1.5.1 Kader
Onderwerp en toepassingsgebied
Deze beleidsregel is van toepassing op permanente afgravingen in de kernzone, de beschermingszone en de buitenbeschermingszone 1, zowel binnen- als buitendijks, van de waterkeringen binnen het beheergebied van waterschap Rijn en IJssel. Agrarische grondbewerkingen zoals ploegen en overige afgravingen zijn uitgesloten van deze beleidsregel.
Relatie met de
waterschapsverordening
Op grond van de waterschapsverordening is het verboden zonder vergunning van het bestuur in de kernzone, beschermingszone of buitenbeschermingszone 1 van een waterkering:
• permanente afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten; of
explosiegevaarlijk materiaal te hebben of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben of te wijzigen.
Begripsbepaling
• permanente afgravingen: binnendijks: permanente verlagingen van het maaiveld, buitendijks: permanente verlaging van het rivierbed;
• overige afgravingen: afgravingen ten behoeve van de aanleg van (bouw)werken, kabels, leidingen, wegen, verticale buissystemen of beplanting of het uitvoeren van bodemonderzoek.
1.5.2 Doel van de beleidsregel
Met deze beleidsregel geeft het waterschap inzicht in de wijze waarop het verrichten van permanente afgravingen in of nabij waterkeringen wordt beoordeeld. Het uitgangspunt is dat er geen grote verstoringen van de grondopbouw mogen plaatsvinden om de waterkerende functie en de stabiliteit van de waterkering te waarborgen.
1.5.3 Motivering van de beleidsregel
Permanente afgravingen in of in de nabijheid van een waterkering kunnen de stabiliteit van de waterkering in gevaar brengen. Als gevolg van een afgraving kan een verzakking van de waterkering ontstaan. Daarnaast kunnen de ondoorlatende lagen van een waterkering doorsneden worden. Dit brengt een ongewenste afname van de waterkerende functie met zich mee.
Stabiliteit
Permanente afgravingen, zowel binnen- als buitendijks, kunnen op verschillende manieren een negatief effect hebben op de stabiliteit van waterkeringen. Onder maatgevende omstandigheden kunnen permanente afgravingen zorgen voor instabiliteit van de waterkering. Daarnaast kan bij een permanente afgraving de situatie optreden dat een omvangrijk deel van de oever van de ontgrondingskuil instort. Dit kan optreden door de volgende bezwijkmechanismen: afschuiving, verwekingsvloeiingen of bresvloeiing. Een dergelijke instorting van de randen van een ontgrondingskuil nabij een waterkering kan een negatief effect hebben op de stabiliteit van de waterkering omdat de zogenoemde standzekerheid van een waterkering wordt ondermijnd. Dit kan leiden tot het falen van een waterkering.
Het permanent afgraven van de deklaag van de bodem brengt drukverschillen in de bodem met zich mee. Dit kan gevolgen hebben op bepaalde (grond)waterstromen waardoor kwel en piping kunnen optreden. Dit is ongewenst.
Als gevolg van een buitendijkse permanente afgraving kan een ander waterstandsverloop optreden in de rivier die kan leiden tot hogere waterstanden op andere dijktrajecten (lokale opstuwing). Dit kan negatieve effecten hebben op de stabiliteit van de waterkering.
Beheer en onderhoud
Permanente afgravingen hebben relatief weinig invloed op de uitvoering van het onderhoud van de waterkering. Het uitgangspunt is dat beheer en onderhoud aan de waterkering altijd mogelijk moet blijven.
1.5.4 Toetsingscriteria
1.
Overige afgravingen (niet-permanente afgravingen)
Overige afgravingen betreffen graafwerkzaamheden die verband houden met de aanleg van (bouw)werken, kabels, leidingen, wegen, verticale buissystemen of beplanting. De toetsingscriteria voor overige afgravingen staan vermeld in de overeenkomstige Beleidsregels 1.2, 1.3, 1.4, 1.6 en 1.7.
2.
Permanente afgravingen in dijkprofiel en binnenste deel van de buitenbeschermingszone 1
Permanente afgravingen in het dijkprofiel en binnen een strook van 50 meter, gemeten vanuit de theoretische teen van de waterkering, zijn niet toegestaan.
3.
Permanente afgravingen in buitenste deel van de buitenbeschermingszone 1
Permanente afgravingen in het buitenste deel van de buitenbeschermingszone 1 zijn toegestaan indien uit hydrologisch en geotechnisch onderzoek blijkt dat er geen negatieve gevolgen ontstaan op de stabiliteit van de waterkering. Het buitenste deel van de buitenbeschermingszone 1 begint op 50 meter, gemeten vanuit de theoretische teen van de waterkering.
4.
Toetsingskader bij aanleg van zandwinputten
Bij het ontwerpen en toetsen van een uit te voeren zandwinput moet CUR-Aanbeveling 113
Oeverstabiliteit bij zandwinputten worden gehanteerd.
5.
Hydrologisch en geotechnisch onderzoek
De aanvrager moet middels hydrologisch en geotechnisch onderzoek (laten) aantonen dat er als gevolg van de aangevraagde permanente afgraving geen negatieve effecten ontstaan op de algehele standzekerheid van de waterkering.
6.
Afvoer kwelwater
Er mag geen verweking van de bodem ontstaan als gevolg van niet of onvoldoende afgevoerd kwelwater. Kwelwater moet voldoende afgevoerd kunnen worden.