Besluit van het dagelijks bestuur van Waterschap De Dommel tot wijziging van de Leidraad invordering Waterschap De Dommel

 

Het dagelijks bestuur van Waterschap De Dommel;

 

gelezen het voorstel van de ambtenaar belast met de invordering van waterschapsbelastingen van 3 september 2024;

 

besluit:

Artikel I  

De Leidraad invordering Waterschap De Dommel, vastgesteld bij besluit van 6 september 2012, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 maart 2024, wordt als volgt gewijzigd:

 

A

De eerste zin van artikel 8.2 wordt vervangen door ‘De wijze van bekendmaking van de belastingaanslag, bedoeld in artikel 8 tweede lid van de Wet, is ter beoordeling van de ontvanger.’

 

B

De tweede zin van de eerste alinea van artikel 19.1.6 vervalt.

 

C

De eerste zin van artikel 25.1.15 wordt vervangen door ‘De ontvanger houdt de invordering aanslag een verzoekschrift is ingediend bij de Nationale Ombudsman tot op dat verzoekschrift is beslist.’.

 

D

Na artikel 25.5.6 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 25.5.6a. Correctie vaststellen nettowoonlasten

Bij het vaststellen van de nettowoonlasten, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de regeling, vermindert de ontvanger het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, met € 37,72.

 

E

De eerste zin van artikel 26.1.11 wordt vervangen door ‘De ontvanger houdt de invordering aan als er een verzoekschrift is ingediend bij de Nationale ombudsman tot op dat verzoekschrift is beslist.’.

 

F

Na de derde alinea van artikel 26.2.10 wordt een alinea ingevoegd, luidende:

 

Bij het vaststellen van de nettowoonlasten, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de regeling, vermindert de ontvanger het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, met € 37,72.

Artikel II  

Dit besluit treed in werking met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2024.

Waterschap De Dommel, 3 september 2024

Het dagelijks bestuur,

secretaris,

H.J. Kielenstijn

watergraaf,

E. de Ridder

TOELICHTING  

Artikel I, onderdeel A, betreft een redactionele wijziging waarmee artikel 8.2 in lijn wordt gebracht met de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Invorderingswet 1990. Hier is geen wijziging mee beoogd.

 

Artikel I, onderdeel B, is een technische wijziging van artikel 19.1.6. De tweede zin van de eerste alinea uit deze bepaling bevat geen andere regels dan wat al in de wet is vastgelegd en kan daarom vervallen. Er is geen beleidswijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdelen C en E, betreffen redactionele wijzigingen van de artikelen 25.1.15 en 26.1.11. Hiermee is beoogd het voor de ontvanger duidelijker te maken tot wanneer hij de invordering moet aanhouden als een verzoekschrift is ingediend bij de Nationale Ombudsman. De ontvanger zal in de genoemde gevallen de invordering aanhouden vanaf het moment dat hij op de hoogte is van het feit dat er een verzoekschrift is ingediend bij de Nationale Ombudsman en dit zal duren tot op het verzoekschrift is beslist. Met de wijziging is geen beleidswijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel D introduceert artikel 25.5.6a en onderdeel F wijzigt artikel 26.2.10. Hiermee is geregeld dat bij het bepalen van de nettowoonlasten als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, rekening wordt gehouden met de verhoging van de huurtoeslag waarmee betracht wordt om de koopkracht van de laagste inkomens te verbeteren. 1

Daarmee wordt voorkomen dat deze verhoging van de huurtoeslag resulteert in een stijging van de betalingscapaciteit van de belastingschuldige waardoor het beoogde effect van inkomensondersteuning niet wordt bereikt.2 Dit wordt gedaan door bij de vaststelling van de betalingscapaciteit ten aanzien van de kwijtschelding en uitstel van betaling, de verhoging van de huurtoeslag buiten beschouwing te laten.

 

Bij het bepalen van de betalingscapaciteit van de belastingschuldige voor de kwijtschelding en uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen, wordt onder meer gekeken naar de nettowoonlasten van de belastingschuldige. De nettowoonlasten worden gezien als een aanmerking te nemen uitgave voor de belastingschuldige. Deze worden bepaald door de op de belastingschuldige drukkende huurprijs, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de Huurtoeslag (WHY), hypotheekrente (exclusief aflossing) en erfpachtcanon 3 te verminderen met de normhuur en de te ontvangen huurtoeslag of de ontvangen woonkostentoeslag.4 De normhuur betreft een bedrag dat ten minste voor rekening blijft voor de belastingschuldige en volgt uit artikel 17, tweede lid, WHT.

 

Met de lasten- en koopkrachtbesluitvorming 2024 is onder meer besloten om de huurtoeslag te verhogen met € 34,67 per maand.5 Recent is besloten – nadat gebleken was dat er een fout zat in de koopkrachtberekeningen voor 2024 – om de huurtoeslag extra te verhogen met € 3,05 per maand.6 Hierdoor is er sprake van een totale verhoging van € 37,72 per maand. Deze verhoging van de huurtoeslag dient als inkomensondersteuning en moet de koopkracht van de laagste inkomens verbeteren. Als gevolg van de verhoging worden de nettowoonlasten die in acht worden genomen bij het bepalen van de betalingscapaciteit lager en stijgt het netto-besteedbare inkomen bij gelijkblijvende omstandigheden. Door de stijging van het netto-besteedbare inkomen zal dit (sneller) boven de kosten van bestaan stijgen. Hierdoor zal de belastingschuldige over een positieve betalingscapaciteit beschikken met als gevolg dat in sommige gevallen géén recht (meer) bestaat op (volledige) kwijtschelding. De stijging zal ook leiden tot een hogere aflossingscapaciteit bij uitstel van betaling waardoor een belastingschuldige verplicht wordt om deze inkomensondersteuning aan te wenden om zijn belastingschuld (deels) af te lossen.

 

Het is onwenselijk dat de verhoging van de huurtoeslag – die bedoeld is als inkomensondersteunende maatregel om de koopkracht van de laagste inkomens te verbeteren – ervoor zorgt dat in bepaalde gevallen belastingschuldigen niet langer in aanmerking komen voor (volledige) kwijtschelding. Hierdoor zou het beoogde effect van inkomensondersteuning niet worden bereikt. Daarnaast is het onwenselijk om als gevolg van deze verhoging de hogere aflossingscapaciteit te vorderen bij uitstel van betaling. Met name nu uitstel van betaling en kwijtschelding communicerende vaten zijn en zich anders de vreemde situatie kan voordoen dat iemand beter af is met het doen van een verzoek om kwijtschelding dan een verzoek om uitstel van betaling.

Als gevolg van deze wijziging zal bij de berekening van de nettowoonlasten de normhuur – wat gezien wordt als de minimale bijdrage van een belastingschuldige – worden gecorrigeerd met de eigen bijdrage zoals dit ook gedaan wordt in de WHT. Voor 2024 betekent dit dat de normhuur, die volgt uit artikel 17, tweede lid, WHT en voor 2024 is vastgesteld op -/- € 37,72.7 Hierdoor wordt de verhoging van de huurtoeslag buiten beschouwing gelaten.

 

Artikel II regelt de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingen. De inwerkingtredingsdatum van de Leidraad Invordering 2008 van het rijk is 1 mei 2024 .8 Decentrale overheden zijn eerder opgeroepen om kwijtscheldingsverzoeken aan te houden. Als aan het besluit terugwerkende kracht wordt gegeven tot en met 1 januari 2024 dan staat buiten twijfel dat bij de afhandeling van kwijtscheldingsverzoeken die voor 1 mei 2024 zijn ingediend rekening gehouden wordt met de gecorrigeerde huurnorm.

Dit besluit is na de inwerkingtreding terstond uitgewerkt en bevat daarom geen vervalbepaling.

Naar boven