkering. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

Toelichting leden 3, 8, 12 en 16: Indien onttrekkingsfilters of drainagebuizen worden toegepast voor een activiteit anders dan drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen, dan zijn hieraan risico's verbonden voor de waterkering. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

Toelichting leden 4 en 5: Wordt het grondwater onttrokken met een debiet groter dan 2 m3 per uur, dan zijn hieraan risico's verbonden voor de waterkering. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

Toelichting leden 9 en 14: Wanneer de waterkering gelegen is in een zettingsgevoelig gebied, waar de bodem bestaat uit veen en/of klei-op-veen gronden en grondwater onttrokken wordt met een debiet hoger dan 2 m3 per uur kan het onttrekken van grondwater inklinking en/of piping veroorzaken met als gevolg dat scheuren in de waterkering ontstaan of in het uiterste geval de gehele waterkering wegspoelt. Of een locatie in een zettingsgevoelig gebied ligt kunt u nagaan middels de kaart Klei op veen- of veengronden, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

Toelichting leden 13, 15, 19 en 20: Wordt het grondwater onttrokken met een hoger debiet dan 5 m3 per uur, dan zijn hieraan risico's verbonden voor de waterkering. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

Dit artikel bevat de meldplicht voor het onttrekken van grondwater in een bouwput en geldt zodra deze in de algemene regels is aangewezen.

Een melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. Dit kan digitaal, via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd naar een ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een bouwproject wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart.

Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Zie voor meer informatie over melden van bemalingen waarbij sprake is van overlap in invloedsgebied zie de toelichting bij artikel 3.13.

JJJJJJJJJJJJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.19 Informatieplicht

Het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing of in een gebied met grondwatergevoelige natuur is een gevolg van een bepaalde activiteit waarvoor de grondwateronttrekking wordt uitgevoerd. Dit kunnen verschillende grondwateronttrekkingen zijn, namelijk het onttrekken van grondwater in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel of in een project. Regelgeving voor deze grondwateronttrekkingen zijn opgenomen in paragrafen 3.3.2 t/m 3.3.6. Wanneer wordt voldaan aan de informatieplicht behorende bij de desbetreffende grondwateronttrekking, wordt ook voldaan aan de informatieplicht voor het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing of in een gebied met grondwatergevoelige natuur.

[Vervallen]

KKKKKKKKKKKKK

Na sectie 'Artikel 3.14 Vergunningplicht' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 3.16 Vergunningplicht grondwateronttrekking bouwput

Dit artikel wijst de algemene gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking in een bouwput vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan.

LLLLLLLLLLLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.16 Specifieke zorgplicht 3.17 Vergunningplicht waterkering

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing en in een beperkingengebied met grondwatergevoelige natuur in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor een grondwateronttrekking die uitgevoerd wordt ter plaatse van kwetsbare bebouwing en in een beperkingengebied met grondwatergevoelige natuur.

Dit artikel wijst de algemene gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking in een bouwput in beperkingengebieden van een waterkering vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan.

Eerste en tweede lid:

Wanneer grondwater onttrokken wordt met een onttrekkingsfilter of drainagebuis of met een debiet groter dan 2 m3 per uur, dan zijn hieraan risico's verbonden voor de primaire waterkering. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

Derde en vierde lid:

Wanneer grondwater onttrokken wordt met een onttrekkingsfilter of drainagebuis of wanneer de waterkering gelegen is in een zettingsgevoelig gebied, waar de bodem bestaat uit klei-op-veen of veengronden en grondwater onttrokken wordt met een debiet hoger dan 2 m3 per uur kan het onttrekken van grondwater inklinking of piping veroorzaken met als gevolg dat scheuren in de waterkering kunnen ontstaan of in het uiterste geval de waterkering instabiel wordt en bezwijkt. Of een locatie in een zettingsgevoelig gebied ligt kunt u nagaan middels de kaart Klei op veen- of veengronden, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

Vijfde, zesde en zevende lid:

Als het grondwater onttrokken wordt met een drainagebuis of met een hoger debiet dan 5 m3 per uur, dan zijn hieraan risico's verbonden voor de waterkering of zomerkade. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

MMMMMMMMMMMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.20 Meldplicht

Het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing of in een gebied met grondwatergevoelige natuur is een gevolg van een bepaalde activiteit waarvoor de grondwateronttrekking wordt uitgevoerd. Dit kunnen verschillende grondwateronttrekkingen zijn, namelijk het onttrekken van grondwater in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel of in een project. Regelgeving voor deze grondwateronttrekkingen zijn opgenomen in paragrafen 3.3.2 t/m3.3.6. Wanneer wordt voldaan aan de meldplicht behorende bij de desbetreffende grondwateronttrekking, wordt ook voldaan aan de melplicht voor het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing of in een gebied met grondwatergevoelige natuur.

[Vervallen]

NNNNNNNNNNNNN

Na sectie 'Artikel 3.16 Specifieke zorgplicht' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 3.18 Vergunningplicht grondwatergevoelige natuur

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking in een bouwput vergunningplichtig is omdat deze van invloed is voor grondwatergevoelige natuur. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de treffen maatregelen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan.

Bij de beoordeling wordt nagegaan of grondwatergevoelige natuur binnen het invloedsgebied van de bemaling aanwezig is en, indien dit het geval is, of de grondwaterstand binnen een gebied met grondwatergevoelige natuur verder verlaagd wordt dan de GLG. Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en de verlaging vindt plaats tijdens het groeiseizoen zonder dat retourbemaling wordt toegepast, dan wordt nagegaan wat daarvan de gevolgen kunnen zijn. Een grondwaterstand onder de GLG in een gebied met grondwatergevoelige natuur kan leiden tot schade aan de natuur en risico op onomkeerbare veranderingen, waarbij nattere doelsoorten verdwijnen en drogere doelsoorten het gebied bereiken. De grootte van het debiet en de duur van een grondwateronttrekking zijn daarvoor bepalend. Nagegaan wordt of de handelingen kunnen worden toegestaan en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

OOOOOOOOOOOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.18 Algemene regel 3.19 Vergunningplicht kwetsbare bebouwing

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing en in beperkingsgebieden met grondwatergevoelige natuur. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting leden 1 en 2: Een grondwaterstand onder de GLG kan leiden tot schade, zoals scheurvorming in wegen en ondergrondse infrastructuur, maar ook paalrot of verschilzakking bij bebouwing. Daarom is het ter plaatse van bebouwing van vóór 1960 in principe niet toegestaan om de grondwaterstand onder de GLG te verlagen zoals opgenomen in lid 1 van artikel 3.18. Een verlaging van de grondwaterstand tot onder de GLG ter plaatse van kwetsbare bebouwing van vóór 1960 kan alleen worden toegestaan onder een algemene regel als er geen verschilzakking groter dan 1:1.000 (bijv. 1:900), ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde bebouwing, of groter dan 1:600 (bijv. 1:500), ter plaatse van overige bebouwing van vóór 1960, optreedt. De verschilzakking heeft betrekking op de relatieve rotaties van de funderingselementen van een gebouw inclusief de gezamenlijke funderingselementen bij aaneengesloten bebouwing. Deze voorschriften zijn opgenomen in het tweede lid van artikel 3.18.

Toelichting leden 3, 4 en 5:

Een grondwaterstand onder de GLG kan leiden tot schade aan de natuur die bestaat uit het risico op onomkeerbare veranderingen, waarbij nattere doelsoorten verdwijnen en drogere doelsoorten het gebied niet kunnen bereiken. De grootte van het debiet van een grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m 3 /uur zijn de risico's ten gevolge van de grondwateronttrekking beperkt. Er worden slechts zeer beperkte schommelingen in de grondwaterstand en/of stijghoogte verwacht. Bij een debiet groter dan 10 m 3 /uur is het effect op de grondwatergevoelige natuur afhankelijk van de periode wanneer de bemaling uitgevoerd wordt: binnen of buiten het groeiseizoen (maart-oktober). Buiten het groeiseizoen is de kans op verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur beperkt. Het onttrekken van grondwater in het groeiseizoen (maart- oktober) is in een grondwatergevoelig gebied een extra belasting voor de planten, bomen en gewassen. In deze periode is de grondwaterbehoefte dan ook groot. Om de effecten van het onttrekken van grondwater in het groeiseizoen (maart-oktober) met een hoger onttrekkingsdebiet (>10 m3/uur) te beperken is het verplicht om het water weer terug in de bodem te brengen nabij de locatie waar het wordt onttrokken. Hiermee wordt beoogd om de verlaging van de grondwaterstand binnen het gebied met grondwatergevoelige natuur te beperken.

Dit artikel wijst de algemene gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking in een bouwput vergunningplichtig is omdat deze van invloed is voor nabijgelegen kwetsbare bebouwing. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door te treffen maatregelen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan.

Bij de beoordeling wordt nagegaan of kwetsbare bebouwing binnen het invloedsgebied van de bemaling aanwezig is en deze gebouwd is op een zettingsgevoelige bodem. Indien beide het geval is en de grondwaterstand bij de bebouwing wordt verder verlaagd dan de GLG, kan de bodem gaan zetten en kunnen funderingselementen van op staal gefundeerde gebouwen ten opzichte van elkaar verschillend gaan zakken. Hierdoor kan scheurvorming ontstaan in muren van een gebouw. Ook kunnen houten onderdelen van een fundering op een gegeven moment droogvallen. Als de grondwaterstand ter plaatse van bebouwing met houten funderingsonderdelen (zoals paalkoppen, kespen en langshout) verlaagd wordt tot onder de GLG dient te worden onderzocht tot welk niveau de grondwaterstand kan worden verlaagd voordat deze onderdelen droogvallen. Met passende maatregelen die worden opgenomen in de voorschriften van de vergunning wordt dit voorkomen.

Als de grondwaterstand ter plaatse van kwetsbare bebouwing verlaagd wordt tot onder de GLG dient voor op staal gefundeerde bebouwing de bodemdaling te worden berekend en dient te worden nagegaan wat de verschilzakking ter plaatse is. Voor monumentale panden en reeds beschadigde op staal gefundeerde bebouwing met een bouwjaar van 1960 of eerder geldt dat de verschilzakking niet meer mag bedragen dan 1:1.000. Voor op staal gefundeerde bebouwing die in goede bouwkundige staat verkeert, geldt een waarde van maximaal 1:600. De verschilzakking heeft betrekking op de relatieve rotaties van de funderingselementen van een gebouw inclusief de gezamenlijke funderingselementen bij aaneengesloten bebouwing. Wanneer een te grote verschilzetting berekend wordt dan dient de bodemdaling met mitigerende maatregelen te worden beperkt. De maatregelen worden opgenomen in de voorschriften van de vergunning.

PPPPPPPPPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.24 Aanwijzing algemene regel

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking in een bouwput. Voor het onttrekken van grondwater in een bouwput kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Toelichting leden 1, 2 3 en 4:

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de bouwputbemaling. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de bouwputbemaling. Het verplaatsen van een verontreinigingsvlek is onder bepaalde omstandigheden toegestaan onder een algemene regel. Aanvullend is voor een algemene regel een maximaal onttrekkingsdebiet en diepte waarop grondwater onttrokken mag worden vastgesteld, zoals hieronder verder toegelicht.

Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Indien er op de locatie van de grondwateronttrekking geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer en de verontreinigingsvlek maximaal 5 meter verplaatst wordt, is dit toegestaan onder een algemene regel.

Wanneer grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer is het niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen, tenzij de verontreinigingsvlek onderdeel is van de bodemsanering. Dit geval is ook toegestaan onder een algemene regel.

Voor een verplaatsing van een verontreinigingsvlek die groter is dan 5 meter op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Met een interceptie- en/of schermbemaling (maatregelen) kan de verplaatsing van een verontreinigingsvlek worden tegengegaan. Een interceptie- en/of schermbemaling is een bemaling die enkel uitgevoerd mag worden in combinatie met een andere grondwateronttrekking (bijv. een bouwput) en wordt in of nabij een verontreinigingsvlek geplaatst om te voorkomen dat de vlek in de richting van de bouwputbemaling wordt verplaatst. Een schermbemaling is een retourveld dat tussen de grondwateronttrekking en de vlek in geplaatst wordt. Indien de verplaatsing tot maximaal 5 meter beperkt wordt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling kunnen de werkzaamheden onder de algemene regel uitgevoerd worden, mits wordt voldaan aan het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel. Deze is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering, maximaal 25 m3/uur. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking (bijv. een bouwput). Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een bouwput met een debiet kleiner dan of gelijk aan 100 m3/uur de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere bouwputten en/of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle gelijktijdig uitgevoerde grondwateronttrekkingen samen kleiner dan of gelijk aan 100 m3/uur zijn. Het onder een algemene regel direct na elkaar uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere bouwputten, die in elkaars invloedsgebied liggen, is toegestaan indien het uurdebiet van de grootste bemaling kleiner dan of gelijk aan 100 m3/uur is.

Daarnaast geldt onder een algemene regel dat het waterbezwaar maximaal 400.000 m3 mag bedragen. Het waterbezwaar is de totale hoeveelheid onttrokken grondwater en wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico's bij een waterbezwaar kleiner dan of gelijk aan 400.000 m3, beperkt. Het maximale waterbezwaar van 400.000 m3 is gebaseerd op een bemalingsperiode van zes maanden waarin sprake is van een continue onttrekking van 100 m3/uur. Voordeel van opnemen van het criterium maximaal waterbezwaar in plaats van het criterium maximale tijdsduur is dat grondwateronttrekkingen met een lange duur en een laag debiet, niet direct vergunningplichtig zijn, omdat er geen tijdsbepalende factor is. Hierdoor kunnen meer grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd onder een algemene regel. Voorbeelden hiervan zijn grondwateronttrekkingen die uitlopen door bijvoorbeeld vorstverlet of doordat gedurende de uitvoering een grondwateronttrekking tijdelijk stilligt.

Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel. Grondwater mag bij een bouwputbemaling alleen dieper dan het eerste watervoerende pakket onttrokken worden indien een gesloten bouwkuip toegepast wordt. Een gesloten bouwkuip is een bouwput die afgesloten is van de omgeving door toepassing van damwanden of andere waterdichte schermen en toepassing van een onderafdichting, zoals onderwaterbeton, bodeminjectie of een andersoortige scheidende laag. Tijdens de aanleg van een gesloten bouwkuip wordt grondwater opgesloten tussen de damwanden waardoor, na ontgraving, grondwater in de bouwput staat. Dit grondwater wordt, eventueel na het aanbrengen van een onderafdichting, eenmalig uit de bouwput gepompt. Het is nagenoeg onmogelijk om een gesloten bouwkuip volledig lekdicht te maken. Hierdoor stroomt er, langs de randen van de damwanden, grondwater (lekwater) de bouwput in. Dit lekwater zal ook uit de bouwput gepompt moeten worden. Het eenmalig leegpompen van de bouwput en het wegpompen van het lekwater beschouwt het waterschap als het onttrekken van grondwater. Naast het grond- en lekwater kan ook neerslag leiden tot een wateroverschot in een gesloten bouwkuip. Het loskoppelen van een hemelwateroverschot van een grond- en/of lekwateroverschot is enkel proefondervindelijk mogelijk. Daarom wordt zonder aanvullende gegevens (hoeveelheid grond- en lekwater in een droge periode, vastgesteld minimaal een week na het eenmalig leegpompen) het wegpompen van al het water uit de bouwput gezien als het onttrekken van grondwater.

Bij een laag debiet zijn de effecten op de grondwaterstand en in de omgeving beperkt. Uit ervaring blijkt dat er zeer beperkte schommelingen (verlagingen) in de grondwaterstand en/of stijghoogte worden geconstateerd. Daarom zijn bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand (30 dagen) en 12.000 m3/jaar maar beperkte (negatieve) gevolgen te verwachten en zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen minder eisen gesteld.

Bij een debiet groter dan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Daarom zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen aanvullende eisen gesteld.

Toelichting leden 5 en 6:

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente. In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Binnen deze zones beschouwt het bevoegd gezag het verplaatsen van verontreinigen niet direct als een probleem, mits de verplaatsing binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft.

Het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking (bijv. een bouwput). Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem. Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een bouwput met een debiet kleiner dan of gelijk aan 100 m3/uur de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere bouwputten en/of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle gelijktijdig uitgevoerde grondwateronttrekkingen samen kleiner dan of gelijk aan 100 m3/uur zijn. Het onder een algemene regel direct na elkaar uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere bouwputten, die in elkaars invloedsgebied liggen, is toegestaan indien het uurdebiet van de grootste bemaling kleiner dan of gelijk aan 100 m3/uur is.

Daarnaast geldt onder een algemene regel dat het waterbezwaar maximaal 400.000 m3 mag bedragen. Het waterbezwaar is de totale hoeveelheid onttrokken grondwater en wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico's bij een waterbezwaar kleiner dan of gelijk aan 400.000 m3, beperkt. Het maximale waterbezwaar van 400.000 m3 is gebaseerd op een bemalingsperiode van zes maanden waarin sprake is van een continue onttrekking van 100 m3/uur. Voordeel van opnemen van het criterium maximaal waterbezwaar in plaats van het criterium maximale tijdsduur is dat grondwateronttrekkingen met een lange duur en een laag debiet, niet direct vergunningplichtig zijn, omdat er geen tijdsbepalende factor is. Hierdoor kunnen meer grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd onder een algemene regel. Voorbeelden hiervan zijn grondwateronttrekkingen die uitlopen door bijvoorbeeld vorstverlet of doordat gedurende de uitvoering een grondwateronttrekking tijdelijk stilligt.

Bij een laag debiet zijn de effecten op de grondwaterstand en in de omgeving beperkt. Uit ervaring blijkt dat er zeer beperkte schommelingen (verlagingen) in de grondwaterstand en/of stijghoogte worden geconstateerd. Daarom zijn bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand (30 dagen) en 12.000 m3/jaar maar beperkte (negatieve) gevolgen te verwachten en zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen minder eisen gesteld.

Bij een debiet groter dan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Daarom zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen aanvullende eisen gesteld.

Toelichting lid 7:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk van een waterkering of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in Afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van Afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater in een bouwput toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling.

Voor grondwateronttrekkingen ter plaatse van kwetsbare bebouwing of gebieden met grondwatergevoelige natuur zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in paragraaf 3.3.1 Indien uit de regelgeving van paragraaf 3.3.1 blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater in een bouwput toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling.

[Vervallen]

QQQQQQQQQQQQQ

Na sectie 'Artikel 3.18 Algemene regel' worden twee secties ingevoegd, luidende:

Artikel 3.20 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een sleuf. Activiteiten die hier in ieder geval onder vallen zijn, het onttrekken van grondwater voor:

  • a.

    het aanleggen of repareren van riolering, kabels, leidingen en funderingen;

  • b.

    het uitvoeren van onderzoek of andere werkzaamheden onder de grond over een grote lengte (daarbij is sprake van een sleuf die in meerdere delen na elkaar gegraven wordt);

  • c.

    het uitvoeren van onderzoek of andere werkzaamheden onder de grond over een grote lengte (daarbij is sprake van een sleuf die in meerdere delen na elkaar gegraven wordt); en

  • d.

    een sleuf waarbij de voortgang van een in bemaling genomen sleufgedeelte minimaal 20 meter per week is.

Een sleufbemaling kenmerkt zich door een voortgang van de grondwateronttrekking, het opschuiven of verplaatsen van de grondwateronttrekking in de loop van de tijd. De grondwateronttrekking start op een punt en zal gaandeweg de grondwateronttrekking opschuiven, net zo lang tot de volledige afstand van het tracé is afgelegd. Daar waar het opschuiven van de sleuf minder is dan 20 m/week wordt dat onderdeel van de sleuf beschouwd als een bouwput.

De reden dat onderscheid gemaakt wordt in een sleuf- en bouwputbemaling is het verschil in de gevolgen van de bemaling voor de omgeving. Sleufbemaling is minder belastend voor de omgeving dan een bouwputbemaling. Hoe langer op dezelfde plaats bemalen wordt des te vollediger verloopt het proces van bodemdaling en des te verder breidt het invloedsgebied zich op deze plaats uit. En hoe langer een bemaling op dezelfde wordt uitgevoerd des te groter zullen de effecten daarvan zijn. Door het verplaatsen van de sleufbemaling zal ook steeds weer een nieuw gedeelte in bemaling worden genomen, met steeds opnieuw een hoog aanvangsdebiet met weinig effect naar de omgeving bij de start van de bemaling. Een bemaling die snel verplaatst heeft plaatselijk minder effect naar de omgeving terwijl het aanvangsdebiet relatief hoog is. Daarom is geen uurdebiet opgenomen maar een verplaatsingssnelheid en een maximaal weekdebiet.

Artikel 3.21 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9voor het onttrekken van grondwater in een sleuf in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor een grondwateronttrekking die uitgevoerd wordt in een sleuf. In dit artikel zijn regels opgenomen die de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) beschermen en is aangegeven dat schade moet worden beperkt. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

RRRRRRRRRRRRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.21 Vergunningplicht 3.22 Voorrangsbepaling

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking ter plaatse van kwetsbare bebouwing of in een gebied met grondwatergevoelige natuur vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moest dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Indien de grondwaterstand ter plaatse van een gebouw van vóór 1960 verlaagd wordt beneden de GLG kan de bodem gaan zetten en kunnen de funderingselementen van een gebouw ten opzichte van elkaar verschillend zakken. Hierdoor kan scheurvorming ontstaan in muren van een gebouw. Ook kunnen houten onderdelen van een fundering op een gegeven moment droogvallen. Bestaat de kans dat houten funderingsonderdelen droogvallen dan dient vergunning te worden aangevraagd. Als de grondwaterstand ter plaatse van kwetsbare bebouwing verlaagd wordt tot onder de GLG dient voor op staal gefundeerde bebouwing de bodemdaling te worden berekend en te worden nagegaan wat de verschilzakking ter plaats is. Voor monumentale panden en reeds beschadigde op staal gefundeerde bebouwing geldt dat de verschilzakking niet meer mag bedragen dan 1:1.000. Voor op staal gefundeerde bebouwing die in goede bouwkundige staat verkeert geldt een waarde van maximaal 1:600. Wordt een grotere verschilzetting berekend dan dient voor de grondwateronttrekking een vergunning te worden aangevraagd.

Toelichting lid 2:

Wanneer in een gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is, het onttrekkingsdebiet groter dan 10 m3/uur is, de grondwateronttrekking plaatsvindt in het groeiseizoen (maart - oktober) en het onttrokken grondwater wordt niet terug in de bodem gebracht (bijv. middels een lozing op de bodem, retourbemaling, etc.) dan is de kans op het ontstaan van droogteschade aan grondwatergevoelige natuur aanwezig. Dan dient een vergunning te worden aangevraagd voor de activiteit.

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit grondwater onttrekken in een sleuf. Als er voor het onttrekken van grondwater in een sleuf een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dat geval geldt er een vergunningplicht.

SSSSSSSSSSSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.22 Toepassingsbereik 3.23 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking sleuf

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een bouwput ten behoeve van de activiteiten aanleg, sloop en/of verwijdering van funderingen, kelders, andere ondergrondse bebouwing of objecten (bijvoorbeeld: buizen, ondergrondse tanks, zuiveringstechnische voorzieningen of duikers), ten behoeve van een bodemsanering of ten behoeve van inspectie van ondergrondse bebouwing of objecten. Tevens wordt hieronder verstaan het onttrekken van grondwater ten behoeve van een (diepe) grondboring.

Deze paragraaf is van toepassing voor het uitvoeren van één van bovenstaande activiteiten waarbij één of meerdere grondwateronttrekkingen in één of meerdere bouwputten noodzakelijk zijn om de werkzaamheden in den droge uit te kunnen voeren.

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer en welke algemene regels er gelden bij een grondwateronttrekking in een sleuf. Het karakteristieke van een sleufbemaling is dat deze zich in de tijd verplaatst waardoor het invloedsgebied nooit de stationaire fase bereikt. De effecten naar de omgeving zijn bij een gelijk onttrekkingsdebiet daardoor minder groot dan bij een stationaire bouwput waar het invloedsgebied na verloop van tijd wel de stationaire fase bereikt. Is de verplaatsing minder dan 20 m per week dan gedraagt de sleufbemaling zich meer als een bouwput en wordt dit onderdeel van de sleuf als bouwput beoordeeld.

Een voortgang van 20 meter per week voor een in bemaling genomen gedeelte van de sleuf, betekent dat na een week de werkzaamheden en daarmee de grondwateronttrekking minimaal 20 meter moeten zijn verplaatst. Dit geldt voor elk gedeelte van de sleuf dat wordt bemalen. Het is niet mogelijk om de voortgang van 20 meter per week te verdelen over meerdere sleuven, om zo een gemiddelde voortgang van 20 meter te berekenen. Heen en weer schuiven (bijvoorbeeld: een week werken van noord naar zuid en de daarop volgende week werken van zuid naar noord op dezelfde locatie) wordt evenmin beschouwd als voortgang. Wanneer de voortgang kleiner dan 20 meter per week is beschouwen wij de bemaling van dit sleufgedeelte als een bouwputbemaling.

Afhankelijk van de grootte van het onttrekkingsdebiet, de verplaatsingssnelheid van de sleuf (meer dan 20 m/week), de omvang van het waterbezwaar, het al dan niet verplaatsen van een aanwezige verontreiniging en de diepte van de grondwateronttrekking, kan een sleufbemaling worden toegestaan onder algemene regels.

Voor het onttrekken van grondwater in een sleuf kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Gebiedsgericht grondwaterbeheer

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond op een locatie met gebiedsgericht grondwaterbeheer waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente.

In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Binnen deze zones beschouwt het bevoegd gezag het verplaatsen van verontreinigen niet direct als een probleem, mits de verplaatsing binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft.

Verplaatsen van een verontreiniging buiten het gebied met gebiedsgericht grondwaterbeheer

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de bouwputbemaling. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de sleuf. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied van een grondwateronttrekking kan verplaatst worden. Dit is onder een algemene regel toegestaan, als:

  • a.

    de verontreinigingsvlek minder dan 5 meter verplaatst wordt;

  • b.

    de verontreinigingsvlek onderdeel is van een bodemsanering; of

  • c.

    de verontreinigingsvlek meer dan 5 meter verplaats wordt, maar de verplaatsing tot 5 meter beperkt blijft als gevolg van het toepassen van een mitigerende maatregel (interceptie- en/of schermbemaling).

Een interceptie- of schermbemaling is een bemaling die enkel uitgevoerd mag worden in combinatie met een andere grondwateronttrekking (bijvoorbeeld voor een sleuf) en wordt in of nabij een verontreinigingsvlek geplaatst om te voorkomen dat de vlek in de richting van de sleuf wordt verplaatst. Een schermbemaling is een retourveld dat tussen de sleufbemaling en de vlek in geplaatst wordt. Als de verplaatsing tot maximaal 5 meter beperkt wordt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling kunnen de werkzaamheden onder de algemene regel uitgevoerd worden, mits wordt voldaan aan het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel. Deze is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering, maximaal 25 m3 per uur. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking (bijvoorbeeld een sleuf).

Onttrekkingsdebiet I

Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3 per uur zijn.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een sleuf met een debiet van maximaal 15.000 m3 per week de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere bouwputten/sleuven of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen samen maximaal 15.000 m3 per week is of wanneer het debiet van de grootste bemaling van direct na elkaar uit te voeren grondwateronttrekkingen in meerdere sleuven, die in elkaars invloedsgebied liggen, maximaal 15.000 m3 per week is.

Daarnaast geldt onder een algemene regel dat het waterbezwaar maximaal 400.000 m3 mag bedragen. Het waterbezwaar is de totale hoeveelheid onttrokken grondwater en wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico's bij een waterbezwaar van maximaal 400.000 m3, beperkt. Het maximale waterbezwaar van 400.000 m3 is gebaseerd op een bemalingsperiode van zes maanden waarin sprake is van een continue onttrekking van 15.000 m3 per week. Voordeel van opnemen van het criterium maximaal waterbezwaar in plaats van het criterium maximale tijdsduur is dat grondwateronttrekkingen met een lange duur en een laag debiet, niet direct vergunningplichtig zijn, omdat er geen tijdsbepalende factor is. Hierdoor kunnen meer grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd onder een algemene regel. Voorbeelden hiervan zijn grondwateronttrekkingen die uitlopen door bijvoorbeeld vorstverlet of doordat gedurende de uitvoering een grondwateronttrekking tijdelijk stilligt.

Diepte van de grondwateronttrekking

Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van een scheidend laag, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket te onttrekken onder een algemene regel. Een sleufbemaling is in de regel ondiep (< 3 m-mv) waardoor deze doorgaans in de deklaag of in het eerste watervoerend pakket wordt uitgevoerd.

Onttrekkingsdebiet II

Bij een laag debiet zijn de effecten op de grondwaterstand en in de omgeving beperkt. Uit ervaring blijkt dat er zeer beperkte schommelingen (verlagingen) in de grondwaterstand of stijghoogte worden geconstateerd. Daarom zijn bij een debiet van maximaal 10 m3 per uur, 5.000 m3 per maand (30 dagen) en 12.000 m3 per jaar maar beperkte (negatieve) gevolgen te verwachten en zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen minder eisen gesteld. Wanneer een sleufbemaling plaatsvindt in een deklaag kan sprake zijn van een zeer geringe toestroom van freatisch grondwater naar de sleuf die met open bemaling verwijderd kan worden.

Retourbemaling

Het waterschap is in geval van een melding bevoegd gezag voor de kwantitatieve aspecten van het grondwater. Het brengen van water in de bodem wat eerst onttrokken is, betreft retourneren. Retourneren van grondwater kan negatieve effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving beperken. Retourneren geniet de voorkeur boven lozen, omdat de effecten van een grondwateronttrekking beperkt worden en het grondwater wordt teruggebracht in de bodem waaruit het onttrokken is. Daarnaast worden andere systemen, zoals oppervlaktewatersystemen en riolering niet belast. Het retourneren van grondwater is een gevolg van een bepaalde activiteit waarvoor de grondwateronttrekking wordt uitgevoerd. Dit kunnen verschillende grondwateronttrekkingen zijn. Het retourneren van grondwater bij een sleufbemaling is goed uitvoerbaar door de filters te gebruiken voor retourbemaling die eerder zijn gebruikt voor het onttrekken van grondwater uit een eerder bemalen sleufgedeelte. Dit kan wordt meegenomen bij de melding van de grondwateronttrekking. De kwalitatieve aspecten van de bodemlozing zijn geregeld in het omgevingsplan van de gemeente.

TTTTTTTTTTTTT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.23 Specifieke zorgplicht 3.24 Aanwijzing algemene regels waterkering

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater in een bouwput in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor een grondwateronttrekking in een bouwput.

Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer en welke algemene regels er gelden bij een grondwateronttrekking in een sleuf bij een waterkering. Voor het onttrekken van grondwater in een sleuf in een beperkingengebied van een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Eerste lid:

Het tijdelijk in een sleuf onttrekken van grondwater een zone waterstaatswerk van een primaire waterkering of in een beschermingszone van een primaire waterkering mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Het gebruik van onttrekkingsfilters of drainagebuizen is niet toegestaan omdat na afloop van de werkzaamheden filtermateriaal kan achterblijven in de ontgraving of gaten van onttrekkingsfilters niet goed worden afgedicht en toezicht hierop onvoldoende kan worden gegarandeerd. Het achterblijven van filtermateriaal is nadelig voor de sterkte van de waterkering. Zolang het gaat om een open bemaling voor het verwijderen van een geringe hoeveelheid lekwater en neerslag uit een ondiepe sleuf zijn er weinig risico's verbonden voor de waterkering. Voor deze handelingen is een onttrekkingsdebiet van 2 m3 per uur voldoende. Daarom is het onttrekken van grondwater, met een onttrekkingsdebiet kleiner dan of gelijk aan 2 m3 per uur, toegestaan onder een algemene regel.



Tweede en derde lid:

Het tijdelijk in een sleuf onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering, in een beschermingszone van een niet verheelde regionale waterkering, in een zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering of in een beschermingszone van een niet verheelde overige waterkering mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Wanneer de waterkering gelegen is in een zettingsgevoelig gebied, waar de bodem bestaat uit veen of klei-op-veen gronden, kan het onttrekken van grondwater inklinking en/of piping veroorzaken, met als gevolg dat scheuren in de waterkering ontstaan of in het uiterste geval de kering instabiel wordt en bezwijkt. Of een locatie in een zettingsgevoelig gebied ligt kunt u nagaan middels de kaart “Klei op veen- of veengronden”, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Om een waterkering die ook gelegen is in een zettingsgevoelig gebied extra te beschermen is het onttrekkingsdebiet vastgesteld op maximaal 2 m3 per uur.

Indien de waterkering niet gelegen is in een zettingsgevoelig gebied geldt een onttrekkingsdebiet tot maximaal 5 m3 per uur. De activiteiten kunnen worden toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht zolang aan deze regels wordt voldaan.

Vierde lid:

Het tijdelijk in een sleuf onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een zomerkade of in de beschermingszone van een zomerkade (waterkering) mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Het gebruik van onttrekkingsfilters of drainagebuizen is niet toegestaan omdat na afloop van de werkzaamheden filtermateriaal kan achterblijven in de ontgraving of gaten van onttrekkingsfilters niet goed worden afgedicht. Dit is nadelig voor de sterkte van de waterkering. Zolang het gaat om een open bemaling voor het verwijderen van een geringe hoeveelheid lekwater en neerslag uit een ondiepe sleuf of bouwput zijn er weinig risico's verbonden voor de waterkering. Voor deze handelingen is een onttrekkingsdebiet van 5 m3 per uur voldoende. Daarom is het onttrekken van grondwater, met een onttrekkingsdebiet kleiner dan of gelijk aan 5 m3 per uur, toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht.

UUUUUUUUUUUUU

Na sectie 'Artikel 3.23 Specifieke zorgplicht' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 3.25 Aanwijzing algemene regels grondwatergevoelige natuur

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer en welke algemene regels er gelden bij een grondwateronttrekking in een sleuf bij grondwatergevoelige natuur. Voor het onttrekken van grondwater in een sleuf kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Eerste lid:

Als sprake is van een verdere verlaging dan GLG, bijvoorbeeld in de sleuf, dan is dat niet direct een probleem zolang de verlaging van de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur maar niet onder de GLG komt. Uitgezocht dient te worden wat het invloedgebied is van de bemaling en of de grondwaterstand binnen een gebied met grondwatergevoelige natuur verder verlaagd wordt dan de GLG. Door het verlagen van de grondwaterstand tot onder de GLG kan verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur ontstaan. Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, kan deze grondwateronttrekking onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. De nadelige invloed van de onttrekking wordt dan als zeer beperkt beoordeeld.

Tweede lid:

Wanneer in een gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is, het onttrekkingsdebiet groter dan 10 m3/uur is, de sleufbemaling plaatsvindt in het groeiseizoen (maart - oktober) en het onttrokken grondwater weer in de bodem wordt teruggebracht in het gebied met grondwater gevoelige natuur (bijvoorbeeld middels een lozing op de bodem, retourbemaling, etc.) dan is de kans op het ontstaan van droogteschade beperkt en kan de sleufbemaling onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Het onttrekken van grondwater in het groeiseizoen (maart- oktober) is in een grondwatergevoelig gebied een extra belasting voor de planten, bomen en gewassen. In deze periode is de grondwaterbehoefte dan ook groot. Om de effecten van het onttrekken van grondwater in het groeiseizoen (maart-oktober) met een hoger onttrekkingsdebiet (>10 m3/uur) te beperken is het verplicht om het water weer terug in de bodem te brengen nabij de locatie waar het wordt onttrokken. Hiermee wordt beoogd om de verlaging van de grondwaterstand binnen het gebied met grondwatergevoelige natuur te beperken.

Derde lid:

Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is groter dan 10 m3/uur, maar de sleufbemaling vindt buiten het groeiseizoen (maart - oktober) plaats, kan het onttrekken van grondwater onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur zijn de risico's ten gevolge van de grondwateronttrekking beperkt. Er worden slechts zeer beperkte schommelingen in de grondwaterstand en/of stijghoogte verwacht. Bij een debiet groter dan 10 m 3 /uur is het effect op de grondwatergevoelige natuur afhankelijk van de periode wanneer de bemaling uitgevoerd wordt: binnen of buiten het groeiseizoen (maart-oktober). Buiten het groeiseizoen is de kans op verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur beperkt.

VVVVVVVVVVVVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.25 Algemene regel 3.26 Aanwijzing algemene regels kwetsbare bebouwing

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het onttrekken van grondwater in een bouwput. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9

Toelichting lid 1:

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de bodem van een ontgraving geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden.

Om overzicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Monitoring van de onttrokken hoeveelheid grondwater, bij een pomp met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, kan worden volstaan met het bijhouden van het aantal draaiuren. Is sprake van een grotere pompcapaciteit dan zal de grondwateronttrekking gemonitord moeten worden door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

- Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

- Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Toelichting lid 2:

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de bouwputbodem geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden.

Om zicht te krijgen/houden op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput heeft het waterschap voorgeschreven waaraan een monitoring voor het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte minimaal moet voldoen. Hiermee kan bij drastische verlagingen worden ingegrepen om schade te voorkomen. Voor het aanbrengen van peilbuizen e.d. heeft u toestemming nodig van een eventuele (mede)eigenaar, beheerder of gebruiker van de grond. Door omstandigheden kan het voorkomen dat niet aan de voorgeschreven monitoring kan worden voldaan of dat met een andere methode van monitoring ook voldoende zicht wordt verkregen op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput. In deze gevallen kan een (gemotiveerd) schriftelijk verzoek, waarin de monitoring wordt beschreven, worden ingediend.

Daarnaast is het voor het verloop van de grondwateronttrekking van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

- Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

- Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer en welke algemene regels er gelden bij een grondwateronttrekking in een sleuf bij kwetsbare bebouwing. Voor het onttrekken van grondwater in een sleuf kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Eerste lid:

Indien de grondwaterstand binnen het invloedgebied van de sleufbemaling verlaagd wordt beneden de GLG kan de bodem gaan zetten en kunnen funderingselementen van op staal gefundeerde gebouwen ten opzichte van elkaar verschillend zakken. Hierdoor kan scheurvorming ontstaan in muren van een gebouw. Ook kunnen houten onderdelen van een fundering op een gegeven moment droogvallen. Als de grondwaterstand ter plaatse van bebouwing met houten funderingsonderdelen (zoals paalkoppen, kespen en langshout) verlaagd wordt tot onder de GLG, dient te worden onderzocht tot welk niveau de grondwaterstand kan worden verlaagd voordat deze onderdelen droogvallen. Wordt daarbij voorkomen dat houten funderingsonderdelen droogvallen, dan kan de grondwateronttrekking onder de algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Als de grondwaterstand ter plaatse van kwetsbare bebouwing verlaagd wordt tot onder de GLG dient voor op staal gefundeerde bebouwing de bodemdaling te worden berekend en te worden nagegaan wat de verschilzakking ter plaatse is. Voor monumentale panden en reeds beschadigde op staal gefundeerde bebouwing met een bouwjaar van 1960 of eerder geldt dat de verschilzakking niet meer mag bedragen dan 1:1.000. Voor op staal gefundeerde bebouwing die in goede bouwkundige staat verkeert, geldt een waarde van maximaal 1:600. De verschilzakking heeft betrekking op de relatieve rotaties van de funderingselementen van een gebouw inclusief de gezamenlijke funderingselementen bij aaneengesloten bebouwing. Wanneer een geringere verschilzetting berekend wordt is het risico op het ontstaan van schade beperkt. De grondwateronttrekking kan dan worden uitgevoerd onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht. Daarnaast is zorgplicht van toepassing op de activiteit. De GLG kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht (Atlas provincie Utrecht (provincieutrecht.nl) ) of via het Dinoloket (Ondergrondgegevens | DINOloket).

Tweede lid:

Voor bebouwing van vóór 1960 geldt dat als de grondwaterstand (ter plaatse van deze bebouwing) niet verder verlaagd wordt dan de GLG, het risico op het ontstaan van schade aan een gebouw gering is. De grondwaterstand is immers in het verleden zo vaak gedaald tot dit niveau dat verondersteld mag worden dat de bodem tot dit niveau al volledig gezet is en dat houten onderdelen van een fundering nog geen schade ondervinden. Een grondwateronttrekking kan dan onder een algemene regel met meldplicht worden uitgevoerd. De GLG kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht (Atlas provincie Utrecht (provincieutrecht.nl)) of via het Dinoloket (Ondergrondgegevens | DINOloket).

WWWWWWWWWWWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.26 Informatieplicht 3.27 Algemene regel

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart.

De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden of draaiuren per dag (indien geen watermeter aanwezig), de begin- en eindstand van de watermeter (indien aanwezig), de datum en het tijdstip van de beëindiging en de boorstaten, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid; en

  • bij het lozen in een vuilwaterriool, hemelwaterriool of oppervlaktewater de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het onttrekken van grondwater in een sleuf. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 3.21.

Eerste lid:

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de bodem van een ontgraving geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden. Om overzicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Monitoring van de onttrokken hoeveelheid grondwater, gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter. Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd. Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind. Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 7.0, 1 maart 2022), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.1, 2 november 2021), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Tweede lid:

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven en een maximale sleuflengte aangegeven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de sleufbodem geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden. Een maximale sleuflengte zorgt ervoor dat een sleuf niet onnodig lang bemalen wordt.

Om zicht te krijgen/houden op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de sleuf heeft het waterschap voorgeschreven waaraan een monitoring voor het verlagen van de grondwaterstand of stijghoogte minimaal moet voldoen. Hiermee kan bij drastische verlagingen worden ingegrepen om schade te voorkomen. Voor het aanbrengen van peilbuizen e.d. heeft u toestemming nodig van een eventuele (mede)eigenaar, beheerder of gebruiker van de grond. Door omstandigheden kan het voorkomen dat niet aan de voorgeschreven monitoring kan worden voldaan of dat met een andere methode van monitoring ook voldoende zicht wordt verkregen op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de sleuf. In deze gevallen kan een (gemotiveerd) schriftelijk verzoek, waarin de monitoring wordt beschreven, worden ingediend. Daarnaast is het voor het verloop van de grondwateronttrekking van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter. Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind. Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 7.0, 1 maart 2022), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.1, 2 november 2021), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Derde en vierde lid:

Het tijdelijk onttrekken van grondwater bij een waterkering mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Het gebruik van onttrekkingsfilters of drainagebuizen is niet toegestaan omdat na afloop van de werkzaamheden filtermateriaal kan achterblijven in de ontgraving of gaten van onttrekkingsfilters niet goed worden afgedicht en toezicht hierop onvoldoende kan worden gegarandeerd. Het achterblijven van filtermateriaal is nadelig voor de sterkte van de waterkering. Zolang het gaat om een open bemaling voor het verwijderen van een geringe hoeveelheid lekwater en neerslag uit een ondiepe sleuf of bouwput zijn er weinig risico's verbonden voor een primaire waterkering of regionale waterkering op een minder stabiele ondergrond. Voor deze handelingen is een onttrekkingsdebiet van 2 m3 per uur voldoende. Daarom is het onttrekken van grondwater, met een onttrekkingsdebiet kleiner dan of gelijk aan 2 m3 per uur, toegestaan onder een algemene regel.

Wanneer de waterkering gelegen is in een zettingsgevoelig gebied, waar de bodem bestaat uit veen of klei-op-veen gronden, kan het onttrekken van grondwater inklinking en/of piping veroorzaken, met als gevolg dat scheuren in de waterkering ontstaan of in het uiterste geval de kering instabiel wordt en bezwijkt. Of een locatie in een zettingsgevoelig gebied ligt kunt u nagaan middels de kaart “Klei op veen- of veengronden”, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Om een waterkering die ook gelegen is in een zettingsgevoelig gebied extra te beschermen is het onttrekkingsdebiet vastgesteld op maximaal 2 m3 per uur.

Indien de waterkering niet gelegen is in een zettingsgevoelig gebied een geen primaire waterkering is geldt een onttrekkingsdebiet tot maximaal 5 m3 per uur. De activiteiten kunnen worden toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht zolang aan deze regels wordt voldaan.

Vijfde lid

Indien de grondwaterstand binnen het invloedgebied van de bemaling verlaagd wordt beneden de GLG kan de bodem gaan zetten en kunnen funderingselementen van op staal gefundeerde gebouwen ten opzichte van elkaar verschillend zakken. Hierdoor kan scheurvorming ontstaan in muren van een gebouw. Ook kunnen houten onderdelen van een fundering op een gegeven moment droogvallen. Als de grondwaterstand ter plaatse van bebouwing met houten funderingsonderdelen (zoals paalkoppen, kespen en langshout) verlaagd wordt tot onder de GLG dient te worden onderzocht tot welk niveau de grondwaterstand kan worden verlaagd voordat deze onderdelen droogvallen. Wordt daarbij voorkomen dat houten funderingsonderdelen droogvallen, dan kan de grondwateronttrekking onder de algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Als de grondwaterstand ter plaatse van kwetsbare bebouwing verlaagd wordt tot onder de GLG dient voor op staal gefundeerde bebouwing de bodemdaling te worden berekend en te worden nagegaan wat de verschilzakking ter plaatse is. Voor monumentale panden en reeds beschadigde op staal gefundeerde bebouwing met een bouwjaar van 1960 of eerder geldt dat de verschilzakking niet meer mag bedragen dan 1:1.000. Voor op staal gefundeerde bebouwing die in goede bouwkundige staat verkeert, geldt een waarde van maximaal 1:600. De verschilzakking heeft betrekking op de relatieve rotaties van de funderingselementen van een gebouw inclusief de gezamenlijke funderingselementen bij aaneengesloten bebouwing. Wanneer een geringere verschilzetting berekend wordt is het risico op het ontstaan van schade beperkt. De grondwateronttrekking kan dan worden uitgevoerd onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht. Daarnaast is zorgplicht van toepassing op de activiteit. De GLG kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht (Atlas provincie Utrecht (provincieutrecht.nl) ) of via het Dinoloket (Ondergrondgegevens | DINOloket).

Zesde lid:

Voor bebouwing van vóór 1960 geldt dat als de grondwaterstand (ter plaatse van deze bebouwing) niet verder verlaagd wordt dan de GLG, het risico op het ontstaan van schade aan een gebouw gering is. De grondwaterstand is immers in het verleden zo vaak gedaald tot dit niveau dat verondersteld mag worden dat de bodem tot dit niveau al volledig gezet is en dat houten onderdelen van een fundering nog geen schade ondervinden. Een grondwateronttrekking kan dan onder een algemene regel met meldplicht worden uitgevoerd. De GLG kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht (Atlas provincie Utrecht (provincieutrecht.nl)) of via het Dinoloket (Ondergrondgegevens | DINOloket).

Zevende lid

Als sprake is van een verdere verlaging dan GLG, bijvoorbeeld in de bouwput, dan is dat niet direct een probleem zolang de verlaging van de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur maar niet onder de GLG komt. Uitgezocht dient te worden wat het invloedgebied is van de bemaling en of de grondwaterstand binnen een gebied met grondwatergevoelige natuur verder verlaagd wordt dan de GLG. Door het verlagen van de grondwaterstand tot onder de GLG kan verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur ontstaan. Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, kan deze grondwateronttrekking onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. De nadelige invloed van de onttrekking wordt dan als zeer beperkt beoordeeld.

Achtste lid

Wanneer in een gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is, het onttrekkingsdebiet groter dan 10 m3/uur is, de grondwateronttrekking plaatsvindt in het groeiseizoen (maart - oktober) en het onttrokken grondwater weer in de bodem wordt teruggebracht in het gebied met grondwater gevoelige natuur (bijvoorbeeld middels een lozing op de bodem, retourbemaling, etc.) dan is de kans op het ontstaan van droogteschade beperkt en kan de bemaling onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Retourbemalen is goed uitvoerbaar door eerder gebruikte onttrekkingsfilter te gebruiken als retourfilter.

Negende lid

Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is groter dan 10 m3/uur , maar de grondwateronttrekking vindt buiten het groeiseizoen (maart - oktober) plaats, kan het onttrekken van grondwater onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Buiten het groeiseizoen is de kans op verdroging of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur beperkt. Een grondwaterstand onder de GLG kan leiden tot schade aan de natuur die bestaat uit het risico op onomkeerbare veranderingen, waarbij nattere doelsoorten verdwijnen en drogere doelsoorten het gebied niet kunnen bereiken. De grootte van het debiet van een grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken.

Tiende lid:

Het waterschap is bevoegd gezag voor de kwantitatieve aspecten van het grondwater. Het brengen van water in de bodem wat eerst onttrokken is, betreft retourneren. Retourneren van grondwater kan negatieve effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving, beperken. Water terug in de bodem brengen geniet de voorkeur boven lozen, omdat de effecten van een grondwateronttrekking beperkt worden en het grondwater wordt teruggebracht waar het vandaan komt. Daarmee worden andere systemen, zoals oppervlaktewatersystemen en riolering niet belast. Het brengen van water in de bodem dat niet eerst onttrokken is, brengt risico's met zicht mee. Het doel van het brengen van water in de bodem en de kwaliteit van het water moet bekend zijn om er uitspraken over te kunnen doen. Het aanleggen en verwijderen van “retourbronnen” kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere “retourbronnen” waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

- Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 7.0, 1 maart 2022), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

- Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.1, 2 november 2021), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Om te voorkomen dat een andere kwaliteit grondwater wordt vermengd met mogelijk schoner grondwater moet het onttrokken grondwater nabij de onttrekkingslocatie en in hetzelfde watervoerende pakket (als waar het uit onttrokken is) weer in de bodem worden gebracht. Daarmee wordt verplaatsing van verontreiniging en eventuele schade aan schone bodem voorkomen. Indien het onttrokken grondwater verontreinigd is, moet eerst bij het bevoegd gezag nagegaan worden of het water terug in de bodem gebracht mag worden.

Door water in de bodem te brengen, neemt de grondwaterstand en/of stijghoogte toe. Een mogelijk negatieve bijkomstigheid is dat de grondwaterstand of stijghoogte plaatselijk te veel kan stijgen, waardoor de opwaartse druk bij bebouwing te veel toeneemt en de bebouwing kan gaan drijven. Om dit te voorkomen is een grens gesteld tot hoever de grondwaterstand/ stijghoogte mag stijgen ten opzichte van de GHG.

XXXXXXXXXXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.27 Meldplicht 3.28 Informatieplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd als deze allemaal uitgevoerd moeten worden om één einddoel te bereiken. Voor deze algemene regel geldt dat een melding ook mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Zoals bijvoorbeeld: het uitvoeren van meerdere bouwputbemalingen of het uitvoeren van een bouwputbemaling en een bodemsanering (ontgraving in een bouwput). Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als sprake is van een project dat lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarvan de grondwateronttrekkingen niet in elkaars invloedsgebied liggen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

Dit artikel bevat de informatieplichten voor het onttrekken van grondwater in een sleuf en gelden zodra dit in de algemene regels is aangewezen. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Eerste lid:

De peilbuizen worden doorgaans geplaatst en ingemeten enkele weken voordat met de bemaling wordt gestart. Vervolgens worden nulmetingen verricht. De peilbuizen worden op een kaart ingetekend waarop ook de precieze locatie en inmeetgegevens worden vermeld. Deze gegevens worden ten minste drie dagen voor aanvang van de bemaling aan het waterschap verstrekt.

Tweede lid:

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Derde lid:

Kort voordat met de bemaling wordt gestart wordt de onttrekkingsinstallatie ingericht en worden watermeters geplaatst. Gegevens over de geplaatste watermeters (zoals watermeter type, -nummer en beginstand) worden ten minste drie dagen voor aanvang van de bemaling aan het waterschap verstrekt.

Vierde lid:

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging, de boorstaten en alle gemeten grondwaterstanden en stijghoogten, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

- de melding administratief af te sluiten;

- de onttrekkingsperiode vast te leggen;

- het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

- na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid; en

- bij het lozen in een vuilwaterriool, hemelwaterriool of oppervlaktewater de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht verkregen in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

- een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

- een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

- een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.

YYYYYYYYYYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.31 Aanwijzing algemene regel

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking in een sleuf. Voor het onttrekken van grondwater in een sleuf kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Toelichting leden 1,2 3 en 4:

Door ervoor te zorgen dat de onttrekking niet te lang op een locatie plaatsvindt, zullen de effecten

van de grondwateronttrekking beperkt zijn, zelfs bij een hoger uurdebiet. Dit wordt bereikt door een

verplaatsing van de grondwateronttrekking te eisen. Een voortgang van 20 meter per week per

sleuf, betekent dat na een week de werkzaamheden en daarmee de grondwateronttrekking minimaal 20 meter zijn verplaatst, voor elke sleuf die wordt bemalen. Het is niet mogelijk om de voortgang van 20 meter per week te verdelen over meerdere sleuven, om in totaal een voortgang van 20 meter te hebben. Heen en weer schuiven (bijvoorbeeld: een week werken van noord naar zuid en de daarop volgende week werken van zuid naar noord op dezelfde locatie) wordt niet beschouwd als voortgang.

Wanneer de voortgang kleiner dan 20 meter per week is (bijvoorbeeld tijdens het plaatsen van een put) beschouwen wij dit als een bouwputbemaling. Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het droog krijgen en houden van een bouwput moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in paragraaf 3.3.2 Grondwater onttrekken in een bouwput.

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de sleufbemaling. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de sleufbemaling. Het verplaatsen van een verontreinigingsvlek is onder bepaalde omstandigheden toegestaan onder een algemene regel. Aanvullend is voor een algemene regel een maximaal onttrekkingsdebiet en diepte waarop grondwater onttrokken mag worden vastgesteld, zoals hieronder verder toegelicht.

Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Indien er op de locatie van de grondwateronttrekking geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer en de verontreinigingsvlek maximaal 5 meter verplaatst wordt, is dit toegestaan onder een algemene regel.

Bij een verontreinigingsvlek die meer dan 5 meter wordt verplaatst op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Met een interceptie- en/of schermbemaling (maatregelen) kan de verplaatsing van een verontreinigingsvlek worden tegengegaan. Een interceptie- en/of schermbemaling is een bemaling die enkel uitgevoerd mag worden in combinatie met een andere grondwateronttrekking (bijvoorbeeld een sleuf) en wordt in of nabij een verontreinigingsvlek geplaatst om te voorkomen dat de vlek in de richting van de sleufbemaling wordt verplaatst. Een schermbemaling is een retourveld dat tussen de grondwateronttrekking en de vlek in geplaatst wordt. Indien de verplaatsing tot maximaal 5 meter beperkt wordt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling kunnen de werkzaamheden onder de algemene regel uitgevoerd worden, mits wordt voldaan aan het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel. Deze is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering van 25 m3/uur. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking (bijvoorbeeld een bouwput). Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigingsvlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een sleuf met een debiet kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het is mogelijk om de grondwateronttrekking dusdanig in te richten dat in een korte periode meer grondwater onttrokken wordt. Voorwaarde is dat na een week (7 dagen) niet meer dan 15.000 m3 grondwater onttrokken mag zijn. Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere sleuven en/of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het weekdebiet van alle gelijktijdig uitgevoerde grondwateronttrekkingen samen kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week zijn. Het onder een algemene regel direct na elkaar uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere sleuven, die in elkaars invloedsgebied liggen, is toegestaan indien het weekdebiet van de grootste bemaling kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week is.

Daarnaast geldt onder een algemene regel dat het waterbezwaar maximaal 400.000 m3 mag bedragen. Het waterbezwaar is de totale hoeveelheid onttrokken grondwater en wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico's bij een waterbezwaar kleiner dan of gelijk aan 400.000 m3, beperkt. Het maximale waterbezwaar van 400.000 m3 is gebaseerd op een bemalingsperiode van zes maanden waarin sprake is van een continue onttrekking van 100 m3/uur. Voordeel van opnemen van het criterium maximaal waterbezwaar in plaats van het criterium maximale tijdsduur is dat grondwateronttrekkingen met een lange duur en een laag debiet, niet direct vergunningplichtig zijn, omdat er geen tijdsbepalende factor is. Hierdoor kunnen meer grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd onder een algemene regel. Voorbeelden hiervan zijn grondwateronttrekkingen die uitlopen door bijvoorbeeld vorstverlet of doordat gedurende de uitvoering een grondwateronttrekking tijdelijk stilligt.

Het debiet en het totale waterbezwaar kunnen beperkt blijven door de lengte van de sleuf af te stemmen op de aanlegsnelheid. Zo wordt voorkomen dat een sleufdeel wordt bemalen, waarvoor een verlaagde grondwaterstand op dat moment nog niet noodzakelijk is.

Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel.

Bij een laag debiet zijn de effecten op de grondwaterstand en in de omgeving beperkt. Uit ervaring blijkt dat er zeer beperkte schommelingen (verlagingen) in de grondwaterstand en/of stijghoogte worden geconstateerd. Daarom zijn bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand (30 dagen) en 12.000 m3/jaar maar beperkte (negatieve) gevolgen te verwachten en zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen minder eisen gesteld. Bij een debiet groter dan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Daarom zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen aanvullende eisen gesteld.

Toelichting lid 5 en 6:

Door ervoor te zorgen dat de onttrekking niet te lang op een locatie plaatsvindt, zullen de effecten

van de grondwateronttrekking beperkt zijn, zelfs bij een hoger uurdebiet. Dit wordt bereikt door een

verplaatsing van de grondwateronttrekking te eisen. Een voortgang van 20 meter per week per

sleuf, betekent dat na een week de werkzaamheden en daarmee de grondwateronttrekking minimaal 20 meter zijn verplaatst, voor elke sleuf die wordt bemalen. Het is niet mogelijk om de voortgang van 20 meter per week te verdelen over meerdere sleuven, om in totaal een voortgang van 20 meter te hebben. Heen en weer schuiven (bijvoorbeeld: een week werken van noord naar zuid en de daarop volgende week werken van zuid naar noord op dezelfde locatie) wordt niet beschouwd als voortgang.

Wanneer de voortgang kleiner dan 20 meter per week is (bijvoorbeeld tijdens het plaatsen van een put) beschouwen wij dit als een bouwputbemaling. Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het droog krijgen en houden van een bouwput moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in paragraaf 3.3.2 Grondwater onttrekken in een bouwput.

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente. In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Binnen deze zones beschouwt het bevoegd gezag het verplaatsen van verontreinigen niet direct als een probleem, mits de verplaatsing binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft.

Het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking (bijv. een sleuf).

Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een sleuf met een debiet kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het is mogelijk om de grondwateronttrekking dusdanig in te richten dat in een korte periode meer grondwater onttrokken wordt. Voorwaarde is dat na een week (7 dagen) niet meer dan 15.000 m3 grondwater onttrokken mag zijn. Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere sleuven en/of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het weekdebiet van alle gelijktijdig uitgevoerde grondwateronttrekkingen samen kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week zijn. Het onder een algemene regel direct na elkaar uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere sleuven, die in elkaars invloedsgebied liggen, is toegestaan indien het weekdebiet van de grootste bemaling kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week is.

Daarnaast geldt onder een algemene regel dat het waterbezwaar maximaal 400.000 m3 mag bedragen. Het waterbezwaar is de totale hoeveelheid onttrokken grondwater en wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico's bij een waterbezwaar kleiner dan of gelijk aan 400.000 m3, beperkt. Het maximale waterbezwaar van 400.000 m3 is gebaseerd op een bemalingsperiode van zes maanden waarin sprake is van een continue onttrekking van 100 m3/uur. Voordeel van opnemen van het criterium maximaal waterbezwaar in plaats van het criterium maximale tijdsduur is dat grondwateronttrekkingen met een lange duur en een laag debiet, niet direct vergunningplichtig zijn, omdat er geen tijdsbepalende factor is. Hierdoor kunnen meer grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd onder een algemene regel. Voorbeelden hiervan zijn grondwateronttrekkingen die uitlopen door bijvoorbeeld vorstverlet of doordat gedurende de uitvoering een grondwateronttrekking tijdelijk stilligt.

Het debiet en het totale waterbezwaar kunnen beperkt blijven door de lengte van de sleuf af te stemmen op de aanlegsnelheid. Zo wordt voorkomen dat een sleufdeel wordt bemalen, waarvoor een verlaagde grondwaterstand op dat moment nog niet noodzakelijk is.

Bij een laag debiet zijn de effecten op de grondwaterstand en in de omgeving beperkt. Uit ervaring blijkt dat er zeer beperkte schommelingen (verlagingen) in de grondwaterstand en/of stijghoogte worden geconstateerd. Daarom zijn bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand (30 dagen) en 12.000 m3/jaar maar beperkte (negatieve) gevolgen te verwachten en zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen minder eisen gesteld. Bij een debiet groter dan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Daarom zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen aanvullende eisen gesteld.

Toelichting artikel 7:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater in een sleuf toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling.

Voor grondwateronttrekkingen ter plaatse van kwetsbare bebouwing of gebieden met grondwatergevoelige natuur zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in paragraaf 3.3.1 Indien uit de regelgeving van paragraaf 3.3.1 blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater in een sleuf toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling.

[Vervallen]

ZZZZZZZZZZZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.28 Vergunningplicht 3.29 Meldplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking in een bouwput vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moest dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting leden 1, 3 en 7:

Zonder het toepassen van een gesloten bouwkuip brengt een grondwateronttrekkingen dieper dan het eerste watervoerende pakket een risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Het doorboren van de scheidende lagen, die watervoerende pakketten van elkaar scheiden, is ongewenst. Voor het onttrekken van dieper gelegen grondwater zonder het toepassen van een gesloten bouwkuip zal per geval beoordeeld moeten worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder vergunningplicht.

Toelichting leden 2, 4 en 8:

De totale hoeveelheid onttrokken grondwater (waterbezwaar) wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Bij een waterbezwaar groter dan 400.000 m3 is de invloed groter en zijn er meer risico's te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke grondwateronttrekking, geldt een vergunningplicht.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken. Bij een debiet groter dan 100 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Toelichting leden 5 en 9:

Bij een debiet groter dan 25 m3/uur, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 6:

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de boutputbemaling. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de bouwputbemaling. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Indien er op de locatie van de grondwateronttrekking geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer is het niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen. Bij een verplaatsing van een verontreinigingsvlek die groter is dan 5 meter, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 10:

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente. In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Wanneer de verontreiniging niet binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft, dient per geval beoordeel te worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Dit artikel bevat de meldplicht voor het onttrekken van grondwater in een sleuf en geldt zodra deze in de algemene regels is aangewezen.

Een melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. Dit kan digitaal, via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd naar een ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een bouwproject wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden.

Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

AAAAAAAAAAAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.29 Toepassingsbereik 3.30 Vergunningplicht grondwateronttrekking sleuf

Een sleufbemaling kenmerkt zich door een voortgang van de grondwateronttrekking, het opschuiven (verplaatsen) van de grondwateronttrekking in de loop van de tijd. De grondwateronttrekking start op een punt en zal gaandeweg de grondwateronttrekking opschuiven, net zo lang tot de volledige afstand is afgelegd.

Deze paragraaf is van toepassing voor het uitvoeren van één van bovenstaande activiteiten waarbij één of meerdere grondwateronttrekkingen in één of meerdere sleuven noodzakelijk zijn om de werkzaamheden in den droge uit te kunnen voeren.

Dit artikel wijst de algemene gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking in een sleuf vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan.

Eerste, derde en zevende lid:

Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket te onttrekken onder een algemene regel. Voor het onttrekken van dieper gelegen grondwater zal per geval beoordeeld moeten worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder vergunningplicht.

Tweede, vierde en achtste lid:

De totale hoeveelheid onttrokken grondwater (waterbezwaar) wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Het maximale waterbezwaar van 400.000 m3 is gebaseerd op een bemalingsperiode van zes maanden waarin sprake is van een continue onttrekking van 15.000 m3/week. Voordeel van opnemen van het criterium maximaal waterbezwaar in plaats van het criterium maximale tijdsduur is dat grondwateronttrekkingen met een lange duur en een laag debiet, niet direct vergunningplichtig zijn, omdat er geen tijdsbepalende factor is. Hierdoor kunnen meer grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd onder een algemene regel. Voorbeelden hiervan zijn grondwateronttrekkingen die uitlopen door bijvoorbeeld vorstverlet of doordat gedurende de uitvoering een grondwateronttrekking tijdelijk stilligt. Het debiet en het totale waterbezwaar kunnen beperkt blijven door de lengte van de sleuf af te stemmen op de aanlegsnelheid. Zo wordt voorkomen dat een sleufdeel wordt bemalen, waarvoor een verlaagde grondwaterstand op dat moment nog niet noodzakelijk is. Bij een laag debiet zijn de effecten op de grondwaterstand en in de omgeving beperkt. Voor een dergelijke omvangrijkere grondwateronttrekking, (qua debiet en waterbezwaar) geldt een vergunningplicht.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem. Bij een debiet groter dan 15.000 m3/week zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Vijfde en negende lid:

Bij een debiet groter dan 25 m3/uur, zijn bij een saneringsmaatregel meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Zesde lid:

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de sleufbemaling. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de sleufbemaling. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Indien er op de locatie van de grondwateronttrekking geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer is het niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen. Bij een verplaatsing van een verontreinigingsvlek die groter is dan 5 meter, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Negende en tiende lid:

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente. In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Wanneer de verontreiniging niet binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft, dient per geval beoordeel te worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

BBBBBBBBBBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.30 Specifieke zorgplicht 3.31 Vergunningplicht waterkering

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater in een sleuf in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor een grondwateronttrekking die uitgevoerd wordt in een sleuf. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Dit artikel wijst de algemene gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking in een sleuf bij een waterkering vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan.

Eerste en tweede lid:

Wanneer grondwater onttrokken wordt met een onttrekkingsfilter of drainagebuis of met een debiet groter dan 2 m3 per uur, dan zijn hieraan risico's verbonden voor de primaire waterkering. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

Derde en vierde lid:

Wanneer grondwater onttrokken wordt met een onttrekkingsfilter of drainagebuis of de waterkering gelegen is in een zettingsgevoelig gebied, waar de bodem bestaat uit klei-op-veen of veengronden en grondwater onttrokken wordt met een debiet hoger dan 2 m3 per uur kan het onttrekken van grondwater inklinking of piping veroorzaken met als gevolg dat scheuren in de waterkering kunnen ontstaan of in het uiterste geval de waterkering instabiel wordt en bezwijkt. Of een locatie in een zettingsgevoelig gebied ligt kunt u nagaan middels de kaart Klei op veen- of veengronden, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

Vijfde en zesde lid:

Als het grondwater onttrokken wordt met een drainagebuis of met een hoger debiet dan 5 m3 per uur, dan zijn hieraan risico's verbonden voor de waterkering of zomerkade. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

CCCCCCCCCCCCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.35 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking in een sleuf vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moest dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting leden 1, 3 en 7:

Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel. Voor het onttrekken van dieper gelegen grondwater zal per geval beoordeeld moeten worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder vergunningplicht.

Toelichting leden 2, 4 en 8:

De totale hoeveelheid onttrokken grondwater (waterbezwaar) wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Bij een waterbezwaar groter dan 400.000 m3 is de invloed groter en zijn er meer risico's te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke grondwateronttrekking, geldt een vergunningplicht.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken.

Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem. Bij een debiet groter dan 15.000 m3/week zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting leden 5 en 9:

Bij een debiet groter dan 25 m3/uur, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 6:

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de sleufbemaling. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de sleufbemaling. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Indien er op de locatie van de grondwateronttrekking geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer is het niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen. Bij een verplaatsing van een verontreinigingsvlek die groter is dan 5meter, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 10:

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente. In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Wanneer de verontreiniging niet binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft, dient per geval beoordeel te worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

[Vervallen]

DDDDDDDDDDDDDD

Na sectie 'Artikel 3.30 Specifieke zorgplicht' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 3.32 Vergunningplicht grondwatergevoelige natuur

Dit artikel wijst de algemene gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking in een sleuf bij grondwatergevoelige natuur vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan.

Bij de beoordeling wordt nagegaan of grondwatergevoelige natuur binnen het invloedsgebied van de bemaling aanwezig is en, indien dit het geval is, of de grondwaterstand binnen een gebied met grondwatergevoelige natuur verder verlaagd wordt dan de GLG. Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is groter dan 10 m3/uur en vindt de bemaling plaats tijdens het groeiseizoen zonder dat retourbemaling wordt toegepast dan dient te worden beoordeeld of de , kan deze grondwateronttrekking niet zonder meer onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Vindt geen retourbemaling plaats om de verlaging te mitigeren dan wordt nagegaan wat de gevolgen kunnen zijn. Een grondwaterstand onder de GLG in een gebied met grondwatergevoelige natuur kan leiden tot schade aan de natuur en risico op onomkeerbare veranderingen, waarbij nattere doelsoorten verdwijnen en drogere doelsoorten het gebied niet kunnen bereiken. De grootte van het debiet en de duur van een grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en de eventuele (negatieve) gevolgen die dit kan hebben. Nagegaan wordt of de handelingen kunnen worden toegestaan en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

EEEEEEEEEEEEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.32 Algemene regel 3.33 Vergunningplicht kwetsbare bebouwing

Dit artikel bevat de voorschriften van algemene regels die gelden bij het onttrekken van grondwater in een sleuf. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9

Toelichting lid 1:

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de bodem van een ontgraving geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden.

Om overzicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Monitoring van de onttrokken hoeveelheid grondwater, bij een pomp met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, kan worden volstaan met het bijhouden van het aantal draaiuren. Is sprake van een grotere pompcapaciteit dan zal de grondwateronttrekking gemonitord moeten worden door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Toelichting lid 2:

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van

30 centimeter onder de sleufbodem geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden.

Om zicht te krijgen/houden op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de sleuf heeft het waterschap voorgeschreven waaraan een monitoring voor het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte minimaal moet voldoen. Hiermee kan bij drastische verlagingen worden ingegrepen om schade te voorkomen. Voor het aanbrengen van peilbuizen e.d. heeft u toestemming nodig van een eventuele (mede)eigenaar, beheerder of gebruiker van de grond. Door omstandigheden kan het voorkomen dat niet aan de voorgeschreven monitoring kan worden voldaan of dat met een andere methode van monitoring ook voldoende zicht wordt verkregen op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de sleuf. In deze gevallen kan een (gemotiveerd) schriftelijk verzoek, waarin de monitoring wordt beschreven, worden ingediend. Daarnaast is het voor het verloop van de grondwateronttrekking van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Dit artikel wijst de algemene gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking in een sleuf bij kwetsbare bebouwing vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan.

Bij de beoordeling wordt nagegaan of kwetsbare bebouwing binnen het invloedsgebied van de bemaling aanwezig is en deze gebouwd is op een zettingsgevoelige bodem. Indien beide het geval is en de grondwaterstand bij de bebouwing wordt verder verlaagd dan de GLG, kan de bodem gaan zetten en kunnen funderingselementen van op staal gefundeerde gebouwen ten opzichte van elkaar verschillend gaan zakken. Hierdoor kan scheurvorming ontstaan in muren van een gebouw. Ook kunnen houten onderdelen van een fundering op een gegeven moment droogvallen. Als de grondwaterstand ter plaatse van bebouwing met houten funderingsonderdelen (zoals paalkoppen, kespen en langshout) verlaagd wordt tot onder de GLG dient te worden onderzocht tot welk niveau de grondwaterstand kan worden verlaagd voordat deze onderdelen droogvallen. Met passende maatregelen die worden opgenomen in de voorschriften van de vergunning wordt dit voorkomen.

Als de grondwaterstand ter plaatse van kwetsbare bebouwing verlaagd wordt tot onder de GLG dient voor op staal gefundeerde bebouwing de bodemdaling te worden berekend en dient te worden nagegaan wat de verschilzakking ter plaatse is.

Voor monumentale panden en reeds beschadigde op staal gefundeerde bebouwing met een bouwjaar van 1960 of eerder geldt dat de verschilzakking niet meer mag bedragen dan 1:1.000. Voor op staal gefundeerde bebouwing die in goede bouwkundige staat verkeert, geldt een waarde van maximaal 1:600. De verschilzakking heeft betrekking op de relatieve rotaties van de funderingselementen van een gebouw inclusief de gezamenlijke funderingselementen bij aaneengesloten bebouwing. Wanneer een te grote verschilzetting berekend wordt dan dient de bodemdaling met mitigerende maatregelen te worden beperkt. De maatregelen worden opgenomen in de voorschriften van de vergunning.

FFFFFFFFFFFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.33 Informatieplicht 3.34 Toepassingsbereik

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden of draaiuren per dag (indien geen watermeter aanwezig), de begin- en eindstand van de watermeter (indien aanwezig), de datum en het tijdstip van de beëindiging en de boorstaten, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid; en

  • bij het lozen in een vuilwaterriool, hemelwaterriool of oppervlaktewater de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering. Activiteiten die hier in ieder geval onder vallen zijn, het onttrekken van grondwater voor het verwijderen van verontreinigingen uit het grondwater of voor het verwijderen van verontreinigd grondwater. Grondwatersaneringen worden uitgevoerd ten behoeve van het verwijderen van verontreinigingen uit het grondwater of het verwijderen van verontreinigd grondwater. Deze paragraaf is van toepassing voor het uitvoeren van een van bovenstaande activiteiten waarbij één of meerdere grondwateronttrekkingen noodzakelijk zijn.

GGGGGGGGGGGGGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.34 Meldplicht 3.35 Specifieke zorgplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd, als deze allemaal uitgevoerd moeten worden om één einddoel te bereiken. Voor deze algemene regel geldt dat een melding ook mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Zoals bijvoorbeeld: het uitvoeren van meerdere sleufbemalingen of het uitvoeren van een sleufbemaling en een bodemsanering (ontgraving in een bouwput). Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als sprake is van een project dat lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarvan de grondwateronttrekkingen niet in elkaars invloedsgebied liggen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor een grondwateronttrekking die uitgevoerd wordt voor een grondwatersanering. In dit artikel zijn regels opgenomen die de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) beschermen en is aangegeven dat schade moet worden beperkt. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

HHHHHHHHHHHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.38 Aanwijzing algemene regel

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking voor een grondwatersanering. Voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Toelichting leden 1 en 2:

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de grondwatersanering. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de grondwatersanering. Het verplaatsen van een verontreinigingsvlek is onder bepaalde omstandigheden toegestaan onder een algemene regel, mits wordt voldaan aan de vastgestelde maximale onttrekkingsdebieten, zoals hieronder verder toegelicht.

Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Indien er op de locatie van de grondwateronttrekking geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer en de verontreinigingsvlek maximaal 5 meter verplaatst wordt, is dit toegestaan onder een algemene regel. Wanneer grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer is het niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen, tenzij de verontreinigingsvlek onderdeel is van de grondwatersanering. Dit geval is ook toegestaan onder een algemene regel.

Voor een verplaatsing van een verontreinigingsvlek die groter is dan 5 meter op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Met een interceptie- en/of schermbemaling (maatregelen) kan de verplaatsing van een verontreinigingsvlek worden tegengegaan. Een interceptie- en/of schermbemaling is een bemaling die enkel uitgevoerd mag worden in combinatie met een andere grondwateronttrekking (bijv. een grondwatersanering) en wordt in of nabij een verontreinigingsvlek geplaatst om te voorkomen dat de vlek in de richting van de grondwatersanering wordt verplaatst. Een schermbemaling is een retourveld dat tussen de grondwateronttrekking en de vlek in geplaatst wordt. Indien de verplaatsing tot maximaal 5 meter beperkt wordt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling, het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen en het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen voldoet aan de maximale criteria onder de algemene regel kunnen de werkzaamheden uitgevoerd worden.

Een verontreinigingsvlek kan ook door een andere oorzaak worden verplaatst, zoals natuurlijke grondwaterstroming. Indien hier sprake van is, is een grondwateronttrekking ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van de verontreinigingsvlek geen interceptie- of schermbemaling. Er is dan sprake van een grondwatersanering of een beheersmaatregel. Hiervoor is respectievelijk de regelgeving opgenomen in paragraaf 3.3.4 Grondwater onttrekken voor een grondwatersanering of paragraaf 3.3.5 Grondwater onttrekken voor een beheersmaatregel van toepassing.

Het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking.

Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een grondwatersanering met een debiet kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen bij meerdere grondwatersaneringen en/of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle gelijktijdig uitgevoerde grondwateronttrekkingen samen kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur zijn. Het onder een algemene regel direct na elkaar uitvoeren van grondwateronttrekkingen bij meerdere grondwatersaneringen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is toegestaan indien het uurdebiet van de grootste bemaling kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur is.

Toelichting lid 3:

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente. In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Binnen deze zones beschouwt het bevoegd gezag het verplaatsen van verontreinigen niet direct als een probleem, mits de verplaatsing binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft.

Het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking.

Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een beheersmaatregel met een debiet kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen bij meerdere beheersmaatregelen en/of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle gelijktijdig uitgevoerde grondwateronttrekkingen samen kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur zijn. Het onder een algemene regel direct na elkaar uitvoeren van grondwateronttrekkingen bij meerdere beheersmaatregelen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is toegestaan indien het uurdebiet van de grootste bemaling kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur is.

Toelichting lid 4:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in Afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van Afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling.

Voor grondwateronttrekkingen ter plaatse van kwetsbare bebouwing of gebieden met grondwatergevoelige natuur zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in paragraaf 3.3.1. Indien uit de regelgeving van paragraaf 3.3.1 blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling.

[Vervallen]

IIIIIIIIIIIIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.36 Toepassingsbereik 3.37 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking grondwatersanering

Grondwatersaneringen worden uitgevoerd ten behoeve van het verwijderen van verontreinigingen uit het grondwater of het verwijderen van verontreinigd grondwater.

Deze paragraaf is van toepassing voor het uitvoeren van een van bovenstaande activiteiten waarbij één of meerdere grondwateronttrekkingen noodzakelijk zijn.

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking voor een grondwatersanering. Voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Algemeen

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem. Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een grondwatersanering met een debiet kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen bij meerdere grondwatersaneringen of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle gelijktijdig uitgevoerde grondwateronttrekkingen samen kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur zijn. Het onder een algemene regel direct na elkaar uitvoeren van grondwateronttrekkingen bij meerdere grondwatersaneringen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is toegestaan indien het uurdebiet van de grootste bemaling kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur is. Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn.

Een verontreinigingsvlek kan ook door een andere oorzaak worden verplaatst, zoals natuurlijke grondwaterstroming. Indien hier sprake van is, is een grondwateronttrekking ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van de verontreinigingsvlek een beheersmaatregel. Hiervoor is regelgeving opgenomen in Grondwater onttrekken voor een beheersmaatregel.

Eerste en tweede lid:

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van de sanering verplaatst wordt in de richting van de grondwatersanering. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de grondwatersanering. Het verplaatsen van een verontreinigingsvlek is onder bepaalde omstandigheden toegestaan onder een algemene regel, mits wordt voldaan aan de vastgestelde maximale onttrekkingsdebieten, zoals hierboven toegelicht. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Indien er op de locatie van de grondwateronttrekking geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer en de verontreinigingsvlek maximaal 5 meter verplaatst wordt, is dit toegestaan onder een algemene regel. Wanneer grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer is het niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt – een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen, tenzij de verontreinigingsvlek onderdeel is van de grondwatersanering wat bij een in situ grondwatersanering het geval is. Bij een in situ sanering wordt verontreinigd grondwater onttrokken, gezuiverd en met retourbemaling weer in de bodem teruggebracht. Dit wordt zolang herhaald totdat het grondwater voldoende gezuiverd is. Een in situ sanering is ook toegestaan onder een algemene regel.

Derde lid

Voor een verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van de grondwatersanering en waarvan de verplaatsing meer is dan 5 meter kan de verplaatsing met een schermbemaling (maatregelen) worden tegengegaan. Een schermbemaling is een bemaling die enkel uitgevoerd mag worden in combinatie met een andere grondwateronttrekking (bijv. een grondwatersanering) en wordt in of nabij een verontreinigingsvlek geplaatst om te voorkomen dat de vlek in de richting van de grondwatersanering wordt verplaatst. Een schermbemaling is een retourveld dat tussen de grondwateronttrekking en de vlek in geplaatst wordt. Indien de verplaatsing tot maximaal 5 meter beperkt wordt als gevolg van het toepassen van een schermbemaling, het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen en het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen voldoet aan de maximale criteria kunnen de werkzaamheden onder de algemene regel worden uitgevoerd. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking.

Vierde lid

Voor een verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van de grondwatersanering en waarvan de verplaatsing meer is dan 5 meter kan de verplaatsing met een interceptiebemaling worden tegengegaan. Een interceptiebemaling is een bemaling die enkel uitgevoerd mag worden in combinatie met een andere grondwateronttrekking (bijv. een grondwatersanering) en wordt in of nabij een verontreinigingsvlek geplaatst om te voorkomen dat de vlek in de richting van de grondwatersanering wordt verplaatst. Indien de verplaatsing tot maximaal 5 meter beperkt wordt als gevolg van het toepassen van een interceptiebemaling, het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen en het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen voldoet aan de maximale criteria onder de algemene regel kunnen de werkzaamheden uitgevoerd worden. Het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering.

Vijfde en zesde lid:

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente. In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Binnen deze zones beschouwt het bevoegd gezag het verplaatsen van verontreinigen niet direct als een probleem, mits de verplaatsing binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft. Het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking. Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigingsvlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn.

JJJJJJJJJJJJJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.37 Specifieke zorgplicht 3.38 Aanwijzing algemene regels waterkering

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater in een project in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering. Bij de zorgplicht moeten de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking voor een grondwatersanering in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering. Voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Voor het uitvoeren van een bodemsanering bij een waterkering wordt de kern van de verontreiniging weggegraven en blijft in het gat dat is ontstaan nog een geringe hoeveelheid verontreinigd grondwater staan. Dit moet eerst worden verwijderd voordat de bodem met nieuwe grond wordt aangevuld. Het verwijderen van een geringe hoeveelheid verontreinigd grondwater is onder deze algemene regel toegestaan.

KKKKKKKKKKKKKK

Na sectie 'Artikel 3.37 Specifieke zorgplicht' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 3.39 Aanwijzing algemene regels grondwatergevoelige natuur

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking voor een grondwatersanering in een gebied met grondwatergevoelige natuur. Voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Eerste lid

Als sprake is van een verdere verlaging dan GLG, bijvoorbeeld bij de onttrekkingsbron van de sanering, dan is dat niet direct een probleem zolang de verlaging van de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur maar niet onder de GLG komt. Uitgezocht dient te worden wat het invloedgebied is van de bemaling en of de grondwaterstand binnen een gebied met grondwatergevoelige natuur verder verlaagd wordt dan de GLG. Door het verlagen van de grondwaterstand tot onder de GLG kan verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur ontstaan. Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, kan deze grondwateronttrekking onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. De nadelige invloed van de onttrekking wordt dan als zeer beperkt beoordeeld.

Tweede lid

Wanneer in een gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is, het onttrekkingsdebiet groter dan 10 m3/uur is, grondwatersanering plaatsvindt in het groeiseizoen (maart - oktober) en het onttrokken grondwater nadat dit gezuiverd is weer in de bodem wordt teruggebracht is de kans op het ontstaan van droogteschade beperkt en kan de grondwatersanering onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd.

Het onttrekken van grondwater in het groeiseizoen (maart- oktober) is in een grondwatergevoelig gebied een extra belasting voor de planten, bomen en gewassen. In deze periode is de grondwaterbehoefte dan ook groot. Om de effecten van het onttrekken van grondwater in het groeiseizoen (maart-oktober) met een hoger onttrekkingsdebiet (>10 m3/uur) te beperken is het verplicht om het water weer terug in de bodem te brengen nabij de locatie waar het wordt onttrokken. Hiermee wordt beoogd om de verlaging van de grondwaterstand binnen het gebied met grondwatergevoelige natuur te beperken.

Derde lid

Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is groter dan 10 m3/uur , maar de grondwatersanering vindt buiten het groeiseizoen (maart - oktober) plaats, kan het onttrekken van grondwater onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur zijn de risico's ten gevolge van de grondwateronttrekking beperkt. Er worden slechts zeer beperkte schommelingen in de grondwaterstand en/of stijghoogte verwacht. Bij een debiet groter dan 10 m3/uur is het effect op de grondwatergevoelige natuur afhankelijk van de periode wanneer de bemaling uitgevoerd wordt: binnen of buiten het groeiseizoen (maart-oktober). Buiten het groeiseizoen is de kans op verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur beperkt.

LLLLLLLLLLLLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.39 Algemene regel 3.40 Aanwijzing algemene regels kwetsbare bebouwing

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Om overzicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat maandelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Dit gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking voor een grondwatersanering bij kwetsbare bebouwing. Voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Eerste lid:

Indien de grondwaterstand binnen het invloedgebied van de bemaling verlaagd wordt beneden de GLG kan de bodem gaan zetten en kunnen funderingselementen van op staal gefundeerde gebouwen ten opzichte van elkaar verschillend zakken. Hierdoor kan scheurvorming ontstaan in muren van een gebouw. Ook kunnen houten onderdelen van een fundering op een gegeven moment droogvallen. Als de grondwaterstand ter plaatse van bebouwing met houten funderingsonderdelen (zoals paalkoppen, kespen en langshout) verlaagd wordt tot onder de GLG, dient te worden onderzocht tot welk niveau de grondwaterstand kan worden verlaagd voordat deze onderdelen droogvallen. Wordt daarbij voorkomen dat houten funderingsonderdelen droogvallen, dan kan de grondwateronttrekking onder de algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Als de grondwaterstand ter plaatse van kwetsbare bebouwing verlaagd wordt tot onder de GLG dient voor op staal gefundeerde bebouwing de bodemdaling te worden berekend en te worden nagegaan wat de verschilzakking ter plaatse is. Voor monumentale panden en reeds beschadigde op staal gefundeerde bebouwing met een bouwjaar van 1960 of eerder geldt dat de verschilzakking niet meer mag bedragen dan 1:1.000. Voor op staal gefundeerde bebouwing die in goede bouwkundige staat verkeert, geldt een waarde van maximaal 1:600. De verschilzakking heeft betrekking op de relatieve rotaties van de funderingselementen van een gebouw inclusief de gezamenlijke funderingselementen bij aaneengesloten bebouwing. Wanneer een geringere verschilzetting berekend wordt is het risico op het ontstaan van schade beperkt. De grondwateronttrekking kan dan worden uitgevoerd onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht. Daarnaast is zorgplicht van toepassing op de activiteit. De GLG kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht (Atlas provincie Utrecht (provincieutrecht.nl)) of via het Dinoloket (Ondergrondgegevens | DINOloket).

Tweede lid:

Voor bebouwing van vóór 1960 geldt dat als de grondwaterstand (ter plaatse van deze bebouwing) niet verder verlaagd wordt dan de GLG, het risico op het ontstaan van schade aan een gebouw gering is. De grondwaterstand is immers in het verleden zo vaak gedaald tot dit niveau dat verondersteld mag worden dat de bodem tot dit niveau al volledig gezet is en dat houten onderdelen van een fundering nog geen schade ondervinden. Een grondwateronttrekking kan dan onder een algemene regel met meldplicht worden uitgevoerd. De GLG kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht (Atlas provincie Utrecht (provincieutrecht.nl)) of via het Dinoloket (Ondergrondgegevens | DINOloket).

MMMMMMMMMMMMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.40 Informatieplicht 3.41 Algemene regel

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden of draaiuren per dag (indien geen watermeter aanwezig), de begin- en eindstand van de watermeter (indien aanwezig), de datum en het tijdstip van de beëindiging en de boorstaten, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid; en

  • bij het lozen in een vuilwaterriool, hemelwaterriool of oppervlaktewater de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 3.35.

Om overzicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat maandelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Dit gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter. Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd. Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind. Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 7.0, 1 maart 2022), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.1, november 2021), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

NNNNNNNNNNNNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.41 Meldplicht 3.42 Informatieplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd, als deze allemaal uitgevoerd moeten worden om één einddoel te bereiken. Voor deze algemene regel geldt dat een melding ook mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Zoals bijvoorbeeld: het uitvoeren van meerdere grondwatersaneringen of het uitvoeren van een grondwatersanering en een bodemsanering (ontgraving in een bouwput).Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als sprake is van een project dat lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarvan de grondwateronttrekkingen niet in elkaars invloedsgebied liggen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap. Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd. Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit: een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP; een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen. Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden of draaiuren per dag (indien geen watermeter aanwezig), de begin- en eindstand van de watermeter (indien aanwezig), de datum en het tijdstip van de beëindiging en de boorstaten, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om: de melding administratief af te sluiten, de onttrekkingsperiode vast te leggen, het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen, na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid en bij het lozen in een vuilwaterriool, hemelwaterriool of oppervlaktewater de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.

OOOOOOOOOOOOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.42 Vergunningplicht 3.43 Meldplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking voor een grondwatersanering vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moest dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket . Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting leden 1, 2 en 5:

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem. Bij een debiet groter dan 25 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting leden 3 en 6:

Bij een debiet groter dan 25 m3/uur, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 4:

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de beheersmaatregel. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de beheersmaatregel. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Indien er op de locatie van de grondwateronttrekking geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer is het niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen. Bij een verplaatsing van een verontreinigingsvlek die groter is dan 5 meter, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 7:

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente. In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Wanneer de verontreiniging niet binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft, dient per geval beoordeel te worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Dit artikel bevat de meldplicht voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering en geldt zodra deze in de algemene regels is aangewezen. Een melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. Dit kan digitaal, via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd naar een ander bevoegd ter informatie en indien van toepassing voor advies.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een bouwproject wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden.

Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

PPPPPPPPPPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.46 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Om overzicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat maandelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Dit gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

[Vervallen]

QQQQQQQQQQQQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.43 Toepassingsbereik 3.44 Vergunningplicht grondwateronttrekking grondwatersanering

Bij een beheersmaatregel wordt grondwater onttrokken om een verontreinigd grondwater te beheersen of te voorkomen dat verontreinigd grondwater verplaatst wordt ten gevolge van natuurlijke veranderingen zoals natuurlijke grondwaterstromen. Bij langdurig beheersen bestaat de kans dat een grondwaterverontreiniging gedeeltelijk of zelfs volledig wordt verwijderd.

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van een van bovenstaande activiteiten waarbij één of meerdere grondwateronttrekkingen noodzakelijk zijn.

Dit artikel wijst de algemene gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking voor een grondwatersanering vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan.

Eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid:

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan het optreden het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), droogteschade voor landbouw en natuur en het indringen van zuurstof in de bodem wat tot schade tot gevolg kan hebben voor archeologische waarden. Bij een debiet groter dan 25 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Vierde lid:

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van de grondwatersanering verplaatst wordt in de richting van de grondwatersanering. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de beheersmaatregel. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Indien er op de locatie van de grondwateronttrekking geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer is het niet toegestaan om zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen. Bij een verplaatsing van een verontreinigingsvlek die groter is dan 5 meter, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Zevende lid:

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente. In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Wanneer de verontreiniging niet binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft, dient per geval beoordeel te worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

RRRRRRRRRRRRRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.47 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden of draaiuren per dag (indien geen watermeter aanwezig), de begin- en eindstand van de watermeter (indien aanwezig), de datum en het tijdstip van de beëindiging en de boorstaten, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid; en

  • bij het lozen in een vuilwaterriool, hemelwaterriool of oppervlaktewater de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.

[Vervallen]

SSSSSSSSSSSSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.44 Specifieke zorgplicht 3.45 Vergunningplicht waterkering

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater in een project in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel. Bij de zorgplicht moeten de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Dit artikel wijst de algemene gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking voor een grondwatersanering in het beperkingengebied van een waterkering vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan.

Eerste en derde en zesde lid:

Wanneer een grondwatersanering wordt uitgevoerd met een onttrekkingsfilter of drainagebuis dan zijn hieraan risico's verbonden voor de primaire waterkering. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

Tweede en vierde lid:

Wanneer de waterkering gelegen is in een zettingsgevoelig gebied, waar de bodem bestaat uit klei-op-veen of veengronden en grondwater onttrokken wordt met een debiet

hoger dan 2 m3 per uur kan het onttrekken van grondwater de waterkering instabiel maken en kan deze in het uiterste geval bezwijken. Of een locatie in een zettingsgevoelig gebied ligt kunt u nagaan middels de kaart Klei op veen- of veengronden, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

Vijfde en zevende lid:

Als het grondwater onttrokken wordt buiten een zettinggevoelige gebied dan is een hoger debiet toegestaan, echter niet meer dan 5 m3 per uur. Aan een te hoog debiet zijn risico's verbonden voor de stabiliteit van de waterkering of zomerkade. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

TTTTTTTTTTTTTT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.48 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd, als deze allemaal uitgevoerd moeten worden om één einddoel te bereiken. Voor deze algemene regel geldt dat een melding ook mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als sprake is van een project dat lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarvan de grondwateronttrekkingen niet in elkaars invloedsgebied liggen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

[Vervallen]

UUUUUUUUUUUUUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.49 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking voor een beheersmaatregel vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moest dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting leden 1, 2 en 5:

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem. Bij een debiet groter dan 25 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 3 en 6:

Bij een debiet groter dan 25 m3/uur, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 4:

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de beheersmaatregel. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de beheersmaatregel. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Indien er op de locatie van de grondwateronttrekking geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer is het niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging meer dan 5 meter te verplaatsen. Bij een verplaatsing van een verontreinigingsvlek meer dan 5 meter, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 7:

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente. In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Wanneer de verontreiniging niet binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft, dient per geval beoordeel te worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 8:

Het beheersen van een verontreinigingsvlek is geen structurele oplossing. Het saneren van grondwaterverontreinigingen heeft de voorkeur boven het beheersen van grondwater-verontreinigingen. Als een verontreinigingsvlek niet wordt gesaneerd en een beheersmaatregel wordt toegepast om verplaatsing van de verontreiniging te voorkomen, bestaat altijd een (klein) risico dat de vlek zich alsnog kan verplaatsen. Bovendien is het beheersen van grondwaterverontreinigingen vanuit grondwaterbeheer ongewenst omdat permanent grondwater onttrokken wordt. Indien het gewenst is om langer dan 5 jaar grondwater te onttrekken, dient per geval beoordeeld te worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

[Vervallen]

VVVVVVVVVVVVVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.50 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een combinatie van de in artikel 3.50 genoemde doelen. Grondwateronttrekkingen die gelijktijdig plaatsvinden en behoren tot een project voor meer dan één doel en in elkaars invloedgebied liggen, hebben een grotere invloed op de omgeving dan wanneer deze na elkaar plaatsvinden. Deze grondwateronttrekkingen moeten daarom als een geheel beschouwd worden.

Het opknippen van grondwateronttrekkingen van een project voor meer dan één doel in meerdere meldingen en/of vergunningaanvragen moet voorkomen worden. Opknippen is alleen toegestaan als tussen twee afzonderlijke onttrekkingen een wachttijd wordt aangehouden van minimaal 8 weken of wanneer de grondwateronttrekkingen nimmer in elkaars invloedgebied liggen.

[Vervallen]

WWWWWWWWWWWWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.52 Aanwijzing algemene regel

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking in een project. Voor het onttrekken van grondwater in een project kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Toelichting lid 1:

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, verplaatsen van verontreiniging, verdroging en het indringen van zuurstof in de bodem.

De ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking met een debiet van maximaal 100 m3/uur de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen, die in elkaars invloedgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle grondwateronttrekkingen samen maximaal 100 m3/uur en het waterbezwaar maximaal 400.000 m3 bedraagt. Het waterbezwaar is de totale hoeveelheid onttrokken grondwater en wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico's bij een waterbezwaar van maximaal 400.000 m3, beperkt.

Toelichting lid 2:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in Afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van Afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplicht geldt, wordt het onttrekken van grondwater in een project toegestaan met een meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel van deze afdeling.

Voor grondwateronttrekkingen ter plaatse van kwetsbare bebouwing of gebieden met grondwatergevoelige natuur zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in paragraaf 3.3.1. Indien uit de regelgeving van paragraaf 3.3.1 blijkt dat er geen vergunningplicht geldt, wordt het onttrekken van grondwater in een project toegestaan met een meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel van deze afdeling.

Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het droog krijgen en houden van een bouwput moet worden voldaan aan de criteria zoals gesteld in paragraaf 3.3.2 De criteria in paragraaf 3.3.2 geven grenzen aan de grootte van het onttrekkingsdebiet, het totale waterbezwaar en de verplaatsing van verontreiniging ten gevolge van de onttrekking. Bij het voldoen aan de criteria is het risico van de grondwateronttrekking beperkt en kan worden volstaan met een meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel.

Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het droog krijgen en houden van een sleuf moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in paragraaf 3.3.3. De criteria in paragraaf 3.3.3 geven grenzen aan de grootte van het onttrekkingsdebiet, het totale waterbezwaar en de verplaatsing van verontreiniging ten gevolge van de onttrekking. Bij het voldoen aan de criteria is het risico van de grondwateronttrekking beperkt en kan worden volstaan met een meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel.

Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het saneren van grondwater moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in paragraaf 3.3.4. De criteria in paragraaf 3.3.4 geven grenzen aan de grootte van het onttrekkingsdebiet en de verplaatsing van verontreiniging ten gevolge van de onttrekking. Bij het voldoen aan de criteria is het risico van de grondwateronttrekking beperkt en kan worden volstaan met een meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel.

Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het beheersen van een verontreinigingsvlek moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in paragraaf 3.3.5. De criteria in paragraaf 3.3.5 geven grenzen aan de grootte van het onttrekkingsdebiet en de verplaatsing van verontreiniging ten gevolge van de onttrekking. Bij het voldoen aan de criteria is het risico van de grondwateronttrekking beperkt en kan worden volstaan met een meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel.

[Vervallen]

XXXXXXXXXXXXXX

Na sectie 'Artikel 3.44 Specifieke zorgplicht' worden zes secties ingevoegd, luidende:

Artikel 3.46 Vergunningplicht grondwatergevoelige natuur

GERESERVEERD

Artikel 3.47 Vergunningplicht kwetsbare bebouwing

Dit artikel wijst de algemene gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking voor een grondwatersanering in een gebied met kwetsbare bebouwing vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan.

Bij de beoordeling wordt nagegaan of kwetsbare bebouwing binnen het invloedsgebied van de bemaling aanwezig is en deze gebouwd is op een zettingsgevoelige bodem. Indien beide het geval is en de grondwaterstand bij de bebouwing wordt verder verlaagd dan de GLG, kan de bodem gaan zetten en kunnen funderingselementen van op staal gefundeerde gebouwen ten opzichte van elkaar verschillend gaan zakken. Hierdoor kan scheurvorming ontstaan in muren van een gebouw. Ook kunnen houten onderdelen van een fundering op een gegeven moment droogvallen. Als de grondwaterstand ter plaatse van bebouwing met houten funderingsonderdelen (zoals paalkoppen, kespen en langshout) verlaagd wordt tot onder de GLG dient te worden onderzocht tot welk niveau de grondwaterstand kan worden verlaagd voordat deze onderdelen droogvallen. Met passende maatregelen die worden opgenomen in de voorschriften van de vergunning wordt dit voorkomen.

Als de grondwaterstand ter plaatse van kwetsbare bebouwing verlaagd wordt tot onder de GLG dient voor op staal gefundeerde bebouwing de bodemdaling te worden berekend en dient te worden nagegaan wat de verschilzakking ter plaatse is. Voor monumentale panden en reeds beschadigde op staal gefundeerde bebouwing met een bouwjaar van 1960 of eerder geldt dat de verschilzakking niet meer mag bedragen dan 1:1.000. Voor op staal gefundeerde bebouwing die in goede bouwkundige staat verkeert, geldt een waarde van maximaal 1:600. De verschilzakking heeft betrekking op de relatieve rotaties van de funderingselementen van een gebouw inclusief de gezamenlijke funderingselementen bij aaneengesloten bebouwing. Wanneer een te grote verschilzetting berekend wordt dan dient de bodemdaling met mitigerende maatregelen te worden beperkt. De maatregelen worden opgenomen in de voorschriften van de vergunning.

Artikel 3.48 Toepassingsbereik

GERESERVEERD

Artikel 3.49 Specifieke zorgplicht

GERESERVEERD

Artikel 3.50 Voorrangsbepaling

GERESERVEERD

Artikel 3.51 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking beheersmaatregel

GERESERVEERD

YYYYYYYYYYYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.51 Specifieke zorgplicht 3.52 Aanwijzing algemene regels waterkering

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater in een project in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater in een project. Bij de zorgplicht moeten de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

GERESERVEERD

ZZZZZZZZZZZZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.56 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking in een project vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Bij het niet voldoen aan de criteria in paragraaf 3.3.2 is de invloed van de grondwateronttrekking groter en zijn er meer risico's te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke combinatie van grondwateronttrekkingen, geldt een vergunningplicht.

Toelichting lid 2:

Bij het niet voldoen aan de criteria in paragraaf 3.3.3 is de invloed van de grondwateronttrekking groter en zijn er meer risico's te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke combinatie van grondwateronttrekkingen, geldt een vergunningplicht.

Toelichting lid 3:

Bij het niet voldoen aan de criteria in paragraaf 3.3.4 is de invloed van de grondwateronttrekking groter en zijn er meer risico's te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke combinatie van grondwateronttrekkingen, geldt een vergunningplicht.

Toelichting lid 4:

Bij het niet voldoen aan de criteria in paragraaf 3.3.5 is de invloed van de grondwateronttrekking groter en zijn er meer risico's te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke combinatie van grondwateronttrekkingen, geldt een vergunningplicht.

Toelichting lid 5:

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken.

Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, verplaatsen van verontreiniging, verdroging en het indringen van zuurstof in de bodem. Bij een debiet groter dan 100 m3/uur of bij een waterbezwaar groter dan 400.000 m3 zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht. Het waterbezwaar is de totale hoeveelheid onttrokken grondwater en wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking.

[Vervallen]

AAAAAAAAAAAAAAA

Na sectie 'Artikel 3.51 Specifieke zorgplicht' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 3.53 Aanwijzing algemene regels grondwatergevoelige natuur

GERESERVEERD

BBBBBBBBBBBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.53 Algemene regel 3.54 Aanwijzing algemene regels kwetsbare bebouwing

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het onttrekken van grondwater in een project. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de bouwputbodem en/of sleufbodem geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden.

Om zicht te krijgen en houden op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput/sleuf heeft het waterschap voorgeschreven waaraan een monitoring voor het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte minimaal moet voldoen. Hiermee kan bij drastische verlagingen worden ingegrepen om schade te voorkomen. Ook bij een grondwatersanering en/of beheersmaatregel is het van belang om de nut en noodzaak van de grondwateronttrekking vast te stellen, daarom zal het verloop van de grondwatersanering en/of beheersing van de verontreiniging gemonitord moeten worden. Voor het aanbrengen van peilbuizen e.d. heeft u toestemming nodig van een eventuele (mede)eigenaar, beheerder of gebruiker van de grond. Door omstandigheden kan het voorkomen dat niet aan de voorgeschreven monitoring kan worden voldaan of dat met een andere methode van monitoring ook voldoende zicht wordt verkregen op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput/sleuf. In deze gevallen kan een (gemotiveerd) schriftelijk verzoek, waarin de monitoring wordt beschreven, worden ingediend. Daarnaast is het voor het verloop van de grondwateronttrekking van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

GERESERVEERD

CCCCCCCCCCCCCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.54 Informatieplicht 3.55 Algemene regel

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden of draaiuren per dag (indien geen watermeter aanwezig), de begin- en eindstand van de watermeter (indien aanwezig), de datum en het tijdstip van de beëindiging en de boorstaten, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid; en

  • bij het lozen in een vuilwaterriool, hemelwaterriool of oppervlaktewater de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.

GERESERVEERD

DDDDDDDDDDDDDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.55 Meldplicht 3.56 Informatieplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen met verschillende doelen wordt als één project beschouwd, als deze allemaal uitgevoerd moeten worden om één einddoel te bereiken. Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als sprake is van een project dat lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarvan de grondwateronttrekkingen nimmer in elkaars invloedgebied liggen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

GERESERVEERD

EEEEEEEEEEEEEEE

Na sectie 'Artikel 3.55 Meldplicht' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 3.57 Meldplicht

GERESERVEERD

FFFFFFFFFFFFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.57 Toepassingsbereik 3.58 Vergunningplicht grondwateronttrekking beheersmaatregel

Een proefonttrekking heeft als doel het vaststellen van de geohydrologische gesteldheid van de bodem. Voorbeelden zijn: het bepalen van het benodigde debiet, de mogelijkheid voor het aanleggen van een energieopslagsysteem of het onttrekken van grondwater in het kader van een bodemsaneringsonderzoek. Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van bovenstaande activiteiten.

GERESERVEERD

GGGGGGGGGGGGGGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.58 Specifieke zorgplicht 3.59 Vergunningplicht waterkering

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor proefonttrekkingen in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking. Bij de zorgplicht moeten de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

GERESERVEERD

HHHHHHHHHHHHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.59 Aanwijzing algemene regels 3.60 Vergunningplicht grondwatergevoelige natuur

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij proefonttrekkingen. Voor een

proefonttrekking kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Toelichting lid 1:

Risico's van een grondwateronttrekking hangen samen met de duur en grootte van de grondwateronttrekking. Bij kortdurende grondwateronttrekkingen zijn de risico's beperkt. Door een maximaal debiet en een maximale duur vast te leggen, zullen de effecten van de grondwateronttrekking beperkt blijven. Bij proeven wordt in de praktijk doorgaans getoetst welke onttrekkingshoeveelheden noodzakelijk zijn om de geplande werkzaamheden uit te kunnen voeren. Dat kan zijn voor het verlagen van de grondwaterstand, maar ook voor het bepalen van de geschiktheid van een locatie voor bodemenergieopslag of een andere vorm van geohydrologisch onderzoek. Bij een proefonttrekking zijn mogelijk hogere debieten gemoeid dan is toegestaan onder een melding voor de daadwerkelijke uitvoering. Omdat een proefonttrekking veel inzicht verschaft in de werkelijke situatie, wordt een proef ten behoeve van bepaling van de benodigde debieten voor verlaging van de grondwaterstand, bij geohydrologisch onderzoek voor grondwaterstandsverlaging en/of retourbemaling of voor het bepalen van de geschiktheid van een locatie voor warmte- en/of koudeopslag (WKO), toegestaan met meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel.

Toelichting lid 2:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in afdeling 3.2. Indien uit de regelgeving van afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplicht geldt, wordt het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking toegestaan met meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel van deze afdeling.

GERESERVEERD

IIIIIIIIIIIIIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.60 Algemene regel 3.61 Vergunningplicht kwetsbare bebouwing

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij proefonttrekkingen. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Het doel van een proefonttrekking is een beeld krijgen van de bodemgesteldheid en zodoende wat mogelijk is of wat noodzakelijk is voor nog uit te voeren werkzaamheden. Er wordt ruimte geboden om een juiste afweging te maken en zodoende ook de juiste maatregelen voor te kunnen bereiden.Het is daarom niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren tijdens de proefonttrekking waarvoor een grondwateronttrekking noodzakelijk is.

Om zicht te krijgen en houden op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de proefonttrekking heeft het waterschap voorgeschreven waaraan een monitoring voor het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte minimaal moet voldoen. Hiermee kan bij drastische verlagingen worden ingegrepen om schade te voorkomen. Voor het aanbrengen van peilbuizen e.d. heeft u toestemming nodig van een eventuele (mede)eigenaar, beheerder of gebruiker van de grond. Door omstandigheden kan het voorkomen dat niet aan de voorgeschreven monitoring kan worden voldaan of dat met een andere methode van monitoring ook voldoende zicht wordt verkregen op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de proefonttrekking. In deze gevallen kan een (gemotiveerd) schriftelijk verzoek, waarin de monitoring wordt beschreven, worden ingediend. Daarnaast is het voor het verloop van de grondwateronttrekking van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere onttrekkingsputten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

GERESERVEERD

JJJJJJJJJJJJJJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.64 Toepassingsbereik

Onder het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing of infrastructuur wordt onder andere verstaan het drooghouden van kelders die reiken tot onder de grondwaterstand en onvoldoende waterdicht zijn waardoor deze vollopen met grondwater. Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van grondwateronttrekkingen om ondergrondse bebouwing en infrastructuur droog te houden en te beschermen.

[Vervallen]

KKKKKKKKKKKKKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.61 Informatieplicht 3.62 Toepassingsbereik

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere onttrekkingsputten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een onttrekkingsput wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de

totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid;

  • bij het lozen in een vuilwaterriool, hemelwaterriool of oppervlaktewater de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.

Naast de eindemelding van de grondwateronttrekking is het voor het waterschap ook van belang dat een proefonttrekking tot inzicht heeft geleid. Om deze reden moet ook het onderzoeksverslag ingediend worden waarbij aandacht is voor de gevolgen van de grondwateronttrekking in de omgeving.

GERESERVEERD

LLLLLLLLLLLLLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.65 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing of infrastructuur in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor de activiteiten 'grondwater onttrekken voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing of infrastructuur' Bij de zorgplicht moeten alle belangen (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen.

[Vervallen]

MMMMMMMMMMMMMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.62 Meldplicht 3.63 Specifieke zorgplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd, als deze allemaal uitgevoerd moeten worden om één einddoel te bereiken. Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als sprake is van een project dat lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarvan de grondwateronttrekkingen nimmer in elkaars invloedgebied liggen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

Bij de melding moet een monitoringsplan ingediend worden. Dit plan moet afgestemd zijn op het doel van de proefonttrekking en de gevolgen ervan voor de omgeving. Bij het plan moet een kaart zijn gevoegd waarop alle peilbuizen zijn aangegeven inclusief plaatsingsdiepte. De monitoring is bedoeld om een beeld te vormen van de gevolgen van de proefonttrekking en zo ook mogelijk de gevolgen van een toekomstige grondwateronttrekking waarbij werkzaamheden worden uitgevoerd.

GERESERVEERD

NNNNNNNNNNNNNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.66 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing of infrastructuur vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om het nut en de noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen. Grondwater heeft een belangrijk effect op de omgeving. Het onttrekken van grondwater dient daarom doelmatig te zijn. Dat grondwater naast een schaars goed, ook overlast kan veroorzaken is bekend. Stelselmatig overlast van grondwater is echter geen doelmatige reden voor het onttrekken van grondwater. Grondwateroverlast is doorgaans het resultaat van onvoldoende aandacht voor grondwaterstanden en aanleghoogtes tijdens de bouw.

Het verlagen van de grondwaterstand kan schade opleveren aan andere bebouwing en zelfs schade aan het pand waarvoor grondwater onttrokken zou moeten worden, door bijvoorbeeld zettingen van de bodem. Het onttrekken van grondwater voor het drooghouden en/of beschermen van ondergrondse bebouwing en infrastructuur is een laatste redmiddel en mag niet als structurele oplossing worden gezien of toegepast. Daarom geldt voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het drooghouden of beschermen van ondergrondse bebouwing of infrastructuur, ongeacht locatie, duur en debiet van de onttrekking, een vergunningplicht.

[Vervallen]

OOOOOOOOOOOOOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.63 3.64 Vergunningplicht grondwateronttrekking project

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een proefonttrekking vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moest dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden.

Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Wordt een proefonttrekkking uitgevoerd met een totaal waterbezwaar groter dan 50.000 m3 dan moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan.

GERESERVEERD

PPPPPPPPPPPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.67 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verlagen van de grondwaterstand middels drainage voor het gebruik van gronden. Hieronder wordt verstaan het ontwateren van percelen ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of ter voorkoming van wateroverlast op straat, waarbij de grondwaterstand wordt verlaagd door middel van horizontale drains en onder vrij verval stroomt. Het afstromende grondwater wordt geloosd. Ten behoeve van de landbouw kan de drainage tevens ingezet worden als infiltratieleidingen in de vorm van onderwaterdrainage.

Het verlagen van de grondwaterstand heeft effect op de omgeving en kan negatieve gevolgen hebben. Het doel van de drainage en de mogelijke schade die op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het draineren van grondwater kan worden toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om regels per doel te verbinden aan het onttrekken van grondwater middels drainage.

[Vervallen]

QQQQQQQQQQQQQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.68 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater middels drainage in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor de activiteit 'grondwater onttrekken voor het gebruik van gronden'. Bij de zorgplicht moet alle belangen (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

[Vervallen]

RRRRRRRRRRRRRRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.69 Aanwijzing algemene regels

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking middels drainage. Voor het onttrekken van grondwater middels drainage kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Toelichting lid 1:

Op de kaart Klei op veen- of veengronden, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening, zijn gebieden aangewezen, veengronden, waar drains aangelegd mogen worden onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht, mits deze op een doelmatige wijze aangelegd worden. Op deze kaart staan behalve de veengronden ook klei-op-veengronden. Er moet gecontroleerd worden of het om veengronden gaat, om klei-op-veengronden of om een ander bodemtype dat buiten het beperkingengebied valt. Een vorm van doelmatige drainage is onderwaterdrainage. Doel van onderwaterdrainage is het verkrijgen van bewerkbare landbouwgrond en tegelijkertijd het voorkomen of beperken van bodemdaling door inklinking of oxidatie. Dit wordt gerealiseerd door de grondwaterstand op een constant peil te houden door in natte periode overtollig grondwater af te voeren en in droge periodes het grondwater aan te vullen door oppervlaktewater middels de drains in de bodem te infiltreren. Het brengen van water in de bodem valt niet onder deze paragraaf. Voor het in de bodem brengen van water moet tevens afdeling 3.7 Water terug in bodem geraadpleegd worden.

Uit onderzoek blijkt dat correct aangelegde onderwaterdrainage bodemdaling met circa 50% kan verminderen. Voorwaarde voor het correct aanleggen van onderwaterdrainage is onder andere dat alle drains dezelfde afwateringsrichting hebben. Daarmee wordt voorkomen dat er ongewild uitwisseling plaatsvindt van water tussen verschillende peilgebieden. Aanvullend moeten de drains aangelegd worden buiten een hoogwatervoorziening. Op de kaart Hoogwatervoorziening, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening is aangegeven waar hoogwatervoorzieningen zijn gelegen. Het onder natuurlijk verval afstromende grondwater mag niet worden geloosd op een voorziening (put, sloot of watergang) die bemalen wordt. Als laatste is het van belang dat de drains op een correcte diepte aangelegd worden, waarbij rekening gehouden moet worden dat drains in een veengebied altijd watervoerend zijn en met het optimaal functioneren van de drains voor een langere periode.

Om veenoxidatie te voorkomen moeten drains in een veengebied altijd watervoerend zijn. Het aanleggen van onderwaterdrainage is prijzig, om die reden is de wens uitgesproken dat de drainage een levensduur van minimaal 20 jaar heeft. Rekening houdend met toekomstige bodemdaling en een levensduur van minimaal 20 jaar moet de bovenkant van de drain minimaal 15 cm onder het laagste peil worden aangelegd, zie ook figuur 5.1. Een kaart met de laagste waterpeilen staat op onze site https://www.hdsr.nl/buurt/peilbesluiten/.

Let op: Op de site staat ook wanneer het waterschap het peilbesluit in een gebied gaat herzien. Een herziening kan consequenties hebben voor de (laagste) waterpeilen in een gebied en daarmee op het systeem van onderwaterdrainage.

Figuur 5.1 Diepte drains ten opzichte van peil

ref

Zonder onderwaterdrainage daalt de bodem met circa 1 cm/jaar. De aanleg van onderwaterdrainage kan dit verminderen met 50%. In een situatie met onderwaterdrainage daalt de bodem met 0,5 cm per jaar. Als de drains 20 jaar mee moeten gaan, betekent dit een bodemdaling van 20 x 0,5 cm = 10 cm. Rekening houdend met een veiligheidsmarge van 5 cm, betekent dit dat de bovenkant van de drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil moet worden aangelegd.

Uit onderzoek is gebleken dat wanneer de aanlegdiepte van drainage in veengebieden een drooglegging (het verschil tussen het gemiddelde maaiveldniveau en laagste peil) tussen de 35 en 60 cm-mv heeft, de bodemdaling zoveel mogelijk beperkt wordt en de onderwaterdrainage dan goed functioneert. Ten behoeve van de waterkwaliteit is het wenselijk dat de drooglegging tussen de 40 en 80 cm-mv is. Daarnaast moeten drains minimaal 20 jaar watervoerend zijn (bovenkant buis minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil). Wanneer deze wensen gecombineerd worden, levert dit een aanlegzone op van 50-80 cm–mv, zie ook onderstaande figuur 5.2. De bovengrens (bovenkant buis) wordt bepaald door de drooglegging en de levensduur: 50 cm-mv. De ondergrens (onderkant buis) wordt bepaald door de waterkwaliteit: 80 cm-mv.

Figuur 5.2 Aanlegzone drains ten opzichte van maaiveld

Toelichting lid 2:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering, de beschermingszone van een primaire waterkering, de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering, de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering, de beschermingszone van een niet verheelde regionale waterkering, de beschermingszone van een niet verheelde overige waterkering, de zone waterstaatswerk van een zomerkade of de beschermingszone van een zomerkade, zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in Afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van Afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplicht geldt, wordt het onttrekken van grondwater middels drainage toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling.

[Vervallen]

SSSSSSSSSSSSSSS

Na sectie 'Artikel 3.63 Vergunningplicht' worden vijf secties ingevoegd, luidende:

Artikel 3.65 Toepassingsbereik

GERESERVEERD

Artikel 3.66 Specifieke zorgplicht

GERESERVEERD

Artikel 3.67 Voorrangsbepaling

GERESERVEERD

Artikel 3.68 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking voor een onderzoek

GERESERVEERD

Artikel 3.69 Aanwijzing algemene regels waterkering

GERESERVEERD

TTTTTTTTTTTTTTT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.70 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regel die gelden bij het onttrekken van grondwater middels drainage. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften op de activiteit van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Bij drainage worden buizen over een grote lengte aangelegd. Om het draineren zo efficiënt mogelijk te laten verlopen dient er minimaal 4 meter en maximaal 8 meter afstand te zijn tussen (het hart van) twee drainagebuizen. Het waterschap adviseert een hart op hart afstand van 6 meter. Omdat het hier gaat om een systeem at zowel moet bijdragen aan het ontwateren als aan het bevochtigen van de bodem, is het van belang dat de drains horizontaal liggen. Verder dragen een maximale lengte van 300 meter en een minimale diameter van de buizen van 6 centimeter bij aan een zo efficiënt mogelijke drainage. Door te voldoen aan de genoemde grenzen voor lengte en diameter en advies voor afstand, kan er voldoende infiltratie maar ook drainage plaatsvinden. Bij een grotere lengte en afstand en kleinere diameter neemt de infiltratie- en drainagecapaciteit sterk af en wordt het vertragende effect op bodemdaling niet bereikt.

GERESERVEERD

UUUUUUUUUUUUUUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.71 Informatieplicht

Dit artikel bevat de voorschriften van de informatieplicht die gelden bij het onttrekken van grondwater middels drainage om het waterschap voor, tijdens of na afloop van de werkzaamheden gegevens over de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Het aanbrengen en beëindigingen van drainage moet gemeld worden bij het waterschap, waarbij de definitieve datum van de uit te voeren handeling aangegeven wordt. Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor drainage is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het in gebruik nemen van de drainage. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. De datum van beëindiging van de drainage wordt door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te sluiten.

GERESERVEERD

VVVVVVVVVVVVVVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.72 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Voor deze algemene regel geldt dat per project één melding moet worden ingediend. Deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan een ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin de drainage aangelegd zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat drainage vergunningplichtig is geworden.

Indien de startdatum van de ingebruikname van de drainage meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden.

GERESERVEERD

WWWWWWWWWWWWWWW

Na sectie 'Artikel 3.72 Meldplicht' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 3.73 Vergunningplicht grondwateronttrekking voor een onderzoek

GERESERVEERD

XXXXXXXXXXXXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.73 3.74 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer het onttrekken van grondwater middels drainage vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Als drains niet goed worden aangelegd, kan er ongewild uitwisseling zijn van water tussen verschillende peilgebieden. Bijvoorbeeld wanneer drains reiken van een watergang aan de oostzijde van een perceel tot aan een watergang aan de westzijde van het perceel. Als de drains aan beide zijden kunnen lozen en de beide watergangen een ander peil hebben (ander peilgebied), dan kan stroming ontstaan van het hogere polderpeil naar het lagere polderpeil via de drains. Dit is ongewenst, daarom is een afwijkende afwateringsrichting tussen drains vergunningplichtig.

Toelichting lid 2:

Drainage kan aangelegd worden om diverse redenen. Drainage in het kader van een niet eerder beschreven doel of niet ten behoeve van een in deze afdeling beschreven doel is vergunningplichtig.

Toelichting lid 3:

Als de afvoer van het grondwater ondersteund moet worden door een pomp, is sprake van een grondwateronttrekking. Bij ondersteuning door een pomp moet gedacht worden aan zowel een pomp direct aangesloten op de drainagebuizen als een pomp die een put of andere voorziening leegpompt waar de drainagebuizen op lozen. Door het gebruik van een pomp kan het water naar de drains toegetrokken worden, hetgeen onwenselijk is. Het drooghouden van landbouwgrond, begraafplaatsen, sportvelden of straten in woonwijken door middel van grondwateronttrekking is onwenselijk en daarom vergunningplichtig.

Toelichting lid 4:

Indien de drains niet boven het hoogste polderpeil liggen, moet per geval beoordeeld worden of dit kan worden toegestaan en geldt hiervoor een vergunningplicht.

Toelichting lid 5:

Het drooghouden van landbouwgrond, begraafplaatsen, sportvelden of straten in veengebieden door middel van een bemaling (grondwateronttrekking) is onwenselijk vanwege het risico op inklinking. Een dergelijke wijze van drainage verdient extra aandacht en is daarom vergunningsplichtig.

Voor de combinatie van drainage met onderbemaling zal tevens voldaan moeten worden aan de voorwaarden van Afdeling 4.25 Peilafwijking realiseren.

Toelichting lid 6:

Als de afvoer van het grondwater ondersteund moet worden door een pomp, is sprake van een grondwateronttrekking. Er kan sprake zijn van een directe bemaling, waarbij een pomp direct op de drainagebuizen aangesloten wordt, of van een indirecte bemaling, waarbij de drains lozen op een put, sloot of watergang, die middels een pomp leeg-/overgepompt wordt in een andere watergang. Het drooghouden van landbouwgrond, begraafplaatsen, sportvelden of straten in veengebieden door middel van een bemaling (grondwateronttrekking) is onwenselijk vanwege het risico op inklinking. Een dergelijke wijze van drainage verdient extra aandacht en is daarom vergunningsplichtig.

Toelichting lid 7:

Wanneer de drains niet aangelegd worden binnen de gewenste aanlegzone van 50-80 cm-mv zal per geval moeten worden beoordeeld of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 8:

Wanneer de drains niet ten minste 15 centimeter onder het laagste waterpeil zijn aangelegd, bestaat er een risico op het droogvallen van de drains en daarmee een risico op veenoxidatie. Per geval zal moeten worden beoordeeld of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 9:

In een hoogwatervoorziening is het gemiddelde maaiveldniveau hoger dan het omliggende peilgebied. Er is dan sprake van afwijkende maatvoering en kan er niet worden voldaan aan de criteria voor melden. Er moet dan een vergunning worden aangevraagd.

GERESERVEERD

YYYYYYYYYYYYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.74 3.75 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater in het kader van een brandblusvoorziening. Een brandblusvoorziening heeft een hoge maatschappelijke waarde. De locatie, duur en debiet van een grondwateronttrekking mag dan ook geen probleem vormen.

GERESERVEERD

ZZZZZZZZZZZZZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.78 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor realisatie van de onttrekkingsput(ten) is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere onttrekkingsputten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van het moment dat een onttrekkingsput wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid;

  • bij het lozen in een vuilwaterriool, hemelwaterriool of oppervlaktewater de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.

[Vervallen]

AAAAAAAAAAAAAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.75 3.76 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater in het kader van een brandblusvoorziening in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening. Bij de zorgplicht moeten de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

GERESERVEERD

BBBBBBBBBBBBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.76 Aanwijzing algemene regel 3.77 Voorrangsbepaling

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij het onttrekken van grondwater in het kader van een brandblusvoorziening. Voor het onttrekken van grondwater in het kader van een brandblusvoorziening kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Toelichting lid 1:

De “Richtlijn voor de aanleg en installatie van brandputten” heeft voor de waterlevering als voorschrift opgenomen dat deze tenminste 60 tot 120 m3/uur moet zijn. Doorgaans worden brandputten aangelegd geschikt voor een pomp met een debiet van 90 m3/uur. Daarnaast moet een brandblusvoorziening voldoende diep zijn om gedurende een aantal uren met een maximaal debiet van 120 m3/uur te kunnen onttrekken. De impact van de grondwateronttrekking op de omgeving zal bij een debiet van maximaal 120 m3/uur beperkt blijven en zijn toegestaan met meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel.

Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel.

Toelichting 2:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplicht geldt, wordt het onttrekken van grondwater in het kader van een brandblusvoorziening toegestaan met meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel van deze afdeling.

GERESERVEERD

CCCCCCCCCCCCCCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.77 Algemene regel 3.78 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking door drainage

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere onttrekkingsputten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

Een brandblusvoorziening wordt enkel dan gebruikt als er sprake is van brand. Om zeker te zijn dat een voorziening in noodsituaties functioneert, zal deze getest worden. Het testen zelf kan gepland worden.

GERESERVEERD

DDDDDDDDDDDDDDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.79 Meldplicht Algemene regel

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan een ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

GERESERVEERD

EEEEEEEEEEEEEEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.80 Vergunningplicht Informatieplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer het onttrekken van grondwater in het kader van een brandblusvoorziening vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken op basis van een algemene regel. Voor het gebruik van dieper gelegen grondwater zal een vergunning aangevraagd moeten worden.

Toelichting lid 2: :

De “Richtlijn voor de aanleg en installatie van brandputten” heeft voor de waterlevering als voorschrift opgenomen dat deze tenminste 60 tot 120 m3/uur moet zijn. Afwijking van deze debieten doen zich doorgaans alleen voor als het gaat om een brandblusvoorziening bij gebouwen, waarop sprinklers aangesloten zijn. De debieten kunnen dan oplopen tot ruim het dubbele. De impact van een bron op de omgeving neemt daarmee toe. Om te voorkomen dat een bron tot ongewenste situaties leidt, is er een vergunningplicht opgenomen voor bronnen met een groter debiet dan gesteld in de “Richtlijn voor de aanleg en installatie van brandputten”.

GERESERVEERD

FFFFFFFFFFFFFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.81 Toepassingsbereik Meldplicht

Onder bedrijfsmatige beregening of bevloeiing wordt verstaan het onttrekken van grondwater ten behoeve van het beregenen of bevloeien van agrarisch terrein. Daarbij moet onder andere gedacht worden aan akkers, weilanden en kwekerijen. Er zijn regels opgesteld met het oog op het beschermen van het grondwatersysteem. Deze paragraaf is van toepassing voor het uitvoeren van bovenstaande activiteiten waarvoor een grondwateronttrekking noodzakelijk is.

GERESERVEERD

GGGGGGGGGGGGGGGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.82 Specifieke zorgplicht Vergunningplicht grondwateronttrekking door drainage

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor grondwateronttrekkingen voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiiing. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

GERESERVEERD

HHHHHHHHHHHHHHHH

Na sectie 'Artikel 3.82 Specifieke zorgplicht' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 3.83 Vergunningplicht waterkering

GERESERVEERD

IIIIIIIIIIIIIIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.84 Algemene regel Toepassingsbereik

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatigeberegening of bevloeiing. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voor de activiteit van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Om zicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking is het van belang dat de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere onttrekkingsputten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

GERESERVEERD

JJJJJJJJJJJJJJJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.88 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee. Er zijn regels opgesteld met het oog op het beschermen van het grondwatersysteem.

[Vervallen]

KKKKKKKKKKKKKKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.85 Informatieplicht Specifieke zorgplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken.

De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor realisatie van de onttrekkingsput(ten) is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan ook gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere onttrekkingsputten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van het moment van afdichten van een onttrekkingsput.

Uiterlijk één maand na het buiten gebruik stellen van de onttrekkingsput, moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag, de begin- en eindstand van de watermeter en de datum en het tijdstip van de beëindiging, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid.

GERESERVEERD

LLLLLLLLLLLLLLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.89 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor grondwateronttrekkingen voor drinkwater voor vee in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor vee. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

[Vervallen]

MMMMMMMMMMMMMMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.86 Meldplicht Vergunningplicht grondwateronttrekking voor een ondergronds bouwwerk of infrastructuur

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één bedrijf, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Voor deze algemene regel geldt dat per project één melding moet worden ingediend. Deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan een ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor het waterschap geen bevoegd gezag is).

GERESERVEERD

NNNNNNNNNNNNNNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.87 Vergunningplicht Toepassingsbereik

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor beregening of bevloeiing hoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie. Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door scheidende lagen met een grotere dichtheid. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Op basis van TNO-boringen in de omgeving kan bepaald worden op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Voor het gebruik van dieper gelegen grondwater zal een vergunning aangevraagd moeten worden.

Toelichting lid 2:

Bij een debiet groter dan 60 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 3:

Indien voldoende oppervlaktewater aanwezig is dat geschikt is voor beregening of bevloeiing, dient per geval beoordeeld te worden of kan worden toegestaan dat grondwater onttrokken wordt. De beoordeling is nodig om te voorkomen dat het grondwatersysteem onnodig wordt belast.

Toelichting lid 4:

In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen. Het gebruik van grondwater in de glastuinbouw wordt als laagwaardig gebruik bestempeld omdat alternatieven bronnen van schoon water beschikbaar zijn. Voor de glastuinbouw geldt dat het (schone) hemelwater dat afstroomt van de kassen opgevangen kan worden. Door dit water te hergebruiken voor beregening of bevloeiing wordt het watersysteem niet extra belast en is het onttrekken van grondwater niet noodzakelijk. Vanwege het laagwaardig gebruik en de alternatieven voor grondwater is een grondwateronttrekking ten behoeve van beregening of bevloeiing van glastuinbouw vergunningplichtig.

GERESERVEERD

OOOOOOOOOOOOOOOO

Na sectie 'Artikel 3.87 Vergunningplicht' worden twee secties ingevoegd, luidende:

Artikel 3.88 Specifieke zorgplicht

GERESERVEERD

Artikel 3.89 Voorrangsbepaling

GERESERVEERD

PPPPPPPPPPPPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.90 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking voor een brandblusvoorziening

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee. Voor het onttrekken van grondwater voor vee kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Toelichting lid 1:

In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen. Om te voorkomen dat het grondwatersysteem onnodig wordt belast, dient vooraf nagegaan te worden of er in de buurt (grenzend aan het perceel) oppervlaktewater aanwezig is dat geschikt is voor drinkwater voor vee. Indien voldoende oppervlaktewater aanwezig is, zal de initiatiefnemer die een grondwateronttrekking wenst, aan moeten tonen dat het beschikbare oppervlaktewater niet geschikt is voor drinkwater voor vee. Daarbij moet ook de mogelijkheid om het oppervlaktewater te behandelen/ zuiveren meegewogen worden. Voor het toepassen van grondwater is in veel gevallen namelijk ook een behandeling van het water (zuivering) noodzakelijk voordat het kan worden gebruikt voor drinkwater voor vee.

Oppervlaktewater is geschikt als drinkwater voor vee als wordt voldaan aan de kwaliteitsnormen opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel voor drinkwaterkwaliteitsnormen voor vee
 

Rund

Kalf

Paard

Varken

Pluimvee

 

Goed

Slecht

Goed

Slecht

Goed

Slecht

Goed

Slecht

Goed

Slecht

pH

5 tot 8

<4 & >9

5 tot 8

<4 & >9

5 tot 8

<4 & >9

5 tot 8

<4 & >9

5 tot 8

<4 & >9

ammonium (mg/l)

<2

>10

<0,5

>2

<1

>2

<1

>2

<1

>2

ammonium (mg/l)

<0,1

>1,0

<0,1

>1,0

<0,1

>1,0

<0,1

>1,0

<0,1

>1,0

nitraat (mg/l)

<100

>200

<100

>200

<100

>200

<100

>200

<100

>200

chloride (mg/l)

<250

>2000

<250

>2000

<250

>2000

<250

>2000

<250

>300

natrium (mg/l)

<800

>1500

<400

>800

<400

>800

<400

>800

<100

>200

ijzer (mg/l)

<0,5

>10

<0,2

>1,0

<0,5

>10

<0,5

>10

<0,5

>2,5

mangaan (mg/l)

<1

>2

<0,5

>1,0

<1

>2

<1

>2

<0,5

>2,0

sulfaat (mg/l)

<100

>250

<100

>250

<100

>250

<100

>250

<100

>250

hardheid (° D)

4 tot 15

>25

4 tot 15

>25

4 tot 15

>25

4 tot 15

>25

4 tot 15

>20

CZV (mg/l)

<50

>200

<50

>100

<50

>100

<50

>100

<50

>100

E. coli (kve/ml)

<10

>100

<1

>10

<10

>100

<10

>100

<10

>100

totaal kiemgetal(kve/ml)

<10.000

>100.000

<1.000

>10.000

<10.000

>100.000

<10.000

>100.000

<10.000

>100.000

Bron: http://www.gddiergezondheid.nl

Op de website van gezondheidsdienst voor dieren is aanvullende informatie beschikbaar over welke stoffen schadelijk kunnen zijn in het drinkwater voor dieren:

http://www.gddiergezondheid.nl/diergezondheid/management/drinkwater

Wanneer het gaat om het onttrekken van grondwater voor vee en niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is, kan dit worden toegestaan onder een melding, mits wordt voldaan aan een maximaal onttrekkingsdebiet van 15 m3/uur en grondwater niet dieper dan het eerste watervoerende pakket onttrokken wordt.

Een grondwateronttrekking ten behoeve van drinkwater voor vee, zal niet continu in gebruik zijn. De watervraag is direct afhankelijk van het vee. Voor een grondwateronttrekking ten behoeve van vee is een beperking in het debiet vastgelegd. Het debiet is ruimschoots voldoende om 1.500 koeien van drinkwater te voorzien. Vanwege het relatief lage maximale debiet en het onregelmatige karakter van de waterbehoefte zijn risico's ten gevolge van de grondwateronttrekking beperkt. Er worden slechts zeer beperkt schommelingen in de grondwaterstand en/of stijghoogte verwacht.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Het maximale uurdebiet waarmee grondwater onttrokken mag worden ten behoeve van drinkwater voor vee, is gebaseerd op de behoefte van het vee met de grootste watervraag. Op jaarbasis drinkt melkvee het meest; gemiddeld ca. 23 m3/jaar. Als uit wordt gegaan van 1.500 koeien per waterpunt, komt dat neer op een watervraag van ca. 4 m3/uur. Het Rijk heeft voor grondwateronttrekkingen, onder een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, ten behoeve van veedrenking (drinkwater voor vee) opgenomen dat dit niet vergunningplichtig is als er minder dan 60 m3/uur wordt onttrokken. Gezien de behoefte is een debiet van 60 m3/uur voor veedrenking te hoog. Uit ervaring blijkt dat voor drinkwater voor vee doorgaans minder dan 15 m3/uur wordt onttrokken. Om deze redenen is niet aangesloten bij de grens van het Rijk als criterium voor vergunningplicht. Het beleid van het waterschap is het onttrekken van grondwater tot een minimum te beperken en is voor de algemene regel een grens gesteld van een debiet van maximaal 15 m3/uur.

Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor drinkwater voor vee behoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie. Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel.

Toelichting lid 2:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in Afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van Afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee toegestaan onder een algemene regel van deze afdeling.

GERESERVEERD

QQQQQQQQQQQQQQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.91 Algemene regel Aanwijzing algemene regels grondwatergevoelige natuur

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Om zicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking is het van belang dat de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere onttrekkingsputten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

GERESERVEERD

RRRRRRRRRRRRRRRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.92 Informatieplicht Algemene regel

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor realisatie van de onttrekkingsput(ten) is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan ook gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere onttrekkingsputten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van het moment van afdichten van een onttrekkingsput.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen; en

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid.

GERESERVEERD

SSSSSSSSSSSSSSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.93 Meldplicht Informatieplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één bedrijf, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Voor deze algemene regel geldt dat per project één melding moet worden ingediend. Deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan een ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

GERESERVEERD

TTTTTTTTTTTTTTTT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.94 Vergunningplicht Meldplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moest eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor beregening of bevloeiing hoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie. Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door scheidende lagen met een grotere dichtheid. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Op basis van TNO-boringen in de omgeving kan bepaald worden op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Voor het gebruik van dieper gelegen grondwater zal een vergunning aangevraagd moeten worden.

Toelichting lid 2:

Bij een debiet groter dan 15 m3/uur moet nagegaan worden of de grondwateronttrekking nog doelmatig is, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 3:

In het beleid van het waterschap wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen. Indien voldoende oppervlaktewater aanwezig is dat geschikt is voor drinkwater voor vee, dient per geval beoordeeld te worden of dit kan worden toegestaan om te voorkomen dat het grondwatersysteem onnodig wordt belast.

GERESERVEERD

UUUUUUUUUUUUUUUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.98 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op grondwateronttrekkingen voor industriële toepassingen.

Hieronder wordt verstaan processen binnen een bedrijf waarvoor (grond)water noodzakelijk is.

[Vervallen]

VVVVVVVVVVVVVVVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.95 Toepassingsbereik Vergunningplicht grondwateronttrekking brandblusvoorziening

Deze paragraaf is van toepassing op grondwateronttrekkingen voor drinkwater voor menselijke consumptie. Onder menselijke consumptie wordt verstaan: direct gebruik als drinkwater, maar ook het gebruik van het drinkwater bij processen waarbij het water in direct contact komt met voedsel of drinken bedoeld voor menselijke consumptie.

GERESERVEERD

WWWWWWWWWWWWWWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.99 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor grondwateronttrekkingen voor bedrijfsmatige toepassingen in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor een bedrijfsmatige toepassingen. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

[Vervallen]

XXXXXXXXXXXXXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.96 Specifieke zorgplicht Vergunningplicht waterkering

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor grondwateronttrekkingen voor menselijke consumptie in ieder geval inhoud. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

GERESERVEERD

YYYYYYYYYYYYYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.97 Vergunningplicht 3.98 Toepassingsbereik

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking voor menselijke consumptie vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moest dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen. Met grondwater voor menselijke consumptie wordt zowel drinkwater bedoeld als water wat in contact komt met producten voor menselijke consumptie. Water voor menselijke consumptie heeft een hoge maatschappelijke waarde en betreft hoogwaardig gebruik van het grondwater. Daarom geldt bij bronnen voor menselijke consumptie, ongeacht locatie, duur en debiet van de onttrekking een vergunningplicht.

GERESERVEERD

ZZZZZZZZZZZZZZZZ

Na sectie 'Artikel 3.97 Vergunningplicht' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 3.99 Specifieke zorgplicht

GERESERVEERD

AAAAAAAAAAAAAAAAA

Sectie 'Artikel 4.99 Specifieke zorgplicht' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.99 Specifieke zorgplicht'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.99 Specifieke zorgplicht 3.100 Voorrangsbepaling

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het verwijderen van een dichte dam in ieder geval inhoudt.

GERESERVEERD

BBBBBBBBBBBBBBBBB

Sectie 'Artikel 3.100 Aanwijzing algemene regels' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.99 Specifieke zorgplicht'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.100 3.101 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassing

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassingen. Voor het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassingen kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Toelichting lid 1:

In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen. Daarbij is de grootte van het debiet van de grondwateronttrekking bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, verplaatsen van verontreiniging, verdroging en het indringen van zuurstof in de bodem. Bij kortdurende en/of kleine grondwateronttrekkingen zijn de risico's beperkt. Doorgaans zijn grondwateronttrekkingen voor industriële toepassingen langdurend. Door een maximaal debiet vast te leggen, zullen de effecten van de grondwateronttrekking beperkt blijven. Uit ervaring is gebleken dat bij debieten kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar het risico beperkt is omdat slechts zeer beperkt schommelingen in de grondwaterstand of stijghoogte worden geconstateerd. Bij deze kleine debieten is daarom een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van toepassing, mits het grondwater niet dieper dan het eerste watervoerende pakket onttrokken wordt. Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor drinkwater voor vee behoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie. Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel.

Toelichting lid 2:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in Afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van Afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplicht geldt, wordt het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassingen toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling.

GERESERVEERD

CCCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Artikel 3.101 Algemene regel' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.100 Aanwijzing algemene regels'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.101 Algemene regel 3.102 Aanwijzing algemene regels waterkering

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassingen. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Om zicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking is het van belang dat de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere onttrekkingsputten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

GERESERVEERD

DDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie 'Artikel 3.102 Informatieplicht' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.101 Algemene regel'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.102 Informatieplicht 3.105 Algemene regel

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor realisatie van de onttrekkingsput(ten) is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan ook gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere onttrekkingsputten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van het moment van afdichten van een onttrekkingsput.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen; en

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid.

GERESERVEERD

EEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie 'Artikel 3.103 Meldplicht' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.102 Informatieplicht'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.103 Meldplicht 3.106 Informatieplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één bedrijf, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Voor deze algemene regel geldt dat per project één melding moet worden ingediend. Deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Dit betekent dat een bedrijf meerdere bronnen mag hebben, maar dat in totaal niet meer dan 25 m3/uur en 50.000 m3/jaar onttrokken mag worden.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan een ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

GERESERVEERD

FFFFFFFFFFFFFFFFF

Sectie 'Artikel 3.104 Vergunningplicht' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.103 Meldplicht'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.104 Vergunningplicht 3.107 Meldplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassingen vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor bedrijfsmatige toepassingen hoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie. Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door scheidende lagen met een grotere dichtheid. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Op basis van TNO-boringen in de omgeving kan bepaald worden op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Voor het gebruik van dieper gelegen grondwater zal een vergunning aangevraagd moeten worden.

Toelichting lid 2:

Bij een debiet groter dan 10 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten en moet worden nagegaan of de grondwateronttrekking doelmatig is, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

GERESERVEERD

GGGGGGGGGGGGGGGGG

Sectie 'Artikel 3.105 Toepassingsbereik' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.104 Vergunningplicht'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.105 Toepassingsbereik 3.108 Vergunningplicht grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassing

Onder grondwateronttrekkingen voor huis-tuin-keuken en kleinschalige toepassingen wordt verstaan het gebruik van grondwater in het huishouden, het vullen van een zwembad in de tuin of bijvoorbeeld het sproeien van een tuin, etc. Tevens kan gedacht worden aan het gebruik van grondwater voor het vullen van waterpartijen, toepassing in de natuur en het beregenen/ bevloeien van (sport)velden.

GERESERVEERD

HHHHHHHHHHHHHHHHH

Sectie 'Artikel 3.106 Specifieke zorgplicht' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.105 Toepassingsbereik'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.106 Specifieke zorgplicht 3.109 Vergunningplicht waterkering

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater voor huis-tuin- keuken en andere kleinschalige toepassingen in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor huis-tuin- keuken en andere kleinschalige toepassingen. Bij de zorgplicht moeten de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

GERESERVEERD

IIIIIIIIIIIIIIIII

Sectie 'Artikel 3.107 Aanwijzing algemene regels' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.106 Specifieke zorgplicht'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.107 Aanwijzing algemene regels 3.112 Toepassingsbereik

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij het onttrekken van grondwater voor huis-tuin- keuken en andere kleinschalige toepassingen. Voor het onttrekken van grondwater voor huis-tuin- keuken en andere kleinschalige toepassingen kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Toelichting lid 1:

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, verplaatsen van verontreiniging, verdroging en het indringen van zuurstof in de bodem.

Bij een klein debiet zijn de risico's van de grondwateronttrekking beperkt. Uit ervaring is gebleken dat bij debieten kleiner dan of gelijk aan 10 m3 /uur, 5.000 m3 /maand en 12.000 m3 /jaar het risico beperkt is omdat slechts zeer beperkt schommelingen in de grondwaterstand of stijghoogte worden geconstateerd. Bij deze kleine debieten is daarom een algemene regel met voorschriften van toepassing.

Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit.

Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor huis-tuin-keuken gebruik behoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie. Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel.

Toelichting 2:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in Afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van Afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplicht geldt, wordt het onttrekken van grondwater voor huis-tuin-keuken en kleinschalige toepassingen toegestaan met meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel van deze afdeling.

GERESERVEERD

JJJJJJJJJJJJJJJJJ

Sectie 'Artikel 3.108 Algemene regel' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.107 Aanwijzing algemene regels'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.108 Algemene regel 3.113 Specifieke zorgplicht

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij een grondwateronttrekking voor huis-tuin-keuken en kleinschalige toepassingen. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Monitoring van de onttrokken hoeveelheid grondwater, bij een pomp met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 m 3 /uur, kan worden volstaan met het bijhouden van het aantal draaiuren. Is sprake van een grotere pompcapaciteit dan zal de grondwateronttrekking gemonitord moeten worden door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere onttrekkingsputten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

GERESERVEERD

KKKKKKKKKKKKKKKKK

Sectie 'Artikel 3.109 Informatieplicht' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.108 Algemene regel'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.109 Informatieplicht 3.114 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor realisatie van de onttrekkingsput(ten) is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan

tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere onttrekkingsputten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van het moment dat een onttrekkingsput wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid.

GERESERVEERD

LLLLLLLLLLLLLLLLL

Sectie 'Artikel 3.110 Meldplicht' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.109 Informatieplicht'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.110 Meldplicht 3.115 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan een ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn). Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één adres, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Voor deze algemene regel geldt dat per project één melding moet worden ingediend. Deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen.

GERESERVEERD

MMMMMMMMMMMMMMMMM

Sectie 'Artikel 3.111 Vergunningplicht' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.110 Meldplicht'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.111 Vergunningplicht 3.116 Aanwijzing algemene regels waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer het onttrekken van grondwater voor huis-tuin-keuken en kleinschalige toepassingen vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken op basis van een algemene regel. Voor het gebruik van dieper gelegen grondwater zal een vergunning aangevraagd moeten worden.

Toelichting lid 2:

Bij een debiet groter dan 10 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten en moet worden nagegaan of de grondwateronttrekking doelmatig is, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 3:

In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen.

Het gebruik van grondwater op kunst(gras)velden wordt als laagwaardig gebruik bestempeld omdat alternatieven bronnen van schoon water beschikbaar zijn. Het beregeningswater hoeft niet te voldoen aan hoge kwaliteitseisen en daarom is oppervlaktewater al snel geschikt voor beregening.

Opvang van hemelwater bij kunst(gras)velden is minder voor de hand liggend, maar zou ook een goede oplossing kunnen zijn. Vanwege het laagwaardig gebruik en de alternatieven voor grondwater is een grondwateronttrekking ten behoeve van beregening of bevloeiing kunst(gras)velden vergunningplichtig.

GERESERVEERD

NNNNNNNNNNNNNNNNN

Sectie 'Artikel 3.112 Toepassingsbereik' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.111 Vergunningplicht'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.112 Toepassingsbereik 3.117 Algemene regel

Onder infiltreren wordt verstaan 'het brengen van water in de bodem, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater. Onder het in de bodem brengen van water wordt verstaan 'het brengen van water in de bodem met als doel het voorkomen of beperken van een verlaging van de grondwaterstand of de stijghoogte of het lozen van overtollig water'. Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van deze één van bovenstaande activiteiten.

Het veranderen van de grondwaterstand heeft effect op de omgeving en kan negatieve gevolgen hebben. De mogelijke schade die op kan treden en het doel van het infiltreren en (terug) in de bodem brengen van water zijn leidend bij de afweging of/en onder welke voorwaarden het infiltreren en (terug) in de bodem brengen van water kan worden toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om regels per doel te verbinden aan infiltreren en (terug) in de bodem brengen van water.

GERESERVEERD

OOOOOOOOOOOOOOOOO

Sectie 'Artikel 3.113 Specifieke zorgplicht' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.112 Toepassingsbereik'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.113 Specifieke zorgplicht 3.118 Informatieplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het infiltreren en (terug) in de bodem brengen van water in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor de activiteiten 'infiltreren' en 'het in de bodem brengen van water'. Bij de zorgplicht moeten alle belangen (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

GERESERVEERD

PPPPPPPPPPPPPPPPP

Sectie 'Artikel 3.114 Aanwijzing algemene regels' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.113 Specifieke zorgplicht'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.114 Aanwijzing algemene regels 3.119 Meldplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij het infiltreren en (terug) in de bodem brengen van water. Voor het infiltreren of (terug) in de bodem brengen van water kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Het waterschap is bevoegd gezag voor de kwantitatieve aspecten van het grondwater. Het brengen van water in de bodem wat eerst onttrokken is, betreft retourneren. Retourneren van grondwater kan negatieve effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving, beperken. Water terug in de bodem brengen geniet de voorkeur boven lozen, omdat de effecten van een grondwateronttrekking beperkt worden en het grondwater wordt teruggebracht waar het vandaan komt. Daarmee worden andere systemen, zoals oppervlaktewatersystemen en riolering niet belast. Het retourneren van grondwater is een gevolg van een bepaalde activiteit waarvoor de grondwateronttrekking wordt uitgevoerd. Dit kunnen verschillende grondwateronttrekkingen zijn. Het brengen van water in de bodem wordt meegenomen bij de melding of de vergunningaanvraag van de grondwateronttrekking, afhankelijk van welke procedure van toepassing is op de grondwateronttrekking.

Water in de bodem brengen met als doel het weer te onttrekken, valt onder het begrip infiltreren van water en valt daarmee niet onder de algemene regel met meldplicht en informatieplicht.

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan een ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn). Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één adres, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Voor deze algemene regel geldt dat per project één melding moet worden ingediend. Deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen.

QQQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie 'Artikel 3.115 Algemene regel' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.114 Aanwijzing algemene regels'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.115 Algemene regel 3.120 Vergunningplicht grondwateronttrekking voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het infiltreren en het (terug) in de bodem brengen van water. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Het aanleggen en verwijderen van “retourbronnen” kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere “retourbronnen” waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Om te voorkomen dat een andere kwaliteit grondwater wordt vermengd met mogelijk schoner grondwater moet het onttrokken grondwater nabij de onttrekkingslocatie en in hetzelfde watervoerende pakket (als waar het uit onttrokken is) weer in de bodem worden gebracht. Daarmee wordt verplaatsing van verontreiniging en eventuele schade aan schone bodem voorkomen. Indien het onttrokken grondwater verontreinigd is, moet eerst bij het bevoegd gezag nagegaan worden of het water terug in de bodem gebracht mag worden.

Door water in de bodem te brengen, neemt de grondwaterstand en/of stijghoogte toe. Een mogelijk negatieve bijkomstigheid is dat de grondwaterstand of stijghoogte plaatselijk te veel kan stijgen, waardoor de opwaartse druk bij bebouwing te veel toeneemt en de bebouwing kan gaan drijven. Om dit te voorkomen is een grens gesteld tot hoever de grondwaterstand/ stijghoogte mag stijgen ten opzichte van de GHG.

GERESERVEERD

RRRRRRRRRRRRRRRRR

Sectie 'Artikel 3.116 Informatieplicht' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.115 Algemene regel'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.116 Informatieplicht 3.121 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel bevat de voorschriften van de informatieplicht die gelden bij het infiltreren en het (terug) in de bodem brengen van water om het waterschap voor, tijdens of na afloop van de werkzaamheden gegevens over de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Om een duidelijk beeld te hebben van waar het water terug in de bodem wordt gebracht, moet op kaart worden aangegeven waar de “retourbronnen” (de lozingspunten) zich bevinden ten opzichte van de grondwateronttrekking en de bebouwing in de omgeving.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor in de bodem brengen van water is ingediend, een project wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het lozen plaatsvindt, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het in de bodem brengen van water vergunningplichtig is geworden. Indien de startdatum van het in de bodem brengen van water meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de lozingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere “retourbronnen” is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een “retourbron” wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van het in de bodem brengen van water moet de einddatum aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om de melding administratief af te sluiten.

GERESERVEERD

SSSSSSSSSSSSSSSSS

Sectie 'Artikel 3.117 Meldplicht' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.116 Informatieplicht'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.117 Meldplicht 3.122 Toepassingsbereik

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding water te infiltreren of in de bodem (terug) te brengen. Het is verplicht om voor het in de bodem brengen van water, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Voor deze algemene regel geldt dat een melding ook mag bestaan uit meerdere lozingen in de bodem.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de lozing zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan een ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

GERESERVEERD

TTTTTTTTTTTTTTTTT

Sectie 'Artikel 3.118 Vergunningplicht' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.117 Meldplicht'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.118 Vergunningplicht 3.123 Specifieke zorgplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer het infiltreren of (terug) in de bodem brengen van (grond)water vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket . Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Het brengen van water in de bodem wordt meegenomen bij de melding of de vergunningaanvraag van de grondwateronttrekking, afhankelijk van welke procedure van toepassing is op de grondwateronttrekking. Indien er een vergunningplicht geldt voor de grondwateronttrekking, wordt het brengen van water in de bodem via de procedure van een vergunning meegenomen.

Toelichting lid 2:

Het brengen van water in de bodem dat niet eerst onttrokken is, brengt risico's met zich mee en is daarom vergunningplichtig. Het doel van het brengen van water in de bodem en de kwaliteit van het water moeten bekend zijn om er uitspraken over te kunnen doen.

Toelichting lid 3:

Water in de bodem brengen met als doel het weer te onttrekken, is doorgaans gekoppeld aan drinkwaterproductie. De bodem heeft een natuurlijk zuiverend werking met betrekking tot specifieke stoffen. Tevens wordt het te kort aan drinkwater vooraf aangepakt. Voor deze activiteit geldt een vergunningplicht.

GERESERVEERD

UUUUUUUUUUUUUUUUU

Sectie 'Artikel 3.119 Toepassingsbereik' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.118 Vergunningplicht'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.119 Toepassingsbereik 3.124 Voorrangsbepaling

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van oppervlaktewater in het beheergebied. Het onttrekken van oppervlaktewater is niet zonder meer toegestaan. Het watersysteem kan worden ontregeld door het onttrekken van oppervlaktewater en om die reden zijn hiervoor regels opgesteld.

GERESERVEERD

VVVVVVVVVVVVVVVVV

Sectie 'Artikel 3.120 Specifieke zorgplicht' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.119 Toepassingsbereik'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.120 Specifieke zorgplicht 3.125 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking voor drinkwater voor vee

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van oppervlaktewater in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor de activiteit 'onttrekken van oppervlaktewater'.

GERESERVEERD

WWWWWWWWWWWWWWWWW

Sectie 'Artikel 3.121 Vergunningplicht' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 3.120 Specifieke zorgplicht'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.121 Vergunningplicht 3.126 Aanwijzing algemene regels waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer het onttrekken van oppervlaktewater vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Voor het onttrekken van oppervlaktewater geldt in principe alleen de zorgplicht. Uitzondering hierop is het onttrekken van oppervlaktewater in de periode van nachtvorstschadebestrijding. Hierbij moet worden voorkomen dat er een tekort aan oppervlaktewater ontstaat als gevolg van de vele oppervlaktewateronttrekkingen die tegelijkertijd plaatsvinden. Daarom zijn deze oppervlaktewateronttrekkingen vergunningplichtig.

GERESERVEERD

XXXXXXXXXXXXXXXXX

Na sectie 'Artikel 3.121 Vergunningplicht' worden negentien secties ingevoegd, luidende:

Artikel 3.127 Algemene regel

GERESERVEERD

Artikel 3.128 Informatieplicht

GERESERVEERD

Artikel 3.129 Meldplicht

GERESERVEERD

Artikel 3.130 Vergunningplicht grondwateronttrekking voor drinkwater voor vee

GERESERVEERD

Artikel 3.131 Vergunningplicht waterkering

GERESERVEERD

Artikel 3.132 Toepassingsbereik

GERESERVEERD

Artikel 3.133 Specifieke zorgplicht

GERESERVEERD

Artikel 3.134 Vergunningplicht grondwateronttrekking voor menselijke consumptie

GERESERVEERD

Artikel 3.135 Specifieke beoordelingsregel omgevingsvergunning grondwateronttrekking voor menselijke consumptie

GERESERVEERD

Artikel 3.136 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het infiltreren van water waarbij water in de bodem wordt gebracht in samenhang met een grondwateronttrekking. Hierbij wordt in ieder geval verstaan het in de bodem brengen van water met als doel om dit later weer voor gebruik te onttrekken.

Artikel 3.137 Specifieke zorgplicht

GERESERVEERD

Artikel 3.138 Vergunningplicht water infiltreren

GERESERVEERD

Artikel 3.139 Specifieke beoordelingsregel omgevingsvergunning infiltratie van water

GERESERVEERD

Artikel 3.140 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van oppervlaktewater in het beheergebied van het waterschap. Het onttrekken van oppervlaktewater is niet zonder meer toegestaan. Het watersysteem kan worden ontregeld door het onttrekken van oppervlaktewater en om die reden zijn hiervoor regels opgesteld.

Artikel 3.141 Specifieke zorgplicht

GERESERVEERD

Artikel 3.142 Vergunningplicht oppervlaktewater onttrekken

GERESERVEERD

Artikel 3.143 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het brengen van water in de bodem, niet zijnde het infiltreren van water in de bodem. Het gaat hierbij om de activiteit die ziet op het water in de bodem brengen. Hieronder wordt niet een infiltratie begrepen. De infiltratie is een wateronttrekkingsactiviteit waarbij eerder onttrokken water in de bodem wordt gebracht ter aanvulling van het grondwater. Het gaat hier dus om het brengen van water in de bodem niet zijnde de infiltratie of retourbemaling. Voor het brengen van water in de bodem kunnen zowel het waterschap als de gemeente regels stellen met het oog op hun eigen belangen. Het in de bodem brengen van water ziet op het behartigen van de belangen van de wettelijke taak van het waterschap omdat het beheer van watersystemen raakt. De activiteit is gereguleerd als wateractiviteit in de waterschapsverordening.Door water in de bodem te brengen, neemt de grondwaterstand of stijghoogte toe. Een mogelijk negatief gevolg hiervan is dat de grondwaterstand of stijghoogte plaatselijk te veel toeneemt, waardoor de opwaartse druk bij bebouwing te veel toeneemt en de bebouwing kan gaan drijven. Om dit te voorkomen is een vergunningplicht opgenomen.

Onder het in de bodem brengen van water wordt verstaan 'het brengen van water in de bodem met als doel het voorkomen of beperken van een verlaging van de grondwaterstand of de stijghoogte of het lozen van overtollig water'.

Het veranderen van de grondwaterstand heeft effect op de omgeving en kan negatieve gevolgen hebben. De mogelijke schade die op kan treden en het doel van het in de bodem brengen van water zijn leidend bij de afweging onder welke voorwaarden het in de bodem brengen van water kan worden toegestaan.

Artikel 3.144 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het terug in de bodem brengen van grondwater met als doel om het daar te laten. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor een grondwateronttrekking die eerder is uitgevoerd en waarvan het water in de bodem wordt teruggebracht. In dit artikel zijn regels opgenomen die de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) beschermen en is aangegeven dat schade moet worden beperkt. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Een te hoge grondwaterstand als gevolg van een retourbemaling kan eveneens schade veroorzaken aan voornoemde belangen van derden. Zo kan waterschade ontstaan bij bebouwing, vernattingsschade bij landbouw en natuur, grondwaterverontreiniging worden verplaatst, de waterbodem van een watergang opbarsten, etc., als gevolg van een plaatselijk te hoge grondwaterstand.

Artikel 3.145 Vergunningplicht water in de bodem brengen

GERESERVEERD

BBBBBBBBBBBBBBBBBB

Sectie 'Artikel 4.7 Aanwijzing algemene regel watergang' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.6 Voorrangsbepaling'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.7 Aanwijzing algemene regel regels watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het graven in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Bij het verbreden van een bestaande watergang worden er geen eisen gesteld aan de minimale breedte van deze verbreding, tenzij de handeling wordt uitgevoerd vanwege een compensatie van een demping of een compensatie van versnelde afvoer van nieuw verhard oppervlak. Als het wel om een compensatie gaat dan moet de breedte van de verbreding minimaal 0,50 meter zijn, zodat het waterschap achteraf kan controleren of de verbreding is uitgevoerd.

Bij het verbreden van een bestaande watergang worden er geen eisen gesteld aan de afmetingen van deze verbreding, tenzij de handeling wordt uitgevoerd vanwege een compensatie van een demping of een compensatie voor versnelde afvoer van nieuw verhard oppervlak.

CCCCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Artikel 4.8 Aanwijzing algemene regel waterkering' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.7 Aanwijzing algemene regel watergang'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.8 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het graven in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

DDDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie 'Artikel 4.9 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.8 Aanwijzing algemene regel waterkering'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.9 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het graven in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

EEEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie 'Artikel 4.10 Algemene regel' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.9 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.10 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het graven. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij graven. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.5.

Eerste lid, onder b:

De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen.

Zesde lid:

Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water,kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Zevende lid, onder c:

Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water,kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Achtste lid, onder b:

Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water,kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Negende lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Tiende lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Elfde lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

HHHHHHHHHHHHHHHHHH

Sectie 'Artikel 4.13 Vergunningplicht watergang' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.12 Meldplicht'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.13 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het graven in een watergang vergunningplichtig is. Het graven valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het graven kan worden toegestaan.

In het gebied van de Utrechtse Heuvelrugkomen Heuvelrug komen grote grondwaterstands-verschillen voor. Als er een watergang wordt verlengd en deze watergang wordt aangesloten op een watergang met een bepaald peil, dan kan het voorkomen dat de grondwaterstand ter plaatse van de verlengde watergang grote verschillen vertoont met dit peil. Het kan dan nodig zijn de verlengde watergang te voorzien van één of meerdere stuwen. Als dit niet gebeurt dan kan de watergang gaan werken als drain voor de omgeving. In dat geval kan er verdroging of (elders) vernatting optreden. Omdat per geval moet worden beoordeeld of er stuwen of andere voorzieningen moeten worden aangelegd, geldt voor onder ander dit geval een vergunningplicht.

Geadviseerd wordt om bij de aanleg van nieuw aan te leggen watergang minimaal circa 0,20 meter extra waterdiepte aan te houden, aangezien de waterdiepte bij minimale slibaanwas al niet meer voldoet aan de minimale waterdiepte.

NNNNNNNNNNNNNNNNNN

Sectie 'Artikel 4.19 Aanwijzing algemene regel watergang' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.18 Voorrangsbepaling'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.19 Aanwijzing algemene regel regels watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het aanbrengen van grond of ander materiaal in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatie of meldplicht.

OOOOOOOOOOOOOOOOOO

Sectie 'Artikel 4.20 Aanwijzing algemene regel waterkering' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.19 Aanwijzing algemene regel watergang'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.20 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanbrengen van grond of ander materiaal in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

PPPPPPPPPPPPPPPPPP

Sectie 'Artikel 4.21 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.20 Aanwijzing algemene regel waterkering'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.21 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanbrengen van grond of ander materiaal in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

QQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie 'Artikel 4.22 Algemene regel' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.21 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.22 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanbrengen van grond of ander materiaal. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften voor van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de activiteit van toepassing zijn zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.17 .

Tweede lid:

Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Vierde lid, onder h:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Vijfde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Zesde lid, onder d:

Wanneer gesproken wordt over geïsoleerd water, dan wordt bedoeld water dat niet meer verbonden is met de rest van het watersysteem en geen functie meer heeft in de piekopvang, bijvoorbeeld bij hevige regenval. Daarom moet dit oppervlak ook worden gecompenseerd, als ware het gedempt.

Zesde lid, onder e:

Het gebruikte dempingsmateriaal, anders dan grond, kan afbreken of uitlogen en hierdoor vrijkomen in het oppervlaktewater. Dit kan van negatieve invloed zijn op de waterkwaliteit. Door de watergang eerst af te dammen zal het dempingsmateriaal niet in contact staan met het oppervlaktewater. Raadpleeg eerst de wetgeving bij het desbetreffende bevoegde gezag rondom het gebruik van het beoogde dempingsmateriaal.

Negende lid, onder b:

De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen.

Tiende lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Tiende lid, onder f:

Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

SSSSSSSSSSSSSSSSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.46 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

[Vervallen]

UUUUUUUUUUUUUUUUUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.47 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

[Vervallen]

WWWWWWWWWWWWWWWWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.48 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een duiker te verwijderen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de duiker kan worden verwijderd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

[Vervallen]

YYYYYYYYYYYYYYYYYY

Sectie 'Artikel 4.27 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.26 Vergunningplicht waterkering'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.27 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanbrengen van grond of ander materiaal in een natuurvriendelijke oever of in een vaarweg vergunningplichtig is.Het is. Het aanbrengen van grond of ander materiaal valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanbrengen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

CCCCCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Artikel 4.31 Aanwijzing algemene regel watergang' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.30 Voorrangsbepaling'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.31 Aanwijzing algemene regel regels watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het aanleggen van een duiker in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

DDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie 'Artikel 4.32 Aanwijzing algemene regel waterkering' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.31 Aanwijzing algemene regel watergang'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.32 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanleggen van een duiker in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Onder een goed functionerende afsluiter wordt bijvoorbeeld een spindelschuif verstaan. Alleen een terugslagklep is niet voldoende aangezien deze niet werkt als er vuil tussen de klep en de aanlag terecht is gekomen.

EEEEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie 'Artikel 4.33 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.32 Aanwijzing algemene regel waterkering'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.33 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een duiker in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

FFFFFFFFFFFFFFFFFFF

Sectie 'Artikel 4.34 Algemene regel' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.33 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.34 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanleggen van een duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.29.

Eerste lid, onder a:

Onder uitlogende materialen wordt onder ander verstaan zink, gecreosoteerd hout of gewolmaniseerd hout. Met bevestigingsmiddelen wordt bedoeld verzinkte of koperen schroeven of spijkers etHet gebruik van uitlogende materialen bij bevestigingsmiddelen is wel toegestaan.

Tweede lid, onder e:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Derde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

NNNNNNNNNNNNNNNNNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.64 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een dam met duiker in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op vervangen of verplaatsen van een dam met duiker, het verbreden van een dam met duiker, het dempen van water en het compenseren van de demping. De regels in deze paragraaf zijn niet van toepassing op het aanleggen van een duikerbrug.

Het verbreden of verlengen van een bestaande duiker, dam met duiker of dichte dam wordt in de regels gelijkgesteld met de aanleg van een nieuwe, tenzij met een vergunning kan worden aangetoond dat de bestaande dam met duiker of dichte dam al eerder is gecompenseerd. Dus als de bestaande dam (met duiker) 20 m2 water wegneemt en het nieuwe deel 10 m2 water wegneemt, dan moet er 30 m2 water worden gecompenseerd, tenzij kan worden aangetoond dat de eerste 20 m2 al eerder is gecompenseerd.

Voor tijdelijke afdammingen van watergangen om bijvoorbeeld een dam met duiker aan te leggen hoeft niet ook nog eens gekeken te worden naar de activiteit 'peilafwijking realiseren' geraadpleegd om het peil tijdelijk te verlagen.

[Vervallen]

PPPPPPPPPPPPPPPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.65 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit dam met duiker aanleggen in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

[Vervallen]

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie 'Artikel 4.43 Aanwijzing algemene regel watergang' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.42 Voorrangsbepaling'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.43 Aanwijzing algemene regel regels watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het verwijderen van een duiker in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

RRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Sectie 'Artikel 4.44 Aanwijzing algemene regel waterkering' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.43 Aanwijzing algemene regel watergang'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.44 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het verwijderen van een duiker in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

SSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Sectie 'Artikel 4.45 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.44 Aanwijzing algemene regel waterkering'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.45 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het verwijderen van een duiker in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

TTTTTTTTTTTTTTTTTTT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.70 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een dam met duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Onder uitlogende materialen wordt onder ander verstaan zink, gecreosoteerd hout of gewolmaniseerd hout. Met bevestigingsmiddelen wordt bedoeld verzinkte of koperen schroeven of spijkers etc. Het gebruik van uitlogende materialen bij bevestigingsmiddelen is wel toegestaan.

[Vervallen]

UUUUUUUUUUUUUUUUUUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.71 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

[Vervallen]

VVVVVVVVVVVVVVVVVVV

Na sectie 'Artikel 4.45 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever' worden drie secties ingevoegd, luidende:

Artikel 4.46 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van een duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.41.

Derde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.47 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.48 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een duiker te verwijderen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de duiker kan worden verwijderd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

XXXXXXXXXXXXXXXXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.72 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een dam met duiker aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of dam met duiker kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

[Vervallen]

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie 'Artikel 4.55 Aanwijzing algemene regel watergang' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.54 Voorrangsbepaling'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.55 Aanwijzing algemene regel regels watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het vervangen van een duiker in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

EEEEEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie 'Artikel 4.56 Aanwijzing algemene regel waterkering' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.55 Aanwijzing algemene regel watergang'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.56 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het vervangen van een duiker in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

FFFFFFFFFFFFFFFFFFFF

Sectie 'Artikel 4.57 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.56 Aanwijzing algemene regel waterkering'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.57 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het vervangen van een duiker in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

GGGGGGGGGGGGGGGGGGGG

Sectie 'Artikel 4.58 Algemene regel' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.57 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.58 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het vervangen van een duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het vervangen van een duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.53.

Eerste lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Tweede lid, onder a:

Onder uitlogende materialen wordt onder ander verstaan zink, gecreosoteerd hout of gewolmaniseerd hout. Met bevestigingsmiddelen wordt bedoeld verzinkte of koperen schroeven of spijkers etHet gebruik van uitlogende materialen bij bevestigingsmiddelen is wel toegestaan.

Derde lid:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

LLLLLLLLLLLLLLLLLLLL

Sectie 'Artikel 4.63 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.62 Vergunningplicht waterkering'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.63 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het vervangen van een duiker in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is.Het is. Het vervangen van een duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

MMMMMMMMMMMMMMMMMMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.88 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een dichte dam in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een dichte dam en het verbreden van een dichte dam.

[Vervallen]

NNNNNNNNNNNNNNNNNNNN

Na sectie 'Artikel 4.63 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever' worden twee secties ingevoegd, luidende:

Artikel 4.64 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een dam met duiker in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op vervangen of verplaatsen van een dam met duiker, het verbreden van een dam met duiker, het dempen van water en het compenseren van de demping. De regels in deze paragraaf zijn niet van toepassing op het aanleggen van een duikerbrug.

Het verbreden van een dam met duiker wordt in de regels gelijkgesteld met de aanleg van een nieuwe, tenzij met een vergunning kan worden aangetoond dat de bestaande dam met duiker al eerder is gecompenseerd. Dus als de bestaande dam met duiker 20 m2 water wegneemt en het nieuwe deel 10 m2 water wegneemt, dan moet er 30 m2 water worden gecompenseerd, tenzij kan worden aangetoond dat de eerste 20 m2 al eerder is gecompenseerd.

Artikel 4.65 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit dam met duiker aanleggen in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

PPPPPPPPPPPPPPPPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.89 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een dichte dam in ieder geval inhoudt.

[Vervallen]

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie 'Artikel 4.67 Aanwijzing algemene regel watergang' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.66 Voorrangsbepaling'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.67 Aanwijzing algemene regel regels watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het aanleggen van een dam met duiker in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht of meldplicht.

Bij tertiaire watergangen met een gevaar voor opstuwing geldt een minimale duikerdiameter van minimaal 0,80 meter.Dit meter. Dit geldt bijvoorbeeld voor duikers in het Kromme Rijngebied. De diameter wijkt hier af omdat in dat gebied tertiaire watergangen een belangrijke rol kunnen spelen in de aanvoer van water ten behoeve van de beregening (zowel voor droogte- als nachtvorstbestrijding) voor de fruitteelt.

Ook vanuit de ecologie wordt er een minimale diameter van 0,50 meter gevraagd in verband met de vispasseerbaarheid en de kans op dichtgroeien van de duiker door kroos en/of drijfvuil. In sommige gevallen kan hiervan worden afgeweken. Redenen hiervoor zouden kunnen zijn: afmetingen van de aangrenzende sloten zijn beperkt (kleiner dan de diameter), beperkte diepte van aangrenzende sloten of specifieke functie van de duiker (bijvoorbeeld verbindingsduiker door agrarische percelen). In deze gevallen lijkt de ecologische functie van de duiker namelijk beperkt. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt voor deze kleinere duikers een vergunningplicht.

Als duikers worden vervangen dan moet altijd een duiker van gelijke diameter of groter worden gebruikt. Bijvoorbeeld: er ligt een duiker van 0,60 meter terwijl 0,50 meter is voorgeschreven, dan moet toch een duiker van minstens 0,60 meter worden aangelegd. Als er een duiker ligt van 0,40 meter terwijl 0,50 meter is voorgeschreven, dan moet de duiker worden vervangen door een duiker van minstens 0,50 meter.

Duikers moeten met 20 tot 35 procent lucht worden gelegd ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit. Dus bij een buis van 0,50 meter ligt hiervan maximaal 0,40 meter onder water en minimaal 0,10 meter boven water. Als de duiker minder dan 0,10 meter boven het water uitsteekt bestaat de kans dat drijfvuil ophoopt voor de duiker. Dit heeft negatieve effecten op ecologie en waterkwaliteit, met name bij ophoping van kroos. Een krooslaag limiteert o.a. het lichtklimaat en de zuurstofhuishouding van een watergang.

Daarnaast wordt een grens gesteld aan de maximale lengte van duikers. Duikers zorgen door een versmalling ten opzichte van het omliggende watersysteem en mogelijk een verhoogde stroomsnelheid en turbulentie binnen de duiker. Sommige onderzoeken wijzen erop dat lange duikers vispasseerbaar kunnen zijn. Maar dit is nog niet goed onderbouwd, daarom is de grens voor de algemene regel op 15 meter gesteld. In sommige gevallen kan van voorgenoemde maatvoering worden afgeweken. Dat moet per geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

RRRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Sectie 'Artikel 4.68 Aanwijzing algemene regel waterkering' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.67 Aanwijzing algemene regel watergang'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.68 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanleggen van een dam met duiker in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

SSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Sectie 'Artikel 4.69 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.68 Aanwijzing algemene regel waterkering'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.69 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een dam met duiker in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

TTTTTTTTTTTTTTTTTTTT

Na sectie 'Artikel 4.69 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever' worden drie secties ingevoegd, luidende:

Artikel 4.70 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanleggen van een dam met duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.65.

Eerste lid:

Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Tweede lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Derde lid, onder a:

Onder uitlogende materialen wordt onder ander verstaan zink, gecreosoteerd hout of gewolmaniseerd hout. Met bevestigingsmiddelen wordt bedoeld verzinkte of koperen schroeven of spijkers etHet gebruik van uitlogende materialen bij bevestigingsmiddelen is wel toegestaan.

Vierde lid, onder c:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Vijfde lid, onder a:

Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften;

Vijfde lid, onder e:

Het gebruikte dempingsmateriaal, anders dan grond, kan afbreken of uitlogen en hierdoor vrijkomen in het oppervlaktewater. Dit kan van negatieve invloed zijn op de waterkwaliteit. Door de watergang eerst af te dammen zal het dempingsmateriaal niet in contact staan met het oppervlaktewater. Raadpleeg eerst de wetgeving bij het desbetreffende bevoegde gezag rondom het gebruik van het beoogde dempingsmateriaal.

Zesde lid, onder b:

De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen.

Zevende lid:

Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Achtste lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Achtste lid, onder f:

Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

Artikel 4.71 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.72 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een dam met duiker aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of dam met duiker kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

UUUUUUUUUUUUUUUUUUUU

Sectie 'Artikel 4.73 Vergunningplicht watergang' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.72 Meldplicht'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.73 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een dam met duiker in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de dam met duiker wordt aangelegd in een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang. Het aanleggen van een dam met duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het gaat hier onder meer om een dichte dam zonder duiker die niet peilscheidend is. Het oppervlaktewater wordt niet gestremd aangezien het aan beide zijden van de dam in open verbinding staat met het watersysteem.

Bij tertiaire watergangen met een gevaar voor opstuwing geldt een minimale duikerdiameter van minimaal 0,80 meter.Dit meter. Dit geldt bijvoorbeeld voor duikers in het Kromme Rijngebied. De diameter wijkt hier af omdat in dat gebied tertiaire watergangen een belangrijke rol kunnen spelen in de aanvoer van water ten behoeve van de beregening (zowel voor droogte- als nachtvorstbestrijding) voor de fruitteelt.

Ook vanuit de ecologie wordt er een minimale diameter van 0,50 meter gevraagd in verband met de vispasseerbaarheid en de kans op dichtgroeien van de duiker door kroos en/of drijfvuil. In sommige gevallen kan hiervan worden afgeweken. Redenen hiervoor zouden kunnen zijn: afmetingen van de aangrenzende sloten zijn beperkt (kleiner dan de diameter), beperkte diepte van aangrenzende sloten of specifieke functie van de duiker (bijvoorbeeld verbindingsduiker door agrarische percelen). In deze gevallen lijkt de ecologische functie van de duiker namelijk beperkt. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt voor deze kleinere duikers een vergunningplicht.

Als duikers worden vervangen dan moet altijd een duiker van gelijke diameter of groter worden gebruikt. Bijvoorbeeld: er ligt een duiker van 0,60 meter terwijl 0,50 meter is voorgeschreven, dan moet toch een duiker van minstens 0,60 meter worden aangelegd. Als er een duiker ligt van 0,40 meter terwijl 0,50 meter is voorgeschreven, dan moet de duiker worden vervangen door een duiker van minstens 0,50 meter.

Duikers moeten met 20 tot 35 procent lucht worden gelegd ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit. Dus bij een buis van 0,50 meter ligt hiervan maximaal 0,40 meter onder water en minimaal 0,10 meter boven water. Als de duiker minder dan 0,10 meter boven het water uitsteekt bestaat de kans dat drijfvuil ophoopt voor de duiker. Dit heeft negatieve effecten op ecologie en waterkwaliteit, met name bij ophoping van kroos. Een krooslaag limiteert o.a. het lichtklimaat en de zuurstofhuishouding van een watergang.

Daarnaast wordt een grens gesteld aan de maximale lengte van duikers. Duikers zorgen door een versmalling ten opzichte van het omliggende watersysteem en mogelijk een verhoogde stroomsnelheid en turbulentie binnen de duiker. Sommige onderzoeken wijzen erop dat lange duikers vispasseerbaar kunnen zijn. Maar dit is nog niet goed onderbouwd, daarom is de grens voor de algemene regel op 15 meter gesteld. In sommige gevallen kan van voorgenoemde maatvoering worden afgeweken. Dat moet per geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

WWWWWWWWWWWWWWWWWWWW

Sectie 'Artikel 4.75 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.74 Vergunningplicht waterkering'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.75 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een dam met duiker in een natuurvriendelijke oever en in een vaarweg vergunningplichtig is.Het is. Het aanleggen van een dam met duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Deze criteria gelden niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.98 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een dichte dam in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een dichte dam, het versmallen van een dichte dam en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de dichte dam.

[Vervallen]

BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB

Sectie 'Artikel 4.79 Aanwijzing algemene regel watergang' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.78 Voorrangsbepaling'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.79 Aanwijzing algemene regel regels watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het verwijderen van een dam met duiker in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Artikel 4.80 Aanwijzing algemene regel waterkering' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.79 Aanwijzing algemene regel watergang'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.80 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het verwijderen van een dam met duiker in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie 'Artikel 4.81 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.80 Aanwijzing algemene regel waterkering'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.81 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het verwijderen van een dam met duiker in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie 'Artikel 4.82 Algemene regel' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.81 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.82 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van een dam met duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften voor van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de activiteit van toepassing zijn zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.77 .

Tweede lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ

Sectie 'Artikel 4.87 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.86 Vergunningplicht waterkering'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.87 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van een dam met duiker in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is.Het is. Het verwijderen van een dam met duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK

Na sectie 'Artikel 4.87 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever' worden twee secties ingevoegd, luidende:

Artikel 4.88 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een dichte dam in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een dichte dam en het verbreden van een dichte dam.

Artikel 4.89 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een dichte dam in ieder geval inhoudt.

MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM

Sectie 'Artikel 4.91 Aanwijzing algemene regel waterkering' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.90 Voorrangsbepaling'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.91 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanleggen van een dichte dam in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden.

NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN

Sectie 'Artikel 4.92 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.91 Aanwijzing algemene regel waterkering'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.92 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen boven een natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

Sectie 'Artikel 4.93 Algemene regel' wordt geplaatst na sectie 'Artikel 4.92 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.93 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een dichte dam. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanleggen van een dichte dam. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.89.

Eerste lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Tweede lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT

Na sectie 'Artikel 4.97 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg' worden twee secties ingevoegd, luidende:

Artikel 4.98 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een dichte dam in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een dichte dam, het versmallen van een dichte dam en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de dichte dam.

Artikel 4.99 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het verwijderen van een dichte dam in ieder geval inhoudt.

UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.101 Aanwijzing algemene regel regels watergang

VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.102 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.103 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.104 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een dichte dam. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van een dichte dam. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.99.

Tweede lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.110 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een brug in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen.Onder waterkeringen. Onder het eerste lid wordt mede verstaan het vervangen van een brug, met uitzondering van het vervangen van een brugdek, het verplaatsen van een brug, het verbreden van een brug, het dempen van water, het compenseren van de demping en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de brug. De regels in deze paragraaf gelden ook voor het aanleggen van een duikerbrug.

ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.113 Aanwijzing algemene regel regels watergang

AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.114 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.115 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.116 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een brug. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanleggen van een bruIn de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en artikel 4.111.

Derde lid, onder e:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Vierde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Vijfde lid:

Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Zesde lid, onder e:

Bijvoorbeeld door looprichels aan te brengen.

Tiende lid, onder b:

De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen.

Elfde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Elfde lid, onder f:

Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.126 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen boven een natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.127 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van een bruIn de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.123.

De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden het waterkerend vermogen van de waterkering is gewaarborgd

Eerste lid, onder b:

Alle palen moeten tot 1 m onder maaiveld worden weggehaalZe mogen niet verder worden weggehaald omdat er anders mogelijk een ongewenste grondwaterstroming door het ontstane paalgat optreedt.

Tweede lid, onder d:


Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.



Derde lid, onder b:

Alle palen moeten tot 1 m onder maaiveld worden weggehaalZe mogen niet verder worden weggehaald omdat er anders mogelijk een ongewenste grondwaterstroming door het ontstane paalgat optreedt.


Vijfde lid, onder b:

Alle palen moeten tot 1 m onder maaiveld worden weggehaalZe mogen niet verder worden weggehaald omdat er anders mogelijk een ongewenste grondwaterstroming door het ontstane paalgat optreedt.



Zesde lid, onder d:


Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Zevende lid, onder e:


De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.




Achtste lid:


Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.



Bevindt de te verwijderen brug zich binnen het profiel van vrije ruimte, maar buiten de zone waterstaatswerk, dan geldt er een algemene regel met meldplicht als de brug gefundeerd is op palen, die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken. De reden is dat deze palen niet geheel getrokken mogen worden. De meldplicht geldt omdat het waterschap wil weten waar er palen achterblijven die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken. Is de brug niet op dergelijke palen gefundeerd dan geldt de zorgplicht.

Het verwijderen van bruggen die zich buiten het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft geen negatief effect op de waterkering en waterkeringen valt onder een algemene regel met meldplicht. Er geldt een meldplicht omdat het waterschap wil weten welke objecten er zich bevinden in de waterkering.


Het verwijderen van bruggen die zich buiten het dijklichaam bevinden en die onder maaiveldniveau (bijvoorbeeld landhoofden) of op palen zijn gefundeerd heeft een heefteen geringe invloed op de waterkering als de werkzaamheden geheel worden uitgevoerd buiten de gesloten dijkperiode. De gesloten dijkperiodDe werkzaamheden vallen dan onder een algemene regel met meldplicht. Er wordt hier geen onderscheid gemaakt in hoelang de palen zijn.


Het verwijderen van bruggen die zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft een geringe invloed op de waterkering en waterkeringen valt onder een algemene regel met meldplicht.


Wanneer sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het verwijderen van bruggen geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.


Het verwijderen van bruggen heeft een geringe invloed op de waterkering als die bruggen niet onder maaiveldniveau zijn gefundeerd en ook niet op palen staan, maar die bijvoorbeeld op stoeptegels of stelconplaten zijn gefundeerd, die op het maaiveld liggen. Daarom geldt hier een algemene regel.

Bij regionale waterkeringen moet een melding worden gedaan omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht. Dit geldt niet voor overige waterkeringen.


Het verwijderen van bruggen die zich buiten het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft geen negatief effect op de waterkering en waterkeringen valt onder een algemene regel zonder meldplicht.


Het verwijderen van bruggen die zich buiten het dijklichaam bevinden dijklichaambevinden en die onder maaiveldniveau (bijvoorbeeld landhoofd) of op palen zijn gefundeerd heeft een geringe invloed op de waterkering als de werkzaamheden geheel worden uitgevoerd buiten de gesloten dijkperiode. De gesloten dijkperiodDe werkzaamheden vallen dan onder een algemene regel zonder meldplicht.


Het verwijderen van bruggen die zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam bevinden dijklichaambevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft een geringe invloed op de waterkering en waterkeringen valt onder een algemene regel zonder meldplicht.


Alle palen moeten tot 1 m onder maaiveld worden weggehaald. Ze weggehaalZe mogen niet verder worden weggehaald omdat er anders mogelijk een ongewenste grondwaterstroming door het ontstane paalgat optreedt.


Voorkomen moet worden dat grond kan uitspoelen door regenval of een hoge rivierwaterstand, waardoor een risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. In waterkerinIn Bijlage IV worden de verschillende klei/grondsoorten genoemd die kunnen worden toegepast om de stabiliteit van de waterkering te waarborgen. De voorschriften zien er op dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering na de werkzaamheden wordt hersteld.

De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden het waterkerend vermogen van de waterkering is gewaarborgd.

FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.135 Aanwijzing algemene regel regels watergang

GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.136 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.137 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.138 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het vervangen van een brugdek. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het vervangen van een brugdek. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.133.

Eerste lid, onder e:

Bijvoorbeeld door looprichels aan te brengen.

Tweede lid:

Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Derde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.144 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een steiger in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een steiger, het verbreden van een steiger enhet steiger en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de steiger.

KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.147 Aanwijzing algemene regel regels watergang

LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.148 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.149 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.160 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen boven een natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.169 Aanwijzing algemene regel regels watergang

PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.170 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.176 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een beschoeiing of damwand in een natuurvriendelijke oever of in een vaarweg vergunningplichtig is.Het is. Het aanleggen van een beschoeiing of damwand valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.180 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.181 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.191 Aanwijzing algemene regel regels watergang

UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.192 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.221 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een kabel of leiding in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Het leggen van kabels (dus ook huisaansluitingen) en het leggen van huisaansluitingen van leidingen in het profiel van vrije, buiten de zone waterstaatswerk, van de waterkering staan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering niet in de weg. Daarom geldt hiervoor de zorgplicht. Voor grotere leidingen voor bijvoorbeeld gas of water geldt dat deze wat moeilijker (duurder!) te verleggen zijn indien dat nodig is vanwege dijkverzwaringsprojecten. Daarom vallen deze leidingen niet onder de zorgplicht.

[Vervallen]

WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.193 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.202 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.203 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.214 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen boven een natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Na sectie 'Artikel 4.217 Meldplicht' worden twee secties ingevoegd, luidende:

Artikel 4.218 Vergunningplicht waterkering

Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.

Het verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen heeft geen negatief effect op de waterkering als deze buiten het dijklichaam wordt verwijderd, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel.

Binnen de kruin en taluds van de waterkering kan het verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen (en eventuele pompen) een negatief effect hebben op de waterkering. Daarom geldt een vergunningplicht.

Het verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen (en eventuele pompen) heeft geen negatief effect op de waterkering als deze geheel buiten de kruin en de taluds worden aangebracht, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel. Voor regionale waterkeringen is er een meldplicht omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht.

Artikel 4.219 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.220 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een kabel of leiding in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen.De waterkeringen. De regels uit deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een kabel of leiding, het verlengen van een kabel of leiding en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de kabel of leiding. Ook mantelbuizen moeten aan de regelgeving in deze paragraaf voldoen.

CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC

Na sectie 'Artikel 4.220 Toepassingsbereik' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 4.221 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een kabel of leiding in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Het leggen van kabels (dus ook huisaansluitingen) en het leggen van huisaansluitingen van leidingen in het profiel van vrije, buiten de zone waterstaatswerk, van de waterkering staan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering niet in de weg. Daarom geldt hiervoor de zorgplicht. Voor grotere leidingen voor bijvoorbeeld gas of water geldt dat deze wat moeilijker (duurder!) te verleggen zijn indien dat nodig is vanwege dijkverzwaringsprojecten. Daarom vallen deze leidingen niet onder de zorgplicht.

Onderdeel f adviseert om de kabels en leidingen buiten de beschermingszones te leggen. Mochten er toch werkzaamheden plaatsvinden binnen deze zones, adviseert het waterschap om in ieder geval voldoende afstand te houden tot de beschoeiing of het kunstwerk en de beschoeiing of het kunstwerk onderlangs te kruisen en niet te beschadigen.

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.223 Aanwijzing algemene regel regels watergang

EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.224 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.225 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.235 Aanwijzing algemene regel regels watergang

HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.236 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.237 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.241 Vergunningplicht watergang

Als bij het verwijderen van kabels en leidingen een watergang moet worden doorkruist door middel van het graven van een sleuf in een open ontgraving dan kan het zijn dat de watergang moet worden gestremd. Bij primaire en secundaire watergangen is dit ongewenst omdat hierdoor (elders) wateroverlast of watertekort kan ontstaan. Daarom geldt voor deze gevallen alsnog een vergunningplicht, waarbij het waterschap nagaat of de handeling onder het stellen van voorschriften toch kan worden toegestaan.

KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.247 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.248 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.252 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanbrengen van beplanting in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de beplanting wordt aangebracht in een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang of in de beschermingszones A, B of K van de watergang. Het aanbrengen van beplanting valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanbrengen kan worden toegestaan.

Als er beplanting wordt aangebracht in het doorstroomprofiel van een watergang dan gaat dit ten koste van de doorstroming. Dat is ongewenst en daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Bovendien kan bladval in de watergang leiden tot fysisch-chemische achteruitgang van de watergang. Zo zorgen afbraakprocessen van de bladeren voor een verhoogd zuurstofgebruik, wat zuurstofloze omstandigheden kan veroorzaken. Zuurstofloosheid heeft diverse negatieve effecten op de waterkwaliteit.

Als er bomen of planten worden aangeplant in de beschermingszone A van een watergang dan moeten ze geplant worden in de zone van 1,25 meter breed direct naast de watergang, zie figuur 5.3 hieronder, of op een afstand van minimaal 3,75 meter uit de insteek van de watergang, zie figuur 5.4 hieronder, zodat het onderhoud niet wordt gehinderd. Voor de zone van 1,25 meter breed direct naast de watergang gelden voor bomen bovendien voorwaarden voor de onderlinge afstand van die bomen. De onderlinge afstand bedraagt 7 meter, zodat de maaikorf van een onderhoudsvoertuig tussen de bomen door kan bewegen.

Als er bomen of planten worden aangebracht in het droge talud van de watergang dan gelden er alleen voorwaarden aan de onderlinge afstand van bomen als de watergang een beschermingszone heeft. In dat geval moet de maaikorf van een onderhoudsvoertuig tussen de bomen door kunnen bewegen. Hiervoor geldt de zorgplicht.

Als de afstand van de boomkruin tot maaiveld minimaal 4 meter bedraagt (bij knotwilgen bedraagt die afstand 2 meter), geldt de zorgplicht. Indien andere maten worden aangehouden dan moet per geval worden beoordeeld of dit acceptabel is. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. Niet alle bomen die worden aangeplant hebben een kruin op een hoogte van 4 meter boven het maaiveld. Deze bomen moeten echter zodanig worden onderhouden dat de uiteindelijk volgroeide kruin voldoet aan bovenstaande eisen.

Figuur 5.3 Bovenaanzicht beplanting in de beschermingszone A van een watergang Situatie met obstakelvrij onderhoudspad op 1,25 meter uit de insteek van het talud van de watergang

alternatieve tekst voor Figuur

Figuur 5.4 Bovenaanzicht beplanting in de beschermingszone A van een watergang Situatie met obstakelvrij onderhoudspad direct naast de insteek van het talud van de watergang

alternatieve tekst voor Figuur

NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.258 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.259 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.264 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van beplanting in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is.Het is. Het verwijderen van beplanting valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.268 Aanwijzing algemene regel regels watergang

RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.269 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.270 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.279 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.280 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.289 Aanwijzing algemene regel regels watergang

WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.290 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.291 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.297 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde in een natuurvriendelijke oever of in een vaarweg vergunningplichtig is.Het is. Het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het oprichten kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Het innemen van een ligplaats met een vaartuig, zowel gemotoriseerd als ongemotoriseerd, valt onder de zorgplicht. Onder een vaartuig wordt verstaan een boot waar mee gevaren wordt en waarop niet wordt gewoond. Woonboten en woonarken en woonschepen vallen hier dus niet onder. Voor woonboten, woonarken en woonschepen geldt een vergunningplicht, behalve als het gaat om de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel of de Doorslag. Deze twee wateren zijn zodanig van omvang dat een woonboot, woonark of woonschip nauwelijks invloed heeft op de doorstroming. Raadpleeg voordat u de vergunning aanvraagt ook de provincie en/of de gemeente, omdat deze aanvullende regels kunnen hebben waar rekening mee moet worden gehouden.

Daarnaast is het innemen van een ligplaats in een vaarweg, voor zowel vaartuigen als ook woonboten, woonarken of woonschepen, geregeld in het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) en in Verkeersbesluiten. Raadpleeg daarom ook die regelgeving, voordat u de handeling uitvoert. Het kan dus zo zijn dat het innemen van een ligplaats is toegestaan volgens de regelgeving in dit hoofdstuk, maar dat het niet is toegestaan volgens het BPR. Daarnaast moet de initiatiefnemer rekening houden met eventueel regelgeving van de provincie en/of de gemeente.

ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.301 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.302 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.308 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een natuurvriendelijke oever in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een natuurvriendelijke oever, het verbreden van een natuurvriendelijke oever en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de natuurvriendelijke oever.

Onderhoud

Onderhoud Het onderhouden van een natuurvriendelijke oever valt niet onder “het verrichten van handelingen in of boven natuurvriendelijke oevers”. Bij het onderhouden van een natuurvriendelijke oever is de zorgplicht van toepassing.

CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.311 Aanwijzing algemene regel regels watergang

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.312 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.321 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het verwijderen van een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de natuurvriendelijke oever wordt verwijderdin verwijderd in de zone waterstaatswerk van een primaire, regionale of overige waterkering danwel in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Het verwijderen van een natuurvriendelijke oever valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.322 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is.Het is. Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.326 Aanwijzing algemene regel regels watergang

HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.327 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.328 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.338 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.339 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.348 Aanwijzing algemene regel regels watergang

MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.349 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.350 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.356 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een weg of verharding in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is.Het is. Het aanleggen van een weg of verharding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.360 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.361 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.369 Aanwijzing algemene regel regels watergang

SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.370 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.380 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.381 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.390 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.391 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.399 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.400 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.408 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Na sectie 'Artikel 4.412 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 4.414 Specifieke zorgplicht

Sub a. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB

Na sectie 'Artikel 4.415 Voorrangsbepaling' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 4.416 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.424 Aanwijzing algemene regel regels watergang

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.425 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.426 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.434 Aanwijzing algemene regel regels watergang

GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.435 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.444 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een gemaal in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.Het meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.453 Aanwijzing algemene regel regels watergang

JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.454 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.455 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het verwijderen van een gemaal in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.Het meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.465 Aanwijzing algemene regel regels watergang

MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.466 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.467 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.476 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.477 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een stuw in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.Het meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.486 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.487 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.497 Aanwijzing algemene regel regels watergang

TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.498 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.499 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.508 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.517 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.523 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een sluis in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen.De waterkeringen. De regels van deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de sluis.

YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.526 Aanwijzing algemene regel regels watergang

ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.527 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.528 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.537 Aanwijzing algemene regel regels watergang

CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.538 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.539 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.549 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.550 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.560 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.561 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.570 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.571 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.578 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.19 1.9 voor het verwijderen van een afsluitbare duiker in ieder geval inhoudt.

LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL

Na sectie 'Artikel 4.579 Voorrangsbepaling' worden drie secties ingevoegd, luidende:

Artikel 4.582 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.583 Algemene regel

Tijdens de werkzaamheden ter verwijdering van de inlaatduiker mag het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet worden belemmerd. Bij het waterschap kan worden nagevraagd wanneer het onderhoud wordt uitgevoerd. Verder mag de waterhuishouding van aangrenzende percelen van derden niet worden verstoord.

Artikel 4.584 Informatieplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.592 Aanwijzing algemene regel regels watergang

NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.593 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.594 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.600 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een vispassage in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen.De waterkeringen. De regels in deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op het verplaatsen van de vispassage, het vervangen van de vispassage en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de vispassage.

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.603 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.604 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.609 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een vispassage in een natuurvriendelijke oever of in een vaarweg vergunningplichtig is.Het is. Het aanleggen van een vispassage valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.610 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een vispassage in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen.De waterkeringen. De regels in deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op het verplaatsen van de vispassage, het vervangen van de vispassage en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de vispassage.

UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.613 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.614 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.619 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van een vispassage in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is.Het is. Het verwijderen van een vispassage valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.623 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.631 Aanwijzing algemene regel regels waterkering

ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.632 Aanwijzing algemene regel regels natuurvriendelijke oever

AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Na sectie 'Artikel 4.638 Algeheel verbod' worden drie secties ingevoegd, luidende:

Artikel 5.1 Overgangsrecht algemeen

In dit artikel is het algemene overgangsrecht voor deze waterschapsverordening opgenomen, voor zover dit niet geregeld is in de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet.

Artikel 5.2 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

In dit artikel is het overgangsrecht voor handhavingsbesluiten opgenomen, voor zover dit niet geregeld is in paragraaf 4.2.8 van de Invoeringswet Omgevingswet.

Artikel 5.3 Inwerkingtreding

De waterschapsverordening die van rechtswege is ontstaan op grond van artikel 4.7 van de Invoeringswet Omgevingswet wordt door dit artikel ingetrokken.

Naar boven