Nadere regels Stimuleringsregeling water vasthouden landbouwpercelen Zuid-Limburg 2023

Het dagelijks bestuur van Waterschap Limburg

 

Overwegende dat

 

  • Waterschap Limburg zich richt op het waterbeheer, het voorkomen en beperken van waterschaarste en het creëren van waterbewustzijn;

  • Waterschap Limburg in dat kader in het Programma Water in Balans de doelstelling heeft opgenomen om extra water vast te houden in het landelijk gebied ten zuiden van Echt-Susteren;

  • Waterschap Limburg hier een belangrijke opgave voor de landbouw ziet en deze sector via de genoemde activiteiten in deze nadere regels wenst aan te zetten tot het nemen van maatregelen en het opdoen van ervaring met het vasthouden van water;

  • de looptijd van deze nadere regels 11 maanden bedraagt, te weten van 1 februari 2023 t/m 31 december 2023.

  • Het aanvraagtijdvak van deze regels bedraagt 4 maanden, te weten van 1 februari t/m 31 mei 2023.

Gelet op het bepaalde in titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 59 en 78 van de Waterschapswet, de Algemene subsidieverordening Waterschap Limburg en het bepaalde in de Verordening EU Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352/1) / Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, PBLEU L 352/9.

 

BESLUIT

 

vast te stellen de navolgende nadere regels ‘Stimuleringsregeling water vasthouden landbouwpercelen Zuid-Limburg 2023’:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    Actieve landbouwer: iemand die voldoet aan de omschrijving uit artikel 2.3 van de ‘Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB’;

  • b.

    Boomspiegel: het stuk grond rondom de stam van de fruitboom in een fruitplantage, dat men oorspronkelijk vrijhoudt van begroeiing;

  • c.

    De-minimissteun: steun die wordt verstrekt met inachtneming van de De-minimisverordening;

  • d.

    De-minimisverordening Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352/1); Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 51 I/1); Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), of Verordening (EU) 2018/1923 van de Commissie van 7 december 2018 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU L 313/2);

  • e.

    Groenbemester: gewassen die geteeld worden voor het in standhouden of verbeteren van de bodemvruchtbaarheid en/of voor het tegengaan van uitspoeling. Zij leveren meestal geen oogstbaar product. Ze worden ingezaaid na de hoofdteelt die plaatsvindt in een teeltjaar;

  • f.

    Landbouw De-minimisverordening: Verordening EU-Nr. 1408/2013 van de Commissie inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, PBLEU L 352/9 zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) Nr. 2019/316 van de Commissie PBLEU LI 51/1;

  • g.

    (Landbouw)perceel: perceel zoals opgenomen in de meest actuele Gecombineerde Opgave onderdeel Regeling Grondgebonden en waarop landbouw wordt gedreven;

  • h.

    Ruitzaai maïs: het in driehoeksverband zaaien van maïs, waarbij de afstanden tussen de planten in alle richtingen zoveel mogelijk gelijk is. Hierbij wordt een rijafstand van maximaal 37,5 cm gehanteerd;

  • i.

    Stroombaan: een strook/baan waar een waterstroom over een perceel van een hoger gelegen plek naar een lager gelegen plek stroomt;

  • j.

    Hellingspercentage: een gemiddeld in een absoluut getal uitgedrukt hellingspercentage van het perceel, bepaald volgens de in bijlage 5 van de ‘Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB’ weergegeven methode;

  • k.

    Compost: het product afkomstig uit een aeroob proces, dat bestaat uit één of meer organische stoffen die al dan niet met bodembestanddelen zijn gemengd en die met behulp van micro-organismen zijn afgebroken en omgezet tot een homogeen en zodanig stabiel eindproduct dat daarin alleen nog een langzame afbraak van humeuze verbindingen plaatsvindt en dat niet mede bestaat uit dierlijke meststoffen en niet verpompbaar is.

  • l.

    Verordening: de Algemene Subsidieverordening Waterschap Limburg.

Artikel 2. Bevoegdheid dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur is bevoegd tot verstrekking van subsidie als bedoeld in deze nadere regels.

Artikel 3. Doelgroep

De subsidie wordt op grond van deze nadere regels uitsluitend verstrekt aan een actieve landbouwer.

Artikel 4. Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van deze nadere regels kan uitsluitend worden verstrekt voor activiteiten van een actieve landbouwer die landbouwgrond in gebruik heeft binnen het gebied aangeduid in Bijlage 1 en die bijdraagt aan het realiseren van het in de overwegingen genoemde (beleids)doel van deze nadere regels in de vorm van:

 

  • 1.

    De aanleg van landbouwbuffers en dijkjes (dammetjes) op een landbouwperceel;

  • 2.

    Het plaatsen van strobalen op een landbouwperceel;

  • 3.

    Het plaatsen van houten schotten op een landbouwperceel;

  • 4.

    De aanleg van verruigde aardappelruggen waarbij minimaal de bovenkant van de rug wordt verruigd of de aanleg van aardappeldrempels tussen de ruggen;

  • 5.

    De aanvoer en toepassing van organische stof ten behoeve van waterberging en waterremming zowel op bouwland als op de zwartstrook van fruitteelt;

  • 6.

    Het optimaliseren van de groenbemesterkeuze ten behoeve van waterberging en waterremming;

  • 7.

    Het direct zaaien van suikerbieten in onbewerkte grond;

  • 8.

    Het zaaien van mais in ruitzaaiverband;

  • 9.

    De alternatieve teelt aan de kopakker of rand van het landbouwperceel bij uien.

  • 10.

    Het doorzaaien van bestaand grasland;

  • 11.

    Het inzaaien van kruidenrijk grasland;

  • 12.

    Het verruigen van boomspiegel bij fruitteelt door zwartstrook te laten begroeien.

  • 13.

    Het aanleggen van graanstroken tussen de bedden bij uienteelt

  • 14.

    Het onderbrengen van grasmaaisel op de zwartstrook bij fruitteelt

Artikel 5. Subsidievoorwaarden

Om voor subsidie voor de activiteiten als genoemd in artikel 4 in aanmerking te komen, moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De activiteit als bedoeld in artikel 4 wordt uitgevoerd in het beheergebied van het Waterschap Limburg en specifiek voor het gebied zoals aangegeven in de kaart in Bijlage 1;

  • 2.

    De activiteiten die in een bepaalde openstellingsperiode aangevraagd worden, worden uitgevoerd in hetzelfde jaar.

  • 3.

    Het landbouwperceel heeft een hellingspercentage van minimaal 2%.

  • 4.

    De totale subsidieaanvraag betreft minimaal een bedrag van € 250,-.

  • 5.

    Voor de subsidie als bedoeld in artikel 4, lid 1, geldt:

    • a.

      De maatregel dient voor ten minste 3 jaar in stand te worden gehouden, ongeacht een eventuele eigendom- of gebruikerswissel gedurende die periode

    • b.

      Realisatie van de activiteit vindt plaats rondom het zaaien/poten van het hoofdgewas, maar dient op uiterlijk op 15 mei van het betreffende jaar te zijn uitgevoerd en dient duurzaam in stand te worden gehouden 3 jaren t/m 1 september van het laatste jaar.

    • c.

      De dam is minimaal 50 cm hoger dan het maaiveld. Voor een talud geldt minimaal 1:1 – 1:2.

    • d.

      De lengte van het object is minimaal 20 meter en maximaal 50 meter.

    • e.

      De ligging van het object is, onderaan de helling of ‘stroombaan’ in een landbouwperceel.

    • f.

      De bodem van het object (de dam) dient altijd bedekt te zijn – ingezaaid met groenmengsel of gras.

    • g.

      Bij de aanleg van een landbouwbuffer of een dijkje op een landbouwperceel moet men zich er bewust van zijn dat er geen extra gevaar optreedt voor de omgeving.

    • h.

      De subsidie kan slechts eenmalig per landbouwperceel worden aangevraagd, geldt voor 3 opeenvolgende jaren en wordt berekend voor een periode van 3 jaar.

  • 6.

    Voor subsidie als bedoeld in artikel 4, lid 2, geldt:

    • a.

      Een aanvraag kan gedurende het aanvraagtijdvak van deze nadere regeling worden ingediend, voor de looptijd van maximaal 1 jaar.

    • b.

      Realisatie van de activiteit vindt plaats rondom het zaaien/poten van het hoofdgewas, maar dient uiterlijk op 15 mei van het betreffende jaar te zijn uitgevoerd en dient duurzaam in stand gehouden te worden tot en met minimaal 1 september van het betreffende jaar.

    • c.

      De strobalen dienen vanaf 1 september van het betreffende jaar en uiterlijk op 1 december van het betreffende jaar te worden uitgereden over het perceel.

    • d.

      Alleen het plaatsen van grote strobalen (grootpakpers, >200 kg) komt voor subsidie in aanmerking.

    • e.

      De strobalen mogen niet afgedekt worden.

    • f.

      De totale subsidiabele lengte van de rij strobalen bedraagt minimaal 6 meter en maximaal 15 meter per landbouwperceel.

    • g.

      Het object ligt onderaan de helling of stroombaan op een landbouwperceel.

    • h.

      De strobalen dienen verankerd te worden zodat deze geen gevaar opleveren.

  • 7.

    Voor subsidie als bedoeld in artikel 4, lid 3, geldt:

    • a.

      Realisatie van de activiteit vindt plaats rondom het zaaien/poten van het hoofdgewas, maar dient op uiterlijk op 15 mei van het betreffende teeltjaar te zijn uitgevoerd en dient duurzaam in stand te worden gehouden 3 jaren t/m 1 september van het laatste jaar.

    • b.

      De totale lengte van de houten schotten bedraagt minimaal 6 meter en maximaal 15 meter. De hoogte is minimaal 30 centimeter boven maaiveld.

    • c.

      De ligging van het object is onderaan de helling of ‘stroombaan’ van het perceel.

    • d.

      Het gebruikte hout dient onbehandeld te zijn (geen hout met chemische stoffen).

    • e.

      De subsidie kan slechts eenmalig per landbouwperceel worden aangevraagd, geldt voor 3 opeenvolgende jaren en wordt berekend voor een periode van 3 jaar.

  • 8.

    Voor subsidie als bedoeld in artikel 4, lid 4, geldt:

    • a.

      Realisatie van de activiteit vindt uiterlijk 1 juni van het betreffende jaar plaats.

    • b.

      Dat minimaal de bovenzijde van de aardappelrug verruigd moet zijn, dus niet strak of glad met een aanaardkap afgestreken.

      of:

      Het betreffende landbouwperceel moet voorzien zijn van aardappeldrempels tussen de aardappelruggen.

  • 9.

    Voor subsidie als bedoeld in artikel 4, lid 5, geldt:

    • a.

      Onder het verhogen of aanvoeren van organische stof komt voor deze regeling in aanmerking:

      • i.

        Het aanvoeren van minimaal 10 ton compost per hectare

      • ii.

        Het achterlaten van gewasresten bij graanteelt (Geen afvoer van stro).

    • b.

      De aan te voeren compost (zoals beschreven in het uitvoeringsbesluit meststoffen) voldoet aan de genoemde criteria in artikel 17 van het uitvoeringsbesluit meststoffen (minder dan 0,5 gewichtsprocent aan bodemvreemde niet-biologisch afbreekbare delen).

    • c.

      Het perceel waar men de maatregel verhogen organische stof toepast heeft de bestemming bouwland (akkerland), fruitteelt of boomteelt.

    • d.

      Realisatie van de activiteit vindt uiterlijk 1 december van het teeltjaar of eerder als dit vanuit andere wet- en regelgeving noodzakelijk is.

  • 10.

    Voor subsidie als bedoeld in artikel 4, lid 6, geldt dat de activiteit uiterlijk 1 oktober van het betreffende jaar dient te zijn uitgevoerd en dat de groenbemester voldoet aan een van de twee hierna genoemde voorwaarden:

    • a.

      De groenbemester bestaat uit een mengsel van minimaal twee soorten waarbij;

      Eén of meerdere soorten diep wortelend zijn; minimaal 20% (gewicht)van het mengsel; te kiezen uit de soorten: bladrammenas, gele mosterd, bladkool, Ethiopische mosterd, deeptill bladrammenas en vlas.

      Eén of meerdere soorten zijn intensief wortelend in de toplaag en/of goede bodembedekking; minimaal 40% (gewicht) van het mengsel; te kiezen uit de soorten: Phacelia, japanse haver, klaver (o.a. Perzische, alexandrijnse) wikke en niger;

      Aanvrager draagt zorg voor een zichtbare bedekking van het landbouwperceel met de groenbemester en gebruikt een aannemelijke hoeveelheid zaaizaad.

      of:

    • b.

      De groenbemester is een kant en klaar mengsel (uitgebalanceerde verhouding tussen soorten) van minimaal 5 soorten. De samenstelling bevat minimaal 5 van onder a. genoemde soorten. Bij de keuze in deze regeling is het belangrijk dat het bijdraagt aan meer waterberging en past in een NKG systeem. Er wordt minimaal het landbouwkundig advies aan hoeveelheid zaaizaad toegepast per hectare.

  • 11.

    Voor subsidie als bedoeld in artikel 4, lid 7, geldt:

    • a.

      De bieten moeten gezaaid worden met een schijvenmachine in onbewerkte grond (geen hoofdgrondbewerking en zaaibedbereiding) direct in de afgestorven resten (al dan niet geklepeld) van de groenbemester.

    • b.

      Realisatie van de activiteit vindt uiterlijk 15 mei van het betreffende teeltjaar plaats.

  • 12.

    Voor subsidie als bedoeld in artikel 4, lid 8, geldt:

    • a.

      De maïs moet gezaaid worden op een rijafstand van 37.5cm, waarbij de planten in een driehoeksverband staan en er een evenwichtige verdeling is over het perceel

    • b.

      Realisatie van de activiteit vindt uiterlijk 1 juni van het betreffende jaar plaats.

  • 13.

    Voor subsidie als bedoeld in artikel 4, lid 9, geldt:

    • a.

      De alternatieve gewassen zijn gras, graan (met uitzondering van mais) of groenmengsel.

    • b.

      Het alternatieve gewas in te zaaien voorafgaand of minimaal met het inzaaien of planten van de uien en dient uiterlijk te zijn gerealiseerd op 1 mei van het betreffende jaar.

    • c.

      De kopakker is minimaal 6 meter en maximaal 21 meter breed.

    • d.

      Het alternatieve gewas is ingezaaid aan de rand van het perceel waar het logisch is om afstroming van het perceel te voorkomen.

  • 14.

    Voor subsidie als bedoeld in artikel 4, lid 10, geldt:

    • a.

      Zaaizaad wordt met een grasdoorzaaimachine voorzien van schijven gezaaid en moet met de machine in de grond worden gebracht.

    • b.

      Onder het doorzaaien van gras wordt verstaan het doorzaaien met gras en/of klaver.

    • c.

      Realisatie van de activiteit vindt uiterlijk 1 november van het betreffende jaar plaats en dient gedurende een jaar na uitvoering van de activiteit duurzaam in stand te worden gehouden.

  • 15.

    Voor subsidie als bedoeld in artikel 4, lid 11, geldt:

    • a.

      Er worden minimaal 5 kruidensoorten gebruikt, waarbij minimaal drie van de volgende soorten worden toegepast: Klaver, Karwei, Smalle weegbree, duizendblad of Cichorei;

    • b.

      Per hectare wordt minimaal 2,5 kilo kruidenmengsel ingezaaid.

    • c.

      Realisatie van de activiteit vindt uiterlijk 1 november van het betreffende jaar plaats en dient minimaal gedurende een jaar na uitvoering van de activiteit duurzaam in stand te worden gehouden.

  • 16.

    Voor subsidie als bedoeld in artikel 4, lid 12, geldt:

    • a.

      De zwartstrook mag gedurende één jaar na datum van de subsidieverstrekking maximaal één keer worden bewerkt.

  • 17.

    Voor subsidie als bedoeld in artikel 4 lid 13, geldt:

    • a.

      Dat er tussen de bedden bij uienteelt een graansoort wordt ingezaaid.

    • b.

      Deze stroken moeten minimaal 10% van het perceeloppervlak bedekken.

    • c.

      Het graan wordt voor of gelijktijdig met de uien gezaaid

    • d.

      Het ingezaaide graan of graanresten tussen de bedden moeten zichtbaar blijven tot 1 juli van het betreffende teeltjaar.

  • 18.

    Voor subsidie als bedoeld in artikel 4 lid 14, geldt:

    • a.

      Het maaisel uit grasstrook bij fruitteelt verplaatsen naar de zwartstrook.

    • b.

      Bij iedere maaibeurt die men toepast vanaf 15 mei van het betreffende teeltjaar tot minimaal 1 oktober

    • c.

      Er moet een zwartstrook aanwezig zijn en deze moet minimaal 0.5 m breed zijn.

Artikel 6. Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie per aanvrager en per afzonderlijke activiteit als benoemd in artikel 4 wordt, met inachtneming van het eerste lid, als volgt berekend:

    • a.

      Subsidie voor maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 1 bedraagt € 10,- per strekkende meter met een minimum van 20 meter en een maximum van 50 per landbouwperceel per 3 jaar;

    • b.

      Subsidie voor maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 2 bedraagt € 20,- per strekkende meter met een minimum van 6 meter en een maximum van 15 meter per landbouwperceel per jaar die voor subsidie in aanmerking komen;

    • c.

      Subsidie voor maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 3 bedraagt € 30,- per strekkende meter met een minimum van 6 meter en een maximum van 15 meter per landbouwperceel per 3 jaar;

    • d.

      Subsidie voor maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 4 bedraagt € 30,- per hectare per jaar, met een maximum van 40 hectare per aanvrager per jaar;

    • e.

      Subsidie voor maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 5 bedraagt € 60,- per hectare per jaar, tot een maximum van 40 hectare per aanvrager per jaar;

    • f.

      Subsidie voor maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 6 bedraagt € 30,- per hectare per jaar, tot een maximum van 40 hectare per aanvrager per jaar;

    • g.

      Subsidie voor maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 7 bedraagt € 35,- per hectare per jaar, tot een maximum van 40 hectare per aanvrager per jaar;

    • h.

      Subsidie voor maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 8 bedraagt € 35,- per hectare per jaar, tot een maximum van 40 hectare per aanvrager per jaar;

    • i.

      Subsidie voor maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 9 bedraagt € 0,20 per m² per jaar met een maximum van 5.000 m² per aanvrager per jaar;

    • j.

      Subsidie voor maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 10 bedraagt € 50,- per hectare per jaar bij maximaal 10 hectare per aanvrager per jaar;

    • k.

      Subsidie voor maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 11 bedraagt € 100,- per hectare per jaar bij maximaal 5 hectare per aanvrager per jaar;

    • l.

      Subsidie voor maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 12 bedraagt € 100,- per hectare per jaar bij maximaal 5 hectare per aanvrager per jaar.

    • m.

      Subsidie voor maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 13 bedraagt € 50,- per hectare per jaar bij maximaal 40 hectare per aanvrager per jaar.

    • n.

      Subsidie voor maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 14 bedraagt € 20,- per hectare per jaar bij maximaal 40 hectare per aanvrager per jaar.

  • 2.

    Het maximale subsidiebedrag betreft € 20.000,- per aanvrager, of zoveel minder als – bijvoorbeeld in verband met eerder ontvangen (de-minimis)steun – is toegestaan op grond van de Landbouw De-minimisverordening.

  • 3.

    Indien het aangevraagde bedrag lager is dan € 5.000,- dan kan het dagelijks bestuur de subsidie direct vaststellen. In dat geval zijn de verplichtingen van de subsidieontvanger zoals genoemd in artikel 10, lid 1, 4 en 5 van deze nadere regels onverkort van toepassing.

Artikel 7. Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen op grond van deze nadere regels niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    Personeelskosten;

  • b.

    Kosten van rente, bankdiensten, financieringen, verzekeringspremies, gerechtelijke procedures, boetes en sancties;

  • c.

    Kosten van regulier beheer en onderhoud;

  • d.

    Kosten om te voldoen aan gangbare minimumkwaliteitseisen of wettelijke verplichtingen;

  • e.

    De BTW van rechtspersonen.

Artikel 8. Vereisten subsidieaanvraag

  • 1.

    De aanvrager dient de subsidieaanvraag in met gebruikmaking van een door het dagelijks bestuur vastgesteld aanvraagformulier dat wordt gepubliceerd op de website van het Waterschap.

  • 2.

    Een aanvraag om een subsidie wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 2.3, lid 1, van de Verordening, ingediend uiterlijk 1 dag voordat met de uitvoering van de activiteiten een begin wordt gemaakt op rekening en risico van de aanvrager.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 8, lid 2, van deze nadere regels mogen subsidieaanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 4 lid 1, 3 en 9 later dan 1 dag voor de uitvoering worden aangevraagd, zonder dat dit leidt tot afwijzing van de subsidieaanvraag.

  • 4.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 2.2, lid 1, van de Verordening legt de aanvrager de volgende gegevens over:

    • a.

      Een ingevuld en rechtsgeldig ondertekend aanvraagformulier als bedoeld in artikel 8, eerste lid van deze nadere regels;

    • b.

      De subsidie op grond van deze nadere regels valt onder de Landbouw De-minimisverordening. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.2, lid 1, van de Verordening gaat de aanvraag daarom vergezeld van een ingevuld formulier, dat is opgenomen in de bij deze nadere regels gevoegde Bijlage 2.

  • 5.

    Indien de aanvraag wordt ingediend namens een actieve landbouwer, geschiedt de aanvraag met instemming van de actieve landbouwer en bevat de aanvraag om subsidie schriftelijke gegevens waaruit blijkt dat de penvoerder is aangewezen door de actieve landbouwer.

  • 6.

    Conform artikel 2.2, lid 2, van de Verordening hoeven bij de aanvraag niet de gegevens worden overgelegd als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder c, d en e, van de Verordening.

  • 7.

    Per actieve landbouwer wordt één aanvraag ingediend, waarbij de subsidie kan worden aangevraagd voor verschillende activiteiten.

Artikel 9. Weigeringsgronden

  • 1.

    Subsidie kan, onverminderd het bepaalde in artikel 3.4 van de Verordening, worden geweigerd indien:

    • a.

      de subsidieaanvrager voor de activiteit reeds subsidie ten laste van het Waterschap Limburg of een andere overheidsinstantie (Europese subsidie, Rijkssubsidie, provinciale of gemeentelijke subsidie) heeft ontvangen;

    • b.

      de activiteit voortvloeit uit een bestaande wettelijke verplichting;

    • c.

      het perceel/de percelen waarop de subsidiabele activiteiten plaatsvinden zich buiten het subsidiabele gebied bevinden;

    • d.

      werkzaamheden in het project niet zijn toegestaan op grond van wet- en regelgeving of beleid;

    • e.

      de aanvrager niet de feitelijk gebruiker is van het betreffende landbouwperceel zoals opgegeven bij de gecombineerde opgave;

    • f.

      de toewijzing niet in overeenstemming zou zijn met de voorwaarden van de Landbouw De-minimisverordening.

  • 2.

    Subsidie kan worden geweigerd indien de subsidieaanvraag is ingediend buiten de in artikel 8, lid 2 of 3 genoemde termijn.

Artikel 10. Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 4.2 van de verordening, is de subsidieontvanger verplicht om het dagelijks bestuur onverwijld schriftelijk mee te delen indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden uitgevoerd;

  • 2.

    De (aanvraag tot) vaststelling van de subsidie geschiedt conform hoofdstuk 5 van de Verordening en uiterlijk 15 december van het jaar waarin ook over de aanvraag tot subsidieverlening is beschikt.

  • 3.

    In aanvulling op hoofdstuk 5 van de Verordening levert de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling in:

    • a.

      documenten ter bewijs dat de activiteit als bedoeld in artikel 4 is uitgevoerd;

    • b.

      bij de activiteiten die betrekking hebben op een specifieke teelt of grondgebruik dient de subsidieontvanger een uitdraai vanuit mijn.rvo.nl in van de percelen over het betreffende teeltjaar.

  • 4.

    De subsidieontvanger bewaart de documenten als bedoeld in lid 3 voor een periode van 3 jaar, gedurende welke periode de documenten door het dagelijks bestuur kunnen worden opgevraagd.

  • 5.

    De subsidieontvanger is gehouden om binnen 3 jaar na subsidieverstrekking mee te werken aan één of meerdere controles door of in opdracht van het dagelijks bestuur, teneinde vast te stellen of de activiteit conform de voorwaarden daadwerkelijk is uitgevoerd, duurzaam wordt onderhouden of in stand gehouden is.

  • 6.

    Conform artikel 5.3, derde lid, van de Verordening, hoeft bij de aanvraag tot subsidievaststelling niet een financieel verslag te worden overgelegd als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, van de Verordening.

Artikel 11. Looptijd, subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    De looptijd van deze nadere regels bedraagt 11 maanden, te weten van 1 februari 2023 t/m 31december 2023.

  • 2.

    Het aanvraagtijdvak van deze nadere regels bedraagt 4 maanden, te weten van 1 februari t/m 31 mei 2023. Gedurende deze periode kunnen subsidieaanvragen worden ingediend.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur stelt het subsidieplafond voor deze periode vast op een bedrag van € 550.000,-.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur kan het subsidieplafond verlagen indien de nadien vast te stellen waterschapsbegroting dit verlangt. Dit kan gevolgen hebben voor reeds ingediende aanvragen. Deze zullen alsdan namelijk geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien en voor zover toewijzing zou leiden tot overschrijding van het (verlaagde) subsidieplafond.

  • 5.

    Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst. De criteria hiervoor zijn als volgt:

    • a.

      Verstrekking van subsidie vindt plaats op volgorde van ontvangst van complete aanvragen, totdat het voor de betrokken subsidie vastgestelde subsidieplafond is bereikt.

    • b.

      Als de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de wet de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aangevulde aanvraag is ontvangen.

    • c.

      Indien het vastgestelde subsidieplafond dreigt te worden overschreden of wordt overschreden als gevolg van het aantal aanvragen dat op dezelfde dag wordt ontvangen, worden de aanvragen die op die dag ontvangen zijn, door middel van loting gerangschikt.

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het dagelijks bestuur kan van deze nadere regels afwijken, indien toepassing in een individueel geval leidt tot onevenredige onbillijkheid.

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze nadere regels treden in werking met ingang van 1 februari 2023.

  • 2.

    De nadere regels ‘stimuleringsregeling water vasthouden landbouwpercelen Zuid-Limburg 2022’ wordt ingetrokken.

  • 3.

    Deze nadere regels vervallen op 31 december 2023.

  • 4.

    Deze nadere regels worden aangehaald als ‘Stimuleringsregeling water vasthouden landbouwpercelen Zuid-Limburg 2023’.

Aldus vastgesteld door het dagelijks bestuur in de vergadering van 17 januari 2023.

De wnd. secretaris-directeur,

ir. E.M. van der Kuil

De dijkgraaf,

drs. ing. P.F.C.W. van der Broeck

Bijlage 1  

 

Naar boven