U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Administratieve correctie van de 26 september 2023 vastgestelde werkingsgebieden

Het dagelijks bestuur van Waterschap Limburg

gelezen de tekstinhoud van ”Waterschapsverordening Waterschap Limburg” d.d. 26 september 2023

Overwegende dat:

 

  • a.

    de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 heeft plaatsgevonden;

  • b.

    op grond van artikel 2.5 Omgevingswet het waterschap verplicht is om een Waterschapsverordening vast te stellen; 

  • c.

    het waterschapsbestuur op grond van artikel 56 Waterschapwet bevoegd is tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die het waterschap in artikel 4 van het Reglement voor het Waterschap Limburg zijn opgedragen; 

  • d.

    het algemeen bestuur van Waterschap Limburg in zijn vergadering van 7 juli 2021 de Waterschapsverordening Waterschap Limburg en de Onderhoudsregeling Waterschap Limburg heeft vastgesteld; 

  • e.

    het dagelijks bestuur krachtens delegatie, in zijn vergadering van 26 september 2023 enkele wijzigingen van de waterschapsverordening heeft vastgesteld; 

  • f.

    in de waterschapsverordening alle regels staan die bepalen welke activiteiten waar in ons gebied mogen plaatsvinden en onder welke voorwaarden;  

  • g.

    toen de Omgevingswet in werking trad, de waterschapsverordening in plaats is gekomen van de volgende regels: 

    • 1.

      Keur Waterschap Limburg 2019; 

    • 2.

      Uitvoeringsregels inclusief algemene regels behorende bij de Keur Waterschap Limburg 2019. 

  • h.

    de omzetting van de regels beleidsneutraal heeft plaatsgevonden en dat dit betekent dat er inhoudelijk nauwelijks iets aan de regels is veranderd; 

  • i.

    strijdigheden in de regels zijn verwijderd en waar mogelijk de regels zijn vereenvoudigd;  

  • j.

    de opzet en systematiek van de verordening is gewijzigd om te voldoen aan de technische eisen van het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO), zodat de waterschapsverordening in dit online loket kan worden geraadpleegd sinds de Omgevingswet ingaat; 

  • k.

    ondanks dat de regels voor het grootste gedeelte beleidsneutraal zijn omgezet, er toch een aantal veranderingen zijn doorgevoerd: 

    • 1.

      Ten eerste bevat de waterschapsverordening de “bruidsschat” met regels die afkomstig zijn van het Rijk. Het gaat hierbij om regels over lozingen (kwaliteit). De bruidsschatregels zijn ongewijzigd en integraal opgenomen in de Waterschapsverordening Waterschap Limburg. 

    • 2.

      Ten tweede worden in de waterschapsverordening ook de locaties opgenomen waar de regels gelden, de zogenaamde werkingsgebieden. Deze zones maakten tot 1 januari 2024 onderdeel uit van de Legger van Waterschap Limburg. Tijdens de inspraakperiode zijn de werkingsgebieden gelijktijdig met de juridische teksten van de waterschapsverordening ter inzage gelegd. Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn deze werkingsgebieden zichtbaar in het landelijke online loket.  

    • 3.

      Ten derde heeft het dagelijks bestuur enkele wijzigingen van de waterschapsverordening vastgesteld. Dit betreft met name de opname van een inundatiegebied bij de Geleenbeek, de opname van hoge gronden en het corrigeren van geconstateerde onjuistheden en omissies in de door het algemeen bestuur vastgestelde waterschapsverordening. 

    • 4.

      Tevens zijn de in de waterschapsverordening opgenomen werkingsgebieden geactualiseerd. Deze wijzigingen hebben de gebruikelijke procedure doorlopen. Dat wil zeggen dat het ontwerp daarvan voor inspraak ter inzage heeft gelegen,dat ingebrachte zienswijzen zijn verwerkt en definitief zijn vastgesteld. 

  • l.

    de ontwerpbesluit Waterschapverordening Waterschap Limburg op grond van artikel 3.2 Participatie- en inspraakverordening Waterschap Limburg van 16 maart 2021 tot en met 26 april 2021 heeft ter inzage gelegen;  

  • m.

    op de ontwerpbesluit Waterschapsverordening Waterschap Limburg  zienswijzen zijn ingediend die hebben geleid tot een beperkte aanpassing van het ontwerpbesluit. Deze wijzigingen hadden met name betrekking op de artikelen ter bescherming van het grondwater op kwantitatief en kwalitatief gebied;

  • n.

    de wijzigingen die krachtens delegatie door het dagelijks bestuur zijn vastgesteld, op grond van artikel 3.2 Participatie- en inspraakverordening Waterschap Limburg in ontwerp ter inzage hebben gelegen van 31 mei 2022 tot en met 11 juli 2022 (betreft inundatiegebied Geleenbeek), van 27 september 2022 tot en met 7 november 2022 (betreft opname hoge gronden) en van 22 juli 2023 tot en met 8 september 2023 (betreft correcties en actualisering werkingsgebieden);  

  • o.

    op de wijzigingsontwerpen voor de opname hoge gronden en inundatiegebied Geleenbeek zijn zienswijzen ontvangen. De twee zienswijzen die zijn ontvangen op de opname hoge gronden hebben in een geval geleid tot een beperkte aanpassing van het beperkingengebied hoge gronden op het terrein van de indiener van de zienswijze. De twee zienswijzen die zijn ontvangen op de opname inundatiegebied Geleenbeek zijn allebei weerlegd en hebben niet geleid tot een aanpassing van het ontwerpbesluit.

  • p.

    de in bijlage II genoemde normbladen bekendgemaakt worden door ter inzagelegging in het kantoor van Waterschap Limburg, Maria Theresialaan 99, 6043 CX te Roermond;

  • q.

    desgevraagd papieren afschriften verstrekt worden tegen betaling van bedragen die niet hoger zijn dan de tarieven die het waterschap hanteert voor het verstrekken van papieren afschriften van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden;

heeft geconstateerd dat de besloten werkingsgebieden primair en secundair water en de daaraan gekoppelde werkingsgebieden ‘primair water of een zone van 2 meter eromheen’, ‘secundair' water of een zone van 2 meter eromheen’, ‘kernzone van het oppervlaktewater of een buffer van 0,5 meter eromheen’ en ‘watergangen anders dan de trajecten I tot en met V van de Roer en Hambeek’ als gevolg van een technische fout in de registratie van regenwaterbuffers, welke als primair water op de voormalige Waterwetlegger waren aangemerkt, niet correct zijn overgenomen op de 9 november 2023 gepubliceerde geografische bestanden in bijlage 1 bij de Waterschapsverordening Waterschap Limburg. 

Besluit;

Onder verwijzing naar het besluit van 26 september 2023, dat

Artikel I

"Waterschapsverordening Waterschap Limburg" opgenomen in Bijlage A wordt vastgesteld met dien verstande dat de werkingsgebieden in bijlage 1 bij de Waterschapsverordening Waterschap Limburg gecorrigeerd conform het op 26 september 2023 genomen besluit worden opgenomen.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking per 14‑06‑2024

Tegen wijziging van de regels van de Waterschapsverordening Waterschap Limburg is geen beroep mogelijk op grond van art. 8:3 lid 1 aanhef en onder a van de Algemene wet bestuursrecht. 

Aldus vastgesteld door Waterschap Limburg, 26 september 2023.

Ir. E.J.M. Keulers MMO, secretaris-directeur                                   S.M.M. Borgers, dijkgraaf 

Bijlage A Bijlage bij artikel I

A

Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage I Overzicht Informatieobjecten

beschermingszone bij een waterkering

/join/id/regdata/ws0665/2023/a6843902b31242ab8d448e5fea5878b1/nld@2023‑11‑07;1

bijbehorende beschermingszone

/join/id/regdata/ws0665/2023/a52e017c8d314570b293ab0fc7783090/nld@2023‑11‑07;1

boringsvrije zone Roerdalslenk I (Bovenste Brunssumklei)

/join/id/regdata/ws0665/2023/9f13bba648ef4c9580557eee5bded311/nld@2023‑11‑07;1

boringsvrije zone Roerdalslenk II (Bovenste Brunssumklei)

/join/id/regdata/ws0665/2023/4686bbcf1f8449a2ad1003a2a0c2acf2/nld@2023‑11‑07;1

boringsvrije zone Roerdalslenk III (Bovenste Brunssumklei)

/join/id/regdata/ws0665/2023/e4773c8b647c4fb98845289b8e160365/nld@2023‑11‑07;1

boringsvrije zone Roerdalslenk IV (Bovenste Brunssumklei)

/join/id/regdata/ws0665/2023/1dca0595afb047739a8634e9b903f978/nld@2023‑11‑07;1

bronlopen

/join/id/regdata/ws0665/2023/9b17131b96414b42b3fbdb2771af1f9f/nld@2023‑11‑07;1

Buiten de boringsvrije zone Roerdalslenk IV en buiten een bufferzone verdroogde natuurgebieden

/join/id/regdata/ws0665/2023/17e1296310a44adfaee04fc38ad0163c/nld@2023‑11‑07;1

buitenbeschermingszone

/join/id/regdata/ws0665/2023/1c703a6b9f0d4b59a5bb6c2b3cd40be4/nld@2023‑11‑07;1

gebied kanovaart overig

/join/id/regdata/ws0665/2023/1414c07f682a484984baf59a319e4f76/nld@2023‑11‑07;1

gebied kanovaart Roer

/join/id/regdata/ws0665/2023/21a3655aae5f46b7b343ab0f2bc7aa91/nld@2023‑11‑07;1

gebied met wateren in kwantitatief waterbeheer bij Waterschap Limburg

/join/id/regdata/ws0665/2023/e6dea36984974bf3a7badc5e14a167dd/nld@2023‑11‑07;1

gebied van de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur 

/join/id/regdata/ws0665/2023/b605c6664e804567a91c0c860878dcf7/nld@2023‑11‑07;1

gebied van Venloschol

/join/id/regdata/ws0665/2023/a7a733087f7049a19abf733e8ee4ffe3/nld@2023‑11‑07;1

hoge grond basis

/join/id/regdata/ws0665/2023/3326ed9fefc04ebd8a694fc56044b8c4/nld@2023‑11‑07;1

hoge grond robuust

/join/id/regdata/ws0665/2023/cded48cea90a447cadeb1fb671ced38e/nld@2023‑11‑07;1

inundatiegebied

/join/id/regdata/ws0665/2023/569fcb01b86c4e1abbd168fcc14da1be/nld@2023‑11‑07;1

Inundatiegebied

/join/id/regdata/ws0665/2023/dc63331b8b0a4835b0ec7d376eb13d49/nld@2023‑11‑07;1

kernzone van een waterkering

/join/id/regdata/ws0665/2023/f5591a74c344486281c072313976b7c0/nld@2023‑11‑07;1

kernzone van het oppervlaktewater of een buffer van 0,5 meter eromheen

/join/id/regdata/ws0665/2023/147241b8d34d4795824b0fd58ec8b04f/nld@2023‑11‑07;1

/join/id/regdata/ws0665/2023/147241b8d34d4795824b0fd58ec8b04f/nld@2024‑06‑05;10530503

lijnvormig element

/join/id/regdata/ws0665/2023/f67c727bd47b4e6abe6a82e2a2ba2205/nld@2023‑11‑07;1

meanderzone

/join/id/regdata/ws0665/2023/1eb42d083772496eaa5d5fa9ce629b57/nld@2023‑11‑07;1

Meanderzone

/join/id/regdata/ws0665/2023/b7c41652816648adb45f94111d81a986/nld@2023‑11‑07;1

oppervlaktewater in kwalitatief waterbeheer bij Waterschap Limburg

/join/id/regdata/ws0665/2023/ab4c1088fb4046c4b5a4a2b53167918a/nld@2023‑11‑07;1

oppervlaktewater met een hoge basisafvoer

/join/id/regdata/ws0665/2023/02271b684d94452eb4ac013b9a20a694/nld@2023‑11‑07;1

oppervlaktewater met een lage basisafvoer

/join/id/regdata/ws0665/2023/6fb55e3b075b47108d58160b25f0e6c6/nld@2023‑11‑07;1

oppervlaktewateren Afwateringskanaal, Neerbeek, Haelensebeek, Tungelroysebeek, Leukerbeek en Uffeltsebeek

/join/id/regdata/ws0665/2023/a9a21a48c937439b91733765836b8736/nld@2023‑11‑07;1

oppervlaktewateren Niers, Helenavaart en Oude Helenavaart

/join/id/regdata/ws0665/2023/21490ed063c64479976951651cf4f522/nld@2023‑11‑07;1

peilgestuurde drainagegebied midden

/join/id/regdata/ws0665/2023/ec1c660892064ea3971f96cb3969a2c9/nld@2023‑11‑07;1

peilgestuurde drainagegebied noord

/join/id/regdata/ws0665/2023/94e6abb4098c43d0aa1477b77d0ad3cd/nld@2023‑11‑07;1

peilgestuurde drainagegebied zuid

/join/id/regdata/ws0665/2023/eea6c9cf1b024c008fa441c54d6df6f7/nld@2023‑11‑07;1

primair water

/join/id/regdata/ws0665/2023/258994943bd342fe9afc38152fb334d2/nld@2023‑11‑07;1

/join/id/regdata/ws0665/2023/258994943bd342fe9afc38152fb334d2/nld@2024‑06‑05;10530503

primair water of een zone van 2 meter eromheen

/join/id/regdata/ws0665/2023/ff34fa7b8bc54e4d8c5addec74355f47/nld@2023‑11‑07;1

/join/id/regdata/ws0665/2023/ff34fa7b8bc54e4d8c5addec74355f47/nld@2024‑06‑05;10530503

profiel van vrije ruimte

/join/id/regdata/ws0665/2023/14cd69a779a448499bb01f8c704b7793/nld@2023‑11‑07;1

profiel van vrije ruimte bij een waterkering

/join/id/regdata/ws0665/2023/a44d307801d14d12828204c1d42143d6/nld@2023‑11‑07;1

secundair water

/join/id/regdata/ws0665/2023/9bdd833ff4054fc98cc3d54612c7dbca/nld@2023‑11‑07;1

secundair water of een zone van 2 meter eromheen

/join/id/regdata/ws0665/2023/e353214b01d0408fa8684140c5919d0b/nld@2023‑11‑07;1

traject dat niet is opgenomen op de kaarten kanovaren

/join/id/regdata/ws0665/2023/5646adea9f1a41a3aa592838e2725944/nld@2023‑11‑07;1

traject I

/join/id/regdata/ws0665/2023/41be669fe9a7451e91d2490191144203/nld@2023‑11‑07;1

traject II

/join/id/regdata/ws0665/2023/5c5f9676984c4e77a717363060d345e4/nld@2023‑11‑07;1

traject III

/join/id/regdata/ws0665/2023/f68f09acd951448793005e1a7c8cbbd7/nld@2023‑11‑07;1

traject IV

/join/id/regdata/ws0665/2023/fe3c4021bbd94ebd835f09d93c1b525e/nld@2023‑11‑07;1

traject V

/join/id/regdata/ws0665/2023/c9bd9695d53d4ae98170d508cb06ca96/nld@2023‑11‑07;1

watergangen anders dan de trajecten I tot en met V van de Roer en Hambeek

/join/id/regdata/ws0665/2023/5c0f39133258493ca3db5c939856ab73/nld@2023‑11‑07;1

/join/id/regdata/ws0665/2023/5c0f39133258493ca3db5c939856ab73/nld@2024‑06‑05;10530503

Toelichting

B

Het opschrift van toelichting wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Algemene toelichting

C

Het opschrift van algemenetoelichting wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

D

Artikelsgewijze Toelichting wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikelsgewijze Toelichting

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Toevoeging van de hoge gronden als werkingsgebieden leidt tot de noodzaak dit begrip toe te voegen aan de begripsomschrijvingen. In de praktijk is het zelfde gebleken voor de begrippen ‘doorgraving’ en ‘ontgraven’. Toevoeging van deze begrippen leidt, in combinatie met de aanpassing van het begrip ‘ontgronding’ tot meer duidelijkheid in de uitvoeringspraktijk.

Artikel 1.2 Begripsbepalingen

In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) van toepassing verklaard op deze waterschapsverordening. Dit bevordert de eenduidigheid van begrippen in het nieuwe stelsel. In aanvulling op de begrippen van de wet en de AMvB’s, bevat bijlage I bij deze verordening de overige begripsbepalingen die nog nodig zijn voor de goede toepassing van deze verordening.

Artikel 1.4 Aanwijzing gebieden

Met de aanvulling van het 4de artikel lid worden de werkingsgebieden van de hoge grond basis en robuust in de Waterschapsverordening vastgelegd. Het algemeen bestuur heeft in zijn vergadering van 30 november 2022 het Beleidskader hoge gronden vastgesteld. Daarin is uitgewerkt wat hoge gronden zijn en hoe deze, met het oog op de waterveiligheid, beschermd dienen te worden tegen ongewenste ingrepen. In de algemene toelichting wordt nadere aandacht geschonken aan de hoge gronden. Op deze plaats wordt daarnaar verwezen.

Artikel 1.5 Normadressaat en hoofdelijke aansprakelijkheid

In het eerste lid wordt erop gewezen dat verplichtingen volgend uit deze waterschapsverordening rusten op de eigenaar en/of gebruikers, bijvoorbeeld als er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht, dan wel op de initiatiefnemer van een handeling. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond of de initiatiefnemer degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat. Indien een overtreding van de waterschapsverordening wordt geconstateerd zal het waterschap per geval bepalen wie hierop moet worden aangesproken.

Artikel 1.6 Doelcriteria

In dit artikel, en meer specifiek in de volgende artikelen, is de verordenende bevoegdheid van het algemeen bestuur beschreven en de opdrachtverlening aan het dagelijks bestuur tot verdere uitwerking. Deze artikelen hebben vooral interne werking en dienen voor de bevoegdheidsverdeling tussen het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. Het algemeen bestuur heeft op hoofdlijnen bepaald wat de doelcriteria zijn waar de waterschapsverordening van het waterschap aan moet voldoen. De doelcriteria zijn afgeleid uit bestaande wet- en regelgeving en eigen beleid van het waterschap - zoals het Waterbeheerplan/Waterbeheerprogramma - en hangen samen met aspecten als: risico inschatting, veiligheidsaspecten, de bestaande dimensionering en capaciteit van het waterstaatswerk in relatie tot de normale werking en de werking in geval van piekbelasting van het systeem, de mogelijkheid om onderhoud te kunnen uitvoeren, de bestaande en gewenste ecologische waterkwaliteit en/of de mogelijkheden voor maatschappelijk medegebruik. De doelcriteria zijn voor de onderdelen oppervlaktewater, waterkeringen en grondwater, uitgewerkt in specifieke criteria (artikelen 1.8 t/m 1.10).

Artikel 1.7 Algemene doelcriteria

Voor handelingen die betrekking hebben op oppervlaktewater, waterkeringen en/of grondwater, heeft het algemeen bestuur eerst algemene doelcriteria vastgesteld. Voorbeelden hiervan zijn:

- de ecologische kwaliteit van oppervlaktewater mag niet verslechteren;

- de mogelijkheid tot maatschappelijk medegebruik moet in stand blijven;

- de veiligheid moet gewaarborgd blijven;

- de taakuitoefening van het waterschap mag niet worden belemmerd;

- de in het waterstaatswerk moet in goede toestand worden achtergelaten.

Deze algemene criteria worden in de volgende artikelen verder uitgewerkt.

Artikel 1.8 Specifieke doelcriteria bij oppervlaktewateren

Voor handelingen bij oppervlaktewater zijn specifieke doelcriteria vastgesteld.

Artikel 1.9 Specifieke doelcriteria bij waterkeringen

Voor handelingen bij waterkeringen zijn specifieke doelcriteria vastgesteld.

Artikel 1.10 Specifieke doelcriteria bij grondwater

Voor handelingen bij grondwater zijn specifieke doelcriteria vastgesteld. Het doelcriterium onder d. heeft betrekking op bekende grondwaterverontreinigingslocaties.

Artikel 1.11 Toepassingscriteria

In dit artikel verleent het algemeen bestuur opdracht aan het dagelijks bestuur om de in bovenstaande artikelen geformuleerde doelcriteria uit te werken in de waterschapsverordening en beleidsregels.

Artikel 1.12 Zorgplicht

De zorgplicht is het eerste instrument om handelingen in, aan, boven en onder watersystemen en hun beschermingszones te reguleren. Met deze zorgplicht wordt recht gedaan aan het 'ja, mits'-uitgangspunt. De handelingen zijn toegestaan, mits er voldoende zorg in acht is genomen. Op basis van deze zorgplicht krijgt eenieder de verantwoording om bij het uitvoeren van handelingen voldoende zorg voor het functioneren van het watersysteem en de beschermingszones in acht te nemen. Het waterschap gebruikt de zorgplicht bovendien als vangnet om te kunnen optreden tegen handelingen waarin daadwerkelijk schade is of dreigt te worden toegebracht aan het watersysteem. De zorgplicht moet dus altijd worden nageleefd.

Artikel 1.13 Algemene regels

Algemene regels vormen het tweede instrument om handelingen te reguleren. Er is pas gekozen voor een algemene regel, wanneer alleen de zorgplicht voor de betreffende handeling onvoldoende bescherming biedt voor het functioneren van het watersysteem. Het is, vanwege geografische verschillen, mogelijk dat voor een handeling slechts in bepaalde gebieden sprake is van een algemene regel. In de algemene regels worden concrete voorschriften opgenomen waaraan bij de handeling moet worden voldaan. De handelingen waarvoor algemene regels gelden zijn toegestaan, mits aan alle voorschriften wordt voldaan. De initiatiefnemer heeft daarbij de zorgplicht om na te gaan of het naleven van de voorschriften in het specifieke geval voldoende is om nadelige effecten voor het watersysteem te voorkomen. Een van de voorschriften van de algemene regels kan zijn dat de handeling vooraf moet worden gemeld aan het waterschap. Dit is niet altijd het geval. Een meldplicht is alleen opgenomen wanneer: (1) het waterschap bekend wil zijn met de activiteit (bijv. vanuit een oogpunt van onderhoud) en/of (2) het waterschap wil kunnen beoordelen of het opstellen van een maatwerkvoorschrift nodig is. Om het toezicht goed te kunnen uitoefenen is het belangrijk dat de melding tijdig, dat wil zeggen met inachtneming van de termijn die daarvoor is bepaald in de betreffende algemene regel, wordt ingediend. De algemene indieningstermijn is 4 weken.

 

De vergunningplicht is het derde instrument in de waterschapsverordening om handelingen te reguleren. In deze waterschapsverordening is alleen gekozen voor een vergunningplicht, wanneer toetsing van de plannen voorafgaand aan de uitvoering van de handeling, noodzakelijk is met oog op bescherming van de waterstaatswerken en/of de daaraan verbonden belangen van het waterschap. De vergunningplicht beperkt zich derhalve tot de handelingen die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het functioneren van het watersysteem. Het is vanwege geografische verschillen mogelijk dat voor een handeling slechts in bepaalde gebieden sprake is van een vergunningplicht. De wijze waarop vergunningaanvragen worden beoordeeld, is vastgelegd in beleidsregels. Bij het uitvoeren van de handeling moet initiatiefnemer de voorschriften in de vergunning naleven.

Handelen in strijd met aan een vergunning verbonden voorschriften is op grond van artikel 5.5 lid 3 van de Omgevingswet verboden. De initiatiefnemer heeft daarbij de zorgplicht om na te gaan of het naleven van de voorschriften in het specifieke geval voldoende is om nadelige effecten voor het watersysteem te voorkomen. Per specifieke uitvoeringsregel is in de stroomschema's aangegeven voor welke handelingen naast de zorgplicht, ook een vergunningplicht geldt.

Artikel 1.15 Artikel 1.15 Keuzevrijheid melding of vergunningaanvraag bij meerdere gecombineerde handelingen

De initiatiefnemer heeft de vrijheid, tenzij anders is aangegeven, om gecombineerde handelingen te splitsen of samen te voegen. De basis hiervoor ligt in dit artikel van de waterschapsverordening. Als een voorgenomen initiatief uit meerdere handelingen bestaat waarbij voor één of meer van de handelingen een vergunningplicht geldt, dan kan de initiatiefnemer een gecombineerde vergunning aanvragen, waarin dus ook de handelingen worden opgenomen waarvoor een algemene regel bestaat.

Artikel 1.16 Artikel 1.16 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten

Het eerste lid van dit artikel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt verleend. Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit wordt alleen verleend als, kort gezegd, de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met de doelen van het waterbeheer. Als de aangevraagde activiteit niet met deze doelen verenigbaar is, dan wordt de aanvraag voor een dergelijke omgevingsvergunning geweigerd. Deze beoordelingsregel sluit aan op de beoordelingsregel die het Rijk hanteert voor aanvragen voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet (zie artikel 8.84, eerste lid, van het Bal).

Het tweede en derde lid van dit artikel bevatten de beoordelingsregels die volgens de instructieregel van artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de waterschapsverordening moeten worden opgenomen. Inhoudelijk zijn deze leden een voortzetting van de regel die voorheen in artikel 6.1a van het Waterbesluit was opgenomen, maar dan beter toegesneden op de eisen die de Kaderrichtlijn Water stelt.

In aanvulling op deze algemene beoordelingsregels, zijn specifieke beoordelingsregels voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk, wateronttrekkingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten die betrekking hebben op een waterstaatswerk opgenomen in de hoofdstukken 2, 3 en 4.

Artikel 1.17 Verbod bij calamiteiten

Met dit artikel heeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid om in geval van een calamiteit een verbod in te stellen. Het dagelijks bestuur kan dan bijvoorbeeld in een periode van droogte verbieden oppervlaktewater of grondwater te onttrekken. Naast de bepaling in de waterschapsverordening zijn in de Omgevingswet (afdeling 19.4) regels gesteld omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden. Indien een calamiteit zich voordoet en het dagelijks bestuur gebruik maakt van een van de bevoegdheden uit dit artikel, zal dit duidelijk aan de betrokkenen bekend worden gemaakt.

Artikel 1.18 Vrijstelling beheer door het waterschap

Indien het waterschap handelingen uitvoert, zoals het verrichten van onderhoud, dan hoeft hij daarvoor geen vergunning aan zichzelf te verlenen of een melding te doen. Voor grotere werken of de aanleg van nieuwe werken zal het waterschap in sommige gevallen op grond van de Omgevingswet wel een projectbesluit moeten opstellen, waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Bij het uitvoeren van de werken zal het waterschap uiteraard wel zoveel mogelijk rekening houden met de regels op grond van de waterschapsverordening.

Artikel 2.1 Artikel 2.1 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

In dit artikel zijn de indieningsvereisten overgenomen die voorheen in het voormalige artikel 6.24 van de Waterregeling stonden. Gelet op het belang van waterkeringen heeft de waterbeheerder in het algemeen specifiek beleid vastgesteld over activiteiten bij waterkeringen. Als een initiatiefnemer vermoedt dat voor zijn activiteit geen stabiliteitsberekening nodig is, kan hij daarover contact opnemen met de waterbeheerder.

Artikel 2.2 Artikel 2.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem

Als sprake is van werkzaamheden aan of in een waterstaatswerk waarbij een verontreinigde of een niet verontreinigde waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, zoals bij baggeren van een haven, moet inzicht worden gegeven in de hoeveelheid te verwijderen baggerspecie. Daarnaast moet de omvang van het te baggeren oppervlak worden vermeld. 

Artikel 2.3 Artikel 2.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

Artikel 2.4 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het onttrekken uit een oppervlaktewater centraal. Het onttrekken van water uit een oppervlaktewater kan het watersysteem ontregelen. Het onttrekken van water uit bijvoorbeeld kleine, kwetsbare bronbeken kan grote schade toebrengen aan dit type oppervlaktewateren. Daarom is het onttrekken van water niet zonder meer toegestaan en zijn hier regels voor opgesteld. Het onttrekken van water vindt plaats door middel van een onttrekkingsvoorziening. Deze paragraaf heeft tevens betrekking op de bijbehorende onttrekkingsvoorziening. Voor wat betreft het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van een onttrekkingsvoorziening kan meestal volstaan worden met de zorgplicht. Als de onttrekking vergunningplichtig is, dan worden in de vergunningvoorschriften opgenomen met betrekking tot de onttrekkingsvoorziening.

Artikel 2.5 Specifieke zorgplicht oppervlaktewater onttrekken

De onttrekking mag niet leiden tot beschadiging van bodem, oevers en taluds, omdat uitspoeling van bodem en taluds een negatief effect kan hebben voor de ecologie en de doorstroming kan belemmeren.

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op onttrekkingen uit alle oppervlaktewateren binnen het beheergebied van het waterschap (primaire, secundaire en overige). Voor wat betreft het aanleggen en hebben van een onttrekkingsvoorziening geldt dat de zorgplicht alleen van toepassing is op voorzieningen die zijn aangelegd in de op de legger opgenomen primaire en secundaire oppervlaktewateren. De onttrekking mag niet leiden tot beschadiging van bodem, oevers en taluds, omdat uitspoeling van bodem en taluds een negatief effect kan hebben voor de ecologie en de doorstroming kan belemmeren.

Artikel 2.7 Algemene regels onttrekken

Lid 1

Als maximaal 100 m³ onttrokken wordt uit een oppervlaktewater met een hoge basisafvoer, dient voldaan te worden aan de voorschriften zoals opgenomen in dit artikel. Met het oog op het doelmatig kunnen voeren van onderhoud en het voorkomen van schade is het van belang dat een onttrekkingsvoorziening zichtbaar is. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften.

 

Lid 2

In beginsel leidt elk werk in een oppervlaktewater tot risico’s voor het functioneren van het oppervlaktewater, bijvoorbeeld schade aan de oever of het talud. Om deze reden wordt voorgeschreven dat onttrekkingsvoorzieningen die niet meer worden gebruikt, dienen te worden verwijderd. Op grond van de zorgplicht dient het talud zodanig te worden hersteld dat het aansluit op de rest van het talud en dat geen verzakkingen ontstaan.

Artikel 2.8 Artikel 2.8 Algemene regels onttrekken ten behoeve van beregening in relatie met waterconservering

Met het oog op waterconservering (water zo lang mogelijk vast houden in het gebied) dient drainage van landbouwgronden peilgestuurd plaats te vinden. In het noordelijk deel van ons beheersgebied geldt deze verplichting sinds 2018 voor alle gedraineerde landbouwgronden. In het midden geldt sinds 2014 dat nieuw aan te leggen drainagesystemen peilgestuurd moeten zijn. Voor 2014 aanwezig traditionele drainagesystemen moeten voor 2029 worden omgebouwd tot een peilgestuurd systeem. Het dagelijks bestuur kan op grond van artikel 4.56 vierde lid van deze verordening bekend maken dat een peilgestuurd systeem in de hoge stand moet worden ingesteld met het oog op het beperken van de noodzaak tot onttrekking van water uit oppervlaktewaterlichamen en van grondwater.  

In dit artikel is bepaald dat het alleen toegestaan is oppervlaktewater te onttrekken t.b.v. beregening indien het systeem van drainage in het te beregenen perceel is ingesteld in overeenstemming met de regels inzake het draineren van gronden (paragraaf 4.2.1 van deze verordening). Dit betekent dat een drainage peilgestuurd moet zijn en dat het peil daarvan is ingesteld conform de uitvoeringsregel. Deze voorwaarde is gesteld omdat een traditioneel drainagesysteem of een niet juist ingesteld systeem van peilgestuurde drainage er toe leidt dat eerder een noodzaak tot beregening ontstaat en dat beregening op percelen met een traditioneel drainagesysteem of met een onjuist ingesteld systeem van peilgestuurde drainage tot gevolg heeft dat meer onttrokken moet worden dan in de situatie dat het systeem van peilgestuurde drainage correct is ingesteld. Met het oog op het beperken van de noodzaak tot onttrekken t.b.v. beregening en daarmee met het oog op bestrijding van verdroging, geldt de in dit artikel opgenomen voorwaarde. 

Artikel 2.9 Melding

Het onttrekken dient gemeld te worden om zicht te houden op het aantal onttrekkingen en daarmee op de totale hoeveelheid water die uit een oppervlaktewater kan worden onttrokken.

Artikel 2.10 Vergunningplicht

Lid 1

Als meer dan 100 m³ per uur wordt onttrokken uit een oppervlaktewater met een hoge basisafvoer is een individuele beoordeling nodig. In verband met de omvang van de onttrekking of de status of aard van het oppervlaktewater van waaruit water wordt onttrokken, is een individuele beoordeling van het verzoek nodig met het oog op de te beschermen belangen. Naast de vergunning geldt de zorgplicht.

 

Lid 2

Als onttrokken wordt uit andere wateren dan de aangewezen oppervlaktewateren met een hoge basisafvoer is een individuele beoordeling nodig. Dit geldt ook voor onttrekkingen uit overige oppervlaktewateren (oppervlaktewateren die niet in de legger zijn opgenomen). In verband met de omvang van de onttrekking of de status of aard van het oppervlaktewater waaruit wordt onttrokken is een individuele beoordeling van het verzoek nodig met het oog op de te beschermen belangen. Naast de vergunning geldt de zorgplicht.

Artikel 2.11 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het aanleggen, wijzigen en verwijderen van een duiker of een overkluizing in een oppervlaktewater dat in beheer is bij het waterschap centraal. De aanleg van een duiker is vaak nodig als percelen van elkaar gescheiden worden door een watergang. Door het plaatsen van een duiker worden percelen bereikbaar. Een overkluizing wordt in het algemeen om andere redenen aangelegd en heeft een grotere lengte (ten minste 15 meter) dan een duiker. Het plaatsen van een duiker en een overkluizing kan de doorstroming van een oppervlaktewater in gevaar brengen. Zeker als er in het oppervlaktewater al meerdere duikers en of overkluizingen aanwezig zijn. De aanleg van een nieuwe duiker en overkluizing kan grote impact hebben en dient om die reden afzonderlijk beoordeeld te worden. Voor de aanleg van een duiker en van een overkluizing dient daarom altijd een vergunning te worden aangevraagd.

Artikel 2.12 Specifieke zorgplicht duikers en overkluizingen

De zorgplicht is altijd van toepassing als activiteiten worden verricht in het beheergebied van het waterschap. Ook wanneer een duiker of overkluizing wordt gelegd in een oppervlaktewater dat niet op de legger van het waterschap staat, dient de zorgplicht in acht genomen te worden. Ook overige wateren maken deel uit van het watersysteem. Problemen in de af- en doorvoer in overige wateren kunnen tot overlast leiden. De zorgplicht ziet onder andere op het voorkomen van wateroverlast.

Artikel 2.13 Vergunningplicht

De aanleg van een duiker of overkluizing kan grote impact hebben op het functioneren van een watersysteem (waterdoorvoer en waterafvoer) en dient per situatie beoordeeld te kunnen worden. Daarom geldt voor deze handeling voor alle oppervlaktewateren die op de legger van het waterschap staan een vergunningplicht. Op die wijze kan elk voornemen tot het plaatsen van een duiker of overkluizing individueel beoordeeld worden en kunnen aan een te verlenen vergunning de voor die situatie benodigde voorschriften worden verbonden. De zorgplicht geldt aanvullend op de vergunning.

Artikel 2.14 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het plaatsen, wijzigen, vervangen en verwijderen van een brug centraal. Een brug kan op verschillende manieren worden geplaatst. Indien voor de aanleg van een brug pijlers in een oppervlaktewater moeten worden geplaatst, kan dit van grote invloed zijn op de doorstroming van een oppervlaktewater. Ook kan de aanwezigheid van een brug gevolgen hebben voor het kunnen uitvoeren van onderhoud aan de watergang. Daarom is het plaatsen, wijzigen, vervangen of verwijderen van een brug niet zonder meer toegestaan en zijn hier regels voor opgesteld.

Artikel 2.15 Specifieke zorgplicht bruggen

Door het plaatsen van palen of pijlers in een oppervlaktewater wordt deze versmald en kan het zijn dat de doorstroming van een oppervlaktewater wordt belemmerd. Voor het aanleggen van een brug over een overig oppervlaktewater stelt het waterschap geen specifieke regels. Wel geldt hiervoor de zorgplicht, die met name ziet op het borgen van de water af- en doorvoer.

Artikel 2.16 Aanwijzing algemene regels

Wanneer een brug over een secundair water wordt geplaatst, dan kan worden volstaan met algemene voorschriften die in een algemene regel zijn opgenomen. Dit geldt ook in het geval een brug over een primair water wordt aangelegd, met dien verstande dat geen pijlers of palen in het oppervlaktewater worden geplaatst. Deze kunnen de doorstroming van het oppervlaktewater ernstig belemmeren. Wel is aan de algemene regel een meldplicht verbonden. Op deze wijze weet het waterschap waar een brug wordt aangelegd en kunnen, als dat in een specifieke situatie nodig mocht blijken, via een maatwerkvoorschrift aanvullende of van de algemene regels afwijkende voorschriften worden gesteld. Naast de voorschriften zoals opgenomen in de algemene regels geldt aanvullend ook de zorgplicht.

Artikel 2.17 Algemene regels brug over een oppervlaktewater

Een brug is een object dat risico’s kan opleveren voor de doorstroming van het oppervlaktewater en voor het doelmatig kunnen uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden. De in dit artikel opgenomen voorschriften zijn gericht op het beperken van de belemmeringen die de aanwezigheid van een brug kunnen opleveren.

Artikel 2.18 Algemene regels varend onderhoud

Enkele oppervlaktewateren in het noorden van het beheersgebied worden varend onderhouden. Teneinde dit op een doelmatige wijze uit te kunnen voeren, is het voorschrift gesteld dat een minimale doorvaarhoogte in acht genomen moet worden bij deze wateren. Informatie over het hoogwaterpeil van het betreffende oppervlaktewater kan worden verkregen bij het waterschap.

Artikel 2.19 Melding

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de in artikel 2.17 en 2.18 opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van het functioneren van het oppervlaktewater. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift (artikel 1.14) aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 2.20 Vergunningplicht

Als een brug met pijlers of palen in een primair oppervlaktewater wordt geplaatst dan kan dit ernstige gevolgen hebben voor de doorstroming als gevolg van bijvoorbeeld ophopende takken en maaisel. Als een brug in een meanderzone of inundatiezone wordt geplaatst dient zorgvuldig beoordeeld te worden wat het effect van de brug is op de doelstellingen die zijn verbonden aan beide zones. Een meanderzone is vastgelegd om een meanderende watergang de ruimte te geven te meanderen. Het plaatsen van een brug kan het meanderproces belemmeren. Een inundatiegebied is vastgelegd om in tijden van overvloedige neerslag overtollig water op te kunnen vangen en vervult daarmee een belangrijke functie met het oog op het voorkomen van wateroverlast in stedelijke gebieden. Van geval tot geval zal beoordeeld moeten worden wat de effecten zijn en welke maatregelen er getroffen moeten worden om nadelige consequenties voor de doorstroming zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. Aanvullend aan de vergunning geldt ook de zorgplicht.

Artikel 2.21 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het aanleggen, behouden of wijzigen van bouwwerken langs een oppervlaktewater dat in beheer is bij het waterschap centraal. Door het plaatsen van een bouwwerk in de zones van en behorende bij een oppervlaktewater kan het functioneren van het oppervlaktewater en de bijbehorende zones ernstig worden aangetast. Ook het kunnen voeren van doelmatig onderhoud kan dusdanig worden belemmerd dat uitvoering ervan niet meer (doelmatig) mogelijk is. Daarom is het niet zonder meer toegestaan een bouwwerk te plaatsen langs een oppervlaktewater en zijn hiervoor regels zijn opgesteld. 

Deze paragraaf is van toepassing op de aanleg van grotere en gefundeerde bouwwerken die niet behoren tot kleine bouwwerken. Een klein bouwwerk is een bouwwerk zonder woon- of bedrijfsfunctie, niet dieper gefundeerd dan 50 cm in de grond. Voorbeelden zijn een tuinschuurtje, kippenhok, e.d. Voorbeelden van bouwwerken die wel onder deze paragraaf vallen zijn woningen, bedrijfspanden, garages, gefundeerde carports, e.d. Ook infrastructurele werken als wegen, spoorwegen en daarvan deel uitmakende bruggen, viaducten, e.d. worden als bouwwerk in de zin van deze paragraaf aangemerkt. Een hekwerk of schutting wordt in het kader van deze paragraaf niet als bouwwerk aangemerkt. Hierop is de aparte paragraaf afrasteringen, hekwerken en schuttingen van toepassing.

Artikel 2.23 Vergunningplicht

Lid 1

Voordat een bouwwerk in de kernzone geplaatst kan worden dient beoordeeld te worden wat de gevolgen hiervan zijn voor de stabiliteit van het oppervlaktewater en daarmee voor het functioneren ervan. Een bouwwerk te dicht bij een oppervlaktewater kan tot inzakkingen van het talud leiden. Daarnaast leidt de aanwezigheid van een bouwwerk binnen de kernzone tot consequenties voor het doelmatig kunnen uitvoeren van onderhoud. Daarom is het plaatsen van een bouwwerk in de kernzone van een oppervlaktewater altijd vergunningplichtig.

 

Lid 2

Het profiel van vrije ruimte is een zone die is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen aanpassen van een oppervlaktewater. De aanwezigheid van bouwwerken kan een belemmering opleveren voor het uitvoeren van aanpassingen aan een oppervlaktewater. Ter bescherming van de aanpassingsmogelijkheden geldt voor het realiseren van een bouwwerk een vergunningplicht. De aanwezigheid van een bouwwerk maakt - anders dan het realiseren van een klein bouwwerk (zie paragraaf 2.1.9) - een aanpassing aan een oppervlaktewater ter plaatse nagenoeg onmogelijk. Per situatie moet de afweging gemaakt kunnen worden of medewerking kan worden verleend aan het initiatief. Om deze reden geldt het verbod om zonder voorafgaande vergunningen een bouwwerk te bouwen in het profiel van vrije ruimte.

 

Lid 3

De meanderzone is een zone die is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen meanderen van een oppervlaktewater. Het realiseren van een bouwwerk in een meanderzone is niet mogelijk zonder tot beperkingen te leiden voor de functie van het gebied. Zonder individuele beoordeling en afweging kan onvoldoende worden beoordeeld of medewerking kan worden verleend aan een initiatief. Om deze reden geldt het verbod om zonder voorafgaande vergunningen een bouwwerk te bouwen in een meanderzone.

 

Lid 4

Een inundatiegebied is een gebied dat is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen opvangen van overtollig water met het oog op het voorkomen van wateroverlast in stedelijk gebied. Het realiseren van een bouwwerk in een inundatiegebied is niet mogelijk zonder tot beperkingen te leiden voor de functie van het gebied. Zonder individuele beoordeling en afweging kan onvoldoende worden beoordeeld of medewerking kan worden verleend aan een initiatief. Om deze reden geldt het verbod om zonder voorafgaande vergunningen een bouwwerk te bouwen in een inundatiegebied.

Artikel 2.24 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het leggen, wijzigen of verwijderen van kabels en leidingen onder of langs een oppervlaktewater dat in beheer is van het waterschap centraal. Kabels en leidingen kunnen parallel aan een oppervlaktewater worden gelegd of kunnen een oppervlaktewater kruisen. Het kruisen van oppervlaktewateren met kabels en leidingen vindt plaats onder de bodem van het oppervlaktewater en veelal langs openbare wegen. Een kabel- en leidingkruising is vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. Dit geldt ook voor het leggen en wijzigen van een kabel of leiding parallel aan een oppervlaktewater. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in veel gevallen voldoende worden gewaarborgd via het stellen van algemene regels.

Artikel 2.25 Specifieke zorgplicht kabels en leidingen

De zorgplicht is altijd van toepassing op het leggen, hebben en wijzigen van kabels en leidingen in alle oppervlaktewateren die op de legger van het waterschap staan en binnen de daarin opgenomen zones. Met het vereiste dat het werk na afloop van de werkzaamheden in nette staat wordt achtergelaten wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig zijn afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater zijn verwijderd. Hiermee wordt voorkomen dat de doorstroming kan worden belemmerd als gevolg van de werkzaamheden.

Artikel 2.26 Aanwijzing algemene regels

Lid 1

Het aanleggen van een kabel of leiding kruisend of parallel aan een primair of secundair water, is vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in veel gevallen voldoende worden gewaarborgd via het stellen van algemene regels. Het is met het oog op het voorkomen van schade aan het oppervlaktewater van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Ook is van belang dat kabels en leidingen op een juiste diepte worden gelegd om te voorkomen dat als gevolg van (onderhouds)werkzaamheden kabels of leidingen worden beschadigd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Dit geldt ook voor het verwijderen van een kabel- of leidingkruising of parallel liggende kabel. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift specifieke voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Om deze redenen is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Naast de algemene regel geldt tevens de zorgplicht.

 

Lid 2

Het leggen, wijzigen en verwijderen van een kabel of leiding binnen het profiel van vrije ruimte behorende bij een oppervlaktewater is vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in veel gevallen voldoende worden gewaarborgd via het stellen van algemene regels. Het profiel van vrije ruimte is een zone die is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen aanpassen van een oppervlaktewater. Om die reden is het van belang dat kabels en leidingen zodanig worden aangelegd dat deze in geval van aanpassing van het oppervlaktewater geen belemmering vormen. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift specifieke voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Om deze redenen is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Naast de algemene regel geldt tevens de zorgplicht.

 

Lid 3

Het leggen, wijzigen en verwijderen van een kabel of leiding binnen een meanderzone is vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in veel gevallen voldoende worden gewaarborgd via het stellen van algemene regels. De meanderzone is een zone die is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen meanderen van een oppervlaktewater. Om die reden is het van belang dat kabels en leidingen zodanig worden aangelegd dat deze geen belemmering vormen voor het meanderen van het oppervlaktewater binnen de daarvoor gestelde zone. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift specifieke voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Om deze redenen is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Naast de algemene regel geldt tevens de zorgplicht.

Artikel 2.28 Algemene regel parallel aan oppervlaktewater

In dit artikel zijn de technische voorschriften opgenomen waaraan u bij het leggen van een kabel of leidingen parallel aan een oppervlaktewater bent gebonden. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Naast de algemene regels is ook altijd de zorgplicht van toepassing.

Artikel 2.29 Algemene regel profiel van vrije ruimte

In dit artikel zijn de technische voorschriften opgenomen waaraan u bij het leggen van een kabel of leidingen in het profiel van vrije ruimte bent gebonden. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Naast de algemene regels is ook altijd de zorgplicht van toepassing.

Artikel 2.30 Algemene regel meanderzone

In dit artikel zijn de technische voorschriften opgenomen waaraan u bij het leggen van een kabel of leidingen in een meanderzone bent gebonden. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Naast de algemene regels is ook altijd de zorgplicht van toepassing

Artikel 2.32 Melding

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de in artikel 2.27, 2.28, 2.29, 2.30 en 2.31 opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bij het werk betrokken belangen. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 2.33 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat recreatief medegebruik in en nabij een oppervlaktewater dat door het waterschap wordt beheerd centraal. Het waterschap biedt, tenzij nadrukkelijk verboden met verbodsborden, de mogelijkheid om langs oppervlaktewateren te recreëren. Recreatief medegebruik kent vele vormen: wandelen, fietsen, kanoën, beoefenen van ruitersport, mountainbiken etc. Niet alle vormen van recreatief medegebruik zijn toegestaan. Gemotoriseerde vormen van recreatief medegebruik in en langs oppervlaktewateren zijn niet toegestaan, buiten enkele trajecten van de Roer en de Hambeek. Dit met het oog op het beschermen van oppervlaktewateren. Voor andere vormen van recreatief medegebruik zoals kanoën zijn algemene regels opgesteld.

Artikel 2.34 Specifieke zorgplicht recreatief medegebruik

De zorgplicht is altijd van toepassing op recreatief medegebruik in een oppervlaktewater dat op de legger van het waterschap staat en binnen de daarbij behorende zones.

Artikel 2.36 Artikel 2.36 Algemene regel varen met een kano, kajak of stand-up paddle board op de Roer

In dit artikel zijn de voorschriften opgenomen die nageleefd moeten worden bij het varen met een kanoop de Roer. Deze voorschriften zijn gericht op het beperken van nadelige consequenties als gevolg van het varen met een kano, kajak of stand-up paddle board op de Roer. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften.

De voorschriften hebben met name betrekking op het voorkomen van schade aan waterstaatswerken en voorzieningen van het waterschap. Ook zien de voorschriften op de veiligheid van de recreant.

Artikel 2.37 Artikel 2.37 Algemene regel varen met een kano, kajak of stand-up paddle board op een ander oppervlaktewater dan de Roer

In dit artikel zijn de voorschriften opgenomen die nageleefd moeten worden bij het varen met een kano/kajak op de Roer. Deze voorschriften zijn gericht op het beperken van nadelige consequenties als gevolg van het varen met een kano of kajak op de Roer. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften.

De voorschriften hebben met name betrekking op het voorkomen van schade aan waterstaatswerken en voorzieningen van het waterschap. Ook zien de voorschriften op de veiligheid van de recreant.

Artikel 2.38 Melding

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of het aantal gelijktijdig aanwezige kano’s niet wordt overschreden. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 2.41 Melding

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of de boot voldoet aan de voorwaarden van het traject of er niet meer dan één gemotoriseerde boot per perceel is gemeld. Tevens kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast in de algemene regels opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bij het werk betrokken belangen. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven.

Artikel 2.42 Vergunningplicht

Omdat het aanleggen van een parcours (bv. wandelpad of fiets-/moutainbikeroute) vaak een permanent karakter heeft en daarmee gevolgen kan hebben voor het beheer en onderhoud van een oppervlaktewater is hiervoor een vergunning nodig. Afhankelijk van de specifieke locatie kunnen met het oog op het (dagelijks) beheer en onderhoud specifieke voorschriften nodig zijn. Aanvullend op de vergunning geldt de zorgplicht.

Artikel 2.43 Absoluut verbod

Lid 1

Het gebruik van gemotoriseerde voertuigen en vaartuigen, zoals een motorfiets of een motorboot, kan schade toebrengen aan een oppervlaktewater en aan de aanwezige onderhoudsstroken. Daarom is het gebruik hiervan uitdrukkelijk niet toegestaan en geldt hiervoor een absoluut verbod. Het verbod om met gemotoriseerde vaartuigen te varen geldt niet op een deel van de Hambeek en een deel van de Roer. De betreffende trajecten zijn opgenomen op de kaart die is opgenomen aan het eind van deze paragraaf. 

Lid 2

In de andere wateren dan die zijn opgenomen op kaarten kanovaren is het verboden om te varen met een kano, kajak of stand-up paddle board. Varen met een kano, kajak of stand-up paddle board op die wateren is verboden omdat het vanuit een oogpunt van ecologische kwaliteit niet gewenst is dat daarop wordt gevaren. Daarnaast is een aantal wateren vanuit een oogpunt van veiligheid niet geschikt om op te varen met een kano, kajak of stand-up paddle board. Tot slot is een groot aantal wateren fysiek te klein om in te kunnen varen met een kano, kajak of stand-up paddle board zonder schade aan het oppervlaktewater als gevolg.

Artikel 2.44 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van beplanting centraal. Het aanbrengen van beplanting in of naast een oppervlaktewater is niet zonder meer toegestaan. Door het aanbrengen van beplanting kan de beschoeiing of het talud van het oppervlaktewater beschadigd raken, waardoor de doorstroming van het water en het onderhoud aan een oppervlaktewater wordt belemmerd. Om die reden zijn er regels opgesteld ten aanzien van het aanbrengen en het verwijderen van beplanting in of naast de watergang.

Artikel 2.45 Specifieke zorgplicht beplanting

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op het aanbrengen en hebben van bomen en struiken binnen oppervlaktewateren en bijbehorende zones die op de legger van het waterschap staan en op het aanbrengen en hebben van bomen en struiken buiten deze zones.

Artikel 2.46 Artikel 2.46 Algemene regel beplanting aanbrengen in of nabij de kernzone

Lid 1

Het aanbrengen van bomen of struiken binnen 2 meter uit de grens van een primair en secundair water kan leiden tot ernstige belemmering van de onderhoudsmogelijkheden van een oppervlaktewater. In de algemene regel zijn voorschriften opgenomen waarmee de belemmeringen voldoende kunnen worden voorkomen of beperkt. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften.

 

Lid 2

Het profiel van vrije ruimte is een zone die is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen aanpassen van een oppervlaktewater. De aanwezigheid van bomen en struiken kan een belemmering opleveren voor het uitvoeren van aanpassingen aan een oppervlaktewater. De meanderzone is een zone die is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen meanderen van een oppervlaktewater. Om die reden is het van belang dat bomen en struiken zodanig worden geplant dat deze geen belemmering vormen voor het meanderen van het oppervlaktewater binnen de daarvoor gestelde zone. Een inundatiegebied is een gebied dat is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen opvangen van overtollig water met het oog op het voorkomen van wateroverlast in stedelijk gebied. Om die reden is het van belang dat bomen en struiken zodanig worden aangelegd dat deze geen belemmering vormen voor het kunnen functioneren van het inundatiegebied. Deze belangen kunnen via algemene regels voldoende worden beschermd. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift specifieke voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Naast de algemene regel geldt tevens de zorgplicht.

Artikel 2.47 Algemene regel bomen of struiken aanbrengen

Lid 1

In dit artikellid is een voorschrift opgenomen waaraan u dient te voldoen indien u beplanting in de vorm van bomen en struiken wilt aanbrengen binnen 2 meter uit de grens van de kernzone van een primair en secundair oppervlaktewater. Het voorschrift is met name gericht op bescherming van de onderhoudsmogelijkheden van het oppervlaktewater. Een ruimte van 4 meter boven maaiveld binnen de kernzone is nodig voor het voeren van doelmatig onderhoud. Indien beplanting buiten de genoemde afstand wordt geplant en behouden, geldt op basis van de zorgplicht de verplichting de beplanting zodanig te snoeien dat geen belemmeringen ontstaan voor het voeren van onderhoud aan het oppervlaktewater.

 

Lid 2

De meanderzone is gericht op het beschikbaar houden van ruimte voor het kunnen meanderen van een oppervlaktewater. Bomen en struiken mogen worden geplaatst binnen de meanderzone, mits het meanderproces niet wordt belemmerd. Daarnaast dient het oppervlaktewater bereikbaar te blijven voor het doelmatig kunnen voeren van onderhoud.

 

Lid 3

Een inundatiegebied is een gebied dat is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen opvangen van overtollig water met het oog op het voorkomen van wateroverlast in stedelijk gebied. Het plaatsen van bomen en struiken binnen een inundatiegebied is mogelijk, mits de functie van het inundatiegebied daardoor niet worden aangetast. Solitaire bomen of struiken zullen het functioneren in zijn algemeenheid niet belemmeren. Het plaatsen van meerdere bomen en of struiken bij elkaar, kan wel leiden tot een ongewenste belemmering. Geadviseerd wordt dan ook vooraf af te stemmen met het waterschap.

Artikel 2.48 Vergunningplicht

Het aanbrengen, verplaatsen of verwijderen van bomen en struiken in de kernzone van een oppervlaktewater kan effect hebben op de stabiliteit en het functioneren van het oppervlaktewater en kan ernstig belemmerend zijn voor het doelmatig kunnen voeren van onderhoud. Ter bescherming van deze belangen geldt een vergunningplicht voor het aanbrengen van bomen en struiken in de kernzone van een primair of secundair water. Op deze wijze kan per individuele situatie worden beoordeeld of een voorgenomen aanplant, verplaatsing of verwijdering mogelijk is en indien mogelijk, onder verbindingen van welke voorschriften.

Artikel 2.50 Specifieke zorgplicht kleine bouwwerken

De zorgplicht is altijd van toepassing op het aanleggen, hebben en wijzigen van kleine bouwwerken binnen oppervlaktewateren en bijbehorende zones die op de legger van het waterschap zijn opgenomen. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift specifieke voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de zorgplicht opgenomen voorschriften. Een initiatiefnemer moet er rekening mee houden en op bedacht zijn, dat het kleine bouwwerk, in geval het een belemmering vormt voor de aanpassing van een oppervlaktewater of de beoogde meandering van het oppervlaktewater, moet worden verwijderd. Omdat een initiatiefnemer vooraf bekend is met dit gegeven, moet hij er zich van bewust zijn dat hij geen recht kan doen gelden op een eventuele schadevergoeding of nadeelcompensatie van het waterschap. Hij heeft namelijk door het kleine bouwwerk aan te leggen, het risico hiervoor op zich genomen (actieve risico-aanvaarding).

Artikel 2.52 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het plaatsen en verwijderen van afrasteringen, hekwerken en schuttingen bij een oppervlaktewater centraal. Het plaatsen en verwijderen van afrasteringen, hekwerken en schuttingen is in de kernzone niet zonder meer toegestaan. Door het aanleggen en het verwijderen kan de beschoeiing of het talud van de watergang beschadigd raken, waardoor de doorstroming van het water wordt belemmerd. Ook kunnen hekwerken het onderhoud aan de watergang belemmeren. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het plaatsen en verwijderen van afrasteringen, hekwerken en schuttingen.

Artikel 2.53 Artikel 2.53 Specifieke zorgplicht afrasteringen, hekwerken en schuttingen

De zorgplicht is altijd van toepassing op het plaatsen en hebben van een afrastering, hekwerk of schutting binnen een oppervlaktewater en bijbehorende zones die zijn opgenomen in de legger van het waterschap. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 2.54 Aanwijzing algemene regels

Lid 1

Het profiel van vrije ruimte is een zone die is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen aanpassen van een oppervlaktewater. De aanwezigheid van een afrastering, hekwerk of schutting kan een belemmering opleveren voor het uitvoeren van aanpassingen aan een oppervlaktewater. Ter bescherming van de aanpassingsmogelijkheden geldt de zorgplicht. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift specifieke voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de zorgplicht opgenomen voorschriften.

 

Lid 2

Het plaatsen van een afrastering, hekwerk of schutting binnen 0,5 meter uit de grens van een kernzone kan het uitvoeren van onderhoud aan de watergang belemmeren. Door het stellen van voorschriften in een algemene regel kan het voeren van onderhoud voldoende worden beschermd.

Artikel 2.55 Artikel 2.55 Algemene regel afrasteringen, hekwerken en schuttingen

Lid 1

Met het oog op het doelmatig kunnen voeren van onderhoud dient het hekwerk of de schutting op ten minste een afstand van 0,5 meter uit de grens van de kernzone te worden geplaatst. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. 

Lid 2

Met het oog op het doelmatig kunnen voeren van onderhoud dient de hoogte van het hekwerk of de schutting te zijn beperkt tot 2 meter. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing.

Artikel 2.56 Melding

Het is voor het waterschap van belang te weten of en waar in de kernzone van een oppervlaktewater een afrastering, hekwerk of schutting aanwezig is. Dit met het oog op de bereikbaarheid van het oppervlaktewater ten behoeve van beheer en onderhoud.

Artikel 2.57 Vergunningplicht

Het waterschap is terughoudend waar het gaat om het plaatsen van een afrastering, hekwerk of schutting binnen de kernzone van een oppervlaktewater. Door het aanleggen en het verwijderen kan de beschoeiing of het talud van de watergang beschadigd raken, waardoor de doorstroming van het water wordt belemmerd. Ook kunnen afrasteringen, hekwerken en schuttingen het onderhoud aan de watergang belemmeren. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorschriften, dit kan worden toegestaan.

Artikel 2.58 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het lozen van hemelwater afkomstig van de aanwezigheid van een verhard oppervlak in een oppervlaktewater centraal. Dit is niet zonder meer toegestaan. Door de aanwezigheid van verhard oppervlak kan hemelwater niet in de bodem infiltreren en vindt een versnelde lozing plaats op een oppervlaktewater. Hierdoor kan wateroverlast ontstaan. Als gevolg van de klimaatverandering, neemt het risico op wateroverlast in de toekomst verder toe. Door klimaatneutraal te bouwen wordt het risico voor wateroverlast beperkt. Om deze reden zijn regels gesteld voor het lozen van hemelwater afkomstig van verhard oppervlak.

Artikel 2.59 Specifieke zorgplicht lozen vanaf verhard oppervlak

De zorgplicht is altijd van toepassing op lozingen van hemelwater afkomstig van verhard oppervlak. Dit geldt ook in het geval niet rechtstreeks wordt geloosd op een oppervlaktewater. Ook hemelwater dat van een verhard oppervlak op de bodem wordt geloosd kan afstromen naar een oppervlaktewater en kan leiden tot wateroverlast. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan. Nadere informatie over waterneutraal bouwen kunt u bij het waterschap verkrijgen.

Artikel 2.60 Vergunningplicht

Neerslag die op een onverharde bodem valt, infiltreert voor een belangrijk deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewater (wegzijging en kwel) terecht. Slechts een klein deel stroomt bovengronds af naar het oppervlaktewater. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag nauwelijks of niet in de bodem dringen. Vrijwel al het water stroomt direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden. De realisatie van nieuw verhard oppervlak moet daarom waterneutraal worden uitgevoerd. Dit betekent dat de aanvrager voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisering van de verharding niet zwaarder wordt belast dan voordien. Dit kan onder andere bereikt worden door het graven van hemelwaterbuffers of het aanleggen van wadi’s. De aanvrager moet bij de aanvraag zelf aangeven op welke manier en waar hij de compensatie gaat maken. Hiermee wordt het functioneren van het watersysteem als geheel gediend (grondwater en oppervlaktewater) en wordt het risico op wateroverlast beperkt. Ook bij het wijzigen van een lozing van hemelwater afkomstig van een bestaand verhard oppervlak, zodanig dat een nieuwe lozing van hemelwater op een oppervlaktewater ontstaat, leidt tot een zwaardere belasting van oppervlaktewateren. Deze situatie is met name aan de orde bij afkoppeling van hemelwater van de riolering. Nadere informatie over waterneutraal bouwen kunt u bij het waterschap verkrijgen. Als u het hemelwater afkomstig van een verhard oppervlak niet loost op een oppervlaktewater dan geldt de zorgplicht en is geen vergunning nodig.

Artikel 2.61 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het realiseren van projecten centraal die (kunnen) leiden tot waterstaatkundige gevolgen buiten het projectgebied. Dit is niet zonder meer toegestaan. Deze paragraaf is van toepassing op door een andere initiatiefnemer dan het waterschap te treffen maatregelen die (mede) gericht zijn op beïnvloeding van de waterstaatkundige situatie van door die initiatiefnemer beheerde gebieden. Uitvoering van dergelijke projecten kan waterstaatkundige gevolgen hebben buiten het projectgebied. Zo kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een project gericht op verbetering van de waterstaatkundige situatie in een natuurgebied. Voorkomen moet worden dat realisering van een dergelijk project leidt tot negatieve waterstaatkundige consequenties voor bijvoorbeeld omliggende landbouwgronden. Het waterschap stelt regels aan de hand waarvan mogelijke negatieve gevolgen van realisering van het project binnen het voorgenomen project kunnen worden gemitigeerd of gecompenseerd.

Artikel 2.62 Specifieke zorgplicht projecten

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 2.63 Vergunningplicht

Realisering van een project binnen een aaneengesloten gebied van ten minste 10 ha gericht op het treffen van (mede) op de waterhuishouding van het projectgebied gerichte maatregelen in een aaneengesloten gebied van ten minste 10 ha, kunnen een waterstaatkundig effect hebben buiten het betreffende projectgebied. Van belang is dat dergelijke gevolgen in het project van initiatiefnemer worden betrokken door bijvoorbeeld het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Voorkomen moet worden dat de realisering van een project leidt tot negatieve waterstaatkundige gevolgen voor gronden in de directe omgeving van het betreffende projectgebied. Teneinde dit te borgen heeft het waterschap een vergunningplicht voor dergelijke projecten ingesteld.

Artikel 2.64 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het houden van een evenement binnen de kernzone van een oppervlaktewater centraal. Niet elk evenement in de kernzone van een oppervlaktewater is zonder meer toegestaan. Dit met het oog op bescherming van de het functioneren van het oppervlaktewater en met het oog op het doelmatig kunnen voeren van onderhoud. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het houden van een evenement binnen de kernzone van een oppervlaktewater. Als een evenement al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft een initiatiefnemer niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 2.65 Specifieke zorgplicht evenementen

Het houden van een evenement binnen een meanderzone of inundatiegebied zal in zijn algemeenheid geen negatieve gevolgen hebben voor het functioneren van een meanderzone of inundatiegebied. Daarom geldt ook hier alleen de zorgplicht. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 2.66 Melding

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op het functioneren en kunnen onderhouden van het oppervlaktewater. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 2.67 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het realiseren van werken en werkzaamheden in een lijnvormig element centraal. Lijnvormige elementen zijn grasstroken die dwars op de helling zijn aangelegd. Ze liggen dwars op de afstroomrichting. De functie van een lijnvormig element is tweeledig: het verminderen van afstroming van regenwater en de opvang van afspoelende bodemdeeltjes. Het realiseren van werken en werkzaamheden in een lijnvormig element is, ter bescherming van de functie van het lijnvormig element, niet zonder meer toegestaan. Het waterschap stelt regels aan de hand waarvan mogelijke negatieve gevolgen van realisering van werken en werkzaamheden in een lijnvormig element worden voorkomen.

Artikel 2.68 Artikel 2.68 Specifieke zorgplicht werken of werkzaamheden in lijnvormig element

De zorgplicht geldt naast de algemene regel. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 2.69 Artikel 2.69 Algemene regel werken of werkzaamheden in lijnvormig element

Het uitvoeren van werken werkzaamheden in een lijnvormig element kan leiden tot negatieve consequenties voor het functioneren van het lijnvormig element. Lijnvormige elementen zijn grasstroken die dwars op de helling zijn aangelegd en die een tweeledige functie hebben: het verminderen van afstroming van regenwater en de opvang van afspoelende bodemdeeltjes. Ter bescherming van deze functies is een algemene regel vastgesteld waarin voorschriften zijn opgenomen waaraan voldaan moet worden. Aan deze algemene regel is geen meldplicht verbonden. Het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen lijnvormige elementen kan leiden tot negatieve consequenties voor het functioneren van lijnvormige elementen. Van belang is dat de graszoden binnen een lijnvormig element onbeschadigd blijven. Beschadiging van graszoden heeft tot gevolg dat de beoogde verminderen van afstroming van regenwater en de beoogde opvang van afspoelende bodemdeeltjes wordt teniet gedaan. Als gevolg daarvan kan lager op de helling wateroverlast of schade ontstaan. In aanvulling op de algemene regel geldt ook de zorgplicht.

Artikel 2.70 Toepassingsbereik

Deze paragraaf geldt voor stuwen en andere peilregulerende werken die zijn aangelegd in een oppervlaktewater. Het betreft onder meer de stuwen, die in het kader van het project Optimaal Waterbeheer in de Landbouw (OWL) zijn geplaatst in de haarvaten van het watersysteem met het oog op waterconservering en verdrogingsbestrijding. Een goede bediening van deze stuwen is hiervoor van belang. Deze paragraaf bevat hiertoe voorschriften.

Artikel 2.71 Artikel 2.71 Specifieke zorgplicht stuwen en andere peilregulerende werken

De zorgplicht geldt naast de algemene regel. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 2.72 Aanwijzing algemene regels

De algemene regel is van toepassing op OWL-stuwen en andere peilregulerende werken die zijn aangebracht in een watergang die niet op de legger is opgenomen en die niet door het waterschap wordt onderhouden en beheerd. Dit artikel ziet hiermee met name op de stuwen die in het kader van het project Optimaal Waterbeheer in de Landbouw (OWL) zijn aangelegd in de zogenaamde haarvaten van het watersysteem. Met deze werken wordt een bijdrage geleverd aan waterconservering en verdrogingsbestrijding. De in dit artikel opgenomen voorschriften zien met name op het beheer van deze werken in relatie tot (het gebruik van) de percelen die worden beïnvloed door deze werken. Bij het instellen van stuwpeilen, is het perceel waarop het meest kritieke gewas staat, maatgevend. De te hanteren peilen zijn voor de zomer en de winter in de algemene regel opgenomen. Het bestuur kan zo nodig afwijkende perioden van zomer en winter vaststellen. Van de voorgeschreven peilen kan worden afgeweken in situaties van (dreigend) waterbezwaar. Het bestuur geeft aan wanneer van zo’n situatie sprake is en kan daarbij nadere instructies geven die door de eigenaren of gebruikers van de werken moeten worden opgevolgd.

Artikel 2.73 Artikel 2.73 Algemene regel stuwen en andere peilregulerende werken

Deze algemene regel is van toepassing op stuwen en andere peilregulerende werken die zijn aangebracht in een oppervlaktewater dat niet op de legger is opgenomen en dat niet door het waterschap wordt onderhouden en beheerd. Deze algemene regel ziet hiermee met name op de stuwen die in het kader van het project Optimaal Waterbeheer in de Landbouw (OWL) die door het waterschap zijn aangelegd in de zogenaamde haarvaten van het watersysteem. Met deze werken wordt een bijdrage geleverd aan waterconservering en verdrogingsbestrijding. De in deze algemene regel opgenomen voorschriften zien met name op het beheer van deze werken in relatie tot (het gebruik van) de percelen die worden beïnvloed door deze werken. Bij het instellen van stuwpeilen, is het perceel waarop het meest kritieke gewas staat, maatgevend. De te hanteren peilen zijn voor de zomer en de winter in deze algemene regel opgenomen. Instelling van de hoge stand is verplicht; de eigenaar moet de hoge stand hoger instellen (minder drooglegging). De lage stand mag nooit lager dan in de tabel opgenomen worden ingesteld. Het bestuur kan zo nodig afwijkende perioden van zomer en winter vaststellen. Van de voorgeschreven peilen kan worden afgeweken in situaties van (dreigend) waterbezwaar. Het bestuur geeft aan wanneer van zo’n situatie sprake is en kan daarbij nadere instructies geven die door de eigenaren of gebruikers van de werken moeten worden opgevolgd. De verplichtingen uit deze algemene regel gelden voor de gebruiker van het werk. Primair heeft immers met name de gebruiker van de aanliggende percelen, die in het algemeen ook gebruiker is van de watergang, belang bij het te hanteren peil.

Artikel 2.75 Toepassingsbereik

Deze paragraaf geldt voor het hebben van een woonboot in een oppervlaktewater. De aanwezigheid van woonboten in een oppervlaktewater kan negatieve gevolgen hebben voor de af- en doorstroming en kan het doelmatig kunnen voeren van onderhoud belemmeren. Om deze redenen zijn regels gesteld voor het hebben van een woonboot in een oppervlaktewater.

Artikel 2.76 Specifieke zorgplicht woonboten

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 2.77 Algeheel verbod woonboten

Woonboten kunnen feitelijk alleen gelegd worden en in de Roer. In de Roer zijn twee woonboten aanwezig. Deze woonboten, waarvoor in het verleden een vergunning is verleend, kunnen op basis van overgangsrecht aanwezig blijven. De rechten uit de betreffende vergunningen blijven in stand. Uitbreiding van het aantal woonboten is niet mogelijk.

Artikel 2.78 Toepassingsbereik

Deze paragraaf geldt voor het verleggen of aanpassen van een primair en secundair oppervlaktewater en voor het aanleggen van een oppervlaktewater dat in verbinding wordt gebracht met een primair en of secundair oppervlaktewater. Een verlegging of aanpassing hiervan kan gevolgen hebben voor het functioneren van het watersysteem. Ook kan een aanpassing in de vorm van een verkleining van het profiel tot gevolg hebben dat het watersysteem (ter plaatse) niet meer kan voldoen aan de voor het waterschap geldende wateroverlastnormering (zie de Omgevingsverordening Limburg). Om deze redenen is het verleggen of aanpassen van een primair en secundair oppervlaktewater aan regel gebonden.

Artikel 2.79 Artikel 2.79 Specifieke zorgplicht verleggen of aanpassen oppervlaktewater

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 2.80 Vergunningplicht

Deze paragraaf is van toepassing op het verleggen of aanpassen van een primair en secundair oppervlaktewater en het aanleggen van een oppervlaktewater dat in verbinding wordt gebracht met een primair en of secundair oppervlaktewater. Hiervoor geldt in alle gevallen een vergunningplicht. Dit in verband met de gevolgen hiervan voor het functioneren van het watersysteem. Ook kan een aanpassing in de vorm van een verkleining van het profiel tot gevolg hebben dat het watersysteem (ter plaatse) niet meer kan voldoen aan de voor het waterschap geldende wateroverlastnormering (zie de Omgevingsverordening Limburg).

Artikel 2.87 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op lozingsactiviteiten op oppervlaktewaterlichamen die in beheer zijn bij het waterschap en lozingsactiviteiten op zuiveringtechnische werken die in beheer zijn bij het waterschap. De artikelen in deze afdeling zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. Als een artikel niet van toepassing is op lozingen afkomstig van zo’n milieubelastende activiteit, is dat in het artikel zelf aangegeven.

Artikel 2.88 Oogmerken

Dit artikel geeft aan met welke oogmerken de regels in dit hoofdstuk zijn gesteld. Dit zijn, kort gezegd, de doelstellingen van het waterbeheer (zie de begripsomschrijving van beheer van watersystemen in de memorie van toelichting van de Omgevingswet) die betrekking hebben op de waterkwaliteit en functievervulling door watersystemen, aangevuld met de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken. De regels in dit hoofdstuk zijn niet gesteld met het doel om wateroverlast of watertekorten te voorkomen of te beperken. Er kunnen in het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening wel regels over lozingen staan met dat oogmerk (vanuit de voormalige keur).

Op grond van artikel 10.29a van de Wet milieubeheer moet het waterschap bij het ste llen van regels in de waterschapsverordening ook rekening houden met de in dat artikel opgenomen voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater. Deze voorkeursvolgorde gold ook voor de voormalige rijksregels die in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Bij het opstellen van de regels over lozingen in een oppervlaktewaterlichaam in dit hoofdstuk is daarom niet alleen rekening gehouden met de bescherming van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken, maar ook met bijvoorbeeld de voorkeur om afvalwater, dat qua biologische afbreekbaarheid niet overeenkomt met huishoudelijk afvalwater, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron te hergebruiken of lokaal terug te brengen in het milieu. Daarom is in verschillende artikelen in dit hoofdstuk bepaald dat afvalwaterstromen onder voorwaarden op een oppervlaktewaterlichaam kunnen worden geloosd. Hierbij is een afweging gemaakt tussen enerzijds de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam (dat leidt tot beperking van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam) en anderzijds de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken en de voorkeur voor lokale verwerking van afvalwater (dat leidt tot beperking van lozingen op de vuilwaterriolering). Waar het oogmerk ‘doelmatig beheer van afvalwater’ staat, duidt dit erop dat deze afweging heeft gespeeld.

Artikel 2.89 Normadressaat

Dit artikel bepaalt dat degene die de activiteit verricht, moet voldoen aan de regels over activiteiten van dit hoofdstuk. Binnen het stelsel van de wet wordt degene die de activiteit verricht primair verantwoordelijk geacht voor de naleving van de regels die gelden voor het verrichten van die activiteit. Voor vergunningplichtige activiteiten is dat expliciet verwoord in artikel 5.37, eerste lid, van de Omgevingswet. Het gaat daarbij om degene die verantwoordelijk is voor het verrichten van de activiteiten, zoals de eigenaar of de opdrachtgever. Deze moet de vergunningvoorschriften zelf naleven en ervoor zorgen dat deze door zijn werknemers of contractanten worden nageleefd. Dit artikel bevat een soortgelijke bepaling voor de activiteiten die worden geregeld met algemene regels: degene die de activiteiten verricht, moet voldoen aan de regels van dit hoofdstuk, en ervoor zorgen dat de mensen of bedrijven die voor haar of hem werkzaamheden verrichten zich aan de regels over de activiteiten houden.

Artikel 2.90 Specifieke zorgplicht

Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze specifieke zorgplicht is gelijk aan die van artikel 2.11 van het Bal. Het eerste lid bevat de omschrijving van de zorg die iedereen die een lozingsactiviteit verricht moet betrachten. Het tweede lid bevat een nadere uitwerking van de elementen die in ieder geval tot die zorg behoren. 

De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in de paragrafen 2.2.2 tot en met 2.2.19. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van paragraaf 2.2.20 is vereist. Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert zoals een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. De algemene regels van de paragrafen 2.2.2 en verder en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit. Die algemene regels en vergunningvoorschriften moeten steeds passen binnen de oogmerken van artikel2.88 (waarnaar in het eerste lid van dit artikel wordt verwezen) en de strekking die in het tweede lid van dit artikel is opgenomen. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen. 

Deze specifieke zorgplicht is de opvolger van de zorgplichten die in artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens waren opgenomen. 

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van e en maatwerkvoorschrift (zie het navolgende artikel) maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Bal (Stb. 2018, 293, p. 526-527.).

 

Artikel 2.91 Maatwerkvoorschriften

Dit artikel geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. D it betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.90, over de algemene regels over ongewone voorvallen en over de algemene regels over lozingsactiviteiten in de paragrafen 2.2.2 tot en met 2.2.19. De keuze om maatwerkvoorschriften generiek mogelijk te maken sluit aan bij de keuze die het Rijk heeft gemaakt in het Besluit activiteiten leefomgeving. 

Deze bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften is de opvolger van onder meer de maatwerkbevoegdheden ter uitwerking van de zorgplichten van artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens, en de specifieke maatwerkbevoegdheden die in diverse artikelen van die besluiten waren opgenomen. Met het verruimen van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen, wordt overigens niet beoogd dat het bevoegd gezag vaker dan voor inwerkingtreding van de Omgevingswet gebruik zal maken van die bevoegdheid. Maatwerk blijft een uitzondering; de algemene regels in dit hoofdstuk voldoen in de meeste gevallen. Maar als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin wel worden voorzien. 

Artikel 2.92 Artikel 2.92 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

Als op grond van dit hoofdstuk gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag worden verstrekt, worden die gegevens en bescheiden begeleid door een aantal algemene gegevens. Er is aansluiting gezocht bij de algemene gegevens die op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij een aanvraag voor een beschikking worden gevraagd. In plaats van de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, gaat het bij het verstrekken van gegevens en bescheiden over een activiteit om een aanduiding van welke lozingsactiviteit er zal worden verricht. Daarnaast is ter identificatie van belang de naam en het adres van degene die de activiteit verricht. Als het adres waarop de activiteit wordt verricht waarover gegevens worden verstrekt, een ander adres is dan het adres van degene die de activiteit verricht, bijvoorbeeld omdat er meerdere bedrijfslocaties zijn, wordt ook dat adres verstrekt. 

Artikel 2.93 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

Dit artikel bevat een plicht om gegevens te verstrekken in twee situaties. Het eerste lid regelt dat een naams- of adreswijziging wordt doorgegeven aan het bevoegd gezag vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang: diegene is er immers bij gebaat dat correspondentie van het bevoegd gezag op het juiste adres aankomt. Het tweede lid regelt dat bij het verrichten van de activiteit door iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Bijvoorbeeld in de situatie dat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde over vergunninghouders is geregeld. 

Artikel 2.94 Artikel 2.94 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap

Bij de aanvraag om een maatwerkvoorschrift worden alle gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beslissing over dat maatwerkvoorschrift, en waarover degene die de aanvraag doet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen; dit volgt uit artikel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Die regeling ziet alleen op aanvragen. Artikel 2.94regelt daarom dat gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt aan het bevoegd gezag, als dat bevoegd gezag die gegevens en bescheiden nodig heeft om voor een specifieke activiteit of een specifieke locatie te beoordelen of de algemene regels en eventuele maatwerkvoorschriften die voor die activiteit of die locatie gelden, nog volstaan. Het gaat om gegevens en bescheiden waar het bevoegd gezag om vraagt. Degene die de activiteit verricht hoeft in beginsel niet uit eigen beweging gegevens of bescheiden te verstrekken. Ook kan in het kader van toezicht op de naleving om gegevens worden gevraagd. Zulke bevoegdheden van toezichthouders zijn geregeld in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht; dit artikel staat daar niet aan in de weg. Het gaat in dit artikel alleen om de situatie dat het bevoegd gezag wil bekijken of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit nog toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijk heden tot het beschermen van de waterkwaliteit en de ontwikkelingen van die waterkwaliteit. Bij ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de waterkwaliteit kan gedacht worden aan het beschikbaar komen van nieuwe passende preventieve maatregelen of de actualisatie van de beste beschikbare technieken. De ontwikkelingen die zien op de waterkwaliteit kunnen bijvoorbeeld aan de orde zijn als er door cumulatie van activiteiten een verslechtering van de waterkwaliteit optreedt. Met deze formulering is aangesloten op dezelfde regeling voor vergunningplichtige gevallen, zoals opgenomen in artikel 16.56 in samenhang met artikel 5.38 van de Omgevingswet.

Gegevens waarover degene die de activiteit niet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen hoeven uiteraard niet te worden verstrekt.

Artikel 2.95 Informeren over een ongewoon voorval

Dit artikel bepaalt dat het bevoegd gezag onverwijld over een ongewoon voorval moet worden geïnformeerd. Om de gepaste mate van spoed uit te drukken, is gekozen voor het begrip onverwijld. Dit houdt in dat zodra vastgesteld is dat er sprake is van een ongewoon voorval het bevoegd gezag direct moet worden geïnformeerd; vertraging is gezien de gevolgen voor de waterkwaliteit niet wenselijk. 

Het tweede lid bepaalt dat de informatieplicht niet geldt bij lozingsactiviteiten afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal en afkomstig van wonen. Het Bal bevat zelf al een informatieplicht voor ongewone voorvallen. Ongewone voorvallen bij de activiteit wonen komen zelden voor, en ook op grond van het oude recht gold daarvoor geen informatieplicht.

Artikel 2.96 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

In dit artikel is omschreven welke gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt, zodra deze informatie beschikbaar is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het ongewone voorval zelf. Uit onderdeel d volgt dat ook informatie moet worden verstrekt over de maatregelen die worden genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewone voorval te voorkomen of te beperken. Voor het ‘voorkomen van de nadelige gevolgen van ongewone voorvallen’ is aangesloten bij de uitleg die daarover wordt gegeven in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

Artikel 2.97 Toepassingsbereik

Deze paragraaf ziet op lozingen in een primair, secundair en overig oppervlaktewater afkomstig van bijvoorbeeld een bronbemaling, spoelwater en dergelijke en heeft alleen betrekking op de hoeveelheid water die wordt geloosd. De hoeveelheid water die geloosd wordt, kan van invloed zijn op het watersysteem en dit zelfs ontregelen. Daarbij speelt ook het type oppervlaktewater waarin geloosd wordt een rol. Het lozen van grote hoeveelheden water in bijvoorbeeld kleine, kwetsbare bronbeken kan grote schade toebrengen aan dit type oppervlaktewateren. Dit maakt dat het lozen in oppervlaktewater niet zonder meer is toegestaan en hiervoor regels zijn opgesteld.

Artikel 2.98  Specifieke zorgplicht

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op lozingen in alle oppervlaktewateren binnen het beheergebied van het waterschap die geen rijkswater zijn. Voor wat betreft het aanleggen en hebben van een lozingsvoorziening geldt dat de zorgplicht alleen van toepassing is op voorzieningen die zijn aangelegd in de op de legger opgenomen primaire en secundaire oppervlaktewateren. Als er niet wordt geloosd op een bronbeek, primair water, secundair water of overig water, dan wordt bijvoorbeeld geloosd op de bodem of in een vijver. Bij lozingen op de bodem kan regelgeving van de gemeente van toepassing zijn. Geadviseerd wordt in dat geval contact op te nemen met de gemeente. Ook in het geval van een lozing op de bodem moet de zorgplicht op grond van de waterschapsverordening in acht worden genomen. Dit ziet dan met name op het voorkomen van afstroming van het op de bodem geloosde water naar een oppervlaktewater. Dergelijke afstromingen kunnen leiden tot schade aan het oppervlaktewater (bijv. uitspoeling, inzakken taluds) en kunnen ook leiden tot wateroverlast. De zorgplicht ziet ook op het voorkomen van deze nadelige gevolgen.

Artikel 2.100 Algemene regel lozingsvoorziening

In beginsel leidt elk werk in een oppervlaktewater tot risico’s voor het functioneren van het oppervlaktewater, bijvoorbeeld schade aan het talud. Om deze reden wordt voorgeschreven dat lozingsvoorzieningen die niet meer worden gebruikt, moeten worden verwijderd. Op grond van de zorgplicht dient het talud zodanig te worden hersteld dat het aansluit op de rest van het talud en dat geen verzakkingen ontstaan.

Artikel 2.101 Melding

Om zicht te houden op het aantal lozingen en daarmee op de totale hoeveelheid die op een water wordt geloosd, is het nodig de lozing te melden. Zo kan het waterschap rekening houden met een cumulatief effect van meerdere gelijktijdig plaatsvindende lozingen. Zo nodig kunnen via een maatwerkvoorschrift nadere voorschriften worden opgelegd in het belang van het functioneren van het watersysteem en het voorkomen van wateroverlast. Een maatwerkvoorschrift kan inhouden dat minder dan 100 m3 water per uur in een primair water, of minder dan 20 m3 water per uur in een secundair of overig water, mag worden geloosd. Naast de voorwaarden zoals opgenomen in de algemene regels geldt ook de zorgplicht.

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften moeten worden voorgeschreven in verband met het functioneren van het watersysteem of in verband met het voorkomen van wateroverlast. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 2.102 Vergunningplicht

Lid 1

In veel gevallen heeft het lozen van maximaal 100 m3 water op een oppervlaktewater met een hoge basisafvoer geen grote impact op het watersysteem. Daarom kan in deze gevallen volstaan worden met een algemene regel. Indien meer dan 100 m3 water per uur geloosd wordt, dient een vergunning te worden aangevraagd. Dergelijke hoeveelheden vergen een individuele beoordeling van de gevolgen van die lozing op het functioneren van het betreffende primair water. Het voorkomen van wateroverlast is daarbij een belangrijk aspect dat beoordeeld wordt. Daarnaast geldt de zorgplicht.

 

Lid 2 en lid 3

In veel gevallen heeft het lozen van maximaal 20 m3 water op een secundair of overig water geen grote impact op het watersysteem. Daarom kan in deze gevallen volstaan worden met een algemene regel. Indien meer dan 20 m3 water per uur geloosd wordt op een secundair of overig water, dient een vergunning te worden aangevraagd. Dergelijke hoeveelheden vergen een individuele beoordeling van de gevolgen van die lozing op het functioneren van het betreffende water. Het voorkomen van wateroverlast is daarbij een belangrijk aspect dat beoordeeld wordt. Daarnaast geldt de zorgplicht.

 

Lid 4

Gezien de kwetsbaarheid en diversiteit van bronbeken dient de lozing op een bronbeek per geval beoordeeld te worden. Daarom is het lozen in een bronbeek altijd vergunningplichtig. In de vergunning wordt ook het aanleggen en hebben van de lozingsvoorziening meegenomen. Daarnaast geldt de zorgplicht.

Artikel 2.103 Lozen van grondwater bij saneringen

Afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel. 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd. 

Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen, die een grotere omvang hebben en daardoor minder kwetsbaar zijn voor lozingen, zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening. 

In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht in dit hoofdstuk.

Artikel 2.104 Lozen van grondwater bij ontwatering

Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt. 

De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om het waterschap te informeren over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap om na te gaan of er in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen zou kunnen leiden. 

In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht en is daarom niet uitgeschreven in dit artikel. 

Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen specifieke eisen bevatte voor deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Artikel 2.105 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I. 

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Artikel 2.106 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.

De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren, of bij lozingen vanuit huishoudens. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en bescheiden: ten minste 5 werkdagen voor de start van de lozingsactiviteit wordt het bevoegd gezag geïnformeerd in plaats van 4 weken.

Artikel 2.107 Lozen van afvloeiend hemelwater 

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit artikel is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit. 

De regeling voor het lozen van afvloeiend hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen is verantwoordelijk voor het nemen van deze preventieve maatregelen en kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht (artikel 2.90) worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden het schoonhouden van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging), of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen. In deze verordening is ervoor gekozen deze preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen.

In het tweede lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK’s, zware metalen of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels of rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor afvoer van regenwater, zijn aangelegd. Dit afvloeiend hemelwater vloeit buiten de bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen wordt buiten de bebouwde kom bij voorkeur geloosd op de bodem. De regels hierover staan in het omgevingsplan. Als lozen in de bodem niet (of niet volledig) mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Als laatste mogelijkheid is het lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam aangegeven. Dit is alleen toegestaan wanneer het lozen via een andere route niet mogelijk is. 

Artikel 2.108 Gegevens en bescheiden

Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Het is daarom niet nodig om voorafgaand aan de start of wijziging van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Alleen wanneer er een rijksweg of provinciale weg en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken worden aangelegd of gewijzigd, moet het bevoegd gezag tijdig, ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg of wijziging, op de hoogte worden gesteld. Het bevoegd gezag kan dan samen met de wegbeheerder bekijken wat de gewenste wijze van verwerking van het afstromende regenwater is. 

Artikel 2.109 Lozen van huishoudelijk afvalwater

In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit. 

Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater.

De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden.

De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk.

Artikel 2.110 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Hierbij wordt voor lozingen in het oppervlaktewater een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven). De lijst van aangewezen wateren is opgenomen in bijlage II bij deze verordening. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIW rapport ‘Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen’ van januari 1999 ten grondslag.

De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 2.3, voor kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het derde lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo’n voorziening geloosd mogen worden.

Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.

Artikel 2.111 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I. 

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse. 

Artikel 2.112 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen van het afvalwater. Eveneens moeten gegevens aan het bevoegd gezag verstrekt worden als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.113 Koelwater 

Deze afdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen.

Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan.

Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen) worden toegevoegd. De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening; andere oppervlaktewaterlichamen zijn niet aangewezen oppervlaktewaterlichamen. 

De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd: 

De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij 

L = lozingsdebiet (m³/s) 

ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius. 

W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4190 kJ/m³ per graad temperatuurstijging. 

Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist. 

Artikel 2.114 Gegevens en bescheiden 

Dit artikel verplicht om ten minste vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verschaft over de maximale warmtevracht. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.115 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater.

De regels in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.1.6) en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (paragraaf 3.5) schreven voor dat bij het reinigen en conserveren maatregelen getroffen dienden te worden om het op het oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen. Deze regels betroffen gedetailleerde instructies waaraan de lozer moest voldoen. Hierdoor mocht slechts afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd bij het afwassen met water en het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

Voor andere reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld in artikel 2.116.

Artikel 2.116 Werkinstructie bij reinigen en conserveren 

Het onderhouden van bouwwerken houdt veelal in dat de bouwwerken van verontreinigingen worden ontdaan, dat roest en oude verflagen worden verwijderd en dat een nieuwe verflaag wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings- en/of conserveringstechnieken toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken naar oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin wordt gewerkt en opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie van de toegepaste techniek, de te verwijderen of toe te passen materialen en stoffen en de te nemen milieubeschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor het milieu beperkt worden. 

Voor de reinigings- en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie opgesteld worden waarin in ieder geval de maatregelen staan die getroffen worden om het lozen te voorkomen of, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. De werkinstructie kan de maatregelen bevatten die onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen worden beschreven, maar het is ook mogelijk om andere maatregelen of technieken te treffen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.23 van het Bal.

Artikel 2.117 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Als bouwwerken worden gesloopt, gerenoveerd of gebouwd is het bijna onvermijdelijk dat vaste delen in het oppervlaktewaterlichaam geraken. Het is daarom van belang dat bij deze werkzaamheden aan bouwwerken, die in de buurt van of boven het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden, verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk wordt voorkomen. De werkwijze en een zorgvuldige bedrijfsvoering zijn daarbij van doorslaggevend belang. Daarom moet een werkinstructie worden opgesteld waarin naast de werkwijze in ieder geval is aangegeven welke preventieve maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen in een oppervlaktewaterlichaam terechtkomen. Er moet worden gehandeld conform deze werkinstructie en de daarin genoemde maatregelen moeten worden getroffen.

Artikel 2.118 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Als het bij het reinigen of conserveren nodig is om te werken met een gesloten hulpconstructie en afzuiging, geldt een emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid stof die naar de buitenlucht wordt afgevoerd. Deze eis is bedoeld om te voorkomen dat het stof alsnog in het oppervlaktewater terecht kan komen. Als de afstand tot een oppervlaktewaterlichaam zodanig groot is dat een lozing redelijkerwijs niet te verwachten is, geldt dit artikel niet.

Artikel 2.119 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van stof. 

Artikel 2.120 Gegevens en bescheiden

Op grond van dit artikel moeten aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voor aanvang van de reinigings- of conserveringswerkzaamheden of de bouw- of sloopwerkzaamheden de in het eerste lid van dit artikel genoemde gegevens en bescheiden verstrekt worden. Daarbij moet de werkinstructie worden toegestuurd. Het derde lid bevat een uitzondering op de ze plicht voor periodieke reinigingswerkzaamheden waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld gevelreiniging.

Artikel 2.121 Inerte goederen

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.

Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om ‘het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen’. Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De afdeling heeft geen betrekking op ‘opslaan’. Het opslaan van goederen is al uitputtend geregeld in het Bal.

Artikel 2.122 Lozen bij opslaan van inerte goederen

Afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen kan worden geloosd in oppervlaktewater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) wordt het afvalwater bij voorkeur hergebruikt voordat het wordt geloosd. In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug, want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Artikel 2.123 Lozen bij overslaan van inerte goederen 

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (bijvoorbeeld zand of grind op een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

Artikel 2.124 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen

Dit artikel heeft betrekking op goederen die bij contact met water kunnen uitlogen. Dit artikel geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat besluit is geregeld dat het te lozen afvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit artikel is dus een maatwerkregel op het Bal. De verplichte lozingsroute naar het vuilwaterriool kan in deze waterschapsverordening niet worden ‘uitgezet’. Daarom is in het omgevingsplan een regel opgenomen die bepaalt dat de verplichte lozingsroute een facultatieve lozingsroute wordt, als in de waterschapsverordening lozen in het oppervlaktewater is toegestaan.

Lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam is toegestaan als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk en ook niet binnen een afstand van 40 meter aangesloten kan worden op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk. Als er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk aanwezig is, is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Het ligt dan voor de hand om aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden in de tabel. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel relevant. Zo zijn bijvoorbeeld voor a gribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen, som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang.

Artikel 2.125 Meet- en rekenbepalingen

Dit artikel geeft aan welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in artikel 2.124 emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I bij deze verordening.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse.

Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse. 

Artikel 2.126 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het: 

- bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen; 

- overslaan van zout voor het strooien op wegen; 

- overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en 

- overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk. 

Met ‘bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen’ wordt het overslaan bedoeld wat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen.

De andere overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij of nodig zijn in een werk) hebben betrekking op wat in het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij ‘niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk’ kan gedacht worden aan het vervangen of aanleggen van een walbeschoeiing in het oppervlaktewater, het aanbrengen of vervangen van kabels in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit materiaal kan van allerlei aard zijn, zoals beschadigde walbeschoeiing en oude kabels. Ook het nieuwe materiaal kan worden overgeslagen voordat het in het werk wordt aangebracht. In dit geval betreft het dus de nieuwe walbeschoeiing, nieuwe kabels en soortgelijk materiaal die nodig zijn in een werk. 

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep. 

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

Artikel 2.127 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag bepaalde gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.128 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde waarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP’s van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven.

Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige artikel 3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Ongetwijfeld zal het college het waterschap daarbij betrekken.

Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen daarom eveneens toegestaan. De naam ‘rioleringsprogramma’ is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.

Artikel 2.129 Artikel 2.129 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Voor lozingen vanuit ‘overheids-IBA’s’ geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.128.

Artikel 2.130 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Dit artikel heeft betrekking op baggerwerkzaamheden en ontgravingen en geldt alleen voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel heeft dus geen betrekking op een eventuele toepassing van de bagger of de opgegraven materie. Het artikel is niet alleen van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden en ontgravingen verrichten. Ook als die werkzaamheden door derden worden verricht (zoals de onderhoudsplichtigen), is het artikel van toepassing.

Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als die plaatsvindt in hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of ontgraven plaatsvindt.

Artikel 2.131 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden, waarbij de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem in de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit valt, is het gewenst dat het ontgraven of baggeren met een grotere zorgvuldigheid gebeurt dan wanneer de kwaliteit in een andere (minder schadelijke) kwaliteitsklasse valt. De kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ komt overeen met een waterbodem die volgens het oude recht de interventiewaarden overschreed. In dat geval is het opstellen van een werkinstructie verplicht.

Artikel 2.132 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Dit artikel heeft betrekking op lozingen afkomstig van andere werkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam (anders dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden) die door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvinden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever. Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan zonder verdere voorwaarden. Vanzelfsprekend geldt wel de specifieke zorgplicht.

Artikel 2.133 Lozen van algen en bacteriën

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van algen en bacteriën op een oppervlaktewaterlichaam wat door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvindt in het kader van oppervlaktewaterbeheer. 

Het artikel bepaalt dat algen en bacteriën afkomstig van een oppervlaktewater lichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam geloosd mogen worden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewater lichamen in beheer zijn bij dezelfde waterbeheerder. Het artikel maakt mogelijk dat de waterbeheerder, in het kader van het oppervlaktewaterbeheer, algen en bacteriën naar eigen inzicht in het eigen beheersgebied kan verplaatsten.

Artikel 2.134 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag te verstrekken. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.135 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater.

Bij het schoonmaken van leidingen kan onderscheid gemaakt worden tussen afvalwater afkomstig van leidingen uit het transportnet en afvalwater afkomstig van leidingen uit het distributienet. Vanuit de productiestations wordt het drinkwater via transportleidingen naar het distributienet gepompt. Het transportnet kenmerkt zich door een grotere leidingdiameter en het geringe aantal vertakkingen en aansluitingen. Het distributienet verdeelt de hoofdstroom naar de vele eindgebruikers en kenmerkt zich door de vele vertakkingen en het verloop van grotere naar kleinere diameters. In grote lijnen zal het schoonmaken van leidingen uit het transportnet lozingen opleveren van 100 m3 of meer, terwijl lozingen van afvalwater afkomstig van distributieleidingen daaronder blijven. Ook op het schoonmaken van de aanvoerleiding heeft dit artikel betrekking.

Tegen lozingen van dit afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bestaat geen bezwaar, voor zover het afvalwater geen chemicaliën zoals desinfecteermiddelen bevat. Een lozing die wel zulke middelen bevat, is alleen mogelijk als het bevoegd gezag daarvoor een maatwerkvoorschrift heeft gesteld.

Artikel 2.136 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie valt binnen het begrip ‘calamiteitenoefening’. Bij calamiteitenoefeningen kan afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater, dat tijdens de oefening in het oppervlaktewater stroomt. Om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken, wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Deze oefenblusschuimen hebben vergelijkbare uitvloei -eigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet de schadelijke werkzame stof van blusschuimen.

Om overlap met regels uit het Bal te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Bal.

Artikel 2.137 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat blusschuim bevat.

Artikel 2.138 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Artikel 2.139 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Artikel 2.140 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.773 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Artikel 2.141 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

Op grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Bal mag brijn, afkomstig van de bereiding van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer mogelijk gemaakt. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden voor dit afvalwater.

Artikel 2.142 Lozen bij ontijzeren grondwater

Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Bal. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Artikel 2.143 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater, zoals dit artikel, schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Met het toevoegen van ‘NEN-ISO 15705’ wordt deze regel gelijkgetrokken met andere regels in deze verordening, die voor het analyseren van het chemisch zuurstofverbruik niet alleen NEN 6633 van toepassing verklaren maar ook NEN-ISO 15705.

Artikel 2.144 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.145 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Bal moet afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale (of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. Maar de gemeente is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in de genoemde artikelen van het Bal is opgenomen, op te heffen. Daarom bepaalt dit artikel dat die verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.

Artikel 2.146 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze paragraaf is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding, ongeacht of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal of niet. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de horeca. 

Deze paragraaf is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding als bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.

Artikel 2.147 Lozen bereiden van voedingsmiddelen

Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool aanwezig is, kan het afvalwater ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening zoals een IBA. Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater afkomstig van de voedselbereiding.

Artikel 2.148 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, aan het bevoegd gezag te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.149 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers. 

Recreatieve visvijvers vallen onder de recreatieve sector. Anders dan in kwekerijen van vis voor menselijke consumptie of voor siervissen worden in recreatieve visvijvers geen vissen gekweekt. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd. 

Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. Deze vissen worden tijdelijk in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze - afhankelijk van de vraag - uit de voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden gevangen door recreatieve vissers.

De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen, die voor consumptiedoeleinden worden gebruikt, niet toegestaan.

Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3 grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken, die weer in open verbinding staan met de visvijvers. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam of elders geloosd. Het spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen. Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan.

Artikel 2.150 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.151 Lozen van spoelwater

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van een tweetal afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig.

Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport ervan, is toegestaan. Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen naar de plaats waar het zand wordt toegepast, met steeds zoeter wordend oppervlaktewater gespoeld, om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt.

Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand e n grind, is toegestaan. De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater en het lozen van organismen en slib veroorzaakt door het kweken en verwerken van mosselen en oesters zijn niet overgenomen uit het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.

Artikel 2.152 Asverstrooiing

De toegestane lozing betreft het incidenteel verstrooien op een voor de overledene of de nabestaanden bijzondere plek. Het artikel heeft geen betrekking op bedrijfsmatig georganiseerd verstrooien.

Artikel 2.153 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater

Voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlakte waterlichaam in beheer bij het waterschap is een omgevingsvergunning vereist, als die lozing niet is geregeld in de paragrafen 2.2.2 tot en met 2.2.19van deze waterschapsverordening. Dit sluit aan op de systematiek van artikel 6.2 van de Waterwet: voor alle lozingen is een vergunning vereist, tenzij voor de lozing een vrijstelling geldt.

De vergunningplicht is beperkt tot het lozen van stoffen of warmte (oftewel de gevolgen voor de waterkwaliteit). Een eventuele vergunningplicht voor het lozen van water (ofte wel de gevolgen voor de waterkwantiteit) staan in de paragrafen 2.1.11 en 2.2.2 van deze waterschapsverordening. Beide vergunningen kunnen natuurlijk wel gelijktijdig worden aangevraagd.

De vergunningplicht geldt niet voor het lozen van warmte of stoffen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Voor die lozingen is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist. De vergunningplicht geldt ook niet voor water dat afkomstig is uit het oppervlaktewaterlichaam waarop het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd. Er zijn dan immers geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. De vergunningplicht geldt ook niet voor lozingen afkomstig van wonen.

Artikel 2.154 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk

Voor het lozen van water, warmte of stoffen op een zuiveringtechnisch werk, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal, is een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit vereist. Voor lozingen die wel afkomstig zijn van zo’n milieubelastende activiteit is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist.

Artikel 2.155 Artikel 2.155 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

Artikel 2.156 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 2.157 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Ook de voorschriften die op grond van het Bkl aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

Artikel 3.1 Artikel 3.1 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

In dit artikel zijn de indieningsvereisten overgenomen die voorheen in het voormalige artikel 6.24 van de Waterregeling stonden. Gelet op het belang van waterkeringen heeft de waterbeheerder in het algemeen specifiek beleid vastgesteld over activiteiten bij waterkeringen. Als een initiatiefnemer vermoedt dat voor zijn activiteit geen stabiliteitsberekening nodig is, kan hij daarover contact opnemen met de waterbeheerder.

Artikel 3.2 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het plaatsen en verwijderen van afrasteringen, hekwerken en schuttingen bij een waterkering centraal. Het plaatsen en verwijderen van afrasteringen, hekwerken en schuttingen is in de kernzone en in de beschermingszone niet zonder meer toegestaan. Dit omdat door het plaatsen van verwijderen van hekwerken en schuttingen de erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering kan worden verstoord. Daarnaast kan de aanwezigheid van afrasteringen, hekwerken en schuttingen binnen de kernzone en de beschermingszone tot gevolg hebben dat de bereikbaarheid van de waterkering met het oog op beheer en onderhoud wordt beperkt. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het plaatsen en verwijderen van afrasteringen, hekwerken en schuttingen. Als de afrastering, het hekwerk of de schutting al aanwezig is en als deze al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 3.3 Artikel 3.3 Specifieke zorgplicht afrasteringen, hekwerken of schuttingen

De zorgplicht is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. In het kader van deze paragraaf houdt de zorgplicht bijvoorbeeld in dat handelingen geen nadelige effecten mogen hebben voor de goede werking van de waterkering, onder normale omstandigheden en onder piekbelasting. Ook mogen de handelingen geen nadelige effecten hebben voor de bereikbaarheid en voor het uitvoeren van beheer en onderhoud door of namens het waterschap. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.4 Aanwijzing algemene regels

Wanneer de afrastering, het hekwerk of de schutting wordt geplaatst in de beschermingszone van de waterkering geldt een algemene regel met meldplicht. In de algemene regel zijn voorschriften opgenomen met het oog op het beschermen van de stabiliteit van de waterkering, de erosiebestendigheid van de ondergrond en de bereikbaarheid van de waterkering ten behoeve van beheer (inspectie) en onderhoud.

Artikel 3.5 Artikel 3.5 Algemene regel afrasteringen, hekwerken en schuttingen

Lid 1

Met het oog op de bereikbaarheid van de waterkering ten behoeve van beheer en onderhoud dient de afrastering, het hekwerk of de schutting op ten minste de grens van de kernzone te worden geplaatst. Naast de in dit artikel opgenomen voorschriften geldt ook de hiervoor besproken zorgplicht.

Lid 2

Er wordt een nieuw tweede lid toegevoegd om het artikel te verduidelijken. Het nieuwe tweede lid wordt in dit artikel gezien als een doelcriterium. Het doel is te voorkomen dat er kwelwater optreedt. Dit doel bereik je in ieder geval door de instructies in lid 3 en lid 4 van dit artikel op te volgen. 

Lid 3

Wanneer de afrastering, het hekwerk of de schutting wordt verwijderd ontstaan gaten in de bodem. Voor de stabiliteit van de waterkering en de erosiebestendigheid van de aangrenzende beschermingszone, dienen ontstane gaten waterdicht te worden afgedicht. Als u hiervoor zwelklei of bentoniet gebruikt, dan voldoet u in elk geval aan dit voorschrift (zie lid 3). Wilt u een ander middel gebruiken, dan adviseren wij u met het waterschap contact op te nemen, zodat het waterschap kan beoordelen of het door u te gebruiken middel aan het doel van dit voorschrift beantwoordt. Naast de in dit artikel opgenomen voorschriften geldt ook de hiervoor besproken zorgplicht.

 

Lid 4

Wanneer de afrastering, het hekwerk of de schutting wordt verwijderd ontstaan gaten in de bodem. Voor de stabiliteit van de waterkering en de erosiebestendigheid van de aangrenzende beschermingszone, dienen ontstane gaten waterdicht te worden afgedicht (zie lid 2). Als u hiervoor zwelklei of bentoniet gebruikt, dan voldoet u in elk geval aan dit voorschrift. Wilt u een ander middel gebruiken, dan adviseren wij u met het waterschap contact op te nemen, zodat het waterschap kan beoordelen of het door u te gebruiken middel aan het doel van dit voorschrift beantwoordt. Naast de in dit artikel opgenomen voorschriften geldt ook de hiervoor besproken zorgplicht.

Artikel 3.6 Melding

Het is voor het waterschap van belang te weten of en waar in de directe omgeving van een waterkering een hekwerk of schutting aanwezig is. Dit met het oog op de bereikbaarheid van de kering ten behoeve van beheer en onderhoud. Het aanbrengen van een eenvoudige afrastering hoeft niet te worden gemeld. In situaties van een (dreigende) calamiteit is het voor het waterschap van het grootste belang dat waterkeringen goed bereikbaar zijn voor frequente inspecties en zo nodig voor het treffen van (nood)voorzieningen.

Artikel 3.7 Vergunningplicht

De kernzone vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Een goed bereikbare waterkering is van belang voor het kunnen beheren van de waterkering. De staat van de waterkering wordt regelmatig geïnspecteerd; een goede bereikbaarheid en zichtbaarheid is daarvoor een vereiste. Daarnaast is in geval van een (dreigende) calamiteuze situatie directe bereikbaarheid van de waterkering noodzakelijk om de staat van de waterkering tijdens (frequente) inspecties te kunnen waarnemen. In zo’n situatie kan ook het nodig zijn dat binnen zeer korte termijn voorzieningen en of maatregelen getroffen kunnen worden. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap het aanleggen van een afrastering, hekwerk of schutting binnen de kernzone per situatie wil kunnen beoordelen aan de hand van het restrictieve vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel.

Artikel 3.8 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het realiseren van een ontgronding bij een waterkering centraal. Het realiseren van een ontgronding in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg van een ontgronding in gevaar kan komen. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het realiseren van een ontgronding in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Niet elke ontgraving wordt als een ontgronding in de zin van deze paragraaf aangemerkt. Voor zover ontgravingen plaatsvinden bij bijvoorbeeld de realisatie van bouwwerken, het aanleggen van kabels en leidingen, etc., wordt de daarmee samenhangende ontgraving via de betreffende specifieke paragraaf gereguleerd. De ontgraving is immers tijdelijk en niet het doel van de handeling, maar is nodig om het gewenste resultaat (bouwen, leggen kabel of leiding, e.d.) mogelijk te maken. Een ontgronding als bedoeld in deze paragraaf leidt tot een blijvende ontgraving, bijvoorbeeld een natuurplas of recreatieplas of een weerdverlaging.

’Paragraaf 3.1.3 Ontgronding’’ wordt toegevoegd. Dit betreft een redactionele correctie. De titel van deze paragraaf was in eerste instantie niet opgenomen.

Artikel 3.9 Specifieke zorgplicht ontgrondingen

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.10 Vergunningplicht

Of een ontgronding binnen de kernzone, de beschermingszone, de buitenbeschermingszone of binnen het profiel van vrije ruimte mogelijk is met het oog op de bescherming van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering, moet aan de hand van een individuele beoordeling worden vastgesteld. Om die reden geldt voor elke ontgronding in één van de zones behorende tot een primaire waterkering een vergunningplicht.

De wijziging van lid 4 en het laten vervallen van lid 5 houdt verband met de wijziging van de definitie van het begrip ontgronding. Het uitvoeren van een ontgronding, te weten een ontgraving van dieper dan 2,5 meten opzichte van het bestaande maaiveld of met een omvang van ten minste 10.000 m3, is zonder voorafgaande vergunningverlening verboden. Dit vanwege de mogelijke impact van een ontgronding op het waterkerend vermogen van de hoge grond en daarmee op de veiligheid van het door de hoge gronden beschermde gebied. Voor de activiteit ontgronden is de hoge grond basis van een zelfde bescherming voorzien als de beschermingszone. De hoge grond robuust is gelijk beschermd als de buitenbeschermingszone.

Artikel 3.11 Toepassingsbereik

De activiteit doorgraving is een nieuwe activiteit binnen de waterschapsregelgeving. Hoewel het doorgraven van een waterkering en van hoge gronden als een handelen in strijd met de zorgplicht uit de Waterschapsverordening moet worden aangemerkt, is vanuit een oogpunt van duidelijkheid besloten deze activiteit expliciet te regelen. Dat hierbij is gekozen voor het instrument verbod zonder voorafgaande vergunning is, vanuit het belang van waterveiligheid, evident.

Artikel 3.14 Toepassingsbereik

Met opname van een aparte paragraaf voor ontgraving wordt tegemoet gekomen aan in de praktijk voorkomende onduidelijkheid met betrekking tot het onderscheid tussen een ontgraving en een ontgronding. Niet elke ontgraving is een ontgronding. Een ontgraving binnen de kernzone is in alle gevallen vergunningplichtig met het oog op het beschermen van de stabiliteit van de waterkering.

Artikel 3.19 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat de aanleg van een hogedrukleiding bij een waterkering centraal. Het aanleggen en het hebben van een hogedrukleiding in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg van de aanleg en aanwezigheid van een hogedrukleiding in gevaar kan komen. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen van een hogedrukleiding in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). 10 bar staat gelijk aan 1 MPa.

Artikel 3.20 Specifieke zorgplicht hogedrukleiding

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.21 Vergunningplicht

Of de aanleg van een hogedrukleiding in de kernzone, profiel van vrije ruimte en buitenbeschermingszone, met het oog op de bescherming van de stabiliteit van de waterkering mogelijk is, moet aan de hand van een individuele beoordeling worden vastgesteld. Om die reden geldt hiervoor een vergunningplicht.

De wijziging van dit artikel houdt verband met de opname van hoge gronden als werkingsgebied. Zoals dat ook geldt bij ontgrondingen, zie de toelichting hiervoor onder artikel 3.10 is ook het aanleggen of wijzigen van een hogedrukleiding zonder een voorafgaande vergunningplicht verboden. 

Artikel 3.22 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat de aanleg en het hebben van kleine bouwwerken bij een waterkering centraal. Het aanleggen van een klein bouwwerk in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg van de aanleg negatief beïnvloed kan worden. Ook kan de aanwezigheid van een klein bouwwerk tot gevolg hebben dat de bereikbaarheid van de waterkering wordt belemmerd. Een goede bereikbaarheid is van belang met het oog op enerzijds het (dagelijks) beheer en onderhoud van de waterkering en anderzijds op het zo nodig kunnen treffen van maatregelen of voorzieningen indien sprake is van een (dreigende) calamiteuze situatie. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen en hebben van een klein bouwwerk in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als een klein bouwwerk al aanwezig is en als dit al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Een hekwerk of schutting wordt in het kader van deze regels niet als klein bouwwerk aangemerkt. Hierop is de paragraaf afrasteringen, hekwerken en schuttingen van toepassing. Ook straatmeubilair wordt niet als een klein bouwwerk in de zin van deze paragraaf aangemerkt. Hierop is de paragraaf straatmeubilair van toepassing.

Artikel 3.23 Specifieke zorgplicht kleine bouwwerken

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.24 Aanwijzing algemene regels

Het profiel van vrije ruimte behorende bij een waterkering is bedoeld voor het reserveren van ruimte met het oog op toekomstige aanpassingen aan de waterkering. Deze aanpassingen kunnen noodzakelijk zijn als gevolg van aangepaste veiligheidsnormeringen die hun basis vinden in aangepaste klimaatscenario’s. De aanleg en aanwezigheid van kleine bouwwerken binnen het profiel van vrije ruimte van waterkeringen kan in het algemeen worden toegestaan omdat kleine bouwwerken, zo nodig, relatief eenvoudig kunnen worden verwijderd. Omdat het aanleggen en hebben van een klein bouwwerk binnen het profiel van vrije ruimte veelvuldig voor komt en de impact ervan op het functioneren van de waterkering in het algemeen beperkt is, kan worden volstaan met algemene voorschriften die in een algemene regel zijn opgenomen. Een initiatiefnemer moet er rekening mee houden en op bedacht zijn, dat het kleine bouwwerk, in geval van een noodzakelijke aanpassing van de waterkering, moet worden verwijderd. Omdat een initiatiefnemer vooraf bekend is met dit gegeven, moet hij er zich van bewust zijn dat hij geen recht kan doen gelden op een eventuele schadevergoeding of nadeelcompensatie van het waterschap. Hij heeft namelijk door het kleine bouwwerk aan te leggen, het risico hiervoor op zich genomen (actieve risico-aanvaarding).

Artikel 3.25 Algemene regel kleine bouwwerken

De in dit artikel opgenomen voorschriften zijn gesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. In geval van een noodzakelijke aanpassing van de waterkering dient een klein bouwwerk eenvoudig te kunnen worden verwijderd. Daarnaast moet het klein bouwwerk eenvoudig kunnen worden verwijderd in geval van een (dreigende) calamiteuze situatie. In zo’n situatie kan het nodig zijn dat binnen zeer korte termijn voorzieningen en of maatregelen getroffen kunnen worden. Het is van belang dat ontgravingen na afronding van de werkzaamheden op een deugdelijke manier wordt gedicht met daarvoor geschikte grond. Hierbij kan worden gedacht aan klei met erosiebestendigheid categorie 2, met een lutumpercentage tussen 15-25%. Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met het waterschap.

Artikel 3.26 Melding

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de in artikel 3.25 opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 3.27 Vergunningplicht

De kernzone vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosie bestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Een goed bereikbare waterkering is van belang voor het kunnen beheren van de waterkering. De staat van de waterkering wordt regelmatig geïnspecteerd; een goede bereikbaarheid en zichtbaarheid is daarvoor een vereiste. Daarnaast is in geval van een (dreigende) calamiteuze situatie directe bereikbaarheid van de waterkering noodzakelijk om de staat van de waterkering tijdens (frequente) inspecties te kunnen waarnemen. In zo’n situatie kan ook het nodig zijn dat binnen zeer korte termijn voorzieningen en of maatregelen getroffen kunnen worden. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap het aanleggen van kleine bouwwerken binnen de kernzone per situatie wil kunnen beoordelen aan de hand van het restrictieve vergunningenbeleid.

Artikel 3.28 Toepassingsbereik

Het aanleggen, instandhouden of uitbreiden van een bouwwerk in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg van de aanleg negatief beïnvloed kan worden. Ook kan de aanwezigheid van een bouwwerk tot gevolg hebben dat de bereikbaarheid van de waterkering wordt belemmerd. Een goede bereikbaarheid is van belang met het oog op enerzijds het (dagelijks) beheer van de waterkering en anderzijds op het zo nodig kunnen treffen van maatregelen of voorzieningen indien sprake is van een (dreigende) calamiteuze situatie. Aan een waterkering is een profiel van vrije ruimte verbonden. Het profiel van vrije ruimte is bedoeld voor reservering van ruimte met het oog op toekomstige aanpassingen van de waterkering. Op het waterschap rust een zorgplicht gericht op instandhouding van de waterkering conform de daarvoor geldende normen (zie de begripsbepaling van beheer van watersystemen in bijlage A bij de Omgevingswet). Onderdeel hiervan is het reserveren van ruimte voor toekomstige aanpassingen van de waterkering, bijvoorbeeld als gevolg van aangepaste klimaatscenario’s. Om deze redenen zijn er regels opgesteld voor het aanleggen, instandhouden en uitbreiden van een bouwwerk in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte).

Artikel 3.29 Artikel 3.29 Specifieke zorgplicht aanleggen, instandhouden of uitbreiden bouwwerken

De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt. Een initiatiefnemer moet er rekening mee houden en op bedacht zijn, dat het bouwwerk, in geval van een noodzakelijke aanpassing van de waterkering, moet worden verwijderd. Omdat een initiatiefnemer vooraf bekend is met dit gegeven, moet hij er zich van bewust zijn dat hij geen recht kan doen gelden op een eventuele schadevergoeding of nadeelcompensatie van het waterschap. Hij heeft namelijk door het bouwwerk aan te leggen, het risico hiervoor op zich genomen (actieve risico-aanvaarding).

Artikel 3.30 Vergunningplicht

De kernzone vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Een goed bereikbare waterkering is van belang voor het kunnen beheren van de waterkering. De staat van de waterkering wordt regelmatig geïnspecteerd; een goede bereikbaarheid en zichtbaarheid is daarvoor een vereiste. Daarnaast is in geval van een (dreigende) calamiteuze situatie directe bereikbaarheid van de waterkering noodzakelijk om de staat van de waterkering tijdens (frequente) inspecties te kunnen waarnemen. In zo’n situatie kan ook het nodig zijn dat binnen zeer korte termijn voorzieningen en of maatregelen getroffen kunnen worden. Het profiel van vrije ruimte behorende bij een waterkering is bedoeld voor het reserveren van ruimte met het oog op toekomstige aanpassingen aan de waterkering. Deze aanpassingen kunnen noodzakelijk zijn als gevolg van aangepaste veiligheidsnormeringen die hun basis vinden in aangepaste klimaatscenario’s. Met het oog op mogelijk toekomstige aanpassing van de waterkering zal per individuele situatie moeten kunnen worden beoordeeld of een initiatief kan worden gerealiseerd en indien mogelijk, onder verbinding van welke specifieke voorschriften. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap het aanleggen van bouwwerken binnen de kernzone per situatie wil kunnen beoordelen aan de hand van het zeer restrictieve vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel. De buitenbeschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de buitenbeschermingszone tot de waterkering, gelden in deze zone geen specifieke beperkingen met betrekking tot het aanleggen of uitbreiden van een bouwwerk wanneer geen ontgraving plaatsvindt van meer dan 2,5 meter. Indien een diepere ontgraving nodig is (bijvoorbeeld in geval van parkeergarages) dan geldt ook een vergunningplicht in de buitenbeschermingszone. Dit met het oog op de stabiliteit van de waterkering.

Artikel 3.31 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat de aanleg en het hebben van straatmeubilair bij een waterkering centraal. Het aanleggen en hebben van straatmeubilair in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg van de aanleg negatief beïnvloed kan worden. Ook kan de aanwezigheid van straatmeubilair tot gevolg hebben dat de bereikbaarheid van de waterkering wordt belemmerd. Een goede bereikbaarheid is van belang met het oog op enerzijds het (dagelijks) beheer van de waterkering en anderzijds op het zo nodig kunnen treffen van maatregelen of voorzieningen indien sprake is van een (dreigende) calamiteuze situatie. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen en hebben van straatmeubilair in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als straatmeubilair al aanwezig is en als dit al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 3.32 Specifieke zorgplicht straatmeubilair

Een goede bereikbaarheid is van belang met het oog op enerzijds het (dagelijks) beheer van de waterkering en anderzijds op het zo nodig kunnen treffen van maatregelen of voorzieningen indien sprake is van een (dreigende) calamiteuze situatie. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.33 Aanwijzing algemene regels

De beschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de beschermingszone tot de waterkering, kan in deze zone worden volstaan met het vaststellen van algemene voorschriften met betrekking tot het aanleggen van straatmeubilair. Deze algemene voorschriften zijn opgenomen in een algemene regel. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Omdat het waterschap wil weten welke objecten worden geplaatst maakt een meldplicht deel uit van deze algemene regels.

 

De kernzone vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. De aanleg van straatmeubilair waarvoor geen in- of ontgraving van meer dan 50 cm noodzakelijk is heeft slechts in beperkte mate negatieve effecten op de stabiliteit van de waterkering en op de erosiebestendigheid van de ondergrond. Een goed bereikbare waterkering is van belang voor het kunnen beheren van de waterkering. De staat van de waterkering wordt regelmatig geïnspecteerd; een goede bereikbaarheid en zichtbaarheid is daarvoor een vereiste.

 

Daarnaast is in geval van een (dreigende) calamiteuze situatie directe bereikbaarheid van de waterkering noodzakelijk om de staat van de waterkering tijdens (frequente) inspecties te kunnen waarnemen. In zo’n situatie kan ook het nodig zijn dat binnen zeer korte termijn voorzieningen en of maatregelen getroffen kunnen worden. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor de aanleg van straatmeubilair waarvoor geen diepere in- of ontgraving dan 50 cm nodig is, binnen de kernzone wil binden aan algemene voorschriften die in een algemene regel zijn opgenomen. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Omdat het waterschap wil weten welke objecten worden geplaatst maakt een meldplicht deel uit van deze algemene regels.

Artikel 3.34 Algemene regel straatmeubilair

In de periode tussen 15 oktober en 15 maart bestaat het grootste risico op hoog water. Om die reden kunnen in deze periode niet zonder meer werkzaamheden worden uitgevoerd in en bij waterkeringen. Indien het nodig is dat in deze periode werkzaamheden worden uitgevoerd, dan dient hiervoor vooraf door het dagelijks bestuur goedkeuring te worden verleend.

De voorschriften in dit artikel hebben met name betrekking op bescherming van de waterkering en de beschermingszone. Met het oog op het kunnen behouden van een goede erosiebestendige bodem na afronding van de werkzaamheden worden voorschriften gesteld voor het dichten van gaten en het inzaaien van aangevulde grond.

De tekst van het artikel is in overeenstemming gebracht met de terminologie uit de nieuwe omgevingswetgeving. De begrippen ‘waterkering’ en ‘beschermingszones’ zijn aangepast tot ‘beperkingengebied met betrekking tot een waterkering’.

Artikel 3.35 Melding

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de voorschriften uit de algemene regel aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bereikbaarheid, de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 3.36 Vergunningplicht

De kernzone vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. De aanleg van straatmeubilair waarvoor een in- of ontgraving van meer dan 50 cm noodzakelijk is (bijvoorbeeld straatmeubilair waaraan kabels zijn verbonden, zoals straatverlichting, stoplichten e.d.) heeft negatieve effecten op de stabiliteit van de waterkering en op de erosiebestendigheid van de ondergrond. Een goed bereikbare waterkering is van belang voor het kunnen beheren van de waterkering. De staat van de waterkering wordt regelmatig geïnspecteerd; een goede bereikbaarheid en zichtbaarheid is daarvoor een vereiste. Daarnaast is in geval van een (dreigende) calamiteuze situatie directe bereikbaarheid van de waterkering noodzakelijk om de staat van de waterkering tijdens (frequente) inspecties te kunnen waarnemen. In zo’n situatie kan ook het nodig zijn dat binnen zeer korte termijn voorzieningen en of maatregelen getroffen kunnen worden. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor de aanleg van straatmeubilair waarvoor een diepere in- of ontgraving dan 50 cm nodig is, binnen de kernzone per individueel geval wil kunnen beoordelen aan de hand van het vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.37 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het aanleggen of uitbreiden van een kelder in een bestaand bouwwerk bij een waterkering centraal. Het aanleggen of uitbreiden van een kelder in een bouwwerk in een waterkering en binnen de zones behorende bij een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit en bereikbaarheid van een waterkering als gevolg van de realisering negatief beïnvloed kan worden. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen of uitbreiden van een kelder in een bestaand bouwwerk in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte).

Het artikel wordt gewijzigd om de reikwijdte van het artikel te vergroten en de ruimte voor eventuele discussies over de toepasbaarheid van dit artikel te vermijden. Met deze aanpassing trachten wij te voorkomen dat er door iemand op een locatie een kelder wordt gerealiseerd of uitgebreid zonder dat hiervoor een vergunningplicht geldt omdat de kelder geen deel uitmaakt van een bestaand bouwwerk. 

Artikel 3.38 Specifieke zorgplicht aanleggen of uitbreiden kelder

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.39 Vergunningplicht

Het aanleggen of uitbreiden van een kelder in een bouwwerk dat is gelegen binnen de kernzone of de beschermingszone van een waterkering kan gevolgen hebben voor de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Dit zal per concrete situatie moeten worden beoordeeld. Om die reden is het verboden een kelder aan te leggen of uit te breiden in een bouwwerk dat is gelegen binnen de kernzone of beschermingszone van een waterkering. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor de aanleg en uitbreiding van een kelder binnen de kernzone per individueel geval wil kunnen beoordelen aan de hand van het vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.40 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het verwijderen van een bouwwerk bij een waterkering centraal. Het verwijderen van een bouwwerk in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit en bereikbaarheid van een waterkering als gevolg van de realisering negatief beïnvloed kan worden. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het verwijderen van een bouwwerk in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte).

Artikel 3.41 Specifieke zorgplicht verwijderen bouwwerk

De buitenbeschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de buitenbeschermingszone tot de waterkering, gelden in deze zone geen specifieke beperkingen met betrekking tot het verwijderen van een bouwwerk. Wel dient bij het verwijderen van een bouwwerk acht geslagen te worden op het gegeven dat in de omgeving van de werkzaamheden een primaire waterkering is gelegen. Vandaar dat bij het verwijderen van een bouwwerk de zorgplicht in acht genomen moet worden.

Artikel 3.42 Aanwijzing algemene regels

De beschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de beschermingszone tot de waterkering, kan in deze zone worden volstaan met het vaststellen van algemene voorschriften met betrekking tot het verwijderen van een bouwwerk. Deze algemene voorschriften zijn opgenomen in een algemene regel. Een meldplicht maakt deel uit van de voorschriften. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. De zorgplicht is in aanvulling op de algemene regel van toepassing. Voorkomen moet worden dat bij hoogwater het water als gevolg van niet juist opgevulde gaten kan leiden tot beschadiging van de beschermingszone en mogelijk van de kernzone.

Artikel 3.43 Algemene regel verwijderen bouwwerk

Voorkomen moet worden dat bij hoogwater het water als gevolg van niet juist opgevulde gaten kan leiden tot beschadiging van de beschermingszone en mogelijk van de kernzone.

Aan dit artikel is toegevoegd dat de algemene regels voor het verwijderen van een bouwwerk, ook als daarbij sprake is van een kelder of diepe fundering, van toepassing zijn binnen de hoge gronden. In zijn algemeenheid zal kunnen worden volstaan met de algemene regels. Mocht in voorkomend geval een te groot risico kunnen ontstaan, dan kunnen risico’s in zo’n geval via het stellen van een maatwerkvoorschrift beperkt worden.

Artikel 3.45 Vergunningplicht

Het verwijderen van een bouwwerk dat is gelegen binnen de kernzone van een waterkering kan gevolgen hebben voor de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Dit zal per concrete situatie moeten worden beoordeeld. De beschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de beschermingszone tot de waterkering en gelet op de omvang van de benodigde ontgraving bij het verwijderen van een kelder als onderdeel van het te verwijderen bouwwerk, is een individuele beoordeling van het initiatief vereist met het oog o de te beschermen belangen (stabiliteit en functioneren van de waterkering).

De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt naast de vergunningplicht. Ook wanneer een duiker of overkluizing wordt gelegd in een oppervlaktewater dat niet op de legger van het waterschap staat, dient de zorgplicht in acht genomen te worden. Ook overige wateren maken deel uit van het watersysteem. Problemen in de af- en doorvoer in overige wateren kunnen tot overlast leiden. De zorgplicht ziet o.a. op het voorkomen van wateroverlast.

Artikel 3.46 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek bij een waterkering centraal. Het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg van deze onderzoeken negatief beïnvloed kan worden. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte).

Artikel 3.47 Specifieke zorgplicht grondmechanisch onderzoek

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.48 Aanwijzing algemene regels

Uitvoering van grondmechanisch onderzoek in de beschermingszone van de waterkering kan een effect hebben op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Door het verbinden van algemene voorschriften aan het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek in de beschermingszone van een waterkering kan het negatieve effect ervan in zijn algemeenheid voldoende beheerst worden. Uitvoering van grondmechanisch onderzoek in de beschermingszone van een waterkering dient voorafgaande aan de uitvoering te worden gemeld bij het waterschap. Op deze wijze is het waterschap op de hoogte van de beoogde werkzaamheden en kunnen zo nodig via maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften worden gesteld wanneer dat in de concrete situatie is vereist met het oog op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. De zorgplicht is aanvullend aan de algemene regel van toepassing.

Artikel 3.49 Algemene regel grondmechanisch onderzoek

De voorschriften zijn gericht op het behoud van de erosiebeschermende ondergrond en op het voorkomen van schade aan de waterkering.

Artikel 3.50 Melding

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de voorschriften uit de algemene regel aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bereikbaarheid, de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 3.51 Vergunningplicht

Uitvoering van grondmechanisch onderzoek in de kernzone van de waterkering kan een significant effect hebben op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Elk grondmechanisch onderzoek dient individueel beoordeeld te kunnen worden met het oog op genoemd belang. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor uitvoering van grondmechanisch onderzoek in de kernzone van een waterkering per individueel geval wil kunnen beoordelen aan de hand van het vergunningenbeleid. Het is zonder verboden zonder voorafgaande vergunning deze activiteit uit te voeren. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.52 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat de aanleg van een bodemenergiesysteem bij een waterkering centraal. Het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van een bodemenergiesysteem binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg van de aanleg en aanwezigheid van een bodemenergiesysteem in gevaar kan komen. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen van een bodemenergiesysteem binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als een bodemenergiesysteem al aanwezig is en als deze al is vergund bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen.

Artikel 3.53 Specifieke zorgplicht bodemenergiesysteem

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.55 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het aanleggen en verwijderen van verhardingen bij een waterkering centraal. Het aanleggen en verwijderen van verhardingen in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg hiervan negatief beïnvloed kan worden. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen en verwijderen van verhardingen in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als een verharding al aanwezig is en als deze al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen. Dit geldt ook voor het geval de voorgenomen verwijdering al is vergund of gemeld bij het waterschap.

Artikel 3.56 Specifieke zorgplicht verharding

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Uit de praktijk is gebleken dat bij dit type activiteit de mogelijkheid tot het doelmatig kunnen onderhouden van het watersysteem werd belemmerd. Daarom wordt dit artikel nu voorzien van een derde lid dat specifiek benoemt dat het doelmatig onderhoud niet mag worden belemmerd. Het doelmatig kunnen (blijven) onderhouden is van belang met het oog op de instandhouding van de  waterstaatswerken.

Artikel 3.57 Aanwijzing algemene regels

De beschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de beschermingszone tot de waterkering, kan in deze zone worden volstaan met het vaststellen van algemene voorschriften met betrekking tot het aanleggen en verwijderen van verharding, mits voor het aanleggen of verwijderen van de verharding geen ontgraving nodig is van meer dan 50 cm. Deze algemene voorschriften zijn opgenomen in een algemene regel. Een meldplicht maakt deel uit van de voorschriften. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. In aanvulling op de algemene regel is ook de zorgplicht van toepassing. In geval voor de aanleg of verwijdering van een verharding een diepere ontgraving dan 50 cm is vereist, is de impact op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering dusdanig, dat een individuele afweging is vereist. Om die reden is de aanleg van een verharding waarvoor een diepere ontgraving nodig is dan 50 cm binnen de beschermingszone verboden zonder voorafgaande vergunning. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.58 Algemene regel aanleg verharding

De in dit artikel opgenomen voorschriften zijn gericht op behoud van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering.

Algemene regels zijn van toepassing bij diverse werken indien de constructie, inclusief fundering, niet dieper is dan 50 cm beneden maaiveld. In dit artikels was abusievelijk een maat van 30 opgenomen. De wijziging voorziet in een correctie.

Artikel 3.59 Algemene regel verwijderen verharding

De in dit artikel opgenomen voorschriften zijn gericht op behoud van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Bij verwijdering van de verharding is van belang dat vervolgens een goede erosiebestendige ondergrond wordt teruggebracht.

Artikel 3.60 Melding

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de in de algemene regel opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bereikbaarheid, de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 3.61 Vergunningplicht

Lid 2

In geval voor de aanleg of verwijdering van een verharding een diepere ontgraving dan 50 cm is vereist, is de impact op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering dusdanig, dat een individuele afweging is vereist. Om die reden is de aanleg van een verharding waarvoor een diepere ontgraving nodig is dan 50 cm binnen de beschermingszone verboden zonder voorafgaande vergunning. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.62 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het aanleggen van wegen bij een waterkering centraal. Het aanleggen van wegen in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg hiervan negatief beïnvloed kan worden. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen van wegen in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als een weg al aanwezig is en als deze al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 3.64 Vergunningplicht

De kernzone van een waterkering vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit en het functioneren van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor het aanleggen van wegen in de kernzone van een waterkering per individueel geval wil kunnen beoordelen aan de hand van het vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning deze activiteit uit te voeren. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.65 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het realiseren, hebben of wijzigen van een ophoging bij een waterkering centraal. Het realiseren van een ophoging in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg hiervan negatief beïnvloed kan worden. Het aanbrengen van een ophoging in de directe nabijheid van een waterkering kan er toe leiden dat afwateringspatronen kunnen veranderen. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering en de waterhuishouding. Ook hebben ophogingen tot gevolg dat daar waar kabels en leidingen in de ondergrond liggen, de druk op deze kabels en leidingen wordt verhoogd, met als risico schade aan deze kabels en leiding die op hun beurt tot negatieve gevolgen voor de stabiliteit van de waterkering. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het realiseren van een ophoging in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als een ophoging al aanwezig is en als deze al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft de initiatiefnemer niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 3.66 Specifieke zorgplicht ophogen

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.67 Aanwijzing algemene regels

De beschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de beschermingszone tot de waterkering, kan in deze zone worden volstaan met het vaststellen van algemene voorschriften met betrekking tot het aanleggen van een ophoging. Deze algemene voorschriften zijn opgenomen in een algemene regel. Een meldplicht maakt deel uit van de voorschriften. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift specifieke voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. In aanvulling op de algemene regel is ook de zorgplicht van toepassing.

Artikel 3.68 Algemene regel ophogen

Met het oog op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering is het van belang dat de afwatering van de waterkering niet wordt gehinderd ter voorkoming van verweking van de waterkering. Verweking van de waterkering kan ingrijpende gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering.

Dit ter voorkoming van het wegdrukken van slappe lagen in de ondergrond.

Artikel 3.69 Melding

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de in de algemene regel opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bereikbaarheid, de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Onderdeel hiervan is het overleggen van stabiliteits- en zettingsberekeningen in geval van een ophoging in zettingsgevoelige gebieden. Het dagelijks bestuur kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 3.70 Vergunningplicht

Het aanbrengen van een ophoging binnen de kernzone van een waterkering kan een direct effect hebben op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Een ophoging van het maaiveld nabij een waterkering kan bijvoorbeeld leiden tot een laagte tussen de waterkering en de ophoging. Als gevolg hiervan kan de waterkering aan de teen verweken. Ook hebben ophogingen tot gevolg dat daar waar kabels en leidingen in de ondergrond liggen, de druk op deze kabels en leidingen wordt verhoogd, met als risico schade aan deze kabels en leiding die op hun beurt tot negatieve gevolgen voor de stabiliteit van de waterkering. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor het aanleggen van ophogingen in de kernzone van een waterkering per individueel geval wil kunnen beoordelen aan de hand van het vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel. Het is zonder verboden zonder voorafgaande vergunning deze activiteit uit te voeren. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.71 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het ploegen bij een waterkering centraal. Het ploegen bij een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg hiervan negatief beïnvloed kan worden. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het realiseren van een ophoging of ontgraving in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte).

Artikel 3.72 Vergunningplicht

Ten aanzien van het grondbewerken (ploegen) binnen de kernzone van de waterkering geldt een zeer restrictief vergunningenbeleid. Als gevolg van grondbewerken wordt de erosiebestendigheid van de grond aangetast, hetgeen binnen de kernzone moet worden voorkomen. Een vergunning kan alleen worden verleend indien ter plaatse sprake is van een ruimte overhoogte van de waterkering en een zeer flauw talud. Per individueel geval moet kunnen worden beoordeeld of het grondbewerken kan worden toegestaan. Reden waarom een verbod geldt voor het grondbewerken zonder vooraf verleende vergunning.

Artikel 3.73 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het leggen van leidingen met een maximale bedrijfsdruk van 10 bar bij een waterkering centraal. Het leggen van leidingen in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg hiervan negatief beïnvloed kan worden. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het leggen van leidingen in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als al leidingen aanwezig zijn en als deze al zijn vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 3.74 Specifieke zorgplicht leidingen

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.76 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het leggen van kabels bij een waterkering centraal. Het leggen van kabels in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg hiervan negatief beïnvloed kan worden. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het leggen van kabels in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering.

Artikel 3.77 Specifieke zorgplicht kabels

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.79 Algemene regel kabels

Dit voorschrift wordt gesteld met het oog op het behoud van de erosiebestendigheid van de bodem.

Artikel 3.80 Melding

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de in de algemene regel opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bereikbaarheid, de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 3.82 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat recreatief medegebruik bij een waterkering centraal. Niet elke vorm van recreatief medegebruik van een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is zonder meer toegestaan. Dit met het oog op bescherming van de erosiebestendigheid van de waterkering en de beschermingszone en op het doelmatig kunnen beheren (o.a. inspecteren) en onderhouden van de waterkering. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het recreatief medegebruiken van een waterkering en van de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als recreatief medegebruik al plaatsvindt en als dit al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 3.83 Specifieke zorgplicht recreatief medegebruik

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.84 Aanwijzing algemene regels

Lid 1

De kernzone van een waterkering vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit en het functioneren van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Het recreatief medegebruiken van de kernzone kan negatieve effecten hebben op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap een algemene regel met algemene voorschriften heeft vastgesteld die bij het recreatief medegebruik moeten worden nageleefd. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een algemene regel geldt.

 

Lid 2

De beschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Het aanleggen van een parcours binnen de beschermingszone kan negatieve effecten hebben op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Daarnaast kan de aanwezigheid van een parcours leiden tot belemmeringen voor de bereikbaarheid van de waterkering. Om deze redenen stelt het waterschap algemene regels waarin voorschriften ter bescherming van de genoemde belangen zijn gesteld. Zo nodig kan het dagelijks bestuur hierop aanvullende of afwijkende voorschriften stellen in de vorm van een maatwerkvoorschrift.

Artikel 3.85 Verbod recreatief medegebruik

Lid 1

Het waterschap kan (delen van) trajecten van waterkeringen niet toegankelijk stellen voor recreatief medegebruik. Dit bijvoorbeeld met het oog op bescherming van de privacy van direct aanwonenden aan de waterkering. Dit kan blijken uit bebording of uit het aanwezig zijn van fysieke belemmeringen in de vorm van hekwerken, slagbomen, e.d..

 

Lid 2

De taluds van de waterkering vervullen een cruciale functie voor de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het behoud van een goede erosiebestendige ondergrond is van groot belang. Met het oog op dit belang is het verboden de taluds van de waterkering te gebruiken voor recreatieve doeleinden, behouden op locaties die speciaal zijn ingericht voor het kunnen bereiken van de kruin van de waterkering (opritten).

Artikel 3.86 Vergunningplicht

Lid 1

De kernzone van een waterkering vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit en het functioneren van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Het aanleggen van een parcours binnen de kernzone kan negatieve effecten hebben op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Daarnaast kan de aanwezigheid van een parcours leiden tot belemmeringen voor de bereikbaarheid van de waterkering. Per situatie zal een afweging moeten kunnen worden gemaakt ter zake de toelaatbaarheid van het aan te leggen parcours. Zo nodig moeten specifieke voorschriften kunnen worden gesteld. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor het aanleggen van een structureel parcours in de kernzone van een waterkering per individueel geval wil kunnen beoordelen aan de hand van het vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning deze activiteit uit te voeren. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

 

Lid 2 en lid 3

De kernzone en de beschermingszone van een waterkering vervullen een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit en het functioneren van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Gemotoriseerde vormen van recreatief medegebruik leiden onvermijdelijk tot (ernstige) beschadiging van de ondergrond. Dit gaat ten koste van de erosiebestendigheid van de ondergrond en daarmee van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het is om deze redenen dat gemotoriseerd recreatief medegebruik van de kernzone en van de beschermingszone aan een vergunningplicht is gebonden. Het waterschap voert een zeer restrictief beleid ten aanzien van het toestaan van deze vorm van recreatief medegebruik.

Artikel 3.87 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het houden van een evenement bij een waterkering centraal. Niet elk evenement op een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is zonder meer toegestaan. Dit met het oog op bescherming van de erosiebestendigheid en daarmee de stabiliteit en het functioneren van de waterkering en de beschermingszone. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het houden van een evenement op een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als een (tijdelijk) evenement al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 3.88 Specifieke zorgplicht evenementen

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.89 Aanwijzing algemene regels

De beschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de beschermingszone tot de waterkering, kan in deze zone worden volstaan met het vaststellen van algemene voorschriften met betrekking tot het houden van een evenement. De algemene voorschriften zijn opgenomen in een algemene regel. Er geldt ook een meldplicht. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift specifieke voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften.

Artikel 3.90 Algemene regel evenementen

De in dit artikel opgenomen voorschriften zijn gericht op bescherming van de stabiliteit en erosiebestendigheid van de grond. Dit is met name van belang met het oog op het behoud van de stabiliteit van de waterkering.

Artikel 3.91 Melding

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de in de algemene regel opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bereikbaarheid, de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 3.92 Vergunningplicht

De kernzone van een waterkering vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit en het functioneren van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Het houden van een evenement binnen de kernzone kan negatieve effecten hebben op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Daarnaast kan het evenement leiden tot belemmeringen voor de bereikbaarheid van de waterkering. Per situatie zal een afweging moeten kunnen worden gemaakt ter zake de toelaatbaarheid van het evenement. Zo nodig moeten specifieke voorschriften kunnen worden gesteld. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor het houden van een evenement in de kernzone van een waterkering per individueel geval wil kunnen beoordelen aan de hand van het vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning deze activiteit uit te voeren. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.93 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het aanbrengen, hebben en verwijderen van beplanting op of bij een waterkering centraal. Niet elke vorm van beplanting op een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is zonder meer toegestaan. Dit met het oog op bescherming van de stabiliteit en de erosiebestendigheid van de waterkering en de beschermingszone. Het verwijderen van beplanting kan tot dezelfde risico’s leiden. Ook heeft de aanwezigheid van beplanting gevolgen voor de bereikbaarheid en inspecteerbaarheid van de waterkering. Om deze redenen zijn er regels opgesteld voor het aanbrengen, hebben en verwijderen van beplanting in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als al beplanting aanwezig is en als deze al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 3.94 Aanwijzing algemene regels

De beschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de beschermingszone tot de waterkering, kan in deze zone worden volstaan met het vaststellen van algemene voorschriften met betrekking tot het aanbrengen en verwijderen van tuinbeplanting. De algemene voorschriften zijn opgenomen in een algemene regel. De zorgplicht is ook van toepassing als een algemene regel geldt.

Artikel 3.95 Algemene regel aanbrengen tuinbeplanting

Onder a tot en met c is de ruimte vermeld die vrij moet zijn met beplanting en uitgroei van beplanting die bij de verschillende soorten waterkeringen in acht moet worden genomen. Deze afstanden dienen in acht genomen te worden met het oog op enerzijds de stabiliteit en het functioneren van de waterkering en anderzijds met het oog op de bereikbaarheid en zichtbaarheid van de waterkeringen teneinde beheer- en onderhoudsactiviteiten uit te kunnen voeren. Beplanting die te dicht bij een waterkering staat kan negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit en het functioneren van de waterkering als gevolg van bijvoorbeeld wortelgroei en schaduwwerking (aantasting erosiebestendigheid van de ondergrond). Indien de voorgeschreven afstanden in acht worden genomen worden de risico’s van beplanting in de omgeving van de waterkering beheerst. Voor het doelmatig kunnen voeren van inspecties naar de staat van de waterkering is een goede bereikbaarheid en zichtbaarheid van belang. Ook wanneer onderhoudswerkzaamheden verricht moeten worden is het van belang dat hiervoor voldoende ruimte beschikbaar is. De in acht te nemen afstand bij demontabele waterkeringen is groter vanwege het feit dat deze keringen in geval van een (dreigende) calamiteit snel opgebouwd moeten kunnen worden. Het onder d opgenomen verbod voor het aanleggen van voorziening voor beluchting, drainage of watervoorziening houdt verband met de daardoor te ontstane gevolgen voor de stabiliteit van de beschermingszone. Onder e en f is voorgeschreven dat plantgaten niet dieper dan nodig (maximaal 1,0 meter) mogen zijn en dat deze op het einde van de werkdag dienen te worden afgedicht. Dit om de negatieve gevolgen van graven in de beschermingszone en niet afgewerkte gaten daarin zoveel mogelijk te beperken. Met sub g is geborgd dat op last van het dagelijks bestuur snoeiwerkzaamheden kunnen worden gelast met het oog op de taakuitoefening door het waterschap. Aan deze last dient onverwijld uitvoering te worden gegeven. Dit lid is aanvulling op de zorgplicht uit de waterschapsverordening, waarin onder meer is opgenomen dat belemmering van beheer- en onderhoudsmogelijkheden moeten worden voorkomen.

Artikel 3.96 Algemene regel verwijderen tuinbeplanting

In dit artikel is voorgeschreven dat verwijderde beplanting in zijn geheel, dus inclusief de wortels, moet worden opgeruimd en dat de ontstane gaten zodanig moeten worden opgevuld dat geen zwakke plek in de beschermingszone resteert nadat de beplanting is verwijderd.

Artikel 3.97 Algemene regel aanbrengen bomen of tuinbeplanting

Onder a tot en met c is de ruimte vermeld die vrij moet zijn met bomen en uitgroei daarvan die bij de verschillende soorten waterkeringen in acht moet worden genomen. Deze afstanden dienen in acht genomen te worden met het oog op met name de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Bomen die te dicht bij een waterkering staan kunnen negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit en het functioneren van de waterkering als gevolg van bijvoorbeeld wortelgroei en schaduwwerking (aantasting erosiebestendigheid van de ondergrond). Indien de voorgeschreven afstanden in acht worden genomen worden de risico’s van bomen in de omgeving van de waterkering beheerst. De in acht te nemen afstand bij dijklichamen (grondlichaam met een beschermende kleilaag bekleed met gras, inclusief (piping)berm) is groter vanwege het feit dat de risico’s van bomen op deze vorm van waterkeringen groters is dan bij de harde keringen en de demontabele kering. Het onder d opgenomen verbod voor het aanleggen van voorziening voor beluchting, drainage of watervoorziening houdt verband met de daardoor te ontstane gevolgen voor de stabiliteit van de beschermingszone. Onder e en f is voorgeschreven dat plantgaten niet dieper dan nodig (maximaal 1 meter) mogen zijn en dat deze op het einde van de werkdag dienen te worden afgedicht. Dit om de negatieve gevolgen van graven in de beschermingszone en niet afgewerkte gaten daarin zoveel mogelijk te beperken. Met sub g is geborgd dat op last van het dagelijks bestuur snoeiwerkzaamheden kunnen worden gelast met het oog op de taakuitoefening door het waterschap. Aan deze last dient onverwijld uitvoering te worden gegeven. Dit lid is aanvulling op de zorgplicht uit de waterschapsverordening, waarin onder meer is opgenomen dat belemmering van beheer- en onderhoudsmogelijkheden moeten worden voorkomen.

Artikel 3.98 Algemene regel aanbrengen struweel

Onder a tot en met c is de ruimte vermeld die vrij moet zijn met struweel en uitgroei daarvan die bij de verschillende soortenwaterkeringen in acht moet worden genomen. Deze afstanden dienen in acht genomen te worden met het oog op met name de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Struweel dat te dicht bij een waterkering staat kan negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit en het functioneren van de waterkering als gevolg van bijvoorbeeld wortelgroei en schaduwwerking (aantasting erosiebestendigheid van de ondergrond). Indien de voorgeschreven afstanden in acht worden genomen worden de risico’s van struweel in de omgeving van de waterkering beheerst. De in acht te nemen afstand bij dijklichamen (grondlichaam met een beschermende kleilaag bekleed met gras, inclusief (piping)berm) is groter vanwege het feit dat de risico’s van struweel op deze vorm van waterkeringen groters is dan bij de harde keringen en de demontabele kering. Het onder d opgenomen verbod voor het aanleggen van voorziening voor beluchting, drainage of watervoorziening houdt verband met de daardoor te ontstane gevolgen voor de stabiliteit van de beschermingszone. Onder e en f is voorgeschreven dat plantgaten niet dieper dan nodig (maximaal 1 meter) mogen zijn en dat deze op het einde van de werkdag dienen te worden afgedicht. Dit om de negatieve gevolgen van graven in de beschermingszone en niet afgewerkte gaten daarin zoveel mogelijk te beperken. Met sub g is geborgd dat op last van het dagelijks bestuur snoeiwerkzaamheden kunnen worden gelast met het oog op de taakuitoefening door het waterschap. Aan deze last dient onverwijld uitvoering te worden gegeven. Dit lid is aanvulling op de zorgplicht uit de waterschapsverordening, waarin onder meer is opgenomen dat belemmering van beheer- en onderhoudsmogelijkheden moeten worden voorkomen.

Artikel 3.99 Algemene regel verwijderen bomen of struweel

In dit artikel is voorgeschreven dat verwijderde bomen en struweel in zijn geheel, dus inclusief de wortels, moeten worden opgeruimd en dat de ontstane gaten zodanig moeten worden opgevuld dat geen zwakke plekken in de beschermingszone resteren nadat de beplanting is verwijderd.

Artikel 3.100 Melding

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de in de algemene regel opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bereikbaarheid, de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 3.101 Vergunningplicht

De kernzone van een waterkering vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit en het functioneren van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) en een goede bereikbaarheid/zichtbaarheid van de waterkering is in dat kader van het grootste belang. Het hebben van beplanting binnen de kernzone kan negatieve effecten hebben op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Daarnaast kan beplanting leiden tot belemmeringen voor de bereikbaarheid van de waterkering. Ook het verwijderen van beplanting in de kernzone kan negatieve consequenties hebben voor de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Per situatie zal een afweging moeten kunnen worden gemaakt ter zake de toelaatbaarheid van de beplanting. Zo nodig moeten specifieke voorschriften worden gesteld. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor het aanbrengen en verwijderen van beplanting in de kernzone van een waterkering per individueel geval wil kunnen beoordelen aan de hand van het vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning deze activiteit uit te voeren. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.102 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het verleggen en het reconstrueren van een waterkering centraal. Onder verlegging of reconstructie van een waterkering wordt het fysiek wijzigen van het lengte- of dwarsprofiel van de waterkering bedoeld. Deze werkzaamheden hebben directe gevolgen voor het functioneren van de waterkering en is om die reden gebonden aan regelgeving.

Artikel 3.103 Vergunningplicht

Het verleggen of reconstrueren van een waterkering heeft directe gevolgen voor het functioneren van de waterkering. Voor deze handeling geldt dat het verboden is deze te realiseren zonder voorafgaande vergunning. Per situatie zal beoordeeld dienen te worden op welke wijze medewerking aan het initiatief kan worden verleend. Het blijven voldoen aan de wettelijke veiligheidsnormering is cruciaal. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 4.2 Artikel 4.2 Gegevens en bescheiden vergunningvrije wateronttrekkingsactiviteiten

Als voor het onttrekken van grondwater op grond van de waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, moeten hierover gegevens en bescheiden worden verstrekt. Dit was voorheen geregeld in het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit. De gegevens en bescheiden die moeten worden verstrekt, zijn ontleend aan de aanvraagvereisten voor omgevingsvergunningen voor grondwateronttrekkingen in de Omgevingsregeling. Ook in de voormalige Waterregeling waren de te verstrekken gegevens en bescheiden gelijk aan de indieningsvereisten voor een watervergunning. 

In de paragrafen 2.1.11 en 2.2.2 van deze waterschapsverordening kunnen bepalingen staan die strijdig zijn met het eerste lid. Zo kan een uitzondering zijn opgenomen voor de plicht om gegevens en bescheiden te verstrekken (in de terminologie van de Waterwet: een melding te doen). In dat geval hoeven de gegevens en bescheiden niet te worden verstrekt. Ook kan de waterschapverordening een andere termijn dan vier weken bevatten of een verbod om de activiteit te beginnen voordat een melding is gedaan. 

De strijdigheid van dit artikel met de regels in de paragrafen 2.1.11 en 2.2.2 van de waterschapverordening ziet alleen op dit soort procedurele vereisten. Dit omdat artikel 6.11 Waterbesluit uitputtend is en daardoor in het tijdelijk deel van de waterschapsverordening, bedoeld in artikel 4.7, onderdeel a, onder 1°, van de Invoeringswet Omgevingswet, geen (rechtsgeldige) inhoudelijke meldingsvereisten opgenomen kunnen zijn.

Artikel 4.3 Artikel 4.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Artikel 4.4 Artikel 4.4 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit

De beoordelingsregel van het Bkl voor omgevingsvergunningen voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld.

Het derde lid bevat al een beoordelingsregel die bepaalt dat een diepe onttrekking alleen wordt vergund als het met de activiteit onttrokken grondwater bestemd is voor menselijke consumptie. Deze beoordelingsregel is in lijn met de in artikel 4.5 lid 2 van de Omgevingsverordening Limburg opgenomen instructiebepaling.

Artikel 4.5 Artikel 4.5 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Ook de voorschriften die volgens het Bkl aan een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water in de bodem moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

Artikel 4.6 Artikel 4.6 Meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltratie van water

In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige als vergunningvrije gevallen. Op grond van het eerste lid moet de hoeveelheidonttrokken grondwater en de hoeveelheid water die wordt geïnfiltreerd worden gemeten. Op grond van het derde lid moet daarnaast ook de kwaliteit van het water dat wordt geïnfiltreerd worden gemeten. In het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening kan een bepaling staan waarin gevallen worden aangewezen waarvoor de meetverplichtingen niet gelden.

Artikel 4.7 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op grondwateronttrekkingen tot maximaal 10 m³ per uur. Bepalend voor het antwoord op de vraag of sprake is van een onttrekking van maximaal 10 m³ per uur is de voor de onttrekking te gebruiken pomp. Op elke pomp is een type plaatje aangebracht waarop (ook) de pompcapaciteit is opgenomen.

Op grond van de instructiebepaling opgenomen in artikel 4.4 van de Omgevingsverordening Limburg 2021, dient de waterschapsverordening te bepalen dat het buiten de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur, verboden is om zonder vergunning meer dan 10 m3 grondwater per uur te onttrekken voor andere doeleinden dan beregening en bevloeiing in de landbouw. Dit betekent dat buiten de genoemde gebieden elke grondwateronttrekking voor beregening en bevloeiing in de landbouw zonder vergunning (of algemene regel, artikel 4.4 lid 7 van de Omgevingsverordening Limburg 2021) verboden is. Door aan de landbouwkundige open teelt de bedekte teelt toe te voegen, is dit artikel in overeenstemming met de provinciale instructiebepaling.

Artikel 4.8 Artikel 4.8 Specifieke zorgplicht onttrekkingen tot maximaal 10 m³ per uur

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Voor wat betreft het onttrekken met een pompcapaciteit van maximaal 10 m³ houdt de zorgplicht in elk geval in dat effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt. Hieraan kan bijvoorbeeld worden bijgedragen door niet meer te onttrekken dan nodig en aan het afdichten van de put wanneer deze niet in gebruik is. Dit laatste met het oog op het voorkomen van verontreiniging van het grondwater. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.9 Vergunningplicht

De tekst van het artikel is vereenvoudigd. Het oorspronkelijke artikel bevatte 5 leden. Elk lid bevatte één van de 5 boringsvrije zones. Omdat de definitie van het begrip diepe onttrekking in artikel 1.1 de 5 zones expliciet bevat, kan volstaan worden met een artikel dat het zonder vergunning onttrekken van grondwater tot 10 m3 per uur middels een diepe onttrekking verbiedt. Het verbod tot het zonder vergunning onttrekken van grondwater tot 10 m3 per uur geldt daarnaast binnen de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur.

Artikel 4.10 Toepassingsbereik

Deze paragraaf ziet op grondwateronttrekkingen van meer dan 10 m³ per uur ten behoeve van een bronbemaling of een bodemsanering. Het onttrekken van grondwater heeft effect op de grondwaterstand en kan daardoor voor de omgeving (negatieve) gevolgen hebben. Het doel van de grondwateronttrekking en de schade die daarbij op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het onttrekken van grondwater wordt toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om per onttrekkingsdoel van de grondwateronttrekking regels te verbinden aan een grondwateronttrekking. Bij de uitwerking van de regels moet het waterschap de door de provincie Limburg vastgestelde instructies in de Omgevingsverordening provincie Limburg 2021 in acht nemen.

Artikel 4.11 Specifieke zorgplicht bronbemaling en bodemsanering

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Voor wat betreft het onttrekken van grondwater per uur ten behoeve van een bronbemaling of een bodemsanering houdt de zorgplicht in elk geval in dat effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt. Hieraan kan bijvoorbeeld worden bijgedragen door niet meer en niet langer te onttrekken dan nodig en aan het afdichten van de put wanneer deze niet in gebruik is. Dit laatste met het oog op het voorkomen van verontreiniging van het grondwater. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.12 Aanwijzing algemene regels

Voor een onttrekking van meer dan 10 m³ grondwater ten behoeve van bronbemaling of bodemsanering waarbij niet meer dan 100 m³ grondwater per uur of niet meer dan 50.000 m³ grondwater per maand of niet langer dan 6 maanden wordt onttrokken geldt geen vergunningplicht, als de onttrekking plaatsvindt:

- buiten een bufferzone verdroogde natuurgebieden; 

- boven de Bovenste Brunssumklei binnen de Roerdalslenk; of

- minder diep dan 5 meter boven NAPbinnen de Venloschol.

 

In die situatie kan worden volstaan met een algemene regel met meldplicht.

De tekst van dit artikel is op dezelfde manier en om dezelfde reden vereenvoudigd als artikel 4.9. Kortheidshalve wordt verwezen naar de daar opgenomen toelichting die ook geldt voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bronbemaling en bodemsanering.

Artikel 4.13 Artikel 4.13 Algemene regels onttrekken grondwater ten behoeve van een bronbemaling of een bodemsanering

Dit voorschrift is gericht op het beperken van de hoeveelheid te onttrekken grondwater tot het noodzakelijke. Dit met het oog op het beschermen van de grondwaterstand in de omgeving van de bouwput. Dit is van belang ter voorkoming van schade aan in de omgeving aanwezige belangen, waaronder natuur, landbouw, gebouwen en infrastructuur. Ook is van belang dat uitwisseling tussen grondwaterpakketten wordt vermeden. Bij de in lid 4 genoemde afdichting moet gedacht worden aan verlijmde afdichtingen of constructies die duurzaam vastgemaakt zijn aan de voorziening. Losse afdekkingen worden niet als afdoende afdichting gezien.

De wijziging voorziet er in dat ook bij een tijdelijke beëindiging van een onttrekking zorggedragen wordt voor afdichting van de grondwaterput. Dit met als doel het vermijden van uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten en het beschermen van de grondwaterkwaliteit. 

Artikel 4.14 Algemene regels meetplicht

De in dit artikel opgenomen meetverplichting vloeit voort uit artikel 4.6 en is op onderdelen nader uitgewerkt met het oog op een doelmatige toepassing daarvan en controle daarop. (Dreigende) overschrijding van de in artikel 4.12 opgenomen hoeveelheden kan noodzaken tot het moeten aanvragen van een vergunning en tot nadere beoordeling van de effecten van de onttrekking op de omgeving.

Begin en eind van de onttrekking moet worden gemeld, zodat het waterschap hiervan tijdig op de hoogte is. Bekendheid met de start van de onttrekking is ook gewenst in verband met de aan de onttrekking verbonden lozing en het daaraan verbonden risico voor het ontstaan van wateroverlast.

Om zicht te houden op het aantal grondwateronttrekkingen en daarmee op de totale hoeveelheid te onttrekken grondwater, is het nodig grondwateronttrekkingen te melden. Zo kan het waterschap rekening houden met een cumulatief effect van meerdere gelijktijdig plaatsvindende grondwateronttrekkingen. Zo nodig kunnen via een maatwerkvoorschrift nadere voorschriften worden opgelegd in het belang van de grondwaterstand en de omgeving van de onttrekking. Naast de voorwaarden zoals opgenomen in de algemene regels geldt ook de zorgplicht.

Artikel 4.15 Melding

Aan de hand van de bij de melding overgelegde informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de grondwaterstand of belangen in de omgeving van de grondwateronttrekking. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 4.16 Vergunningplicht

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 4.9

Artikel 4.17 Toepassingsbereik

Deze paragraaf ziet op grondwateronttrekkingen van meer dan 10 per uur ten behoeve van een grondwatersanering. Het onttrekken van grondwater heeft effect op de grondwaterstand en kan daardoor voor de omgeving (negatieve) gevolgen hebben. Het doel van de grondwateronttrekking en de schade die daarbij op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het onttrekken van grondwater wordt toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om per onttrekkingsdoel van de grondwateronttrekking regels te verbinden aan een grondwateronttrekking. Bij de uitwerking van de regels moet het waterschap de door de provincie Limburg vastgestelde instructies in de Omgevingsverordening provincie Limburg 2021 in acht nemen.

Artikel 4.18 Specifieke zorgplicht grondwatersanering

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Voor wat betreft het onttrekken van grondwater per uur ten behoeve van een grondwatersanering houdt de zorgplicht in elk geval in dat effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt. Hieraan kan bijvoorbeeld worden bijgedragen door niet meer en niet langer te onttrekken dan nodig en aan het afdichten van de put wanneer deze niet in gebruik is. Dit laatste met het oog op het voorkomen van verontreiniging van het grondwater. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.19 Aanwijzing algemene regels

Als een grondwateronttrekking ten behoeve van een grondwatersanering plaatsvindt:

- buiten een bufferzone verdroogde natuurgebieden;

- boven de Bovenste Brunssumklei binnen de Roerdalslenk; of

- minder dan 5 meter diep binnen de Venloschol dan geldt geen vergunningplicht.

 

In die situatie kan worden volstaan met een algemene regel met meldplicht. Als een grondwateronttrekking ten behoeve van grondwatersanering een omvang heeft van minder dan 20.000 m³ per maand of niet langer dan 36 maanden duurt kan, gezien de gevolgen voor de grondwaterstand en de omgeving van de onttrekking, worden volstaan met een algemene regel met meldplicht.

De tekst van dit artikel is op dezelfde manier en om dezelfde reden vereenvoudigd als artikel 4.9.

Artikel 4.20 Artikel 4.20 Algemene regels onttrekken grondwater ten behoeve van grondwatersanering

Dit voorschrift is gericht op het beperken van de hoeveelheid te onttrekken grondwater tot het noodzakelijke. Dit met het oog op het beschermen van de grondwaterstand in de omgeving van de bouwput. Dit is van belang ter voorkoming van schade aan in de omgeving aanwezige belangen, waaronder natuur, landbouw, gebouwen en infrastructuur. Ook is van belang dat uitwisseling tussen grondwaterpakketten wordt vermeden. Bij de in lid 4 genoemde afdichting moet gedacht worden aan verlijmde afdichtingen of constructies die duurzaam vastgemaakt zijn aan de voorziening. Losse afdekkingen worden niet als afdoende afdichting gezien.

De wijziging voorziet er in dat ook bij een tijdelijke beëindiging van een onttrekking zorggedragen wordt voor afdichting van de grondwaterput. Dit met als doel het vermijden van uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten en het beschermen van de grondwaterkwaliteit. 

Artikel 4.21 Algemene regels meetplicht

Begin en eind van de onttrekking moet worden gemeld, zodat het waterschap hiervan tijdig op de hoogte is. Bekendheid met de start van de onttrekking is ook gewenst in verband met de aan de onttrekking verbonden lozing en het daaraan verbonden risico voor het ontstaan van wateroverlast.

De in dit artikel opgenomen meetverplichting vloeit voort uit artikel 4.6 en is op onderdelen nader uitgewerkt met het oog op een doelmatige toepassing daarvan en controle daarop. (Dreigende) overschrijding van de in artikel 4.19 opgenomen hoeveelheden kan noodzaken tot het moeten aanvragen van een vergunning en tot nadere beoordeling van de effecten van de onttrekking op de omgeving.

Om zicht te houden op het aantal grondwateronttrekkingen en daarmee op de totale hoeveelheid te onttrekken grondwater, is het nodig grondwateronttrekkingen te melden. Zo kan het waterschap rekening houden met een cumulatief effect van meerdere gelijktijdig plaatsvindende grondwateronttrekkingen. Zo nodig kunnen via een maatwerkvoorschrift nadere voorschriften worden opgelegd in het belang van de grondwaterstand en de omgeving van de onttrekking. Naast de voorwaarden zoals opgenomen in de algemene regels geldt ook de zorgplicht.

Artikel 4.22 Melding

Aan de hand van de bij de melding overgelegde informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de grondwaterstand of belangen in de omgeving van de grondwateronttrekking. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 4.23 Vergunningplicht

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 4.9.

Artikel 4.24 Toepassingsbereik

Deze paragraaf ziet op grondwateronttrekkingen van meer dan 10 per uur ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw. Het onttrekken van grondwater heeft effect op de grondwaterstand en kan daardoor voor de omgeving (negatieve) gevolgen hebben. Het doel van de grondwateronttrekking en de schade die daarbij op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het onttrekken van grondwater wordt toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om per onttrekkingsdoel van de grondwateronttrekking regels te verbinden aan een grondwateronttrekking. Bij de uitwerking van de regels moet het waterschap de door de provincie Limburg vastgestelde instructies in de Omgevingsverordening provincie Limburg 2021 in acht nemen.

Het toepassingsbereik van paragraaf 4.1.5 Onttrekken voor landbouwkundige beregening open teelt was beperkt tot onttrekkingen van meer dan 10 m3 grondwater per uur. In artikel 4.7 is het toepassingsbereik bepaald voor grondwateronttrekkingen, anders dan landbouwkundige onttrekkingen open teelt, tot maximaal 10 m3 per uur. Dit samenstel leidt er toe dat landbouwkundige onttrekkingen tot maximaal 10 m3 per uur niet waren geregeld. Hoewel landbouwkundige onttrekkingen ten behoeve van open teelt tot maximaal 10 m3 per uur in de praktijk niet of nauwelijks zullen voorkomen, wordt met de wijziging bereikt dat ook grondwateronttrekkingen tot maximaal 10 m3 per uur ten behoeve van landbouwkundige doeleinden onder het toepassingsbereik van paragraaf 4.1.5 vallen.

Artikel 4.25 Artikel 4.25 Specifieke zorgplicht landbouwkundige onttrekkingen open teelt

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. In het kader van dit artikel houdt de zorgplicht in elk geval in dat:

- Effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt.

- Uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten worden voorkomen.

- Verontreiniging van grondwater wordt voorkomen.

- Het voeren van onderhoud aan primaire of secundaire wateren niet wordt belemmerd.

Hieraan kan worden bijgedragen door bijvoorbeeld niet meer te onttrekken dan nodig. Ook het voorkomen van uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten en het voorkomen van verontreiniging van grondwater is onderdeel van de zorgplicht. Uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan worden voorkomen door hier zowel bij het boren, beheren als afdichten van de put rekening mee te houden. Aan dit onderdeel van de zorgplicht wordt in elk geval voldaan indien de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit, wordt toegepast bij het boren, beheren en afdichten van de put. Verontreiniging van grondwater kan worden voorkomen door ervoor te zorgen dat de put goed is afgedekt wanneer deze niet in gebruik is. Ook houdt de zorgplicht in dat ruimte moet worden gelaten voor het kunnen voeren van onderhoud aan de watergangen. Zorgt u ervoor dat u een beregeningsinstallatie niet op een onderhoudsstrook van het waterschap plaatst. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.26 Aanwijzing algemene regels zonder meldplicht

Het onttrekken van grondwater heeft effect op de grondwaterstand en kan daardoor voor de omgeving (negatieve) gevolgen hebben. Het doel van de grondwateronttrekking en de schade die daarbij op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het onttrekken van grondwater wordt toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om per onttrekkingsdoel van de grondwateronttrekking regels te verbinden aan een grondwateronttrekking. Bij de uitwerking van de regels moet het waterschap de door de provincie Limburg vastgestelde instructies in de Omgevingsverordening provincie Limburg 2021 in acht nemen. Voor grondwateronttrekkingen ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw geldt op basis van de Omgevingsverordening Limburg 2021 een stand still-beleid. In artikel 4.5 van de Omgevingsverordening Limburg 2021 is bepaald dat het totaal aantal putten en pompen die op 22 december 2009 aanwezig was, niet mag toenemen. Wanneer u voornemens bent grondwater te onttrekken ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw en de pomp of put die u daarvoor wilt gebruiken zijn bij het waterschap geregistreerd kan worden volstaan met algemene regels zonder meldplicht.

Vanwege de wijziging van artikel 4.24 wordt artikel 4.26 gewijzigd, zodat de algemene regels die gelden voor het onttrekken van grondwater voor beregening van open teelt ook gelden voor onttrekkingen tot maximaal 10 m3 per uur.

Artikel 4.27 Aanwijzing algemene regels met meldplicht

Het onttrekken van grondwater heeft effect op de grondwaterstand en kan daardoor voor de omgeving (negatieve) gevolgen hebben. Het doel van de grondwateronttrekking en de schade die daarbij op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het onttrekken van grondwater wordt toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om per onttrekkingsdoel van de grondwateronttrekking regels te verbinden aan een grondwateronttrekking. Bij de uitwerking van de regels moet het waterschap de door de provincie Limburg vastgestelde instructies in de Omgevingsverordening provincie Limburg 2014 in acht nemen. Voor grondwateronttrekkingen ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw geldt op basis van de Omgevingsverordening Limburg 2014 een stand still-beleid. In artikel 4.5 van de Omgevingsverordening Limburg 2021 is bepaald dat het totaal aantal putten en pompen die op 22 december 2009 aanwezig was, niet mag toenemen. Wanneer u voornemens hebt grondwater te onttrekken ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw en u wilt gaan onttrekken uit een nieuwe put of een nieuwe pomp ter vervanging van een bij het waterschap geregistreerde pomp of put algemene regels zonder meldplicht dan gelden algemene regels in combinatie met een meldplicht.

Vanwege de wijziging van artikel 4.24 wordt artikel 4.26 gewijzigd, zodat de algemene regels die gelden voor het onttrekken van grondwater voor beregening van open teelt ook gelden voor onttrekkingen tot maximaal 10 m3 per uur.

Artikel 4.28 Artikel 4.28 Algemene regels beregening van open teelten zonder meldplicht

Lid 1 en 2

Het is voor het waterschap van belang inzicht te hebben in de onttrokken hoeveelheden grondwater in het kader van het grondwaterbeheer en het daarvoor vastgestelde beleid. Daarom is de verplichting opgenomen om onttrokken hoeveelheden grondwater te meten, te registreren en te rapporteren aan het waterschap.

 

Lid 3

De verplichting tot het zichtbaar aanbrengen van het door het waterschap verstrekte label is opgenomen met het oog op de handhaafbaarheid van de regelgeving en het daaraan ten grondslag liggende stand still-beleid. Aan de hand van het label kan eenvoudig vastgesteld worden of de pomp bij het waterschap is geregistreerd. Een bij het waterschap geregistreerde put hoeft niet van een label voorzien te worden omdat alle geregistreerde putten door het waterschap zijn ingemeten en op kaart zijn gezet.

 

Lid 4

Wanneer een put definitief niet meer wordt gebruikt, dan dient deze zorgvuldig afgedicht te worden. De afdichting dient zodanig te gebeuren dat geen verontreiniging van het grondwater kan plaatsvinden en dat geen uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden. Indien de in de zorgplicht vermelde methode wordt toegepast dan wordt hier aan voldaan. Bij de in lid 4 genoemde afdichting moet gedacht worden aan verlijmde afdichtingen of constructies die duurzaam vastgemaakt zijn aan de voorziening. Losse afdekkingen worden niet als afdoende afdichting gezien.

 

Lid 5

Indien onverhoopt schade is ontstaan of dreigt te ontstaan als gevolg van de onttrekking of als gevolg van het maken, beheren of afdichten van de put, dan dient u dit direct te melden bij het waterschap. U dient daarbij ook aan te geven welke maatregelen u reeds getroffen hebt of welke maatregelen u van plan bent te treffen met het oog op het voorkomen of beperken van de schade.

Artikel 4.29 Artikel 4.29 Algemene regels voorschriften onttrekken ten behoeve van beregening in relatie met waterconservering

Met het oog op waterconservering (water zo lang mogelijk vast houden in het gebied) dient drainage van landbouwgronden peilgestuurd plaats te vinden. In het noordelijk deel van ons beheersgebied geldt deze verplichting sinds 2018 voor alle gedraineerde landbouwgronden. In het midden geldt sinds 2014 dat nieuw aan te leggen drainagesystemen peilgestuurd moeten zijn. Voor 2014 aanwezig traditionele drainagesystemen moeten voor 2029 worden omgebouwd tot een peilgestuurd systeem. Het dagelijks bestuur kan op grond van artikel 4.56, vierde lid  van deze verordening bekend maken dat een peilgestuurd systeem in de hoge stand moet worden ingesteld met het oog op het beperken van de noodzaak tot onttrekking van grondwater en van water uit oppervlaktewaterlichamen.  

In dit artikel is bepaald dat het alleen toegestaan is grondwater te onttrekken t.b.v. beregening Indien het systeem van drainage in het te beregenen perceel is ingesteld in overeenstemming met de uitvoeringsregel draineren van gronden (paragraaf 4.2.1 van deze verordening). Dit betekent dat een drainage peilgestuurd moet zijn en dat het peil daarvan is ingesteld conform de uitvoeringsregel. Deze voorwaarde is gesteld omdat een traditioneel drainagesysteem of een niet juist ingesteld systeem van peilgestuurde drainage er toe leidt dat eerder een noodzaak tot beregening ontstaat en dat beregening op percelen met een traditioneel drainagesysteem of met een onjuist ingesteld systeem van peilgestuurde drainage tot gevolg heeft dat meer onttrokken moet worden dan in de situatie dat het systeem van peilgestuurde drainage correct is ingesteld. Met het oog op het beperken van de noodzaak tot onttrekken t.b.v. beregening en daarmee met het oog op bestrijding van verdroging, geldt de in dit artikel opgenomen voorwaarde. 

Artikel 4.30 Artikel 4.30 Algemene regels beregening van open teelten met meldplicht

Lid 1 en 2

Het is voor het waterschap van belang inzicht te hebben in de onttrokken hoeveelheden grondwater in het kader van het grondwaterbeheer en het daarvoor vastgestelde beleid. Daarom is de verplichting opgenomen om onttrokken hoeveelheden grondwater te meten, te registreren en te rapporteren aan het waterschap.

Lid 3

De verplichting tot het zichtbaar aanbrengen van het door het waterschap verstrekte label is opgenomen met het oog op de handhaafbaarheid van de regelgeving en het daaraan ten grondslag liggende stand still-beleid. Aan de hand van het label kan eenvoudig vastgesteld worden of de pomp bij het waterschap is geregistreerd. Een bij het waterschap geregistreerde put hoeft niet van een label voorzien te worden omdat alle geregistreerde putten door het waterschap zijn ingemeten en op kaart zijn gezet.

Lid 4, 5, 6

Met de toevoeging van het woord ‘legale’ in het vijfde lid wordt beter aangesloten bij de instructiebepaling uit de Omgevingsverordening provincie Limburg 2021 (artikel 4.5 lid 1 onder a). Het daarin opgenomen  stand still-beleid houdt in dat het aantal legale putten en pompen niet mag toenemen. Dit houdt in dat wanneer u een nieuwe put wilt maken, een bestaande geregistreerde put uit de registratie geschrapt moet worden. Hiermee wordt voorkomen dat - in strijd met het stand still-beleid - een uitbreiding van het aantal putten ontstaat. Een zelfde regeling is opgenomen voor het vervangen van een pomp. Ter uitvoering aan het bepaalde in de Omgevingsverordening Limburg 2021 is bepaald dat een wijziging van een put binnen de bufferzones verdroogde natuurgebieden er niet toe mag leiden dat een put dichter bij het natuurgebied wordt gemaakt. Ook mag via de vervangende put niet worden onttrokken middels een diepe onttrekking. Deze beperking geldt met het oog op de bescherming van ondoorlaatbare lagen die een scheiden vormen tussen grondwaterpakketten binnen het gebied van de Roerdalslenk en Venloschol. De hieronder gelegen grondwaterpakketten dienen als reservering voor de drinkwaterwinning. Ter uitvoering van het stand still-beleid is het wijzigen van een put of pomp gebonden aan een meldplicht.

Lid 7

Wanneer een put definitief niet meer wordt gebruikt, dan dient deze zorgvuldig afgedicht te worden. De afdichting dient zodanig te gebeuren dat geen verontreiniging van het grondwater kan plaatsvinden en dat geen uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden. Indien de in de zorgplicht vermelde methode wordt toegepast dan wordt hier aan voldaan. Bij de in lid 7 genoemde afdichting moet gedacht worden aan verlijmde afdichtingen of constructies die duurzaam vastgemaakt zijn aan de voorziening. Losse afdekkingen worden niet als afdoende afdichting gezien.

Lid 8

Indien onverhoopt schade is ontstaan of dreigt te ontstaan als gevolg van de onttrekking of als gevolg van het maken, beheren of afdichten van de put, dan dient u dit direct te melden bij het waterschap. U dient daarbij ook aan te geven welke maatregelen u reeds getroffen hebt of welke maatregelen u van plan bent te treffen met het oog op het voorkomen of beperken van de schade.

Artikel 4.31 Artikel 4.31 Voorschriften onttrekken ten behoeve van beregening in relatie met waterconservering

Met het oog op waterconservering (water zo lang mogelijk vast houden in het gebied) dient drainage van landbouwgronden peilgestuurd plaats te vinden. In het noordelijk deel van ons beheersgebied geldt deze verplichting sinds 2018 voor alle gedraineerde landbouwgronden. In het midden geldt sinds 2014 dat nieuw aan te leggen drainagesystemen peilgestuurd moeten zijn. Voor 2014 aanwezig traditionele drainagesystemen moeten voor 2029 worden omgebouwd tot een peilgestuurd systeem. Het dagelijks bestuur kan op grond van artikel 4.56, vierde lid van deze verordening bekend maken dat een peilgestuurd systeem in de hoge stand moet worden ingesteld met het oog op het beperken van de noodzaak tot onttrekking van grondwater en van water uit oppervlaktewaterlichamen.  

In dit artikel is bepaald dat het alleen toegestaan is grondwater te onttrekken t.b.v. beregening Indien het systeem van drainage in het te beregenen perceel is ingesteld in overeenstemming met de uitvoeringsregel draineren van gronden (paragraaf 4.2.1 van deze verordening). Dit betekent dat een drainage peilgestuurd moet zijn en dat het peil daarvan is ingesteld conform de uitvoeringsregel. Deze voorwaarde is gesteld omdat een traditioneel drainagesysteem of een niet juist ingesteld systeem van peilgestuurde drainage er toe leidt dat eerder een noodzaak tot beregening ontstaat en dat beregening op percelen met een traditioneel drainagesysteem of met een onjuist ingesteld systeem van peilgestuurde drainage tot gevolg heeft dat meer onttrokken moet worden dan in de situatie dat het systeem van peilgestuurde drainage correct is ingesteld. Met het oog op het beperken van de noodzaak tot onttrekken t.b.v. beregening en daarmee met het oog op bestrijding van verdroging, geldt de in dit artikel opgenomen voorwaarde. 

Artikel 4.32 Melding

Het aantal putten en pompen mag op grond van het stand still-beleid niet toenemen. Aanleg van een nieuwe put of aanschaf van een nieuwe pomp dient dan ook altijd gepaard te gaan met het schrappen van een bestaande put of pomp uit de registratie. Om hier invulling aan te kunnen geven is een meldplicht onontbeerlijk. Indien als gevolg van het defect raken van een pomp een andere pomp moet worden ingezet, dan is het bezwaarlijk een meldingstermijn van 2 weken in te nemen. Wij verzoeken u in dat geval contact op te nemen met cluster Vergunningen, Toezicht en Handhaving van het waterschap.

De wijzigingen betreffen correcties in verwijzingen.

Artikel 4.33 Algeheel verbod

Het is verboden grondwater te onttrekken ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw als gebruik wordt gemaakt van een put en/of pomp die niet bij het waterschap is geregistreerd en als de pomp niet is voorzien van het door het waterschap verstrekte label. Dit verbod is ingesteld met het oog op de uitvoering van het stand still-beleid dat voor dit onttrekkingsdoel is vastgesteld door de provincie Limburg.

De wijziging van dit artikel hangt deels samen met de wijziging onder artikel 4.26 en deels is sprake van een redactionele verduidelijking ten aanzien van diepe onttrekkingen.

Artikel 4.34 Toepassingsbereik

Deze paragraaf ziet op grondwateronttrekkingen van meer dan 10 m³ per uur ten behoeve van beregening van bedekte teelten. Het onttrekken van grondwater heeft effect op de grondwaterstand en kan daardoor voor de omgeving (negatieve) gevolgen hebben. Het doel van de grondwateronttrekking en de schade die daarbij op kan treden zijn leidend bij de afweging of onder welke voorwaarden het onttrekken van grondwater wordt toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om per onttrekkingsdoel van de grondwateronttrekking regels te verbinden aan een grondwateronttrekking. Bij de uitwerking van de regels moet het waterschap de door de provincie Limburg vastgestelde instructies in de Omgevingsverordening provincie Limburg 2014 in acht nemen.

De wijziging van dit artikel hangt deels samen met de wijziging onder artikel 4.26 en deels is sprake van een redactionele verduidelijking ten aanzien van diepe onttrekkingen voor grondwateronttrekkingen t.b.v. bedekte teelten. 

Artikel 4.35 Artikel 4.35 Specifieke zorgplicht landbouwkundige onttrekingen bedekte teelt

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 van de Waterschapsverordening is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. In het kader van het onttrekken ten behoeve van landbouwkundige onttrekkingen voor de bedekte teelt houdt de zorgplicht in elk geval in dat:

- effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt.

- uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten wordt voorkomen.

- verontreiniging van grondwater wordt voorkomen.

Hieraan kan bijvoorbeeld worden bijgedragen door niet meer te onttrekken dan nodig. Ook het voorkomen van uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten en het voorkomen van verontreiniging van grondwater is onderdeel van de zorgplicht. Uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan worden voorkomen door hier zowel bij het boren, beheren als afdichten van de put rekening mee te houden. Aan dit onderdeel van de zorgplicht wordt in elk geval voldaan indien de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit, wordt toegepast bij het boren, beheren en afdichten van de put. Verontreiniging van grondwater kan worden voorkomen door ervoor te zorgen dat de put goed is afgedekt wanneer deze niet in gebruik is. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.36 Aanwijzing algemene regels zonder meldplicht

Wanneer u maximaal 12.500 m³ grondwater per hectare teeltoppervlak onttrekt ten behoeve van beregening van bedekte teelten uit een put en met een pomp in een bestaand bedrijf met bedekte teelt die uiterlijk op 15 oktober 2015 daadwerkelijk in gebruik zijn en die zijn geregistreerd bij het waterschap kan volstaan worden met een algemene regel. Omdat de onttrekking al is gemeld en geregistreerd, is een nieuwe melding niet nodig.

De wijziging van dit artikel hangt deels samen met de wijziging onder artikel 4.26 en deels is sprake van een redactionele verduidelijking ten aanzien van diepe onttrekkingen.

Artikel 4.37 Aanwijzing algemene regels met meldplicht

Als u een bestaande geregistreerde put of pomp in uw bestaande bedrijf wilt vervangen door een nieuwe put of pomp, dan dient u hiervan melding te doen. De registratie wordt in dat geval aangepast. Met het oog daarop is een melding van de wijziging vereist.

De wijziging van dit artikel hangt deels samen met de wijziging onder artikel 4.26 en deels is sprake van een redactionele verduidelijking ten aanzien van diepe onttrekkingen.

Artikel 4.38 Artikel 4.38 Algemene regels beregening van bedekte teelten zonder meldplicht

Lid 1 en 2

Het is voor het waterschap van belang inzicht te hebben in de onttrokken hoeveelheden grondwater in het kader van het grondwaterbeheer en het daarvoor vastgestelde beleid.

 

Lid 3

Wanneer een put definitief niet meer wordt gebruikt, dan dient deze zorgvuldig afgedicht te worden. De afdichting dient zodanig te gebeuren dat geen verontreiniging van het grondwater kan plaatsvinden en dat geen uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden. Indien de in de zorgplicht vermelde methode wordt toegepast dan wordt hieraan voldaan. Bij de in lid 3 genoemde afdichting moet gedacht worden aan verlijmde afdichtingen of constructies die duurzaam vastgemaakt zijn aan de voorziening. Losse afdekkingen worden niet als afdoende afdichting gezien.

 

Lid 4

Indien onverhoopt schade is ontstaan of dreigt te ontstaan als gevolg van de onttrekking of als gevolg van het maken, beheren of afdichten van de put, dan dient u dit direct te melden bij het waterschap. U dient daarbij ook aan te geven welke maatregelen u reeds getroffen hebt of welke maatregelen u van plan bent te treffen met het oog op het voorkomen of beperken van de schade. 

Artikel 4.39 Artikel 4.39 Algemene regels beregening van bedekte teelten met meldplicht

Lid 1 en 2

Het is voor het waterschap van belang inzicht te hebben in de onttrokken hoeveelheden grondwater in het kader van het grondwaterbeheer en het daarvoor vastgestelde beleid.

Lid 3

Ter uitvoering aan het bepaalde in de Omgevingsverordening Limburg 2014 is bepaald dat een wijziging van een put binnen de bufferzones verdroogde natuurgebieden er niet toe mag leiden dat een put dichter bij het natuurgebied wordt gemaakt. Ook mag via de vervangende put  niet worden onttrokken middels een diepe onttrekking. Deze beperking geldt met het oog op de bescherming van ondoorlaatbare lagen die een scheiden vormen tussen grondwaterpakketten binnen het gebied van de Roerdalslenk en Venloschol. Die hieronder gelegen grondwaterpakketten dienen als reservering voor de drinkwaterwinning.

Lid 5

Wanneer een put definitief niet meer wordt gebruikt, dan dient deze zorgvuldig afgedicht te worden. De afdichting dient zodanig te gebeuren dat geen verontreiniging van het grondwater kan plaatsvinden en dat geen uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden. Indien de in de zorgplicht vermelde methode wordt toegepast dan wordt hier aan voldaan. Bij de in lid 5 genoemde afdichting moet gedacht worden aan verlijmde afdichtingen of constructies die duurzaam vastgemaakt zijn aan de voorziening. Losse afdekkingen worden niet als afdoende afdichting gezien.

Lid 6

Indien onverhoopt schade is ontstaan of dreigt te ontstaan als gevolg van de onttrekking of als gevolg van het maken, beheren of afdichten van de put, dan dient u dit direct te melden bij het waterschap. U dient daarbij ook aan te geven welke maatregelen u reeds getroffen hebt of welke maatregelen u van plan bent te treffen met het oog op het voorkomen of beperken van de schade. 

Artikel 4.40 Melding

Lid 1

Deze meldplicht is noodzakelijk om de registratie van toegelaten putten en pompen actueel te houden.

 

Lid 2

Indien als gevolg van het defect raken van een pomp een andere pomp moet worden ingezet, dan is het bezwaarlijk een meldingstermijn van 2 weken in te nemen. Wij verzoeken u in dat geval contact op te nemen met cluster Vergunningen, Toezicht en Handhaving van het waterschap.

Artikel 4.41 Vergunningplicht

Lid 1

Voor onttrekking van meer dan 12.500 m³ per hectare teeltoppervlak geldt een vergunningplicht. Deze vergunningplicht geldt teneinde te kunnen beoordelen of een onttrekking op de nieuwe locatie met het oog op de te beschermen belangen toelaatbaar is.

 

Lid 2

Wilt u een nieuwe put of pomp in gebruik nemen, zonder wijziging van een bestaande registratie, dan geldt hiervoor een vergunningplicht. Dit om te kunnen beoordelen of de gevraagde onttrekking met het oog op de door de keur te beschermen belangen toelaatbaar is.

 

Lid 3

Wilt u een nieuwe put of pomp in gebruik nemen, zonder wijziging van een bestaande registratie, dan geldt hiervoor een vergunningplicht. Dit om te kunnen beoordelen of de gevraagde onttrekking met het oog op de door de keur te beschermen belangen toelaatbaar is.

Artikel 4.42 Toepassingsbereik

Deze paragraaf ziet op grondwateronttrekkingen van meer dan 10 m³ per uur ten behoeve van industriële doeleinden. Het onttrekken van grondwater heeft effect op de grondwaterstand en kan daardoor voor de omgeving (negatieve) gevolgen hebben. Het doel van de grondwateronttrekking en de schade die daarbij op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het onttrekken van grondwater wordt toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om per onttrekkingsdoel van de grondwateronttrekking regels te verbinden aan een grondwateronttrekking. Bij de uitwerking van de regels moet het waterschap de door de provincie Limburg vastgestelde instructies in de Omgevingsverordening provincie Limburg 2021 in acht nemen.

Artikel 4.43 Specifieke zorgplicht industriële doeleinden

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. In het kader van onttrekkingen ten behoeve van industriële doeleinden houdt de zorgplicht in elk geval in dat:

- effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt;

- uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten wordt voorkomen; en

- verontreiniging van grondwater wordt voorkomen.

Hieraan kan bijvoorbeeld worden bijgedragen door niet meer grondwater te onttrekken dan nodig, bijvoorbeeld door gebruik te maken van leidingwater. Voor informatie over de mogelijkheden daarvoor verwijzen wij u naar de Waterleidingmaatschappij Limburg (www.wml.nl). Ook het voorkomen van uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten en het voorkomen van verontreiniging van grondwater is onderdeel van de zorgplicht. Uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan worden voorkomen door hier zowel bij het boren, beheren als afdichten van de put rekening mee te houden. Aan dit onderdeel van de zorgplicht wordt in elk geval voldaan indien de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit, wordt toegepast bij het boren, beheren en afdichten van de put. Verontreiniging van grondwater kan worden voorkomen door ervoor te zorgen dat de put goed is afgedekt wanneer deze niet in gebruik is. Wanneer water wordt geloosd op een oppervlaktewater dan dient verontreiniging of wateroverlast te worden voorkomen. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.44 Vergunningplicht

Grondwateronttrekkingen ten behoeve van industriële doeleinden zijn in het algemeen omvangrijke en continue grondwateronttrekkingen. Gelet op het potentiële effect hiervan op de omgeving en op de door de waterschapsverordening te beschermen belangen, is een individuele beoordeling van de beoogde onttrekking noodzakelijk.

Artikel 4.45 Toepassingsbereik

Deze paragraaf ziet op grondwateronttrekkingen van meer dan 10 m³ per uur niet zijnde onttrekkingen ten behoeve van een bronbemaling, bodemsanering, grondwatersanering, landbouwkundige onttrekking voor de open teelt, landbouwkundige onttrekking voor de bedekte teelt of een onttrekking voor industriële doeleinden. Het onttrekken van grondwater heeft effect op de grondwaterstand en kan daardoor voor de omgeving (negatieve) gevolgen hebben. Het doel van de grondwateronttrekking en de schade die daarbij op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het onttrekken van grondwater wordt toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om per onttrekkingsdoel van de grondwateronttrekking regels te verbinden aan een grondwateronttrekking. Bij de uitwerking van de regels moet het waterschap de door de provincie Limburg vastgestelde instructies in de Omgevingsverordening provincie Limburg 2021 in acht nemen.

Artikel 4.46 Specifieke zorgplicht overige doeleinden

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Voor onttrekkingen ten behoeve van overige doeleinden houdt de zorgplicht in elk geval in dat:

- effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt;

- uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten wordt voorkomen; en

- verontreiniging van grondwater wordt voorkomen.

Hieraan kan bijvoorbeeld worden bijgedragen door niet meer grondwater te onttrekken dan nodig, bijvoorbeeld door gebruik te maken van leidingwater. Voor informatie over de mogelijkheden daarvoor verwijzen wij u naar de Waterleidingmaatschappij Limburg (www.wml.nl). Ook het voorkomen van uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten en het voorkomen van verontreiniging van grondwater is onderdeel van de zorgplicht. Uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan worden voorkomen door hier zowel bij het boren, beheren als afdichten van de put rekening mee te houden. Aan dit onderdeel van de zorgplicht wordt in elk geval voldaan indien de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit, wordt toegepast bij het boren, beheren en afdichten van de put. Verontreiniging van grondwater kan worden voorkomen door ervoor te zorgen dat de put goed is afgedekt wanneer deze niet in gebruik is. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.47 Aanwijzing algemene regels

Er geldt geen vergunningplicht als een grondwateronttrekking van meer dan 10 m³ en maximaal 60 m³ grondwater per uur plaatsvindt:

- buiten een bufferzone verdroogde natuurgebieden;

- boven de Bovenste Brunssumklei binnen de Roerdalslenk; 

- minder diep dan 5 meter boven NAP binnen de Venloschol. 

In die situatie kan worden volstaan met een algemene regel met meldplicht.

Voor de met deze wijziging beoogde vereenvoudiging, wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 4.9.

Artikel 4.48 Algemene regels overige doeleinden

Lid 1 en 2

Het is voor het waterschap van belang inzicht te hebben in de onttrokken hoeveelheden grondwater in het kader van het grondwaterbeheer en het daarvoor vastgestelde beleid. Voor de rapportage dient u gebruik te maken van het door het waterschap beschikbaar gestelde rapportageformulier.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 4.14.

Lid 3

Wanneer een put definitief niet meer wordt gebruikt, dan dient deze zorgvuldig afgedicht te worden. De afdichting dient zodanig te gebeuren dat geen verontreiniging van het grondwater kan plaatsvinden en dat geen uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden. Indien de in de zorgplicht vermelde methode wordt toegepast dan wordt hieraan voldaan. Bij de in lid 3 genoemde afdichting moet gedacht worden aan verlijmde afdichtingen of constructies die duurzaam vastgemaakt zijn aan de voorziening. Losse afdekkingen worden niet als afdoende afdichting gezien.

Lid 4

Indien onverhoopt schade is ontstaan of dreigt te ontstaan als gevolg van de onttrekking of als gevolg van het maken, beheren of afdichten van de put, dan dient u dit direct te melden bij het waterschap. U dient daarbij ook aan te geven welke maatregelen u reeds getroffen hebt of welke maatregelen u van plan bent te treffen met het oog op het voorkomen of beperken van de schade. 

Artikel 4.49 Algemene regels sportveldberegening

Door de provincie Limburg is, in overleg met de Nederlandse Golf Federatie, bepaald dat het vochttekort tot 200 mm per jaar mag worden 'bijgeregend' uit grondwater. Dit betekent dat niet meer mag worden onttrokken dan de te beregenen oppervlakte in m2 vermenigvuldigd met 0,2 per jaar.

Artikel 4.50 Melding

Deze meldplicht is noodzakelijk om voldoende inzicht te hebben in de aanwezige onttrekkingen en hoeveelheden die onttrokken worden. Dit met name met het oog op bescherming van het grondwatersysteem.

Artikel 4.51 Vergunningplicht

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 4.9.

Artikel 4.52 Toepassingsbereik

Deze paragraaf ziet op het draineren van gronden. Met draineren wordt de grondwaterstand in percelen kunstmatig beïnvloed. Waterconservering is een belangrijk middel met het oog op invulling van het waterbeheer waarmee diverse belangen worden gediend. Waterafhankelijke natuur is gediend met voldoende water op een hoog peil, terwijl binnen de landbouw behoefte bestaat aan lagere peilen, met name bij het bewerken van de landbouwgronden. Drainage wordt ook ingezet om waterlast bij bebouwing te voorkomen/ te beperken of om de ontwatering van rijbakken e.d. te bevorderen.

Abusievelijk was in de oorspronkelijke tekst van dit artikel ook opgenomen dat de paragraaf met betrekking tot het draineren van gronden alleen van toepassing was op onttrekken via een drainage van meer dan 10 m³ grondwater per uur. De paragraaf is echter van toepassing op het draineren van gronden, onafhankelijk van de omvang van de te verplaatsen hoeveelheid water.

Artikel 4.53 Specifieke zorgplicht draineren van gronden

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. In het kader van het draineren van gronden houdt de zorgplicht in elk geval in dat:

- het drainagesysteem zodanig is ingesteld dat niet meer wordt gedraineerd dan noodzakelijk is voor bewerking of gebruik van het landbouwperceel; en

- wat betreft de aan te leggen en te hebben lozingsvoorziening van belang is dat de voorziening op een zodanige wijze wordt aangebracht dat schade aan (het talud van) de watergang wordt voorkomen en dat het voeren van doelmatig onderhoud niet wordt belemmerd. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.54 Aanwijzing algemene regels

Voor het aanleggen van een systeem van peilgestuurde drainage kan worden volstaan met het stellen van algemene regels. Dat geldt ook voor het ombouwen van een bestaat traditioneel systeem van drainage tot een peilgestuurd systeem. Wel is hier een meldplicht aan verbonden, zodat het waterschap een overzicht heeft van welke percelen worden gedraineerd en kan beoordelen of het systeem in overeenstemming met de daaraan verbonden regels is aangelegd en in werking is. In het zuidelijk en midden deel van ons waterschap gold geen verplichting tot het ombouwen van een bestaand systeem van traditionele drainage tot een peilgestuurd systeem. Dit was wel het geval in het noordelijk deel van ons waterschap. Besloten is dat deze ombouwplicht ook moet gelden in het midden deel van ons waterschap. Voor het zuiden (heuvelland) blijft de bestaande vergunningplicht voor de aanleg van drainage in landbouwpercelen bestaan. In dit gebied geldt niet de verplichting deze peilgestuurd aan te leggen. Voor het ombouwen van traditionele systemen geldt een termijn van 10 jaar. Dit is gelijk aan de ombouwperiode die in het noorden van ons waterschap heeft gegolden.

De wijziging van dit artikel vloeit voort uit de wijziging van artikel 4.57.

Artikel 4.55 Algemene regels verplichting peilgestuurde drainage

Drainage van landbouwgronden in gebied noord moest uiterlijk op 1 januari 2018 peilgestuurd uitgevoerd zijn. Bestaande niet-peilgestuurde drainagesystemen dienden uiterlijk voor genoemde datum te zijn omgebouwd tot een peilgestuurd systeem. Binnen de gebieden midden en zuid bestond deze ombouwverplichting niet. Bestaande niet-peilgestuurde drainagesystemen in landbouwgronden gelegen in gebied midden moeten uiterlijk op 1 april 2029 zijn omgebouwd tot een peilgestuurd systeem. De termijn van 10 jaar is gelijk aan de termijn die voorheen voor het gebied noord gold. Deze termijn is gesteld ter voorkoming van desinvesteringen. In het gebied zuid (heuvelland) behoeft een drainagesysteem niet peilgestuurd te zijn. Vanwege de aard van het gebied (heuvelland) heeft dit geen toegevoegde waarde. Voor de aanleg van een drainage in het gebied zuid (heuvelland) geldt een vergunningplicht.

Artikel 4.56 Algemene regels draineren

Lid 1

In dit lid zijn de gemiddeld hoge of gemiddeld lage peilen opgenomen waarop het overlooppeil van het systeem van peilgestuurde drainage moet zijn ingesteld. 

Lid 2

Van de in dit artikel opgenomen peilen kan tijdelijk worden afgeweken in de situaties als beschreven in dit lid.

Lid 3

De opgenomen peilen zijn gerelateerd aan het grondgebruik op het te draineren perceel.

Lid 4

Het bestuur van het waterschap kan bekend maken wanneer de lage stand moet worden omgezet in de hoge stand. De oproep om de hoge stand in te stellen dient opgevolgd te worden. Daarnaast kan het bestuur adviseren de hoge stand om te zetten in de lage stand.

Artikel 4.57 Algemene regels lozingsvoorziening

Lid 1 en 2

De lozingsvoorziening moet zodanig ingericht worden dat ook daadwerkelijk kan worden gestuurd op het drainagepeil. Op die wijze kan drainage worden beperkt tot het noodzakelijke.

 

Lid 3

De lozingsvoorziening dient op een zodanige wijze te worden aangelegd dat geen schade wordt toegebracht aan het talud. Op basis van de zorgplicht moet de voorziening zodanig worden aangelegd dat het voeren van onderhoud niet wordt belemmerd. Een deugdelijke aanleg van de voorziening voorkomt ook dat de voorziening bij het voeren van onderhoud wordt beschadigd dan wel dat schade aan de onderhoudsmachines kan ontstaan.

Artikel 4.58 Melding

Het is voor het waterschap van belang te weten of en waar in het gebied percelen worden gedraineerd. Dit met het oog op de effecten van drainage op het waterbeheer. Van belang is dat het aan te leggen systeem van peilgestuurde drainage conform de voorschriften wordt aangelegd. Hetzelfde geldt voor het aanleggen en hebben van een lozingsvoorziening in watergangen die op de legger van het waterschap zijn opgenomen. Onjuist aangelegde lozingsvoorzieningen kunnen leiden tot schade aan (het talud van) de watergang en tot belemmeringen voor het goed kunnen onderhouden van de watergang. Om die reden is een voorafgaande melding opgenomen in de voorschriften.

Artikel 4.59 Vergunningplicht

Het draineren van gronden die zijn gelegen binnen een kernzone en beschermingszone van een waterkering kan negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering. Het draineren van gronden (ook gronden die niet voor landbouwkundige doeleinden worden gebruikt) is om die reden aan een vergunningplicht verbonden.

Artikel 4.60 Algeheel verbod

In het noordelijk deel van ons waterschap geldt vanaf 1 januari 2018 de verplichting dat landbouwgronden alleen via een systeem van peilgestuurde drainage mogen worden gedraineerd. Het aanleggen en gebruiken van een traditioneel systeem van drainage is absoluut verboden en kan niet worden vergund.

Artikel 5.1 Bestaande situaties en vergunningen

Het eerste lid van dit artikel regelt dat werken die vóór inwerkingtreding van de nieuwe waterschapsverordening conform een algemene regel of met vergunning zijn aangebracht of als zodanig worden beschouwd rechtsgeldig te zijn aangebracht, ook onder de nieuwe waterschapsverordening worden toegestaan. Met het tweede lid is geregeld dat als de regels ten opzichte van voorheen worden versoepeld, dit ook doorwerkt voor handelingen waarvoor in het verleden strengere voorschriften golden. De strengere voorschriften uit een algemene regel of vergunning worden dan in sommige gevallen vervangen door de nieuwe, minder strenge, voorschriften.

Naar boven