U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

ONTWERP Wijzigingsbesluit Waterschapsverordening Delfland 2024 (technische wijzigingen)

Besluit van [datum] en [datum] tot wijziging van de Waterschapsverordening Delfland (Wijzigingsbesluit Waterschapsverordening Delfland 2024 (technische wijzigingen))

 

Dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland;

 

Gelet op:

- artikel 2.8 van de Omgevingswet;

- artikel 2, aanhef en onderdeel 18, van het Delegatiebesluit Delfland 2023;

 

en

 

De Verenigde Vergadering van het Hoogheemraadschap van Delfland;

 

op voordracht van dijkgraaf en hoogheemraden van [datum], dossiernummer [nummer];

 

gelezen het positieve advies van de commissie Bestuur, Financiën en Ondersteuning;

 

Gelet op:

- de artikelen 56, 77 en 78, eerste lid, van de Waterschapswet;

- de artikelen 2.5 en 4.1 van de Omgevingswet;

- artikel 3 van het Reglement van Bestuur voor het Hoogheemraadschap van Delfland;

- afdeling 7.4 van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening;

 

Overwegende dat:

- het wenselijk is een aantal onvolkomenheden in de Waterschapsverordening Delfland te herstellen;

 

Besluiten:

Artikel I

De Waterschapsverordening Delfland en de bijbehorende toelichting worden gewijzigd zoals aangegeven in Bijlage A.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op [datum].

Artikel III

Dit besluit wordt aangehaald als Wijzigingsbesluit Waterschapsverordening Delfland 2024 (technische wijzigingen).

Toelichting behorende bij Wijzigingsbesluit Waterschapsverordening Delfland 2024 (technische wijzigingen)

 

Algemene toelichting

 

Dit wijzigingsbesluit ziet op het herstel van een aantal onvolkomenheden. Bij het werken met de Waterschapsverordening Delfland zijn verschillende verbeterpunten gesignaleerd. De wijzigingen zijn technisch van aard. Er zijn geen beleidsinhoudelijke wijzigingen beoogd.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel I

De in bijlage A aangeduide wijzigingen zijn in renvooi weergegeven. Dat wil zeggen dat zichtbaar is gemaakt welke tekst is verwijderd (in rood) of toegevoegd (in groen). Ook de algemene en artikelsgewijze toelichting bij de Waterschapsverordening Delfland wordt op enkele punten gewijzigd. Hierdoor blijft de toelichting bij de regeling actueel.

 

Er zijn verschillende redactionele en wetgevingstechnische verbeteringen aangebracht. Een aantal wijzigingen vraagt om een specifieke toelichting.

 

Wijzigingen in artikel 1.14

Er worden enkele redactionele verbeteringen aangebracht. Verduidelijkt wordt dat de regels over beperkingengebiedactiviteiten ook van toepassing zijn op vergunde maar nog niet gerealiseerde waterstaatswerken.

 

Wijzigingen in artikel 4.3

Dit artikel bevat de (aanvullende) aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit. Met enkele redactionele verbeteringen wordt verduidelijkt dat de gevraagde stabiliteitsberekening betrekking heeft op het waterstaatswerk zelf en niet op andere objecten. Bovendien is verduidelijkt dat het niet altijd nodig is een stabiliteitsberekening van de waterkering te overleggen. Dit is ter beoordeling aan het bevoegd gezag.

 

Wijzigingen in artikel 4.33

Met deze wijziging wordt geregeld dat onder bepaalde voorwaarden evenementen mogen plaatsvinden in de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte van de Delflandsedijk.

 

Wijzigingen in artikel 7.20

Dit artikel wordt aangevuld met de eis dat bij het reinigen van bouwwerken met enkel water geen visuele verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam mag plaatsvinden. Deze regel is ontleend aan artikel 3.62, vierde lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en kan in de praktijk niet worden gemist.

 

Nieuw artikel 7.20a

Dit artikel bevat een maatwerkregel in aanvulling op de regels in het Besluit activiteiten leefomgeving. Doel is te voorkomen dat bij het aanbrengen of afspuiten van scherm- of krijtmiddel op kassen visuele of thermische verontreiniging van het oppervlaktewater plaatsvindt. Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer gold dit verbod al.

 

De artikelen II en III behoeven geen toelichting.

Aldus besloten in de vergadering van [datum]

 

Dijkgraaf en hoogheemraden voornoemd,

 

De secretaris,

ir. P.C. Janssen

 

De voorzitter,

dr. P.H.W.M. Daverveldt

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van [datum]

 

De Verenigde Vergadering voornoemd,

 

De secretaris,

ir. P.C. Janssen

 

De voorzitter,

dr. P.H.W.M. Daverveldt

Bijlage A Bijlage bij artikel I

A

Artikel 1.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.2 Doelen

  • 1.

    Deze verordening is, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste; en

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem.

  • 2.

    Bij het bepaalde in het vorige lid wordt rekening gehouden met de vervulling van maatschappelijke functies door het watersysteem.

  • 3.

    Deze verordening is voorts gericht op het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken.

B

Artikel 1.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.3 Toepassingsgebied

De regels in deze verordening zijn opgesteld en worden toegepast met het oog op:

  • a.

    de taken die provinciale staten van Zuid-Holland in de verordening als, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Waterschapswet, aan Delfland hebben opgedragen;

  • b.

    overige taken met betrekking tot de fysieke leefomgeving die bij of krachtens de wet aan Delfland zijn opgedragen.

C

Artikel 1.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.9 Sluiting coupures en sluizen; beperking schutten scheepvaart

  • 1.

    Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen de eigenaren en beheerders van in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen gelasten om die onmiddellijk op de door dijkgraaf en hoogheemraden bepaalde wijze te sluiten en gesloten te houden.

  • 2.

    Een last als bedoeld in het vorige lid wordt slechts opgelegd als tijdelijke bescherming van een of meer doelen van deze verordening.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, kunnen dijkgraaf en hoogheemraden de eigenaren van in waterkeringen voorkomende sluizen, beperkingen gelasten, al dan niet onmiddellijk, aan het schutten van de scheepvaart. Het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Een last als bedoeld in het eerste of het derde lid wordt opgelegd hetzij voor een daarbij bepaalde duur, die kan worden verlengd op de in het tweede lid genoemde grond, hetzij voor onbepaalde duur.

  • 5.

    Een last als bedoeld in het eerste lid of het derde lid wordt beëindigd, zodra de aanleiding voor de tijdelijke bescherming die die last beoogt te bieden zich naar oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden niet langer voordoet.

  • 6.

    Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit tot oplegging van de last als, bedoeld in het eerste of het derde lid, niet kan worden afgewacht, kan de last mondeling worden verstrekt, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit tot oplegging van die last op schrift gesteld en bekend gemaakt.

D

Artikel 1.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.14 Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn

Voor waterstaatswerken, voorgenomen waterstaatswerken daaronder begrepen, die op grond van een projectbesluit of een omgevingsvergunning zijn of worden aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de geometrische begrenzing, wordt voor het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk uitgegaan van de begrenzing aangegeven in het projectbesluit of de omgevingsvergunning.

E

Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.2 Normen veiligheid polderkaden

  • 1.

    Voor polderkaden geldt de overschrijdingskans per jaar als, bedoeld in bijlage 2.

  • 2.

    Als het leggerprofiel van een polderkade, of een gedeelte daarvan, correspondeert met een hoger beschermingsniveau dan het beschermingsniveau als, bedoeld in lid 1het eerste lid, dan is de norm gelijk aan dat hogere beschermingsniveau.

F

Artikel 3.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning, toestemming gelijkwaardige maatregel en maatwerkvoorschrift

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4.3, 5.3, 6.3, 7.4, 8.3, 9.3 en 11.3 verstrekt de aanvrager om een omgevingsvergunning ten minste de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      een beschrijving van de wateractiviteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;

    • b.

      het telefoonnummer van de aanvrager;

    • c.

      het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • d.

      een aanduiding van de begrenzing van de locatie waarop de wateractiviteit wordt verricht;

    • e.

      als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, woon- of kantooradres en telefoonnummer van de gemachtigde; en

    • f.

      als de aanvraag elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de aanvrager en, in voorkomend geval, de gemachtigde.

  • 2.

    Het bepaalde in het vorige lid is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen. De aanvrager om een dergelijke toestemming verstrekt voorts gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel tenminste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag om het stellen van een maatwerkvoorschrift. De aanvrager om een dergelijk maatwerkvoorschrift vermeldt voorts het met het maatwerkvoorschrift beoogde resultaat.

  • 4.

    Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag om een wijziging of een intrekking van een omgevingsvergunning, een toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen of het stellen van een maatwerkvoorschrift.

G

Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.3 Vergunningvoorschriften

  • 1.

    Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.

  • 2.

    De voorschriften en beperkingen als, bedoeld in het vorige lid, hebben uitsluitend betrekking op de doelen genoemd in artikel 1.2.

H

Artikel 3.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.9 Besluit kwaliteit leefomgeving

  • 1.

    Het verlenen van een omgevingsvergunning of het verrichten van een wateractiviteit die in deze verordening is vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma's, de regionale waterprogramma's, de stroomgebiedsbeheerplannen, de overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma die betrekking hebben of dat betrekking heeft op een KRW-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden als, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn als, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgevingdat besluit;

    • b.

      de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluithet Besluit kwaliteit leefomgeving niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn als, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgevingdat besluit; en

    • c.

      een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving niet wordt bereikt.

  • 2.

    Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing:

    • a.

      voor zover dit betrekking heeft op een omgevingswaarde als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als het niet voldoen aan die omgevingswaarde wordt veroorzaakt door een buiten Nederland gelegen verontreinigingsbron en toepassing is gegeven aan artikel 2.17, derde lid, in verbinding met het eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgevingdat besluit; of

    • b.

      als het niet voldoen aan een omgevingswaarde of het niet bereiken van een goed ecologisch potentieel of een minder strenge doelstelling het gevolg is van:

      • 1.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een KRW-oppervlaktewaterlichaam of wijzigingen in de stand van een grondwaterlichaam; en

      • 2.

        toepassing is gegeven aan artikel 2.17, vierde lid, in verbinding met het eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 3.

    Het verlenen van een omgevingsvergunning of het verrichten van een wateractiviteit die in deze verordening is vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische ecologische toestand van KRW-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen als, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 4.

    In afwijking van het vorige lid kan een omgevingsvergunning worden verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op:

    • 1.

      nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een KRW-oppervlaktewaterlichaam;

    • 2.

      wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of

    • 3.

      het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een KRW-oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op:

      • 1º.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een KRW-oppervlaktewaterlichaam;

      • 2º.

        wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of

      • 3º.

        nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling, voor zover het gaat om de achteruitgang van een zeer goede toestand van een KRW-oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand;

    • b.

      aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de Kaderrichtlijn Water is voldaan; en

    • c.

      de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.

I

Artikel 4.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.2 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

  • 1.

    Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.1 is verplicht als:

    • a.

      de beperkingengebiedactiviteit plaats vindt in het kader van:

      • 1.

        de uitvoering van onderhoud aan een waterstaatswerk door of in opdracht van degene die daartoe verplicht is op grond van de Legger Delfland en het waterstaatswerk naar ligging, aard en constructie niet wordt gewijzigd;

      • 2.

        inspectie of toezicht door of vanwege Delfland; of

      • 3.

        de uitvoering van een door dijkgraaf en hoogheemraden vastgesteld projectbesluit door of in opdracht van Delfland; of

    • b.

      aan de beperkingengebiedactiviteit regels zijn gesteld in de artikelen 4.8 tot en met 4.35 en de beperkingengebiedactiviteit aan die regels voldoet.

  • 2.

    Het bepaalde in het vorige lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing, indien de betreffende beperkingengebiedactiviteit fysiek of functioneel een samenstel vormt met een of meer activiteiten waarvoor op grond van deze verordening, of waarvoor op grond van het bepaalde in of krachtens de wet, een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit is vereist.

J

Artikel 4.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

  • 1.

    De aanvrager om een omgevingsvergunning legt ten minste over bij zijn aanvraag:

    • a.

      een omschrijving van de activiteit;

    • b.

      een verklaring of het een nieuwe aanvraag of het wijzigen van een bestaande vergunning betreft;

    • c.

      een omschrijving van de reden van de werkzaamheden;

    • d.

      een situatietekening van de werkzaamheden; en

    • e.

      de startdatum en de einddatum van de werkzaamheden.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een steiger of vlonder tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de lengte en breedte van de steiger of vlonder;

    • b.

      de hoogte van de steiger of vlonder ten opzichte van het waterpeil; en

    • c.

      een constructietekening.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid wordt voor het plaatsen, wijzigen, houden of verwijderen van een afmeerpaal tevens een constructietekening verstrekt.

  • 4.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een brug tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de lengte en breedte van de brug;

    • b.

      de hoogte van de brug ten opzichte van het waterpeil en maaiveld;

    • c.

      een omschrijving van de afwerking en de inrichting van de taluds, oevers en brughoofden.

    • d.

      een constructietekening; en

    • e.

      bij aanleg, wijzigen of houden van een brug in, op, boven, over of onder een waterkering: stabiliteitsberekeningenzo nodig een stabiliteitsberekening van de waterkering.

  • 5.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een oeverbescherming tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een constructietekening van bijbehorende oeverbescherming;

    • b.

      een berekening waaruit blijkt dat de oppervlakte van het oppervlaktewaterlichaam waar oeverbescherming wordt gerealiseerd minimaal gelijk is aan de huidige oppervlakte van het oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      bij aanleg, wijzigen of houden van een damwand in, op, boven, over of onder een waterkering: stabiliteitsberekeningenzo nodig een stabiliteitsberekening van de waterkering.

  • 6.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid wordt voor het plaatsen, wijzigen, houden of verwijderen van straatmeubilair tevens een werkplan verstrekt.

  • 7.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een kabel tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de aanlegwijze of verwijderwijze van de kabel tijdens de werkzaamheden;

    • b.

      een omschrijving van het type kabel;

    • c.

      bij een waterkering, de bijhorende beschermingszone en profiel van vrije ruimte: een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering;

    • d.

      bij het kruisen van een waterkering bij aanleg met een gestuurde boring: een boorplan met een beschrijving van de boring en de bepaling van het in- en uittredepunt conform de NEN 3650-serie; en

    • e.

      bij het onderlangs kruisen van een primair water met een kabel: gegevens waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de criteria in de NEN 3650-serie en NEN 3651.

  • 8.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een leiding of mantelbuis tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de aanlegwijze of verwijderwijze van de leiding en/of mantelbuis tijdens de werkzaamheden;

    • b.

      een omschrijving van het type leiding en/of type mantelbuis;

    • c.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering;

    • d.

      bij het onderlangs kruisen van een primair water met een leiding of mantelbuis: gegevens waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de criteria in de NEN 3650-serie en NEN 3651; en

    • e.

      bij het kruisen van een waterkering bij aanleg met een gestuurde boring: een boorplan met een beschrijving van de boring en de bepaling van het in- en uittredepunt conform de NEN 3650-serie.

  • 9.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het plaatsen, wijzigen, houden of verwijderen van een hek, schutting of veekerende voorziening tevens een werkplan verstrekt.

  • 10.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een (bouw)werk tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een constructietekening van bijbehorende werken;

    • b.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering; en

    • c.

      bij aanleg, wijzigen of houden van een werk in, op, boven, over of onder een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte: stabiliteitsberekeningenzo nodig een stabiliteitsberekening van de waterkering.

  • 11.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanbrengen, houden of verwijderen van de beplanting tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een omschrijving van de soort beplanting; en

    • b.

      een werkplan hoe de beplanting wordt aangebracht of verwijderd.

  • 12.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het beweiden tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de diersoorten die worden gehouden op de waterkering; en

    • b.

      het aantal dieren per hectare dat wordt gehouden op de waterkering.

  • 13.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het voorbereiden of houden van evenementen tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een werkplan;

    • b.

      een omschrijving van het gebruikte materieel en materiaal; en

    • c.

      bij een waterkering: het gewicht van het materieel en materiaal.

  • 14.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een werkplan; en

    • b.

      een omschrijving en het gewicht van het gebruikte materieel.

  • 15.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het graven in de bodem, waterbodem of van een proefsleuf tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering; en

    • b.

      een werkplan.

  • 16.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het dempen en graven tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een constructietekening met daarop profielen van de nieuwe en bestaande situatie;

    • b.

      een tekening met daarop in vierkante meters aangegeven:

      • 1.

        het oppervlaktewaterlichaam dat wordt gegraven; en

      • 2.

        het oppervlaktewaterlichaam dat wordt gedempt.

    • c.

      een berekening waaruit blijkt dat de oppervlakte van het oppervlaktewaterlichaam dat wordt gegraven minimaal gelijk is aan de oppervlakte van het oppervlaktewaterlichaam dat wordt gedempt; en

    • d.

      de gebruikte materialen voor het dempen.

  • 17.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het plaatsen, wijzigen, houden en verwijderen van een dam met of zonder duiker tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de lengte van de dam;

    • b.

      de breedte van de dam;

    • c.

      de vorm van de duiker;

    • d.

      een omschrijving van het materiaal van de duiker;

    • e.

      een omschrijving van de lengte, breedte en hoogte van de duiker;

    • f.

      een constructieberekening van de dam;

      een berekening waaruit blijkt hoe de diameter van de duiker is bepaald;

    • g.

      een constructietekening van de dam. en duiker ten opzichte van het waterpeil;

    • h.

      een berekening waaruit blijkt dat de oppervlakte van het oppervlaktewaterlichaam dat wordt gegraven minimaal gelijk is aan de oppervlakte van het oppervlaktewaterlichaam dat wordt gedempt.

  • 18.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het uitvoeren van overige activiteiten tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering;

    • b.

      bij een waterkering: stabiliteitsberekeningenzo nodig een stabiliteitsberekening van de waterkering; en

    • c.

      een werkplan met de relevante maatvoering.

  • 19.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het plaatsen, wijzigen, houden en verwijderen van een natte ecologische zone tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een omschrijving van de te realiseren flora;

    • b.

      een omschrijving van het type natte ecologische zone;

    • c.

      een vegetatiekaart ten behoeve van de natte ecologische zone; en

    • d.

      een profielschets van de natte ecologische zone.

  • 20.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het wijzigen van het waterpeil tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een omschrijving van de peilverhoging of peilverlaging ten opzichte van het door de waterbeheerder gehanteerde peil;

    • b.

      een constructietekening van bijbehorende werken, zoals pomp, inlaat, stuw, bemalen of drainage;

    • c.

      de maximale pompcapaciteit in m3/uur;

    • d.

      een rapport met de noodzaak en gevolgen van de peilwijziging voor de waterhuishouding en voor eventuele derden; en

    • e.

      een tekening van de begrenzing van het gebied waarop de waterpeil wijziging van invloed is.

  • 21.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het plaatsen, wijzigen, houden of verwijderen van strandbebouwing tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een werkplan; en

    • b.

      een constructietekening.

  • 22.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het plaatsen, wijzigen, houden en verwijderen van een waterstaatswerk tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      dwarsdoorsnedetekeningen met de bestaande en nieuwe situatie van de werkzaamheden;

    • b.

      stabiliteitsberekeningen; en

      zo nodig een stabiliteitsberekening van de waterkering; en

    • c.

      een werkplan.

K

Artikel 4.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.8 Aanleggen, wijzigen en houden steiger of vlonder

  • 1.

    Het aanleggen, wijzigen en houden van een steiger of vlonder is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2.

    In, boven of over een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de steiger of vlonder niet in, boven of over een natte ecologische zone en aangrenzende beschermingszone;

    • b.

      is de kortste afstand tussen de steiger of vlonder en een gemaal minimaal 50 meter;

    • c.

      is de kortste afstand tussen de steiger of vlonder en een lozingspunt minimaal 10 meter;

    • d.

      is de kortste afstand tussen de steiger of vlonder en een stuw, duiker, keerschot of inlaat minimaal 10 meter;

    • e.

      is de kortste afstand tussen de steiger of vlonder en een naastgelegen steiger of vlonder of bestaande afmeerpaal minimaal 2,0 meter;

    • f.

      is in een oppervlaktewaterlichaam de afstand tussen het laagste punt van de steiger of vlonder, palen niet meegerekend, en het hoogste schouwpeil minimaal 0,35 meter;

    • g.

      is de afmeting van de steiger of vlonder haaks gemeten vanaf de oeverlijn maximaal 1,50 meter;

    • h.

      is de afmeting van de steiger of vlonder haaks gemeten vanaf de oeverlijn maximaal 1/8 van de waterbreedte; en

    • i.

      is de afmeting van de steiger of vlonder parallel aan de oeverlijn maximaal 6,0 meter.

  • 3.

    In, op, boven of over een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de steiger of vlonder niet in, boven of over de kruin of het buitentalud boven het waterpeil;

    • b.

      wordt de steiger of vlonder trillingsvrij aangelegd;

    • c.

      wordt de steiger of vlonder zonder gronduitspoeling aangelegd; en

    • d.

      wordt of is voorafgaand over de gehele lengte van de steiger of vlonder in de doorgaande oeverlijn een oeverbescherming aangelegd en in stand gehouden.

  • 4.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36.

L

Artikel 4.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.10 Plaatsen, wijzigen en houden afmeerpaal

  • 1.

    Het plaatsen, wijzigen en houden van een afmeerpaal is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2.

    In een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      staat de afmeerpaal niet in een natte ecologische zone en aangrenzende beschermingszone;

    • b.

      is de afstand tussen de afmeerpaal en een gemaal minimaal 50 meter;

    • c.

      is de afstand tussen de afmeerpaal en een lozingspunt minimaal 10 meter;

    • d.

      is de afstand tussen de afmeerpaal en een stuw, duiker, keerschot of inlaat minimaal 10 meter;

    • e.

      is de kortste afstand tussen de afmeerpaal en een bestaande steiger, vlonder of afmeerpaal minimaal 2,0 meter;

    • f.

      is de afstand tussen de afmeerpaal en de oeverlijn maximaal 1,5 meter; en

    • g.

      is de afstand tussen de afmeerpaal en de oeverlijn maximaal 1/8 van de waterbreedte.

  • 3.

    In of op een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      staat de afmeerpaal niet in, boven of over het buitentalud of de kruin;

    • b.

      wordt de afmeerpaal trillingsvrij geplaatst;

    • c.

      wordt de afmeerpaal zonder gronduitspoeling geplaatst; en

    • d.

      wordtis tussen de afmeerpalen in de doorgaande oeverlijn achter de afmeerpaal een oeverbescherming aangelegd en in stand gehouden.

  • 4.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36.

M

Artikel 4.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.12 Aanleggen, wijzigen en houden brug

  • 1.

    Het aanleggen, wijzigen en houden van een brug is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2.

    In, boven of over een bergingsgebied, secundair water of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de brug niet in, boven of over een natte ecologische zone;

    • b.

      ligt de onderkant van de brug over secundair water minimaal 0,5 meter boven het schouwpeil;

    • c.

      is de breedte van de brug tussen de doorgaande oeverlijnen maximaal 4 meter;

    • d.

      is de afstand van de brug tot een naastgelegen brug minimaal 5 meter;

    • e.

      is de afstand van de brug tot een naastgelegen ondersteunend kunstwerk minimaal 5 meter;

    • f.

      heeft de brug geen steunpunten tussen de doorgaande oeverlijnen; en

    • g.

      worden maatregelen genomen om te voorkomen dat de oever erodeert of instort.

  • 3.

    De brug wordt niet aangelegd en niet gehouden in, op, boven of over een:

  • 4.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36.

N

Paragraaf 4.2.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 4.2.6 Kabels

Artikel 4.18 Aanleggen, wijzigen en houden kabel

  • 1.

    Het aanleggen, wijzigen en houden van een kabel is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het elfdetwaalfde lid.

  • 2.

    Bij het doorvoeren en houden van kabels door bestaande mantelbuizen moeten deze mantelbuizen voldoen aan NEN 3650-serie en NEN 3651.

  • 3.

    In, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de kabel niet in lengterichting in, op, boven, over, of ondervan het oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      ligt de kabel minimaal 1,30 meter onder de leggerdiepte; en

    • c.

      ligt de kabel bij ophanging aan een brug niet lager dan de onderkant van de brug; en

    • dc.

      wordt de kabel onder het oppervlaktewaterlichaam met een sleufloze techniek aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in het derde lid, overonder b, ligt de kabel in of onder een oppervlaktewaterlichaam waar met motorvaartuigen mag worden gevaren, zoals vastgelegd in de Vaarverordening Delfland, ligt de kabel minimaal 2 meter onder de leggerdiepte.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in het derde lid, onder b en c, ligt de kabel bij ophanging aan een brug niet lager dan de onderkant van de brug.

  • 56.

    In of onder een waterkering, bijbehorende beschermingszones, bijbehorend profiel van vrije ruimte of bijbehorende ondersteunende kunstwerken:

    • a.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag met de vrijgekomen grond gedicht;

    • b.

      wordt de ontgraven grond in de oorspronkelijke laag teruggebracht;

    • c.

      worden in het waterstaatswerk na afronding van de werkzaamheden de grondsoorten laagsgewijs verdicht;

    • d.

      wordt na afronding van de werkzaamheden de bekleding van de waterkering volledig en erosiebestendig hersteld; en

    • e.

      worden alle zakkingen en zettingen van de waterkering hersteld die door het werk ontstaan.

  • 67.

    In of onder de zeewering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte ligt de kabel in de landwaartse beschermingszone, of binnen stedelijk gebied in het waterstaatswerk.:

    • a.

      in de landwaartse beschermingszone; of

    • b.

      binnen stedelijk gebied in het waterstaatswerk.

  • 78.

    In of onder een regionale waterkering of een polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      is de kabel geen hoogspanningskabel;

    • b.

      ligt de kabel in de waterkering of bijbehorend profiel van vrije ruimte haaks op de waterkering;

    • c.

      is in de waterkering de afstand tussen de onderkant van de kabel en het maaiveld maximaal 0,80 meter,; en

    • d.

      wordt de kabel in de waterkering in een sleuf aangelegd.

  • 89.

    In afwijking van het bepaalde in het achtste lid, onder b, kan een kabel bedoeld voor het openbare verlichtingsnetwerk in de lengterichting van de waterkering liggen:

    • a.

      in of nabij de binnenkruinlijn; of

    • b.

      als de binnenkruinlijn niet mogelijk is, buiten het leggerprofiel in of nabij de buitenkruinlijn.

  • 910.

    In afwijking van het bepaalde in het achtste lid kan de kabel ook worden aangelegd met een gestuurde boring waarbij:

    • a.

      de punten van intrede en uittrede buiten de waterkering en de bijbehorende beschermingszones liggen;

    • b.

      de kabel minimaal 10,0 meter onder de kruin van de waterkering ligt;

    • c.

      de diameter van de kabel niet groter is dan 63 mm; en

    • d.

      een in onbruik geraakt boorgat waterdicht wordt opgevuld.

  • 1011.

    In, over, onder of naast een duiker of een inlaat is de afstand tussen de kabel en de duiker of inlaat minimaal 0,20 meter.

  • 1112.

    De kabel wordt niet aangelegd en niet gehouden in, op, door, over of onder:

  • 1213.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36 indien de activiteit uitgevoerd wordt in een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte.

Artikel 4.19 Verwijderen kabel

  • 1.

    Het verwijderen van een kabel is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het zevende lid.

  • 2.

    In of onder een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de kabel niet in lengterichting in, op, boven, over, of ondervan het oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      ligt de kabel minimaal 1,30 meter onder de leggerdiepte;.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, overonder b, ligt de kabel in of onder een oppervlaktewaterlichaam waar met motorvaartuigen mag worden gevaren, zoals vastgelegd in de Vaarverordening Delfland, ligt de kabel minimaal 2 meter onder de leggerdiepte.

  • 4.

    In of onder een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      worden ontgravingen aan het einde van elke werkdag met de vrijgekomen grond gedicht;

    • b.

      wordt de ontgraven grond in de oorspronkelijke laag teruggebracht;

    • c.

      worden in de waterkering na afronding van de werkzaamheden de grondsoorten laagsgewijs verdicht;

    • d.

      wordt na afronding van de werkzaamheden de bekleding van de waterkering volledig en erosiebestendig hersteld; en

    • e.

      worden alle zakkingen en zettingen van de waterkering hersteld die door het werk ontstaan.

  • 5.

    In of onder een regionale waterkering of een polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de kabel haaks op de waterkering; en

    • b.

      heeft in de waterkering een ontgraving een diepte van maximaal 0,8 meter onder het maaiveld.

  • 6.

    In, over, onder of naast een duiker of een inlaat is de afstand tussen de kabel en de duiker of inlaat minimaal 0,20 meter.

  • 7.

    De kabel wordt niet verwijderd uit, van of onder:

  • 8.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36 indien de activiteit uitgevoerd wordt in een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte.

O

Paragraaf 4.2.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 4.2.7 Leidingen en mantelbuizen

Artikel 4.20 Aanleggen, wijzigen en houden leiding of mantelbuis

  • 1.

    Het aanleggen, wijzigen en houden van een leiding of mantelbuis is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het negende lid.

  • 2.

    In, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de leiding of mantelbuis niet in lengterichting in, op, boven, over, of ondervan het oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      ligt de leiding of mantelbuis minimaal 1,30 meter onder de leggerdiepte;

    • c.

      ligt de leiding of mantelbuis bij ophanging aan een brug niet lager dan de onderkant van de brug; en

    • dc.

      voldoet de leiding of mantelbuis aan de NEN 3650-serie; en

    • ed.

      wordt de leiding of mantelbuis onder het oppervlaktewaterlichaam met een sleufloze techniek aangelegd.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, overonder b, ligt de leiding of mantelbuis in of onder een oppervlaktewaterlichaam waar met motorvaartuigen mag worden gevaren, zoals vastgelegd in de Vaarverordening Delfland, ligt de leiding of mantelbuis minimaal 2 meter onder de leggerdiepte.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, onder b en d, ligt de leiding of mantelbuis bij ophanging aan een brug niet lager dan de onderkant van de brug.

  • 45.

    In of onder een waterkering, bijbehorende beschermingszones, bijbehorend profiel van vrije ruimte of bijbehorende ondersteunende kunstwerken:

    • a.

      is de bedrijfsdruk in de leiding of mantelbuis maximaal 3 bar;

    • b.

      heeft de leiding of mantelbuis een uitwendige diameter van maximaal 110 millimeter;

    • c.

      voldoet de leiding of mantelbuis aan de NEN 3650 serie;

    • d.

      heeft een leiding voor gas of vloeistof bij het toepassen van een sleufloze techniek een mantelbuis als tweede gas- of vloeistofkering;

    • e.

      is een mantelbuis aan beide zijden blijvend waterdicht afgewerkt;

    • f.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag met de vrijgekomen grond gedicht;

    • g.

      wordt de ontgraven grond in de oorspronkelijke laag teruggebracht;

    • h.

      worden in het waterstaatswerk na afronding van de werkzaamheden de grondsoorten laagsgewijs verdicht;

    • i.

      wordt na afronding van de werkzaamheden de bekleding van de waterkering volledig en erosiebestendig hersteld.; en

    • j.

      worden alle zakkingen en zettingen van de waterkering hersteld die door het werk ontstaan.

  • 56.

    In of onder zeewering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de leiding of mantelbuis in het waterstaatswerk binnen stedelijk gebied; en

    • b.

      wordt de leiding of mantelbuis met een andere techniek dan boogboring aangelegd.

  • 67.

    In of onder een regionale waterkering of een polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de leiding of mantelbuis haaks op de waterkering;

    • b.

      is in de waterkering de afstand tussen de onderkant van de leiding of mantelbuis en het maaiveld maximaal 1,0 meter; en

    • c.

      wordt de leiding of mantelbuis in de waterkering in een sleuf aangelegd.

  • 78.

    In, over, onder of naast een duiker of een inlaat:

    • a.

      is de afstand tussen de leiding of mantelbuis en de duiker of inlaat minimaal 0,20 meter; en

    • b.

      voldoet de leiding of mantelbuis aan de NEN 3650 serie.

  • 89.

    De leiding of mantelbuis wordt niet aangelegd en niet gehouden in, op, door, over of onder:

  • 910.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36 indien de activiteit uitgevoerd wordt in een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte.

Artikel 4.21 Verwijderen leiding of mantelbuis

  • 1.

    Het verwijderen van een leiding of mantelbuis is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het zevende lid.

  • 2.

    In of onder een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de leiding of mantelbuis niet in lengterichting in, op, boven, over, of ondervan het oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      ligt de leiding of mantelbuis minimaal 1,30 meter onder de leggerdiepte;.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, overonder b, ligt de leiding of mantelbuis, in of onder een oppervlaktewaterlichaam waar met motorvaartuigen mag worden gevaren, zoals vastgelegd in de Vaarverordening Delfland, ligt de leiding of mantelbuis minimaal 2 meter onder de leggerdiepte.

  • 4.

    In of onder een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      heeft de leiding of mantelbuis een uitwendige diameter van maximaal 110 millimeter;

    • b.

      worden ontgravingen aan het einde van elke werkdag met de vrijgekomen grond gedicht;

    • c.

      wordt de ontgraven grond in de oorspronkelijke laag teruggebracht;

    • d.

      worden in het waterstaatswerk na afronding van de werkzaamheden de grondsoorten laagsgewijs verdicht;

    • e.

      wordt na afronding van de werkzaamheden de bekleding van de waterkering volledig en erosiebestendig hersteld; en

    • f.

      worden alle zakkingen en zettingen van de waterkering hersteld die door het werk ontstaan.

  • 5.

    In of onder een regionale waterkering of polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de leiding of mantelbuis haaks op de waterkering; en

    • b.

      heeft in het waterstaatswerk een ontgraving een diepte van maximaal 1,0 meter onder het maaiveld.

  • 6.

    In, over, onder of naast een duiker of een inlaat is de afstand tussen de leiding of mantelbuis en de duiker of inlaat minimaal 0,20 meter.

  • 7.

    De leiding of mantelbuis wordt niet verwijderd uit, van of onder:

  • 8.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36 indien de activiteit uitgevoerd wordt in een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte.

P

Artikel 4.28 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.28 Aanleggen, wijzigen en houden werk

Q

Artikel 4.30 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.30 Aanbrengen en houden beplanting

  • 1.

    Het aanbrengen en houden van beplanting is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het negendetiende lid.

  • 2.

    In een bergingsgebied of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      staat de beplanting niet in een beschermingszone grenzend aan een natte ecologische zone; en

    • b.

      bestaat de beplanting niet uit bomen of struiken.

  • 3.

    In een waterkering of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      is de hart-op-hart afstand tussen bomen minimaal 15 meter; en

    • b.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag gedicht met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 4.

    In, op, boven, over of onder de zeewering of bijbehorende beschermingszone wordt de beplanting aangelegd of gehouden:

    • a.

      in de landwaartse beschermingszone; of

    • b.

      binnen stedelijk gebied in het waterstaatswerk.

  • 45.

    In de beschermingszone of het profiel van vrije ruimte van de Delflandsedijk:

    • a.

      is de afstand tussen het waterstaatswerk en het hart van een boom minimaal 3 meter; en

    • b.

      is de afstand tussen het waterstaatswerk en het hart van een struik minimaal 1,5 meter.

  • 56.

    In of op een niet verheelde of niet aangeheelde regionale waterkering of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      staat de beplanting niet in, boven of over het buitentalud, de kruin of het binnentalud;

    • b.

      is de afstand landwaarts tussen de teenlijn en het hart van een boom minimaal 7 meter;

    • c.

      is de afstand landwaarts tussen de teenlijn en het hart van een struik minimaal 6 meter;

    • d.

      is in een voorland de afstand tussen de buitenkruinlijn en het hart van een boom minimaal 3 meter; en

    • e.

      is in een voorland de afstand tussen de buitenkruinlijn en het hart van een struik minimaal 1,5 meter.

  • 67.

    In of op een verheelde, aangeheelde of aangevulde regionale waterkering of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      staat de beplanting niet in, op, boven of over het buitentalud;

    • b.

      is de afstand landwaarts tussen de buitenkruinlijn en het hart van een boom minimaal 7 meter;

    • c.

      is de afstand landwaarts tussen de buitenkruinlijn en het hart van een struik minimaal 3,5 meter;

    • d.

      is in een voorland de afstand tussen de buitenkruinlijn en het hart van een boom minimaal 3 meter; en

    • e.

      is in een voorland de afstand tussen de buitenkruinlijn en het hart van een struik minimaal 1,5 meter.

  • 78.

    In of op een niet verheelde of niet aangeheelde polderkade of landscheiding of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      staat de beplanting niet in, boven of over het buitentalud, de kruin of het binnentalud; en

    • b.

      is de afstand landwaarts tussen de teenlijn en het hart van een boom of struik minimaal 6 meter.

  • 89.

    In of op een verheelde, aangeheelde of aangevulde polderkade of landscheiding of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      staat de beplanting in of op de aanheling;

    • b.

      is de afstand landwaarts tussen de buitenkruinlijn en het hart van een boom minimaal 6 meter; en

    • c.

      is de afstand landwaarts tussen de buitenkruinlijn en het hart van een struik minimaal 4 meter.

  • 910.

    De beplanting wordt niet aangebracht en niet gehouden in, op, boven of over:

R

Artikel 4.33 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.33 Voorbereiden en houden evenement

  • 1.

    Het voorbereiden en houden van een evenement is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het derdevijfde lid.

  • 2.

    In, op, boven, over of onder de zeewering vindt het evenement plaats binnen stedelijk gebied.

  • 23.

    In, op, boven, over of onder de beschermingszone van de zeewering:

    • a.

      vindt het evenement plaats op het strand;

    • b.

      vindt het evenement plaats in de periode van 1 maart tot en met 1 november;

    • c.

      duurt het evenement maximaal drie maanden;

    • d.

      is de afstand tussen tijdelijke werken en de duinvoet minimaal 2 meter;

    • e.

      is het vloeroppervlak van tijdelijke werken maximaal 20 vierkante meter;

    • f.

      wordt niet ontgraven; en

    • g.

      is het evenement geen gemotoriseerd evenement.

  • 4.

    In, op, boven of over de beschermingszone en profiel van vrije ruimte van de Delflandsedijk:

    • a.

      vindt het evenement plaats in de periode van 1 maart tot en met 1 november;

    • b.

      duurt het evenement maximaal drie maanden;

    • c.

      is het vloeroppervlak van tijdelijke werken maximaal 20 vierkante meter;

    • d.

      wordt niet ontgraven; en

    • e.

      is het evenement geen gemotoriseerd evenement.

  • 35.

    Het evenement wordt niet voorbereid en niet gehouden in, op, boven, over of onder:

S

Artikel 5.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.1 Omgevingsvergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, of water in de bodem te brengen ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening.

  • 2.

    Het verbod als, bedoeld in het vorige lid, geldt niet voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in artikel 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

T

Artikel 5.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De aanvrager om een omgevingsvergunning legt ten minste over bij zijn aanvraag:

  • a.

    een opgave van het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

  • b.

    het aantal in te richten putten;

  • c.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

  • d.

    de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • e.

    de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

  • f.

    de capaciteit van de pomp in m3 per uur per put;

  • g.

    de hoeveelheid watergrondwater in m3 per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

  • h.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • i.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

  • j.

    als het gaat om het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater in samenhang met het onttrekken van grondwater:

    • 1.

      de hoeveelheid water in m3 per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

    • 2.

      de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

    • 3.

      een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

    • 4.

      de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

    • 5.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

U

Artikel 5.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.4 Beoordelingsregel onttrekken grondwater (met of zonder infiltratie)

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door middel van een daarvoor bedoelde voorziening wordt alleen verleend als de wateronttrekkingsactiviteit verenigbaar is met de dragende functie van het watersysteem.

  • 2.

    De aangevraagde activiteit mag er in ieder geval niet toe leiden dat:

    • a.

      de doelstelling van ombuiging van significante en aan en aanhoudend stijgende trends als, bedoeld in artikel 4.17 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt; en

    • b.

      de doelstelling van het voorkomen van de achteruitgang en het streven naar verbetering van de kwaliteit van water bestemd voor menselijke consumptie, bedoeld in artikel 4.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

V

Artikel 5.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.5 Beoordelingsregels infiltratie water in samenhang met onttrekken grondwater

  • 1.

    Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening wordt in acht genomen dat:

    • a.

      er geen gevaar is voor verontreiniging van het grondwater;

    • b.

      als in het water dat in de bodem wordt gebracht stoffen voorkomen die zijn vermeld in bijlage XIX, onder A, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, de concentraties van die stoffen lager zijn dan de concentraties die in die bijlage, onder A, voor die stoffen is aangegeven; en

    • c.

      als het water dat in de bodem wordt gebracht stoffen voorkomen die zijn vermeld in bijlage XIX, onder B, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, die niet tevens zijn vermeld onder A in die bijlage, zowel de hoeveelheden als de concentraties van die stoffen zodanig gering zijn, dat gevaar voor verslechtering van de kwaliteit van het grondwater is uitgesloten.; en

    • d.

      het in de bodem brengen van water plaatsvindt in hetzelfde watervoerende pakket als van waaruit het onttrokken wordt.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1het eerste lid, onder b, kan in de omgevingsvergunning voor een of meer stoffen een hogere concentratie worden toegestaan gedurende een in die omgevingsvergunning vastgestelde periode als:

    • a.

      de bodemgesteldheid of de bodemsoort zodanig is dat, ondanks die hogere concentratie of concentraties, geen gevaar bestaat voor verontreiniging van het grondwater; of

    • b.

      aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden die het gevaar voor verontreiniging van het grondwater, dat ontstaat door die hogere concentratie of concentraties, opheffen.

W

Artikel 5.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.7 Vergunningvoorschriften

  • 1.

    Tot de voorschriften als, bedoeld in artikel 3.3, die aan een omgevingsvergunning kunnen worden verbonden, behoren in ieder geval:

    • a.

      een voorschrift als bedoeld in artikel 5.5, tweede lid, onder b;

    • b.

      de verplichting tot een stapsgewijze vermindering van de vergunde wateronttrekkingsactiviteit op de in het voorschrift aangegeven wijze, alvorens die activiteit te staken; en

    • c.

      voorschriften, als bedoeld in artikel 5.21.

  • 2.

    Aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, worden voorschriften verbonden over:

    • a.

      de kwaliteit van het in de bodem te brengen water;

    • b.

      de beheersing van de hydrologische situatie;

    • c.

      de beëindiging van het in de bodem brengen van water; en

    • d.

      de controle van de kwaliteit van het grondwater.

  • 3.

    Een voorschrift als bedoeld in het tweede lid, onder a, houdt in ieder geval in dat geen gevaar bestaat voor verontreiniging van het grondwater, en kan mede inhouden dat voorschriften worden gesteld die inbreng van verontreinigende stoffen naar het grondwater voorkomen of beperken.

  • 4.

    Een voorschrift als bedoeld in het tweede lid, onder b, houdt in ieder geval in dat verspreiding van het in de bodem te brengen water zo veel mogelijk wordt beheerst, om het in de bodem te brengen water grotendeels weer te onttrekken.

  • 5.

    Een voorschrift als bedoeld in het tweede lid, onder c, houd in ieder geval in dat de gevolgen van het in de bodem brengen van water voor de kwaliteit van de bodem geëvalueerd worden, gevolgd door een planmatige aanpak van de beëindiging van de activiteit en het opheffen van eventuele nadelige gevolgen van die activiteit.

X

Artikel 5.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.9 Onttrekken grondwater voor drooghouden van (bouw)put, grondsanering, of kabel- of leidingsleuf

  • 1.

    Het onttrekken van grondwater voor het drooghouden van een bouwput, een grondsanering, of een kabel- of leidingsleuf is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2.

    Buiten een grondwaterbeschermingsgebied wordt meer dan 1 m3 en maximaal 50 m3 per uur en maximaal 200.000 m3 in totaal onttrokken.

  • 3.

    Binnen een grondwaterbeschermingsgebied wordt maximaal 10 m3 per uur en maximaal 20.000 m3 in totaal onttrokken.

  • 4.

    Binnen een grondwaterbeschermingsgebied is de onttrekking niet permanent.

  • 5.

    Als een activiteit als bedoeld in het eerste lid omgevingsvergunningvrij is, dan mag die activiteit alleen worden verricht als:

    • a.

      ten minste 48 uur voor het begin van de onttrekking een melding is gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.19 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 10 m3 per uur en maximaal 20.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 5 m3 per uur en maximaal 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

    • b.

      ten minste drie weken voor het begin van de onttrekking een melding is gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 10 m3 per uur en/of meer dan 20.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 5 m3 per uur en/of meer dan 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

    • c.

      wordt gemeten en geregistreerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.21.

  • 6.

    Het bepaalde in het vorige lid onder c geldt niet als de onttrekking een omvang heeft van 12.000 m3 per jaar of minder.

Y

Artikel 5.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.14 Onttrekken grondwater voor grondwatersanering

  • 1.

    Het onttrekken van grondwater voor grondwatersanering is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2.

    Buiten een grondwaterbeschermingsgebied:

    • a.

      wordt meer dan 1 m3 per uur en maximaal 25 m3 per uur onttrokken;

    • b.

      wordt niet langer dan 7 jaar onttrokken.

  • 3.

    Binnen een grondwaterbeschermingsgebied:

    • a.

      wordt maximaal 10 m3 per uur onttrokken;

    • b.

      wordt niet langer dan 1 jaar onttrokken;

    • c.

      wordt niet permanent onttrokken.

  • 4.

    De onttrekking:

    • a.

      wordt ten minste 48 uur voor het begin gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.19 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 10 m3 per uur wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 5 m3 per uur wordt onttrokken;

    • b.

      wordt ten minste drie weken voor het begin gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 10 m3 per uur wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 5 m3 per uur wordt onttrokken;

    • c.

      wordt gemeten en geregistreerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.21.

  • 5.

    Het bepaalde in het vorige lid onder c geldt niet indien de onttrekking een omvang heeft van 12.000 m3 per jaar of minder.

Z

Artikel 5.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.15 Onttrekken grondwater voor proefonttrekkingen

  • 1.

    Het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2.

    Buiten een grondwaterbeschermingsgebied wordt meer dan 1 m3 per uur en maximaal 100 m3 per uur en maximaal 50.000 m3 in totaal onttrokken.

  • 3.

    Binnen een grondwaterbeschermingsgebied wordt maximaal 10 m3 per uur en maximaal 20.000 m3 in totaal onttrokken.

  • 4.

    De onttrekking:

    • a.

      wordt ten minste 48 uur voor het begin gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.19 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 20 m3m3 per uur en maximaal 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 5 m3 per uur en maximaal 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

    • b.

      wordt ten minste drie weken voor het begin gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 20 m3 per uur en/of meer dan 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 5 m3 per uur en/of meer dan 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

    • c.

      wordt gemeten en geregistreerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.21.

  • 5.

    Het bepaalde in het vorige lid onder c geldt niet indien de onttrekking een omvang heeft van 12.000 m3 per jaar of minder.

AA

Artikel 5.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.19 Indieningsvereisten eenvoudige melding

  • 1.

    Als op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk een melding is vereist in overeenstemming met dit artikel, wordt door diegene die de activiteit verricht melding gedaan aan dijkgraaf en hoogheemraden.

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of met een elektronisch formulier gedaan.

  • 3.

    De melding bestaat uit de volgende gegevens:

    • a.

      naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de melder;

    • b.

      naam, telefoonnummer en e-mailadres van de contactpersoon tijdens de onttrekking;

    • c.

      het adres van de werkzaamheden;

    • d.

      een situatietekening op schaal waarop het onttrekkings- en lozingspunt zijn aangegeven;

    • e.

      een kaart met de ligging van de onttrekking;

    • f.

      het doel van de onttrekking;

    • g.

      de startdatum van de onttrekking;

    • h.

      de duur van de onttrekking;

    • i.

      het aantal bestaande en nieuw in te richten putten;

    • j.

      de diameter en de lengte van de filters in iedere put;

    • k.

      de pompcapaciteit in m3 per uur en het te installeren vermogen in m3 per uur per put; en

    • l.

      de maximaal te onttrekken hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar, en.

    • m.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de onttrekking te voorkomen of te beperken.

BB

Artikel 5.21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.21 Meetverplichting onttrekken grondwater en infiltratie water

  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, of water in de bodem brengt ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water in m3 met een nauwkeurigheid van ten minste 95 procent.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kunnen dijkgraaf en hoogheemraden in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Tenzij in de vergunning of bij maatwerkbesluit anders geregeld meet degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 5.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.

    Tabel 5.1 Parameters en meetfrequentie

    Parameter

    Afkorting

    Frequentie

    bacteriën van de coligroep

    -

    vierwekelijks

    Kleur

    -

    vierwekelijks

    zwevende stof

    SS

    vierwekelijks

    geleidingsvermogen voor elektriciteit

    -

    vierwekelijks

    temperatuur

    T

    vierwekelijks

    zuurgraad

    pH

    vierwekelijks

    opgelost zuurstof

    O2

    vierwekelijks

    totaal organisch koolstof

    TOC

    vierwekelijks

    bicarbonaat

    HCO3

    vierwekelijks

    nitriet

    NO2

    vierwekelijks

    nitraat

    NO3

    vierwekelijks

    ammonium

    NH4

    vierwekelijks

    totaal fosfaat

    totaal P

    vierwekelijks

    fluoride

    F

    driemaandelijks

    chloride

    Cl

    vierwekelijks

    sulfaat

    SO4

    driemaandelijks

    natrium

    Na

    driemaandelijks

    ijzer

    Fe

    driemaandelijks

    mangaan

    Mn

    driemaandelijks

    chroom

    Cr

    driemaandelijks

    lood

    Pb

    driemaandelijks

    koper

    Cu

    driemaandelijks

    zink

    Zn

    driemaandelijks

    cadmium

    Ca

    driemaandelijks

    arseen

    As

    driemaandelijks

    cyanide

    CN

    driemaandelijks

    minerale olie

    -

    vierwekelijks

    adsorbeerbaar organisch halogeen

    AOX

    vierwekelijks

    vluchtig organisch gebonden chloor

    VOC

    vierwekelijks

    vluchtige aromaten

    -

    vierwekelijks

    polycyclische aromaten

    PAK

    driemaandelijks

    fenolen

    -

    driemaandelijks

  • 4.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan dijkgraaf en hoogheemraden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de in het voorgaande kalenderjaar, of, bij beëindiging, de in het desbetreffende kalenderjaar, gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water; en

    • b.

      de kwaliteit van het geïnfiltreerde water door middel van in ieder geval de analyse als, bedoeld in het derde lid.

  • 5.

    De analyse van de monsters als, bedoeld in het derde lid, vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling.

  • 6.

    Het eerste tot en met het vierde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      voor zover in deze verordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

CC

Artikel 6.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De aanvrager om een omgevingsvergunning legt ten minste over bij zijn aanvraag:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken water wordt gebruikt;

  • b.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van ieder onttrekkingspunt;

  • c.

    de capaciteit van de pomp in m3 per uur per onttrekkingspunt;

  • d.

    de hoeveelheid water in m3 per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste wordt onttrokken;

  • e.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken.

DD

Artikel 6.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.4 Beoordelingsregels onttrekking oppervlaktewater

EE

Artikel 6.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.5 Omgevingsvergunningvrije onttrekking oppervlaktewater

  • 1.

    Het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2.

    Het debiet van de onttrekking is maximaal 100 m³3/uur.

  • 3.

    Eén kadastraal perceel onttrekt aan een oppervlaktewaterlichaam binnen één peilgebied.

  • 4.

    Als het onttrekken wordt gecombineerd met het lozen van water, worden onttrekking en lozing binnen hetzelfde peilgebied gedaan.

  • 5.

    Het peil van het oppervlaktewater wordt niet permanent gewijzigd.

  • 6.

    Het onttrekken van water aan een oppervlaktelichaam is omgevingsvergunningvrij indien de onttrekking geschiedt in het kader van peilbeheer door of namens Delfland.

FF

Artikel 7.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.1 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de doelen, bedoeld in artikel doelen als bedoeld in artikel 1.2, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan als, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • e.

      lozingen op een oppervlaktewaterlichaam doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

GG

Artikel 7.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.2 Omgevingsvergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten.

  • 2.

    Het verbod als, bedoeld in het vorige lid, geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen; en

    • c.

      in het kader van het peilbeheer dan wel het bevorderen van de waterkwaliteit: het lozen van water dat is onttrokken aan een oppervlaktewaterlichaam.

HH

Artikel 7.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.3 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

  • 1.

    Geen omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk is verplicht als aan de lozingsactiviteit regels zijn gesteld in de artikelen 7.8 tot en met 7.57 en de lozingsactiviteit aan die regels voldoet, en, als sprake is van de lozing van water, voldaan is aan het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2.

    Het debiet van de lozing is maximaal 100 m³3/uur.

  • 3.

    Vanaf een kadastraal perceel wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam binnen hetzelfde peilgebied als waarin het perceel is gelegen.

  • 4.

    Het bepaalde in het tweede en het derde lid geldt niet indien het water in het oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht naar aanleiding van, en in overeenstemming met, een daartoe strekkend concreet voorafgegaan verzoek door Delfland aan de eigenaar of exploitant van een glastuinbouwbedrijf op grond van een tussen Delfland en de eigenaar of exploitant van dat glastuinbouwbedrijf gesloten overeenkomst strekkende tot deelname door die eigenaar of die exploitant aan Rainlevelr.

  • 5.

    Als het lozen wordt gecombineerd met het onttrekken van water, worden lozing en onttrekking binnen hetzelfde peilgebied gedaan.

II

Artikel 7.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.4 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

  • 1.

    De aanvrager om een omgevingsvergunning legt ten minste over bij zijn aanvraag:

    • a.

      de regelmaat waarmee lozingen of deellozingen plaatsvinden;

    • b.

      de aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

    • c.

      de aanduiding van de locaties van de lozingspunten;

    • d.

      de periode waarin de lozingen plaatsvinden;

    • e.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

    • f.

      een onderbouwing van de noodzaak om te lozen; en

    • g.

      een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

  • 2.

    Als de lozingsactiviteit betrekking heeft of tevens betrekking heeft op het lozen van water wordt bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voorts vermeld:

    • a.

      wat het debiet bedraagt, uitgedrukt in m3 per uur; en

    • b.

      als het water afvalwater betreft: wat de samenstelling is van het afvalwater.

  • 3.

    Als de lozingsactiviteit betrekking heeft of tevens betrekking heeft op het lozen van stoffen worden bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voorts verstrekt:

    • a.

      de aanduiding van en de herkomst en samenstelling van de stof die wordt geloosd;

    • b.

      de hoeveelheid stof die wordt geloosd;

    • c.

      de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de geloosde stoffen, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek 2016 als, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

    • d.

      de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets 2016 als, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 4.

    Als de lozingsactiviteit betrekking heeft of tevens betrekking heeft op het lozen van warmte of koude, wordt bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voorts vermeld:

    • a.

      de temperatuur van het te lozen water opter plaatse van het moment waarop dat water wordt geloosdlozingspunt; en

    • b.

      een beschrijving van de effecten van de lozing volgens de CIW-beoordelings-systematiek Warmtelozingen (2004) of de daarvoor in de plaats getreden systematiek.

JJ

Artikel 7.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.6 Bepalen beste beschikbare technieken

  • 1.

    Bij de beoordeling of de lozing voldoet aan het criterium als, bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, aanhef en onder d, wordt bij het bepalen van de beste beschikbare technieken rekening gehouden met de BBT-conclusies en informatiedocumenten als, bedoeld in bijlage XVIII, onder A, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2.

    Als op een lozing geen BBT-conclusies van toepassing zijn, of als de van toepassing zijnde BBT-conclusies niet alle mogelijke milieugevolgen van de activiteit behandelen, wordt bij het bepalen van de beste beschikbare technieken rekening gehouden met:

    • a.

      de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;

    • b.

      de toepassing van stoffen die minder gevaarlijk zijn dan stoffen of mengsels als bedoeld in artikel 3 van de CLP-verordening;

    • c.

      de ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen;

    • d.

      de vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd;

    • e.

      de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;

    • f.

      de aard, de gevolgen en de omvang van de emissies;

    • g.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip waarop met de lozing wordt begonnen;

    • h.

      de tijd die nodig is om een betere techniek te gaan toepassen;

    • i.

      het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie;

    • j.

      de noodzaak de nadelige gevolgen van de emissies en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken;

    • k.

      de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken; en

    • l.

      de informatiedocumenten als, bedoeld in bijlage XVIII, onder A, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

KK

Artikel 7.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.8 Lozen van grondwater bij saneringen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater, afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het lozen van dat grondwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden als, bedoeld in tabel 7.1, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 7.1 EmmissiegrenswaardenEmissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Emissiegrenswaarden bij lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    0,2 μg/l

    PAK’s

    1 μg/l

    1 μg/l

    BTEX

    50 μg/l

     

    Vluchtige organohalogeen-verbindingen uitgedrukt als chloor

    20 μg/l

     

    Aromatische organohalogeen-verbindingen

    20 μg/l

     

    Minerale olie

    500 μg/l

    50 μg/l

    Cadmium

    4 μg/l

    0,4 μg/l

    Kwik

    1 μg/l

    0,1 μg/l

    Koper

    11 μg/l

    1,1 μg/l

    Nikkel

    41 μg/l

    4,1 μg/l

    Lood

    53 μg/l

    5,3 μg/l

    Zink

    120 μg/l

    12 μg/l

    Chroom

    24 μg/l

    2,4 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 mg/l

    20 mg/l

    Benzeen

     

    2 μg/l

    Tolueen

     

    7 μg/l

    Ethylbenzeen

     

    4 μg/l

    Xyleen

     

    4 μg/l

    Tetrachlooretheen

     

    3 μg/l

    Trichlooretheen

     

    20 μg/l

    1,2-dichlooretheen

     

    20 μg/l

    1,1,1-trichloorethaan

     

    20 μg/l

    Vinylchloride

     

    8 μg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

     

    20 μg/l

    Monochloorbenzeen

     

    7 μg/l

    Dichloorbenzenen

     

    3 μg/l

    Trichloorbenzenen

     

    1 μg/l

LL

Artikel 7.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.9 Lozen van grondwater bij ontwatering

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering, dat niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering en dat geen drainagewater is als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als dat grondwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering; en

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.

  • 2.

    Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.

MM

Artikel 7.11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.11 Melding

  • 1.

    Een voorgenomen lozing wordt ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als, bedoeld in de artikelen 7.8 en 7.9, gemeld aan dijkgraaf en hoogheemraden.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Het eerste en het tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als:

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen bij wonen plaatsvindt.

  • 4.

    Als het lozen langer duurt dan 48 uur, maar niet langer dan 8 weken, bedraagt de termijn, bedoeld in het eerste lid, vijf werkdagen.

NN

Artikel 7.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.14 Lozen van huishoudelijk afvalwater

  • 1.

    Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaats vindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

    • a.

      40 meter bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

    • b.

      100 meter bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

    • c.

      600 meter bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

    • d.

      1.500 meter bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; of

    • e.

      3.000 meter bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2.

    De afstand als, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al gebeurde, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

OO

Artikel 7.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.15 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

  • 1.

    Met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden als, bedoeld in tabel 7.2.

    Tabel 7.2 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Emissiegrenswaarden bij lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Emissiegrenswaarden bij lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

     
     

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

     
     

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

     
     

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voorafgaand aan vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

  • 4.

    Het eerste en het tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

PP

Artikel 7.17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.17 Melding

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als, bedoeld in artikel 7.14, wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

  • 4.

    Het bepaalde in de vorige leden geldt niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

QQ

Artikel 7.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.19 Melding

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als, bedoeld in artikel 7.18, wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

RR

Artikel 7.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.20 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:

  • a.

    afvalwater afkomstig van hethet gaat om afwassen of schoonspuiten met enkel water; of

  • b.

    afvalwater afkomstig van het schoonspuiten met enkel water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

    bij schoonspuiten de druk ten hoogste 200 bar is;

  • c.

    geen visuele verontreiniging plaatsvindt; en

  • d.

    geen thermische verontreiniging plaatsvindt.

SS

Na artikel 7.20 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.20a Bij gebruik scherm- en krijtmiddel geen afvalwater lozen

In aanvulling op de bepalingen, genoemd in de artikelen 3.205 en 3.206 van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt afvalwater afkomstig van het aanbrengen en afspuiten van scherm- en krijtmiddel bij bouwwerken niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij:

  • a.

    geen visuele verontreiniging plaatsvindt; en

  • b.

    geen thermische verontreiniging plaatsvindt.

TT

Artikel 7.24 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.24 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

UU

Artikel 7.25 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.25 Melding

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als, bedoeld in de artikelen 7.20 tot, 7.21, 7.22 en met 7.23, wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie als, bedoeld in artikel 7.21; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen, renoveren of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie als, bedoeld in artikel 7.22.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

  • 4.

    Het bepaalde in de vorige leden geldt niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

VV

Artikel 7.28 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.28 Lozen bij overslaan van inerte goederen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 meter; of

    • b.

      het schip, waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

  • 4.

    Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.

WW

Artikel 7.29 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.29 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1057, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 meter is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden als, bedoeld in tabel 7.3, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 7.3 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l

    Minerale olie

    20 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    50 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    10 mg/l

    Som van fosforverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

XX

Artikel 7.31 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.31 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:

    • a.

      het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

    • b.

      het overslaan van zout voor het strooien op wegen;

    • c.

      het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • d.

      het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 meter; of

    • b.

      het schip, waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

YY

Artikel 7.32 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.32 Melding

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als, bedoeld in de artikelen 7.29 en 7.31, wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

  • 4.

    Het bepaalde in de vorige leden is niet van toepassing op het overslaan van:

    • a.

      zout voor het strooien op wegen;

    • b.

      niet-inerte goederen die vrijkomen bij werkzaamheden of bij een werk; en

    • c.

      niet-inerte goederen die nodig zijn bij werkzaamheden of in een werk.

ZZ

Artikel 7.36 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.36 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ als, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek, en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

AAA

Artikel 7.39 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.39 Melding

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als, bedoeld in artikel 7.35, wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ als, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie als, bedoeld in artikel 7.36; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden gedaan worden door of namens Delfland of de onderhoudsplichtige als, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

BBB

Artikel 7.42 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.42 Melding

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als, bedoeld in artikel 7.41, wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

    • b.

      welke stoffen dat blusschuim bevat.

CCC

Artikel 7.43 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.43 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden bedoeld in tabel 7.4, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 7.4 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • 3.

    De afstand als, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al gebeurde, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

DDD

Artikel 7.44 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.44 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter is.:

    • a.

      het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en

    • b.

      de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool, waarop kan worden aangesloten en geloosd meer dan 40 meter is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand als, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt,; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al gebeurde, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

EEE

Artikel 7.45 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.45 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden als, bedoeld in tabel 7.5, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 7.5 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

FFF

Artikel 7.46 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.46 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden als, bedoeld in tabel 7.6, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 7.6 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 3.

    De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

GGG

Artikel 7.47 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.47 Lozen bij ontijzeren grondwater

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand als, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al gebeurde, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

HHH

Artikel 7.49 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.49 Melding

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als, bedoeld in de artikelen 7.43 tot en met 7.47, wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

III

Artikel 7.50 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.50 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Als in het omgevingsplan voor afvalwater, afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd, of het uitwassen van beton, een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater als, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, of via die andere lozingsroute.

JJJ

Paragraaf 7.2.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 7.2.14 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 7.51 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze afdelingparagraaf is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie als, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waar de activiteit wordt verricht.

Artikel 7.52 Lozen bij bereiden van voedingsmiddelen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:

    • a.

      grootkeukenapparatuur;

    • b.

      één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

    • c.

      één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt.

  • 2.

    Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.

Artikel 7.53 Melding

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als, bedoeld in artikel 7.52, wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

KKK

Artikel 7.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.55 Melding

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als, bedoeld in artikel 7.54, wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

LLL

Artikel 7.57 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.57 Asverstrooiing

Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft als, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.

MMM

Artikel 8.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 8.2 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

  • 1.

    Een omgevingsvergunning is niet vereist als voorafgaand aan de aansluiting als, bedoeld in artikel 8.1, tussen degene die het voornemen heeft tot die aansluiting en Delfland met betrekking tot die aansluiting een schriftelijke overeenkomst is gesloten die voldoet aan het gestelde in het tweede lid.

  • 2.

    In de overeenkomst als, bedoeld in het eerste lid, zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de in artikel 8.4 genoemde aangelegenheden.

NNN

Artikel 8.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 8.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De aanvrager om een omgevingsvergunning legt ten minste over bij zijn aanvraag:

  • a.

    de technische gegevens van het stelsel van het openbaar vuilwaterriool danwel een ander rioolniet-openbaar vuilwaterriool, en een tekening waarop de locaties van eventuele overstorten zijn aangegeven;

  • b.

    het aantal inwonerequivalenten dat is en/of naar verwachting aangesloten zal worden op het onder a bedoelde stelsel; en

  • c.

    het aantal en de aard van de bedrijven die zijn aangesloten op het onder a bedoelde stelsel, alsmede het aantal en de aard van bedrijven die naar verwachting zullen worden aangesloten op dat stelsel.

OOO

Artikel 9.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.1 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen als, bedoeld in artikel 1.2, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan als, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • e.

      lozingen op een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

PPP

Artikel 9.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.2 Omgevingsvergunningplicht

QQQ

Artikel 9.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De aanvrager om een omgevingsvergunning legt ten minste over bij zijn aanvraag:

  • a.

    het debiet in m3 per uur van het te lozen afvalwater;

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen of deellozingen plaatsvinden;

  • c.

    de aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een riooltekening;

  • e.

    de locaties van de lozingspunten;

  • f.

    de periode waarin de lozingen plaatsvinden;

  • g.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • h.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • i.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • j.

    de aanduiding van de herkomst van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • k.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de geloosde stoffen, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek 2016 als, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

RRR

Artikel 9.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.4 Beoordelingsregel

  • 1.

    Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als wordt voldaan aan de volgende criteria:

    • a.

      milieuverontreiniging door de lozing wordt geïntegreerd voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, beperkt;

    • b.

      emissies in het oppervlaktewater en het ontstaan van afval door de lozing worden voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, beperkt om een hoog niveau van bescherming van het oppervlaktewater te bereiken;

    • c.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • d.

      de voor de lozing in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • e.

      er wordt geen significante milieuverontreiniging veroorzaakt;

    • f.

      de nodige maatregelen worden getroffen om ongevallen met risico's voor het zuiveringstechnisch werk, de zuivering en het ontvangende oppervlaktewater na de zuivering te voorkomen en de gevolgen van die ongevallen te beperken; en

    • g.

      bij de definitieve beëindiging van de lozing worden de nodige maatregelen genomen om elk risico van milieuverontreiniging door de lozing voor het oppervlaktewater waarin werd geloosd, te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de artikelen 10.14 en 10.29a Wet milieubeheer.

SSS

Artikel 9.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.5 Bepalen beste beschikbare technieken

  • 1.

    Bij de beoordeling of de lozing voldoet aan het criterium als, bedoeld in artikel 9.4, eerste lid, aanhef en onder d, wordt bij het bepalen van de beste beschikbare technieken rekening gehouden met de BBT-conclusies en informatiedocumenten als, bedoeld in bijlage XVIII, onder A, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2.

    Als op een lozing geen BBT-conclusies van toepassing zijn, of als de van toepassing zijnde BBT-conclusies niet alle mogelijke milieugevolgen van de activiteit behandelen, wordt bij het bepalen van de beste beschikbare technieken rekening gehouden met:

    • a.

      de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;

    • b.

      de toepassing van stoffen die minder gevaarlijk zijn dan stoffen of mengsels als bedoeld in artikel 3 van de CLP-verordening;

    • c.

      de ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen;

    • d.

      de vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd;

    • e.

      de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;

    • f.

      de aard, de gevolgen en de omvang van de emissies;

    • g.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip waarop met de lozing wordt begonnen;

    • h.

      de tijd die nodig is om een betere techniek te gaan toepassen;

    • i.

      het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie;

    • j.

      de noodzaak de nadelige gevolgen van de emissies en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken;

    • k.

      de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken; en

    • l.

      de informatiedocumenten als, bedoeld in bijlage XVIII, onder A, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

TTT

Bijlage 1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

aangeheelde waterkering

waterkering waarachter gronden zijn aangebracht die ten minste een gelijke hoogte hebben als de buitenkruinlijn

aangewezen oppervlaktewaterlichaam

Coolhaven, Delfshavense Schie, Havengebied Delfshaven te Rotterdam, Polderwatering, Schiedamse Schie van Coolhaven tot aan Schie-Schiekanaal, Stadswateren van Schiedam

afvalstoffen

afvalstoffen waarop de Wet milieubeheer van toepassing is

afvalwater

alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich dient te ontdoen

BBT-conclusies

document met de conclusies over beste beschikbare technieken, vastgesteld in overeenstemming met artikel 13, vijfde lid en zevende lid, van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEU 2010, L 334)

beperkingengebied

bij of krachtens deze verordening aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een waterstaatswerk of zuiveringtechnisch werk regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat waterstaatswerk of zuiveringtechnisch werk

beperkingengebiedactiviteit

activiteit binnen een beperkingengebied

bergend vermogen

de hoeveelheid oppervlaktewater die maximaal in een bergingsgebied, een waterberging of een constructie voor waterberging kan worden opgeslagen

bergingsgebied

gebied waaraan krachtens de wet een functie voor waterstaatkundige doeleinden is toegedeeld, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en dat ook als bergingsgebied in de legger is opgenomen

beschermingszone

aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden

beste beschikbare technieken

het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden en andere vergunningsvoorwaarden te vormen is aangetoond, met als doel emissies en gevolgen voor het milieu in zijn geheel te voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, te beperken, waarbij wordt verstaan onder:

  • a.

    technieken: zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld,

  • b.

    beschikbare: op zodanige schaal ontwikkeld dat de betrokken technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de betrokken industriële context kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken wel of niet binnen Nederland worden toegepast of geproduceerd, mits zij voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn, en

  • c.

    beste: het doeltreffendst voor het bereiken van een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel

binnentalud

hellend vlak van de waterkering aan de landzijde van de waterkering

bodem

het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen

bodembeschermende voorziening

vloeistofdichte bodemvoorziening, aaneengesloten bodemvoorziening, elementenbodemvoorziening, lekbak, geomembraanbaksysteem of vulpuntmorsbak

bouwwerk

constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart

buitenkruinlijn

snijlijn van de raaklijnen van de kruin en het buitentalud van een waterkering

buitentalud

hellend vlak van het dijklichaam aan de waterzijde van de waterkering

Delfland

het Hoogheemraadschap van Delfland

Delflandsedijk

primaire waterkering die beveiliging biedt tegen overstromingen vanuit de Nieuwe Waterweg, het Scheur en de Nieuwe Maas, en die als zodanig is aangegeven op de leggerkaart

dijk-in-boulevard

verharde dijk onder de boulevard van Scheveningen, gelegen tussen raai 9990 en raai 10070, die aan weerzijden aansluit op de zandige kust door middel van een diepwand; onderdeel van de primaire waterkering, en als zodanig is aangegeven op de leggerkaart

dijkgraaf en hoogheemraden

dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap van Delfland

drainagewater

water dat wordt afgevoerd via een stelsel van waterdoorlatende buizen die in de bodem zijn aangelegd

duiker

ondersteunend kunstwerk in de vorm van een kokervormige constructie met als doel de verbinding tussen oppervlaktewaterlichamen mogelijk te maken

duinvoet

de locatie, vanuit zee gezien, waar het droge strand overgaat in de eerste hoge, min of meer gesloten duinenrij, en als zodanig is aangegeven op de leggerkaart

eigenaar

degene die naar burgerlijk recht als eigenaar van de zaak is aan te merken, of degene die jegens deze een zakelijk of persoonlijk recht kan doen gelden

emissie

directe of indirecte uitstoot, uit puntbronnen of diffuse bronnen, van stoffen, warmte of koude in de lucht, het water of de bodem

emissiegrenswaarde

massa, gerelateerd aan een parameter, concentratie of niveau van een emissie die tijdens een of meer vastgestelde perioden niet wordt overschreden

gebouw

bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt

gedoogplichtbeschikking

beschikking tot oplegging van een gedoogplicht als bedoeld in afdeling 10.3 van de wet

gelijkwaardige maatregel

gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7 van de wet

gemaal

pompinrichting, inclusief alle bijbehorende constructies, die de stand van het water of de doorstroming van water regelt

gewasbeschermingsmiddel

gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309)

goed ecologisch potentieel

goed ecologisch potentieel als bedoeld in artikel 2, onder 23, van de Kaderrichtlijn Water

grondmechanisch onderzoek

uitvoeren van grondonderzoek door middel van sonderingen, handboringen, mechanische boringen, peilbuizen of waterspanningsmeters

grondwater

water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat

grondwaterbeschermingsgebied

beschermingsgebied voor grondwater zoals bedoeld in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening

grondwaterlichaam

afzonderlijke grondwatermassa in een of meer watervoerende lagen

huishoudelijk afvalwater

afvalwater dat overwegend afkomstig is van menselijke stofwisseling en huishoudelijke werkzaamheden

infiltratie

water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater in samenhang met het onttrekken van grondwater

insteek

de snijlijn van het bovenwatertalud van het oppervlaktewaterlichaam met het aangrenzende maaiveld

inwonerequivalent

inwonerequivalent als bedoeld in artikel 2 van de Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PbEG 1991, L 135)

kabel

transportmedium zonder holle ruimte

Kaderrichtlijn Water

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG 2000, L 327)

kruin

het hoogstgelegen deel van het profiel van een waterkering; hoogstgelegen deel van een ondersteunend kunstwerk waar het water overheen stroomt in extreme afvoersituaties

KRW-oppervlaktewaterlichaam

oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2, onder 10, van de Kaderrichtlijn Water

landscheiding

waterkering die is gelegen op de grens van het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland en aangrenzende waterschappen, en als zodanig is aangegeven in de legger

legger

de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland als, bedoeld in artikel 2.39 Omgevingswet, artikel 78 Waterschapswet, artikel 7.1.3.2 Zuid-Hollandse Omgevingsverordening en artikel 5 Reglement van Bestuur voor het Hoogheemraadschap van Delfland, bestaande uit de leggerkaart en de leggertekst

leggerdiepte

de normatieve diepte van het watervoerend deel van primair of secundair water tot waar het buitengewoon onderhoud moet worden uitgevoerd, en als zodanig is aangegeven op de leggerkaart

leiding

buis en bijhorende elementen onder of boven de grond waardoorheen of waarlangs iets wordt geleid

lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam

activiteit, niet zijnde een stortingsactiviteit op zee, inhoudende het brengen van stoffen, warmte, koude of water direct op een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het gaat om de gevolgen van die stoffen, warmte of koude of dat water voor het watersysteem

lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk

activiteit inhoudende het brengen van stoffen, warmte, koude of water met behulp van een werk, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, in een zuiveringtechnisch werk in exploitatie bij een waterschap of een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, voor zover het gaat om de gevolgen van die stoffen, warmte of koude of dat water voor het zuiveringtechnisch werk of het watersysteem

lozingspunt

het punt waar door middel van een werk een lozingsactiviteit wordt verricht

maaiveld

bovenkant (hoogte) of oppervlak van natuurlijk of aangelegd terrein

maatwerkvoorschriften

maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 4.5 van de wet

mantelbuis

buis waardoorheen kabels of leidingen voeren

natte ecologische zone

deel van een oppervlaktewaterlichaam waarin door inrichting of ecologisch geoptimaliseerd beheer, of een combinatie daarvan, leefgebied is gecreëerd voor waterplanten en –dieren, waarmee verbetering van de waterkwaliteit en biodiversiteit wordt bevorderd, en dat als zodanig is aangegeven op de leggerkaart

NEN

norm die door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut is uitgegeven (laatste versie)

NEN-EN

NEN die door het Europees Comité voor Normalisatie is vastgesteld (laatste versie)

NEN-EN-ISO

NEN-EN die door de International Organization for Standardization is vastgesteld (laatste versie)

NEN-ISO

NEN die door de International Organization for Standardization is vastgesteld (laatste versie)

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

ander oppervlaktewaterlichaam dan een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

Nm3 Nm³

gashoeveelheid bij 273,15 K en 101,3 kPa en betrokken op droge lucht

oeverbescherming

beschoeiing of damwand die wordt aangelegd in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen

oeverlijn

snijlijn van het water met de oever op het schouwpeil

omgevingsvergunning

de omgevingsvergunning op grond van deze verordening

omgevingsvergunningplicht

de omgevingsvergunningplicht op grond van deze verordening

omgevingswaarde

omgevingswaarde als bedoel in afdeling 2.3 van de wet

ondersteunend kunstwerk

kunstwerk, niet zijnde een waterkering, oppervlaktewaterlichaam of bergingsgebied, dat dienstbaar is aan de functie of werking van een waterstaatswerk of het functioneren van het watersysteem

onttrekken van water

onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam

openbaar vuilwaterriool

voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast

oppervlaktewaterlichaam

samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede flora en fauna

peilgebied

waterhuishoudkundige eenheid waar eenzelfde waterpeil geldt. Dit peil is vastgesteld in een peilbesluit

polderkade

waterkering die dient als scheiding tussen polders of als scheiding tussen peilgebieden, en die als polderkade is aangegeven op de leggerkaart

polderprincipe

realiseren onttrekken van grondwater van een kunstmatig grondwaterniveau dat lager ligt dan het omliggende grondwaterniveau voor het permanent drooghouden van civieltechnische en bouwkundige werken

primair water

door het Hoogheemraadschap van Delfland als zodanig geclassificeerd oppervlaktewaterlichaam dat een belangrijke transport- en bergende functie heeft; het dient als aan- en afvoerweg naar boezem- of poldergemalen, of er komen belangrijke inlaatconstructies op uit, of het verzorgt de afwatering van minimaal 50 hectare in landelijk gebied of minimaal 20 hectare in stedelijk gebied, of het levert een belangrijke bijdrage aan het waterkerend vermogen van een waterkering

primaire waterkering

waterkering die bescherming biedt tegen overstroming door water van een oppervlaktewaterlichaam waarvan de waterstand direct invloed ondergaat van hoge stormvloed en/of hoog water van een van de grote rivieren.

profiel van vrije ruimte

vrij te houden ruimte, boven, onder en naast een waterkering voor het blijvend kunnen realiseren van de functie van de waterkering, of toekomstige waterkering, en die als zodanig is aangegeven op de leggerkaart.

projectbesluit

projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de wet

regionaal waterprogramma

regionaal waterprogramma als bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, van de wet

regionale waterkering

regionale waterkering als bedoeld in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening

schouwpeil

schouwpeil zoals vastgesteld in het peilbesluit

secundair water

door het Hoogheemraadschap van Delfland als zodanig geclassificeerd oppervlaktewaterlichaam met een lokale transport- en ontwaterende functie, of dat zorgt voor een zekere drooglegging.

sleuf

langwerpige smalle ontgraving in de grond

sleufloze techniek

het aanleggen van kabels, leidingen of mantelbuizen door persen of boren

stedelijk afvalwater

huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater

straatmeubilair

objecten die ter inrichting in publiek toegankelijke gebieden staan

strategische zoet grondwatervoorraad

strategische zoet grondwatervoorraad als bedoeld in Bijlage C bij het Regionaal waterprogramma

stroomgebiedsbeheerplan

stroomgebiedsbeheerplan als bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder a, van de wet

teenlijn

snijlijn van de raaklijnen van het binnentalud van een waterkering en het horizontaal gelegen maaiveld aan de landzijde van de waterkering

verheelde waterkering

waterkering waarachter van nature gronden aanwezig zijn die ten minste een gelijke hoogte hebben als de buitenkruinlijn

voorland

het meestal droogstaande gebied aansluitend aan de buitenzijde van de waterkering

vuilwaterriool

voorziening of werk voor de inzameling en het transport van afvalwater

wateractiviteit

beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk, lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, wateronttrekkingsactiviteit of elke andere activiteit waarover in deze verordening regels zijn gesteld

waterbeheerprogramma

waterbeheerprogramma als bedoeld in artikel 3.7 van de wet

waterkerend vermogen

vermogen van een waterkering om aan alle faalmechanismen te voldoen, overeenkomstig de veiligheidseisen

waterkering

zeewering, dijken, kaden en andere kunstmatige of natuurlijke hoogten, onder welke benaming ook, die dienen tot kering van zee-, rivier-, boezem- of polderwater

wateronttrekkingsactiviteit

een activiteit als bedoeld in hoofdstuk 5 of 6 van deze verordening

waterstaatswerk

oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk

watersysteem

samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken

werken

alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren, niet zijnde waterstaatswerken of zuiveringtechnische werken

wet

Omgevingswet

zeewering

primaire waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming vanuit de zee en die als zodanig is aangegeven op de leggerkaart

zuiveringsvoorziening

werk voor het zuiveren van afvalwater dat geen zuiveringtechnisch werk is

zuiveringtechnisch werk

werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, of een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van bij dat werk behorende werken voor het transport van stedelijk afvalwater, effluentleidingen daaronder begrepen, en toebehoren

UUU

Algemene Toelichting wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Algemene Toelichting

DEEL1 ALGEMENE TOELICHTING op de wijzigingen zoals verwerkt in de Waterschapsverordening Delfland (november 2023)

HOOFDSTUK 1 AANLEIDING

Bij het omzetten van regelgeving in de Waterschapsverordening Delfland en het aansluiten bij het geheel nieuwe stelsel van de Omgevingswet is het niet te vermijden dat de regels op onderdelen onvolkomenheden bevatten en reguliere actualisatie behoeven. Met dit (ontwerp)besluit Wijziging van de Waterschapsverordening Delfland wordt een aantal van die onvolkomenheden opgelost. Ook wordt de Waterschapsverordening geactualiseerd naar aangepaste provinciale regelgeving.

HOOFDSTUK 2 ACHTERGROND

2.1 Omgevingswet

Het stelsel van de Omgevingswet integreert de gebiedsgerichte onderdelen van het omgevingsrecht in één samenhangend stelsel van planning, besluitvorming en uitvoering. De stelselherziening leidt daarmee tot betere mogelijkheden voor integraal beleid, betere bruikbaarheid en substantiële vereenvoudiging van het omgevingsrecht. De Omgevingswet en de daarmee samenhangende nieuwe regelgeving bieden het juridisch kader voor maatschappelijke opgaven en ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. Met dit nieuwe stelsel kan volgens de wetgever beter worden ingespeeld op de dynamiek in de fysieke leefomgeving en de opgaven waarvoor het gebied gesteld staat.

2.2 Waterschapsverordening

In het kader van de Omgevingswet worden alle regels van het waterschap die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen in één Waterschapsverordening. In november 2022 heeft Delfland hiervoor de Waterschapsverordening Delfland vastgesteld. Dit betreft een in hoofdzaak beleidsarme omzetting van de regels uit onder andere de Keur Delfland en de bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Daarbij is aangekondigd dat de Waterschapverordening in de loop der tijd zal worden aangepast en geactualiseerd met zogenoemde partiële wijzigingen.

De ambitie is om deze aanpassingen in een continu verbeterproces door te voeren. Zodoende kan Delfland flexibel reageren op toekomstige ontwikkelingen in het gebied en de regels uit de Waterschapverordening laten aansluiten bij:

  • de maatschappelijke opgaven in ons gebied en de rol die Delfland daarin wil innemen

  • de samenwerking en participatie met gemeenten, burgers en bedrijven;

  • de ervaringen uit de uitvoeringspraktijk;

  • veranderingen in de regelgeving van rijk, provincie en gemeenten, en

  • het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO).

HOOFDSTUK 3 INHOUD VAN HET (ONTWERP)BESLUIT

De wijzigingen betreffen hoofdzakelijk een verbetering van onvolkomenheden die in de omzetting van de Keur naar de Waterschapsverordening terecht zijn gekomen en een actualisatie na aangepaste provinciale regelgeving. Het gaat om wijzigingen die niet leiden tot grotere andere of nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving.

Het betreft de volgende onderwerpen:

  • aanpassingen ten behoeve van de aanwijzing van werkingsgebieden zodat de regels uit de Waterschapsverordening Delfland kunnen worden ontsloten in het DSO;

  • aanpassingen als gevolg van instructieregels voor de Waterschapsverordening over grondwaterkwaliteit uit de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening;

  • correcties en verbeteringen voor een goede dienstverlening in de vergunningverlening, en

  • uitstel van de inwerkingtreding van de regels uit hoofdstuk 10 tot een later tijdstip.

3.1 Werkingsgebieden in de Waterschapsverordening

De Waterschapsverordening is in het kader van de Omgevingswet niet langer een op zichzelf staand papieren document, maar een digitale set van regels, indieningsvereisten en bijbehorende werkingsgebieden. De juridische regels uit de Waterschapsverordening worden gedigitaliseerd waardoor initiatiefnemers, aan de hand van de beoogde activiteit(en) en de aangegeven locatie, met een vergunningencheck door de regels worden geleid. Dit geheel wordt na de inwerkingtreding van de Omgevingswet digitaal ontsloten in het DSO.

Het DSO stelt daarmee eisen aan de vorm en de inhoud van de Waterschapsverordening. Dit geldt onder meer voor het aanwijzen van de werkingsgebieden. Dit zijn de digitaal vormgegeven gebieden waar regels uit de Waterschapsverordening van toepassing zijn. Met een ‘klik op de kaart’ worden de regels in de werkingsgebieden in het DSO zichtbaar voor initiatiefnemers. In de eerste versie van de Waterschapsverordening Delfland zoals vastgesteld in november 2022 was voor die werkingsgebieden een verwijzing opgenomen naar de legger Delfland. Deze zogenoemde dynamische verwijzing kan niet worden ontsloten in het DSO. Op grond van de Omgevingswet en het DSO worden de werkingsgebieden aangewezen in de Waterschapsverordening. Om dit te verbeteren zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd.

3.2 Provinciale instructieregels

De provincie Zuid-Holland heeft op 9 november 2022 een wijziging van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening vastgesteld met instructieregels over grondwaterkwaliteit. Een instructieregel is een algemene regel waarmee de provincie aangeeft hoe het waterschap een taak of bevoegdheid moet uitoefenen.

Die instructieregels voor de grondwaterkwaliteit zijn noodzakelijk, omdat met de komst van de Omgevingswet de Wet bodembescherming zal worden ingetrokken en tegelijkertijd de bescherming van de grondwaterkwaliteit door de provincie blijvend moet worden gewaarborgd. De instructieregels uit de Omgevingsverordening geven aanleiding om de Waterschapsverordening aan te passen.

3.3 Correcties en verbeteringen

Uit testen met de aansluiting op het DSO en andere reviews zijn verbeterpunten naar voren gekomen die bij de eerste omzetting van de Keur in de Waterschapsverordening tot onbedoelde en ongewenste effecten leiden. Het betreft voor een groot deel correcties van verschrijvingen, aanpassen van verwijzingen, een eenmalige vernummering (zie de tabel vernummering onder 3.5 van deze algemene toelichting) en andere taalkundige en structuurverbeteringen die de leesbaarheid van het stuk verbeteren.

De belangrijkste inhoudelijke wijzingen hebben betrekking op de volgende onderwerpen:

  • a.

    aanvraagvereisten omgevingsvergunning

  • b.

    beoordelingsregels Delflandsedijk

  • c.

    meetverplichting onttrekken grondwater en infiltratie water

  • d.

    indieningsvereisten melding

  • e.

    vrijstelling omgevingsvergunningplicht Rainlevelr

Ad a. Aanvraagvereisten omgevingsvergunning

In de Waterschapsverordening zijn de aanvraagvereisten opgenomen voor een omgevingsvergunning. In de eerste versie van de Waterschapsverordening van november 2022 werden als aanvraagvereisten een aantal verplichte bijlagen gevraagd. Deze kunnen tot problemen leiden in de uitvoering, omdat voor een initiatiefnemer niet duidelijk is wat wordt bedoeld, deze niet altijd nodig zijn en zaken in één bijlage kunnen worden gecombineerd.

Ad b. Beoordelingsregels Delflandsedijk

Voor een adequaat beheer van de Delflandsedijk, nu en in de toekomst, moet een initiatiefnemer voor activiteiten in het waterstaatswerk eerst een zwaarwegend belang aantonen. De eerdere positie van het desbetreffende lid deed onvoldoende recht aan het belang van deze bepaling. Om het zwaarwegend belang de juiste zwaarte te geven, is het noodzakelijk om hiervoor een apart artikel op te stellen, waarbij bij de beoordeling van een activiteit in het waterstaatswerk het zwaarwegend belang in acht wordt genomen.

Ad c. Meetverplichting onttrekken grondwater en infiltratie water

De in de Waterschapsverordening opgenomen meetverplichting voor het onttrekken en infiltreren van water sluit niet aan op de huidige praktijk. Zo zijn in Tabel 5.1 parameters en frequenties opgenomen die niet van toepassing zijn en ontbreken er parameters. Hierdoor kunnen voornamelijk bij de glastuinbouw ongewenste situaties ontstaan, omdat het merendeel van de aanvragen betrekking heeft op deze doelgroep. Om hier goed op te kunnen sturen is het noodzakelijk om de huidige praktijksituatie op te nemen in de Waterschapsverordening door in alle situaties ruimte te geven voor het kunnen toepassen van maatwerk.

Ad d. Indieningsvereisten melding en vergunning

De indieningsvereisten zijn aangepast zodat deze meer gericht zijn op specifieke activiteiten. Hiermee vraagt Delfland de initiatiefnemer gericht naar de relevante informatie die aansluit bij de situatie en sluit deze beter aan op de informatiebehoefte bij Delfland voor het afhandelen van een melding of vergunning.

Delfland voorkomt hiermee dat bij het indienen van een melding of vergunning niet-relevante of onvoldoende informatie wordt gevraagd, waarmee het indienen veel klantvriendelijker wordt en vergunningverleners de aanvragen efficiënter kunnen beoordelen.

Ad e. Vrijstelling omgevingsvergunningplicht Rainlevelr

Rainlevelr is een samenwerkingsverband van Hoogheemraadschap van Delfland, gemeente Westland, Glastuinbouw Nederland, en individuele glastuinbouwbedrijven. In Rainlevelr dragen glastelers bij aan droge voeten door vóór een zware bui ruimte te maken in hun hemelwaterbassin of silo. Dat doen ze op vrijwillige basis. Delfland informeert de deelnemers over de neerslagverwachting en laat weten wanneer meer ruimte nodig is. Deelnemende glastelers moeten daarvoor hun water uit het bassin of silo lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Om te voorkomen dat deze handelingen vergunningplichtig zijn, is in het wijzigingsbesluit geregeld dat, voorafgaand aan een verzoek van Delfland, deelnemende glastelers zonder vergunning water mogen lozen op een oppervlaktewaterlichaam.

3.4 Uitstel inwerkingtreding hoofdstuk 10

In hoofdstuk 10 staan bepalingen voor de bescherming van de afvalwatertransportleidingen. Om de vergunningplicht en de handhaving van deze nieuwe regels binnen onze eigen organisatie en jegens externe partijen goed te borgen, is meer tijd nodig. Tijdens de ter inzagelegging van de ontwerp Waterschapsverordening in 2022, hebben leidingbeheerders uit ons beheergebied hierover bezwaren geuit. Hun bezwaar was dat deze nieuwe regels tot veel extra bureaucratie zouden leiden en dat zij hinder zouden ervaren bij het doen van hun maatschappelijke werkzaamheden. De inwerkingtreding van hoofdstuk 10 leidt ook binnen Delfland zelf tot veel extra werkzaamheden in de vergunningverlening en de handhaving.

Bij vaststelling van de Waterschapverordening in 2022 was daarom de inwerkingtreding van hoofdstuk 10 uitgesteld met een jaar en vastgesteld op 1 januari 2024. Echter, om de integrale impact van inwerkingtreding van hoofdstuk 10, zowel intern als extern, goed te kunnen voorbereiden, is gebleken dat meer tijd nodig is dan voorzien bij de vaststelling van de Waterschapverordening vorig jaar. In het voorliggende wijzigingsbesluit treedt hoofdstuk 10 daarom niet in werking per 1 januari 2024 maar op een nader door D&H te bepalen tijdstip.

3.5 Vernummering

Als gevolg van de doorgevoerde wijzigingen, is in de hoofdstukken 3 en 4 en de bijlagen van de Waterschapsverordening vernummerd.

Hieronder is een was-wordt tabel opgenomen. In kolom ‘Was’ staan de nummers van de Waterschapsverordening zoals vastgesteld in november 2022 en de kolom ‘Wordt’ is de nieuwe nummering opgenomen (Waterschapsverordening zoals vastgesteld in november 2023).

Was

Wordt

3.1

-

3.2

3.1

3.3

3.2

3.4

3.3

3.5

3.4

3.6

3.5

3.7

3.6

3.8

3.7

3.9

3.8

3.10

3.9

 
 

4.1

4.1

4.2

-

4.3

4.1

4.4

4.2

4.5

4.3

4.6

4.4

 

4.5 nieuw

4.7

4.6

4.8

4.7

4.9

4.8

4.10

4.9

4.11

4.10

4.12

4.11

4.13

4.12

4.14

4.13

4.15

4.14

4.16

4.15

4.17

4.16

4.18

4.17

4.19

4.18

4.20

4.19

4.21

4.20

4.22

4.21

4.23

4.22

4.24

4.23

4.25

4.24

4.26

4.25

4.27

4.26

4.28

4.27

4.29

4.28

4.30

4.29

4.31

4.30

4.32

4.31

4.33

4.32

4.34

4.33

4.35

4.34

4.36

4.35

4.37

4.36

 
 

Bijlage 1

Bijlage 1

Bijlage 2

-

Bijlage 3

Bijlage 2

-

Bijlage 3 nieuw

Omwille van de gebruiksvriendelijkheid en herleidbaarheid is deze vernummering ook doorgevoerd in de Toelichting. Het gaat dan zowel om de aangepaste nummering van de artikelsgewijze toelichting als om verwijzingen in de tekst van de algemene en artikelsgewijze toelichting naar (de toelichting op) de betreffende artikelen.

In het DSO is de publicatie en weergave van de algemene en artikelsgewijze toelichting vergelijkbaar met aanpassingen aan de juridische tekst van de Waterschapsverordening. Bij een nieuwe versie van de Toelichting wordt voortgeborduurd op de eerdere versie(s) van de toelichting. Deze zijn versie-beheerd, waardoor eerdere versies altijd terug te vinden zijn op datum. Daarbij is de artikelsgewijze toelichting specifiek gekoppeld aan het betreffende artikel.

DEEL 2 ALGEMENE TOELICHTING op de Waterschapsverordening Delfland (november 2022)

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van het watersysteem en de zuivering van afvalwater in zijn beheergebied. Daarmee werkt Delfland aan het bewoonbaar houden van het land en aan de bescherming en verbetering van de leefomgeving. Om in dit gebied te kunnen wonen, werken en zorgen voor de natuur moet het watersysteem goed blijven werken.

De toepassing van deze verordening is gericht op:

  • bescherming van het gebied tegen overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

  • voldoende water van goede chemische en ecologische kwaliteit, van zowel het oppervlaktewater als het grondwater;

  • zuiveren en transporteren van afvalwater; en

  • vervulling maatschappelijke functies door watersystemen.

Om te zorgen dat in de toekomst het watersysteem de gebruiksdoelen goed blijft ondersteunen zijn regels opgesteld waaraan veranderingen in de inrichting van het gebied moeten voldoen. Deze staan in de waterschapsverordening en in andere regelgeving.

In deze verordening staan regels die bepalen wanneer een vergunning nodig is om veranderingen aan te brengen en onder welke voorwaarden veranderingen zonder vergunning mogen worden uitgevoerd.

In deel 1 van deze toelichting wordt een beeld op hoofdlijnen geschetst van deze verordening. In deel 2 wordt door middel van een artikelsgewijze toelichting gedetailleerder ingegaan op de werking van de verordening.

Aan de tekst van deze toelichting kunnen geen rechten worden ontleend. Bij strijdigheid tussen de waterschapsverordening en toelichting geldt het gestelde in de verordening.

HOOFDSTUK 2 DOEL WATERSCHAPSVERORDENING

De inrichting van het gebied en die van het watersysteem moeten goed op elkaar afgestemd zijn. Het reguleren van activiteiten in en rondom het watersysteem is hier een belangrijk onderdeel van. Het draagt bij aan het goed laten functioneren van het watersysteem, waardoor het gebied bewoonbaar kan blijven. Delfland heeft regels opgesteld over het uitvoeren van activiteiten. Daaronder kan ook worden verstaan het laten voortduren van een bepaalde situatie. Dat geldt ook voor een goede werking van zuiveringtechnische werken. De regels in deze verordening bepalen welke activiteiten vergunningplichtig zijn en onder welke voorwaarden een activiteit zonder vergunning is toegestaan.

Een ander doel van de waterschapsverordening is invulling geven aan de wettelijke verplichting om alle Delflandse regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving in één verordening te concentreren, waarover later meer.

HOOFDSTUK 3 WETTELIJK KADER WATERSCHAPSVERORDENING

3.1 Regelingen van het Rijk

De Omgevingswet reguleert activiteiten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Inwoners, bedrijven en overheden voeren activiteiten uit die invloed hebben op de fysieke leefomgeving of die leefomgeving wijzigen. Doel van de Omgevingswet is om een veilige en gezonde leefomgeving te behouden en ook de door mensen gewenste veranderingen in de omgeving mogelijk te maken. De Omgevingswet en de regels van de andere overheden zorgen dat de door mensen gewenste veranderingen niet leiden tot onaanvaardbare of ongewenste schade voor de omgeving.

Artikel 2.5 van de Omgevingswet bepaalt dat alle Delflandse regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving in één verordening moeten staan. Die verordening is deze waterschapsverordening. Regels over het onderhoud van waterstaatswerken zijn uitgezonderd van die verplichting. Die regels staan in de Legger Delfland.

Artikel 4.6 van de Omgevingswet bepaalt dat Delfland in bepaalde gevallen kan afwijken van regels die door het Rijk of provincie zijn gesteld. Als Delfland gebruik maakt van die bevoegdheid, worden die regels ‘maatwerkregels’ genoemd.

Het Rijk heeft bepaalde regels in de Omgevingswet uitgewerkt in een viertal Algemene maatregelen van bestuur en een ministeriële regeling. Hierin staan regels waaraan de deze verordening moet voldoen. Deze regels worden ook al instructieregels genoemd.

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervallen sommige rijksregels over lozingen. Het gaat om lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnisch werk in beheer van een waterschap. De bevoegdheid om die regels vast te stellen, wordt toebedeeld aan de waterschappen. Ter voorkoming van een vacuüm heeft het Rijk regels vastgesteld die van rechtswege in de waterschapsverordening komen. Deze regels staan bekend als de bruidsschat. Delfland heeft ervoor gekozen de bruidsschat te integreren in de waterschapsverordening (zie hoofdstukken 5, 6 en 7).

Tot slot heeft het Rijk overgangsrecht vastgesteld (Invoeringswet, Invoeringsbesluit en Invoeringsregeling). Deze wet- en regelgeving van het Rijk voorziet grotendeels in het overgangsrecht met betrekking tot de Keur Delfland, de Algemene regels behorende bij de Keur en de Aansluitverordening Delfland. Voor zover de rijksregelgeving daarin niet voorziet, is het geregeld in de Invoeringsverordening Waterschapsverordening Delfland.

3.2 Zuid-Hollandse Omgevingsverordening

De provincie stelt ook regels waar de waterschapsverordening aan moet voldoen. Deze staan in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening en worden ook wel instructieregels genoemd. De instructieregels hebben onder meer betrekking op de onttrekking van grondwater.

3.3 Waterschapswet

De Verenigde Vergadering van Delfland is op grond van artikel 78, eerste lid, Waterschapswet bevoegd om verordeningen vast te stellen. Die verordeningen moeten betrekking hebben op de taken die aan Delfland zijn toebedeeld. Met de vaststelling van deze waterschapsverordening heeft de Verenigde Vergadering gebruik gemaakt van deze bevoegdheid.

HOOFDSTUK 4 AAN WATERSCHAPSVERORDENING GERELATEERDE INSTRUMENTEN

4.1 Beleidsregels

In de waterschapsverordening is geregeld dat bepaalde activiteiten vergunningplichtig zijn. De beoordelingsregels in de waterschapsverordening geeft op hoofdlijnen aan waar een vergunningaanvraag op wordt beoordeeld. In de beleidsregels zijn deze beoordelingsregels verder uitgewerkt.

Vooral bij projecten waar gebruik wordt gemaakt van innovatieve oplossingen of nieuwe contractvormen, zoals design en construct, is veel onderling overleg nodig. Vroegtijdig overleg tussen de aanvrager van de vergunning en Delfland draagt bij aan een vlotte vergunningverlening.

4.2 Legger Delfland

Voor elk waterstaatswerk legt Delfland vast waar het ligt, waaraan het moet voldoen en wie welk onderhoud doet. De legger is het wettelijke document waar deze gegevens en plichten in worden vastgelegd.

In de legger staat waaraan de waterstaatswerken en bijbehorende zonering naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Dit is de normatieve functie van de legger. Daarnaast staat in de legger op wie de onderhoudsplicht en verplichting rust. De legger bestaat uit twee delen die elkaar aanvullen: de leggertekst en de leggerkaart. De legger is te bekijken op https://www.hhdelfland.nl/legger.

Er is geen formele relatie tussen de Legger Delfland en de waterschapsverordening.

4.3 Legger afvalwatertransportleidingen Delfland

Gereserveerd voor werkingsgebieden afvaltransportleidingen Delfland.

4.4 Omgevingsvergunning en maatwerkvoorschriften

De omgevingsvergunning voor een wateractiviteit en het maatwerkvoorschrift aangaande een wateractiviteit zijn belangrijke instrumenten om de (potentieel) nadelige effecten van activiteiten op het watersysteem of zuiveringtechnische werken weg te nemen, althans tot een aanvaardbaar niveau te reduceren. Kort gezegd zijn er vier situaties uit de regels te destilleren.

De eerste situatie is dat een activiteit alleen is toegestaan als Delfland daarvoor een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit (in deze toelichting ook wel ‘vergunning’ genoemd) heeft verleend. De effecten van zo’n activiteit voor het watersysteem of een zuiveringtechnisch werk kunnen ingrijpend zijn. Daarom dat Delfland vóóraf die activiteit wil toetsen. In de verordening staat waaraan een aanvraag voor zo’n vergunning wordt getoetst. Dit zijn de zogenaamde beoordelingsregels. Als de negatieve effecten tot een aanvaardbaar niveau zijn te reduceren, zal Delfland in beginsel de vergunning verlenen. Wel kan Delfland voorwaarden verbinden aan die activiteit. Dit wordt ook wel het verbinden van voorschriften aan een vergunning genoemd.

De tweede situatie is dat een activiteit alleen is toegestaan wanneer er wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden en vooraf een melding is gedaan bij Delfland. De effecten van zo’n activiteit voor het watersysteem of een zuiveringtechnisch werk kunnen weliswaar ingrijpend zijn, maar zijn doorgaans minder verstrekkend dan in de vorige alinea is beschreven. Delfland kan geen voorschriften verbinden aan een melding, dat kan alleen bij de vergunning. Wel kan Delfland zogenaamde maatwerkvoorschriften stellen. Dat zijn regels die in acht moeten worden genomen bij het uitvoeren van de activiteit.

De derde situatie is dat de activiteit onder voorwaarden is toegestaan zonder dat vooraf een melding is gedaan. De effecten van zo’n activiteit voor het watersysteem of een zuiveringtechnisch werk zijn doorgaans beperkt. Delfland kan wel maatwerkvoorschriften stellen (zie vorige alinea).

De vierde situatie is dat de activiteit bij voorbaat niet is toegestaan. De effecten van zo’n activiteit op het watersysteem of een zuiveringtechnisch werk zijn dermate groot of risicovol dat er een verbod geldt.

HOOFDSTUK 5 OPBOUW WATERSCHAPSVERORDENING

5.1 Opbouw van de waterschapsverordening

De waterschapsverordening heeft een gelaagde structuur. Die structuur komt er in grote lijnen op neer dat de hoofdstukken 1 en 3, voor zoveel zij zich daarvoor lenen, van toepassing zijn op alle wateractiviteiten in de verordening, en de hoofdstukken 4 tot en met 11 elk aanvullende bepalingen bevatten voor de afzonderlijke categorieën wateractiviteiten.

Hoofdstuk 1 omvat enkele algemene bepalingen zoals definities en doelen van de verordening.

Hoofdstuk 2 omvat de veiligheidsnormen voor polderkaden.

Hoofdstuk 3 omvat algemene regels over vergunningen en maatwerkvoorschriften.

Hoofdstuk 4 omvat regels over activiteiten ter plaatse van waterstaatwerken.

Hoofdstuk 5 gaat over grondwateronttrekkingen.

Hoofdstuk 6 gaat over onttrekkingen aan oppervlaktewaterlichamen.

Hoofdstuk 7 omvat regels over lozingen op oppervlaktewaterlichamen.

Hoofdstuk 8 heeft betrekking op het aansluiten van het openbaar vuilwaterriool of ander riool op een zuiveringtechnisch werk.

Hoofdstuk 9 gaat over lozingen op zuiveringtechnische werken.

Hoofdstuk 10 is gereserveerd voor activiteiten ter plaatse van afvalwatertransportleidingen.

Hoofdstuk 11 omvat regels over (grootschalige) verharding.

Hoofdstuk 12 omvat de slotbepalingen.

5.2 Kort overzicht van de waterschapsverordening

In onderstaande paragrafen staat een kort overzicht per hoofdstuk van de waterschapsverordening. Er staat waar het hoofdstuk over gaat en hoe u het hoofdstuk moet lezen. In Deel 2 van deze toelichting worden de hoofdstukken per artikel toegelicht.

5.2.1 Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

In het eerste artikel wordt verwezen naar bijlage 1. In die bijlage staan begrippen die nodig zijn om de waterschapsverordening te begrijpen. Ook worden de doelen benoemd waarop de toepassing van de waterschapsverordening is gericht. De doelen kunnen worden gezien als reden dat Delfland regels heeft gemaakt en waarom niet iedereen alles zomaar mag doen in het beheergebied van Delfland.

In dit hoofdstuk staat ook wat de algemene zorgplicht inhoudt. Meer uitleg over de zorgplicht is te vinden in de artikelsgewijze toelichting. Tevens zijn in dit hoofdstuk bevoegdheden opgenomen die kunnen worden benut in het geval zich extreme weersomstandigheden voordoen.

5.2.2 Hoofdstuk 2. Normering polderkaden

In dit hoofdstuk staan de veiligheidsnormen die Delfland stelt aan polderkaden. Een polderkade is een waterkering. Dit type waterkering is niet rijks- of provinciaal gereglementeerd. Delfland wijst de polderkaden aan en legt dit vast in de Legger Delfland. Polderkaden zijn meestal peilscheidingen tussen twee polders of scheiden peilgebieden met een aanzienlijk peilverschil, hogere polderdelen van de iets lagergelegen delen.

5.2.3 Hoofdstuk 3. Wateractiviteiten algemeen

In hoofdstuk 3 staan artikelen die gaan over vergunningen en maatwerkvoorschriften. Vanwege de gelaagde structuur (zie hierboven) gelden die artikelen voor alle bepalingen in de verordening die over vergunningen of maatwerkvoorschriften gaan.

In dit hoofdstuk staat dat Delfland voorschriften in een vergunning kan stoppen. Dit wordt ook wel het verbinden van voorschriften aan een vergunning genoemd. U moet zich aan die voorschriften houden. Delfland houdt toezicht om te kijken of de initiatiefnemer zich aan de voorschriften houdt. Waarom maakt Delfland voorschriften? De inspanningen van Delfland zijn gericht op de doelen uit hoofdstuk 1. De voorschriften vormen een belangrijk instrument hierbij. Dit geldt ook voor maatwerkvoorschriften. Dit zijn voorschriften die Delfland kan stellen bij een activiteit waarvoor geen vergunning nodig is.

Soms is het nodig om een vergunning of maatwerkvoorschrift te wijzigingen of in te trekken. Ook kan het nodig zijn om een activiteit te stoppen. Dan is bijvoorbeeld de kwaliteit van het water niet meer goed genoeg. Of stelt het Rijk of de Provincie strengere eisen voor waterkeringen. In dit hoofdstuk staat dat Delfland dan een activiteit mag laten stoppen door bijvoorbeeld de vergunning in te trekken.

5.2.4 Hoofdstuk 4. Beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot waterstaatswerken

In hoofdstuk 4 staan de regels voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot waterstaatswerken. Voorbeelden zijn een steiger plaatsen in een kanaal, een stuw bouwen in een sloot of het leggen van een kabel in een waterkering. Een oppervlaktewaterlichaam (bijvoorbeeld een kanaal, sloot) en een waterkering (bijvoorbeeld een dijk of kade) zijn waterstaatswerken die in de Legger Delfland staan. De legger en regels in deze verordening zorgen ervoor dat een waterstaatswerk goed blijft functioneren én dat Delfland in de toekomst onderhoud kan uitvoeren.

Voor elke beperkingengebiedactiviteit bij waterstaatswerken moet u deze vragen stellen:

  • Heb ik een vergunning nodig voor deze wateractiviteit? Meestal heeft u een vergunning nodig. Dit is de omgevingsvergunningsplicht uit de waterschapsverordening. Soms mag u ook een wateractiviteit doen zonder vergunning. Wanneer dit is, staat in de verordening.

  • Als ik een vergunning nodig heb, naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels in de waterschapsverordening. De beoordelingsregels zijn uitgewerkt in beleidsregels. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op de waterstaatswerken, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.

  • Welke informatie moet ik Delfland geven bij de aanvraag van een vergunning? Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij aanvraagvereisten.

  • Als ik geen vergunning nodig heb, zijn er eisen voor een wateractiviteit zonder vergunningplicht? Ja, dit zijn de eisen voor omgevingsvergunningvrije wateractiviteiten die in de waterschapsverordening staan. Als uw activiteit hier niet bij staat, geldt de zorgplicht in hoofdstuk 1.

  • Moet ik Delfland informatie geven over een activiteit die geen vergunningplicht heeft? Ja, soms moet u een melding doen. Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij die specifieke activiteit. In de verordening vindt u ook wat u moet melden en wanneer. Zonder een correcte melding mag u de activiteit niet uitvoeren.

  • Kan Delfland extra eisen stellen bij een activiteit zonder vergunningplicht? Ja, dan kan. Dit noemen we maatwerkvoorschriften. Dat Delfland dit kan doen, staat in de verordening. De voorschriften staan niet in de verordening.

Let op: kijk eerst goed waar u de activiteit wilt doen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld: de regels voor het plaatsen van een steiger bij een kanaal, én de regels voor het plaatsen van een steiger bij een dijk of kade.

5.2.5 Hoofdstuk 5. Wateronttrekkingsactiviteiten grondvlaktewater

In hoofdstuk 5 staan de regels voor wateronttrekkingsactiviteiten grondwater. Het gaat om onttrekken van grondwater en infiltratie van water in de bodem. De regels uit dit hoofdstuk gelden voor het hele beheergebied van Delfland. Grondwater zit namelijk overal. In dit hoofdstuk worden twee gebieden genoemd. Dit zijn de strategische zoetwatervoorraad en grondwaterbeschermingsgebied. Deze gebieden zijn door de Provincie Zuid-Holland bepaald. Hier gelden extra regels. Deze staan ook in deze verordening.

Let op: voor bepaalde (grootschalige) onttrekkingen is de Provincie Zuid-Holland het bevoegd gezag. U moet dan naar de regels van de provincie kijken.

Voor elke wateronttrekkingsactiviteit moet u deze vragen stellen:

  • Heb ik een vergunning nodig voor deze wateractiviteit? Meestal heeft u een vergunning nodig. Dit is de omgevingsvergunningsplicht uit de waterschapsverordening. Soms mag u ook een wateractiviteit doen zonder vergunning. Wanneer dit is, staat in de verordening.

  • Als ik een vergunning nodig heb, naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening. De beoordelingsregels zijn uitgewerkt in beleidsregels. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op het grondwater, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.

  • Welke informatie moet ik Delfland geven bij de aanvraag van een vergunning? Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij aanvraagvereisten.

  • Als ik geen vergunning nodig heb, zijn er eisen voor een wateractiviteit zonder vergunningplicht? Ja, dit zijn de eisen voor omgevingsvergunningvrije wateronttrekkingsactiviteiten die in de waterschapsverordening staan. Als uw activiteit hier niet bij staat, geldt de zorgplicht in hoofdstuk 1.

  • Moet ik Delfland informatie geven over een activiteit die geen vergunningplicht heeft? Ja, meestal moet u een melding doen. Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij die specifieke activiteit. In de verordening vindt u ook wat u moet melden en wanneer. Zonder een correcte melding mag u de activiteit niet uitvoeren.

  • Kan Delfland extra eisen stellen bij een activiteit zonder vergunningplicht? Ja, dan kan. Dit noemen we maatwerkvoorschriften. Dat Delfland dit kan doen, staat in de verordening. De voorschriften staan niet in de verordening.

5.2.6 Hoofdstuk 6. Wateronttrekkingsactiviteiten oppervlaktewater

In hoofdstuk 6 staan de regels voor het onttrekken van oppervlaktewater. Oppervlaktewaterlichamen zijn waterstaatswerken en staan in de Legger Delfland of staan nu nog in een vergunning of projectbesluit en komen nog in de Legger Delfland te staan. Voorbeelden zijn een kanaal of sloot. De legger en regels in deze verordening zorgen ervoor dat een waterstaatswerk goed blijft functioneren én dat Delfland in de toekomst onderhoud kan uitvoeren. Zo zorgen we samen voor droge voeten, stevige dijken en schoon water.

Voor elke wateronttrekkingsactiviteit moet u deze vragen stellen:

  • Heb ik een vergunning nodig voor deze wateractiviteit? Meestal heeft u een vergunning nodig. Dit is de omgevingsvergunningsplicht uit de waterschapsverordening. Soms mag u ook een wateractiviteit doen zonder vergunning. Wanneer dit is, staat in de verordening.

  • Als ik een vergunning nodig heb, naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels in de waterschapsverordening. De beoordelingsregels kunnen zijn uitgewerkt in beleidsregels. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op het grondwater, dat u geen vergunning krijgt. Het is dan verboden om de activiteit te doen.

  • Welke informatie moet ik Delfland geven bij de aanvraag van een vergunning? Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij aanvraagvereisten.

  • Als ik geen vergunning nodig heb, zijn er eisen voor een wateractiviteit zonder vergunningplicht? Ja, dit zijn de eisen voor omgevingsvergunningvrije wateronttrekkingsactiviteiten die in de waterschapsverordening staan.

  • Kan Delfland extra eisen stellen bij een activiteit zonder vergunningplicht? Ja, dan kan. Dit noemen we maatwerkvoorschriften. Dat Delfland dit kan doen, staat in de verordening. De voorschriften staan niet in de verordening.

5.2.7 Hoofdstuk 7. Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam

Hoofdstuk 7 geeft de regels voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam. Het gaat om het lozen van water, stoffen of warmte. Een oppervlaktewaterlichaam is een waterstaatswerk en staat op de leggerkaart van de Legger Delfland of staat nu nog in een vergunning of projectbesluit en moet nog in de Legger Delfland komen te staan. Voorbeelden zijn een kanaal of sloot. De legger en regels in deze verordening zorgen ervoor dat een waterstaatswerk goed blijft functioneren én dat Delfland in de toekomst onderhoud kan uitvoeren. Zo zorgen we samen voor droge voeten, stevige dijken en schoon water.

Let op: voor bepaalde lozingen is Delfland niet het bevoegd gezag. U moet dan in ieder geval naar de regels kijken in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

Voor elke lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam moet u deze vragen stellen:

  • Heb ik een vergunning nodig voor deze wateractiviteit? Meestal heeft u een vergunning nodig. Dit is de omgevingsvergunningsplicht uit de waterschapsverordening. Soms mag u ook een wateractiviteit doen zonder vergunning. Wanneer dit is, staat in de verordening.

  • Als ik een vergunning nodig heb, naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op de waterstaatswerken, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.

  • Welke informatie moet ik Delfland geven bij de aanvraag van een vergunning? Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij aanvraagvereisten.

  • Als ik geen vergunning nodig heb, zijn er eisen voor een wateractiviteit zonder vergunningplicht? Ja, dit zijn de eisen voor omgevingsvergunningvrije wateractiviteiten die in de waterschapsverordening staan.

  • Moet ik Delfland informatie geven over een activiteit die geen vergunningplicht heeft? Ja, soms moet u een melding doen. Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij die specifieke activiteit. In de verordening vindt u ook wat u moet melden en wanneer. Zonder een correcte melding mag u de activiteit niet uitvoeren.

  • Kan Delfland extra eisen stellen bij een activiteit zonder vergunningplicht? Ja, dan kan. Dit noemen we maatwerkvoorschriften. Dat Delfland dit kan doen, staat in de verordening. De voorschriften staan niet in de verordening.

5.2.8 Hoofdstuk 8. Aansluiten openbaar vuilwaterriool of ander riool op zuiveringtechnisch werk

In hoofdstuk 8 staan de regels voor het aansluiten van openbaar vuilwaterriool of ander riool op een zuiveringtechnisch werk. Dit is een werk voor het vervoer en zuiveren van stedelijk afvalwater. Het laatstgenoemde werk wordt ook wel waterzuivering genoemd.

Als u een openbaar vuilwaterriool of ander riool op een zuiveringtechnisch werk wilt aansluiten, moet u deze vragen stellen:

  • Heb ik een vergunning nodig voor deze wateractiviteit? Meestal heeft u een vergunning nodig. Dit is de omgevingsvergunningsplicht uit de waterschapsverordening. Soms mag u ook een wateractiviteit doen zonder vergunning. Wanneer dit is, staat in de verordening.

  • Als ik een vergunning nodig heb, naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening. De beoordelingsregels kunnen zijn uitgewerkt in beleidsregels. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op een zuiveringtechnisch werk, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.

  • Welke informatie moet ik Delfland geven bij de aanvraag van een vergunning? Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij aanvraagvereisten.

  • Als ik geen vergunning nodig heb, zijn er eisen voor een wateractiviteit zonder vergunningplicht? Ja, dit zijn de eisen voor omgevingsvergunningvrije wateractiviteiten die in de waterschapsverordening staan.

5.2.9 Hoofdstuk 9. Lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk

In hoofdstuk 9 staan regels voor lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. Dit is een werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, ook wel waterzuivering genoemd.

Als u wilt lozen op een zuiveringtechnisch werk, moet u deze vragen stellen:

  • Heb ik een vergunning nodig voor deze wateractiviteit? Ja, u heeft altijd een vergunning nodig. Dit is de omgevingsvergunningsplicht uit de waterschapsverordening. Alleen als de activiteit in artikel 3.1 van het Besluit kwaliteitactiviteiten leefomgeving (BklBal) staat, gelden andere regels. Deze regels staan in dat artikel.

  • Naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op een zuiveringtechnisch werk, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.

  • Welke informatie moet ik Delfland geven bij de aanvraag van een vergunning? Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij aanvraagvereisten.

5.2.10 Hoofdstuk 10. Beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot afvalwatertransportleidingen

Hoofdstuk 10 is gereserveerd voor regels over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot afvalwatertransportleidingen.

5.2.11 Hoofdstuk 11. Verhardingsactiviteiten

Hoofdstuk 11 noemt de regels voor verhardingsactiviteiten. Hierbij verdwijnen grasvelden en/of groene terreinen en komt er bijvoorbeeld een snelweg voor in de plaats. Het regenwater kan niet meer in de bodem zakken, maar stroomt in een sloot of kanaal. Hierdoor kan er te veel water in de sloot komen. Als het water in de sloot te hoog wordt, kan het op straat komen te staan. Dit willen we niet. Delfland wil en moet namelijk de doelen uit hoofdstuk 1 halen. Met de regels uit dit hoofdstuk zorgen we samen voor droge voeten, stevige dijken en schoon water.

Dit hoofdstuk geldt op het moment dat verordening in werking treedt alleen voor projecten waarvoor een projectbesluit is vastgesteld. Voor elke verhardingsactiviteit met projectbesluit moet u deze vragen stellen:

  • Heb ik een vergunning nodig voor deze wateractiviteit? Ja, u heeft altijd een vergunning nodig. Dit is de omgevingsvergunningsplicht uit de waterschapsverordening.

  • Naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Delfland schrijft minimaal een compensatieplan voor. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op de waterstaatswerken, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.

  • Welke informatie moet ik Delfland geven bij de aanvraag van een vergunning? Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij aanvraagvereisten.

Let op: kijk eerst goed waar u de activiteit wilt doen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld: de regels uit dit hoofdstuk en de regels voor een wateractiviteit naast een afvalwatertransportleiding.

5.2.12 Hoofdstuk 12 Slotbepalingen

Hoofdstuk 12 geeft de formele titel en de datum van inwerkingtreding van de waterschapsverordening.

VVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 1.9: Sluiting coupures en sluizen; beperking schutten scheepvaart

De verplichting tot het dichten van coupures op last van dijkgraaf en hoogheemraden was ook al opgenomen in artikel 2.11 van de Keur Delfland. Aan dat artikel lag nog de gedachte ten grondslag dat de bevoegdheid tot oplegging van een dergelijke last bedoeld was voor (dreigend) hoogwater. Die gedachte is met artikel 1.71.9 verlaten. In de praktijk is namelijk gebleken van een behoefte om sluizen ook te kunnen sluiten in tijden van droogte. Op die manier kan verzilting van Delflands oppervlaktewater worden voorkomen of beperkt. In artikel 1.71.9 is voorts buiten twijfel gesteld dat in plaats van het volledig sluiten van sluizen beperkingen kunnen worden gesteld aan het schutten van de scheepvaart.

WWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 3.2: Aanvraagvereisten omgevingsvergunning, toestemming gelijkwaardige maatregel en maatwerkvoorschrift

In de gelaagde structuur van de verordening zijn de algemene aanvraagvereisten (de vereisten waaraan elke aanvraag om een omgevingsvergunning, maatwerkvoorschrift of een gelijkwaardige maatregel moet voldoen) opgenomen in hoofdstuk 3 (artikel 3.2). Aanvullende aanvraagvereisten zijn opgenomen in de hoofdstukken 4 tot en met 11 voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor de in die hoofdstukken gereguleerde wateractiviteiten.

Welke gegevens en bescheiden nodig zijn voor een beslissing op de aanvraag hangt af van het concrete geval. De opsomming van aanvraagvereisten is dan ook niet uitputtend. Dit wordt tot uitdrukking gebracht met de zinsnede ‘ten minste’. Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bevoegd gezag om aanvullende informatie vragen als dat voor de beoordeling van de aanvraag nodig is en de aanvrager daarover redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

XXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 3.4: Wijziging en intrekking omgevingsvergunning

Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen een vergunning wijzigen. Bijvoorbeeld naar aanleiding van gewijzigde omstandigheden of inzichten. Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen ook een vergunning intrekken. Dit doet het college alleen als een wijziging van de vergunning onvoldoende mogelijkheden biedt.

Voor zover het wateractiviteiten betreft waarvoor op grond van de verordening een vergunningplicht geldt, is artikel 3.4 een uitvloeisel van een instructieregel in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) (artikel 6.2). Ook wateractiviteiten die op grond van de verordening van de vergunningplicht zijn vrijgesteld (in de ‘algemene regels’) zijn in artikel 3.4 onder het bereik van deze instructieregel gebracht.

YYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 3.9: Besluit kwaliteit leefomgeving

In dit artikel zijn regels opgenomen over wateractiviteiten in KRW-oppervlaktewaterlichamen in relatie tot artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Hierboven is uiteengezet dat deze verordening een gelaagde structuur kent. Die structuur komt er in grote lijnen op neer dat de hoofdstukken 1 en 3, voor zoveel zij zich daarvoor lenen, van toepassing zijn op alle wateractiviteiten in de verordening, en de hoofdstukken 4 tot en met 11 elk aanvullende bepalingen bevatten voor de afzonderlijke categorieën wateractiviteiten. De werking van dit artikel kan prevaleren boven een aanvullende bepaling. Indien een activiteit op grond van een regel in bijvoorbeeld hoofdstuk vier wel is toegestaan, zou het kunnen zijn dat dit artikel die activiteit toch niet toestaat.

Voor zover het wateractiviteiten betreft waarvoor op grond van de verordening een vergunningplicht geldt, is artikel 3.9 een uitvloeisel van een instructieregel in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) (artikel 6.2). Ook wateractiviteiten die op grond van de verordening van de vergunningplicht zijn vrijgesteld (in de ‘algemene regels’) zijn in artikel 3.9 onder het bereik van deze instructieregel gebracht.

ZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.3: Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De in artikel 4.3 genoemde vereisten waaraan een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingenactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk moet worden zijn een aanvulling op de algemene aanvraagvereisten in artikel 3.2. De vereisten zijn ontleend aan de huidige Waterregeling en verder afgestemd op de bestaande Delflandse praktijk van vergunningverlening.

Voor de beoordeling van de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor de waterkering is het niet altijd nodig een stabiliteitsberekening van de waterkering te overleggen. Dit wordt in artikel 4.3 tot uitdrukking gebracht door de zinsnede 'zo nodig’. Tijdens het vooroverleg kan het bevoegd gezag aangeven of dit aanvraagvereiste in het concrete geval van toepassing is. Ook kan het bevoegd gezag deze gegevens opvragen naar aanleiding van een ingediende aanvraag, voor de beoordeling waarvan deze gegevens ook nodig blijken. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij verwachte negatieve effecten op de waterkering.

AAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.4: Beoordelingsregels waterkeringen en ondersteunende kunstwerken

Evenals de Waterwet kent de Omgevingswet vier soorten (natte) waterstaatswerken. De verordening, evenals de Legger Delfland, sluit daarbij aan. Het betreft waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, en kunstwerken die deze waterstaatswerken ondersteunen (ondersteunende kunstwerken). Voor beperkingengebiedactiviteiten ter plaatse van of nabij waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden bevatten de artikelen 4.4 tot en met 4.7 afzonderlijke regels voor de beoordeling van die activiteiten op vergunbaarheid. De beoordelingsregels zijn geabstraheerd uit de verschillende, voor de beoordeling van watervergunningen op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland geldende beleidsregels en sluiten daarmee aan bij het bestaande beleid voor vergunningverlening. Nieuw is dat deze regels zijn opgenomen in een verordening. Het doel daarvan is dat burgers en bedrijven zich reeds op basis van de verordening – die, anders dan genoemde beleidsregels, digitaal is ontsloten via het Digitaal Stelsel Omgevingswet – een beeld kunnen vormen van de bril waardoor een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt bekeken. Dat sluit aan bij de Omgevingswet en, meer in het bijzonder, het Besluit Kwaliteit Leefomgeving, waarin de beoordelingsregels zijn neergelegd voor de activiteiten die het Rijk vergunningplichtig heeft gesteld.

Bij de beantwoording van de vraag welke beoordelingsruimte dijkgraaf en hoogheemraden in het licht van de beoordelingsregels toekomt, is de formulering van de beoordelingsregels relevant. Die zijn in de artikelen 4.4, 4.6 en 4.7, in navolging van de systematiek in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving, onderverdeeld in drie typen: ‘betrekken bij’, ‘rekening houden met’ en ‘in acht nemen’.

Type 1 ‘betrekken bij’

Een beoordelingsregel ‘betrekken bij’ (type 1) betekent dat de te betrekken feiten en omstandigheden moeten worden meegenomen bij de besluitvorming. Een dergelijke beoordelingsregel is een concretisering van de eis van een zorgvuldige voorbereiding van besluiten. ‘Betrekken bij’ betekent dat dijkgraaf en hoogheemraden zich bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag rekenschap moeten geven van de in die regel aangeduide belangen. Deze categorie wordt daarom ook wel aangeduid als aandachtscriteria. Als bepaalde gegevens bij de besluitvorming moeten worden betrokken, zal het besluit duidelijk moeten maken in hoeverre en waarom dat (ook) is gebaseerd op die gegevens.

Type 2 ‘rekening houden met’

Bij een beoordelingsregel van type 2 (‘rekening houden met’) gaat het, anders dan bij de categorie ‘betrekken bij’, niet om elementen die omwille van een zorgvuldige voorbereiding bij de besluitvorming moeten worden meegenomen, maar om inhoudelijke sturing op de door het bestuursorgaan uit te voeren belangenafweging. Er is sprake van een minder zware vorm van binding dan bij instructieregels van het hierna te bespreken type 3.

De formulering betekent dat dijkgraaf en hoogheemraden beoordelingsvrijheid hebben. Andere belangen dan het belang dat wordt gediend met de beoordelingsregel kunnen de doorslag geven. Daar moeten dan wel goede redenen voor bestaan en dit moet deugdelijk worden gemotiveerd.

Een eventuele afwijking van de norm mag op grond van het evenredigheidsbeginsel nooit groter zijn dan noodzakelijk om het gestelde doel te bereiken. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat mitigerende of compenserende maatregelen worden vastgelegd in het besluit. Een instructieregel van type 2 brengt de zwaarwegende positie van een belang bij de belangenafweging tot uitdrukking, zonder echter dwingend te sturen op de uitkomst daarvan.

Type 3 ‘in acht nemen’

Instructieregels van type 3 (‘in acht nemen’) voorzien in een harde, dwingende doorwerking. Dijkgraaf en hoogheemraden moeten zich bij de uitoefening van de bevoegdheid aan de gestelde regel houden. Afwijken is slechts mogelijk, indien de betreffende regel daarin voorziet. De beoordelingsregels zijn volgens deze type-indeling gerangschikt.

Over een aantal beoordelingsregels wordt het volgende opgemerkt. Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit ter plaatse van of nabij een waterkering moet (onder meer) in acht worden genomen dat het waterkerend vermogen niet mag verslechteren (artikel 4.4, eerste lid, aanhef en onder a). Gelet op hetgeen hiervoor is opgemerkt (‘in acht nemen’) mag van die regel in beginsel niet worden afgeweken. Alleen als met de beperkingengebiedactiviteit waarvoor om vergunning wordt verzocht naar het oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden een zwaarwegend maatschappelijk belang is gediend én voor die activiteit geen redelijk alternatief kan worden gevonden, mag van deze beoordelingsregel worden afgeweken (artikel 4.4, derde lid). Vanwege het zwaarwegende belang van de waterkerende functie van keringen dient een dergelijk afwijkingsbesluit door dijkgraaf en hoogheemraden zelf (dus niet in mandaat) te worden genomen (lid 4artikel 4.4, vijfde lid). Betreft het een primaire kering, dan wordt het afwijkingsbesluit voorts zo snel mogelijk ter kennis gebracht van de Verenigde Vergadering. Aan deze genoemde procedurele en materiële waarborgen bleek in de praktijk behoefte te zijn.

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, met name ook die van anderen dan Delfland, kunnen gevolgen hebben voor het oppervlaktewatersysteem en het functioneren daarvan. Wanneer een dergelijke ruimtelijke ontwikkeling is begrepen in een omgevingsplan, omgevingsvergunning (bijvoorbeeld voor een omgevingsplanactiviteit) of een projectbesluit, betekent dat weliswaar niet automatisch dat die ontwikkeling ook daadwerkelijk haar beslag krijgt, maar wél dat daarvoor een wettelijke basis bestaat (in de vorm van omgevingsplan, omgevingsvergunning of projectbesluit). Artikel 4.6, tweede lid, aanhef en onder gh, schrijft voor dat met dergelijke ruimtelijke ontwikkelingen rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit ter plaatse van of nabij een oppervlaktewaterlichaam, indien de daadwerkelijke uitvoering in de nabije toekomst aannemelijk is. Met name dient dan rekening te worden gehouden met de gevolgen van die reeds voorziene ontwikkelingen voor het oppervlaktewaterwatersysteem. Niet zelden zullen die ontwikkelingen al door Delfland zijn beoordeeld op verenigbaarheid (al dan niet onder voorwaarden) met het oppervlaktewatersysteem in het kader van de watertoets, en mogelijk zijn daarvoor door Delfland ook al vergunningen verleend. Bij de beoordeling van een (latere) aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit ter plaatse van of nabij een oppervlaktewaterlichaam zal daarmee rekening moeten worden gehouden, in de zin dat wordt nagegaan of het oppervlaktewatersysteem de gevolgen van die activiteit kan dragen, als ook die reeds voorziene ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden.

In de artikelen 4.4, tweede lid, en 4.6, tweede lid onder g, is bepaald dat bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning rekening moet worden gehouden met de maatschappelijke functie. Het gaat dan om de maatschappelijke functie van respectievelijk de waterkering en het oppervlaktewaterlichaam, als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid. Zie voor een uitleg van ‘maatschappelijke functie’ de toelichting op artikel 1.2.

BBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.18, lid 3.

Wilt u een kabel leggen in of naast een primair water? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een kabel in een primair water, zoals een kanaal:

  • 3b. Leg de kabel minimaal 1,30 meter onder de leggerdiepte

    Als we het water en de oevers onderhouden of baggeren, willen we voorkomen dat we kabels raken en beschadigen.

  • 3c5. Hang een kabel niet lager dan de onderkant van de brug

    3d3c. Gebruik een sleufloze techniek met boorspoeling om de kabel te leggen.

    Een kabel leggen in of naast een primair water gebeurt vaak. De waterkant moet wel heel blijven. Legt u de kabel door een sleuf te graven, te boren of een boogzinker te gebruiken? Dan kunnen de oevers beschadigen en zijn ze misschien niet stevig genoeg meer. Hangt de kabel te laag onder de brug? Dan kan het water niet meer goed stromen.

CCCC

Na sectie 'Toelichting op artikel 4.18, lid 3.' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Toelichting op artikel 4.18, lid 5.

Zie toelichting op artikel 4.18, derde lid.

DDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.18, lid 56.

Wilt u een kabel leggen in of naast een dijk of kade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een kabel in of naast een dijk of kade:

  • 5a6a. Gooi de afgegraven grond na elke werkdag weer terug in het graafgat.

    5b6b. Zorg dat u elke afgegraven grondsoort weer terugbrengt in de laag waar die zat.

    5c6c. Zorg dat u verschillende grondsoorten in de dijk of kade na afloop laag voor laag verdicht.

    5d6d. Zorg dat de dijk of kade er na het werk weer net zo uitziet als ervoor (zie artikel 4.20 lid 2d).

    Kabels in de dijk of kade zijn nodig om huizen aan de kade aan te sluiten op stroom en internet. Alleen moet de dijk of kade wel stevig genoeg blijven om water tegen te houden. Daarom moet u gaten in de dijk of kade meteen weer dichtmaken.

EEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.18, lid 67.

Wilt u een kabel leggen in of naast de zeewering? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een kabel in of naast een dijk. Daarnaast geldt deze regel bij de zeewering:

  • 67. Zit de kabel in de zeewering? Dan ligt de kabel in een stedelijk gebied.

    In stedelijk gebied zijn kabels noodzakelijk. Buiten het stedelijk gebied wil Delfland weten waar er kabels komen. Daarom is er buiten het stedelijk gebied een vergunning nodig.

FFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.18, lid 78.

Wilt u een kabel leggen in of naast een regionale waterkering of polderkade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een kabel in een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels bij een regionale waterkering of polderkade:

  • 7a8a. Gebruik geen hoogspanningskabel.

    7b8b. De kabel ligt haaks op de kade.

    7c8c. Houd bij een kabel in de dijk maximaal 80 cm afstand tussen de onderkant van de kabel en het maaiveld.

    7d8d. In de kade ligt de kabel in een sleuf.

    Kabels in de kade zijn nodig om huizen aan de kade aan te sluiten op stroom en internet. Alleen moet de kade wel stevig genoeg blijven om water tegen te houden. Daarom moet u gaten in de kade meteen weer dichtmaken. En mag u de kabel alleen loodrecht op de kade leggen.

GGGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.18, lid 1011.

Wilt u een kabel leggen in, onder of naast een duiker? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan deze regel over het leggen van een kabel in, onder of naast een duiker:

  • 1011. Houd bij een duiker minimaal 20 cm afstand tussen de kabel en de boven- of onderkant van de duiker.

    Dit is om de duiker te beschermen tegen beschadiging, zodat het water erdoorheen kan blijven stromen.

HHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.20, lid 2.

Wilt u een leiding of mantelbuis leggen in of naast een primair water? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een leiding of mantelbuis in een primair water, zoals een kanaal:

  • 2b. Leg de leiding of mantelbuis minimaal 1,30 meter onder de leggerdiepte

    De leiding of mantelbuis moet diep genoeg in de bodem liggen. Als we het water en de oevers onderhouden of baggeren, willen we voorkomen dat we leidingen of mantelbuizen raken en beschadigen.

  • 2a. Leg de leiding of mantelbuis onder de watergang haaks op die watergang.

    2c4. Hang een leiding of mantelbuis niet lager dan de onderkant van de brug.

    2d2c. Zorg dat de leiding of mantelbuis voldoet aan de eisen van NEN 3650 serie.

    2e2d. Gebruik onder primair water een sleufloze techniek met boorspoeling.

IIII

Na sectie 'Toelichting op artikel 4.20, lid 2.' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Toelichting op artikel 4.20, lid 4.

Zie toelichting op artikel 4.20, tweede lid.

JJJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.20, lid 45.

Wilt u een leiding of mantelbuis leggen in of naast een dijk of kade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een leiding of mantelbuis in of naast een dijk of kade:

  • 4a5a. De druk in de leiding of mantelbuis is maximaal 3 bar.

    4b5b. De doorsnede van de leiding of mantelbuis is maximaal 110 mm dik.

    4c5c. De leiding of mantelbuis voldoet aan NEN 3650 serie.

    4d5d. Legt u de leiding met gas of vloeistof zonder sleuf? Dan heeft u een mantelbuis nodig.

    4e5e. De mantelbuis is aan beide kanten waterdicht.

    4f5f. Gooi de afgegraven grond na elke werkdag weer terug in het graafgat.

    4g5g. Zorg dat u elke afgegraven grondsoort weer terugbrengt in de laag waar die zat.

    4h5h. Zorg dat u verschillende grondsoorten in de dijk of kade na afloop laag voor laag verdicht.

    4i5i en 4j5j. Zorg dat de dijk of kade er na het werk weer net zo uitziet als ervoor.

    Leidingen of mantelbuizen in de dijk of kade zijn nodig om huizen aan de dijk of kade aan te sluiten op gas, water en riool. Alleen moet de dijk of kade wel stevig genoeg blijven om water tegen te houden. Daarom moet u de gaten meteen weer dichtmaken.

KKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.20, lid 56.

Wilt u een leiding of mantelbuis leggen in of naast de zeewering? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een leiding of mantelbuis in of n aast een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels bij de zeewering:

  • 5a6a. In de dijk ligt de leiding of mantelbuis binnen stedelijk gebied.

    In stedelijk gebied zijn leidingen en mantelbuizen noodzakelijk. Buiten het stedelijk gebied wil Delfland weten waar leidingen en mantelbuizen komen. Daarom is er buiten het stedelijk gebied een vergunning nodig.

  • 5b6b. Gebruik geen boogboring om de leiding of mantelbuis te leggen.

    Leidingen of mantelbuizen in de dijk of kade zijn nodig om huizen aan de dijk of kade aan te sluiten op gas, water en riool. Alleen moet de dijk of kade wel stevig genoeg blijven om water tegen te houden. Daarom moet u de gaten meteen weer dichtmaken.

LLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.20, lid 67.

Wilt u een leiding of mantelbuis leggen naast een regionale waterkering of polderkade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een leiding of mantelbuis in of naast een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels bij een regionale waterkering of polderkade:

  • 6a7a. De leiding of mantelbuis ligt loodrecht op de kade.

    6b7b. Houd bij een leiding of mantelbuis in de kade maximaal 1 meter afstand tussen de onderkant van de leiding en het maaiveld.

    6c7c. In de kade ligt de leiding of de mantelbuis in een sleuf.

MMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.20, lid 78.

Wilt u een leiding of mantelbuis leggen in, onder of naast een duiker? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan deze regel over het leggen van een leiding of mantelbuis in, onder of naast een duiker:

  • 7a8a. Houd bij een duiker minimaal 20 cm afstand tussen de leiding of mantelbuis en de boven- of onderkant van de duiker.

    Dit is om de duiker te beschermen tegen beschadiging, zodat het water erdoorheen kan blijven stromen.

NNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.28, lid 4.

Wilt u een werk neerzetten op, aan of naast een dijk of kade? Dan gelden bepaalde regels:

  • 4a. Maak de vloer van het werk maximaal 6 m2 groot.

    4b. Zorg dat het werk eenvoudig is weg te halen.

    4c. Graaf geen grond weg om het werk te plaatsen.

    De dijk of kade moet goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle. De dijk of kade wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de dijk of kade het water minder goed tegenhouden.

In lid 67 staat dat u geen werken op de Delflandsedijk mag plaatsen. Dit mag wel in de beschermingszone van de Delflandsedijk. Hiervoor gelden de regels in lid 4.

OOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.30, lid 45.

Wilt u beplanting planten naast de Delflandsedijk? Dan moet u zich houden aan alle regels over het plaatsen van een werk in of naast een dijk. Daarnaast gelden bepaalde regels voor de Delflandsedijk:

  • 4a5a. De afstand tussen een boom en de Delflandsedijk is minimaal 3 meter.

    4b5b. De afstand tussen een struik en de Delflandsedijk is minimaal 1,5 meter.

    Bij harde windstoten kan een boom omwaaien. Er ontstaat dan een gat. Dit maakt de dijk lager of zwakker. Bomen en struiken halen water uit de bodem. Hierdoor kan de grond sneller samengedrukt worden. En als er wortels afsterven, ontstaan er gaten in de bodem. Hierdoor kan de dijk lek worden. En niet meer goed het water tegenhouden.

In de tekening hieronder ziet u de regels.

WSV_Art04.30lid4_toelichting figuur22.jpg

PPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.30, lid 56.

Wilt u beplanting planten op of naast een regionale waterkering die niet is aangeheeld? Dan moet u zich houden aan alle regels over het planten van beplanting in of naast een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels voor een regionale waterkering die niet is aangeheeld. Een niet-aangeheelde regionale waterkering is een kade die aan de landkant weer omlaag gaat. De kade is buiten goed te zien.

  • 5a6a. Plant geen beplanting in, op, boven, over of onder het buitentalud, kruin en/of binnentalud van de kade.

    5b6b. De afstand tussen een boom en de teenlijn landinwaarts is minimaal 7 meter.

    5d6d. Komt de boom in een voorland? Dan is de afstand tussen de boom en de buitenkruinlijn aan de waterkant minimaal 3 meter.

    5c6c. De afstand tussen een struik en de teenlijn landinwaarts is minimaal 6 meter.

    5e6e. Komt de struik in een voorland? Dan is de afstand tussen de struik en de buitenkruinlijn aan de waterkant minimaal 1,5 meter.

    De beplanting kan invloed hebben op de kade. Bij harde windstoten kan een boom omwaaien. Er ontstaat dan een gat. Dit maakt de dijk lager of zwakker. Beplanting haalt water uit de bodem. Hierdoor kan de grond sneller samengedrukt worden. En als er wortels afsterven, ontstaan er garen in de bodem. Hierdoor kan de dijk lek worden. En niet meer goed het water tegenhouden.

In de tekeningen hieronder ziet u de regels voor niet-aangeheelde regionale waterkering.

WSV_Art04.30lid5_toelichting figuur23.jpg

WSV_Art04.30lid5_toelichting figuur24.jpg

QQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.30, lid 67.

Wilt u beplanting planten op of naast een regionale waterkering die is aangeheeld? Dan moet u zich houden aan alle regels over het planten van beplanting in of naast een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels voor een regionale waterkering die is aangeheeld. Een aangeheelde regionale waterkering is een kade die hoog blijft aan de landkant. De kade is buiten niet goed te zien.

  • 6a7a. Plant geen beplanting in, op, of boven het buitentalud van de kade.

    6b7b. De afstand tussen een boom en de buitenkruinlijn is minimaal 7 meter.

    6d7d. Komt de boom in een voorland? Dan is de afstand tussen de boom en de buitenkruinlijn aan de waterkant minimaal 3 meter.

    6c7c. De afstand tussen een struik en de buitenkruinlijn is minimaal 3,5 meter.

    6e7e. Komt de struik in een voorland? Dan is de afstand tussen de struik en de buitenkruinlijn aan de waterkant minimaal 1,5 meter.

    De beplanting kan invloed hebben op de kade. Bij harde windstoten kan een boom omwaaien. Er ontstaat dan een gat. Dit maakt de dijk lager of zwakker. Beplanting haalt water uit de bodem. Hierdoor kan de grond sneller samengedrukt worden. En als er wortels afsterven, ontstaan er garen in de bodem. Hierdoor kan de kade lek worden. En niet meer goed het water tegenhouden.

In de tekening hieronder ziet u de regels op verheelde of aangeheelde of aangevulde regionale waterkering.

WSV_Art04.30lid6_toelichting figuur25.jpg

WSV_Art04.30lid6_toelichting figuur26.jpg

RRRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.30, lid 78.

Wilt u beplanting planten op of naast een niet-aangeheelde polderkade? Dan moet u zich houden aan alle regels over het planten van beplanting in of naast een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels voor een polderkade die niet is aangeheeld. Een niet-aangeheelde polderkade is een kade die aan de landkant weer omlaag gaat. De kade is buiten goed te zien.

  • 7a8a. Plant geen beplanting in het buitentalud, kruin en/of binnentalud van de kade.

    7b8b. De afstand tussen een boom of struik en de teenlijn landinwaarts is minimaal 6 meter.

    De beplanting kan invloed hebben op de kade. Bij harde windstoten kan een boom omwaaien. Er ontstaat dan een gat. Dit maakt de kade lager of zwakker. Beplanting haalt water uit de bodem. Hierdoor kan de grond sneller samengedrukt worden. En als er wortels afsterven, ontstaan er garen in de bodem. Hierdoor kan de kade lek worden. En niet meer goed het water tegenhouden.

In de tekening hieronder ziet u de regels voor niet verheelde of aangeheelde polderkade.

WSV_Art04.30lid7_toelichting figuur27.jpg

SSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.30, lid 89.

Wilt u beplanting planten op of naast een polderkade die is aangeheeld? Dan moet u zich houden aan alle regels over het planten van beplanting in of naast een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels voor een polderkade die is aangeheeld. Een aangeheelde polderkade is een kade die hoog blijft aan de landkant. De kade is buiten niet goed te zien.

  • 8a9a. Plant alleen beplanting aan de kant van de aanheling.

    8b9b. De afstand tussen een boom en de buitenkruinlijn landwaarts is minimaal 6 meter.

    8c9c. De afstand tussen een struik en de buitenkruinlijn landwaarts is minimaal 4 meter.

    De beplanting kan invloed hebben op de dijk. Bij harde windstoten kan een boom omwaaien. Er ontstaat dan een gat. Dit maakt de dijk lager of zwakker. Beplanting haalt water uit de bodem. Hierdoor kan de grond sneller samengedrukt worden. En als er wortels afsterven, ontstaan er gaten in de bodem. Hierdoor kan de dijk lek worden. En niet meer goed het water tegenhouden.

In de tekening hieronder ziet u de regels voor niet verheelde of aangeheelde polderkade.

WSV_Art04.30lid8_toelichting figuur28.jpg

TTTT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 5.19: Indieningsvereisten eenvoudige melding

Een aantal activiteiten waarvoor geen vergunning nodig is moet bij Delfland worden gemeld. Afhankelijk van het doel en de grootte van de onttrekking moet een eenvoudige of een uitgebreide melding worden gedaan. In artikel 5.8 t/m 5.17 staat voor welke activiteiten een melding moet worden gedaan en welk type melding dit dan is. Artikel 3.63.5 omvat enkele algemene regels over meldingen.

UUUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.1: Specifieke zorgplicht

Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze specifieke zorgplicht is gelijk aan die van artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Het eerste lid bevat de omschrijving van de zorg die iedereen die een lozingsactiviteit verricht moet betrachten. Het tweede lid bevat een nadere uitwerking van de elementen die in ieder geval tot die zorg behoren. De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in de paragrafen in afdeling 7.2. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van afdeling 2.19 is vereist. Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert zoals een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. De algemene regels van de afdelingen 2.27.2 en verder en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit. Die algemene regels en vergunningvoorschriften moeten steeds passen binnen de oogmerken (doelen) van artikel 1.2 (waarnaar in het eerste lid van dit artikel wordt verwezen) en de strekking die in het tweede lid van dit artikel is opgenomen. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen. Deze specifieke zorgplicht is de opvolger van de zorgplichten die in artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens waren opgenomen.

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Bal. (Stb. 2018, 293, p. 526-527).

VVVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.14: Lozen van huishoudelijk afvalwater

In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2.000 inwonerequivalenten. Deze afdelingparagraaf geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdelingparagraaf maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater.

De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden.

De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk.

WWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.16: Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdelingparagraaf emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage 1 bij deze verordening.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

XXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.18: Koelwater

Deze afdelingparagraaf is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen. Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan.

Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen) worden toegevoegd. De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd:

De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij

L = lozingsdebiet (m3/s)

ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius.

W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging. Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.

YYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.20: Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Deze afdelingparagraaf heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater.

De regels in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.1.6) en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (paragraaf 3.5) schreven voor dat bij het reinigen en conserveren maatregelen getroffen dienden te worden om het op het oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen. Deze regels betroffen gedetailleerde instructies waaraan de lozer moest voldoen. Hierdoor mocht slechts afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd bij het afwassen met water en het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar. Voor andere reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld inIn aanvulling hierop is in artikel 7.20 bepaald dat artikel 7.21geen visuele verontreiniging mag plaatsvinden. Deze regel is ontleend aan artikel 3.62, vierde lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

Voor andere reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld in artikel 7.21.

ZZZZ

Na sectie 'Toelichting op artikel 7.20: Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Toelichting op artikel 7.20a: Bij gebruik scherm- en krijtmiddel geen afvalwater lozen

Dit artikel bevat een maatwerkregel in aanvulling op de regels in het Bal. Beoogd is dat na het aanbrengen of afspuiten van scherm- of krijtmiddel er geen visuele en thermische verontreiniging van het oppervlaktewater plaatsvindt.

AAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.26: Inerte goederen

Deze afdelingparagraaf heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.

Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om ‘het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen’. Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De afdelingparagraaf heeft geen betrekking op ‘opslaan’. Het opslaan van goederen is al uitputtend geregeld in het Bal.

BBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.51: Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze afdelingparagraaf is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding, ongeacht of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal of niet. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de horeca. Deze afdelingparagraaf is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding als bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.

CCCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 9.2: Omgevingsvergunningplicht

In het gebied van Delfland is een vergunning nodig voor het lozen op een zuiveringstechnisch werk. Dit mag niet zonder vergunning. Er zijn uitzonderingen. Soms is geen vergunning van Delfland nodig. Dit staat in lid 2 van artikel 9.1. Hierin staat dat de activiteit dan in artikel 3.1 van het Besluit kwaliteitactiviteiten leefomgeving (BklBal) moet staan.

Naar boven