Waterschapsblad van Vallei en Veluwe
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Vallei en Veluwe | Waterschapsblad 2023, 14127 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Vallei en Veluwe | Waterschapsblad 2023, 14127 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Het algemeen_bestuur van Waterschap Vallei en Veluwe
gelezen de tekstinhoud van ”Waterschapsverordening Waterschap Vallei en Veluwe” d.d. 17 oktober 2023;
Overwegende dat:
Besluit;
"Waterschapsverordening Waterschap Vallei en Veluwe" opgenomen in Bijlage A wordt vastgesteld.
Aldus vastgesteld door Waterschap Vallei en Veluwe, 17 oktober 2023.
drs.ing. K.A. Blokland
secretaris
mr. S.H.M. Ornstein MCPm
dijkgraaf
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op deze verordening, tenzij anders bepaald.
Bijlage II bij deze verordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.
Deze verordening is van toepassing op ALG 01 Beheergebied van Waterschap Vallei en Veluwe.
De regels in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op:
het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen; en
het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk.
De geometrische begrenzing van beperkingengebieden met betrekking tot waterstaatswerken in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject “waterstaatswerken” in bijlage I bij deze verordening.
De geometrische begrenzing van gebieden in ontwikkeling is opgenomen in het geometrische informatieobject “waterstaatswerken” inbijlage I bij deze verordening.
Voor waterstaatswerken die op grond van een projectplan of een omgevingsvergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de geometrische begrenzing, wordt voor het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk uitgegaan van de begrenzing aangegeven in het projectbesluit of de omgevingsvergunning.
Voor waterstaatswerken die niet geometrisch zijn begrensd en waarvoor de ligging niet volgt uit een projectbesluit of omgevingsvergunning, bestaat het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk:
bij een waterkering, uit het gebied van teen tot teen met aan weerszijden een beschermingszone A van 20 meter breed en ter weerszijden daarvan een beschermingszone B van 100 meter binnendijks en 150 meter buitendijks; en
bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A, B en C, uit het gebied van insteek tot insteek, met voor een oppervlaktewaterlichaam categorie A in aanvulling daarop een onderhoudsstrook ter weerszijden van 5 meter breed.
Een melding of de verstrekking van gegevens wordt ondertekend en bevat ten minste:
Op verzoek van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te beoordelen of de algemene regels en de maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn.
Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een aanduiding van de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;
het telefoonnummer van de aanvrager;
het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
als de activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt verricht door of namens een rechtspersoon of natuurlijke persoon in het kader van het voeren van een onderneming of het uitoefenen van een zelfstandig beroep: het e-mailadres van de aanvrager respectievelijk de gemachtigde;
als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde; en
als de aanvrager het voornemen heeft om in plaats van een maatregel die is voorgeschreven in regels als bedoeld in artikel 4.3 van de wet, een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, van de wet te treffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd.
Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:
Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma’s, regionale waterprogramma’s, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw- oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:
niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;
de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en
een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.
Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw- oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.
In afwijking van het derde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:
de aanvraag betrekking heeft op:
nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam;
wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of
het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krw- oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;
aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en
de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.
Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het watersysteem, is verplicht:
alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
Onder het voorkomen van nadelige effecten gevolgen voor het watersysteem wordt in ieder geval verstaan het voorkomen van:
(grond)waterschaarste, (grond)wateroverlast en overstromingen;
aantasting van de bestaande staat van de waterkering;
belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewater;
belemmering van de inspectie- of onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem;
verslechtering van de chemische of ecologische waterkwaliteit;
negatieve effecten van wegzijging of kwel op de ecologische waterkwaliteit en waterkwantiteit;
verzakkingen van de bodem of uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden watervoerende pakketten als gevolg van grondwateronttrekkingen of grondboringen;
belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.
Degene die voornemens is een activiteit te verrichten, informeert en betrekt de omgeving, de direct belanghebbenden en de grondeigenaar op voorhand bij de voorgenomen activiteit.
In aanvulling op of in afwijking van de zorgplicht in artikel 1.11, de algemene regel in artikel 1.13 en de algemene regels in hoofdstuk 2 en 3, kunnen in een specifieke situatie met het oog op de doelen uit artikel 1.3, maatwerkvoorschriften worden gesteld.
Wanneer sprake is van meerdere activiteiten die gecombineerd worden uitgevoerd, waarvoor deels een vergunningplicht geldt en deels een algemene regel van toepassing is, dan wordt een voorschrift aan de vergunning verbonden. Een maatwerkvoorschrift kan dan niet worden gesteld.
Bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 19.0 van de wet, zijn:
Het bestuur kan bij besluit, als bedoeld in artikel 19.0 van de wet, bepalen dat zich een bijzondere omstandigheid voordoet en zo nodig, in afwijking van verleende omgevingsvergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:
Het besluit kan in ieder geval inhouden dat de activiteiten worden beperkt of worden stopgezet.
Het besluit wordt onverwijld ingetrokken als het bestuur instandhouding daarvan niet langer noodzakelijk vindt.
Het bestuur wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.
Zodra de volgende gegevens bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bestuur:
informatie over de oorzaak van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;
informatie over de vrijgekomen stoffen en de eigenschappen; en
informatie over de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen of te beperken.
De regels met betrekking tot waterkeringen in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op het:
Deze afdeling is van toepassing op WK 01 Beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.11, houdt in ieder geval in het voorkomen dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van:
de nadelige gevolgen voor de staat, de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering;
de aantasting van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;
de nadelige effecten voor het kunnen uitvoeren van onderhoud en inspectie door het waterschap of derden aan de waterkering;
het belemmeren van de afvoer van kwel- en regenwater;
de aantasting van de ecologische waarden van de waterkering;
de aantasting van de deklaag in de beschermingszones van de waterkering; en
het belemmeren van toekomstige ontwikkelingen voor de waterkering.
De zorgplicht houdt ook in dat:
de waterkering tijdens het verrichten van de activiteiten bereikbaar blijft voor het bestuur;
in geval van verwijdering van bouwwerken of beplanting, het profiel van de waterkering in de oorspronkelijke staat wordt hersteld; en
alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.
Het bestuur wordt ten minste vier weken van tevoren geïnformeerd over activiteiten, als bedoeld in deze afdeling, die worden verricht in ALG 02 Gebieden in ontwikkeling.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied;
een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding;
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;
als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:
een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat;
een tekening met een aanduiding van de boorlijn;
een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en
gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek; en
als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering.
Deze paragraaf is van toepassing op het onderhouden van wegen en wegbermen in WK 03 Beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.
Bij het onderhouden van een weg of wegberm in WK 05 Kernzone van een niet verholen waterkering wordt voldaan aan de artikelen 2.8 en 2.9, als de werkzaamheden geen grondroering met zich meebrengen.
Bij het onderhouden van een weg of wegberm in beschermingszone A wordt voldaan aan artikel 2.9, als de werkzaamheden geen grondroering met zich meebrengen.
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een weg of wegberm te onderhouden in WK 13 Kernzone en beschermingszone A van een niet verholen waterkering, als de werkzaamheden grondroering met zich meebrengen.
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van grondboringen, sonderingen, peilbuisplaatsingen en het graven van proefsleuven in WK 03 Beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.
Bij het verrichten van een grondboring, sondering, peilbuisplaatsing en het graven van een proefsleuf in WK 07 Beschermingszone A van een niet verholen waterkering wordt voldaan aan de artikelen 2.13 en 2.14, als:
de grondboring, sondering of peilbuisplaatsing een diameter heeft van minder dan 0,10 meter;
de grondboring, sondering of peilbuisplaatsing een diepte heeft van minder dan 9 meter;
de gaten niet gespoten worden; en
het materieel waarmee de werkzaamheden worden uitgevoerd lichter is dan 10 ton.
Er wordt geen seismisch onderzoek uitgevoerd.
De aangebrachte gaten worden volledig met zwelklei aangevuld op dezelfde werkdag waarop ze zijn aangebracht.
Na afloop van de werkzaamheden worden de toplaag en eventuele gaten in het wegdek hersteld.
De aangebrachte gaten worden op dezelfde werkdag als waarop ze zijn aangebracht, volledig aangevuld met zwelklei of bentonietkorrels.
De aangebrachte proefsleuven worden op dezelfde werkdag als waarop ze zijn aangebracht, laagsgewijs aangevuld met het uitkomend materiaal, waarbij dezelfde laagsamenstelling wordt gehanteerd.
De werkzaamheden vinden plaats in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een grondboring, sondering, peilbuisplaatsing te verrichten en een proefsleuf te graven in de kernzone.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een grondboring, sondering, peilbuisplaatsing te verrichten of een proefsleuf te graven in beschermingszone A, als:
de grondboring, sondering of peilbuisplaatsing een diameter heeft van 0,10 meter of meer;
de grondboring, sondering of peilbuisplaatsing een diepte heeft van 9 meter of meer;
de gaten gespoten worden; of
het materieel waarmee de werkzaamheden wordt uitgevoerd een gewicht heeft van 10 ton of meer.
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van grondboringen, sonderingen, peilbuisplaatsingen en het graven van proefsleuven in het WK 02 Beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering.
Bij het verrichten van een grondboring, sondering, peilbuiszetting en bij het graven van proefsleuven in WK 10 Beschermingszone A en B van een verholen waterkering wordt voldaan aan artikel 2.18.
Er wordt geen seismisch onderzoek uitgevoerd.
De aangebrachte gaten worden op dezelfde werkdag als waarop ze zijn aangebracht, volledig aangevuld met zwelklei of bentonietkorrels.
De aangebrachte proefsleuven worden op dezelfde werkdag als waarop ze zijn aangebracht, laagsgewijs aangevuld met het uitkomend materiaal, waarbij dezelfde laagsamenstelling wordt gehanteerd.
De werkzaamheden vinden plaats in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een grondboring, sondering, peilbuisplaatsing te verrichten of een proefsleuf te graven in WK 04 Kernzone van een verholen waterkering.
Deze paragraaf is van toepassing op het ontgraven van, ploegen in en ophogen van de bodem, voor zover het geen activiteit betreft als bedoeld in paragraaf 2.1.3, in WK 03 Beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem te ontgraven in de kernzone of in beschermingszone A.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning in de bodem te ploegen en op te hogen in de kernzone.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning in de bodem te ploegen in beschermingszone A, als er 0,5 meter of dieper wordt geploegd.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem op te hogen in beschermingszone A, als de hoogte van de ophoging 1 meter of meer is.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem te ontgraven in WK 09 Beschermingszone B van een niet verholen waterkering, als er op 1 meter of dieper wordt gegraven.
Deze paragraaf is van toepassing op het ontgraven van en het ploegen in de bodem, voor zover het geen activiteit betreft als bedoeld in paragraaf 2.1.4, in WK 02 Beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering
Bij het verrichten van een ontgraving van de bodem in WK 16 Beschermingszone B buiten reserveringszone van een verholen waterkering, wordt voldaan aan artikel 2.24, als het ontgravingsniveau boven de denkbeeldige lijn die vanuit de buitengrens van de reserveringszone met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt, ligt.
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning in de bodem te ploegen en te ontgraven in WK 12 Kernzone en beschermingszone A van een verholen waterkering.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem te ontgraven in WK 14 Beschermingszone B binnen reserveringszone van een verholen waterkering in beschermingszone B binnen de reserveringszone.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem te ontgraven in WK 16 Beschermingszone B buiten reserveringszone van een verholen waterkering, als het ontgravingsniveau beneden de denkbeeldige lijn die vanuit de buitengrens van de reserveringszone met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt, ligt.
Deze paragraaf is van toepassing op het houden van dieren in het WK 03 Beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.
Bij het houden van dieren in beschermingszone A wordt voldaan aan artikel 2.28.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen van meststoffen in WK 03 Beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.
Deze paragraaf is van toepassing op het houden van evenementen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, houden en verwijderen van erfafscheidingen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een erfafscheiding aan te brengen, te houden en te verwijderen in de kernzone, als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een erfafscheiding aan te brengen, te houden en te verwijderen in de kernzone, buiten de teen en buiten het onderhoudspad, als:
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen en hebben van wegmeubilair in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onderscheid gemaakt in:
groot wegmeubilair: verkeerslichten, straatverlichting, vangrails, informatieborden met een oppervlakte van meer dan 2 m2, informatiezuilen, waarvan de totale hoogte meer bedraagt dan 4 meter; en
klein wegmeubilair: straatmeubilair, verkeersborden, hectometerpaaltjes, informatieborden met een oppervlakte van niet meer dan 2 m2, waarvan de totale hoogte niet meer bedraagt dan 4 meter.
Bij het aanbrengen of hebben van groot wegmeubilair in beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.43, 2.44, en 2.45, als:
Bij het aanleggen of hebben van klein wegmeubilair in de kernzone wordt voldaan aan de artikelen 2.44 en 2.45, als dit op de kruin gebeurt.
Bij het aanleggen of hebben van klein wegmeubilair in beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.43, 2.44 en 2.45, als:
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.
Het wegmeubilair wordt op eigen kosten gewijzigd of verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning groot wegmeubilair aan te brengen en te hebben in de kernzone.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning groot wegmeubilair aan te brengen en te hebben in beschermingszone A, als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning klein wegmeubilair aan te leggen en te hebben in de kernzone, als dit in het talud gebeurt.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning klein wegmeubilair aan te leggen en te hebben in beschermingszone A, als:
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, houden en verwijderen van beplanting, met uitzondering van gras, in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.
Bij het aanbrengen of hebben van beplanting in beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.49, 2.51 en 2.52, als de beplanting:
Bij het aanbrengen en houden van beplanting in beschermingszone B wordt voldaan aan artikel 2.49, als de beplanting niet hoger is dan 1,80 meter.
Bij het verwijderen van beplanting wordt voldaan aan artikel 2.50.
Bij het aanbrengen van beplanting in WK 11 Beschermingszone A en B van een niet verholen waterkering wordt geen watervoorziening of een voorziening voor beluchting of drainage aangebracht.
Ingraving wordt beperkt tot het minimum dat nodig is voor het aanbrengen van de desbetreffende beplanting.
Aan het eind van elke werkdag wordt de ingraving gedicht met het uitgekomen materiaal.
De beplanting wordt zodanig onderhouden dat zij vitaal blijft.
De gerooide bomen, takken, wortels en andere resten van de beplanting worden afgevoerd.
De gaten die zijn ontstaan bij het wijzigen of het verwijderen van de beplanting worden opgevuld met grond van dezelfde samenstelling als op het desbetreffende perceel aanwezig is.
De toplaag wordt geheel hersteld.
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.
De beplanting wordt gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer-, of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen of te hebben in de kernzone.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen of te hebben in beschermingszone A, als de beplanting:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen of te hebben in beschermingszone B, als de beplanting hoger is dan 1,80 meter.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben en verwijderen van beplanting, met uitzondering van gras, in het beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen of te hebben in de kernzone.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen of te hebben in WK 18 Beschermingszone A en B binnen de reserveringszone van een verholen waterkering.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben en wijzigen van verhardingen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.
Bij het aanbrengen, hebben of wijzigen van een verharding in beschermingszone A wordt voldaan aan artikel 2.60, als de oppervlakte van de verharding 50 m2 is of kleiner.
De constructie van de verharding, inclusief fundering, gaat niet dieper dan 30 cm onder het bestaande maaiveld.
Er mag niet dieper dan 30 cm ontgraven worden, waarbij dezelfde hoogte aan materiaal weer moet worden opgebracht.
De afvoer van regenwater mag vanaf de verharding niet richting de teen lopen.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben en wijzigen van bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering, tenzij het bouwwerken betreft waarop de paragrafen 2.1.11, 2.1.12, 2.1.13, 2.1.14, 2.1.15 en 2.1.16 van toepassing zijn.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning bouwwerken aan te brengen, te hebben en te wijzigen in de kernzone of beschermingszone A.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning bouwwerken aan te brengen, te hebben en te wijzigen in WK 15 Beschermingszone B binnen reserveringszone van een niet verholen waterkering.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering, tenzij het bouwwerken betreft waarop de paragrafen 2.1.11, 2.1.12, 2.1.13, 2.1.14, 2.1.15 en 2.1.16.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning bouwwerken aan te brengen, te hebben en te wijzigen in de kernzone en beschermingszone A.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk aan te brengen, te hebben en te wijzigen in beschermingszone B binnen de reserveringszone.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk aan te brengen, te hebben en te wijzigen in beschermingszone B buiten de reserveringszone, als het laagste punt van de fundering van het bouwwerk beneden de denkbeeldige lijn die vanuit de buitengrens van de reserveringszone met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt, ligt.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te verwijderen in de kernzone en in beschermingszone A.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en verwijderen van kabels en leidingen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.
Bij het aanleggen of hebben van een kabel in de kernzone of in beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.68 en 2.70, als:
deze de waterkering kruist;
deze wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring;
de boring start en eindigt in beschermingszone B of buiten het beperkingengebied;
deze wordt aangelegd op minimaal 10 meter onder binnendijks maaiveld; en
deze een diameter heeft van 110 millimeter of minder.
Bij het aanleggen en hebben van een leiding in de kernzone of beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.68 en 2.70, als:
deze de waterkering kruist;
deze wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring;
de boring start en eindigt in beschermingszone B of buiten het beperkingengebied;
deze wordt aangelegd op minimaal 10 meter onder binnendijks maaiveld;
deze een diameter heeft van 110 millimeter of minder; en
deze een druk heeft van 5 bar of minder.
Bij het verwijderen van een kabel of leiding in de kernzone, wordt voldaan aan artikel 2.69.
Bij de aanleg van een kabel of leiding wordt voldaan aan de NEN-normen 3650 en 3651.
De kabel of leiding wordt aangelegd in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.
Kabels en leidingen wordt zoveel mogelijk geconcentreerd aangelegd.
De kabel of leiding kruist de waterkering eenmaal en haaks.
De oorspronkelijke grondlagen worden teruggebracht.
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel aan te leggen of te hebben in de kernzone of beschermingszone A, als:
deze wordt aangelegd evenwijdig aan de waterkering;
deze niet wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring;
de boring start of eindigt in de kernzone of beschermingszone A;
deze wordt aangelegd op minder dan 10 meter onder binnendijks maaiveld; of
deze een diameter heeft van meer dan 110 millimeter.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te hebben in de kernzone of beschermingszone A, als:
deze wordt aangelegd evenwijdig aan de waterkering;
deze niet wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring;
de boring start of eindigt in de kernzone of beschermingszone A;
deze wordt aangelegd op minder dan 10 meter onder binnendijks maaiveld;
deze een diameter heeft van meer dan 110 millimeter; of
deze een druk heeft van meer dan 5 bar.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding aan te leggen of te hebben in beschermingszone B binnen de reserveringszone.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te hebben in WK 17 Beschermingszone B buiten reserveringszone van een niet verholen waterkering, als de leiding een druk heeft van meer dan 10 bar.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en verwijderen van kabels en leidingen in het beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering.
Bij het aanleggen, hebben of verwijderen van een kabel in de kernzone, kruisend aan de waterkering en ten behoeve van een huisaansluiting, wordt voldaan aan artikel 2.74, als:
Bij het aanleggen of hebben van een kabel in de kernzone, parallel aan de waterkering en ten behoeve van een huisaansluiting, wordt voldaan aan artikel 2.74.
Bij het aanleggen of hebben van een leiding in de kernzone, kruisend aan de waterkering en ten behoeve van een huisaansluiting, wordt voldaan aan artikel 2.74, als:
Bij het aanleggen of hebben of van een leiding in de kernzone, parallel aan de waterkering en ten behoeve van een huisaansluiting, wordt voldaan aan de artikel 2.74 als de leiding niet dieper wordt gelegd dan 1 meter onder maaiveld.
Bij het aanleggen of hebben van een kabel in beschermingszone A en beschermingszone B, wordt voldaan aan artikel 2.75.
Bij het aanleggen of hebben van een leiding in WK 20 Beschermingszone A en B buiten de reserveringszone van een verholen waterkering, wordt voldaan aan artikel 2.75, als
Bij het verwijderen van een kabel of leiding in de kernzone, wordt voldaan aan artikel 2.76.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel kruisend aan de waterkering aan te leggen of te hebben in de kernzone, als de kabel:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel parallel aan de waterkering aan te leggen of te hebben in de kernzone, anders dan ten behoeve van een huisaansluiting.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding kruisend aan de waterkering aan te leggen of te hebben in de kernzone, als de leiding:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding parallel aan de waterkering aan te leggen of te hebben in de kernzone, als de leiding:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen in beschermingszone A of beschermingszone B binnen de reserveringszone.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen in beschermingszone A of beschermingszone B buiten de reserveringszone, als de leiding:
Deze paragraaf is van toepassing op het brengen en hebben van vaste stoffen en voorwerpen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.
De regels met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op het:
waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;
waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam;
waarborgen van de chemische en ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam;
vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en onderhoudsstrook van feitelijke belemmeringen voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;
uitvoeren van het onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten; en
waarborgen van de vervulling van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen.
Deze afdeling heeft betrekking op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
De zorgplicht bedoeld in artikel 1.11, houdt voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam waarover het Rijk geen regels heeft gesteld in het Besluit activiteiten leefomgeving en wateronttrekkingsactiviteiten die bestaan uit het onttrekken van oppervlaktewater uit een oppervlaktewaterlichaam, in ieder geval in het voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van:
overstromingen of inundaties;
belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewaterlichaam;
belemmering van de inspectie of onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam;
een toename van de onderhoudskosten aan het oppervlaktewaterlichaam;
verslechtering van de chemische en ecologische waterkwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam;
negatieve effecten van wegzijging of kwel op de waterkwaliteit en waterkwantiteit van het oppervlaktewaterlichaam;
verzakkingen van de bodem;
verlies van de waterbergingscapaciteit in het oppervlaktewaterlichaam; en
belemmering van het realiseren van de vastgestelde streefpeilen van peilbesluiten.
De zorgplicht houdt ook in dat:
de stabiliteit van oevers en oeverconstructies niet in gevaar wordt gebracht;
het oppervlaktewaterlichaam tijdens het verrichten van de activiteit bereikbaar blijft voor het bestuur;
in geval van verwijdering van bouwwerken en beplanting, het profiel van het oppervlaktewaterlichaam in de oorspronkelijke staat wordt hersteld; en
alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.
Het bestuur wordt ten minste vier weken van tevoren geïnformeerd over activiteiten als bedoeld in deze afdeling die worden verricht in gebieden in ontwikkeling.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied;
een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding;
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;
als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:
een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat;
een tekening met een aanduiding van de boorlijn;
een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en
gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek; en
als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden, als de activiteit betrekking heeft op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, in aanvulling op artikel 2.84 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en verlengen van een oppervlaktewaterlichaam in het ALG 01 Beheergebied.
Bij het aanleggen of verlengen van een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.88, als het aanleggen of verlengen gebeurt vanwege een door het waterschap bij omgevingsvergunning opgelegde compensatieplicht op grond van artikel 2.96.
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oppervlaktewaterlichaam aan te leggen of te verlengen, als het aanleggen of verlengen gebeurt om een andere reden dan vanwege een door het waterschap bij omgevingsvergunning opgelegde compensatieplicht op grond van artikel 2.96.
Deze paragraaf is van toepassing op het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam in het ALG 01 Beheergebied.
Bij het verbreden van WS 03 Oppervlaktewaterlichaam categorie B wordt voldaan aan de artikelen 2.92 en 2.93, als de totale breedte van het oppervlaktewaterlichaam niet meer wordt dan 6 meter.
Bij het verbreden van WS 04 Oppervlaktewaterlichaam categorie C wordt voldaan aan artikel 2.93.
Bij het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam, wordt het nieuwe gedeelte van het oppervlaktewaterlichaam onderhouden door degene die de activiteit heeft verricht, tenzij anders is bepaald.
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een WS 02 Oppervlaktewaterlichaam categorie A te verbreden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een WS 03 Oppervlaktewaterlichaam categorie B te verbreden als de totale breedte van het oppervlaktewaterlichaam meer wordt dan 6 meter.
Deze paragraaf is van toepassing op het veranderen van het talud in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning het talud te veranderen in een oppervlaktewaterlichaam categorie A.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning het talud te veranderen in WS 34 Oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning het talud te veranderen in WS 35 Oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, waarbij;
het te realiseren bovenwatertalud steiler is dan 1:1,5; of
het te realiseren onderwatertalud steiler is dan 1:3.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en wijzigen van natuurvriendelijke oevers in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een natuurvriendelijke oever in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan de artikelen 2.101 en 2.102, als het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet gewijzigd wordt.
Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een natuurvriendelijke oever in een oppervlaktewaterlichaam categorie C wordt voldaan aan artikel 2.102.
Eventueel aanwezige kabels en leidingen worden voorafgaand aan het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, minimaal 1 meter uit het te realiseren profiel gelegd.
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever aan te leggen, te hebben of te wijzigen in een oppervlaktewaterlichaam categorie A.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever aan te leggen, te hebben of te wijzigen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever aan te leggen, te hebben of te wijzigen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt verkleind.
Deze paragraaf is van toepassing op het houden van dieren in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het houden van dieren in een WS 38 Oppervlaktewaterlichaam A binnen onderhoudsstrook wordt voldaan aan de artikelen 2.106 en 2.107, als de onderhoudsstrook niet door een erfafscheiding is afgescheiden van het naastliggende perceel.
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste 2 weken voor het begin ervan te melden.
De dieren worden op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning dieren te houden in een WS 43 Oppervlaktewaterlichaam A buiten onderhoudsstrook
Het is verboden zonder omgevingsvergunning dieren te houden in een onderhoudsstrook van oppervlaktewaterlichaam categorie A, als de onderhoudsstrook door een erfafscheiding is afgescheiden van het naastliggende perceel.
Deze paragraaf is van toepassing op het varen met mechanisch aangedreven vaartuigen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning te varen met een mechanisch aangedreven vaartuig buiten WS 18 Oppervlaktewaterlichaam buiten vaarwater categorie I, als het vaartuig
Deze paragraaf is van toepassing op het houden van evenementen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het houden van evenementen in een WS 20 Oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie en WS 22 Oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie, wordt voldaan aan de artikelen 2.113 tot en met 2.115, als:
het evenement in totaal niet langer dan 3 dagen duurt;
er geen gebruik wordt gemaakt van gemotoriseerd aangedreven vervoersmiddelen of rijdieren;
er geen ontgraving is of wordt uitgevoerd; en
tijdelijke werken die daarbij worden gerealiseerd geen groter vloeroppervlak hebben dan 20 vierkante meter.
Tijdelijke werken bij het evenement worden gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer-, of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.
Het bestuur kan in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 2.113 en 2.114 maatwerkvoorschriften stellen uit het oogpunt van ecologie of veiligheid.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een evenement te houden bij een WS 19 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie en WS 21 Oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een evenement te houden bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie en een oppervlaktewaterlichaam B zonder natuurfunctie, als:
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een erfafscheiding in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een erfafscheiding bij een WS 40 Oppervlaktewaterlichaam A buiten natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook, wordt voldaan aan artikel 2.121, als de erfafscheiding:
De afrastering of erfafscheiding wordt gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een erfafscheiding aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een WS 39 Oppervlaktewaterlichaam A binnen natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een erfafscheiding aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A buiten een natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, als de erfafscheiding
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en verwijderen van beplanting, met uitzondering van gras, in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het aanleggen, hebben of verwijderen van beplanting bij een WS 13 Oppervlaktewaterlichaam categorie A binnen de werkstrook beschoeiing wordt voldaan aan de artikelen 2.125 en 2.126.
De beplanting wordt op eigen kosten gewijzigd of verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen, te hebben of te verwijderen bij een WS 14 Oppervlaktewaterlichaam categorie A buiten de werkstrook beschoeiing.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en hebben van bruggen in het WS 01 Beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het aanleggen en hebben van een brug in het WS 35 Oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan artikel 2.130, als:
Bij het aanleggen en hebben van een brug bij een oppervlaktewaterlichaam categorie C wordt voldaan aan artikel 2.130.
Het profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt niet gewijzigd.
De stabiliteit van het talud wordt niet aangetast.
Uitspoeling van grond wordt voorkomen.
De waterdoorvoer wordt niet belemmerd.
Beschadigingen of verzakkingen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer worden voorkomen.
Er wordt deugdelijk, duurzaam en niet uitlogend materiaal gebruikt.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie A.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als:
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en verwijderen van dammen met duiker in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het aanleggen of hebben van een dam met duiker onder een openbare weg in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.134, 2.135, 2.137 en 2.138, als de duiker:
5 meter of verder van een kunstwerk wordt aangelegd;
wordt aangelegd zonder knikpunten of bochten;
bedoeld is voor een perceelsontsluiting;
rond is;
een lengte heeft van maximaal 20 meter;
met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; en
een inwendige doorsnede heeft van 0,5 meter of meer.
Bij het aanleggen en hebben van een dam met duiker onder een niet-openbare weg in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.134, 2.135, 2.137 en 2.138, als de duiker:
5 meter of verder van een kunstwerk wordt aangelegd;
wordt aangelegd zonder knikpunten of bochten;
bedoeld is voor een perceelsontsluiting;
rond is;
een lengte heeft van maximaal 20 meter;
met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; en
een inwendige doorsnede heeft van 0,4 meter of meer.
Bij het aanleggen of hebben van een dam met duiker in een WS 11 Oppervlaktewaterlichaam categorie C in een poldergebied wordt voldaan aan de artikelen 2.134 en 2.135, als de duiker:
Bij het verwijderen van een dam met duiker wordt voldaan aan artikel 2.136.
De as van de duiker ligt in het midden van het oppervlaktewaterlichaam.
Tussen duikerelementen zijn verbindingen van een waterdichte afdichting voorzien.
De uiteinden van de duiker zijn beschermd tegen beschadigingen door mechanisch onderhoud.
Buiten veengebieden wordt beton of een daaraan gelijkwaardig materiaal toegepast, als kan worden volstaan met rotvrij, niet uitlogend materiaal.
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de inwendige doorsnede van de duiker in een oppervlaktewaterlichaam categorie B, gelet op de maatgevende afvoer van het betreffende oppervlaktewaterlichaam.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen, te hebben of te verwijderen in een oppervlaktewaterlichaam categorie A.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen, te hebben of te verwijderen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker onder de openbare weg aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als de duiker:
minder dan 5 meter van een kunstwerk wordt aangelegd;
wordt aangelegd met knikpunten of bochten;
bedoeld is voor een andere functie dan perceelsontsluiting;
niet rond is;
een lengte heeft van meer dan 20 meter;
niet met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; of
een inwendige doorsnede heeft van minder dan 0,5 meter.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker onder een niet-openbare weg aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als de duiker:
minder dan 5 meter van een kunstwerk wordt aangelegd;
wordt aangelegd met knikpunten of bochten;
bedoeld is voor een andere functie dan perceelsontsluiting;
niet rond is;
een lengte heeft van meer dan 20 meter;
niet met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; of
een inwendige doorsnede heeft van minder dan 0,4 meter.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie C in een poldergebied, als de duiker:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een WS 10 Oppervlaktewaterlichaam categorie C buiten een poldergebied, als de duiker:
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en wijzigen van steigers, vlonders en overhangende bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het aanleggen, hebben en wijzigen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk bij een WS 41 Oppervlaktewaterlichaam A zonder natuurfunctie of KRW-functie en buiten natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook wordt voldaan aan de artikelen 2.142 tot en met 2.145, als:
Bij het aanleggen, hebben, wijzigen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk in een oppervlaktewaterlichaam B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.142 tot en met 2.145, als
de onderkant van het werk zich bevindt op 0,20 meter boven het normaal ter plaatse aanwezige;
de funderingspalen van het werk op de waterlijn of aan de landzijde van de waterlijn wordt geplaatst, en
het werk gerekend vanaf de waterlijn niet meer overhangt dan 1. bij een oppervlaktewaterlichaam breder dan 4 meter maar smaller dan 8 meter: 0,50 meter; of 2. bij een oppervlaktewaterlichaam van 8 meter of breder: 1 meter.
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.
De steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dat noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of op een andere wijze in het belang van de waterstaat is.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aan te leggen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A en oppervlaktewaterlichaam categorie B, van 4 meter of smaller.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aan te leggen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A en categorie B met natuurfunctie of KRW-functie, als het oppervlaktewaterlichaam breder is dan 4 meter.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aan te leggen, te hebben of te wijzigen bij een WS 44 Oppervlaktewaterlichaam A zonder natuurfunctie of KRW-functie en binnen natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook en dit oppervlaktewaterlichaam breder is dan 4 meter, als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aan te leggen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie en dit oppervlaktewaterlichaam breder is dan 4 meter als:
de onderkant van het werk zich lager bevindt dan 0,50 meter boven normaal waterpeil of zomerpeil;
de funderingspalen van het werk aan de waterzijde van de waterlijn worden geplaatst; of
het werk gerekend vanaf de waterlijn meer overhangt dan: 1. bij een oppervlaktewaterlichaam breder dan 4 meter maar smaller dan 8 meter: 0, 50 meter; of 2. bij een oppervlaktewaterlichaam van 8 meter of breder: 1 meter.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van terrassen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een terras bij een WS 36 Oppervlaktewaterlichaam A, zonder natuurfunctie of KRW-functie, binnen de werkstrook beschoeiing wordt voldaan aan de artikelen 2.149 en 2.150.
Het terras wordt op eigen kosten gewijzigd of verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een terras aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een WS 32 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een terras aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een WS 44 Oppervlaktewaterlichaam A zonder natuurfunctie of KRW-functie en binnen natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook, als dit plaatsvindt buiten de bebouwde kom.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een terras aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een WS 37 Oppervlaktewaterlichaam A, zonder natuurfunctie of KRW-functie, buiten de werkstrook beschoeiing, als dit plaatsvindt binnen de bebouwde kom.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen of hebben van wegmeubilair in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning wegmeubilair aan te brengen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning wegmeubilair aan te brengen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B, als deze zich aan de landzijde op minder dan 0,5 meter uit de insteek bevindt.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben en wijzigen van uitstroomvoorzieningen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het aanbrengen, hebben of wijzigen van een uitstroomvoorziening bij een WS 33 Oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, wordt voldaan aan de artikelen 2.156 tot en met 2.158, als de positie van de uitstroomvoorziening ten aanzien van het talud oppervlakkig of verzonken is.
Bij het aanbrengen, hebben of wijzigen van een uitstroomvoorziening bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, wordt voldaan aan de artikelen 2.156 tot en met 2.158.
Het is verboden een uitstroomvoorziening aan te brengen, te hebben, wijzigen of te verwijderen zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.
De uitstroomvoorziening wordt gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als deze geen functie meer vervult of als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers- en onderhoudsmaatregelen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening aan te brengen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening aan te brengen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, als de uitstroomvoorziening ten aanzien van het talud, uitsteekt.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening aan te brengen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en wijzigen van een beschoeiing in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een beschoeiing bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.162, 2.163 en 2.164, als de beschoeiing op of aan de landzijde van de waterlijn wordt aangelegd.
Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een beschoeiing bij een oppervlaktewaterlichaam categorie C wordt voldaan aan artikel 2.162, als de beschoeiing op of aan de landzijde van de waterlijn wordt aangelegd.
De beschoeiing wordt gronddicht afgewerkt, zodat geen grond of aangevuld materiaal vanachter de beschoeiing in de watergang kan komen.
Er wordt deugdelijk en niet uitlogend materiaal voor de beschoeiing gebruikt.
De waterdoorvoer wordt niet belemmerd.
Beschadigingen of verzakkingen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer worden voorkomen.
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.
De beschoeiing wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dat noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of op een andere wijze in het belang van de waterstaat is.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beschoeiing aan te leggen, te hebben, of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beschoeiing aan te leggen, te hebben, of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beschoeiing aan te leggen, te hebben, of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als de beschoeiing aan de waterzijde van de waterlijn staat.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van een oeverbeschermende damwand in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een oeverbeschermende damwand bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.168, 2.170 en 2.171, als de oeverbeschermende damwand op de insteek ligt.
Bij het verwijderen van een oeverbeschermende damwand bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan artikel 2.169.
De oeverbeschermende damwand wordt gronddicht afgewerkt, zodat geen grond of aangevuld materiaal vanachter de oeverbeschermende damwand in de watergang kan komen.
De oeverbeschermende damwand wordt zo in het achterliggend perceel verankerd dat geen vervorming kan plaatsvinden.
Aan de landzijde wordt de oeverbeschermende damwand voorzien van een anti-worteldoek.
Er wordt geheel aangesloten op een eventueel reeds aanwezige damwand, voor zover het vorm en afmetingen betreft.
Er wordt deugdelijk, duurzaam en niet uitlogend materiaal gebruikt.
Het oppervlaktewaterlichaam wordt bij verwijdering van de oeverbeschermende damwand teruggebracht op de afmetingen zoals vastgelegd in de legger.
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.
De oeverbeschermende damwand wordt gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer-, of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oeverbeschermende damwand aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oeverbeschermende damwand aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oeverbeschermende damwand aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als dit plaatsvindt aan de waterzijde van de insteek.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en hebben van kabels en leidingen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het aanleggen of hebben van een kabel bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie en WS 46 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie buiten NVO, parallel aan het oppervlaktewaterlichaam, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als:
Bij het aanleggen of hebben van een kabel bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie en een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, het oppervlaktewaterlichaam kruisend, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als:
Bij het aanleggen of hebben van een leiding bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie en een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, parallel aan het oppervlaktewaterlichaam, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178 als:
Bij het aanleggen of hebben van een leiding bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie en een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, het oppervlaktewaterlichaam kruisend, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als:
Bij het aanleggen of hebben van een kabel bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als:
Bij het aanleggen of hebben van een leiding bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als:
Bij de aanleg van een kabel of een leiding die een of meerdere kabels en leidingen niet op gelijke hoogte kruist, is de afstand tussen de kabels of leidingen minimaal 0,3 meter.
Bij de aanleg van een kabel of een leiding die een of meerdere kabels en leidingen op gelijke hoogte kruist, wordt tussen de kabels of leidingen een kruisingsput aangelegd.
Bij een kruising met een duiker wordt de kabel of leiding door een mantelbuis aangelegd die:
Na het aanleggen van de kabel of leiding wordt de ontgraving direct aangevuld.
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding aan te leggen of te hebben bij een WS 45 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie bij NVO of oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel aan te leggen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever of oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, parallel aan het oppervlaktewaterlichaam, als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel aan te leggen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever of oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, het oppervlaktewaterlichaam kruisend, als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever of oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, parallel aan het oppervlaktewaterlichaam, als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever of oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, het oppervlaktewaterlichaam kruisend, als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel aan te leggen of te behouden in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te behouden in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als
Deze paragraaf is van toepassing op het brengen en hebben van vaste stoffen en voorwerpen, niet zijnde vistuigen, vaartuigen en vlotten, in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B of oppervlaktewaterlichaam categorie C, als het volume van de vaste stof of het voorwerp groter is dan gemiddeld 20 cm x 20 cm x 20 cm.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en hebben van een vaartuig en vlot in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het aanleggen of hebben van een vaartuig of vlot in een WS 40 Oppervlaktewaterlichaam A buiten natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook, met uitzondering van vaarwater categorie I, wordt voldaan aan artikel 2.186, als:
Bij het aanleggen of hebben van een vaartuig of vlot in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, buiten de natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook, met uitzondering van het Valleikanaal en vaarwater categorie I, wordt voldaan aan artikel 2.186, als:
Bij het aanleggen en hebben van een vaartuig of vlot in het Valleikanaal, wordt voldaan aan artikel 2.186, als:
Het object wordt op eigen kosten gewijzigd of verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, binnen de natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, met uitzondering van vaarwater categorie I, als het object buiten de bebouwde kom wordt aangelegd en gehouden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, buiten de natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, met uitzondering van vaarwater categorie I, als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, binnen de natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, met uitzondering van het Valleikanaal en vaarwater categorie I, als het object binnen de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, buiten de natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, met uitzondering van het Valleikanaal en vaarwater categorie I, als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in het Valleikanaal, als:
Deze paragraaf is van toepassing op het uitzetten en onttrekken van vis in een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het uitzetten of onttrekken van vis in een oppervlaktewaterlichaam categorie A en oppervlaktewaterlichaam categorie B, wordt voldaan aan artikel 2.190.
Het uitzetten en onttrekken van vis:
Het uitzetten betreft alleen soorten die van nature thuishoren in het betreffende watersysteem.
Bij uitzettingen kan een certificaat of bewijs worden overlegd wat aantoont dat alleen gezonde vis wordt uitgezet.
Het gebruik van actieve of passieve vangtuigen mag vrije vismigratie niet belemmeren.
Binnen een afstand van 50 meter tot gemalen, sluizen of vispassages, wordt geen gebruik gemaakt van vistuigen.
Deze paragraaf is van toepassing op het afvoeren van water naar een oppervlaktewaterlichaam.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een WS 15 Oppervlaktewaterlichaam in gebied met een natuurfunctie via drainage.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een WS 16 Oppervlaktewaterlichaam in gebied zonder een natuurfunctie via drainage, als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een WS 27 Oppervlaktewaterlichaam met natuurfunctie door het aanleggen van verhard oppervlak buiten de bebouwde kom, als deze verharding een totale aaneengesloten oppervlakte heeft van meer dan 0,15 hectare.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een WS 28 Oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie door het aanleggen van verhard oppervlak buiten de bebouwde kom, als deze verharding een totale aaneengesloten oppervlakte heeft van meer dan 0,4 hectare.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een oppervlaktewaterlichaam door het aanleggen van verhard oppervlak binnen de bebouwde kom, als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een oppervlaktewaterlichaam door het afkoppelen van verhard oppervlak van het gemengde riool binnen de bebouwde kom, als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een oppervlaktewaterlichaam met natuurfunctie, als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie, als:
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het onttrekken van water aan een WS 28 Oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie wordt voldaan aan artikel 2.195, als:
Het peil in het oppervlaktewaterlichaam waaraan wordt onttrokken, komt niet lager dan het peil dat is vastgelegd in het peilbesluit dan wel het aanwezige waterpeil.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te onttrekken aan een WS 27 Oppervlaktewaterlichaam met natuurfunctie.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie, als:
De regels met betrekking tot bergingsgebieden in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op het waarborgen van het waterbergend vermogen van het bergingsgebied.
Deze afdeling is van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een WS 12 Bergingsgebieden.
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.11, houdt in ieder geval in het voorkomen dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van:
De zorgplicht houdt ook in dat alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.
Deze paragraaf is van toepassing op het ophogen van gronden en het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een bergingsgebied, voor zover gelegen buiten het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
De regels met betrekking tot grondwater in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op:
Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten met betrekking tot grondwater.
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.11, houdt in ieder geval in het voorkomen dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken van:
uitputting van de grondwatervoorraad;
ongewenste toename van kwel;
een grondwaterstandsverandering die inbreuk maakt op de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen;
een wijziging van de grondwaterstromen en verspreiding van aanwezige verontreiniging of van koudebellen en warmtebellen;
doorboring van slecht waterdoorlatende bodemlagen;
een verslechtering van de grondwaterkwaliteit;
het opbarsten van een slecht waterdoorlatende bodemlaag;
verzilting van zoet grondwater; en
nadelige invloed op de grondwaterstand die voor het grondgebruik gewenst is.
De zorgplicht houdt ook in dat alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.
Het bestuur wordt ten minste vier weken van tevoren geïnformeerd over activiteiten als bedoeld in deze afdeling die worden verricht in gebieden in ontwikkeling.
Ten minste vier weken voor het begin van het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit is vereist, worden aan het bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;
het aantal in te richten putten;
de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;
de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;
de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;
de capaciteit van de pomp in kubieke meter per uur per put;
de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en
als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:
de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;
de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;
een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;
de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en
een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem te voorkomen of te beperken.
Het eerste lid geldt niet voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;
het aantal in te richten putten;
de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;
de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;
de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;
de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;
de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en
als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:
de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;
de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;
een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;
de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.
Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening of water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.
Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.
Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 3.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.
Parameter |
Afkorting |
Frequentie |
bacteriën van de coligroep |
|
vierwekelijks |
Kleur |
|
vierwekelijks |
zwevende stof |
SS |
vierwekelijks |
geleidingsvermogen voor elektriciteit |
|
vierwekelijks |
temperatuur |
T |
vierwekelijks |
zuurgraad |
pH |
vierwekelijks |
opgelost zuurstof |
O2 |
vierwekelijks |
totaal organisch koolstof |
TOC |
vierwekelijks |
bicarbonaat |
HCO3 |
vierwekelijks |
nitriet |
NO2 |
vierwekelijks |
nitraat |
NO3 |
vierwekelijks |
ammonium |
NH4 |
vierwekelijks |
totaal fosfaat |
Totaal P |
vierwekelijks |
fluoride |
F |
driemaandelijks |
chloride |
Cl |
vierwekelijks |
sulfaat |
SO4 |
driemaandelijks |
natrium |
Na |
driemaandelijks |
ijzer |
Fe |
driemaandelijks |
mangaan |
Mn |
driemaandelijks |
chroom |
Cr |
driemaandelijks |
lood |
Pb |
driemaandelijks |
koper |
Cu |
driemaandelijks |
zink |
Zn |
driemaandelijks |
cadmium |
Ca |
driemaandelijks |
arseen |
As |
driemaandelijks |
cyanide |
CN |
driemaandelijks |
minerale olie |
|
vierwekelijks |
adsorbeerbaar organisch halogeen |
AOX |
vierwekelijks |
vluchtig organisch gebonden chloor |
VOC |
vierwekelijks |
vluchtige aromaten |
|
vierwekelijks |
polycyclische aromaten |
PAK |
driemaandelijks |
fenolen |
|
driemaandelijks |
Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het bestuur van het waterschap de volgende gegevens verstrekt:
De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling.
Het eerste tot en met vijfde lid gelden niet:
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bouwputbemalingen, sleufbemalingen, proefbronneringen en grondsaneringen.
Bij het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering wordt voldaan aan de artikelen 3.12 tot en met 3.15 en 3.17, als:
in totaal meer dan 12000 m3 grondwater in totaal wordt onttrokken;
niet meer dan 3000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken;
de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden; en
daarbij de grondwaterstand tot niet meer dan 0,5 meter onder het gewenste ontgravings- of saneringsniveau wordt verlaagd.
Bij het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering wordt voldaan aan de artikelen 3.12 tot 3.17, als:
niet meer dan 35 m3 grondwater per uur wordt onttrokken;
niet meer dan 3000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken;
in totaal niet meer dan 12.000 m3 in totaal grondwater wordt onttrokken;
de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden; en
daarbij de grondwaterstand tot niet meer dan 0,5 meter onder het gewenste ontgravings- of saneringsniveau wordt verlaagd.
Bij het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering wordt voldaan aan de artikelen 3.12 tot en met 3.15 en 3.17, als:
meer dan 35 m3 grondwater per uur wordt onttrokken;
niet meer dan 3000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken;
in totaal niet meer dan 12.000 m3 in totaal grondwater wordt onttrokken;
de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden; en
daarbij de grondwaterstand tot niet meer dan 0,5 meter onder het gewenste ontgravings- of saneringsniveau wordt verlaagd.
Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.
Na de definitieve beëindiging van de onttrekking worden voorzieningen voor grondwateronttrekking verwijderd of gedicht, zodat er geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.
Bij een retourbemaling wordt het grondwater teruggebracht in het watervoerende pakket waaruit dit afkomstig is.
Het bestuur wordt zo snel mogelijk geïnformeerd over ontstane schade en over de maatregelen die zijn getroffen of gaan worden getroffen om de schade te beperken.
De meetverplichting, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.
In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden tenminste:
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening.
Bij het onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening wordt voldaan aan de artikelen 3.21 tot en met 3.25.
Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.
Na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking worden de voorzieningen voor de grondwateronttrekking verwijderd en gedicht, zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.
Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over eventuele ontstane schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen.
De meet- en rapportageplicht, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.
In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden ten minste twee weken voor het begin van de activiteit verstrekt.
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor sanering van een grondwaterverontreiniging.
Bij het onttrekken van grondwater voor sanering van een grondwaterverontreiniging wordt voldaan aan de artikelen 3.28 tot en met 3.31 en 3.33 als de onttrekking:
Bij het onttrekken van grondwater voor sanering van een grondwaterverontreiniging wordt voldaan aan de artikelen 3.28 tot en met 3.33, als de onttrekking:
Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten voorkomen.
De freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket wordt niet meer dan noodzakelijk verlaagd.
Na definitieve beëindiging van de onttrekking worden de voorzieningen voor grondwateronttrekking verwijderd of gedicht.
Er wordt een watermeter geplaatst.
Bij het plaatsen van een watermeter wordt bij aanvang van de onttrekking de datum en de beginstand van deze watermeter genoteerd.
Bij vervanging van een watermeter wordt de datum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd.
Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen of nog te treffen maatregelen.
De meetverplichting, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.
In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden ten minste:
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie.
Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.37, 3.38, 3.39, 3.40 en 3.42, als de onttrekking:
.Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.37, 3.38, 3.39, 3.40 en 3.42, als de onttrekking:
Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.37 , 3.38, 3.41 en 3.42, als de onttrekking:
Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.37, 3.38, 3.39, 3.40 en 3.42, als de onttrekking:
Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.37, 3.38, 3.39, 3.40 en 3.42, als de onttrekking:
Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.37, 3.38, 3.41 en 3.42, als de onttrekking:
Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Gelderland wordt voldaan aan de artikelen 3.37, 3.38, 3.39, 3.40 en 3.42, als de onttrekking:
Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Gelderland wordt voldaan aan de artikelen 3.37, 3.38, 3.41 en 3.42, als de onttrekking:
Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten voorkomen.
Het bestuur wordt zo snel mogelijk geïnformeerd over eventuele schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen.
Na definitieve beëindiging van de onttrekking worden voorzieningen voor grondwateronttrekking verwijderd of gedicht, zodat er geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.
Er wordt een watermeter geplaatst.
Bij het plaatsen van een watermeter wordt bij aanvang van de onttrekking de datum en de beginstand van deze watermeter genoteerd.
Bij vervanging van een watermeter wordt de datum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd.
De kwaliteit van het onttrokken ruwe grondwater wordt gemeten volgens de methoden en parameters, bedoeld in tabel II en tabel IIIC van het Drinkwaterbesluit, voor de eerste keer bij aanvang van de onttrekking en vervolgens elke zes jaar.
De gegevens van de eerste meting worden uiterlijk twee maanden na het verstrekken van gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 3.5, aan het bestuur verstrekt.
De gegevens van alle vervolgmetingen worden uiterlijk twee maanden na meting aan het bestuur verstrekt.
De meetverplichting bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.
In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden tenminste twee weken voor het begin van de activiteit verstrekt.
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor beregening en bevloeiing.
Bij het onttrekken van grondwater in een WS 29 Gebied met een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszonewordt voldaan aan de artikelen 3.46, 3.47, 3.48, 3.49 en 3.50, als de pompcapaciteit niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt en in totaal niet meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.
Bij het onttrekken van grondwater in een gebied met een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan de artikelen 3.46, 3.47, 3.48 en 3.50, als de pompcapaciteit niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt en in totaal meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.
Bij het onttrekken van grondwater in een WS 30 Gebied zonder een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszone wordt voldaan aan artikel 3.46, 3.47, 3.48, 3.49 en 3.50, als de pompcapaciteit niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt, en in totaal niet meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.
Bij het onttrekken van grondwater in een gebied zonder natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan artikelen 3.46, 3.47, 3.48 en 3.50, als de pompcapaciteit niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt, en in totaal meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.
Bij het onttrekken van grondwater in een gebied zonder natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan de artikelen 3.46, 3.47, 3.48 en 3.50, als de pompcapaciteit:
Bij het onttrekken van grondwater in een gebied zonder natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan de artikelen 3.46, 3.47, 3.48, 3.49 en 3.50, als de pompcapaciteit:
Bij het onttrekken van grondwater in een gebied zonder natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan de artikelen 3.46, 3.47, 3.48 en 3.50, als de pompcapaciteit:
Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking vindt geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaats.
Voorzieningen worden verwijderd of gedicht na definitieve beëindiging van de onttrekking.
Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen of nog te treffen maatregelen.
De meetverplichting, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.
In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden ten minste twee weken voor het begin van de activiteit verstrekt.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een gebied met een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones, als de pompcapaciteit 10 m3 per uur of meer bedraagt.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een gebied zonder natuurfunctie natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones, als de pompcapaciteit 100 m3 per uur of meer bedraagt.
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater, anders dan voor sleufbemaling, proefbronnering, grondsanering, noodvoorziening, sanering grondwaterverontreiniging, beregening, bevloeiing en menselijke consumptie.
Bij het onttrekken van grondwater wordt voldaan aan de artikelen 3.54, 3.55, 3.56, 3.57 en met 3.58, als:
Bij het onttrekken van grondwater wordt voldaan aan de artikelen 3.54, 3.55, 3.56, 3.57 en 3.58, als:
Bij het onttrekken van grondwater wordt voldaan aan de artikelen 3.54, 3.55, 3.56 en 3.58, als:
Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.
Het bestuur wordt zo snel mogelijk geïnformeerd over eventuele schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen.
Na de definitieve beëindiging van de onttrekking worden voorzieningen voor grondwateronttrekking verwijderd of gedicht, zodat er geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.
Er wordt een watermeter geplaatst.
Bij het plaatsen van een watermeter wordt bij aanvang van de onttrekking de datum en de beginstand van deze watermeter genoteerd.
Bij vervanging van een watermeter wordt de datum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd.
De meet- en rapportageplicht, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.
In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden tenminste twee weken voor het begin van de activiteit verstrekt, als de onttrekking niet langer duurt dan acht weken.
Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap.
Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Degene die een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 4.2, is verplicht:
alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
Deze plicht houdt in ieder geval in dat:
alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
de beste beschikbare technieken worden toegepast;
geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;
alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;
lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;
metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en
meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.
Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het bestuur van het waterschap worden die ondertekend en voorzien van:
Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 4.6, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.
Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.
Op verzoek van het bestuur worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.
Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bestuur:
informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;
informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;
andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en
informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.
Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
het debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater;
de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;
een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;
een riooltekening;
de locaties van de lozingspunten;
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;
een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;
een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;
de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;
de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;
de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en
een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.
Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Voor het lozen van dat grondwater in GWLZ 01 Aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.1, gemeten in een steekmonster.
Stof |
Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l |
Naftaleen |
0,2 μg/l |
PAK’s |
1 μg/l |
BTEX |
50 μg/l |
Vluchtige organohalogeen- verbindingen uitgedrukt als chloor |
20 μg/l |
Aromatische organohalogeen- verbindingen |
20 μg/l |
Minerale olie |
500 μg/l |
Cadmium |
4 μg/l |
Kwik |
1 μg/l |
Koper |
11 μg/l |
Nikkel |
41 μg/l |
Lood |
53 μg/l |
Zink |
120 μg/l |
Chroom |
24 μg/l |
Onopgeloste stoffen |
50 mg/l |
Voor het lozen van dat grondwater in GWLZ 02 Niet aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.2, gemeten in een steekmonster.
Stof |
Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l |
Naftaleen |
0,2 μg/l |
PAK’s |
1 μg/l |
Minerale olie |
50 μg/l |
Cadmium |
0,4 μg/l |
Kwik |
0,1 μg/l |
Koper |
1,1 μg/l |
Nikkel |
4,1 μg/l |
Lood |
5,3 μg/l |
Zink |
12 μg/l |
Chroom |
2,4 μg/l |
Onopgeloste stoffen |
20 mg/l |
Benzeen |
2 μg/l |
Tolueen |
7 μg/l |
Ethylbenzeen |
4 μg/l |
Xyleen |
4 μg/l |
Tetrachlooretheen |
3 μg/l |
Trichlooretheen |
20 μg/l |
1,2-dichlooretheen |
20 μg/l |
1,1,1-trichloorethaan |
20 μg/l |
Vinylchloride |
8 μg/l |
Som van de vijf hier bovenstaande stoffen |
20 μg/l |
Monochloorbenzeen |
7 μg/l |
Dichloorbenzenen |
3 μg/l |
Trichloorbenzenen |
1 μg/l |
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat grondwater:
Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;
voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;
voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN- EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN- ISO 15587-2;
voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2; en
voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.14 en 4.15, worden aan het bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als:
In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat hemelwater:
In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.
In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.
Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur van het waterschap.
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:
40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;
100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;
600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;
1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en
3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.
In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:
Met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening.
Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 4.3.
Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 4.4.
Stof |
Emissiegrenswaarden in mg/l |
|
|
Representatief etmaalmonster |
Steekmonster |
Biochemisch zuurstofverbruik |
20 mg/l |
40 mg/l |
Chemisch zuurstofverbruik |
100 mg/l |
200 mg/l |
Totaal stikstof |
30 mg/l |
60 mg/l |
Ammoniumstikstof |
2 mg/l |
4 mg/l |
Onopgeloste stoffen |
30 mg/l |
60 mg/l |
Fosfor totaal |
3 mg/l |
6 mg/l |
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:
Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;
voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;
voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;
voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;
voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en
voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.20, worden aan het bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur van het waterschap.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.
De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 1000 kJ/s bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam.
De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s bij het lozen op een niet- aangewezen oppervlaktewaterlichaam.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.24, worden aan het bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.
Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:
In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:
Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:
op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;
wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;
of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;
op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; ene. welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:
Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.
Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 4.26 tot en met 4.28, worden aan het bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.
Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:
bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
A-hout en ongeshredderd B-hout;
snoeihout;
banden van voertuigen;
autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;
straatmeubilair;
tuinmeubilair;
aluminium, ijzer en roestvrij staal;
kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;
kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;
papier en karton;
textiel en tapijt; en
vlakglas.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.
Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.
In aanvulling op artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen, worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 m is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.5, gemeten in een steekmonster.
Stof |
Emissiegrenswaarde in μg/l of mg/l |
Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink |
1 mg/l |
Minerale olie |
20 mg/l |
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen |
50 μg/l |
Onopgeloste stoffen |
100 mg/l |
Som van stikstofverbindingen |
10 mg/l |
Som van fosforverbindingen |
2 mg/l |
Chemisch zuurstofverbruik |
200 mg/l |
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;
voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;
voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
voor arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN- EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN- ISO 15587-2;
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;
voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;
voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;
voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en
voor de som van fosforverbindingen: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:
Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.
Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 4.35 en 4.37, worden aan het bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.
Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 4.41 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.41, worden aan het bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;
als de waterbodem de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 4.42; en
de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.
Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de beheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.
Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.47, worden aan het bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.6, gemeten in een steekmonster.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.
In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.
Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.
In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.7, gemeten in een steekmonster.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.8, gemeten in een steekmonster.
De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.
Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.
Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.
Deze afdeling is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.