Waterschapsblad van Waterschap Rijn en IJssel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Rijn en IJssel | Waterschapsblad 2023, 6695 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Rijn en IJssel | Waterschapsblad 2023, 6695 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Keur Waterschap Rijn en IJssel 2023
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;
kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone 1 en 2: de zone die als zodanig in de legger is aangegeven, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn. Bij de waterkering loopt de beschermingszone ook ondergronds, op basis van de 1:5-lijn;
profiel van vrije ruimte: het profiel van vrije ruimte is de ruimte langs en boven primaire en regionale waterkeringen die nodig is voor toekomstige verbeteringen aan de waterkering en als zodanig in de legger is aangegeven. Deze vrij te houden ruimte (ook ondergronds, bij waterkering uit grond op basis van de 1:5 lijn en bij constructies op basis van de 1:1 lijn) is noodzakelijk om de waterkerende functie van een waterkering, ook in de toekomst, te kunnen waarborgen;
uiterwaarde: gebied behorende bij het regionale watersysteem ter bescherming van samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna, welke als zodanig in de legger is aangegeven;
waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, kade, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk en bijbehorende beschermingszone, welke als zodanig in de legger is aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet, dan wel dat, als de vaststelling van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, in de in artikel 5.3 bedoelde besluiten is aangegeven;
Hoofdstuk 2. Beheer van Waterstaatswerken
De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door het bestrijden van schadelijk wild, het herstellen van geringe beschadigingen en het in stand houden van de grasmat, andere bekleding en constructies, dienstig aan de waterkering.
Artikel 2.5 Buitengewoon onderhoud
De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.
Artikel 2.6 Kunstwerken en werken
De onderhoudsplichtigen van kunstwerken en / of werken die in, op, aan of boven de kernzone van waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie
Artikel 2.7 Beheer- en onderhoudsplan
Het onderhoud als bedoeld in de artikelen 2.4, 2.5 en 2.6 moet worden uitgevoerd conform het door of krachtens het bestuur vastgestelde beheer- en/of onderhoudsplan. Indien er geen beheer- en/of onderhoudsplan is vastgesteld, zijn onderhoudsplichtigen verplicht de door of namens het bestuur gegeven aanwijzingen op te volgen.
Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen
Artikel 2.9 Buitengewoon onderhoud
De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.
Artikel 2.10 Kunstwerken en werken
De onderhoudsplichtigen van kunstwerken en/of werken die in, op, aan of boven oppervlaktewaterlichamen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) dienstig zijn aan de waterhuishoudkundige functies, die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend, zijn verplicht deze werken te onderhouden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.
Hoofdstuk 3. Handelingen in het watersysteem
Artikel 3.1 Watervergunning kernzone, beschermingszone, buiten-beschermingszones en profiel van vrije ruimte van waterstaatswerken
Kernzone oppervlaktewaterlichaam, kade, kunstwerk en waterkering
Kernzone oppervlaktewaterlichaam en kunstwerk
Kernzone bergingsgebied of uiterwaarde
Beschermingszone oppervlaktewaterlichaam, kade en waterkering
Beschermingszone oppervlaktewaterlichaam
Buitenbeschermingszone 1 waterkering
Buitenbeschermingszone 2 waterkering
Profiel van vrije ruimte van een waterkering
het is verboden zonder vergunning van het bestuur in, op, onder of boven de kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone 1 en buitenbeschermingszone 2 van een waterkering in de periode van 15 oktober tot 15 maart werkzaamheden als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3 van deze keur uit te voeren, met uitzondering van:
Artikel 3.2 Algeheel verbod bij calamiteiten
In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur zo nodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:
Artikel 3.4 Meldplicht lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam
Voor zover er geen vergunningplicht geldt ingevolge artikel 3.3 doet degene, die water loost in een oppervlaktewaterlichaam, daarvan melding aan het bestuur, indien de hoeveelheid te verplaatsen water meer dan 1 m³ per uur bedraagt.
Artikel 3.5 Watervergunning onttrekken van water aan een oppervlakte-waterlichaam
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur meer dan 1 m³ per uur water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 3.6 Watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren van water
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid bestaat wel een vergunningplicht ten aanzien van de in dat lid aangeduide onttrekkingen, ongeacht de te onttrekken hoeveelheid grondwater, die plaatsvinden op een diepte van meer dan 50 meter beneden het maaiveld in het gebied van het waterschap dat gelegen is binnen de grenzen van de gemeente Deventer.
Artikel 3.8 Nadere regels met betrekking tot meldplichten
Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de meldplicht ingevolge artikel 3.4, 3.7 en 3.15, tweede lid.
Artikel 3.9 Meet- en registratieplicht
De verplichtingen ingevolge artikel 6.11, tweede en vierde lid van het Waterbesluit, zijn slechts van toepassing voor zover de onttrekking van grondwater of de infiltratie van water vergunningplichtig is dan wel voor zover het bestuur de verplichting heeft opgelegd de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen, door toepassing van het eerste lid.
Artikel 3.10 Watervergunning drainage
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gronden te ontwateren met drainage of deze drainage te wijzigen met dien verstande dat geen vergunningplicht geldt voor gemeenten bij de uitoefening van de gemeentelijke taak ingevolge artikel 3.5 en artikel 3.6 van de Wet.
Artikel 3.11 Watervergunning aanleggen en wijzigen waterstaatswerken
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur een oppervlaktewaterlichaam of ondersteunend kunstwerk aan te leggen of te wijzigen.
Artikel 3.12 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen
Geen vergunning krachtens artikel 3.1, 3.3, 3.5, 3.6, eerste lid of 3.10 is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van de reguliere onderhoudswerkzaamheden en beheermaatregelen van het waterschap.
Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.
Hoofdstuk 4. Toezicht en handhaving
Artikel 4.2 Aanwijzing toezichthouders
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.
Overtreding van de bepalingen van deze keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen
Voor waterstaatswerken waarvoor krachtens artikel 5.1 van de Wet de vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, worden de ligging en indien mogelijk vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken aangegeven op een kaart, voor zover het betreft de oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende dwarsprofielen.
Artikel 5.3 Onderhoud aan waterstaatswerken
Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens artikel 78, tweede lid, Waterschapswet, het vaststellen van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad of indien er nog geen onderhoudsplichtige is aangewezen in de legger, ligt de verplichting tot gewoon en buitengewoon onderhoud bij de vergunninghouder. Bij afwezigheid van een vergunninghouder ligt het onderhoud bij de (kadastraal) eigenaar.
Voor waterstaatswerken waarvoor opneming in of wijziging van de legger is voorgeschreven op grond van de Waterwet maar dit nog niet is vastgesteld, zijn voor de toepassing van onderhavige keur-bepalingen de ligging en indien mogelijk vorm, afmeting en constructie van de betrokken waterstaatswerken (inclusief zonering) bepalend zoals vastgelegd in de vergunning, leggerbesluit of in het projectplan.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van 9 mei 2023.
Dijkgraaf
drs. H.Th.M. Pieper
Secretaris-directeur
drs. C. Roos
Toelichting Keur Waterschap Rijn en IJssel 2023
Toelichting - wettelijke achtergrond
Deze keur is gebaseerd op de Waterschapswet, de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling en de provinciale Waterverordening.
De Waterschapswet (artikel 78) verleent de waterschappen de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen. De keur is een verordening opgesteld ten behoeve van het uitoefenen van waterschapstaken in het regionale waterbeheer. De keur ziet op de uitoefening van het regionale waterbeheer. In deze keur wordt er van uitgegaan dat in provinciale verordeningen geen gebods- en verbodsbepalingen voorkomen betreffende de waterstaatswerken in beheer bij het waterschap. Het waterschap streeft overeenkomstig de geldende visie van alle overheden naar minder regels en minder administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Dit krijgt in de keur vorm door een vereenvoudiging van regelgeving en het werken met meer algemene regels, waarbij vergunningverlening indien mogelijk vermeden wordt.
De waterkwaliteitszorg is in deze keur geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Waterwet regelen dit nagenoeg uitputtend en laten derhalve weinig ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau.
Waterschappen zijn met de inwerkingtreding van de Waterwet op het terrein van het grondwater bevoegd gezag geworden, behoudens de onttrekkingen van grondwater ten behoeve van industriële toepassingen, als de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt, onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening en bodemenergiesystemen. De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincies.
Uitgangspunt is dat de waterstaatswerken en bijbehorende zones qua omvang zijn aangegeven in de legger op grond van artikel 5.1 van de Waterwet.
Systematiek van de keur als gevolg van de Waterwet
De verbodsbepalingen zijn algemeen geformuleerd. Aan het bestuur (het college van dijkgraaf en heemraden) wordt de bevoegdheid gegeven regels te stellen (artikel 3.12), met als gevolg dat keurbepalingen geen toepassing vinden (vrijstellingen) dan wel dat algehele verboden gelden, in die zin dat waar een absoluut verbod geldt, er geen mogelijkheid is een vergunning te verlenen (artikel 3.2 van de keur). Aan de houder van een vergunning kan ingevolge de Waterwet de verplichting worden opgelegd financiële zekerheid te stellen voor de bekostiging van de verwijdering van het op grond van de vergunning aangebrachte werk na de beëindiging van het gebruik daarvan. Voorts bestaat de mogelijkheid een voorschrift aan de vergunning te verbinden op grond waarvan de houder van een vergunning een financiële zekerheid stelt met het oog op het compenseren van de nadelige gevolgen van het vergunde handelen voor het watersysteem.
Bepalingen die dat mogelijk maken, behoeven nu niet meer in de keur zelf te worden opgenomen, omdat artikel 6.20 van de Waterwet daarin voorziet. Hetzelfde geldt voor het verzoek om schadevergoeding door een derde (artikel 7.14) van de Waterwet).
Beleid en beleidsregels voor toepassing van de keur
De bepalingen in de keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het in het beheerplan van het waterschap verwoorde beleid is gericht op een verscheidenheid van functies (ecologie, landbouw, cultuurhistorie etc.) en is bepalend bij de uitvoering van de keur door het waterschap. In concreto betekent dit dat als een beek ingevolge het beheerplan een ecologische functie heeft, een vergunningaanvraag die bij inwilliging daarvan tot gevolg heeft dat die functie verdwijnt dan wel wordt ondermijnd, geweigerd zal worden. De waterstaatkundige functie van de beek (in dit voorbeeld de ecologische) verzet zich tegen de inwilliging van de aanvraag.
Voor de toepassing van de keur kan het waterschapsbestuur beleidsregels vaststellen die richting gevend zijn voor de vergunningverlening en waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken (Titel 4.3 Awb).
Projectplan in plaats van een vergunning voor de eigen dienst
In die gevallen waarin het waterschap optreedt als een ‘derde’ (bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw aanlegt in de beschermingszone van een primaire waterkering), heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig, net zoals die derde.
De in de keur vermelde verboden zijn echter niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud- of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken, die door het waterschap als beheerder worden verricht. De in de keur gestelde bepalingen over het brengen van- en onttrekken van water uit oppervlaktewater of onttrekken van grondwater ter uitvoering van de Waterwet (hoofdstuk 6) zijn eveneens normale beheersactiviteiten van de beheerder. Een beheerder verricht dergelijke activiteiten.
Indien het waterschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, stelt het bestuur een projectplan vast, als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet. Het heeft geen vergunning nodig van zichzelf. Zo’n projectplan doorloopt één van de procedures van tot stand komen uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd. Op genoemde besluiten is bovendien ingevolge artikel 79 Waterschapwet de Inspraakverordening van het waterschap van toepassing. Het projectplan moet zodanig concreet zijn dat voor belanghebbenden duidelijk is wat voor hen de gevolgen zijn en wat er eventueel wijzigt in de zoneringen.
Artikel 5.1 van de Waterwet vereist van de waterbeheerders dat zij voor hun waterstaatswerken leggers hebben, waarin de begrenzingen van die werken en de beschermingszones zijn vastgelegd. Hierdoor zijn de begrenzingen van de waterstaatswerken niet direct uit de keur af te lezen.
Naast de hierboven beschreven legger op grond van de Waterwet, schrijft de Waterschapswet de vaststelling van een zogenaamde onderhoudslegger voor, waarin onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen worden vermeld.
Volgens de Memorie van Toelichting op de Waterwet bestaat de mogelijkheid tot het integreren van de beide leggers in één document / digitaal bestand. De leggerplicht van artikel 78 Waterschapswet is van een andere aard dan die van de Waterwet.
In eerste genoemde wet gaat het om de zgn. onderhoudslegger, dat wil zeggen een register van onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen. De materie van de onderhoudslegger hoort niet thuis in de Waterwet, omdat het bij die leggerplicht gaat om de relatie van het waterschap met zijn ingezetenen/ingelanden. De onderhoudslegger registreert voor welke onderdelen van het watersysteem onderhoudsverplichtingen van kracht zijn, dat wil zeggen voor welke rechthebbenden (met private rechten op onroerende zaken die grenzen aan die onderdelen) deze verplichtingen gelden. Deze verplichtingen tot betaling in natura maken van oudsher onderdeel uit van het waterschapsbestel. Voor de goede orde zij vermeld, dat in waterschap Rijn en IJssel de onderhoudsplicht van oppervlaktewaterlichamen die naar het oordeel van het waterschap moeten worden onderhouden, bij het waterschap berust en niet bij aangelande eigenaren. Ook het onderhoud van de primaire waterkeringen berust bij het waterschap.
Voor de vaststelling of wijziging van de keur is in de artikelen 79 en 80 Waterschapswet een aantal specifieke procedurevoorschriften gesteld dat op de vaststelling van de leggers op overeenkomstige wijze dient te worden toegepast. Dit komt de rechtsbescherming ten goede. Tegen het integreren van de leggers tot één legger-document bestaan geen bezwaren. Zie verder ook de toelichting op de legger.
Het systeem van watervergunningen vloeit voort uit de Waterwet. Deze wet biedt de mogelijkheid voor de waterbeheerder bij verordening nadere regels te stellen. Indien en voor zover de keur van het waterschap regulering bij beschikking (vergunning) introduceert, is ook sprake van een watervergunning. In geval van watervergunningen voor verschillende samenhangende handelingen (behorend bij hetzelfde initiatief) vindt samenloop van vergunningen plaats en wordt er één watervergunning afgegeven. De Waterwet voorziet bij samenloop in het gezag dat bevoegd is tot vergunningverlening, zie artikel 6.17 van de Waterwet. In principe wordt de vergunning dan verleend door het hoogste gezag.
Toelichting - keur Waterschap Rijn en IJssel, algemeen
Naast de keur moeten voor een goede werking van de keur ook de zones langs de oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen, waarin de verbodsbepalingen van de keur gelden, worden vastgesteld. Dit gebeurt door het vaststellen van:
De keur is van toepassing op de waterstaatswerken. De term waterstaatswerk is gedefinieerd als ‘oppervlaktewaterlichaam, kade, bergingsgebied, waterkering, kunstwerk en bijbehorende onderhoudsstroken, welke als zodanig in de legger of keurkaart is aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet, dan wel dat, als de vaststelling van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, in de in artikel 5.3 bedoelde besluiten is aangegeven’.
Het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’ heeft in de waterwet en de keur een andere betekenis dan die we gewend zijn te hanteren bij de kaderrichtlijn water. In de keur verstaan wij onder het begrip oppervlaktewaterlichaam al het oppervlaktewater inclusief de waterbodem, de oevers, uiterwaarden (droge oevergebieden), de flora en de fauna.
De opbouw van de keur is als volgt:
hoofdstuk 3: watervergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken, het lozen van water- en ontrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen en het onttrekken en infiltreren van grondwater. Ook staan hier algehele verboden, meldplichten, meet- en registratieplichten en vrijstellingen;
De keur bevat kortweg gezegd verboden, geboden en strafbepalingen. De geboden hebben vooral betrekking op wat het onderhoud inhoudt.
De verboden hebben betrekking op handelingen in en om de oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen en op waterlozingen en -onttrekkingen. Voor handelingen die verboden zijn, kan bij het waterschap een vergunning worden aangevraagd. De strafbepalingen zijn geldboetes en hechtenis die kunnen worden opgelegd als de bepalingen van de keur worden overtreden.
Modelkeur van de Unie van Waterschappen
De Unie van waterschappen heeft in samenwerking met juridisch medewerkers van een aantal waterschappen een modelkeur opgesteld. De modelkeur waterschappen is als uitgangspunt gehanteerd.
Op grond van artikel 78 van de Waterschapswet dient –zoals hiervoor al vermeld is- het waterschap een legger vast te stellen waarin is vastgelegd wie, welk deel van het onderhoud van oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen uitvoert.
Daarnaast dient op grond van artikel 5.1 van de Waterwet een legger vastgesteld te worden waarin de ligging, vorm, afmeting en constructie van de waterstaatswerken worden aangegeven. Onderdeel van deze legger zijn de zones waarin de verboden uit de keur gelden. De legger bestaat uit een set met kaarten, tekeningen, tabellen en een leeswijzer.
De provinciale waterverordening Rijn en IJssel stelt enkele aanvullende eisen aan de inhoud van de legger. De stand van zaken betreffende de legger waterkeringen en watersysteem is als volgt:
De legger waterkeringen is vastgesteld, jaarlijks vindt een actualisatie plaats.
De verschillende zones waarvoor de keurbepalingen gelden, zijn voor ieder traject gedetailleerd bepaald en vastgelegd in de legger (bescherming op maat).
In de leggers is ook vastgelegd wie verantwoordelijk is voor het onderhoud van de kunstwerken, de waterkerende constructies en de harde taludbescherming.
De legger watersysteem is vastgesteld en wordt jaarlijks geactualiseerd. De verschillende zones waarvoor de keurbepalingen gelden, zijn voor ieder traject gedetailleerd bepaald en vastgelegd in de legger (bescherming op maat). In de legger zijn ook de onderhoudsplichtigen aangewezen.
Overgangsbepalingen, kaarten en dwarsprofielen
De keur bevat overgangsbepalingen in de artikelen 5.2 en 5.3 die, zolang de leggers niet compleet zijn, het onderhoud en de verboden regelen.
In de legger waterkeringen en watersystemen zijn de onderhoudsplichtigen aangewezen voor de oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en kunstwerken. Overigens is het waterschap zowel voor oppervlaktewaterlichamen als voor waterkeringen, in de meeste gevallen zelf de onderhoudsplichtige. Voor een aantal regionale waterkeringen en de zomerkaden zijn echter de eigenaren van de gronden verplicht het ‘gewone onderhoud’ (het jaarlijkse onderhoud) uit te voeren.
In de overgangsbepalingen is ook vastgelegd, dat voorzover de leggers niet zijn vastgesteld, de zones worden aangegeven in de verleende vergunning, het vastgestelde projectplan of het besluit tot wijziging van de legger.
Globale beschrijving van de zones en de verboden die gelden
Er zijn verschillende zones waarvoor de keurbepalingen gelden:
Samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna.
Kernzone oppervlaktewaterlichaam
Zone ter bescherming van samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en flora en fauna (excl. de droge(re) oevergebieden). Voor de kernzone bevat de keur de meeste verbodsbepalingen. De kernzone van een oppervlaktewaterlichaam bestaat uit het oppervlaktewaterlichaam zelf tot aan de insteek (of bij benadering, bv bij een flauw talud) en een strook van 50 cm vanaf de insteek.
Beschermingszone oppervlaktewaterlichaam
De beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam sluit direct aan op de kernzone en loopt tot 5 meter uit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam. De beschermingszone heeft enerzijds de functie het oppervlaktewaterlichaam te beschermen tegen mogelijke negatieve effecten van bepaalde (bouw)werken en activiteiten. Anderzijds is de beschermingszone noodzakelijk voor de uitvoering van onderhoud.
2,5m zone ter bescherming van waterstaatswerken: duiker, stuw, gemaal, sluis, bodemval, kade-overlaat en afsluiter. De kernzone van kunstwerken bestaat uit het kunstwerk als vlakweergave met daaromheen 2,5 meter beschermde zone. Bij de actualisatie van de keur in 2023 valt de kernzone van het kunstwerk onder dezelfde regels als de kernzone van het oppervlaktewaterlichaam.
De kernzone kade en bijbehorende regels beschermen overige keringen. Deze zijn onder te verdelen naar kades en hoge gronden. De kernzone bij kades is gebaseerd op de feitelijke buitenkruinlijn en het theoretisch profiel (kruinbreedte, binnen- en buitentalud en hoogte maaiveld). Een hoge grond wordt beschermd middels een 50 cm brede kernzone aan de binnenzijde van de buitenkruinlijn. Gezien het robuuste grondlichaam heeft deze zone een signalerende werking bij eventuele grootschalige ontwikkelingen door derden.
De beschermingszone kade en bijhorende regels beschermen de binnen- en buitenteen van kades. De beschermingszone kade sluit direct aan op de kernzone kade aan de binnendijkse zijde en is altijd 5m breed tenzij geotechnische onderbouwing en lokaal maatwerk een smallere zone mogelijk maken. De teen van hoge gronden wordt niet beschermd middels de beschermingszone kade. Gezien het robuustheid en hoogte van het grondlichaam is de bescherming van de teen niet nodig en volstaat een smalle kernzone kade.
Zone behorende bij het regionale watersysteem ter bescherming van samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna. De kernzone uiterwaarde is ter bescherming van de uiterwaarde (ofwel de droge(re) oeverdelen van een oppervlaktewaterlichaam).
De kernzone bergingsgebied wordt meestal begrensd door kades of hoge gronden.
Bij primaire en regionale waterkeringen komt de kernzone overeen met de waterkering zelf en de naast liggende onderhoudsstroken. Bij zomerkades is de kernzone de dijk, gemeten van binnen- tot buitenteen.
De beschermingszones van een waterkering sluiten direct aan op de kernzone. Daarnaast geven de beschermingszones het invloedgebied (ook ondergronds, op basis van de 1:5-lijn) aan van bepaalde activiteiten op de veiligheid van de waterkering.
Buitenbeschermingszone 1 waterkering
Waterschap Rijn en IJssel onderscheidt tevens buitenbeschermingszones. Deze sluiten direct aan op de beschermingszones. Voor de buitenbeschermingszones geldt een beperkt aantal verboden.
Buitenbeschermingszone 2 waterkering
De buitenbeschermingszone 2 sluit direct aan op de buitenbeschermingszone 1. Dit is een zone waarin het plaatsen van een windturbine vergunningplichtig is.
Profiel van vrije ruimte waterkering
Het profiel van vrije ruimte is de ruimte langs en boven primaire en regionale waterkeringen die nodig is voor toekomstige verbeteringen aan de waterkering. Deze vrij te houden ruimte (ook ondergronds, op basis van een aanvullende denkbeeldige lijn met een helling van 1:5 (dijken en verholen dijken) of een helling van 1:1 (waterkerende constructie / langsconstructies)) is noodzakelijk om de waterkerende functie van een waterkering, ook in de toekomst, te kunnen waarborgen.
Algemene en nadere regels en verplichtingen
In de keur geeft het algemeen bestuur aan het college van dijkgraaf en heemraden de bevoegdheid om algemene regels en nadere regels vast te stellen en verplichtingen op te leggen.
Algemene regels kunnen absolute verboden of vrijstellingen van de vergunningplicht zijn. Absolute verboden zijn verboden waarvoor geen vergunning mogelijk is.
In geval van een vrijstelling van een vergunningplicht kan in de algemene regel staan dat er wel een meldplicht is en mogelijk aanvullend dat er een meet- en registratieplicht is. De meet- en registratieplicht heeft met name betrekking op grondwateronttrekkingen.
Nadere regels zijn gedetailleerde uitwerkingen van voorschriften uit de keur. Bijvoorbeeld over afrasteringen (waar moeten ze worden geplaatst en waar moeten ze aan voldoen) en omtrent de meldplicht (welke gegevens moet men het waterschap toesturen) en omtrent de meet- en registratieplicht (op welke wijze men moet meten, registreren en opgave doen).
Verplichtingen bestaan uit het opleggen van een plicht tot afrastering, een meldplicht en meet-en registratieplicht
De algemene regels zijn opgenomen in de Bijlage Algemene regels, nadere regels en verplichtingen i.v.m. Keur Waterschap Rijn en IJssel 2023, hierna te noemen: de Bijlage.
Beleidsregels vergunningverlening
Het waterschap kent beleidsregels voor de vergunningverlening. Het waterschap kan alleen gemotiveerd van de beleidsregels afwijken.
Uitwerking uitgangspunten keur
Bij de voorbereiding van de keur en de aanpassingen van de zonering zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.
Het credo van de Unie van Waterschappen: ‘uniformering waar dat kan en regionale afwijking waar dat moet’ is goed verdedigbaar. Als het kan moeten de regels voor de burger niet veranderen op de grens tussen twee waterschappen, als daar geen goede reden voor is. Ook is afstemming van de keuren in praktische zin belangrijk omdat er uiteindelijk 1 loket is voor watervergunningaanvragen en meldingen. Hoe meer de keuren verschillen, hoe moeilijker, of onmogelijker, het wordt om dit loket goed in te richten (bijvoorbeeld om een formulier te ontwikkelen voor een vergunningaanvraag).
Ook voor de afstemming van de keuren van de Rijn-Oost waterschappen is het op zijn minst handig om uit te gaan van dezelfde basis. Dit is gebeurd door in Rijn-Oost uit te gaan van de modelkeur van de Unie.
Er wordt gestreefd naar eenvoud in de regelgeving door één keur te maken waarin zowel de regelgeving voor de oppervlaktewaterlichamen, de waterkeringen en het grondwater is geregeld. Sommige bepalingen hebben zowel betrekking op de oppervlaktewaterlichamen als op de waterkeringen, andere bepalingen hebben zowel betrekking op grondwateronttrekkingen als op oppervlaktewateronttrekkingen.
Deregulering is een landelijk aandachtspunt, ook bij de waterschappen. Onnodige regelgeving moet zoveel mogelijk worden geschrapt. Het werken met algemene regels bevordert ook de deregulering omdat vergunningplichten vervallen.
Andere vergunningplichten blijven bestaan, omdat in de praktijk blijkt dat hiervoor toch een individuele beoordeling nodig is en specifieke vergunningvoorwaarden moeten worden opgesteld. Ook in de vergunningverlening zelf zijn er mogelijkheden om te dereguleren. Zo nodig kunnen paraplu-vergunningen worden afgegeven, en voor jaarlijks terugkomende recreatieve festiviteiten kunnen vergunningen worden afgegeven die meerdere jaren geldig zijn.
Bij de actualisatie van de Keur in 2023 zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd:
Bij de vaststelling van het beleid van het waterschap voor het recreatief medegebruik is opgemerkt dat de Keur zou worden afgestemd op dit beleid. Op basis van de nieuwe keur is:
In de algemene regels zijn vrijstellingen opgenomen van het verbod op varen met een mechanisch aangedreven boot. Het betreft de Oude IJssel over het traject waar de vaarweg is aangewezen.
Waterschappen zijn met de inwerkingtreding van de Waterwet deels bevoegd geworden om de grondwateronttrekkingen en daarmee samenhangende infiltratie van water in de bodem te reguleren. Dit is een taak die overgenomen is van de provincies. De provincies blijven nog verantwoordelijk voor de industriële onttrekkingen vanaf een hoeveelheid van 150.000 m3 per jaar, voor drinkwateronttrekkingen en voor koude-warmte opslagsystemen.
In de provinciale waterverordening zijn op verzoek van het waterschap nagenoeg geen instructiebepalingen voor deze taak opgenomen.
Bij de regelgeving van het grondwaterbeheer gaat het waterschap in de komende jaren zoveel mogelijk uit van de huidige provinciale regelgeving. In de keur en algemene regels is grotendeels de regelgeving van de provincie Gelderland overgenomen.
Voor de Gelderse grondwateronttrekkers verandert er dus vooralsnog niets. Voor het beperkte aantal Overijsselse grondwateronttrekkers in het beheergebied worden de regels over het algemeen iets soepeler. Er wordt wel gekozen voor één regelgeving die voor het grondgebied in beide provincies geldig wordt.
In de keur staat een algemene calamiteitenregeling, op basis waarvan het dagelijks bestuur de mogelijkheid heeft om bij grote droogte een beregeningsstop in te stellen.
De provincie Overijssel heeft in haar beleid het grondwater in het diepe pakket van Salland gereserveerd voor hoogwaardig gebruik (drinkwater of voedselbereiding), en heeft het waterschap verzocht het beleid te continueren dat grondwateronttrekkingen uit dit pakket (op een diepte van meer dan 50 meter) altijd vergunningplichtig zijn, en alleen vergunningen af te geven voor hoogwaardig gebruik. Het betreft het waterschapsgebied dat in de gemeente Deventer is gelegen.
De verantwoordelijkheid voor de vaarwegen met een regionale functie ligt primair bij de provincie. In het beheergebied van waterschap Rijn en IJssel is alleen de Oude IJssel, deel Doesburg-Doetinchem een dergelijke regionale vaarweg. De Provincie Gelderland heeft de uitvoering van het beheer van de Oude IJssel in medebewind overgedragen aan het waterschap. Op deze vaarweg is het Verkeersbesluit Oude IJssel van kracht.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In de keur is er voor gekozen in de lijst met begripsomschrijvingen de meest essentiële begrippen een plaats te geven. Daarmee wordt beoogd van de keur van het waterschap een zelfstandig leesbaar document te maken, zij het dat de lijst niet uitputtend is. De volgende begrippen zijn opgenomen:
buitengewoon onderhoud: in het verleden was niet altijd duidelijk welke werkzaamheden onder buitengewoon onderhoud vielen. Met name het onderscheid tussen buitengewoon onderhoud en dijkversterking was niet duidelijk. Om die reden zijn in 2023 drie begripsomschrijvingen toegevoegd aan dit artikel, namelijk buitengewoon onderhoud, dijkversterking en gewoon onderhoud;
kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone: deze begrippen zijn deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat de zones in de legger zijn vermeld en dat het betreffende waterstaatswerk wordt beschermd door voorschriften krachtens deze keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmetingen en constructie van dat waterstaatswerk en de keur met het instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden. Bij de waterkering loopt de beschermingszone ook ondergronds door, op basis van de 1:5-lijn;
legger: dit begrip is voor de waterbeheerder van groot belang. Zeker nu artikel 5.1 van de Wet verplicht stelt dat de beheerder zijn waterstaatswerken vastlegt in de zgn.Waterwet legger. Daarnaast is er al sinds lange tijd de Waterschapswet legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet. Daarin wordt de lijst van onderhoudsplichtigen voor waterstaatswerken en kunstwerken vermeld. Er is geen enkel beletsel om deze twee verschillende leggers te integreren tot 1 waterschapslegger. De leggers zijn verschillend in die zin dat zij hun grondslag vinden in verschillende wetten met een andere strekking. Belangrijk bij het integreren van die beide leggers is dat de strekking van beide leggerartikelen overeind blijft;
onttrekken: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet en gaat in op zowel het onttrekken van grondwater, als ook op het onttrekken van water aan het oppervlakte-waterlichaam. In artikel 1 derde lid van de voormalige Grondwaterwet was opgenomen dat ontwaterings- en afwateringsactiviteiten zijn uitgezonderd van het onttrekkingsbegrip. Dat geldt ook voor het hier opgenomen begrip ‘onttrekken van grondwater’. De artikelen 3.6 en 3.7 van de keur zien dus niet op ont- en afwateren. In hoofdstuk 3 van deze keur is een instrumentarium opgenomen voor de regulering van onttrekkingen aan oppervlakte-waterlichamen en voor het onttrekken van grondwater in combinatie met infiltraties. Zeker nu de waterschappen deels de taak hebben tot regulering van het kwantitatieve grondwaterbeheer, is dat hoofdstuk van groot belang voor de beheerspraktijk van de waterschappen;
oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft het samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, kunstwerken, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna. Het begrip oppervlaktewaterlichaam gaat verder dan de op grond van de Kaderrichtlijn Water door de waterbeheerders als oppervlaktewaterlichamen bestempelde wateren. Deze ruime omschrijving gaat ook verder dan de omschrijving van het begrip ‘oppervlaktewater’, zoals dat door de jurisprudentie in de jaren ’80 en ’90 is gevormd. Het gaat hierbij om oppervlaktewater, zoals de sloot, de wetering, de beek, de rivier, het meer; kortom het gaat om de bak waarin het water zit. Daarnaast kunnen we niet om het begrip ‘water’ heen, omdat daarmee wordt bedoeld de substantie in de formule H2O. Dat begrip komt voor in hoofdstuk 3, waarin het brengen van water of het onttrekken van water aan het grondwater is gereguleerd.
Het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’ komt in de plaats van de in het verleden veel gehanteerde begrippen ‘watergangen of waterlopen’. Het begrip is opgenomen omdat de regionale waterbeheerder zijn beheertaken uitvoert in en om oppervlaktewater. Het begrip oppervlaktewaterlichaam is onderdeel van het meer omvattende begrip waterstaatswerk, welk begrip op zijn beurt weer deel uitmaakt van het brede begrip watersysteem;
uiterwaarde: gebied behorende bij het regionale watersysteem ter bescherming van samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna, welke als zodanig in de legger is aangegeven;
waterstaatswerk: overgenomen uit de Waterwet, met daaraan toegevoegd de beschermingszone en voorts dat het werk als zodanig in de (Waterwet)legger is aangegeven, tenzij dat van de leggerplicht is vrijgesteld of in een besluit zoals bedoeld in artikel 5.3 is opgenomen. De relatie met de legger komt hier tot uitdrukking;
werken: Het is nodig omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan, zijn toegekend. De regionale waterbeheerder kan daartoe zijn keurinstrumentarium inzetten om dergelijke ingrepen van derden te voorkómen door de handeling te verbieden, dan wel de realisatie van voorschriften te voorzien via een watervergunning. Als het werk voldoet aan de criteria van de algemene regels van het waterschap kan de aspirant-bouwer van het werk, afhankelijk van de aard van zijn constructie en de locatie, ook volstaan met het doen van een melding aan het waterschap;
Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid
De gebruikers zijn verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht.
Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot- en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.
Hoofdstuk 2 Beheer van Waterstaatswerken
Deze bepaling geeft het bestuursorgaan de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen aftrap door dieren.
De bepaling geeft het bestuursorgaan tevens de mogelijkheid algemene regels te stellen omtrent afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing. Ook deze regels moeten worden beschouwd als een onderdeel van de keur. Aan bepaalde in het eerste lid is uitvoering gegeven, in de vorm van het opleggen van afrasteringsplicht aan eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren en welke gronden gelegen zijn langs oppervlaktewatergangen en langs waterkeringen. Aan het bepaalde in het tweede lid is uitvoering gegeven door het stellen van algemene regels omtrent de wijze van plaatsing van de afrasteringen (zie de Bijlage).
Artikel 2.2 Waterkerende afsluitmiddelen
De eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden. Verder voorziet dit artikel in controle op de middelen.
Onderhoud aan waterstaatswerken
Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld. De aanwijzing geschiedt in de regel naar categorie bijvoorbeeld eigenaren of vergunninghouders.
Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.
Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor het waterschap opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen ingevolge Wet natuurbescherming. Door te werken volgens die Gedragscode is een vrijstelling op basis van de Wet natuurbescherming gegeven.
De aanwijzing van de onderhoudsplichtigen vindt in deze keur hoofdzakelijk plaats in hoofdstuk 5 Overgangsrecht (artikel 5.3).
In deze bepaling wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan waterkeringen gehouden zijn. De bestrijding van muskusratten op waterkeringen gebeurt, met uitsluiting van derden, door het waterschap.
Artikel 2.5 Buitengewoon onderhoud
In deze bepaling wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen gehouden zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt waar het ‘primaire waterkeringen’ betreft, maar ook bij overige waterkeringen, door het waterschap, uitgevoerd.
Artikel 2.6 Kunstwerken en werken
Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, en die anders dan met vergunning zijn aangebracht. Immers voor met vergunning aangebrachte werken zullen bepalingen met een strekking als die van artikel 2.6 in de vergunningsvoorschriften zijn opgenomen.
Artikel 2.7 Beheer- en onderhoudsplan
Voor zover er een beheer- of onderhoudsplan is opgesteld zijn onderhoudsplichtigen gehouden daaraan te voldoen. Bij het ontbreken daarvan moeten onderhoudsplichtigen de aanwijzingen van het bestuur opvolgen. Dit artikel is in 2023 aan de keur toegevoegd. Voordien werden in verschillende pachtovereenkomsten verschillende voorwaarden opgenomen, met als gevolg een gebrek aan uniformiteit en duidelijkheid/voorspelbaarheid.
Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen
In deze bepaling wordt omschreven waartoe de onderhoudsplichtige bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen gehouden zijn. De onderhoudsplichtige is gehouden tot het in stand houden van het oppervlaktewaterlichaam, het onderhouden van begroeiing en maaien van overbodige begroeiing en verwijderen van afval. (Zie voor de bestrijding van muskusrattenbestrijding: toelichting bij artikel 2.4).
Artikel 2.9 Buitengewoon onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen
Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het in stand houden van de oppervlaktewaterlichamen overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie.
Artikel 2.10 Kunstwerken en werken
Dit artikel regelt de onderhoudsplicht van kunstwerken die een functie hebben in het kader van de waterhuishouding.
Dit artikel voorziet erin dat kades hun functie behouden.
Hoofdstuk 3 Handelingen in het watersysteem
De Waterwet heeft in hoofdstuk 6 de regulering van handelingen van derden in het watersteem opgenomen. Dat reguleringsstelsel voorziet in de watervergunning en algemene regels. Centraal daarbij staan de doelmatige bescherming van het watersysteem en een efficiënte dienstverlening voor burgers en bedrijven. Zo geldt er voor samenhangende activiteiten in het watersysteem één watervergunning. Voorts vallen meer handelingen in het watersysteem onder algemene regels. Dit leidt tot lastenvermindering voor burgers en bedrijven. Tot slot is de afstemming met andere vergunningstelsels geborgd door het instellen van één loket voor de uitvoering van het behandelen van vergunningaanvragen. De reglementaire bevoegdheid van de waterschappen om bij keur regels te stellen, blijft bestaan. Een dergelijke benadering past ook bij het aan de Waterwet ten grondslag liggende uitgangspunt van ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’.
Wat centraal moet, is te vinden in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Dat wordt ingegeven door internationale verplichtingen of bovenregionale belangen. Het is dan wenselijk of zelfs noodzakelijk om bepaalde handelingen voor alle watersystemen op uniforme wijze te regelen. Een voorbeeld van dergelijke handelingen zijn de voorheen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gereguleerde lozingen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen. Voor zover derhalve het Rijk een bepaald onderwerp heeft geregeld, zijn waterschappen niet langer onverkort bevoegd om daarin nog zelfstandig bij verordening te voorzien, mede ook op grond van artikel 59 van de Waterschapswet.
De bevoegdheid van waterschappen om bij verordening (bedoeld wordt: de keur) regels te stellen inzake handelingen in de onder hun beheer vallende watersystemen, is neergelegd in artikel 56 van de Waterschapswet. In dat kader staat het de waterschappen ook vrij om naast de reeds op grond van de artikelen van de Waterwet vergunningplichtige handelingen, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Het gevolg daarvan is dat zodra een waterschap ervoor kiest om nog andere handelingen vergunningplichtig te maken of anderszins aan een toestemmingsvereiste te binden, die handelingen automatisch onder de watervergunning vallen. De waterschappen creëren dus geen zelfstandige vergunningstelsels meer. Bedoeling daarvan is dat de uitgangsgedachte van één watervergunning daarmee overeind blijft en nog belangrijker dat de integrale afweging van de bij het waterbeheer betrokken belangen blijft gewaarborgd.
Artikel 3.1 Watervergunning kernzone, beschermingzone , buitenbeschermingszone en profiel van vrije ruimte van waterstaatswerken
Ingevolge dit artikel worden waterstaatswerken en zones beschermd. In deze keur wordt beoogd met een meer globale regeling die bescherming te bieden. Het streven naar verdere vermindering van regels en naar vereenvoudiging van regelgeving dat aan deze keur ten grondslag ligt, brengt mee dat in deze keur dan ook een meer algemene verbodsregeling is opgenomen, die voldoende bescherming kan bieden.
Het verbod in artikel 3.1, eerste lid, sub a en vijfde lid sub a betreft het aanbrengen van werken. Deze zijn omschreven in artikel 1, sub y.
Het verbod in artikel 3.1, eerste lid, onder c en vijfde lid sub c betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip, ‘werkzaamheden' moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping- herstel-, onderhoud-, plant- reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw en herbouwwerkzaamheden.
Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die waterstaatswerken. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een sloot.
Voor agrarische werkzaamheden geldt deels een vrijstelling (zie de Bijlage).
Het verbod in artikel 3.1, eerste lid sub e betreft activiteiten, die in georganiseerd verband worden gedaan. Het kan gaan om voettochten, georganiseerde kanotochten, viswedstrijden etc.
Het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid sub g, laat onverlet dat de particuliere eigenaar tot een toegangsverbod voor derden overgaat.
Het verbod in artikel 3.1, tweede lid sub a tot en met c betreft aparte verboden in de kernzone van het oppervlaktewaterlichaam.
Het bepaalde sub b beoogt de omschreven handelingen te reguleren door deze alleen toe te staan op plaatsen, die zodanig zijn ingericht dat oevers en taluds niet te zeer worden beschadigd. De bepaling geldt niet in geval van door het bestuur toegestane recreatieve activiteiten op grond van artikel 3.1, eerste lid, sub e.
Varen in de kernzone is niet toegestaan als er sprake is van aandrijving door mechanische hulpmiddelen. In de vorm van algemene regels zijn vrijstellingen opgenomen (zie de Bijlage).
De verboden in het derde lid van artikel 3.1 betreffen specifieke verboden in de kernzone behorend tot de waterkering. Het verbod tot bemesting strekt ertoe te voorkomen dat door bemesting de begroeiing van de waterkering wordt aangetast. Dijkbekleding bestaat veelal uit een grasmat. Andere materialen (steenbekleding) vallen ook onder dit begrip. Het is verboden de dijkbekleding aan te tasten.
Het bepaalde sub c houdt in dat in de kernzone dieren alleen gehouden kunnen worden op daarvoor bestemde plaatsen. Het hebben van schapen in de kernzone is niet verboden. Het waterschap is eigenaar van de primaire waterkeringen. In de pachtcontracten wordt geregeld welk aantal schapen per hectare mag worden gehouden.
De verboden in het vierde lid van artikel 3.1 gelden specifiek voor een bergingsgebied en uiterwaarde. Deze verboden zijn in 2023 toegevoegd aan de keur. Met deze bepalingen wordt gewaarborgd dat er voldoende ruimte beschikbaar blijft om water te bergen en af te voeren.
Het vijfde lid van artikel 3.1 behelst een viertal verboden in de beschermingszone langs oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en kades.
In deze zone gelden regels voor het aanbrengen van werken en houtbeplantingen, georganiseerde activiteiten en het verrichten van werkzaamheden. In de vorm van algemene regels zijn er vrijstellingen voor agrarische werkzaamheden (zie de Bijlage). Er zijn ook vrijstellingen voor verboden handelingen bij regionale waterkeringen en zomerkaden (zie de Bijlage). Het verbod voor het houden van georganiseerde activiteiten in de beschermingszone is in 2023 nieuw toegevoegd, omdat deze activiteit ook in deze zone effecten kan hebben en het waterschap hier dus zeggenschap over wil hebben.
Artikel 3.1, zesde lid, heeft betrekking op verboden die gelden in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 3.1, zevende lid heeft betrekking op de buitenbeschermingszone 1 bij een waterkering. Deze zone ligt naast de beschermingszone en is op de legger waterkeringen aangegeven. In deze zone gelden verboden voor handelingen die de stabiliteit van de waterkeringen kunnen aantasten. Het betreft alleen de primaire waterkeringen. De algemene regels geven vrijstellingen (zie de Bijlage). In 2023 is het woord ‘permanent’ toegevoegd bij het verbod op afgravingen, om duidelijk te maken dat tijdelijke afgravingen niet onder het verbod vallen. In sub c is toen ook toegevoegd dat het wijzigen van explosiegevaarlijke inrichtingen vergunningplichtig is.
Het achtste lid van artikel 3.1 bevat een verbod om windturbines te plaatsen in de buitenbeschermingszone 2 van een waterkering. Door de lengte en afmetingen van de wieken, kan een windturbine op grote afstand invloed hebben op de waterkering.
Het negende lid van artikel 3.1 verbiedt het brengen van werken en houtbeplantingen in het profiel van de vrije ruimte . De strekking is toekomstige verbetering van de waterkering veilig te stellen.
Het tiende lid van artikel 3.1 formuleert de gesloten periode. In deze periode is het niet toegestaan werkzaamheden aan de waterkering uit te voeren. Tenzij het gaat om werkzaamheden die het waterschap in het kader van hoogwaterveiligheid moet uitvoeren, om wateroverlast te voorkomen of wanneer er gewerkt wordt met een vooraf goedgekeurd risicobeheersplan. Deze uitzonderingen zijn toegevoegd in 2023, omdat een absoluut verbod niet noodzakelijk bleek. Per situatie moet worden beoordeeld of de omstandigheden het toestaan om de werkzaamheden uit te voeren en wanneer de werkzaamheden gestaakt moeten worden (denk hierbij aan de waterstand op dat moment).
Artikel 3.2 Algeheel verbod bij calamiteiten
In artikel 3.2 worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water te lozen in- of water te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels. Verleende vergunningen verliezen tijdelijk hun werking. De Waterwet (artikelen 5.28 tot en met 5.31) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.
Artikel 3.3 Watervergunning afvoeren en lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam
De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en kan leiden tot wateroverlast stroomafwaarts. Hetzelfde geldt voor situaties waar het hemelwater aanvankelijk niet op het oppervlaktewaterlichaam tot afvoer werd gebracht en nu wel (afkoppelen). Dit komt doordat neerslag via het verharde oppervlak sneller wordt afgevoerd naar het oppervlaktewaterlichaam dan wanneer het oppervlak onverhard was gebleven. Er ontstaat dan een afvoergolf die problemen kan veroorzaken. Dit effect wordt versterkt, wanneer er meerdere van deze ingrepen plaatsvinden die leiden tot een toename van het verhard oppervlak dat afwatert op een oppervlaktewaterlichaam (cumulatief effect). Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplichtig gesteld in de actualisatie van 2023.
In sub b is de grens voor de vergunningplicht voor het lozen van 5% gebracht op 25% van de ontwerpcapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam. Dit, omdat gebleken is dat bij lozing tot 25% van de ontwerpcapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam geen risico wordt gelopen.
Artikel 3.4 Meldplicht lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam
De meldplicht ingevolge dit artikel geldt niet als er een vergunningplicht bestaat voor de lozing. De meldplicht gaat in bij een lozing van meer dan 1 m³ water per uur.
Artikel 3.5 Watervergunning onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam
Onttrekkingen van water, met name aan kleine oppervlaktewaterlichamen hebben invloed op het beheer en het peil. Daar komt nog bij dat in periodes van droogte de kans aanwezig is dat meerdere belanghebbenden tegelijkertijd zullen willen onttrekken. In die situatie kan onttrekking van water leiden tot problemen voor het beheer. Dit noopt ertoe de vergunningplicht voor onttrekking van water laag te houden en al in te laten gaan bij een onttrekking van meer dan 1 m³ per uur.
Artikel 3.6 Watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren van water
Het eerste lid behelst een algemeen verbod om grondwater te onttrekken en water in de bodem te brengen zonder vergunning. Het tweede lid sluit de vergunningplicht uit voor grondwatersanering, beheersmaatregelen voor een grondwaterverontreiniging en overige doeleinden indien en voor zover een bepaalde pompcapaciteit niet wordt overschreden. Het derde lid is –zoals hiervoor al is aangegeven- op verzoek van de provincie Overijssel opgenomen om het diepe grondwater in het Sallands pakket te reserveren voor hoogwaardig gebruik. Het diepe pakket in Salland bevat water van zeer hoge kwaliteit. Het pakket is kwetsbaar voor verzilting en verontreiniging. In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel wordt dit grondwater aangemerkt als strategische voorraad voor de drinkwatervoorziening. Onttrekkingen uit dit pakket worden om deze reden alleen toegestaan voor drinkwater en voor hoogwaardige industriële toepassingen. Daarbij moet worden aangetoond dat een onttrekking uit het ondiepe pakket of op een andere locatie geen goed alternatief is. In algemene regels (zie Bijlage) zijn vrijstellingen onder nadere voorschriften opgenomen voor onttrekken van grondwater ten behoeve van bronbemaling, proeven, grondwatersanering, beregening, bevloeiing en veedrenking, industriële toepassing en noodvoorziening.
Artikel 3.7 Meldplicht onttrekken grondwater
Artikel 6.11, eerste lid van het Waterbesluit bevat een meldplicht voor alle grondwateronttrekkingen en infiltratie van water waarvoor geen vergunningplicht geldt. Het vijfde lid van dit artikel geeft het waterschap de bevoegdheid gevallen aan te wijzen waarvoor deze meldplicht niet geldt. In het eerste lid en tweede lid van artikel 3.7 van de keur is toepassing gegeven aan het vijfde lid van artikel 6.11 van het Waterbesluit door de meldplicht te beperken tot de in de keur (artikel 3.7, eerste lid) en algemene regels (op grond van artikel 3.13 tweede lid) bedoelde gevallen.
De meldplicht gaat in bij een onttrekking van meer dan 50.000 m³ per kalenderjaar indien en voor zover er geen vergunningplicht bestaat. Deze bepaling vloeit voor uit de waterverordening Rijn en IJssel. De bepaling houdt verband met de door de provincie op te leggen grondwaterheffing. Daarnaast zijn in de algemene regels (zie Bijlage, afdeling III) vrijstellingen van de vergunningplicht gekoppeld aan een meldplicht. De nadere regels (bepalen dat de meldplichtige de waterhoeveelheden dient te meten, te registreren en daarvan opgave te doen.
Artikel 3.8 Nadere regels met betrekking tot de meldplichten
Het artikel geldt voor alle meldingen.
Artikel 3.9 Meet- en registratieplicht
Het eerste lid van artikel 3.9 geeft aan het college van dijkgraaf en heemraden de bevoegdheid om voor meldplichtige grondwateronttrekkingen en oppervlaktewaterlozingen een verplichting op te leggen om te meten, registreren en daarvan opgave te doen.
Artikel 6.11, tweede en vierde lid van het Waterbesluit schrijft voor alle grondwateronttrekkingen de meet- en registratieplicht voor. Het vijfde lid van dit artikel geeft het waterschap de bevoegdheid gevallen aan te wijzen waarin deze plicht niet geldt. In navolging hiervan wordt in het derde lid van artikel 3.9 van de keur de meet- en registratieplicht beperkt tot de vergunningplichtige gevallen en de door het college van dijkgraaf en heemraden opgelegde meet- en registratie plichten voor meldplichtige grondwateronttrekkingen.
Het tweede lid geeft het college van dijkgraaf en heemraden de bevoegdheid nadere regels op te stellen voor de meet- en registratieplicht.
Artikel 3.10 Watervergunning drainage
In de huidige keur is het verboden zonder vergunning water te lozen in oppervlaktewater indien de lozing plaatsvindt door middel van drainagemiddelen met het oog op de ontwatering van gronden. In het kader van de vergunningverlening is echter niet zozeer de lozing doorslaggevend maar veeleer de grondwaterstand en grondwaterstroming, die weer van invloed zijn op de functies die voor het gebied gelden. Tegen die achtergrond is een betere regeling van drainage gewenst in die zin dat er een zelfstandig verbod komt om gronden te ontwateren. Indien een vergunning wordt verleend kunnen daaraan voorschriften worden verbonden met het oog te beschermen functies (natuur), bijvoorbeeld door voorschriften omtrent hoogte, diameter of onderlinge afstand van de buizen. De drainage kan bestaan niet alleen uit de aanleg van buizen maar ook in de vorm van het graven van greppels. De gemeenten vallen niet onder vergunningplicht bij het treffen van maatregelen op grond van artikel 3.5 en artikel 3.6 van de Waterwet (afvoer hemelwater en voorkomen grondwateroverlast). In 2023 is toegevoegd dat ook het wijzigen van drainage onder de vergunningplicht valt.
Artikel 3.11 Watervergunning aanleggen en wijzigen waterstaatswerken
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur een oppervlaktewaterlichaam of ondersteunend kunstwerk aan te leggen of te wijzigen. Het aanleggen of wijzigen van oppervlaktewaterlichamen beïnvloed het bestaande regionale watersysteem en wordt daarom gereguleerd.
Artikel 3.12 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen
In het algemeen deel (pagina 2 en 3) is al een toelichting gegeven.
Artikel 3.12 betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten als het gaat om de maatregelen die het waterschap heeft getroffen in watersystemen met het oog op het bereiken van de waterhuishoudkundige doelstellingen die aan die onderdelen van watersystemen zijn verbonden. De formulering is geënt op de artikelen 6.8 en 6.9 van de Waterwet. Verder is ook gekeken naar titel 17.2 van de Wet milieubeheer. Het artikel zoals dat nu in deze keur is opgenomen, voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor die schade daadwerkelijk zullen moeten opdraaien. In dit geval toegespitst op de schade aan werken die het waterschap in het kader van zijn beheertaak heeft uitgevoerd.
Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen die zijn gedaan om aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, weer teniet worden gedaan. Het waterschap moet er immers alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de straks geldende Wet Naleving Europese regelgeving door mede overheden. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, inzet om Europese verplichtingen na te komen. Het waterschap dient dan ook te voorkómen dat anderen het werk van het waterschap frustreren. Naast een goed toezicht op de naleving van regels waarvoor het waterschap het bevoegde gezag is, is het nuttig dat het waterschap ook de zorgplicht die burger en bedrijf hebben ten aanzien van watersystemen, afdwingt.
Artikel 3.13 biedt de mogelijkheid van het vaststellen van algemene regels door het college van dijkgraaf en heemraden. Het gaat dan om de handelingen die ingevolge hoofdstuk 3 vergunningplichtig zijn. Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Voordeel van zo’n bepaling is dat het waterschap maatwerk kan verrichten. De algemene regels vormen een onderdeel van de keur.
Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving
Het aantal malen dat per jaar de schouw wordt gevoerd, is niet ingevuld. Dat wordt ter nadere vaststelling aan het bestuur overgelaten. Daarnaast biedt de keur de mogelijkheid dat het bestuur kan besluiten een extra schouw te voeren.
Artikel 4.2 Aanwijzing toezichthouders
Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt krachtens het bepaalde in artikel 4.2 van de keur door het bestuur (art. 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.
In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In deze keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht). De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet). Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium – bestuursdwang en last onder dwangsom - waarover het bestuursorgaan ingeval van overtreding kan beschikken.
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen
Het eerste lid van dit artikel beoogt voor handelingen en werken die vóór inwerkingtreding van de keur met vergunning of ontheffing zijn verricht c.q zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van handelingen en werken die met een vergunning ingevolge de keur worden verricht c.q. zijn aangebracht.
Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende keur aangebracht.
In het geval dat leggers ontbreken voor waterstaatswerken die door de provincie in haar Waterverordening niet zijn vrijgesteld van de leggerplicht van artikel 5.1 Waterwet, kan het waterschap de ligging van die werken aangeven op een kaart als overgangsmaatregel. Die kaart geldt niet als een legger. Dat zou in strijd zijn met het bepaalde in artikel 5.1 Waterwet Op de kaart worden kern- en beschermingszones aangeduid.
Artikel 5.3 Onderhoud aan waterstaatswerken
Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger en een keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt geregeld. Lid 3 is in 2023 nieuw toegevoegd, omdat in de toen geldende keur nieuwe (reeds aangelegde) oppervlaktewaterlichamen die nog niet zijn opgenomen in de legger buiten zeggenschap van het waterschap vallen, en dat is onwenselijk. Om die reden is een uitbreiding van het toepassingsbereik opgenomen. Nu wordt geregeld dat de afmetingen zoals vastgelegd in de betreffende vergunning, projectplan of leggerbesluit bepalend zijn.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2023-6695.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.