Waterschapsblad van Waterschap Rijn en IJssel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Rijn en IJssel | Waterschapsblad 2023, 6696 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Rijn en IJssel | Waterschapsblad 2023, 6696 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Besluit tot vaststelling van de algemene regels, nadere regels en verplichtingen, behorende bij de keur Waterschap Rijn en IJssel 2023
Het college van dijkgraaf en heemraden;
gelet op artikel 2.1, 3.1, 3.6, 3.7, 3.8, 3.9 en artikel 3.14 van de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2023;
besluit tot vaststelling van de algemene regels, nadere regels en verplichtingen, bijlage bij de keur Waterschap Rijn en IJssel 2023.
In deze verordening gelden de begripsomschrijvingen zoals deze zijn vastgesteld in artikel 1.1 van de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2023.
Afdeling I: Verplichtingen en algemene regels afrasteringen (artikel 2.1 keur)
Artikel 1 Verplichting tot afrastering
De eigenaren van gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren en welke gelegen zijn langs oppervlaktewaterlichamen en primaire en regionale waterkeringen, met uitzondering van de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen, zijn verplicht een afrastering aan te brengen, die:
Artikel 2 Wijze van plaatsing van afrasteringen langs oppervlaktewaterlichamen
De afrasteringen dienen te worden geplaatst:
Artikel 3 Wijze van plaatsing van afrasteringen langs waterkeringen
De afrasteringen dienen te worden geplaatst:
De inhoud van deze afdeling is bedoeld vee te weren, zonder daarbij het onderhoud aan waterstaatswerken te bemoeilijken.
Voor onderhoudsstroken langs oppervlaktewaterlichamen dient de afrastering op 30 centimeter uit de insteek te worden geplaatst. Het waterschap kent beschermingszones tot 5 meter uit de insteek, bedoeld voor het doelmatig kunnen onderhouden van de oppervlaktewaterlichamen, waarbij de onderhoudsmachine achter de afrastering langs rijdt.
Afdeling II: Algemene regels en nadere regels handelingen in het watersysteem (artikel 3.1 van de keur)
1. Handelingen in bergingsgebieden
Artikel 1 Vrijstelling vergunningplicht
In bergingsgebieden met uitzondering van de daarbij behorende kaden en daarin gelegen waterstaatswerken bestaande uit oppervlaktewaterlichamen is alleen het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid, sub a en vijfde lid, sub a van toepassing voor zover het betreft werken, die het bergend vermogen van het bergingsgebied doen afnemen.
2. Het leggen en behouden van kabels en leidingen in of onder een oppervlaktewaterlichaam
Artikel 2a vrijstelling vergunningplicht
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 lid 1 sub a, c en d en lid 5 sub a en c van de Keur, voor het aanleggen of vervangen van een kabel of leiding voor zover deze:
voor kabels: niet wordt aangelegd binnen de kernzone en/of beschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade, tenzij de kade wordt gekruist;
voor leidingen: niet wordt aangelegd binnen de kernzone en/of beschermingszone en/of buitenbeschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade, tenzij de kade wordt gekruist
NB: het inblazen/ doorvoeren van een kabel of leiding in een bestaande mantelbuis is vrijgesteld van de vergunning- en meldingsplicht, indien het intrede- en uittredepunt buiten de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam ligt en voldaan wordt aan artikel 2, lid 2.
Degene die op grond van artikel 2a is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het aanleggen of vervangen van een kabel of leiding:
herstelt gedurende één jaar na gereedmelding van de werkzaamheden in overleg met het waterschap beschadigingen en verzakkingen aan het oppervlaktewaterlichaam, taluds, onderhoudsstroken en/of (kunst)werken, voor zover deze beschadigingen en verzakkingen het gevolg zijn van de uitgevoerde werkzaamheden;
Degene die op grond van artikel 2a is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het aanleggen of vervangen van een kabel of leiding:
Artikel 2d Overige bepalingen en overgangsrecht
Indien voor een bestaande kabel of leiding zoals bedoeld in artikel 2a, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een vergunning op grond van artikel 3.1 lid 1 sub a, c en d en lid 5 sub a en c van de Keur is verleend, dan blijft deze vergunning en de daaraan verbonden voorschriften onverkort van kracht;
3. Agrarische werkzaamheden in de kern- en beschermingszone van oppervlaktewaterlichamen
Artikel 3 Vrijstelling vergunningplicht
Het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid sub c en vijfde lid sub c van de keur is niet van toepassing op agrarische werkzaamheden op gronden waarvan de eigendom niet bij het waterschap berust, vanaf de insteek in de kernzone en in de beschermingszone van oppervlaktewaterlichamen, met dien verstande dat grondbewerking niet is toegestaan in de kernzone van kaden.
4. Handelingen in kern- en beschermingszone van waterkeringen
5. Handelingen in de buitenbeschermingszone 1 van waterkeringen
7. Het verwijderen van werken en beplanting nabij een oppervlaktewaterlichaam
Artikel 7 Vrijstelling vergunningplicht
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 lid 1 sub a, b en c en lid 5 sub a, b en c van de keur, voor het verwijderen van een of meerdere kunstwerken, (bouw)werken en/of beplanting en bomen, voor zover:
Degene die op grond van artikel 7 is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het verwijderen van een of meerdere kunstwerken, (bouw)werken en/of beplanting:
herstelt gedurende één jaar na de gereedmelding van de werkzaamheden in overleg met het waterschap beschadigingen en verzakkingen aan het oppervlaktewaterlichaam, taluds, onderhoudspaden en/of kunstwerken, voor zover deze beschadigingen en verzakkingen het gevolg zijn van de uitgevoerde werkzaamheden;
Degene die op grond van artikel 7 is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het verwijderen van een of meerdere kunstwerken, (bouw)werken en/of beplanting:
Artikel 7c Overige bepalingen en overgangsrecht
Indien voor het verwijderen van een of meerdere kunstwerken, (bouw)werken en/of beplanting, bedoeld in artikel 7, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een vergunning op grond van artikel 3.1 lid 1 sub a, b en c en/of lid 5 sub a, b en c van de keur is verleend, blijft deze vergunning en de daaraan verbonden voorschriften onverkort van kracht;
Indien voor het verwijderen van een of meerdere kunstwerken, (bouw)werken en/of beplanting, bedoeld in artikel 7, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een vergunning is aangevraagd en nog niet op die aanvraag is beschikt, wordt die aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in artikel 7b.
8. Recreatieve activiteiten in, op en nabij een oppervlaktewaterlichaam of waterkering
Artikel 8 Vrijstelling vergunningplicht
Er geldt een vrijstelling van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 lid 1 sub a en e en lid 5 sub a en d van de keur, voor het houden van een recreatieve activiteit in de kern- en beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam en/of de zoneringen waterkering, voor zover:
Degene die op grond van artikel 8 is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het houden van een recreatieve activiteit:
Voorschriften voor recreatieve activiteiten in of nabij een oppervlaktewaterlichaam
Voorschriften voor recreatieve activiteiten in of nabij een waterkering
Degene die op grond van artikel 8 is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het houden van een recreatieve activiteit in de kern- of beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam of in de zoneringen van een waterkering:
Artikel 9 Vrijstelling vergunningplicht
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 lid 1 sub a, c en d en lid 5 sub a en c van de Keur, voor het aanleggen of vervangen van een brug over een oppervlaktewaterlichaam voor zover:
Degene die op grond van artikel 9 is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het aanleggen of vervangen van een brug:
herstelt gedurende één jaar na de gereedmelding van de werkzaamheden in overleg met het waterschap beschadigingen en verzakkingen aan het oppervlaktewaterlichaam, taluds, onderhoudsstroken en/of (kunst)werken, voor zover deze beschadigingen en verzakkingen het gevolg zijn van de uitgevoerde werkzaamheden;
Degene die op grond van artikel 9 is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het aanleggen of vervangen van een brug:
Artikel 9c Overige bepalingen en overgangsrecht
Indien voor een bestaande brug zoals bedoeld in artikel 9, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een vergunning op grond van artikel 3.1 lid 1 sub a, c en d en lid 5 sub a en c van de Keur is verleend, dan blijft deze vergunning en de daaraan verbonden voorschriften onverkort van kracht;
Artikel 10 Vrijstelling vergunningplicht
Er geldt een vrijstelling van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 lid 1 sub a en c en lid 5 sub a en c van de Keur, voor het aanleggen, wijzigen en behouden van een uitstroomvoorziening in een oppervlaktewaterlichaam, voor zover:
Degene die op grond van artikel 10 is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het aanleggen, wijzigen en behouden van een uitstroomvoorziening in een oppervlaktewaterlichaam:
herstelt gedurende één jaar na de gereedmelding van de werkzaamheden in overleg met het waterschap beschadigingen en verzakkingen aan het oppervlaktewaterlichaam, taluds, onderhoudsstroken en/of (kunst)werken, voor zover deze beschadigingen en verzakkingen het gevolg zijn van de uitgevoerde werkzaamheden;
Degene die op grond van artikel 10 is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het aanleggen van een uitstroomvoorziening in een oppervlaktewaterlichaam:
11. Werken, beplantingen, bomen en werkzaamheden in de kernzone (KZ), beschermingszone (BZ) en het profiel van vrije ruimte (PVVR) van de waterkering
LET OP: Deze algemene regel is bedoeld voor tuininrichtingen voor particulier gebruik, niet voor commerciële of publieke werken.
Artikel 11a Vrijstelling vergunningplicht
Er geldt een vrijstelling van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 lid 1 sub a, b en c en lid 5 sub a, b en c van de keur voor groene en/of verholen waterkeringen en aan binnendijkse zijde van de waterkering:
Voor het aanbrengen en verwijderen van tuininrichtingen op minimaal 5 meter uit de binnenteen van de waterkering, waarbij grondroering plaatsvindt tot maximaal een halve meter beneden maaiveld. Mits minimaal 5 meter uit de binnenteen van de waterkering obstakelvrij wordt gehouden, geen holle ruimten ontstaan en de ontgraving direct opgevuld wordt met grond tot minimaal het peil van het omliggende maaiveld en met eenzelfde draagkracht en samenstelling als de omliggende grond;
Voor het aanbrengen en verwijderen van erfafscheidingen op minimaal 5 meter uit de binnenteen van de waterkering en tot maximaal een meter beneden maaiveld. Mits geen holle ruimten ontstaan en de ontgraving direct opgevuld wordt met grond of massieve betonfundering tot minimaal het peil van het omliggende maaiveld en met eenzelfde draagkracht en samenstelling als de omliggende grond;
Voor het aanleggen en verwijderen van kabels ten behoeve van de tuininrichting op minimaal 5 meter uit de binnenteen van de waterkering, tot een halve meter beneden het maaiveld. Mits de ontgraving direct opgevuld wordt met grond tot minimaal het peil van het omliggende maaiveld en met eenzelfde draagkracht en samenstelling als de omliggende grond;
Voor het aanleggen en verwijderen van leidingen met een maximale diameter van 25 mm en een maximale druk van 3 bar ten behoeve van de tuininrichting op minimaal 20 meter uit de binnenteen van de waterkering, tot een halve meter beneden het maaiveld. Mits de ontgraving direct opgevuld wordt met grond tot minimaal het peil van het omliggende maaiveld en met eenzelfde draagkracht en samenstelling als de omliggende grond;
Voor het uitvoeren van werkzaamheden waarbij grondroering plaatsvindt, tot maximaal een halve meter beneden maaiveld en minimaal 1 meter uit de binnenteen van de waterkering. Mits de grond na grondroering dezelfde draagkracht heeft als voorheen en er geen permanente verlaging van het maaiveld plaatsvindt.
Artikel 11b Vrijstelling vergunningplicht
Er geldt een vrijstelling van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 lid 9 sub a en b van de keur voor groene en/ of verholen waterkeringen en aan binnendijkse zijde van de waterkering:
Voor het aanbrengen en verwijderen van tuininrichtingen op minimaal 5 meter uit de binnenteen van de waterkering, waarbij grondroering plaatsvindt tot maximaal een halve meter beneden maaiveld. Mits minimaal 5 meter uit de binnenteen van de waterkering obstakelvrij wordt gehouden, geen holle ruimten ontstaan en de ontgraving direct opgevuld wordt met grond tot minimaal het peil van het omliggende maaiveld en met eenzelfde draagkracht en samenstelling als de omliggende grond;
Voor het aanbrengen en verwijderen van erfafscheidingen op minimaal 5 meter uit de teen van de waterkering en tot maximaal een meter beneden maaiveld. Mits geen holle ruimten ontstaan en de ontgraving direct opgevuld wordt met grond of massieve betonfundering tot minimaal het peil van het omliggende maaiveld en met eenzelfde draagkracht en samenstelling als de omliggende grond;
Voor het aanleggen en verwijderen van kabels ten behoeve van de tuininrichting op minimaal 5 meter uit de binnenteen van de waterkering, tot een halve meter beneden het maaiveld. Mits de ontgraving direct opgevuld wordt met grond tot minimaal het peil van het omliggende maaiveld en met eenzelfde draagkracht en samenstelling als de omliggende grond;
Voor het aanleggen en verwijderen van leidingen met een maximale diameter van 25 mm en een maximale druk van 3 bar ten behoeve van de tuininrichting op minimaal 20 meter uit de binnenteen van de waterkering, tot een halve meter beneden het maaiveld. Mits de ontgraving direct opgevuld wordt met grond tot minimaal het peil van het omliggende maaiveld en met eenzelfde draagkracht en samenstelling als de omliggende grond;
Degene die op grond van artikel 11 a en b is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het aanbrengen en verwijderen van tuininrichtingen, erfafscheidingen, kabels en leidingen en bomen in de kernzone, beschermingszone en/of het profiel van vrije ruimte van de waterkering en het uitvoeren van werkzaamheden in de kernzone en/of beschermingszone van de waterkering is tevens vrijgesteld van de meldplicht van artikel 3.8 van de Keur en artikel 1 afdeling V van de algemene regels behorende bij de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2023.
Artikel 11e Overige bepalingen en overgangsrecht
Indien voor de werkzaamheden/ werken, zoals bedoeld in artikel 11 a en b, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een vergunning op grond van artikel 3.1 lid 1 sub a, b, c, lid 5 sub a, b, c, lid 9 sub a en b van de keur is verleend, blijft deze vergunning en de daaraan verbonden voorschriften onverkort van kracht;
12. Werken, beplantingen, bomen en werkzaamheden in de kernzone (KZ) en beschermingszone (BZ) van de kade
Artikel 12a vrijstelling vergunningplicht
Er geldt een vrijstelling van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 lid 1 sub a, b en c van de Keur in de kernzone van de kade voor:
Artikel 12c Vrijstelling vergunningplicht
Er geldt een vrijstelling van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 lid 5 sub a, b en c van de keur in de beschermingszone van een kade voor:
Degene die op grond van artikel 12 a en c is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het aanbrengen van werken, beplantingen, bomen en het uitvoeren van werkzaamheden in de kernzone en beschermingszone van de kade is tevens vrijgesteld van de meldplicht van artikel 3.8 van de Keur en artikel 1 afdeling V van de algemene regels behorende bij de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2023.
Artikel 12g Overige bepalingen en overgangsrecht
Indien voor de werkzaamheden/ werken, zoals bedoeld in artikel 12 a en b, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een vergunning op grond van artikel 3.1 lid 1 sub a, b, c, lid 5 sub a, b, c van de Keur is verleend, blijft deze vergunning en de daaraan verbonden voorschriften onverkort van kracht;
13. Werken en werkzaamheden in en aan bestaande permanente bebouwing in de kernzone (KZ), beschermingszone (BZ) en het profiel van vrije ruimte (PVVR) van de waterkering
Artikel 13a Vrijstelling vergunningplicht
Er geldt een vrijstelling van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 lid 1 sub c van de keur:
Werken en werkzaamheden in de beschermingszone van een waterkering
Artikel 13b Vrijstelling vergunningplicht
Er geldt een vrijstelling van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 lid 5 sub a en c van de keur:
Artikel 13d Vrijstelling vergunningplicht
Er geldt een vrijstelling van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 lid 9 sub a van de keur:
Degene die op grond van artikel 13 a, b en d is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het aanbrengen van werken in de beschermingszone en/of het profiel van vrije ruimte van de waterkering en/of het uitvoeren van werkzaamheden in de kernzone en/of beschermingszone van de waterkering is tevens vrijgesteld van de meldplicht van artikel 3.8 van de Keur en artikel 1 afdeling V van de algemene regels behorende bij de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2023.
Artikel 13h Overige bepalingen en overgangsrecht
Indien voor de werken en/of werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 13 a, b en c, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een vergunning op grond van artikel 3.1 lid 1 sub c, lid 5 sub a en c, lid 9 sub a van de keur is verleend, blijft deze vergunning en de daaraan verbonden voorschriften onverkort van kracht;
Op grond van artikel 3.1 lid 1 sub a, b en c en lid 5 sub a, b en c van de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2023 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en/of beschermingszone van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken aan te brengen of te verwijderen, werkzaamheden te verrichten of opgaande (hout)beplantingen aan te brengen of te hebben, dan wel aanwezige (hout)beplanting te beschadigen of te verwijderen. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden, moet rekening worden gehouden met de bepalingen uit de Wet natuurbescherming en overige wet- en regelgeving.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Artikel 1 Vrijstelling vergunningplicht
De vrijstelling houdt in dat in bergingsgebieden en de beschermingszone daarvan het aanbrengen van werken aan de vergunningplicht is onderworpen, voor zover deze het bergend vermogen doen afnemen. Dit betekent onder andere dat het leggen van kabels en leidingen in de grond aldaar niet vergunningplichtig is. Aan de te verlenen vergunning kan voor wel vergunningplichtige werken o.a. als voorschrift worden verbonden dat het werk in omvang wordt beperkt dan wel op een bepaalde hoogte wordt aangebracht. De vrijstelling geldt niet voor in de bergingsgebieden gelegen oppervlaktewaterlichamen en de kaden rondom bergingsgebieden.
Artikel 2 Vrijstelling vergunningplicht
Op grond van artikel 3.1 lid 1 sub a, c en d en lid 5 sub a en c van de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2023, is het verboden zonder vergunning gebruik te maken van de kernzone en/of beschermingszone van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken aan te brengen, werkzaamheden te verrichten, of stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben op andere dan de daarvoor bestemde plaatsen.
Op grond van artikel 3.14 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regel. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Deze algemene regel is van toepassing op het aanleggen en vervangen van kabels, leidingen en mantelbuizen langs, onder of over oppervlaktewaterlichamen en bij een kruising met een kade. Hieronder vallen tevens bergingsgebieden. Voor kabels en leidingen die vallen onder artikel 2 van deze algemene regel, gelden de criteria in artikel 2a. In deze algemene regel wordt tevens gesproken over mantelbuizen. Deze zijn te beschouwen als drukloze leidingen en vallen daarmee ook onder de werkingssfeer van deze algemene regel.
Het aanleggen of vervangen van een kabel of leiding die niet onder artikel 2 valt, is vergunningplichtig.
Het leggen of vervangen van kabels en leidingen langs, over en onder oppervlaktewaterlichamen, kades, bergingsgebieden en hun beschermingszones komt veel voor en betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
De aanleg van kabels en leidingen kan leiden tot verstoring van de afvoer van oppervlaktewaterlichamen en aantasting van voorzieningen en waarden in en om de oppervlaktewaterlichamen, zoals beschoeiingen, taluds, bomen en struiken. Daarom geldt deze algemene regel niet wanneer de kabel of leiding het oppervlaktewaterlichaam kruist door middel van een open ontgraving. In dat geval geldt de vergunningplicht. Tenzij een duiker aan de bovenzijde wordt gekruist.
Kabels en leidingen met een buitendiameter groter dan 0,30 meter vallen niet onder deze algemene regel. Hiervoor geldt de vergunningplicht.
Deze algemene regel geldt niet indien de kabel wordt aangelegd binnen de kern-, en of beschermingszone van een kering of kade (tenzij de kade wordt gekruist) en bij leidingen indien de leiding wordt aangelegd binnen de kern-, beschermings- en/of buitenbeschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade (tenzij de kade wordt gekruist). Kabels en leidingen in of nabij een waterkering moeten in verband met risico’s voor de veiligheid van de waterkering zoveel mogelijk worden voorkomen. In deze gevallen geldt altijd de vergunningplicht.
Het is onder de algemene regel niet toegestaan een kabel of leiding aan te leggen waarbij een damwand, een bestaande duiker of inspectieput wordt doorboord. Deze waterstaatswerken mogen niet worden aangetast.
Het leggen of vervangen van kabels en leidingen in, parallel aan een oppervlaktewaterlichaam met een natuurfunctie (HEN/SED/natte EVZ), zoals aangegeven in het Waterbeheerplan Waterschap Rijn en IJssel valt vanwege mogelijke verstoring van de ecologie niet onder deze algemene regel. Bij deze wateren moet ruimte blijven bestaan voor toekomstige ontwikkelingen, zoals de aanleg van een plas- drasoever of (her)meandering. Deze ontwikkelingen kunnen belemmerd worden door de aanwezigheid van een ondergrondse kabel of leiding. Voor deze oppervlaktewaterlichamen geldt dan ook de vergunningplicht.
Om te voorkomen dat het waterschap of derden schade kunnen toebrengen aan een kabel of leiding, bijvoorbeeld tijdens het uitvoeren van onderhoud aan een oppervlaktewaterlichaam, moeten kabels en leidingen die in de lengterichting langs een oppervlaktewaterlichaam worden gelegd, met minimaal 0,7 meter gronddekking worden aangelegd. De afstand tot de insteek van het oppervlaktewaterlichaam moet minimaal 1 meter bedragen. Tenslotte moet bij het leggen van een kabel of leiding over een bestaande duiker een minimale gronddekking van 0,5 meter worden gehanteerd.
Om zettingsverschillen te voorkomen moet het aanvullen en verdichten van de sleuf gelijktijdig en gelijkmatig worden uitgevoerd met zoveel mogelijk dezelfde dichtheid als de omringende niet geroerde grond.
Het inblazen of doorvoeren van een kabel of leiding in een bestaande mantelbuis is vrijgesteld van de meldplicht indien het intrede- en uittredepunt buiten de zoneringen van het oppervlaktewaterlichaam liggen. Er zijn bij deze werkzaamheden geen risico`s te verwachten voor het watersysteem, want de werkzaamheden worden buiten het oppervlaktewaterlichaam uitgevoerd.
Het verwijderen van bestaande kabels en leidingen is vergunningplichtig. Onder voorwaarden kan volstaan worden met een melding op grond van de algemene regel Verwijderen van werken en beplanting nabij een oppervlaktewaterlichaam. Ook indien op aanzegging van het waterschap een kabel of leiding verwijderd moet worden, moet eerst toestemming verkregen worden in de vorm van een vergunning of bevestiging melding, voordat met de werkzaamheden kan worden gestart.
Op het aanleggen of vervangen van een kabel of leiding kunnen naast het gestelde in deze algemene regel ook bepalingen gelden vanuit andere wet- en regelgeving.
Indien de aan te leggen kabel of leiding onder artikel 2 van deze algemene regel valt, is hieraan een aantal voorschriften verbonden.
De meldingsplichtige is verplicht om verzakkingen te herstellen, die zijn ontstaan binnen een jaar na de gereedmelding van de werkzaamheden. Deze verplichting geldt één jaar, zodat het waterschap kan beoordelen of het werk onder alle seizoenen onveranderd blijft.
Markeringsbordjes die de ligging van de kabel of leiding aanduiden, zijn niet zonder meer toegestaan in de kern- en/of beschermingszone van het oppervlaktewaterlichaam omdat deze door onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam beschadigd kunnen worden. Hiervoor moet een vergunning worden aangevraagd.
Wanneer de aangelegde kabel of leiding in de toekomst een obstakel vormt voor het door het waterschap uit te voeren beheer en/of onderhoud of anderszins de zorg voor het watersysteem belemmert, moet de meldingsplichtige de kabel of leiding op eigen kosten verwijderen. Deze bepaling ligt in lijn met het gestelde in artikel 6.22 van de Waterwet.
Als de kabel of leiding zijn functie heeft verloren, moet de meldingsplichtige deze (laten) verwijderen. Hiervoor gelden de bepalingen uit de algemene regel Het verwijderen van werken en beplanting nabij een oppervlaktewaterlichaam.
Het is van belang dat de werkzaamheden in en nabij het oppervlaktewaterlichaam op de juiste wijze worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de werkzaamheden. Daarom is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Het is aan te raden om mogelijke belanghebbenden, voorafgaand aan de werkzaamheden, daarvan in kennis te stellen.
Artikel 3 Vrijstelling vergunningplicht
Dit artikel garandeert dat onderhoudsstroken, die geen eigendom zijn van het waterschap beschikbaar blijven voor normaal agrarische werkzaamheden. Voor zover het gaat om kaden in de kernzone mag daarin geen grondbewerking (ploegen en spitten) plaatsvinden, omdat daardoor de kaden te veel worden beschadigd.
Artikel 4 Vrijstelling vergunningplicht
Het eerste lid komt hierop neer dat in de zone langs waterkeringen agrarische werkzaamheden gewoon kunnen plaatsvinden. Met het oog op de stabiliteit van de waterkering mag in de zone van één meter uit de teen van de waterkering echter geen grondbewerking plaatsvinden (ploegen en spitten), dit met het oog op de instandhouding van de grasmat. Het tweede lid betekent dat de verboden in de kernzone van de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen beperkt worden tot het aanbrengen van werken, het verrichten van werkzaamheden en het beschadigen van de dijkbekleding. Het derde lid komt er op neer dat het in de beschermingszone van de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen verboden is werken aan te brengen en andere dan agrarische werkzaamheden te verrichten (met uitzondering van grondbewerking in de zone van één meter uit de teen van de waterkering). Het vierde lid beperkt de verboden in de kernzone van zomerkaden tot het aanbrengen van werken, het aanbrengen van opgaande houtbeplantingen, het verrichten van werkzaamheden en het beschadigen van de bekleding van de kaden.
Artikel 5 Vrijstelling vergunningplicht
Dit artikel regelt dat het verbod op grond van artikel 3.1, zevende lid, sub b om in de buitenbeschermingszone 1 werken met een overdruk te plaatsen en te hebben, alleen geldig is als de schade die bij een beschadiging van het werk met overdruk optreedt (de krater, die volgens de berekeningen kan ontstaan) tot in de beschermingszone reikt. De beschermingszone bestaat uit een horizontaal deel en een deel dat schuin wegloopt in de ondergrond (bij waterkering uit grond op basis van de 1:5 lijn en bij constructies op basis van de 1:1 lijn).
Artikel 6 Vrijstelling vergunningplicht
In artikel 3.1, tweede lid, sub c is het verboden in oppervlaktewaterlichamen te varen met voer- of vaartuigen, die door mechanische middelen worden aangedreven. Dit verbod geldt niet voor het gedeelte van de Oude IJssel dat door de provincie Gelderland als vaarweg is aangewezen, het daarop volgende gedeelte van de Oude IJssel tot aan de stuw in Ulft en voor kleinere boten in het traject van de Oude IJssel vanaf de Stuw Ulft tot aan de Duitse grens en in de Aastrang tot aan de Duitse grens.
Artikel 7 Vrijstelling vergunningplicht
Op grond van artikel 3.1 lid 1 sub a, b en c en lid 5 sub a, b en c van de keur Waterschap Rijn en IJssel 2023 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en/of beschermingszone van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken aan te brengen of te verwijderen, werkzaamheden te verrichten of opgaande (hout)beplantingen aan te brengen of te hebben, dan wel aanwezige (hout)beplanting te beschadigen of te verwijderen.
Op grond van artikel 3.14 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regel. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Deze algemene regel is van toepassing op het verwijderen van kunstwerken, (bouw)werken of beplanting in de kern- en/of beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam of kade. Deze algemene regel geldt niet voor het verwijderen van kunstwerken, (bouw)werken of beplanting in de kernzone en/of beschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering of zomerkade. De risico’s op schade aan waterkeringen zijn te groot om te reguleren middels algemene regels. Daarom geldt voor het verwijderen van werken nabij een waterkering de vergunningplicht.
Daarnaast geldt deze algemene regel alleen indien de verwijdering plaatsvindt door of namens de onderhoudsplichtige, zoals vastgelegd in de legger/ het beheerregister van het waterschap, of door de (kadastraal) eigenaar. Dit laatste geldt indien het werk, object of beplanting niet is opgenomen in de legger.
Het verwijderen van deze werken heeft in het algemeen een positief effect op de waterhuishouding en het doelmatige onderhoud door of vanwege het waterschap. Het aantal obstakels zal als gevolg van de verwijdering afnemen waardoor de doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam verbetert. Het belang van het waterschap bij het verwijderen van een of meerdere kunstwerken, (bouw)werken en/of beplanting is er in gelegen dat het oppervlaktewaterlichaam na het verwijderen in goede staat wordt hersteld en dat de doorstroming gewaarborgd blijft. De risico's bij het verwijderen van een (kunst)werk, object en/of beplanting zijn dusdanig gering dat kan worden volstaan met een algemene regel.
Om mogelijke negatieve invloeden op de waterhuishouding te voorkomen vallen peilregulerende kunstwerken (bijvoorbeeld (knijp)stuwen, vaste overlaten of overige knijpconstructies) of kunstwerken die onderdeel uitmaken van een onderhoudsroute (veelal dammen met duikers of bruggen) niet onder deze algemene regel. Hiervoor geldt altijd de vergunningplicht.
Indien de werkzaamheden onder artikel 7 van deze algemene regel vallen, is hieraan een aantal voorschriften verbonden. De meldingsplichtige is bijvoorbeeld verplicht om verzakkingen van de taluds te herstellen, die zijn ontstaan tijdens de werkzaamheden of binnen één jaar na de gereedmelding van de werkzaamheden. Het waterschap kan op deze manier beoordelen of het werk onder alle seizoenen onveranderd blijft.
De meldingsplichtige is ook verantwoordelijk voor eventuele vervolghandelingen als gevolg van het verwijderen van een werk. Daarbij kan worden gedacht aan kabels en leidingen die bloot komen te liggen door het verwijderen van een dam met duiker. Deze kabels en leidingen moeten in dat geval in de bodem worden gebracht met voldoende gronddekking en de juiste afwerking.
Om zettingen te voorkomen moet het aanvullen en verdichten van de grond gelijkmatig worden uitgevoerd waarbij de aan te brengen grond zoveel mogelijk dezelfde dichtheid heeft als de omringende niet geroerde grond.
Op het verwijderen van werken en/of beplanting kunnen naast het gestelde in deze algemene regel ook bepalingen gelden vanuit andere wet- en regelgeving.
Het is van belang dat de werkzaamheden in en nabij het oppervlaktewaterlichaam op de juiste wijze worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de werkzaamheden. Daarom is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Het is aan te raden om mogelijke belanghebbenden, voorafgaand aan de werkzaamheden, in kennis te stellen van de voorgenomen werkzaamheden.
Artikel 8 Vrijstelling vergunningplicht
Op grond van artikel 3.1 lid 1 sub a en e, lid 5 sub a van de keur Waterschap Rijn en IJssel 2023, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van de kern- en beschermingszone van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder recreatieve activiteiten te houden op andere dan de daarvoor aangewezen plaatsen.
Op grond van artikel 3.14 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regel. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Deze algemene regel is van toepassing op recreatieve activiteiten in de kern- en beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam en/of zoneringen van een waterkering. Het houden van recreatieve activiteiten is vanuit waterhuishoudkundig perspectief of vanuit veiligheidsoogpunt een relatief eenvoudige en veel voorkomende activiteit. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Deze algemene regel geldt voor alle waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen binnen het beheergebied van Waterschap Rijn en IJssel behalve het deel van de Oude IJssel van Doesburg tot aan de stuw Ulft. Voor activiteiten op dit deel van Oude IJssel geldt vanwege beroepsvaart een vergunningplicht.
Recreatieve activiteiten op en/of nabij waterkeringen die zich beperken tot de verharde onderhoudsstroken en wegen op de waterkering zijn toegestaan. Bepaalde dijkvakken zijn niet voor toegang opengesteld, dit is met verbodsborden aangegeven. Deze verbodsborden moeten worden nageleefd.
Recreatieve activiteiten in een oppervlaktewaterlichaam met een natuurfunctie (HEN/SED/natte EVZ), zoals aangegeven in het Waterbeheerplan Waterschap Rijn en IJssel vallen vanwege mogelijke verstoring van de ecologie niet onder deze algemene regel. Hiervoor geldt de vergunningplicht.
Het varen met motorisch aangedreven voer- of vaartuigen is niet toegestaan vanwege eventuele beschadigingen aan de taluds van het oppervlaktewaterlichaam.
Het houden van beroepsmatige hondentrainingen is eveneens uitgesloten van deze algemene regel vanwege de kans op schade en verstoring van de ecologie.
Daarnaast geldt dat de onderhoudsstroken langs waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen niet als parkeerplaats mogen worden gebruikt.
Op het houden van een recreatieve activiteit kunnen naast het gestelde in deze algemene regel ook bepalingen gelden vanuit andere wet- en regelgeving.
Indien de recreatieve activiteiten voldoen aan de criteria van deze algemene regel, is hieraan een aantal voorschriften verbonden.
In het algemeen geldt dat schade aan de waterkering of het oppervlaktewaterlichaam als gevolg van de voorbereiding of uitvoering van de recreatieve activiteit, moet worden voorkomen.
Degene die de activiteiten organiseert, zorgt voor het opruimen en afvoeren van afval en alle gebruikte materialen. Dit moet direct na afloop van de activiteit gebeuren.
Het aanbrengen of ingraven van (tijdelijke) werken en/of objecten in of nabij een oppervlaktewaterlichaam (in de waterbodem, de taluds of de onderhoudsstroken) is toegestaan, mits de gegraven gaten worden hersteld na de activiteit.
De doorstroming van een oppervlaktewaterlichaam moet tijdens de activiteit gewaarborgd blijven. Het aanbrengen van objecten of werken die de doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam kunnen belemmeren, is niet toegestaan.
De dijkbekleding (erosiebestendige grasmat of steenbekleding) van een waterkering mag niet worden beschadigd. Het aanbrengen of ingraven van (tijdelijke) werken en/of objecten in of nabij een waterkering is daarom niet toegestaan. Het aanbrengen van objecten aan aanwezige palen is wel toegestaan.
Er mogen geen objecten in de waterkering of (de waterbodem van) het oppervlaktewaterlichaam worden aangebracht. Het voldoen aan de bepalingen in deze algemene regel sluit niet uit dat bij gebruik van eigendommen of percelen van derden mogelijk privaatrechtelijke toestemming van de eigenaren nodig is.
Recreatieve activiteiten die plaatsvinden nabij een stuw of overlaat zijn gevaarlijk. Deelnemers en publiek moeten daarom minimaal 50 meter afstand houden van een stuw. Aanwezige ballenlijnen in het oppervlaktewaterlichaam mogen niet worden gepasseerd.
Het houden van een georganiseerde fiets- of mountainbiketocht op onverharde wegen bij een waterkering is niet toegestaan vanwege mogelijke schade aan de dijkbekleding. Het rijden of wandelen met rij- of lastdieren buiten verharde wegen bij waterkeringen is eveneens niet toegestaan. Paardrijden, slipjachten en crosswedstrijden bij waterkeringen blijven vergunningplichtig omdat deze activiteiten over het algemeen een negatief effect hebben op de grasmat van de waterkering.
Degene die de activiteit organiseert is zelf verantwoordelijk om vooraf te bekijken of het oppervlaktewaterlichaam of waterkering toegankelijk is voor de geplande recreatieve activiteit op dat moment. Het waterschap voert (onderhouds-)werkzaamheden uit aan waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen. Daarom kan niet worden gegarandeerd dat de gewenste locatie op dat moment (goed) toegankelijk is.
het oppervlaktewaterlichaam of waterkering kan op het moment van de geplande activiteit ook gebruikt worden voor een andere recreatieve activiteit waarvoor een melding is gedaan bij het waterschap. Degene die een melding indient bij het waterschap voor het houden van een recreatieve activiteit is zelf verantwoordelijk dat beide recreatieve activiteiten zonder hinder gelijktijdig kunnen worden uitgevoerd.
Naast deze algemene regel geldt op grond van artikel 3.13 van de keur Waterschap Rijn en IJssel 2023 ook de algemene zorgplichtbepaling. Er mag geen schade optreden aan het waterstaatswerk als gevolg van de activiteit. Wanneer wel schade ontstaat dan is de melder verantwoordelijk om de schade te herstellen.
Op het houden van recreatieve activiteiten kunnen naast het gestelde in deze algemene regel ook bepalingen gelden vanuit andere wet- en regelgeving.
Het is van belang dat de activiteiten in en nabij het oppervlaktewaterlichaam of waterkering op de juiste wijze worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de activiteiten. Daarom is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.
Artikel 9 Vrijstelling vergunningplicht
Op grond van artikel 3.1 lid 1 sub a, c en d en lid 5 sub a en c van de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2023, is het verboden zonder vergunning gebruik te maken van de kernzone en/of beschermingszone van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken aan te brengen, werkzaamheden te verrichten, of stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben op andere dan de daarvoor bestemde plaatsen.
Op grond van artikel 3.14 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regel. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Deze algemene regel is van toepassing op het aanleggen of vervangen van een brug over een oppervlaktewaterlichaam. Het aanleggen of vervangen van een brug die niet onder artikel 9 valt, is een vergunningplichtige activiteit.
Het aanleggen of vervangen van een brug met een maximale breedte van 4 meter over een oppervlaktewaterlichaam, betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Het aanleggen van een brug in een oppervlaktewaterlichaam waar het onderhoud varend wordt uitgevoerd valt niet onder deze algemene regel maar is vergunningplichtig. De reden hiervoor is dat het bepalen van de doorvaarthoogte maatwerk is.
Indien voor de aanleg van een brug een oppervlaktewaterlichaam geheel of gedeeltelijk moet worden afgedamd, is er sprake van een vergunningplichtige handeling. Dit houdt verband met de waarborging van de doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam.
Het leggerprofiel moet in stand worden gehouden. Dit betekent dat er geen pijlers in het oppervlaktewaterlichaam of taluds geplaatst mogen worden. Om te voorkomen dat de brug(constructie) een obstakel vormt in de waterafvoer moet de onderzijde van de brugconstructie worden aangelegd op minimaal maaiveldniveau.
Op het aanleggen of vervangen van een brug kunnen naast het gestelde in deze algemene regel ook bepalingen gelden vanuit andere wet- en regelgeving.
Indien de aan te leggen of te vervangen brug onder artikel 9 van deze algemene regel valt, is hieraan een aantal voorschriften verbonden.
Om de doorgang van onderhoudsmachines zeker te stellen moeten onderhoudsstroken langs het oppervlaktewaterlichaam volledig vrij blijven van obstakels zoals uitstekende brugdelen, bijvoorbeeld leuningen. Daarnaast moeten de onderhoudsstroken vloeiend aansluiten op het brugdekniveau.
Omdat de maaikorven van de onderhoudsmachines niet reiken tot onder de brug moet taludverdediging worden aangebracht onder de brug. Deze taludverdediging moet doorlopen tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam en 2 meter uitsteken aan weerszijden van de brug.
De meldingsplichtige is verplicht om verzakkingen en schade aan het oppervlaktewaterlichaam en taluds, die zijn ontstaan na de gereedmelding van de werkzaamheden, te herstellen. Deze verplichting geldt voor een periode van één jaar, zodat het waterschap kan beoordelen of het werk onder alle seizoenen onveranderd blijft.
Wanneer de aangelegde brug in de toekomst een obstakel vormt voor het door het waterschap uit te voeren beheer en/of onderhoud of anderszins de zorg voor het watersysteem belemmert, moet de meldingsplichtige deze op eigen kosten verwijderen. Deze bepaling ligt in lijn met artikel 6.22 van de Waterwet.
Als de brug zijn functie heeft verloren, moet de meldingsplichtige deze (laten) verwijderen.
Het is van belang dat de werkzaamheden in en nabij een oppervlaktewaterlichaam op de juiste wijze worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de werkzaamheden. Daarom is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Het is aan te raden om mogelijke belanghebbenden, voorafgaand aan de werkzaamheden, daarvan in kennis te stellen.
Artikel 10 Vrijstelling vergunningplicht
Op grond van artikel 3.1 lid 1 sub a en c en lid 5 sub a en c van de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2023, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van de kernzone en/of beschermingszone van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken aan te brengen, werkzaamheden te verrichten, of stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben op andere dan de daarvoor bestemde plaatsen.
Op grond van artikel 3.14 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Het aanleggen van een uitstroomvoorziening betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudige en veel voorkomende activiteit in een oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.
Deze algemene regel is van toepassing op het aanleggen, wijzigen en behouden van een uitstroomvoorziening in de kern- en/of beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Deze algemene regel geldt niet voor uitstroomvoorzieningen in de kernzone en/of beschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade. De risico’s op schade aan waterkeringen zijn te groot om te reguleren middels algemene regels. Daarom geldt voor het aanleggen, wijzigen en behouden van een uitstroomvoorziening nabij een waterkering de vergunningplicht.
Een uitstroomvoorziening die wordt aangelegd volgens deze algemene regel, vormt niet of nauwelijks een belemmering voor het uit te voeren onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam. Dit houdt verband met de schuine afwerking van de uitstroombuis in het talud. Een uitstroomvoorziening met een uitstroombak valt om die reden niet onder deze algemene regel maar is vergunningplichtig. Met name de schuine afwerking van de uitstroombuis in het talud zorgt ervoor dat het onderhoud geen hinder ondervindt.
De uitstroomvoorziening moet een minimale gronddek van 50 cm krijgen in het onderhoudspad. Dit om te voorkomen dat schade ontstaat aan de uitstroomvoorziening door bijvoorbeeld het uitvoeren van onderhoud door het waterschap of door het uitvoeren van werkzaamheden door derden. De gronddek wijkt af van de minimale gronddek bij kabels en leidingen, omdat het om een klein traject gaat in het onderhoudspad. Het onderhoudspad zal doorgaans gekruist worden, waardoor de kans op schade kleiner is. Daarnaast zijn de belangen en de impact van beschadingingen aan een uitstroomvoorziening, kleiner. Dit in tegenstelling bij kabels en leidingen, waarbij lange trajecten parallel aan het oppervlaktewaterlichaam gelegd worden en een grote groep belanghebbenden getroffen wordt bij beschadigingen.
Deze algemene regel is van toepassing op alle uitstroomvoorzieningen, ongeacht de toepassing. Met uitzondering van het aansluiten van een leggerwatergang of een niet-leggerwatergang (kavelsloot, bermsloot etc.) op een leggerwatergang. Voor deze toepassing worden over het algemeen duikers gebruikt.
Het grootste potentiële risico van uitstroomvoorzieningen is uitspoeling van het talud. Daarom zijn in deze algemene regel de voorschriften 5, 6 en 7 opgenomen die borgen dat het risico van uitspoeling van het talud tot een minimum beperkt blijft.
Voor het aanleggen van een uitstroomvoorziening in een natuurvriendelijke oever of verflauwd talud, flauwer dan 1:3, of in een oppervlaktewaterlichaam met de functie HEN, SED of natte EVZ moet een natuurlijke inpassing in het landschap worden gerealiseerd. Dit gebeurt onder meer door de materiaalkeuze en de afwerking van het talud zoals omschreven in voorschriften 5 en 7.
Deze algemene regel voorziet niet in de kwantitatieve aspecten van de lozing. Voor de kwantitatieve lozing gelden de regels uit de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2023. Dit betekent dat er, afhankelijk van de hoeveelheid te lozen water, een melding moet worden ingediend of vergunning moet worden aangevraagd bij het waterschap. De kwaliteit van het te lozen water is evenmin geregeld in deze algemene regel. Hiervoor kunnen de regels uit het Activiteitenbesluit of Besluit lozen buiten inrichtingen gelden, of er worden maatwerkvoorschriften opgelegd.
Op het aanleggen, wijzigen en behouden van een uitstroomvoorziening kunnen naast het gestelde in deze algemene regel ook bepalingen gelden vanuit andere wet- en regelgeving.
Indien de activiteiten vallen onder de criteria van deze algemene regel, is hieraan een aantal voorschriften verbonden.
Het leggerprofiel moet in stand worden gehouden. Daarnaast mag de uitstroomvoorziening geen obstakel vormen voor het door of namens het waterschap uit te voeren onderhoud. Daarom is het belangrijk dat de uitmonding van de buis schuin wordt afgewerkt, zodat deze aansluit op de helling van het talud. Concreet betekent dit dat de buis in dezelfde hellingshoek moet worden afgezaagd en niet mag uitsteken uit de taludlijn. De uitstroomvoorziening (buis) moet haaks, dwars op de as van het oppervlaktewaterlichaam, op het oppervlaktewaterlichaam worden aangelegd. Dit heeft tot doel de uitstroomvoorziening zo kort mogelijk te houden.
Wanneer de aangelegde uitstroomvoorziening in de toekomst een obstakel vormt voor het door het waterschap uit te voeren beheer en/of onderhoud of anderszins de zorg voor het watersysteem belemmert, moet de meldingsplichtige de uitstroomvoorziening op eigen kosten verwijderen. Deze bepaling ligt in lijn met het gestelde in artikel 6.22 van de Waterwet.
Als de uitstroomvoorziening zijn functie heeft verloren, moet de meldingsplichtige deze (laten) verwijderen. Onder voorwaarden kan worden volstaan met een melding op basis van de algemene regel Het verwijderen van werken en beplanting nabij een oppervlaktewaterlichaam.
Het is van belang dat de werkzaamheden in en nabij een oppervlaktewaterlichaam op de juiste wijze worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de werkzaamheden. Daarom is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Het is aan te raden om mogelijke belanghebbenden, voorafgaand aan de werkzaamheden, daarvan in kennis te stellen.
Artikel 11 Vrijstelling vergunningplicht
Waterkeringen hebben de functie het achterland te beschermen tegen overstroming en vervullen daarmee vaak een regionale of zelfs bovenregionale rol. Het is daarom van groot belang dat waterkeringen hun waterkerende functie behouden.
Het waterschap heeft de taak de waterkerende functie van waterkeringen en de waterveiligheid van het gehele beheergebied te waarborgen.
Het algemene uitgangspunt bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor (bouw)werken, beplanting of activiteiten in, op of nabij waterkeringen is dat het waterkerend vermogen en de functie van de waterkeringen gewaarborgd blijven. Het waterschap stelt daarom eisen aan de aangevraagde activiteiten, beplanting of (bouw)werken. Deze eisen hangen samen met de invloed van de aangevraagde (bouw)werken, beplanting of activiteiten op de functie, de constructie en het doelmatige beheer en onderhoud aan de waterkeringen en de uitbreidbaarheid van waterkeringen. De eisen vloeien voort uit de geldende veiligheidsnormen voor de waterkeringen.
Bij primaire en regionale waterkeringen komt de kernzone overeen met de waterkering zelf en de naast liggende onderhoudsstroken. Bij zomerkades is de kernzone de dijk, gemeten van binnen- tot buitenteen.
De beschermingszones van een waterkering sluiten direct aan op de kernzone. Daarnaast geven de beschermingszones het invloedgebied (ook ondergronds, op basis van de 1:5-lijn) aan van bepaalde activiteiten op de veiligheid van de waterkering.
Buitenbeschermingszone 1 waterkering
Waterschap Rijn en IJssel onderscheidt tevens buitenbeschermingszones. Deze sluiten direct aan op de beschermingszones. Voor de buitenbeschermingszones geldt een beperkt aantal verboden.
Buitenbeschermingszone 2 waterkering
De buitenbeschermingszone 2 sluit direct aan op de buitenbeschermingszone 1. Dit is een zone waarin het plaatsen van een windturbine vergunningplichtig is.
Profiel van vrije ruimte waterkering
Het profiel van vrije ruimte is de ruimte langs en boven primaire en regionale waterkeringen die nodig is voor toekomstige verbeteringen aan de waterkering. Deze vrij te houden ruimte (ook ondergronds, op basis van een aanvullende denkbeeldige lijn met een helling van 1:5 (dijken en verholen dijken) of een helling van 1:1 (waterkerende constructie / langsconstructies)) is noodzakelijk om de waterkerende functie van een waterkering, ook in de toekomst, te kunnen waarborgen.
Toekomstige dijkversterkingen zijn niet uit te sluiten. Het is vanuit dat oogpunt niet wenselijk om (bouw)werken, leidingen of andere, moeilijk te verwijderen, kapitaalintensieve werken te moeten verwijderen om een dijkversterking uit te voeren. Daarom is het van belang (bouw)werken zoveel mogelijk zodanig te situeren dat een dijkaanpassing mogelijk blijft zonder sloop of verplaatsing. In deze zone geldt daarom een verbod voor het oprichten van permanente (bouw)werken.
figuur 1.1 schematische weergave van de zoneringen en het profiel van vrije ruimte bij dijken en verholen dijken
figuur 1.2 schematische weergave van de zoneringen en het profiel van vrije ruimte bij (langs)constructies
Voor primaire waterkeringen is op 1 januari 2017 de nieuwe normering van kracht geworden. De nieuwe normering is in de actualisatie van de legger waterkeringen in 2021 verwerkt. In veel gevallen leidt dit tot een verruiming van de beschermingszone (zonering die direct grenst aan de waterkering) en het profiel van vrije ruimte (reservering voor toekomstige dijkversterkingen).
De verruiming van de zoneringen brengt grote beperkingen met zich mee voor reguliere tuin- en onderhoudswerkzaamheden zoals het aanbrengen van beplanting, schoffelen en overige vergelijkbare kleine, tijdelijke graafwerkzaamheden. Deze beperkingen gaan verder dan nodig om onze dijken te beschermen. Om die reden worden in deze algemene regel tuinwerkzaamheden en verschillende werkzaamheden die daarmee samenhangen, onder voorwaarden, uitgezonderd van de vergunningplicht.
Deze algemene regel is van toepassing op groene waterkeringen. Deze waterkeringen hebben duidelijke taluds en een kruin en zijn erosiebestendig afgewerkt met een grasmat of steenbekleding. De algemene regel is niet van toepassing op langsconstructies (denk aan damwanden, kistdammen, keermuren, kwelschermen en schuiven) en een samengestelde waterkering (groene dijk met een langsconstructie).
Deze algemene regel is van toepassing op verholen waterkeringen. Een verholen waterkering bestaat in tegenstelling tot een groene waterkering uit een aaneengesloten grondlichaam omringd door andere grond en is daarmee niet separaat in het veld aanwijsbaar. Een verholen waterkering ontleent als grondlichaam zijn robuustheid aan de grootte van het gehele grondlichaam in combinatie met de gekozen kerende hoogte.
De landzijde van een waterkering, die door de waterkering wordt beschermd tegen invloeden van de grote rivieren.
Permanente verlaging maaiveld:
Een permanente verlaging van het maaiveld is niet toegestaan. Tijdelijke afgravingen ten behoeve van het aanleggen van werken en het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van deze algemene regel zijn toegestaan. Deze afgravingen dienen echter van zo kort mogelijke duur te zijn en mogen niet langer plaatsvinden dan verwacht voor het uitvoeren van dat specifieke werk. De afgraving moet worden opgevuld tot de hoogte van het omliggende maaiveld en met grond die dezelfde draagkracht en samenstelling heeft als de omliggende grond.
Heesters, struiken en lage beplanting, uitgezonderd gras dat deel uitmaakt van de erosiebestendige bekleding.
Beplanting met opgaande stam(men) van hout.
De onderrand (knikpunt) van het dijklichaam aan de binnendijkse zijde van de dijk (de overgang van dijk naar maaiveld).
Het gedeelte van het terrein dat wordt ingericht als particuliere tuin. Het gaat daarbij om het aanbrengen van beplanting en semi-permanente (bouw)werken, zoals terrassen, verlichting en borderranden. Denk hierbij ook aan plaatselijke ophogingen in de tuin. Het gaat hier uitdrukkelijk niet om het aanleggen van kabels en leidingen, het aanplanten van bomen of om het plaatsen van erfafscheidingen. Deze werken zijn onder een ander lid in de algemene regel opgenomen.
De erfafscheiding is een semi-permanent (bouw)werk waarmee de grens tussen twee erven wordt aangegeven. Denk aan een schutting of een raster.
Permanente en semi-permanente (bouw)werken
Zowel permanente als semi-permanente (bouw)werken op en nabij de waterkering kunnen de stabiliteit van de waterkering nadelig beïnvloeden. Het waterschap maakt onderscheid in de beoordeling omdat semi-permanente (bouw)werken doorgaans relatief eenvoudig te verwijderen zijn.
Permanente (bouw)werken zijn duurzaam met de grond verenigd en hebben doorgaans een fundering. Deze werken zijn niet zonder vergunning toegestaan. Denk hierbij aan huizen, garages, schuren, en grotere tuinhuizen, met een vorstvrije fundering.
Semi-permanente bouwwerken betreffen werken die eenvoudig en zonder veel kosten te verwijderen zijn. Denk hierbij aan het plaatsen van kleine tuinhuisjes en overkappingen (al dan niet geplaatst op tegels en/of betonbanden), erfafscheidingen, bestratingen, tuinverlichting, borderranden en meubilair.
Naast de gestelde voorwaarden in deze algemene regel is een ieder gehouden aan zijn/haar zorgplicht. Een ieder is verantwoordelijk voor een veilige en gezonde leefomgeving. Dit betekent dat bij het uitvoeren van werkzaamheden, naast de gestelde voorwaarden, door de initiatiefnemer beoordeeld moet worden of de werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden. Denk hierbij aan het wachten met het uitvoeren van graafwerkzaamheden bij hoog water. Bij hoog water vormen graafwerkzaamheden een risico voor de stabiliteit van de waterkering en daarmee voor de waterveiligheid.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Verhoogde waterstand: Bij een opgeleid oppervlaktewaterlichaam is er sprake van een verhoogde waterstand bij een peilverhoging van 20 cm of meer t.o.v. het gemiddelde waterpeil;
Bij oppervlaktewaterlichamen waar de kade direct grenst aan het oppervlaktewaterlichaam, is de waterstand verhoogd als deze hoger is dan het maaiveld achter de kade. Bij overige oppervlaktewaterlichamen is de waterstand verhoogd, wanneer de waterstand gelijk of hoger is dan de insteek van het oppervlaktewaterlichaam.
Het uitvoeren van reguliere tuinwerkzaamheden in een bestaande tuin wordt in deze algemene regel vrijgesteld van de vergunningplicht. Het betreft reguliere tuinwerkzaamheden boven maaiveld en met een maximale ontgraving van 30 cm. Zoals, het uitvoeren van snoeiwerkzaamheden en onkruid wieden.
Ontgravingen moeten direct aangevuld worden met grond dat voldoet aan het Besluit bodemkwaliteit. Dit betekent dat de grond die ontgraven is, teruggebracht wordt of dat grond dat aangevoerd wordt voldoet aan de Achtergrondwaarde (dus grond is die in het gebied reeds voorkomt).
Het uitvoeren van agrarische werkzaamheden in de beschermingszone wordt in deze algemene regel vrijgesteld van vergunningsplicht. Het gaat hier onder andere om gebruik van agrarisch materieel en het ploegen van gronden. In de kernzone is dit wel vergunning plichtig in verband met het op (de langere) termijn verlagen van maaiveld en het risico op aantasting van de stabiliteit van de kade.
Permanente en semi-permanente (bouw)werken
Zowel permanente als semi-permanente (bouw)werken op en nabij de kade kunnen de stabiliteit van de kade nadelig beïnvloeden. Het waterschap maakt onderscheid in de beoordeling omdat semi-permanente (bouw)werken doorgaans relatief eenvoudig te verwijderen zijn.
Permanente (bouw)werken zijn duurzaam met de grond verenigd en hebben doorgaans een fundering. Deze werken zijn niet zonder vergunning toegestaan. Denk hierbij aan huizen, garages, schuren, en grotere tuinhuizen, met een vorstvrije fundering.
Semi-permanente bouwwerken betreffen werken die eenvoudig en zonder veel kosten te verwijderen zijn. Denk hierbij aan het plaatsen van kleine tuinhuisjes en overkappingen (al dan niet geplaatst op tegels en/of betonbanden), erfafscheidingen, bestratingen, tuinverlichting, borderranden en meubilair.
De erfafscheiding is een semi-permanent (bouw)werk waarmee de grens tussen twee erven wordt aangegeven. Denk aan een schutting of een raster.
Naast de gestelde voorwaarden in deze algemene regel is eenieder gehouden aan zijn/haar zorgplicht. Eenieder is verantwoordelijk voor een veilige en gezonde leefomgeving. Dit betekent dat bij het uitvoeren van werkzaamheden, naast de gestelde voorwaarden, door de initiatiefnemer beoordeeld moet worden of de werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden. Denk hierbij aan het wachten met het uitvoeren van graafwerkzaamheden bij hoog water. Bij hoog water vormen graafwerkzaamheden een risico voor de stabiliteit van de kade en daarmee voor de waterveiligheid.
Bij het aanbrengen van bomen en beplanting moet rekening worden gehouden met de stabiliteit van de taluds van het oppervlaktewaterlichaam en kade. Bomen kunnen omwaaien en het talud beschadigen. Daarnaast kunnen de wortels van bomen en struiken oeververdedigingen en kunstwerken beschadigen. Dit laatste geldt ook voor achterblijvende boomstobben en wortels na het kappen van bomen.
De aanwezigheid van bomen en beplanting kan invloed hebben op de bereikbaarheid van het oppervlaktewaterlichaam voor onderhoudsmaterieel en daarmee belemmerend werken op beheer, onderhoud en inspectie, dat het waterschap uitvoert. Opgaande beplanting in de taluds bemoeilijkt het maaionderhoud van het natte profiel en de taluds. Opgaande beplanting op of afhangende takken over de onderhoudsstrook belemmeren de doorgang van onderhoudsmachines.
Zie tevens de toelichting bij artikel 11.
Dijken, waterkerende constructies / langsconstructies , verholen dijken
Deze algemene regel is van toepassing op alle waterkeringen, zowel dijken, waterkerende constructies / langsconstructies, verholen dijken en combinaties daarvan. De meest voorkomende verschijningsvorm van waterkeringen is de dijk. Dit is een met gras en/of steenbekleding bekleed grondlichaam met een bepaalde kerende hoogte. Dijken zijn doorgaans voorzien van taluds. Waterkeringen kunnen ook als waterkerende constructie / langsconstructie zijn uitgevoerd. Dit is een constructie die in combinatie met een grondlichaam (dijk) of in plaats van een grondlichaam, water keert. Voorbeelden zijn damwanden, kistdammen, keermuren, kwelschermen en schuiven. Een verholen waterkering bestaat in tegenstelling tot een dijk uit een aaneengesloten grondlichaam omringd door andere grond en is daarmee niet separaat aanwijsbaar. Een verholen dijk ontleent als grondlichaam zijn robuustheid aan de grootte van het gehele grondlichaam in combinatie met de gekozen kerende hoogte.
Algemene regel voor werkzaamheden en werken in en aan bestaande bebouwing
Voor primaire waterkeringen is op 1 januari 2017 de nieuwe normering van kracht geworden. De nieuwe normering is in de actualisatie van de legger waterkeringen in 2021 verwerkt. In veel gevallen leidt dit tot een verruiming van de beschermingszone (zonering die direct grenst aan de waterkering) en het profiel van vrije ruimte (reservering voor toekomstige dijkversterkingen).
De verruiming van de zoneringen brengt grote beperkingen met zich mee voor reguliere werkzaamheden en aanpassingen in en aan bestaande bebouwing, zoals het uitvoeren van schilderwerk, het vervangen van kozijnen, het plaatsen van dakkapellen, nokverhogingen, balkons, en technische installaties zoals zonnepanelen, warmtepompen en airco-units aan de binnen- en buitenzijde van de bebouwing. Deze beperkingen gaan verder dan nodig om onze dijken te beschermen. Om die reden worden in deze algemene regel werkzaamheden en werken die daarmee samenhangen, onder voorwaarden, uitgezonderd van de vergunningplicht. Hiermee wordt onnodige regeldruk op de omgeving tot een minimum beperkt.
Werken in de beschermingszone in relatie tot de kernzone
In deze algemene regel zijn bovengrondse uitbreidingen in de beschermingszone die aan de bestaande bebouwing worden aangebracht vrijgesteld van vergunningplicht. Voorbeelden hiervan zijn het aanbrengen van een dakkapel, of een balkon. Een dergelijke uitbreiding in de beschermingszone heeft geen effect op de waterkering en het beheer van de waterkering. In de kernzone van de waterkering zijn uitbreidingen niet zonder meer mogelijk, omdat het kan leiden tot het niet meer bereikbaar zijn van de waterkering voor inspectie en onderhoud. In het geval dat bebouwing in de beschermingszone staat, maar een uitbreiding (zoals een balkon) in of boven het vlak van de kernzone is voorzien, is deze algemene regel dus niet van toepassing. Er geldt in dit geval een reguliere vergunningplicht waarbij zal worden getoetst wat de (on)mogelijkheden zijn.
Particulieren, bedrijven en overheden
De algemene regel is bedoeld voor alle mogelijke eigenaren en gebruikers van gebouwen waar sprake is van werken of werkzaamheden.
Bestaande permanente bebouwing
Deze algemene regel is van toepassing op bestaande permanente bebouwing. Met bestaande bebouwing worden permanente (bouw)werken bedoeld die bij het in werking treden van deze algemene regel al aanwezig waren.
Permanente en semi-permanente (bouw)werken
Zowel permanente als semi-permanente (bouw)werken op en nabij de waterkering kunnen de stabiliteit van de waterkering nadelig beïnvloeden. Het waterschap maakt onderscheid in de beoordeling omdat semi-permanente (bouw)werken doorgaans relatief eenvoudig te verwijderen zijn.
Permanente (bouw)werken zijn duurzaam met de grond verenigd, hebben doorgaans een fundering en zijn doorgaans robuust gebouwd. Deze werken zijn niet zonder vergunning toegestaan. Denk hierbij aan huizen, garages, schuren, en grotere tuinhuizen, met een vorstvrije fundering.
Semi-permanente (bouw)werken betreffen werken die eenvoudig en zonder veel kosten te verwijderen zijn, maar zijn doorgaans minder robuust gebouwd. Denk hierbij aan het plaatsen van kleine tuinhuisjes en overkappingen (al dan niet geplaatst op tegels en/of betonbanden), erfafscheidingen, bestratingen, tuinverlichting, borderranden en meubilair.
Deze algemene regel is alleen van toepassing op permanente (bouw)werken, omdat werkzaamheden en nieuwe werken in of aan dergelijke gebouwen veelal niet van invloed zijn op de waterkering. Voor werkzaamheden en werken aan semi-permante (bouw)werken wordt verwezen naar de algemene regel voor tuinwerkzaamheden waterkeringen.
Leidingen in en aan bestaande bebouwing
Normaliter is het aanleggen en hebben van leidingen in de buitenbeschermingszone verboden, omdat bij bezwijken een negatief effect op de waterkering kan ontstaan, zoals het ontstaan van een erosiekrater in de grond. Echter, veel voorkomende leidingen in en aan bebouwing hebben gezien de locatie van de leidingen bij bezwijken geen mogelijk negatief effect op de waterkering. Daarom wordt bij vergunningverlening voor een bouwwerk (zoals een woning) doorgaans geaccepteerd dat er leidingen worden aangebracht naar en in de woning. Dit is nu eenmaal onlosmakelijk met elkaar verbonden. Doorgaans wordt aan leidingwerk binnen bebouwing geen eisen gesteld, maar wel aan leidingwerk naar de woning toe, zoals het tracé en materiaaleisen. Bij industriële gebouwen kan het zijn dat wel eisen aan zwaardere leidingen binnen de bebouwing nodig zijn. Voor deze algemene regel is een zo ruim mogelijke vrijstelling voor leidingen gehanteerd, die in vrijwel alle gevallen van toepassing zal zijn, en zonder verzwarende eisen te stellen. Hierbij is voor de maatvoering aangesloten bij de huidige beleidsregels voor leidingen die in de buitenbeschermingszone in de grond worden aangelegd. Bij leidingen tot en met 3 bar en/of 110 mm doorsnede volstaat regulier standaard materiaal. Bij grotere en/of zwaardere leidingen worden verzwarende eisen gesteld aan bijvoorbeeld materiaalsoort en wanddikte. Voor de eenduidigheid wordt in deze algemene regel dezelfde maatvoering gehanteerd. Voor leidingen in particuliere situaties zal deze algemene regel zeker dekkend zijn zonder het stellen van verzwarende eisen. Voor industriële leidingen zal de algemene regel veelal ook van toepassing zijn, enkel bij zwaardere leidingen is de eis dat wordt voldaan aan de geldende NEN normen voor betreffende industrie. Daarin is geregeld hoe het leidingsysteem veilig is, maar ook welke voorzieningen nodig zijn als een leiding bezwijkt. Leidingen worden dan doorgaans automatisch drukloos, en bezwijken van een leiding zal dan niet leiden tot een langere duur van erosie of uitspoeling van de waterkering. Het voldoen aan een NEN norm is vanuit de waterkering geen extra verzwarende eis voor betreffende industrie.
Explosie gevaarlijke inrichtingen
Explosie gevaarlijke inrichtingen kunnen bij bezwijken, ook binnen een pand, leiden tot aantasting van de waterkering. Daarom zijn dergelijke werken binnen de buitenbeschermingszone van de waterkering verboden en uitgesloten van deze algemene regel. Bij explosie gevaarlijke inrichtingen moet worden gedacht aan tanks met ontvlambrandbare vloeistoffen of gassen.
Naast de gestelde voorwaarden in deze algemene regel is eenieder gehouden aan zijn/haar zorgplicht. Eenieder is verantwoordelijk voor een veilige en gezonde leefomgeving. Dit betekent dat bij het uitvoeren van werkzaamheden, naast de gestelde voorwaarden, door de initiatiefnemer beoordeeld moet worden of de werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden. Denk hierbij aan het wachten met het uitvoeren van graafwerkzaamheden bij hoog water. Bij hoog water vormen graafwerkzaamheden een risico voor de stabiliteit van de waterkering en daarmee voor de waterveiligheid.
Afdeling III: Algemene regels, nadere regels en verplichtingen voor grondwateronttrekkingen
3. Onttrekken van grondwater ten behoeve van grondwatersanering
4. Onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening, bevloeiing en veedrenking
5. Onttrekken van grondwater ten behoeve van industriële toepassing
6. Onttrekken van grondwater ten behoeve van een noodvoorziening
7. Onttrekken van grondwater zoals bedoeld in artikel 3.7 van de Keur
Artikel 7 Instellen meet- en registratieplicht
De meldplichtige op grond van artikel 3.7 van de keur dient de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.
In een aantal artikelen in deze paragraaf wordt betekenis toegekend aan de pompcapaciteit van het onttrekkingsmiddel. Onder pompcapaciteit wordt verstaan het door de fabrikant opgegeven maximum wateropbrengend vermogen van de (gezamenlijke) pomp(en) in m³ per uur.
Artikel 1 Vrijstelling vergunningplicht / Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
Zie voor de definitie van bronbemaling artikel 1.1, sub c van de keur.
Artikel 2 Vrijstelling vergunningplicht / Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
Bij proeven moet o.a. gedacht worden aan onttrekkingen met het oog op inzicht naar mogelijkheden en gevolgen van een onttrekking met het oog op een definitieve vergunningsaanvraag.
Artikel 3 Vrijstelling vergunningplicht / Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
Grondwatersanering betreft het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreiniging van het grondwater (Zie ook de toelichting op artikel 3.6 van de keur).
Artikel 4 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
Beregening/bevloeiing betreft de seizoensafhankelijke irrigatiemethode voor gewassen in de volle grond en in een onbedekt veld.
Artikel 5 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
Het betreft hier met name onttrekkingen van grondwater dat in fabrieksprocessen wordt gebruikt of voor de bereiding van voedingsmiddelen.
Artikel 6 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht. Nadere regels
Van een noodvoorziening is sprake als een bestaande of nieuw werk (inrichting) onverwijld ingezet wordt ter voorkoming of beperking van calamiteiten.
Afdeling IV: Algemene regels, nadere regels en verplichtingen voor drainage
Artikel 1 vrijstelling vergunningplicht
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.10 van de Keur, voor het aanleggen, vervangen en wijzigen van drainagevoorzieningen voor zover:
Degene die op grond van artikel 1 en 1a is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het aanleggen, vervangen en wijzigen van een drainagesysteem:
herstelt gedurende één jaar na de gereedmelding van de werkzaamheden in overleg met het waterschap beschadigingen en verzakkingen aan het oppervlaktewaterlichaam, taluds, onderhoudsstroken en/of (kunst)werken, voor zover deze beschadigingen en verzakkingen het gevolg zijn van de uitgevoerde werkzaamheden.
Degene die op grond van artikel 1 en 1a is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het aanleggen, vervangen en wijzigen van drainagevoorzieningen van een perceel:
Artikel 1 Vrijstelling vergunningplicht
Op grond van artikel 3.10 van de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2023, is het verboden om drainagevoorzieningen aan te leggen (of te wijzigen) met het oog op ontwatering van gronden, tenzij er sprake is van gemeentelijke watertaken zoals bedoeld in artikelen 3.5 en 3.6 van de Waterwet.
Op grond van artikel 3.14 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Deze algemene regel is van toepassing op het aanleggen, wijzigen en vervangen van drainagevoorzieningen. Indien de aan te leggen drainagevoorzieningen voldoen aan de criteria zoals vermeld in artikel 1 en 1a van deze algemene regel, gelden de voorschriften in artikel 1c. Voor het aanleggen, wijzigen en vervangen van drainagevoorzieningen die niet onder artikel 1 en artikel 1a vallen, geldt de vergunningplicht.
Drainage van percelen die zich niet bevinden in de in artikel 1 en 1a genoemde gebieden waarbij een drainagediepte van ten hoogste 0,80 meter onder maaiveld wordt toegepast, brengt relatief geringe effecten met zich mee voor de omgeving van het te draineren perceel. Bij buisdrainage is de binnenzijde van de onderkant van de drain maatgevend voor de diepte. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Het aanbrengen, wijzigen of vervangen van een drainagesysteem heeft tot doel een ongewenste overmaat aan grondwater af te voeren en het grondwaterpeil op een zodanig peil te brengen dat het perceel in natte perioden goed bruikbaar voor de toegekende functie blijft. Zo kan drainage worden aangelegd om tijdelijke plassen op een perceel te bestrijden.
Om de grondwatersituatie goed te reguleren kan een drainagesysteem bestaan uit buisdrainagesystemen, sloten of greppels, al of niet voorzien van een peilregulerend werk. Bij peilgestuurde drainage monden de drainagevoorzieningen uit in een verzameldrain; deze mondt uit in een verzamelput die voorzien is van een instelbaar werk. Hiermee wordt de ontwateringsdiepte actief gestuurd. Dit kan voor sloten worden bereikt met een stuw.
Afhankelijk van de diepte van een drainagesysteem en de verlaging van het grondwaterpeil kunnen negatieve effecten optreden op de omliggende percelen. Negatieve effecten kunnen bestaan uit gewasschade op andere percelen of aantasting van de flora in hydrologisch gevoelige natuurgebieden. Daarnaast kunnen negatieve effecten optreden in de oppervlaktewaterlichamen waarin de drainage uitmondt. Zo kunnen piekafvoeren erosie of wateroverlast elders tot gevolg hebben en kan drainage leiden tot versnelde droogval.
Drainage van percelen die liggen in gebieden die zijn aangeduid met (beschermingszone) natte landnatuur, (beïnvloedingszone) Natura 2000, tijdelijke beschermingszone of in stroomgebieden van HEN- en SED-wateren, kan significante negatieve effecten met zich meebrengen. Per geval zal daarom toetsing van deze effecten moeten plaatsvinden. Het aanleggen, wijzigen en vervangen van drainagesystemen binnen de hierboven genoemde gebieden is daarom vergunningplichtig.
In tegenstelling tot conventionele drainage kan met peilgestuurde drainage de ontwatering van een perceel worden gereguleerd. Dit betekent dat het grondwater langer kan worden vastgehouden. Dit houdt in dat er een geringere beregeningsbehoefte bestaat en de kans op droogteschade afneemt. Peilgestuurde drainage valt eveneens onder het toepassingsgebied van deze algemene regel. Hierbij is het laagst instelbare peil maatgevend.
Het vervangen van reeds vergunde drainage is vergunningvrij zolang de nieuwe drainage op dezelfde manier wordt aangelegd als de bestaande drainage. Dit geldt ook in de zoneringen genoemd in artikel 1, maar hier geldt wel als voorwaarde dat de maximale ontwateringsdiepte 80 cm is. Wij sluiten hierbij aan bij het stand still step forward principe dat ook door de provincies wordt gehanteerd. Het vervangen van drainage is akkoord, maar er vindt een verbetering plaats voor de natuur als in de beschermingszones voor de drainage de maximale ontwateringsdiepte wordt begrensd op 80 cm.
De kwalitatieve aspecten van het lozen van drainagewater zijn geregeld in het Besluit lozen buiten inrichtingen en het Activiteitenbesluit.
Op het aanleggen, vervangen of wijzigen van drainagevoorzieningen kunnen naast het gestelde in deze algemene regel ook bepalingen gelden vanuit andere wet- en regelgeving.
Indien de aan te leggen of te vervangen drainage onder artikel 1 en artikel 1a van deze algemene regel valt, is hieraan een aantal voorschriften verbonden.
De bepalingen rond de toe te passen uitstroomvoorzieningen voor het lozen van drainagewater en de taludafwerking staan vermeld in de algemene regel Uitstroomvoorzieningen. Hiervoor hoeft geen aparte melding te worden ingediend.
Het waterschap wil beoordelen of de aangelegde werken onder alle seizoenen onveranderd blijven. Daarom is de meldingsplichtige verplicht om gedurende één jaar na de gereedmelding verzakkingen en schade aan het oppervlaktewaterlichaam en taluds, die zijn ontstaan door de werkzaamheden, te herstellen.
Het is van belang dat de werkzaamheden in en nabij een oppervlaktewaterlichaam op de juiste wijze worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de werkzaamheden. Daarom is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Het is aan te raden om mogelijke belanghebbenden voorafgaand aan de werkzaamheden, daarvan in kennis te stellen.
Afdeling V: Nadere regels met betrekking tot de meldplicht
Artikel 3.8 van de keur van waterschap Rijn en IJssel bepaalt:
Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de meldplicht ingevolge artikel 3.4, 3.7 en 3.15, tweede lid.
Dit artikel is aangepast aan het Waterbesluit en de Waterregeling.
Noodvoorzieningen zijn uiteraard van de meldplicht vooraf uitgezonderd vanwege de onvoorzienbaarheid daarvan.
Afdeling VI: Nadere regels met betrekking tot de wijze van meten, registreren en het doen van opgave
De meldplichtigen krachtens artikel 3.4, 3.7 en 3.14 van de keur, die door het bestuur verplicht zijn gesteld om waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en opgave te doen, zijn verplicht:
Dit artikel is aangepast aan het Waterbesluit en geldt alleen voor zover in de keur of algemene regels een meet- en registratieplicht is opgelegd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2023-6696.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.