Waterschapsverordening Waterschap Vallei en Veluwe

Het algemeen_bestuur van Waterschap Vallei en Veluwe

gelezen de tekstinhoud van ”Waterschapsverordening Waterschap Vallei en Veluwe” d.d. 17 oktober 2023;

Overwegende dat:

Besluit;

Artikel I

"Waterschapsverordening Waterschap Vallei en Veluwe" opgenomen in Bijlage A wordt vastgesteld.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking per 01‑01‑2024

Aldus vastgesteld door Waterschap Vallei en Veluwe, 17 oktober 2023.

drs.ing. K.A. Blokland

secretaris

 

mr. S.H.M. Ornstein MCPm

dijkgraaf

 

Bijlage A Bijlage bij artikel I

Waterschapsverordening Waterschap Vallei en Veluwe

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Afdeling 1.1 ALGEMEEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen
  • 1.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de  Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op deze verordening, tenzij anders bepaald.  

  • 2.

    Bijlage II bij deze verordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening. 

Afdeling 1.2 TOEPASSINGSGEBIED EN DOELEN

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op ALG 01 Beheergebied van Waterschap Vallei en Veluwe.

Artikel 1.3 Doelen

De regels in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op:

  • a.

    het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

  • b.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • c.

    het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen; en

  • d.

    het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk.

Afdeling 1.3 AANWIJZING EN BEGRENZING VAN BEPERKINGENGEBIEDEN

Artikel 1.4 Aanwijzing en begrenzing van gebieden
  • 1.

    De geometrische begrenzing van beperkingengebieden met betrekking tot waterstaatswerken in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject “waterstaatswerken” in bijlage I bij deze verordening.

  • 2.

    De geometrische begrenzing van gebieden in ontwikkeling is opgenomen in het geometrische informatieobject “waterstaatswerken” inbijlage I bij deze verordening.

Artikel 1.5 Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn
  • 1.

    Voor waterstaatswerken die op grond van een projectplan of een omgevingsvergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de geometrische begrenzing, wordt voor het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk uitgegaan van de begrenzing aangegeven in het projectbesluit of de omgevingsvergunning. 

  • 2.

    Voor waterstaatswerken die niet geometrisch zijn begrensd en waarvoor de ligging niet volgt uit een projectbesluit of omgevingsvergunning, bestaat het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk:

    • a.

      bij een waterkering, uit het gebied van teen tot teen met aan weerszijden een beschermingszone A van 20 meter breed en ter weerszijden daarvan een beschermingszone B van 100 meter binnendijks en 150 meter buitendijks; en

    • b.

      bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A, B en C, uit het gebied van insteek tot insteek, met voor een oppervlaktewaterlichaam categorie A in aanvulling daarop een onderhoudsstrook ter weerszijden van 5 meter breed.

Artikel 1.6 Nadere uitwerking gebieden

Het beperkingengebied met betrekking tot waterstaatswerken in beheer bij het waterschap bestaat uit:

  • a.

    waterkeringen bestaande uit de gebieden: kernzone, beschermingszone A, beschermingszone B; 

  • b.

    oppervlaktewaterlichamen bestaande uit de gebieden: oppervlaktewaterlichaam, en voor zover van toepassing natuurvriendelijke oever, onderhoudsstrook en werkstrook beschoeiing; en

  • c.

    bergingsgebieden.

Afdeling 1.4 NORMADRESSAAT

Artikel 1.7 Normadressaat

Aan de regels in deze verordening wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Afdeling 1.5 GEGEVENS EN BESCHEIDEN ALGEMEEN

Artikel 1.8 Algemene gegevens bij een melding of informatieverplichting
  • 1.

    Een melding of de verstrekking van gegevens wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de naam en het adres van de degene die de activiteit verricht;

    • c.

      het adres waarop de activiteit wordt verricht; en

    • d.

      de dagtekening.

  • 2.

    Op verzoek van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te beoordelen of de algemene regels en de maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn.  

  • 3.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 1.9 Aanvraagvereisten algemeen vergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: 

  • a.

    een aanduiding van de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd; 

  • b.

    het telefoonnummer van de aanvrager; 

  • c.

    het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • d.

    de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; 

  • e.

    als de activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt verricht door of namens een rechtspersoon of natuurlijke persoon in het kader van het voeren van een onderneming of het uitoefenen van een zelfstandig beroep: het e-mailadres van de aanvrager respectievelijk de gemachtigde; 

  • f.

    als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde; en 

  • g.

    als de aanvrager het voornemen heeft om in plaats van een maatregel die is voorgeschreven in regels als bedoeld in artikel 4.3 van de wet, een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, van de wet te treffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd.

Afdeling 1.6 BEOORDELINGSREGEL

Artikel 1.10 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten
  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste; 

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; en

    • c.

      de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

  • 2.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma’s, regionale waterprogramma’s, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw- oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;

    • b.

      de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en

    • c.

      een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.

  • 3.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw- oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op:

      • 1.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam;

      • 2.

        wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of

      • 3.

        het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krw- oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;

    • b.

      aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en

    • c.

      de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.

Afdeling 1.7 SPECIFIEKE ZORGPLICHT EN MAATWERKVOORSCHRIFTEN

Artikel 1.11 Zorgplicht watersysteem
  • 1.

    Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het watersysteem, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen; 

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Onder het voorkomen van nadelige effecten gevolgen voor het watersysteem wordt in ieder geval verstaan het voorkomen van: 

    • a.

      (grond)waterschaarste, (grond)wateroverlast en overstromingen; 

    • b.

      aantasting van de bestaande staat van de waterkering; 

    • c.

      belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewater; 

    • d.

      belemmering van de inspectie- of onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem;

    • e.

      verslechtering van de chemische of ecologische waterkwaliteit; 

    • f.

      negatieve effecten van wegzijging of kwel op de ecologische waterkwaliteit en waterkwantiteit; 

    • g.

      verzakkingen van de bodem of uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden watervoerende pakketten als gevolg van grondwateronttrekkingen of grondboringen; 

    • h.

      belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.

  • 3.

    Degene die voornemens is een activiteit te verrichten, informeert en betrekt de omgeving, de direct belanghebbenden en de grondeigenaar op voorhand bij de voorgenomen activiteit. 

Artikel 1.12 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    In aanvulling op of in afwijking van de zorgplicht in artikel 1.11, de algemene regel in artikel 1.13 en de algemene regels in hoofdstuk 2 en 3, kunnen in een specifieke situatie met het oog op de doelen uit artikel 1.3, maatwerkvoorschriften worden gesteld.

  • 2.

    Wanneer sprake is van meerdere activiteiten die gecombineerd worden uitgevoerd, waarvoor deels een vergunningplicht geldt en deels een algemene regel van toepassing is, dan wordt een voorschrift aan de vergunning verbonden. Een maatwerkvoorschrift kan dan niet worden gesteld.

Afdeling 1.8 GESLOTEN PERIODE 

Artikel 1.13 Gesloten periode

In de periode van 1 november tot en met 31 maart worden geen werkzaamheden als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3 van deze verordening, uitgevoerd in de kernzone, beschermingszone A en beschermingszone B van een waterkering, met uitzondering van:

  • a.

    werkzaamheden door of namens het bestuur in het kader van hoogwaterveiligheid; en

  • b.

    werkzaamheden door derden die redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn buiten de genoemde periode, mits wordt gewerkt volgens een door of namens het bestuur vooraf goedgekeurd risicobeheersplan.

Afdeling 1.9 BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN

Artikel 1.14 Aanwijzing bijzondere omstandigheden

Bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 19.0 van de wet, zijn:

  • a.

    waterschaarste en dreigende waterschaarste;

  • b.

    overvloed aan water en dreigende overvloed aan water;

  • c.

    het in ongerede raken van een waterstaatswerk of de dreiging daarvan; en

  • d.

    aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit.

Artikel 1.15 Algeheel verbod bij bijzondere omstandigheden
  • 1.

    Het bestuur kan bij besluit, als bedoeld in artikel 19.0 van de wet, bepalen dat zich een bijzondere omstandigheid voordoet en zo nodig, in afwijking van verleende omgevingsvergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar of te lozen in een oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren; en

    • d.

      activiteiten in het beperkingengebied uit te voeren. 

  • 2.

    Het besluit kan in ieder geval inhouden dat de activiteiten worden beperkt of worden stopgezet.

  • 3.

    Het besluit wordt onverwijld ingetrokken als het bestuur instandhouding daarvan niet langer noodzakelijk vindt.

Afdeling 1.10 ONGEWOON VOORVAL

Artikel 1.16 Ongewoon voorval
  • 1.

    Het bestuur wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Zodra de volgende gegevens bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bestuur:

    • a.

      informatie over de oorzaak van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en de eigenschappen; en

    • c.

      informatie over de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen of te beperken.

Afdeling 1.11 UITZONDERING BEHEERACTIVITEITEN

Artikel 1.17 Uitzondering beheeractiviteiten

De hoofdstukken 2 en 3 van deze verordening zijn niet van toepassing op handelingen die plaatsvinden door of in opdracht van het bestuur, ten behoeve van de reguliere onderhoudswerkzaamheden en beheermaatregelen van het waterschap. 

Afdeling 1.12 DELEGATIE

Artikel 1.18 Bevoegdheden

Het dagelijks bestuur is bevoegd om de volgende delen van de verordening vast te stellen en te wijzigen:

  • a.

    hoofdstuk 2;

  • b.

    hoofdstuk 3;

  • c.

    hoofdstuk 4:

  • d.

    bijlage I, inclusief de geometrische begrenzingen van de informatieobjecten; en 

  • e.

    bijlage II.

Artikel 1.19 Verantwoording

Het bestuur doet één keer per jaar een schriftelijke mededeling aan het algemeen bestuur over de beslissingen en besluiten ter uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheden.

Hoofdstuk 2 ACTIVITEITEN IN OF BIJ WATERSTAATSWERKEN

Afdeling 2.1 WATERKERINGEN

Paragraaf 2.1.1 Algemeen
Artikel 2.1 Doelen waterkeringen

 

De regels met betrekking tot waterkeringen in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op het:

  • a.

    waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

  • b.

    waarborgen van de mogelijkheid van doelmatige inspectie van de staat en werking van de waterkering; en

  • c.

    in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen maatschappelijk aanvaardbare lasten.

Artikel 2.2 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op WK 01 Beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 2.3 Inhoud specifieke zorgplicht
  • 1.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.11, houdt in ieder geval in het voorkomen dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van:

    • a.

      de nadelige gevolgen voor de staat, de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering;

    • b.

      de aantasting van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • c.

      de nadelige effecten voor het kunnen uitvoeren van onderhoud en inspectie door het waterschap of derden aan de waterkering;

    • d.

      het belemmeren van de afvoer van kwel- en regenwater; 

    • e.

      de aantasting van de ecologische waarden van de waterkering; 

    • f.

      de aantasting van de deklaag in de beschermingszones van de waterkering; en 

    • g.

      het belemmeren van toekomstige ontwikkelingen voor de waterkering.

  • 2.

    De zorgplicht houdt ook in dat:

    • a.

      de waterkering tijdens het verrichten van de activiteiten bereikbaar blijft voor het bestuur;

    • b.

      in geval van verwijdering van bouwwerken of beplanting, het profiel van de waterkering in de oorspronkelijke staat wordt hersteld; en

    • c.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 2.4 Informatieplicht gebieden in ontwikkeling

Het bestuur wordt ten minste vier weken van tevoren geïnformeerd over activiteiten, als bedoeld in deze afdeling, die worden verricht in ALG 02 Gebieden in ontwikkeling.

Artikel 2.5 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied;

  • b.

    een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding;

  • c.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • d.

    als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:

    • 1.

      een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat; 

    • 2.

      een tekening met een aanduiding van de boorlijn;

    • 3.

      een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en

    • 4.

      gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek; en

  • e.

    als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering.

Paragraaf 2.1.2 Onderhoud aan wegen en wegbermen
Artikel 2.6 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onderhouden van wegen en wegbermen in WK 03 Beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.   

Artikel 2.7 Aanwijzing algemene regels  
  • 1.

    Bij het onderhouden van een weg of wegberm in WK 05 Kernzone van een niet verholen waterkering wordt voldaan aan de artikelen 2.8 en 2.9, als de werkzaamheden geen grondroering met zich meebrengen.

  • 2.

    Bij het onderhouden van een weg of wegberm in beschermingszone A wordt voldaan aan artikel 2.9, als de werkzaamheden geen grondroering met zich meebrengen.

Artikel 2.8 Algemene regels onderhoud
  • 1.

    Alle materialen die vrijkomen bij de werkzaamheden worden afgevoerd. 

  • 2.

    De kernzone buiten de verharding wordt niet gebruikt als: 

    • a.

      opslagplaats voor materiaal of materieel; of 

    • b.

      af- en aanrijroute voor transport. 

  • 3.

    De werkzaamheden worden uitgevoerd in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

Artikel 2.9 Melding 

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden.  

Artikel 2.10 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een weg of wegberm te onderhouden in WK 13 Kernzone en beschermingszone A van een niet verholen waterkering, als de werkzaamheden grondroering met zich meebrengen.

Paragraaf 2.1.3 Grondboringen, sonderingen, peilbuisplaatsingen en graven proefsleuven in een niet verholen waterkering
Artikel 2.11 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van grondboringen, sonderingen, peilbuisplaatsingen en het graven van proefsleuven in WK 03 Beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering. 

Artikel 2.12 Aanwijzing algemene regels 

Bij het verrichten van een grondboring, sondering, peilbuisplaatsing en het graven van een proefsleuf in WK 07 Beschermingszone A van een niet verholen waterkering wordt voldaan aan de artikelen 2.13 en 2.14, als:   

  • a.

    de grondboring, sondering of peilbuisplaatsing een diameter heeft van minder dan 0,10 meter;

  • b.

    de grondboring, sondering of peilbuisplaatsing een diepte heeft van minder dan 9 meter; 

  • c.

    de gaten niet gespoten worden; en

  • d.

    het materieel waarmee de werkzaamheden worden uitgevoerd lichter is dan 10 ton.

Artikel 2.13 Algemene regel grondboring en sondering 
  • 1.

    Er wordt geen seismisch onderzoek uitgevoerd.

  • 2.

    De aangebrachte gaten worden volledig met zwelklei aangevuld op dezelfde werkdag waarop ze zijn aangebracht.

  • 3.

    Na afloop van de werkzaamheden worden de toplaag en eventuele gaten in het wegdek hersteld.

  • 4.

    De aangebrachte gaten worden op dezelfde werkdag als waarop ze zijn aangebracht, volledig aangevuld met zwelklei of bentonietkorrels. 

  • 5.

    De aangebrachte proefsleuven worden op dezelfde werkdag als waarop ze zijn aangebracht, laagsgewijs aangevuld met het uitkomend materiaal, waarbij dezelfde laagsamenstelling wordt gehanteerd.

  • 6.

    De werkzaamheden vinden plaats in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

Artikel 2.14 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.15 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een grondboring, sondering, peilbuisplaatsing te verrichten en een proefsleuf te graven in de kernzone.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een grondboring, sondering, peilbuisplaatsing te verrichten of een proefsleuf te graven in beschermingszone A, als:

    • a.

      de grondboring, sondering of peilbuisplaatsing een diameter heeft van 0,10 meter of meer; 

    • b.

      de grondboring, sondering of peilbuisplaatsing een diepte heeft van 9 meter of meer; 

    • c.

      de gaten gespoten worden; of

    • d.

      het materieel waarmee de werkzaamheden wordt uitgevoerd een gewicht heeft van 10 ton of meer.

Paragraaf 2.1.4 Grondboringen, sonderingen, peilbuisplaatsingen en graven van proefsleuven in een verholen waterkering
Artikel 2.16 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van grondboringen, sonderingen, peilbuisplaatsingen en het graven van proefsleuven in het WK 02 Beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering.  

Artikel 2.17 Aanwijzing algemene regels

Bij het verrichten van een grondboring, sondering, peilbuiszetting en bij het graven van proefsleuven in WK 10 Beschermingszone A en B van een verholen waterkering wordt voldaan aan artikel 2.18.

Artikel 2.18 Algemene regel grondboring, sondering, peilbuiszetting en graven van proefsleuven
  • 1.

    Er wordt geen seismisch onderzoek uitgevoerd.

  • 2.

    De aangebrachte gaten worden op dezelfde werkdag als waarop ze zijn aangebracht, volledig aangevuld met zwelklei of bentonietkorrels.

  • 3.

    De aangebrachte proefsleuven worden op dezelfde werkdag als waarop ze zijn aangebracht, laagsgewijs aangevuld met het uitkomend materiaal, waarbij dezelfde laagsamenstelling wordt gehanteerd.

  • 4.

    De werkzaamheden vinden plaats in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

Artikel 2.19 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een grondboring, sondering, peilbuisplaatsing te verrichten of een proefsleuf te graven in WK 04 Kernzone van een verholen waterkering.

Paragraaf 2.1.5 Ontgraven van, ploegen in, ophogen van de bodem van een niet verholen waterkering
Artikel 2.20 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het ontgraven van, ploegen in en ophogen van de bodem, voor zover het geen activiteit betreft als bedoeld in paragraaf 2.1.3, in WK 03 Beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.21 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem te ontgraven in de kernzone of in beschermingszone A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning in de bodem te ploegen en op te hogen in de kernzone.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning in de bodem te ploegen in beschermingszone A, als er 0,5 meter of dieper wordt geploegd.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem op te hogen in beschermingszone A, als de hoogte van de ophoging 1 meter of meer is. 

  • 5.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem te ontgraven in WK 09 Beschermingszone B van een niet verholen waterkering, als er op 1 meter of dieper wordt gegraven.

Paragraaf 2.1.6 Ontgraven van en ploegen in de bodem van in een verholen waterkering
Artikel 2.22 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het ontgraven van en het ploegen in de bodem, voor zover het geen activiteit betreft als bedoeld in paragraaf 2.1.4, in WK 02 Beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering

Artikel 2.23 Aanwijzing algemene regels

Bij het verrichten van een ontgraving van de bodem in WK 16 Beschermingszone B buiten reserveringszone van een verholen waterkering,  wordt voldaan aan artikel 2.24, als het ontgravingsniveau boven de denkbeeldige lijn die vanuit de buitengrens van de reserveringszone met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt, ligt.

Artikel 2.24 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.25 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Paragraaf 2.1.7 Houden van dieren
Artikel 2.26 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van dieren in het WK 03 Beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.27 Aanwijzing algemene regels

Bij het houden van dieren in beschermingszone A wordt voldaan aan artikel 2.28

Artikel 2.28 Algemene regel houden van dieren in beschermingszone A

Op de teen van de dijk wordt een veekerende afrastering geplaatst.

Artikel 2.29 Algemene regel houden van dieren in kernzone overige waterkering

Vervallen.

Artikel 2.30 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning dieren te houden in de kernzone.

Paragraaf 2.1.8 Aanbrengen van meststoffen
Artikel 2.31 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen van meststoffen in WK 03 Beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.32 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning meststoffen aan te brengen in de kernzone.

Paragraaf 2.1.9 Rijden
Artikel 2.33 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het rijden met rijdieren, rijwielen en motorvoertuigen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.34 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning met rijdieren, rijwielen en motorvoertuigen te rijden in de kernzone, als: 

  • a.

    er geen verhard pad of weg aanwezig is; of

  • b.

    het rijden niet overeenkomstig de functie van het pad of de weg is.

Paragraaf 2.1.10 Evenementen
Artikel 2.35 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van evenementen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.36 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het houden van een evenement in de kernzone, wordt voldaan aan artikel 2.37, als daarbij uitsluitend de op de waterkering aanwezige wegen of paden wordt betreden. 

  • 2.

    Bij het houden van een evenement in beschermingszone A, wordt voldaan aan artikel 2.37

Artikel 2.37 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.38 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning evenementen te houden in de kernzone, als daarbij niet uitsluitend de op de waterkering aanwezige wegen of paden wordt betreden.

Paragraaf 2.1.11 Erfafscheidingen
Artikel 2.39 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, houden en verwijderen van erfafscheidingen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.40 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een erfafscheiding aan te brengen, te houden en te verwijderen in de kernzone, als:

    • a.

      deze buiten de teen en binnen het onderhoudspad wordt aangelegd; of

    • b.

      binnen de teen wordt aangelegd.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een erfafscheiding aan te brengen, te houden en te verwijderen in de kernzone, buiten de teen en buiten het onderhoudspad, als:

    • a.

      de palen dieper dan 0,6 meter in de bodem worden gebracht; of

    • b.

      de hoogte meer is dan 1 meter boven maaiveld.

Paragraaf 2.1.12 Wegmeubilair   
Artikel 2.41 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen en hebben van wegmeubilair in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onderscheid gemaakt in: 

    • a.

      groot wegmeubilair: verkeerslichten, straatverlichting, vangrails, informatieborden met een oppervlakte van meer dan 2 m2, informatiezuilen, waarvan de totale hoogte meer bedraagt dan 4 meter; en

    • b.

      klein wegmeubilair: straatmeubilair, verkeersborden, hectometerpaaltjes, informatieborden met een oppervlakte van niet meer dan 2 m2, waarvan de totale hoogte niet meer bedraagt dan 4 meter.

Artikel 2.42 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanbrengen of hebben van groot wegmeubilair in beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.432.44, en 2.45, als: 

    • a.

      het niet wordt voorzien van een betonnen voet;

    • b.

      er geen ingravingen onder de normwaterstand plaatsvinden;

    • c.

      het niet dieper wordt gefundeerd dan 0,6 meter onder maaiveld; en

    • d.

      de afstand tot een ander object 10 meter of meer is.

  • 2.

    Bij het aanleggen of hebben van klein wegmeubilair in de kernzone wordt voldaan aan de artikelen 2.44 en 2.45, als dit op de kruin gebeurt.

  • 3.

    Bij het aanleggen of hebben van klein wegmeubilair in beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.432.44 en 2.45, als:

    • a.

      dit niet binnen het onderhoudspad gebeurt;

    • b.

      het niet wordt voorzien van een betonnen voet;

    • c.

      er geen ingravingen onder de normwaterstand plaatsvinden; 

    • d.

      het niet dieper wordt gefundeerd dan 0,6 meter onder maaiveld, en

    • e.

      de afstand tot een ander object 10 meter of meer is.

Artikel 2.43 Algemene regels wegmeubilair
  • 1.

    Het wegmeubilair wordt aangebracht in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

  • 2.

    De kruin en het talud worden tijdens de werkzaamheden niet gebruikt als opslagplaats van materieel en materiaal.   

Artikel 2.44 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.45 Maatwerkvoorschrift

Het wegmeubilair wordt op eigen kosten gewijzigd of verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.46 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning groot wegmeubilair aan te brengen en te hebben in de kernzone.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning groot wegmeubilair aan te brengen en te hebben in beschermingszone A, als:

    • a.

      het wordt voorzien van een betonnen voet;

    • b.

      er ingravingen onder de normwaterstand plaatsvinden;

    • c.

      het dieper wordt gefundeerd dan 0,6 meter onder maaiveld; of

    • d.

      de afstand tot een ander object minder dan 10 meter is.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning klein wegmeubilair aan te leggen en te hebben in de kernzone, als dit in het talud gebeurt.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning klein wegmeubilair aan te leggen en te hebben in beschermingszone A, als:

    • a.

      dit binnen het onderhoudspad gebeurt;

    • b.

      het wordt voorzien van een betonnen voet;

    • c.

      er ingravingen onder de normwaterstand plaatsvinden;

    • d.

      het dieper wordt gefundeerd dan 0,6 meter onder maaiveld; of

    • e.

      de afstand tot een ander object minder dan 10 meter.

Paragraaf 2.1.13 Beplanting op een niet verholen waterkering
Artikel 2.47 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, houden en verwijderen van beplanting, met uitzondering van gras, in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.48 Aanwijzing algemene regels 
  • 1.

    Bij het aanbrengen of hebben van beplanting in beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.492.51 en 2.52, als de beplanting: 

    • a.

      meer dan 5 meter uit de teen van de dijk staat; 

    • b.

      niet hoger is dan 1,80 meter; en 

    • c.

      niet bestaat uit bamboe, hedera of invasieve exoten zoals vermeld op de Unielijst. 

  • 2.

    Bij het aanbrengen en houden van beplanting in beschermingszone B wordt voldaan aan artikel 2.49, als de beplanting niet hoger is dan 1,80 meter.

  • 3.

    Bij het verwijderen van beplanting wordt voldaan aan artikel 2.50.

Artikel 2.49 Algemene regels aanbrengen en hebben beplanting 
  • 1.

    Bij het aanbrengen van beplanting in WK 11 Beschermingszone A en B van een niet verholen waterkering wordt geen watervoorziening of een voorziening voor beluchting of drainage aangebracht.

  • 2.

    Ingraving wordt beperkt tot het minimum dat nodig is voor het aanbrengen van de desbetreffende beplanting. 

  • 3.

    Aan het eind van elke werkdag wordt de ingraving gedicht met het uitgekomen materiaal. 

  • 4.

    De beplanting wordt zodanig onderhouden dat zij vitaal blijft.

Artikel 2.50 Algemene regels wijzigen of verwijderen beplanting 
  • 1.

    De gerooide bomen, takken, wortels en andere resten van de beplanting worden afgevoerd. 

  • 2.

    De gaten die zijn ontstaan bij het wijzigen of het verwijderen van de beplanting worden opgevuld met grond van dezelfde samenstelling als op het desbetreffende perceel aanwezig is. 

  • 3.

    De toplaag wordt geheel hersteld. 

Artikel 2.51 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.52 Maatwerkvoorschrift

De beplanting wordt gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer-, of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.53 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen of te hebben in de kernzone. 

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen of te hebben in beschermingszone A, als de beplanting: 

    • a.

      niet meer dan 5 meter uit de teen van de dijk staat; 

    • b.

      hoger is dan 1,80 meter; of

    • c.

      bestaat uit bamboe, hedera of invasieve exoten zoals vermeld op de Unielijst.  

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen of te hebben in beschermingszone B, als de beplanting hoger is dan 1,80 meter.

Paragraaf 2.1.14 Beplanting op een verholen waterkering
Artikel 2.54 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben en verwijderen van beplanting, met uitzondering van gras, in het beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering.

Artikel 2.55 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Paragraaf 2.1.15 Wegen, paden, op- en afritten
Artikel 2.56 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van wegen, paden, op- en afritten in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.57 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning wegen, paden, op- en afritten aan te leggen, te hebben, te wijzigen en verwijderen in de kernzone of beschermingszone A.

Paragraaf 2.1.16 Verhardingen
Artikel 2.58 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben en wijzigen van verhardingen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.59 Aanwijzing algemene regel

Bij het aanbrengen, hebben of wijzigen van een verharding in beschermingszone A wordt voldaan aan artikel 2.60, als de oppervlakte van de verharding 50 m2 is of kleiner.

Artikel 2.60 Algemene regels aanbrengen verharding
  • 1.

    De constructie van de verharding, inclusief fundering, gaat niet dieper dan 30 cm onder het bestaande maaiveld.

  • 2.

    Er mag niet dieper dan 30 cm ontgraven worden, waarbij dezelfde hoogte aan materiaal weer moet worden opgebracht.

  • 3.

    De afvoer van regenwater mag vanaf de verharding niet richting de teen lopen.

Artikel 2.61 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning verhardingen aan te brengen, te hebben en te wijzigen in de kernzone.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning verhardingen aan te brengen, te hebben en te wijzigen in beschermingszone A, als de oppervlakte van de verharding groter is dan 50 m2.

Paragraaf 2.1.17 Bouwwerken op of in een niet verholen waterkering
Artikel 2.62 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben en wijzigen van bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering, tenzij het bouwwerken betreft waarop de paragrafen 2.1.112.1.122.1.132.1.142.1.15 en 2.1.16 van toepassing zijn.

Artikel 2.63 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Paragraaf 2.1.18 Bouwwerken op of in een verholen waterkering
Artikel 2.64 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering, tenzij het bouwwerken betreft waarop de paragrafen 2.1.112.1.122.1.132.1.142.1.15 en 2.1.16.

Artikel 2.65 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning bouwwerken aan te brengen, te hebben en te wijzigen in de kernzone en beschermingszone A.  

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk aan te brengen, te hebben en te wijzigen in beschermingszone B binnen de reserveringszone.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk aan te brengen, te hebben en te wijzigen in beschermingszone B buiten de reserveringszone, als het laagste punt van de fundering van het bouwwerk beneden de denkbeeldige lijn die vanuit de buitengrens van de reserveringszone met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt, ligt.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te verwijderen in de kernzone en in beschermingszone A.

Paragraaf 2.1.19 Kabels en leidingen in een niet verholen waterkering 
Artikel 2.66 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en verwijderen van kabels en leidingen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.67 Aanwijzing algemene regels 
  • 1.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel in de kernzone of in beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.68 en 2.70, als: 

    • a.

      deze de waterkering kruist;

    • b.

      deze wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring;

    • c.

      de boring start en eindigt in beschermingszone B of buiten het beperkingengebied;

    • d.

      deze wordt aangelegd op minimaal 10 meter onder binnendijks maaiveld; en

    • e.

      deze een diameter heeft van 110 millimeter of minder. 

  • 2.

    Bij het aanleggen en hebben van een leiding in de kernzone of beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.68 en 2.70, als: 

    • a.

      deze de waterkering kruist;

    • b.

      deze wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring;

    • c.

      de boring start en eindigt in beschermingszone B of buiten het beperkingengebied;

    • d.

      deze wordt aangelegd op minimaal 10 meter onder binnendijks maaiveld; 

    • e.

      deze een diameter heeft van 110 millimeter of minder; en

    • f.

      deze een druk heeft van 5 bar of minder. 

  • 3.

    Bij het verwijderen van een kabel of leiding in de kernzone, wordt voldaan aan artikel 2.69.

Artikel 2.68 Algemene regels aanleg
  • 1.

    Bij de aanleg van een kabel of leiding wordt voldaan aan de NEN-normen 3650 en 3651. 

  • 2.

    De kabel of leiding wordt aangelegd in de periode van 1 april tot en met 31 oktober. 

  • 3.

    Kabels en leidingen wordt zoveel mogelijk geconcentreerd aangelegd. 

  • 4.

    De kabel of leiding kruist de waterkering eenmaal en haaks.

  • 5.

    De oorspronkelijke grondlagen worden teruggebracht.

Artikel 2.69 Algemene regels verwijderen
  • 1.

    Bij buitengebruikstelling moet de kabel of leiding worden verwijderd.

  • 2.

    De kabel of leiding wordt verwijderd in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

  • 3.

    Afsluitende grondlagen worden afgedicht.

Artikel 2.70 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.71 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel aan te leggen of te hebben in de kernzone of beschermingszone A, als:

    • a.

      deze wordt aangelegd evenwijdig aan de waterkering;

    • b.

      deze niet wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring;

    • c.

      de boring start of eindigt in de kernzone of beschermingszone A;

    • d.

      deze wordt aangelegd op minder dan 10 meter onder binnendijks maaiveld; of

    • e.

      deze een diameter heeft van meer dan 110 millimeter.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te hebben in de kernzone of beschermingszone A, als:

    • a.

      deze wordt aangelegd evenwijdig aan de waterkering;

    • b.

      deze niet wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring;

    • c.

      de boring start of eindigt in de kernzone of beschermingszone A;

    • d.

      deze wordt aangelegd op minder dan 10 meter onder binnendijks maaiveld; 

    • e.

      deze een diameter heeft van meer dan 110 millimeter; of

    • f.

      deze een druk heeft van meer dan 5 bar. 

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding aan te leggen of te hebben in beschermingszone B binnen de reserveringszone.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te hebben in WK 17 Beschermingszone B buiten reserveringszone van een niet verholen waterkering, als de leiding een druk heeft van meer dan 10 bar.

Paragraaf 2.1.20 Kabels en leidingen in een verholen waterkering
Artikel 2.72 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en verwijderen van kabels en leidingen in het beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering.

Artikel 2.73 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen, hebben of verwijderen van een kabel in de kernzone, kruisend aan de waterkering en ten behoeve van een huisaansluiting, wordt voldaan aan artikel 2.74, als: 

    • a.

      de kabel wordt aangelegd door middel van een open ontgraving; en

    • b.

      de kabel niet dieper wordt gelegd dan 1 meter onder maaiveld.

  • 2.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel in de kernzone, parallel aan de waterkering en ten behoeve van een huisaansluiting, wordt voldaan aan artikel 2.74.

  • 3.

    Bij het aanleggen of hebben van een leiding in de kernzone, kruisend aan de waterkering en ten behoeve van een huisaansluiting, wordt voldaan aan artikel 2.74, als:

    • a.

      de leiding wordt gelegd door middel van een gestuurde boring of boogzinker; en

    • b.

      de leiding dieper wordt gelegd dan 5 meter onder maaiveld.

  • 4.

    Bij het aanleggen of hebben of van een leiding in de kernzone, parallel aan de waterkering en ten behoeve van een huisaansluiting, wordt voldaan aan de artikel 2.74 als de leiding niet dieper wordt gelegd dan 1 meter onder maaiveld.

  • 5.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel in beschermingszone A en beschermingszone B, wordt voldaan aan artikel 2.75.

  • 6.

    Bij het aanleggen of hebben van een leiding in WK 20 Beschermingszone A en B buiten de reserveringszone van een verholen waterkering, wordt voldaan aan artikel 2.75, als

    • a.

      de leiding wordt gelegd boven de denkbeeldige lijn die met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt en die begint aan de buitengrens van de reserveringszone; en

    • b.

      de leiding een druk heeft van 10 bar of minder.

  • 7.

    Bij het verwijderen van een kabel of leiding in de kernzone, wordt voldaan aan artikel 2.76.

Artikel 2.74 Algemene regels aanleg kernzone 
  • 1.

    Bij de aanleg van een leiding wordt voldaan aan de NEN-norm 3651.

  • 2.

    De kabel of leiding die de waterkering kruist, wordt aangelegd in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

  • 3.

    De kabel of leiding wordt zoveel mogelijk geconcentreerd aangelegd.

Artikel 2.75 Algemene regels aanleg beschermingszone A en beschermingszone B
  • 1.

    Bij de aanleg van een leiding wordt voldaan aan de NEN-norm 3651.

  • 2.

    De erosiekrater ligt buiten de reserveringszone en boven de denkbeeldige lijn die vanuit de buitengrens van de reserveringszone met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt.

Artikel 2.76 Algemene regels verwijderen
  • 1.

    Bij buitengebruikstelling moet de kabel of leiding worden verwijderd.

  • 2.

    De kabel of leiding wordt verwijderd in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

  • 3.

    Afsluitende grondlagen worden afgedicht met zwelkleikorrels.

Artikel 2.77 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel kruisend aan de waterkering aan te leggen of te hebben in de kernzone, als de kabel:

    • a.

       anders dan ten behoeve van een huisaansluiting wordt aangelegd;

    • b.

      anders dan door een open ontgraving wordt aangelegd; of

    • c.

       dieper wordt gelegd dan 1 meter onder maaiveld.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel parallel aan de waterkering aan te leggen of te hebben in de kernzone, anders dan ten behoeve van een huisaansluiting.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding kruisend aan de waterkering aan te leggen of te hebben in de kernzone, als de leiding: 

    • a.

      anders dan ten behoeve van een huisaansluiting wordt aangelegd;

    • b.

      anders dan door middel van een gestuurde boring of boogzinker wordt gelegd; of

    • c.

      niet dieper wordt gelegd dan 5 meter onder maaiveld.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding parallel aan de waterkering aan te leggen of te hebben in de kernzone, als de leiding:

    • a.

      anders dan ten behoeve van een huisaansluiting wordt aangelegd; of

    • b.

      dieper wordt gelegd dan 1 meter onder maaiveld.

  • 5.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen in beschermingszone A of beschermingszone B binnen de reserveringszone.

  • 6.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen in beschermingszone A of beschermingszone B buiten de reserveringszone, als de leiding:

    • a.

      beneden de denkbeeldige lijn die vanuit de buitengrens van de reserveringszone met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt, wordt gelegd of gehouden; of

    • b.

      een druk heeft van meer dan 10 bar.

Paragraaf 2.1.21 Vaste stoffen en voorwerpen
Artikel 2.78 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het brengen en hebben van vaste stoffen en voorwerpen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.79 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben in de kernzone.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben in beschermingszone A, als:

    • a.

      de vaste stof of het voorwerp explosiegevaarlijk materiaal bevat;

    • b.

      de vaste stof of het voorwerp meer oppervlakte inneemt dan 0,5 m2; of

    • c.

      het voorwerp zwaarder is dan 500 kg.

Afdeling 2.2 OPPERVLAKTEWATERLICHAMEN

Paragraaf 2.2.1 Algemeen
Artikel 2.80 Doelen oppervlaktewaterlichamen

 

De regels met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op het: 

  • a.

    waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

  • b.

    waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam; 

  • c.

    waarborgen van de chemische en ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam;

  • d.

    vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en onderhoudsstrook van feitelijke belemmeringen voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

  • e.

    uitvoeren van het onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten; en

  • f.

    waarborgen van de vervulling van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 2.81 Toepassingsbereik

Deze afdeling heeft betrekking op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.82 Inhoud specifieke zorgplicht
  • 1.

    De zorgplicht bedoeld in artikel 1.11, houdt voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam waarover het Rijk geen regels heeft gesteld in het Besluit activiteiten leefomgeving en wateronttrekkingsactiviteiten die bestaan uit het onttrekken van oppervlaktewater uit een oppervlaktewaterlichaam, in ieder geval in het voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van: 

    • a.

      overstromingen of inundaties;

    • b.

      belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewaterlichaam; 

    • c.

      belemmering van de inspectie of onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam;

    • d.

      een toename van de onderhoudskosten aan het oppervlaktewaterlichaam;

    • e.

      verslechtering van de chemische en ecologische waterkwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam;

    • f.

      negatieve effecten van wegzijging of kwel op de waterkwaliteit en waterkwantiteit van het oppervlaktewaterlichaam;

    • g.

      verzakkingen van de bodem; 

    • h.

      verlies van de waterbergingscapaciteit in het oppervlaktewaterlichaam; en

    • i.

      belemmering van het realiseren van de vastgestelde streefpeilen van peilbesluiten.

  • 2.

    De zorgplicht houdt ook in dat: 

    • a.

      de stabiliteit van oevers en oeverconstructies niet in gevaar wordt gebracht; 

    • b.

      het oppervlaktewaterlichaam tijdens het verrichten van de activiteit bereikbaar blijft voor het bestuur; 

    • c.

      in geval van verwijdering van bouwwerken en beplanting, het profiel van het oppervlaktewaterlichaam in de oorspronkelijke staat wordt hersteld; en

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.  

Artikel 2.83 Informatieplicht gebieden in ontwikkeling

Het bestuur wordt ten minste vier weken van tevoren geïnformeerd over activiteiten als bedoeld in deze afdeling die worden verricht in gebieden in ontwikkeling.

Artikel 2.84 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied;

  • b.

    een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding;

  • c.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • d.

    als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:

    • 1.

      een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat; 

    • 2.

      een tekening met een aanduiding van de boorlijn;

    • 3.

      een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en

    • 4.

      gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek; en

  • e.

    als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering.

Artikel 2.85 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden, als de activiteit betrekking heeft op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, in aanvulling op artikel 2.84 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een opgave van de hoeveelheid te verwijderen materiaal; en

  • b.

    een aanduiding van het totaal te baggeren oppervlak in kubieke meter.

Paragraaf 2.2.2 Aanleggen of verlengen
Artikel 2.86 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en verlengen van een oppervlaktewaterlichaam in het ALG 01 Beheergebied.

Artikel 2.87 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen of verlengen van een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.88, als het aanleggen of verlengen gebeurt vanwege een door het waterschap bij omgevingsvergunning opgelegde compensatieplicht op grond van artikel 2.96.

Artikel 2.88 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.89 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oppervlaktewaterlichaam aan te leggen of te verlengen, als het aanleggen of verlengen gebeurt om een andere reden dan vanwege een door het waterschap bij omgevingsvergunning opgelegde compensatieplicht op grond van artikel 2.96.

Paragraaf 2.2.3 Verbreden
Artikel 2.90 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam in het ALG 01 Beheergebied.

Artikel 2.91 Aanwijzing algemene regels
Artikel 2.92 Algemene regel verbreden oppervlaktewaterlichaam

Bij het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam, wordt het nieuwe gedeelte van het oppervlaktewaterlichaam onderhouden door degene die de activiteit heeft verricht, tenzij anders is bepaald.

Artikel 2.93 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.94 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Paragraaf 2.2.4 Dempen
Artikel 2.95 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het dempen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.96 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oppervlaktewaterlichaam, of delen daarvan, te dempen.

Paragraaf 2.2.5 Taludaanpassingen
Artikel 2.97 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het veranderen van het talud in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.98 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Paragraaf 2.2.6 Natuurvriendelijke oever
Artikel 2.99 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en wijzigen van natuurvriendelijke oevers in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.100 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een natuurvriendelijke oever in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan de artikelen 2.101 en 2.102, als het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet gewijzigd wordt.

  • 2.

    Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een natuurvriendelijke oever in een oppervlaktewaterlichaam categorie C wordt voldaan aan artikel 2.102.

Artikel 2.101 Algemene regel aanleggen natuurvriendelijke oever

Eventueel aanwezige kabels en leidingen worden voorafgaand aan het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, minimaal 1 meter uit het te realiseren profiel gelegd.

Artikel 2.102 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.103 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever aan te leggen, te hebben of te wijzigen in een oppervlaktewaterlichaam categorie A. 

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever aan te leggen, te hebben of te wijzigen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever aan te leggen, te hebben of te wijzigen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt verkleind.

Paragraaf 2.2.7 Houden van dieren
Artikel 2.104 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van dieren in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.105 Aanwijzing algemene regels

Bij het houden van dieren in een WS 38 Oppervlaktewaterlichaam A binnen onderhoudsstrook wordt voldaan aan de artikelen 2.106 en 2.107, als de onderhoudsstrook niet door een erfafscheiding is afgescheiden van het naastliggende perceel.

Artikel 2.106 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  2 weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.107 Maatwerkvoorschrift

De dieren worden op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.108 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning dieren te houden in een WS 43 Oppervlaktewaterlichaam A buiten onderhoudsstrook

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning dieren te houden in een onderhoudsstrook van oppervlaktewaterlichaam categorie A, als de onderhoudsstrook door een erfafscheiding is afgescheiden van het naastliggende perceel.

Paragraaf 2.2.8 Gemotoriseerd varen
Artikel 2.109 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het varen met mechanisch aangedreven vaartuigen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.110 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

 

Het is verboden zonder omgevingsvergunning te varen met een mechanisch aangedreven vaartuig buiten WS 18 Oppervlaktewaterlichaam buiten vaarwater categorie I, als het vaartuig

  • a.

    een brandstofmotor heeft; of

  • b.

    een elektromotor heeft en er harder wordt gevaren dan 6 km per uur. 

Paragraaf 2.2.9 Evenementen
Artikel 2.111 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van evenementen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.112 Aanwijzing algemene regels

Bij het houden van evenementen in een WS 20 Oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie en WS 22 Oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie, wordt voldaan aan de artikelen 2.113 tot en met 2.115, als:

  • a.

    het evenement in totaal niet langer dan 3 dagen duurt;

  • b.

    er geen gebruik wordt gemaakt van gemotoriseerd aangedreven vervoersmiddelen of rijdieren;

  • c.

    er geen ontgraving is of wordt uitgevoerd; en

  • d.

    tijdelijke werken die daarbij worden gerealiseerd geen groter vloeroppervlak hebben dan 20 vierkante meter.

Artikel 2.113 Algemene regels houden evenementen
  • 1.

    Bij het houden van het evenement wordt geen schade toegebracht aan het waterstaatswerk.

  • 2.

    De water aan- en afvoer wordt niet gestremd. 

Artikel 2.114 Maatwerkvoorschrift

Tijdelijke werken bij het evenement worden gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer-, of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.115 Maatwerkvoorschrift

Het bestuur kan in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 2.113 en 2.114 maatwerkvoorschriften stellen uit het oogpunt van ecologie of veiligheid.

Artikel 2.116 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een evenement te houden bij een WS 19 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie en WS 21 Oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een evenement te houden bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie en een oppervlaktewaterlichaam B zonder natuurfunctie, als:

    • a.

      het evenement in totaal langer dan 3 dagen duurt;

    • b.

      er gebruik wordt gemaakt van gemotoriseerd aangedreven vervoersmiddelen of rijdieren;

    • c.

      er een ontgraving is of wordt uitgevoerd; of

    • d.

      tijdelijke werken die daarbij worden gerealiseerd een vloeroppervlak hebben van meer dan 20 vierkante meter.

Paragraaf 2.2.10 Peilwijzigingen
Artikel 2.117 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het wijzigen van het peil in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.118 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning het waterpeil, zoals vastgelegd in een peilbesluit, dan wel het aanwezige waterpeil, te wijzigen.

Paragraaf 2.2.11 Erfafscheidingen
Artikel 2.119 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een erfafscheiding in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.120 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een erfafscheiding bij een WS 40 Oppervlaktewaterlichaam A buiten natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook, wordt voldaan aan artikel 2.121, als de erfafscheiding:

  • a.

    niet hoger is dan 1 meter; en

  • b.

    niet is bevestigd aan de beschoeiing of oeverbeschermende damwand.

Artikel 2.121 Maatwerkvoorschrift

De afrastering of erfafscheiding wordt gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.122 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een erfafscheiding aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een WS 39 Oppervlaktewaterlichaam A binnen natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een erfafscheiding aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A buiten een natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, als de erfafscheiding

    • a.

      hoger is dan 1 meter; of

    • b.

      is bevestigd aan de beschoeiing of  oeverbeschermende damwand.

Paragraaf 2.2.12 Beplanting
Artikel 2.123 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en verwijderen van beplanting, met uitzondering van gras, in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.124 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen, hebben of verwijderen van beplanting bij een WS 13 Oppervlaktewaterlichaam categorie A binnen de werkstrook beschoeiing wordt voldaan aan de artikelen 2.125 en 2.126.

Artikel 2.125 Algemene regels hebben en verwijderen
  • 1.

    De beplanting is niet hoger dan 4 meter.

  • 2.

    Bij het verwijderen van beplanting en wortelresten wordt het maaiveld hersteld.

  • 3.

    De gerooide bomen, takken, wortels en andere resten van de beplanting worden afgevoerd.

Artikel 2.126 Maatwerkvoorschrift

De beplanting wordt op eigen kosten gewijzigd of verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.127 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 

Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen, te hebben of te verwijderen bij een WS 14 Oppervlaktewaterlichaam categorie A buiten de werkstrook beschoeiing.

 

Paragraaf 2.2.13 Bruggen
Artikel 2.128 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en hebben van bruggen in het WS 01 Beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.129 Aanwijzing algemene regels 
  • 1.

    Bij het aanleggen en hebben van een brug in het WS 35 Oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan artikel 2.130, als: 

    • a.

      geen pijlers of landhoofden van de brug in het oppervlaktewaterlichaam worden geplaatst; en 

    • b.

      de brug wordt aangelegd op 5 meter of verder van een kunstwerk. 

  • 2.

    Bij het aanleggen en hebben van een brug bij een oppervlaktewaterlichaam categorie C wordt voldaan aan artikel 2.130

Artikel 2.130 Algemene regels aanleggen en hebben brug
  • 1.

    Het profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt niet gewijzigd.

  • 2.

    De stabiliteit van het talud wordt niet aangetast.

  • 3.

    Uitspoeling van grond wordt voorkomen. 

  • 4.

    De waterdoorvoer wordt niet belemmerd. 

  • 5.

    Beschadigingen of verzakkingen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer worden voorkomen.

  • 6.

    Er wordt deugdelijk, duurzaam en niet uitlogend materiaal gebruikt. 

Artikel 2.131 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie A. 

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie. 

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als: 

    • a.

      de pijlers of landhoofden van de brug worden geplaatst in het oppervlaktewaterlichaam; of 

    • b.

      de brug wordt aangelegd op minder dan 5 meter van een kunstwerk.  

Paragraaf 2.2.14 Dammen met duiker
Artikel 2.132 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en verwijderen van dammen met duiker in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.133 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen of hebben van een dam met duiker onder een openbare weg in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.1342.1352.137 en 2.138, als de duiker: 

    • a.

      5 meter of verder van een kunstwerk wordt aangelegd;

    • b.

      wordt aangelegd zonder knikpunten of bochten; 

    • c.

      bedoeld is voor een perceelsontsluiting; 

    • d.

      rond is;

    • e.

      een lengte heeft van maximaal 20 meter; 

    • f.

      met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; en 

    • g.

      een inwendige doorsnede heeft van 0,5 meter of meer.

  • 2.

    Bij het aanleggen en hebben van een dam met duiker onder een niet-openbare weg in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.1342.1352.137 en 2.138, als de duiker:

    • a.

      5 meter of verder van een kunstwerk wordt aangelegd;

    • b.

      wordt aangelegd zonder knikpunten of bochten;

    • c.

      bedoeld is voor een perceelsontsluiting;

    • d.

      rond is;

    • e.

      een lengte heeft van maximaal 20 meter;

    • f.

      met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; en

    • g.

      een inwendige doorsnede heeft van 0,4 meter of meer.

  • 3.

    Bij het aanleggen of hebben van een dam met duiker in een WS 11 Oppervlaktewaterlichaam categorie C in een poldergebied wordt voldaan aan de artikelen 2.134 en 2.135, als de duiker:

    • a.

      10 meter of verder van een kunstwerk wordt aangelegd; 

    • b.

      wordt aangelegd zonder knikpunten of bochten; 

    • c.

      rond is;

    • d.

      een lengte heeft van maximaal 20 meter; 

    • e.

      met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; en 

    • f.

      een inwendige doorsnede heeft van 0,4 meter of meer.

  • 4.

    Bij het verwijderen van een dam met duiker wordt voldaan aan artikel 2.136.

Artikel 2.134 Algemene regels aanleggen
  • 1.

    De as van de duiker ligt in het midden van het oppervlaktewaterlichaam. 

  • 2.

    Tussen duikerelementen zijn verbindingen van een waterdichte afdichting voorzien. 

  • 3.

    De uiteinden van de duiker zijn beschermd tegen beschadigingen door mechanisch onderhoud. 

  • 4.

    Buiten veengebieden wordt beton of een daaraan gelijkwaardig materiaal toegepast, als kan worden volstaan met rotvrij, niet uitlogend materiaal. 

Artikel 2.135 Algemene regels talud
  • 1.

    Het talud van de dam met duiker wordt afgewerkt met stapelzoden, graszaad of een beschoeiing. 

  • 2.

    Het talud van de dam met duiker wordt afgewerkt onder een helling van minimaal 1:1,5.

Artikel 2.136 Algemene regels verwijderen
  • 1.

    Bij het verwijderen van een dam met duiker wordt het oppervlaktewaterlichaam teruggebracht naar de afmetingen van het aansluitend profiel. 

  • 2.

    Bij het vervangen van een duiker wordt de oude duiker volledig verwijderd. 

Artikel 2.137 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.138 Maatwerkvoorschrift

Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de inwendige doorsnede van de duiker in een oppervlaktewaterlichaam categorie B, gelet op de maatgevende afvoer van het betreffende oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.139 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen, te hebben of te verwijderen in een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen, te hebben of te verwijderen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie. 

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker onder de openbare weg aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als de duiker:

    • a.

      minder dan 5 meter van een kunstwerk wordt aangelegd; 

    • b.

      wordt aangelegd met knikpunten of bochten; 

    • c.

      bedoeld is voor een andere functie dan perceelsontsluiting;

    • d.

      niet rond is;

    • e.

      een lengte heeft van meer dan 20 meter; 

    • f.

      niet met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; of 

    • g.

      een inwendige doorsnede heeft van minder dan 0,5 meter.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker onder een niet-openbare weg aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als de duiker: 

    • a.

      minder dan 5 meter van een kunstwerk wordt aangelegd; 

    • b.

      wordt aangelegd met knikpunten of bochten; 

    • c.

      bedoeld is voor een andere functie dan perceelsontsluiting;

    • d.

      niet rond is;

    • e.

      een lengte heeft van meer dan 20 meter; 

    • f.

      niet met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; of

    • g.

      een inwendige doorsnede heeft van minder dan 0,4 meter.

  • 5.

     

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie C in een poldergebied, als de duiker:

    • a.

      minder dan 10 meter van een kunstwerk wordt gelegd;

    • b.

      wordt aangelegd met knikpunten en bochten;

    • c.

      niet rond is;

    • d.

      een lengte heeft van meer dan 20 meter;

    • e.

      niet met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; of

    • f.

      een inwendige doorsnede heeft van minder dan 0,4 meter.

  • 6.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een WS 10 Oppervlaktewaterlichaam categorie C buiten een poldergebied, als de duiker:

    • a.

      een lengte heeft van 40 meter of meer; of

    • b.

      een inwendige doorsnede heeft van minder dan 0,3 meter.

Paragraaf 2.2.15 Steigers, vlonders of overhangende bouwwerken
Artikel 2.140 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en wijzigen van steigers, vlonders en overhangende bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.141 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen, hebben en wijzigen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk bij een WS 41 Oppervlaktewaterlichaam A zonder natuurfunctie of KRW-functie en buiten natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook wordt voldaan aan de artikelen 2.142 tot en met 2.145, als: 

    • a.

      de activiteit plaatsvindt binnen de bebouwde kom;

    • b.

      de onderkant van het werk zich bevindt op 0,20 meter boven het normaal ter plaatse aanwezige waterpeil;

    • c.

      het werk gerekend vanaf de waterlijn niet meer overhangt dan:

      • 1.

        bij een oppervlaktewaterlichaam breder dan 4 meter maar smaller dan 8 meter: maximaal 0,50 meter; of

      • 2.

        bij een oppervlaktewaterlichaam van 8 meter of breder: maximaal 1 meter; en

    • d.

      de funderingspalen van het werk:

      • 1.

        op een locatie met beschoeiing: op een afstand van 0,20 meter of verder vanaf de beschoeiing worden geplaatst; of

      • 2.

        op een locatie zonder beschoeiing: op de waterlijn of aan de landzijde van de waterlijn worden geplaatst.

  • 2.

    Bij het aanleggen, hebben, wijzigen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk in een oppervlaktewaterlichaam B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.142 tot en met 2.145, als

    • a.

      de onderkant van het werk zich bevindt op 0,20 meter boven het normaal ter plaatse aanwezige;

    • b.

      de funderingspalen van het werk op de waterlijn of aan de landzijde van de waterlijn wordt geplaatst, en

    • c.

      het werk gerekend vanaf de waterlijn niet meer overhangt dan 1. bij een oppervlaktewaterlichaam breder dan 4 meter maar smaller dan 8 meter: 0,50 meter; of 2. bij een oppervlaktewaterlichaam van 8 meter of breder: 1 meter.

Artikel 2.142 Algemene regels bescherming oppervlaktwaterlichaam
  • 1.

    Het talud en de aanwezige beschoeiing worden niet beschadigd.

  • 2.

    Het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam wordt niet belemmerd.

  • 3.

    Het water bij de steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk wordt vrijgehouden van drijfvuil, resten van waterplanten en ander afval.

Artikel 2.143 Algemene regels materiaal en onderhoud steiger
  • 1.

    Voor de steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk wordt deugdelijk, duurzaam en niet uitlogend materiaal gebruikt.

  • 2.

    Beschadigingen of verzakkingen van de steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer, worden voorkomen.

Artikel 2.144 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.145 Maatwerkvoorschrift

De steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dat noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of op een andere wijze in het belang van de waterstaat is.

Artikel 2.146 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aan te leggen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A en oppervlaktewaterlichaam categorie B, van 4 meter of smaller.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aan te leggen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A  en categorie B met natuurfunctie of KRW-functie, als het oppervlaktewaterlichaam breder is dan 4 meter.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aan te leggen, te hebben of te wijzigen bij een WS 44 Oppervlaktewaterlichaam A zonder natuurfunctie of KRW-functie en binnen natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook en dit oppervlaktewaterlichaam breder is dan 4 meter, als:

    • a.

      de activiteit plaatsvindt buiten de bebouwde kom;

    • b.

      de onderkant van het werk zich lager bevindt dan 0,50 meter boven normaal waterpeil of zomerpeil;

    • c.

      het werk gerekend vanaf de waterlijn meer overhangt dan:

      • 1.

        bij een oppervlaktewaterlichaam breder dan 4 meter maar smaller dan 8 meter: 0,50 meter; of

      • 2.

        bij een oppervlaktewaterlichaam van 8 meter of breder: 1 meter; of

    • d.

      de funderingspalen van het werk:

      • 1.

        op een locatie met beschoeiing: op een afstand van minder dan 0,20 meter vanaf de beschoeiing worden geplaatst; of

      • 2.

        op een locatie zonder beschoeiing: de funderingspalen van het werk aan de waterzijde van de waterlijn worden geplaatst.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aan te leggen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie en dit oppervlaktewaterlichaam breder is dan 4 meter als:

    • a.

      de onderkant van het werk zich lager bevindt dan 0,50 meter boven normaal waterpeil of zomerpeil;

    • b.

      de funderingspalen van het werk aan de waterzijde van de waterlijn worden geplaatst; of

    • c.

      het werk gerekend vanaf de waterlijn meer overhangt dan: 1. bij een oppervlaktewaterlichaam breder dan 4 meter maar smaller dan 8 meter: 0, 50 meter; of 2. bij een oppervlaktewaterlichaam van 8 meter of breder: 1 meter.

Paragraaf 2.2.16 Terrassen
Artikel 2.147 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van terrassen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.148 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een terras bij een WS 36 Oppervlaktewaterlichaam A, zonder natuurfunctie of KRW-functie, binnen de werkstrook beschoeiing wordt voldaan aan de artikelen 2.149 en 2.150.

Artikel 2.149 Algemene regel aanleggen en hebben terras
  • 1.

    De afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam zoals vastgelegd in de legger wijzigen niet.

  • 2.

    De stabiliteit van het talud wordt niet aangetast.

  • 3.

    De aanwezige beschoeiing wordt niet beschadigd.

Artikel 2.150 Maatwerkvoorschrift

Het terras wordt op eigen kosten gewijzigd of verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.151 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Paragraaf 2.2.17 Wegmeubilair
Artikel 2.152 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen of hebben van wegmeubilair in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.153 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning wegmeubilair aan te brengen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning wegmeubilair aan te brengen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B, als deze zich aan de landzijde op minder dan 0,5 meter uit de insteek bevindt.

Paragraaf 2.2.18 Uitstroomvoorzieningen
Artikel 2.154 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben en wijzigen van uitstroomvoorzieningen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.155 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanbrengen, hebben of wijzigen van een uitstroomvoorziening bij een WS 33 Oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, wordt voldaan aan de artikelen 2.156 tot en met 2.158, als de positie van de uitstroomvoorziening ten aanzien van het talud oppervlakkig of verzonken is.

  • 2.

    Bij het aanbrengen, hebben of wijzigen van een uitstroomvoorziening bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, wordt voldaan aan de artikelen 2.156 tot en met 2.158.

Artikel 2.156 Algemene regels aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen uitstroomvoorziening
  • 1.

    De uitstroomvoorziening wordt op deugdelijke wijze gefundeerd.

  • 2.

    De talud- en oeverbescherming blijft voldoende sterk.

  • 3.

    Beschadigingen of verzakkingen van de uitstroomvoorziening die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer worden voorkomen.

  • 4.

    Drijfvuil wordt verwijderd.

Artikel 2.157 Melding

Het is verboden een uitstroomvoorziening aan te brengen, te hebben, wijzigen of te verwijderen zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.158 Maatwerkvoorschrift 

De uitstroomvoorziening wordt gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als deze geen functie meer vervult of als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers- en onderhoudsmaatregelen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat. 

Artikel 2.159 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening aan te brengen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening aan te brengen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, als de uitstroomvoorziening ten aanzien van het talud, uitsteekt.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening aan te brengen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.

Paragraaf 2.2.19 Beschoeiingen
Artikel 2.160 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en wijzigen van een beschoeiing in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.161 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een beschoeiing bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.162,  2.163 en 2.164, als de beschoeiing op of aan de landzijde van de waterlijn wordt aangelegd.

  • 2.

    Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een beschoeiing bij een oppervlaktewaterlichaam categorie C wordt voldaan aan artikel 2.162, als de beschoeiing op of aan de landzijde van de waterlijn wordt aangelegd.

Artikel 2.162 Algemene regels aanleggen, hebben en wijzigen 
  • 1.

    De beschoeiing wordt gronddicht afgewerkt, zodat geen grond of aangevuld materiaal vanachter de beschoeiing in de watergang kan komen.

  • 2.

    Er wordt deugdelijk en niet uitlogend materiaal voor de beschoeiing gebruikt.

  • 3.

    De waterdoorvoer wordt niet belemmerd.

  • 4.

    Beschadigingen of verzakkingen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer worden voorkomen.

Artikel 2.163 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.164 Maatwerkvoorschrift 

De beschoeiing wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dat noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of op een andere wijze in het belang van de waterstaat is.

Artikel 2.165 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beschoeiing aan te leggen, te hebben, of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beschoeiing aan te leggen, te hebben, of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beschoeiing aan te leggen, te hebben, of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als de beschoeiing aan de waterzijde van de waterlijn staat.

Paragraaf 2.2.20 Oeverbeschermende damwanden
Artikel 2.166 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van een oeverbeschermende damwand in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.167 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een oeverbeschermende damwand bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.1682.170 en 2.171, als de oeverbeschermende damwand op de insteek ligt.

  • 2.

    Bij het verwijderen van een oeverbeschermende damwand bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan artikel 2.169.

Artikel 2.168 Algemene regels aanleggen of hebben
  • 1.

    De oeverbeschermende damwand wordt gronddicht afgewerkt, zodat geen grond of aangevuld materiaal vanachter de oeverbeschermende damwand in de watergang kan komen.

  • 2.

    De oeverbeschermende damwand wordt zo in het achterliggend perceel verankerd dat geen vervorming kan plaatsvinden.

  • 3.

    Aan de landzijde wordt de oeverbeschermende damwand voorzien van een anti-worteldoek.

  • 4.

    Er wordt geheel aangesloten op een eventueel reeds aanwezige damwand, voor zover het vorm en afmetingen betreft.

  • 5.

    Er wordt deugdelijk, duurzaam en niet uitlogend materiaal gebruikt.

Artikel 2.169 Algemene regel verwijderen

Het oppervlaktewaterlichaam wordt bij verwijdering van de oeverbeschermende damwand teruggebracht op de afmetingen zoals vastgelegd in de legger. 

Artikel 2.170 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.171 Maatwerkvoorschrift 

De oeverbeschermende damwand wordt gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer-, of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.172 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oeverbeschermende damwand aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A. 

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oeverbeschermende damwand aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oeverbeschermende damwand aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als dit plaatsvindt aan de waterzijde van de insteek.

Paragraaf 2.2.21 Bouwwerken
Artikel 2.173 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het bouwwerken betreft waarop de paragrafen 2.2.11tot en met 2.2.20. van toepassing zijn.

Artikel 2.174 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning bouwwerken aan te leggen, te hebben, te wijzigen en te verwijderen.

Paragraaf 2.2.22 Kabels en leidingen
Artikel 2.175 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en hebben van kabels en leidingen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.176 Aanwijzing algemene regels 
  • 1.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie en  WS 46 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie buiten NVO, parallel aan het oppervlaktewaterlichaam, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als:  

    • a.

      de spanning op de kabel niet hoger is dan 100 kV; en

    • b.

      de afstand tussen de ontgraving en de insteek minimaal 1 meter is.

  • 2.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie en een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, het oppervlaktewaterlichaam kruisend, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als:  

    • a.

      de spanning op de kabel niet hoger is dan 100 kV;

    • b.

      de afstand van de kabel tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 1 meter is; en

    • c.

      de afstand van de kabel tot de insteek minimaal 1 meter is.

  • 3.

    Bij het aanleggen of hebben van een leiding bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie en een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, parallel aan het oppervlaktewaterlichaam, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178 als: 

    • a.

      de druk in de leiding niet groter is dan 10 bar;

    • b.

      de diameter van de leidingbuis niet groter is dan 1 meter; en

    • c.

      de afstand tussen de ontgraving en de insteek minimaal 1 meter is;

  • 4.

    Bij het aanleggen of hebben van een leiding bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie en een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, het oppervlaktewaterlichaam kruisend, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als:  

    • a.

      de druk in de leiding niet groter is dan 10 bar;

    • b.

      de diameter van de leidingbuis niet groter is dan 1 meter; 

    • c.

      de afstand van de leiding tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 1 meter is; en

    • d.

      de afstand van de leiding tot de insteek minimaal 1 meter is.

  • 5.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als: 

    • a.

      de spanning op de kabel niet hoger is dan 100 kV; 

    • b.

      de afstand van de kabel tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 1 meter is; en

    • c.

      de afstand van de kabel tot de insteek minimaal 1 meter is.

  • 6.

    Bij het aanleggen of hebben van een leiding bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als: 

    • a.

      de druk in de leiding niet groter is dan 10 bar;

    • b.

      de diameter van de leidingbuis niet groter is dan 1 meter; 

    • c.

      de afstand van de leiding tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 1 meter is; en

    • d.

      de afstand van de leiding tot de insteek minimaal 1 meter is.

Artikel 2.177 Algemene regels aanleggen of hebben
  • 1.

    Bij de aanleg van een kabel of een leiding die een of meerdere kabels en leidingen niet op gelijke hoogte kruist, is de afstand tussen de kabels of leidingen minimaal 0,3 meter.

  • 2.

    Bij de aanleg van een kabel of een leiding die een of meerdere kabels en leidingen op gelijke hoogte kruist, wordt tussen de kabels of leidingen een kruisingsput aangelegd.

  • 3.

    Bij een kruising met een duiker wordt de kabel of leiding door een mantelbuis aangelegd die: 

    • a.

      ten minste 1 meter uitsteekt aan weerszijden van de duiker; 

    • b.

      ten minste 0,3 meter afstand heeft tot de duiker; en 

    • c.

      ten minste 0,5 meter gronddek heeft. 

  • 4.

    Na het aanleggen van de kabel of leiding wordt de ontgraving direct aangevuld.

Artikel 2.178 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.179 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding aan te leggen of te hebben bij een WS 45 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie bij NVO of oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel aan te leggen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever of oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, parallel aan het oppervlaktewaterlichaam, als:

    • a.

      de spanning op de kabel hoger is dan 100 kV; of

    • b.

      de afstand tussen de ontgraving en de insteek minder dan 1 meter is.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel aan te leggen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever of oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, het oppervlaktewaterlichaam kruisend, als: 

    • a.

      de spanning op de kabel hoger is dan 100 kV; 

    • b.

      de afstand van de kabel tot de insteek minder dan 1 meter is; of

    • c.

      de afstand van de kabel tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minder dan 1 meter is. 

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever of oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, parallel aan het oppervlaktewaterlichaam, als:

    • a.

      de druk in de leiding hoger is dan 10 bar;

    • b.

      de diameter van de leidingbuis groter is dan 1 meter; of

    • c.

      de afstand tussen de ontgraving en de insteek minder dan 1 meter is.

  • 5.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever of oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, het oppervlaktewaterlichaam kruisend, als: 

    • a.

      de druk in de leiding groter is dan 10 bar; of

    • b.

      de diameter van de leidingbuis groter is dan 1 meter.

  • 6.

     

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel aan te leggen of te behouden in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als

    • a.

      de spanning van de kabel hoger is dan 100 kV; of,

    • b.

      de afstand van de kabel tot de insteek minder dan 1 meter is.

  • 7.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te behouden in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als

    • a.

      de druk in de leiding groter is dan 10 bar;

    • b.

      de diameter van de leidingbuis groter is dan 1 meter; of,

    • c.

      de afstand van de leiding tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minder dan 1 meter is

Paragraaf 2.2.23 Vaste stoffen en voorwerpen
Artikel 2.180 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het brengen en hebben van vaste stoffen en voorwerpen, niet zijnde vistuigen, vaartuigen en vlotten, in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.181 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B of oppervlaktewaterlichaam categorie C, als het volume van de vaste stof of het voorwerp groter is dan gemiddeld 20 cm x 20 cm x 20 cm.

Paragraaf 2.2.24 Vistuigen
Artikel 2.182 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen en hebben van vistuigen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.183 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vistuig te plaatsen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

Paragraaf 2.2.25 Vaartuigen en vlotten
Artikel 2.184 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en hebben van een vaartuig en vlot in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.185 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen of hebben van een vaartuig of vlot in een WS 40 Oppervlaktewaterlichaam A buiten natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook, met uitzondering van vaarwater categorie I, wordt voldaan aan artikel 2.186, als:

    • a.

      het object buiten de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden; en

    • b.

      het object in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober wordt aangelegd en gehouden.

  • 2.

    Bij het aanleggen of hebben van een vaartuig of vlot in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, buiten de natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook, met uitzondering van het Valleikanaal en vaarwater categorie I, wordt voldaan aan artikel 2.186, als:

    • a.

      het object binnen de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden; en

    • b.

      bij objecten die grenzen aan gronden die behoren tot het:

      • 1.

        publiek domein: het object in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober wordt aangelegd en gehouden; of

      • 2.

        particulier domein: de doorvaarbreedte 5 meter of meer blijft.

  • 3.

    Bij het aanleggen en hebben van een vaartuig of vlot in het Valleikanaal, wordt voldaan aan artikel 2.186, als:

    • a.

      het object binnen de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden; en

    • b.

      als het object in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober wordt aangelegd en gehouden.

Artikel 2.186 Maatwerkvoorschrift

Het object wordt op eigen kosten gewijzigd of verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.187 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, binnen de natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, met uitzondering van vaarwater categorie I, als het object buiten de bebouwde kom wordt aangelegd en gehouden.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, buiten de natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, met uitzondering van vaarwater categorie I, als: 

    • a.

      het object buiten de bebouwde kom wordt aangelegd en gehouden; en

    • b.

      het object in de periode van 1 november tot 1 maart wordt aangelegd en gehouden.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, binnen de natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, met uitzondering van het Valleikanaal en vaarwater categorie I, als het object binnen de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, buiten de natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, met uitzondering van het Valleikanaal en vaarwater categorie I, als:

    • a.

      het object binnen de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden; en

    • b.

      bij objecten die grenzen aan gronden die behoren tot het:

      • 1.

        publiek domein: het object in de periode van 1 november tot 1 maart wordt aangelegd en gehouden; of 

      • 2.

        particulier domein: de doorvaarbreedte minder dan 5 meter blijft.

  • 5.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in het Valleikanaal, als:

    • a.

      het object binnen de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden; en

    • b.

      het object in de periode van 1 november tot 1 maart wordt aangelegd en gehouden.

Paragraaf 2.2.26 Vis uitzetten en onttrekken 
Artikel 2.188 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitzetten en onttrekken van vis in een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.189 Aanwijzing algemene regel

Bij het uitzetten of onttrekken van vis in een oppervlaktewaterlichaam categorie A en oppervlaktewaterlichaam categorie B, wordt voldaan aan artikel 2.190.

Artikel 2.190 Algemene regel
  • 1.

    Het uitzetten en onttrekken van vis:

    • a.

      vindt plaats op basis van en binnen de kaders van een door de VBC goedgekeurd visplan;

    • b.

      leidt niet tot een onevenwichtige visstand of populatieopbouw van vissoorten; en

    • c.

      veroorzaakt geen schade aan waterstaatswerken of de leefomgeving.

  • 2.

    Het uitzetten betreft alleen soorten die van nature thuishoren in het betreffende watersysteem. 

  • 3.

    Bij uitzettingen kan een certificaat of bewijs worden overlegd wat aantoont dat alleen gezonde vis wordt uitgezet.

  • 4.

    Het gebruik van actieve of passieve vangtuigen mag vrije vismigratie niet belemmeren. 

  • 5.

    Binnen een afstand van 50 meter tot gemalen, sluizen of vispassages, wordt geen gebruik gemaakt van vistuigen.

Paragraaf 2.2.27 Afvoeren van water
Artikel 2.191 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het afvoeren van water naar een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.192 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water  af te voeren naar een WS 15 Oppervlaktewaterlichaam in gebied met een natuurfunctie via drainage.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een WS 16 Oppervlaktewaterlichaam in gebied zonder een natuurfunctie via drainage, als: 

    • a.

      het lozingspunt van de drainage dieper ligt dan 1 meter onder het maaiveld; of

    • b.

      de drainage lager ligt dan 3 meter onder het maaiveld.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een WS 27 Oppervlaktewaterlichaam met natuurfunctie door het aanleggen van verhard oppervlak buiten de bebouwde kom, als deze verharding een totale aaneengesloten oppervlakte heeft van meer dan 0,15 hectare.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een WS 28 Oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie door het aanleggen van verhard oppervlak buiten de bebouwde kom, als deze verharding een totale aaneengesloten oppervlakte heeft van meer dan 0,4 hectare.

  • 5.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een oppervlaktewaterlichaam door het aanleggen van verhard oppervlak binnen de bebouwde kom, als:

    • a.

      deze verharding een totale aaneengesloten oppervlakte heeft van meer dan 0,15 hectare; en

    • b.

      dit verhard oppervlak niet uitsluitend bestaat uit groen dak.

  • 6.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een oppervlaktewaterlichaam door het afkoppelen van verhard oppervlak van het gemengde riool binnen de bebouwde kom, als:

    • a.

      er meer dan 0,15 hectare verhard oppervlak wordt afgekoppeld; en

    • b.

      het water wordt gebracht in een ander oppervlaktewaterlichaam en een ander peilgebied dan waarop de riooloverstort van het gemengde riool waarvan wordt afgekoppeld loost.

  • 7.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een oppervlaktewaterlichaam met natuurfunctie, als:

    • a.

      er meer water wordt geloosd dan 35 m3 per uur; 

    • b.

      de lozing langer duurt dan 6 maanden; of

    • c.

      hierdoor een verbinding ontstaat tussen twee oppervlaktewaterlichamen.

  • 8.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie, als:

    • a.

      er meer water wordt geloosd dan 70 m3 per uur;

    • b.

      de lozing langer duurt dan 6 maanden; of

    • c.

      hierdoor een verbinding ontstaat tussen twee oppervlaktewaterlichamen.

Paragraaf 2.2.28 Onttrekken van water
Artikel 2.193 Toepassingsbereik 

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.194 Aanwijzing algemene regels 

Bij het onttrekken van water aan een WS 28 Oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie wordt voldaan aan artikel 2.195, als: 

  • a.

    er niet meer dan 20 m3 per uur wordt onttrokken; en

  • b.

    het onttrekken niet langer duurt dan 6 maanden.

Artikel 2.195 Algemene regel hoogte peil

Het peil in het oppervlaktewaterlichaam waaraan wordt onttrokken, komt niet lager dan het peil dat is vastgelegd in het peilbesluit dan wel het aanwezige waterpeil.

Artikel 2.196 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te onttrekken aan een WS 27 Oppervlaktewaterlichaam met natuurfunctie.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie, als:

    • a.

      er meer dan 20 m3 per uur wordt onttrokken; of

    • b.

      het onttrekken langer duurt dan 6 maanden.

Afdeling 2.3 BERGINGSGEBIEDEN

Paragraaf 2.3.1 Algemeen
Artikel 2.197 Doelen bergingsgebied

De regels met betrekking tot bergingsgebieden in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op het waarborgen van het waterbergend vermogen van het bergingsgebied.

Artikel 2.198 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een WS 12 Bergingsgebieden.

Artikel 2.199 Inhoud specifieke zorgplicht
  • 1.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.11, houdt in ieder geval in het voorkomen dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van:

    • a.

      een afname van de waterbergingscapaciteit van het bergingsgebied; en

    • b.

      een negatieve beïnvloeding van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem.

  • 2.

    De zorgplicht houdt ook in dat alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 2.200 Informatieplicht ontwikkelingsgebieden

Het bestuur wordt ten minste vier weken van tevoren geïnformeerd over activiteiten als bedoeld in deze afdeling die worden verricht in gebieden in ontwikkeling.

Paragraaf 2.3.2 Ophogen en aanleggen van bouwwerken
Artikel 2.201 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het ophogen van gronden en het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een bergingsgebied, voor zover gelegen buiten het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.202 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden op te hogen of bouwwerken aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen buiten het bouwblok zoals dat in het omgevingsplan is vastgelegd.

Hoofdstuk 3 ACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT GRONDWATER

Afdeling 3.1 GRONDWATERLICHAMEN

Paragraaf 3.1.1 Algemeen
Artikel 3.1 Doelen grondwater

De regels met betrekking tot grondwater in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op: 

  • a.

    de beschikbaarheid van voldoende grondwater van een goede kwaliteit voor een duurzaam gebruik van het water; en 

  • b.

    een grondwaterstand die geen afbreuk doet aan de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen. 

Artikel 3.2 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten met betrekking tot grondwater. 

Artikel 3.3 Inhoud specifieke zorgplicht
  • 1.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.11, houdt in ieder geval in het voorkomen dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken van:

    • a.

      uitputting van de grondwatervoorraad; 

    • b.

      ongewenste toename van kwel;

    • c.

      een grondwaterstandsverandering die inbreuk maakt op de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen; 

    • d.

      een wijziging van de grondwaterstromen en verspreiding van aanwezige verontreiniging of van koudebellen en warmtebellen;

    • e.

      doorboring van slecht waterdoorlatende bodemlagen; 

    • f.

      een verslechtering van de grondwaterkwaliteit; 

    • g.

      het opbarsten van een slecht waterdoorlatende bodemlaag; 

    • h.

      verzilting van zoet grondwater; en

    • i.

      nadelige invloed op de grondwaterstand die voor het grondgebruik gewenst is. 

  • 2.

    De zorgplicht houdt ook in dat alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 3.4 Informatieplicht gebieden in ontwikkeling

Het bestuur wordt ten minste vier weken van tevoren geïnformeerd over activiteiten als bedoeld in deze afdeling die worden verricht in gebieden in ontwikkeling.

Artikel 3.5 Gegevens en bescheiden vergunningvrije wateronttrekkingsactiviteiten
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit is vereist, worden aan het bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal in te richten putten;

    • c.

      de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

    • d.

      de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

    • e.

      de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

    • f.

      de capaciteit van de pomp in kubieke meter per uur per put;

    • g.

      de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

    • h.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • i.

      als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

      • 1.

        de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

      • 2.

        de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

      • 3.

        een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

      • 4.

        de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

      • 5.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

     

Artikel 3.6 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

  • b.

    het aantal in te richten putten;

  • c.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

  • d.

    de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • e.

    de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

  • f.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;

  • g.

    de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

  • h.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • i.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

  • j.

    als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

    • 1.

      de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

    • 2.

      de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

    • 3.

      een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

    • 4.

      de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

    • 5.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

Artikel 3.7 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit
  • 1.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.8 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.9 Meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltratie van water
  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening of water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 3.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.

     

    Tabel 3.1 Parameters en meetfrequentie

    Parameter 

    Afkorting

    Frequentie

    bacteriën van de coligroep

     

    vierwekelijks

    Kleur

     

    vierwekelijks

    zwevende stof

    SS

    vierwekelijks

    geleidingsvermogen voor elektriciteit

     

    vierwekelijks

    temperatuur

    T

    vierwekelijks

    zuurgraad

    pH

    vierwekelijks

    opgelost zuurstof

    O2

    vierwekelijks

    totaal organisch koolstof

    TOC

    vierwekelijks

    bicarbonaat

    HCO3

    vierwekelijks

    nitriet

    NO2

    vierwekelijks

    nitraat

    NO3

    vierwekelijks

    ammonium

    NH4

    vierwekelijks

    totaal fosfaat

    Totaal P

    vierwekelijks

    fluoride

    F

    driemaandelijks

    chloride

    Cl

    vierwekelijks

    sulfaat

    SO4

    driemaandelijks

    natrium

    Na

    driemaandelijks

    ijzer

    Fe

    driemaandelijks

    mangaan

    Mn

    driemaandelijks

    chroom

    Cr

    driemaandelijks

    lood

    Pb

    driemaandelijks

    koper

    Cu

    driemaandelijks

    zink

    Zn

    driemaandelijks

    cadmium

    Ca

    driemaandelijks

    arseen

    As

    driemaandelijks

    cyanide

    CN

    driemaandelijks

    minerale olie

     

    vierwekelijks

    adsorbeerbaar organisch halogeen

    AOX

    vierwekelijks

    vluchtig organisch gebonden chloor

    VOC

    vierwekelijks

    vluchtige aromaten

     

    vierwekelijks

    polycyclische aromaten

    PAK

    driemaandelijks

    fenolen

     

    driemaandelijks

  • 4.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het bestuur van het waterschap de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water; en

    • b.

      de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

  • 5.

    De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling.

  • 6.

    Het eerste tot en met vijfde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

Paragraaf 3.1.2 Bouwput-, sleufbemaling, proefbronnering en grondsanering
Artikel 3.10 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bouwputbemalingen, sleufbemalingen, proefbronneringen en grondsaneringen.

Artikel 3.11 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering wordt voldaan aan de artikelen 3.12 tot en met 3.15 en 3.17, als:

    • a.

      in totaal meer dan 12000 m3 grondwater in totaal wordt onttrokken;

    • b.

      niet meer dan 3000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken; 

    • c.

      de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden; en

    • d.

      daarbij de grondwaterstand tot niet meer dan 0,5 meter onder het gewenste ontgravings- of saneringsniveau wordt verlaagd.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering wordt voldaan aan de artikelen 3.12 tot 3.17, als:

    • a.

      niet meer dan 35 m3 grondwater per uur wordt onttrokken;

    • b.

      niet meer dan 3000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken;

    • c.

      in totaal niet meer dan 12.000 m3 in totaal grondwater wordt onttrokken;

    • d.

      de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden; en

    • e.

      daarbij de grondwaterstand tot niet meer dan 0,5 meter onder het gewenste ontgravings- of saneringsniveau wordt verlaagd.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering wordt voldaan aan de artikelen 3.12 tot en met 3.15 en 3.17, als:

    • a.

      meer dan 35 m3 grondwater per uur wordt onttrokken;

    • b.

      niet meer dan 3000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken; 

    • c.

      in totaal niet meer dan 12.000 m3 in totaal grondwater wordt onttrokken;

    • d.

      de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden; en

    • e.

      daarbij de grondwaterstand tot niet meer dan 0,5 meter onder het gewenste ontgravings- of saneringsniveau wordt verlaagd.

Artikel 3.12 Algemene regels grondwaterstand
  • 1.

    De freatische grondwaterstand of de stijghoogte wordt in het eerste watervoerende pakket niet verder verlaagd dan noodzakelijk.

  • 2.

    Als spanningsbemaling wordt toegepast, wordt de stijghoogte met een peilbuis of meetput bepaald.

Artikel 3.13 Algemene regels watermeter
  • 1.

    Er wordt een watermeter geplaatst.

  • 2.

    Bij aanvang van de onttrekking worden de datum en de beginstand van de watermeter genoteerd. 

  • 3.

    Bij vervanging van de watermeter worden de datum en de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd.

Artikel 3.14 Algemene regels watervoerende pakketten
  • 1.

    Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

  • 2.

    Na de definitieve beëindiging van de onttrekking worden voorzieningen voor grondwateronttrekking verwijderd of gedicht, zodat er geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

  • 3.

    Bij een retourbemaling wordt het grondwater teruggebracht in het watervoerende pakket waaruit dit afkomstig is.

Artikel 3.15 Informatieplicht schade

Het bestuur wordt zo snel mogelijk geïnformeerd over ontstane schade en over de maatregelen die zijn getroffen of gaan worden getroffen om de schade te beperken.

Artikel 3.16 Vrijstelling meetverplichting 

De meetverplichting, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.17 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden tenminste:

  • a.

    vijf werkdagen voor het begin van de activiteit verstrekt als de onttrekking korter duurt dan acht weken; en

  • b.

    twee weken voor het begin voor het begin van de activiteit verstrekt als de onttrekking 8 weken of langer duurt.

Artikel 3.18 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering, als:

  • a.

    er meer dan 3000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken;

  • b.

    de onttrekking langer duurt dan 6 maanden; of

  • c.

    daarbij de grondwaterstand tot meer dan 0,5 meter onder het gewenste ontgravings- of saneringsniveau wordt verlaagd.

Paragraaf 3.1.3 Noodvoorziening
Artikel 3.19 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening.

Artikel 3.20 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening wordt voldaan aan de artikelen 3.21 tot en met 3.25.

Artikel 3.21 Algemene regel aanleg en beheer noodvoorziening

Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

Artikel 3.22 Algemene regel beëindigen grondwateronttrekking

Na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking worden de voorzieningen voor de grondwateronttrekking verwijderd en gedicht, zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

Artikel 3.23 Informatieplicht schade

Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over eventuele ontstane schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen.

Artikel 3.24 Vrijstelling meetverplichting

De meet- en rapportageplicht, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.25 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden ten minste twee weken voor het begin van de activiteit verstrekt.

Paragraaf 3.1.4 Sanering grondwaterverontreiniging
Artikel 3.26 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor sanering van een grondwaterverontreiniging.

Artikel 3.27 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor sanering van een grondwaterverontreiniging wordt voldaan aan de artikelen 3.28 tot en met 3.31 en 3.33 als de onttrekking:

    • a.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt;

    • b.

      in totaal meer dan 12.000 m3 bedraagt; en

    • c.

      niet langer duurt dan 5 jaar.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor sanering van een grondwaterverontreiniging wordt voldaan aan de artikelen 3.28 tot en met 3.33, als de onttrekking:

    • a.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt;

    • b.

      in totaal niet meer dan 12.000 m3 bedraagt; en

    • c.

      niet langer duurt dan 5 jaar.

Artikel 3.28 Algemene regels aanleg en beheer
  • 1.

    Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten voorkomen. 

  • 2.

    De freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket wordt niet meer dan noodzakelijk verlaagd.

Artikel 3.29 Algemene regel beëindiging 

Na definitieve beëindiging van de onttrekking worden de voorzieningen voor grondwateronttrekking verwijderd of gedicht.

Artikel 3.30 Algemene regels watermeter
  • 1.

    Er wordt een watermeter geplaatst. 

  • 2.

    Bij het plaatsen van een watermeter wordt bij aanvang van de onttrekking de datum en de beginstand van deze watermeter genoteerd. 

  • 3.

    Bij vervanging van een watermeter wordt de datum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd. 

Artikel 3.31 Informatieplicht schade

Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen of nog te treffen maatregelen.

Artikel 3.32 Vrijstelling meetverplichting

De meetverplichting, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.33 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden ten minste:

  • a.

    vijf werkdagen voor het begin van de activiteit verstrekt als de onttrekking korter duurt dan acht weken; en

  • b.

    twee weken voor het begin van de activiteit verstrekt als de onttrekking acht weken of langer duurt.

Artikel 3.34 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor sanering van een grondwaterverontreiniging, als de onttrekking:

  • a.

    meer dan 35 m3 per uur bedraagt; of

  • b.

    langer duurt dan 5 jaar.

Paragraaf 3.1.5 Menselijke consumptie
Artikel 3.35 Toepassingsbereik 

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie.

Artikel 3.36 Aanwijzing algemene regels 
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.373.383.393.40 en 3.42, als de onttrekking:

    • a.

      meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt; en

    • c.

      10 m3 of meer per dag bedraagt.

  • 2.

    .Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.373.383.393.40 en 3.42, als de onttrekking:

    • a.

      meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt;

    • c.

      minder dan 10 m3 per dag bedraagt; en

    • d.

      bedoeld is voor meer dan 50 personen.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.37 , 3.383.41 en 3.42, als de onttrekking: 

    • a.

      meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt;

    • c.

      minder dan 10 m3 per dag bedraagt; en

    • d.

      bedoeld is voor niet meer dan 50 personen.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.373.383.393.40 en 3.42, als de onttrekking: 

    • a.

      niet meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt; en

    • c.

      10 m3 of meer per dag bedraagt.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.373.383.393.40 en 3.42, als de onttrekking:  

    • a.

      niet meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt;

    • c.

      minder dan 10 m3 per dag bedraagt; en

    • d.

      bedoeld is voor meer dan 50 personen.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.373.383.41 en 3.42, als de onttrekking:  

    • a.

      niet meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt;

    • c.

      minder dan 10 m3 per dag bedraagt; en

    • d.

      bedoeld is voor niet meer dan 50 personen.

  • 7.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Gelderland wordt voldaan aan de artikelen 3.373.383.393.40 en 3.42, als de onttrekking:

    • a.

      meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt; en

    • b.

      niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt.

  • 8.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Gelderland wordt voldaan aan de artikelen 3.373.383.41 en 3.42, als de onttrekking:

    • a.

      niet meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt; en

    • b.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt. 

Artikel 3.37 Algemene regels aanleg en beheer
  • 1.

    Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten voorkomen.

  • 2.

    Het bestuur wordt zo snel mogelijk geïnformeerd over eventuele schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen.

Artikel 3.38 Algemene regel beëindiging

Na definitieve beëindiging van de onttrekking worden voorzieningen voor grondwateronttrekking verwijderd of gedicht, zodat er geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt. 

Artikel 3.39 Algemene regels watermeter
  • 1.

    Er wordt een watermeter geplaatst.

  • 2.

    Bij het plaatsen van een watermeter wordt bij aanvang van de onttrekking de datum en de beginstand van deze watermeter genoteerd.

  • 3.

    Bij vervanging van een watermeter wordt de datum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd.

Artikel 3.40 Algemene regels kwaliteit van het onttrokken water
  • 1.

    De kwaliteit van het onttrokken ruwe grondwater wordt gemeten volgens de methoden en parameters, bedoeld in tabel II en tabel IIIC van het Drinkwaterbesluit, voor de eerste keer bij aanvang van de onttrekking en vervolgens elke zes jaar.

  • 2.

    De gegevens van de eerste meting worden uiterlijk twee maanden na het verstrekken van gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 3.5, aan het bestuur verstrekt.

  • 3.

    De gegevens van alle vervolgmetingen worden uiterlijk twee maanden na meting aan het bestuur verstrekt.

Artikel 3.41 Vrijstelling meetverplichting

De meetverplichting bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.42 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden tenminste twee weken voor het begin van de activiteit verstrekt.

Artikel 3.43 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor menselijke consumptie, als de onttrekking:

  • a.

    meer dan 12.000 m3 per jaar en meer dan 10 m3 per uur bedraagt; of

  • b.

    niet meer dan 12.000 m3 per jaar en meer dan 35 m3 per uur bedraagt. 

Paragraaf 3.1.6 Beregening en bevloeiing
Artikel 3.44 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor beregening en bevloeiing.

Artikel 3.45 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater in een WS 29 Gebied met een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszonewordt voldaan aan de artikelen 3.463.473.483.49 en 3.50, als de pompcapaciteit niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt en in totaal niet meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken. 

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater in een gebied met een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan de artikelen 3.463.473.48 en 3.50, als de pompcapaciteit niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt en in totaal meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater in een WS 30 Gebied zonder een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszone wordt voldaan aan artikel 3.463.473.483.49 en 3.50, als de pompcapaciteit niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt, en in totaal niet meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater in een gebied zonder natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan artikelen 3.463.473.48 en 3.50, als de pompcapaciteit niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt, en in totaal meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater in een gebied zonder natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan de artikelen 3.463.473.48 en 3.50, als de pompcapaciteit: 

    • a.

      meer dan 10 m3 per uur of bedraagt; 

    • b.

      niet meer dan 100 m3 per uur bedraagt; en

    • c.

      in totaal meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater in een gebied zonder natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan de artikelen 3.463.473.483.49 en 3.50, als de pompcapaciteit: 

    • a.

      meer dan 10 m3 per uur bedraagt; 

    • b.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt; en

    • c.

      in totaal niet meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

  • 7.

    Bij het onttrekken van grondwater in een gebied zonder natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan de artikelen 3.463.473.48 en 3.50, als de pompcapaciteit:

    • a.

      meer dan 35 m3 per uur bedraagt; 

    • b.

      niet meer dan 100 m3 per uur bedraagt; en

    • c.

      in totaal niet meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

Artikel 3.46 Algemene regel aanleg en beheer

Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking vindt geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaats.

Artikel 3.47 Algemene regel beëindiging

Voorzieningen worden verwijderd of gedicht na definitieve beëindiging van de onttrekking.

Artikel 3.48 Informatieplicht schade

Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen of nog te treffen maatregelen.

Artikel 3.49 Vrijstelling meetverplichting

De meetverplichting, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.50 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden ten minste twee weken voor het begin van de activiteit verstrekt.

Artikel 3.51 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een gebied met een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones, als de pompcapaciteit 10 m3 per uur of meer bedraagt.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een gebied zonder natuurfunctie natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones, als de pompcapaciteit 100 m3 per uur of meer bedraagt.

Paragraaf 3.1.7 Overige doeleinden
Artikel 3.52 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater, anders dan voor sleufbemaling, proefbronnering, grondsanering, noodvoorziening, sanering grondwaterverontreiniging, beregening, bevloeiing en menselijke consumptie.

Artikel 3.53 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater wordt voldaan aan de artikelen 3.543.553.563.57 en met 3.58, als: 

    • a.

      er meer dan 10 m3 grondwater per uur maar niet meer dan 35 m3 grondwater per uur wordt onttrokken; en

    • b.

      er niet meer dan 12.000 m3 grondwater per jaar wordt onttrokken.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater wordt voldaan aan de artikelen 3.543.553.563.57 en  3.58, als:  

    • a.

      er niet meer dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken; en

    • b.

      er niet meer dan 12.000 m3 grondwater per jaar wordt onttrokken.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater wordt voldaan aan de artikelen 3.543.55,  3.56 en 3.58, als: 

    • a.

      er niet meer dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken; en

    • b.

      er meer dan 12.000 m3 grondwater per jaar wordt onttrokken.

Artikel 3.54 Algemene regels aanleggen en beheer voorziening
  • 1.

    Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

  • 2.

    Het bestuur wordt zo snel mogelijk geïnformeerd over eventuele schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen.

Artikel 3.55 Algemene regel beëindiging

Na de definitieve beëindiging van de onttrekking worden voorzieningen voor grondwateronttrekking verwijderd of gedicht, zodat er geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

Artikel 3.56 Algemene regels watermeter
  • 1.

    Er wordt een watermeter geplaatst.

  • 2.

    Bij het plaatsen van een watermeter wordt bij aanvang van de onttrekking de datum en de beginstand van deze watermeter genoteerd.

  • 3.

    Bij vervanging van een watermeter wordt de datum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd.

Artikel 3.57 Vrijstelling meetverplichting

De meet- en rapportageplicht, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.58 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden tenminste twee weken voor het begin van de activiteit verstrekt, als de onttrekking niet langer duurt dan acht weken.

Artikel 3.59 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken als:

  • a.

    het onttrekken het permanent drooghouden van ondergrondse bouwwerken als doel heeft;

  • b.

    er meer dan 35 m3 water per uur wordt onttrokken; of

  • c.

    er meer dan 10 m3 water per uur maar niet meer dan 35 m3 per uur wordt onttrokken en per jaar meer dan 12.000 m3 wordt onttrokken.

Hoofdstuk 4 LOZINGSACTIVITEITEN

Afdeling 4.1 Lozingsactiviteiten

Paragraaf 4.1.1 Algemeen
Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap.

Artikel 4.2 Doelen

De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; 

  • b.

    het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen; en

  • c.

    het beschermen van de doelmatige werking van het zuiveringtechnisch werk.

Artikel 4.3 Normadressaat

Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.4 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Degene die een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 4.2, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • e.

      lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 4.5 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 4.4 en 4.9 tot en met 4.63.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 4.9 tot en met 4.63.

Artikel 4.6 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het bestuur van het waterschap worden die ondertekend en voorzien van:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit;

  • b.

    de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

  • c.

    het adres waarop de activiteit wordt verricht; en 

  • d.

    de dagtekening.

Artikel 4.7 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat
  • 1.

    Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 4.6, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

Artikel 4.8 Gegevens en bescheiden op verzoek van het bestuur 
  • 1.

    Op verzoek van het bestuur worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 4.9 Informeren over een ongewoon voorval
  • 1.

    Het bestuur wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Artikel 4.10 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval
  • 1.

    Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bestuur:

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

    • c.

      andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

    • d.

      informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Paragraaf 4.1.2 Aanvraagvereisten, beoordelingsregels en voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Artikel 4.11 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater;

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;

  • c.

    een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een riooltekening;

  • e.

    de locaties van de lozingspunten;

  • f.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • g.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • h.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • i.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • j.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • k.

    de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

Artikel 4.12 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.13 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4.1.3 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering
Artikel 4.14 Lozen van grondwater bij saneringen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het lozen van dat grondwater in GWLZ 01 Aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.1, gemeten in een steekmonster.

     

    Tabel 4.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK’s

    1 μg/l

    BTEX

    50 μg/l

    Vluchtige organohalogeen- verbindingen uitgedrukt als chloor

    20 μg/l

    Aromatische organohalogeen- verbindingen

    20 μg/l

    Minerale olie

    500 μg/l

    Cadmium

    4 μg/l

    Kwik

    1 μg/l

    Koper

    11 μg/l

    Nikkel

    41 μg/l

    Lood

    53 μg/l

    Zink

    120 μg/l

    Chroom

    24 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 mg/l

     

  • 3.

    Voor het lozen van dat grondwater in GWLZ 02 Niet aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.2, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 4.2 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK’s

    1 μg/l

    Minerale olie

    50 μg/l

    Cadmium

    0,4 μg/l

    Kwik

    0,1 μg/l

    Koper

    1,1 μg/l

    Nikkel

    4,1 μg/l

    Lood

    5,3 μg/l

    Zink

    12 μg/l

    Chroom

    2,4 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    20 mg/l

    Benzeen

    2 μg/l

    Tolueen

    7 μg/l

    Ethylbenzeen

    4 μg/l

    Xyleen

    4 μg/l

    Tetrachlooretheen

    3 μg/l

    Trichlooretheen

    20 μg/l

    1,2-dichlooretheen

    20 μg/l

    1,1,1-trichloorethaan

    20 μg/l

    Vinylchloride

    8 μg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

    20 μg/l

    Monochloorbenzeen

    7 μg/l

    Dichloorbenzenen

    3 μg/l

    Trichloorbenzenen

    1 μg/l

     
Artikel 4.15 Lozen van grondwater bij ontwatering
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat grondwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering; en

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.

  • 2.

    Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.

Artikel 4.16 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;

    • b.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • c.

      voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;

    • d.

      voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • e.

      voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN- EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN- ISO 15587-2;

    • f.

      voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2; en

    • g.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872.

Artikel 4.17 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.14 en 4.15, worden aan het bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als:

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen plaatsvindt bij wonen.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.

Paragraaf 4.1.4 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening
Artikel 4.18 Lozen van afvloeiend hemelwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat hemelwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en 

    • c.

      geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit is.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 4.19 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur van het waterschap.

Paragraaf 4.1.5 Lozen van huishoudelijk afvalwater
Artikel 4.20 Lozen van huishoudelijk afvalwater
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

    • a.

      40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

    • b.

      100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

    • c.

      600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

    • d.

      1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en 

    • e.

      3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 4.21 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
  • 1.

    Met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 4.3.

    Tabel 4.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

  • 3.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 4.4.

    Tabel 4.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

  • 5.

    Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of 

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 4.22 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1; 

    • d.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • e.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en

    • f.

      voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 4.23 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.20, worden aan het bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Paragraaf 4.1.6 Lozen van koelwater
Artikel 4.24 Koelwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.

  • 3.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 1000 kJ/s bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

  • 4.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s bij het lozen op een niet- aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 4.25 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.24, worden aan het bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

Paragraaf 4.1.7 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken
Artikel 4.26 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:

  • a.

    afvalwater afkomstig van het afwassen met water; of

  • b.

    afvalwater afkomstig van het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

Artikel 4.27 Werkinstructie bij reinigen en conserveren
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

    • a.

      is een werkinstructie opgesteld; en

    • b.

      wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.

  • 2.

    In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3.

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; ene. welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.

Artikel 4.28 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

  • b.

    welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.

Artikel 4.29 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 4.30 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 4.31 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 4.26 tot en met 4.28, worden aan het bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 4.27; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 4.28.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

Paragraaf 4.1.8 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen
Artikel 4.32 Inerte goederen

Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving; 

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • d.

    snoeihout;

  • e.

    banden van voertuigen;

  • f.

    autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

  • g.

    straatmeubilair; 

  • h.

    tuinmeubilair;

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrij staal;

  • j.

    kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.

Artikel 4.33 Lozen bij opslaan van inerte goederen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 4.34 Lozen bij overslaan van inerte goederen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of 

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.

Paragraaf 4.1.9 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen
Artikel 4.35 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen, worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 m is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.5, gemeten in een steekmonster.

     

    Tabel 4.5 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in μg/l of mg/l

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l

    Minerale olie

    20 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    50 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    10 mg/l

    Som van fosforverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

Artikel 4.36 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • d.

      voor arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN- EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN- ISO 15587-2;

    • e.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • f.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • g.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • h.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en

    • i.

      voor de som van fosforverbindingen: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 4.37 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:

    • a.

      het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

    • b.

      het overslaan van zout voor het strooien op wegen;

    • c.

      het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • d.

      het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Artikel 4.38 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 4.35 en 4.37, worden aan het bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:

    • a.

      zout voor het strooien op wegen;

    • b.

      niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • c.

      niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Paragraaf 4.1.10 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater
Artikel 4.39 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Artikel 4.40 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Paragraaf 4.1.11 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewater
Artikel 4.41 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 4.42 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek, en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

Artikel 4.43 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 4.41 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 4.44 Lozen van algen en bacteriën

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 4.45 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.41, worden aan het bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 4.42; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de beheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

Paragraaf 4.1.12 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen
Artikel 4.46 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

Paragraaf 4.1.13 Lozen bij calamiteitenoefeningen
Artikel 4.47 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

Artikel 4.48 Gegevens en bescheiden

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.47, worden aan het bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat.

Paragraaf 4.1.14 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen
Artikel 4.49 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.6, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 4.6 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 4.50 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 4.51 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.7, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 4.7 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

Artikel 4.52 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.8, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 4.8 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 3.

    De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

Artikel 4.53 Lozen bij ontijzeren grondwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 4.54 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor chloride: NEN-EN-ISO 15682;

    • b.

      onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • c.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • d.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705; en 

    • e.

      voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 4.55 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 4.49 tot en met 4.53, worden aan het bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

Paragraaf 4.1.15 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton
Artikel 4.56 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.

Paragraaf 4.1.16 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding
Artikel 4.57 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze afdeling is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

Artikel 4.58 Lozen bereiden van voedingsmiddelen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:

    • a.

      grootkeukenapparatuur;

    • b.

      één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

    • c.

      één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt.

  • 2.

    Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.

Artikel 4.59 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.57, worden aan het bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

Paragraaf 4.1.17 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Artikel 4.60 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan spuiwater uit recreatieve visvijvers worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 4.61 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.60, worden aan het bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

Paragraaf 4.1.18 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind
Artikel 4.62 Lozen van spoelwater

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kunnen de volgende afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

 

Paragraaf 4.1.19 Asverstrooing
Artikel 4.63 Asverstrooiing

Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.

Paragraaf 4.1.20 Andere lozingen
Artikel 4.64 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen, bedoeld in de paragrafen 4.1.3 tot en met 4.1.19;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en

    • d.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.

Artikel 4.65 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Hoofdstuk 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Afdeling 5.1 Overgangsbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsrecht omgevingsvergunning
  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning op grond van deze verordening.

  • 2.

    Als op een activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening geen verbod op grond van deze verordening geldt om zonder omgevingsvergunning voor die activiteit te verrichten, gelden voorschriften uit een onherroepelijke omgevingsvergunning voor die activiteit als maatwerkvoorschrift, voor zover het waterschap over die activiteit maatwerkvoorschriften kan stellen op grond van deze verordening.

  • 3.

    Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend voor een activiteit waarvoor op grond van deze verordening een verbod geldt om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten, blijft het oude recht van toepassing tot de omgevingsvergunning onherroepelijk wordt. Deze onherroepelijke omgevingsvergunning geldt als een omgevingsvergunning op grond van deze verordening.

  • 4.

    Als een activiteit voor de inwerkingtreding van deze verordening zonder vergunning rechtmatig is verricht en bij de inwerkingtreding van deze verordening voor die activiteit een verbod om zonder omgevingsvergunning de activiteit te verrichten van toepassing wordt, geldt voor die activiteit bij de inwerkingtreding van deze verordening een omgevingsvergunning van rechtswege, mits die activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals deze werd verricht voor de inwerkingtreding.

Artikel 5.2 Overgangsrecht meldingen en maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een melding of kennisgeving van een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is gedaan, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding te verrichten van toepassing is.

  • 2.

    Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding de activiteit te verrichten van toepassing is.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening.

Artikel 5.3 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor die inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:

  • a.

    de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;

  • b.

    de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of

  • c.

    als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom:

    • 1.

      de last volledig is uitgevoerd;

    • 2.

      de dwangsom volledig is verbeurd en betaald; 

    • 3.

      de last is opgeheven.

Afdeling 5.2 Slotbepalingen

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 5.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Waterschapsverordening Waterschap Vallei en Veluwe

Bijlage I Overzicht Informatieobjecten

ALG 01 Beheergebied

/join/id/regdata/ws0662/2023/6a3afaa2d9124f9d937488622c340389/nld@2023‑11‑13;1

ALG 02 Gebieden in ontwikkeling

/join/id/regdata/ws0662/2023/ac20d07216a34561a57499df72e30f76/nld@2023‑11‑13;1

GWLZ 01 Aangewezen oppervlaktewaterlichamen

/join/id/regdata/ws0662/2023/f624d5c1065a43bcba511da703227679/nld@2023‑11‑13;1

GWLZ 02 Niet aangewezen oppervlaktewaterlichamen

/join/id/regdata/ws0662/2023/60f314a68f3b499d864e5cd0fa24efc5/nld@2023‑11‑13;1

WK 01 Beperkingengebied met betrekking tot een waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/d6cb8f9d6bff437a839323e1974c7bb4/nld@2023‑11‑13;1

WK 02 Beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/bb01de09ca854d71bdd825e1b96f4f78/nld@2023‑11‑13;1

WK 03 Beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/bf8e5f498a9e49f68412b8200d84dd54/nld@2023‑11‑13;1

WK 04 Kernzone van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/b76b34a1b04c4f0db17347490395f34e/nld@2023‑11‑13;1

WK 05 Kernzone van een niet verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/45968e386cf74f44afad519af08f80da/nld@2023‑11‑13;1

WK 07 Beschermingszone A van een niet verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/8e81b3328fa54e2ca41841bcea6e8c8d/nld@2023‑11‑13;1

WK 09 Beschermingszone B van een niet verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/1d63483778d547dea924b28e2617eaf1/nld@2023‑11‑13;1

WK 10 Beschermingszone A en B van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/9a88763a93d544f6aed97b84e22f2f7a/nld@2023‑11‑13;1

WK 11 Beschermingszone A en B van een niet verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/0a717b5dc977469eb0f82bf2ed38bddb/nld@2023‑11‑13;1

WK 12 Kernzone en beschermingszone A van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/724e2e32b2784e198c660ae98ef4a316/nld@2023‑11‑13;1

WK 13 Kernzone en beschermingszone A van een niet verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/2be307d058d54ef5ae7cd69c1f89c9ea/nld@2023‑11‑13;1

WK 14 Beschermingszone B binnen reserveringszone van een verholen waterkering1

/join/id/regdata/ws0662/2023/5c83e013dc6d4d3d9b36fdcdbf2ea9b5/nld@2023‑11‑13;1

WK 15 Beschermingszone B binnen reserveringszone van een niet verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/5cbb94140bd44caba6846fc6775bffd7/nld@2023‑11‑13;1

WK 16 Beschermingszone B buiten reserveringszone van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/f45ec9f2ca76481e874c3d36992bc54b/nld@2023‑11‑13;1

WK 17 Beschermingszone B buiten reserveringszone van een niet verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/a513c774581548e4b68d4d85a2b99871/nld@2023‑11‑13;1

WK 18 Beschermingszone A en B binnen de reserveringszone van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/da85b94fd01b44ed8057e8bd5661638d/nld@2023‑11‑13;1

WK 20 Beschermingszone A en B buiten de reserveringszone van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/605053f5eea947bbb5edffc88b55b119/nld@2023‑11‑13;1

WS 01 Beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam

/join/id/regdata/ws0662/2023/e898accb3c4c4df4a3349c513760fbc3/nld@2023‑11‑13;1

WS 02 Oppervlaktewaterlichaam categorie A

/join/id/regdata/ws0662/2023/cb69706b14f14b238981ad014ae88cac/nld@2023‑11‑13;1

WS 03 Oppervlaktewaterlichaam categorie B

/join/id/regdata/ws0662/2023/67490e783e604980bce9db1aeb76927f/nld@2023‑11‑13;1

WS 04 Oppervlaktewaterlichaam categorie C

/join/id/regdata/ws0662/2023/f62b65601c3341258bb02066b700944c/nld@2023‑11‑13;1

WS 10 Oppervlaktewaterlichaam categorie C buiten een poldergebied

/join/id/regdata/ws0662/2023/fcf397494e1f4187b4af9e924f691d3a/nld@2023‑11‑13;1

WS 11 Oppervlaktewaterlichaam categorie C in een poldergebied

/join/id/regdata/ws0662/2023/f13a08a0c2744f34b392c087f86197d6/nld@2023‑11‑13;1

WS 12 Bergingsgebieden

/join/id/regdata/ws0662/2023/7d05025bc24f46a1b9a285185ecc4d3c/nld@2023‑11‑13;1

WS 13 Oppervlaktewaterlichaam categorie A binnen de werkstrook beschoeiing

/join/id/regdata/ws0662/2023/38300ea2e88b459d8d99e99921970d04/nld@2023‑11‑13;1

WS 14 Oppervlaktewaterlichaam categorie A buiten de werkstrook beschoeiing

/join/id/regdata/ws0662/2023/3375e220b88f49f0841a00d1a055da01/nld@2023‑11‑13;1

WS 15 Oppervlaktewaterlichaam in gebied met een natuurfunctie

/join/id/regdata/ws0662/2023/9e75e6873bde4aa8b442ca1ea44590e6/nld@2023‑11‑13;1

WS 16 Oppervlaktewaterlichaam in gebied zonder een natuurfunctie

/join/id/regdata/ws0662/2023/3bbadf6440e142ad9dad8a94f9392572/nld@2023‑11‑13;1

WS 18 Oppervlaktewaterlichaam buiten vaarwater categorie I

/join/id/regdata/ws0662/2023/02194b21968b4374a315c39c3e9f6348/nld@2023‑11‑13;1

WS 19 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie

/join/id/regdata/ws0662/2023/8367081e1ffc47168460186b17611282/nld@2023‑11‑13;1

WS 20 Oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie

/join/id/regdata/ws0662/2023/065cbe75f8894e8e8a42428d32c8d463/nld@2023‑11‑13;1

WS 21 Oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie

/join/id/regdata/ws0662/2023/3f8ef781dd7345c885f2fc4c51768a1c/nld@2023‑11‑13;1

WS 22 Oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie

/join/id/regdata/ws0662/2023/b2ea54177879481c8bc78cfcc515c74d/nld@2023‑11‑13;1

WS 27 Oppervlaktewaterlichaam met natuurfunctie

/join/id/regdata/ws0662/2023/7d4b511d9be648fda623353c33beb3d4/nld@2023‑11‑13;1

WS 28 Oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie

/join/id/regdata/ws0662/2023/239c9e87d5be49ea873de476154ad4d0/nld@2023‑11‑13;1

WS 29 Gebied met een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszone

/join/id/regdata/ws0662/2023/eba793a2a16a42c78f2fc7758e9c9e21/nld@2023‑11‑13;1

WS 30 Gebied zonder een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszone

/join/id/regdata/ws0662/2023/a3599eed4c2249f8bbe8fbf0b62652fa/nld@2023‑11‑13;1

WS 32 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie

/join/id/regdata/ws0662/2023/b0e01f92ee2c44d994bcd5b931ee8a32/nld@2023‑11‑13;1

WS 33 Oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie

/join/id/regdata/ws0662/2023/6c79513e5da64027949e7bc13bcf384d/nld@2023‑11‑13;1

WS 34 Oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie

/join/id/regdata/ws0662/2023/dfd2fd6a55164b859c825f2c72a035df/nld@2023‑11‑13;1

WS 35 Oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie

/join/id/regdata/ws0662/2023/bf654bd8cd9a4c3587948edacd539f99/nld@2023‑11‑13;1

WS 36 Oppervlaktewaterlichaam A, zonder natuurfunctie of KRW-functie, binnen de werkstrook beschoeiing

/join/id/regdata/ws0662/2023/ea97b593b05641429a064eb191157f24/nld@2023‑11‑13;1

WS 37 Oppervlaktewaterlichaam A, zonder natuurfunctie of KRW-functie, buiten de werkstrook beschoeiing

/join/id/regdata/ws0662/2023/0830e94fdcbf4e6ca89b942bdc05e4c8/nld@2023‑11‑13;1

WS 38 Oppervlaktewaterlichaam A binnen onderhoudsstrook

/join/id/regdata/ws0662/2023/ac8703ce8f69439ebbadcefd3e1b8a88/nld@2023‑11‑13;1

WS 39 Oppervlaktewaterlichaam A binnen natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook

/join/id/regdata/ws0662/2023/192ffacc0c6941df87bb6fc6c1a9c906/nld@2023‑11‑13;1

WS 40 Oppervlaktewaterlichaam A buiten natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook

/join/id/regdata/ws0662/2023/a9c123e334c6450ca722e83f17752531/nld@2023‑11‑13;1

WS 41 Oppervlaktewaterlichaam A zonder natuurfunctie of KRW-functie en buiten natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook

/join/id/regdata/ws0662/2023/fba0e99a51754905ab193c62736b0980/nld@2023‑11‑13;1

WS 43 Oppervlaktewaterlichaam A buiten onderhoudsstrook

/join/id/regdata/ws0662/2023/44204ba212ee48f5b2f1f1e9d048e19d/nld@2023‑11‑13;1

WS 44 Oppervlaktewaterlichaam A zonder natuurfunctie of KRW-functie en binnen natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook

/join/id/regdata/ws0662/2023/bbbf22da4aca444696a2e24328723b7a/nld@2023‑11‑13;1

WS 45 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie bij NVO

/join/id/regdata/ws0662/2023/0bcd09ab28614fbe92f087c1aa2c9490/nld@2023‑11‑13;1

WS 46 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie buiten NVO

/join/id/regdata/ws0662/2023/6fbf123bf7314f1a85283772024c4b3f/nld@2023‑11‑13;1

Bijlage II Begripsbepalingen

Afrastering of erfafscheiding

afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of van een naastgelegen erf of perceel;

Bebouwde kom

de bebouwde kom als bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

Bemesten

verspreiden van meststoffen;

Beplanting

bomen, heesters, struiken en lage beplanting;

Bergingsgebied

een voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

Beschoeiing

constructie in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen;

Bestaande profiel

breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of keurkaart;

Bestuur

het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Vallei en Veluwe;

Bouwputbemaling

het onttrekken van grondwater met als doel het in den droge kunnen uitvoeren van werkzaamheden in de bodem;

Brug

een werk over een oppervlaktewaterlichaam dat bedoeld is voor de doorgang van een perceel aan de ene kant van het oppervlaktewaterlichaam naar een perceel aan de andere kant van het oppervlaktewaterlichaam;

Leidingen

alle leidingen die geen lozingswerk zijn, dat wil zeggen niet in open verbinding staan met oppervlaktewater;

Drainage

ontwateringsmiddel voor het kunstmatig laag houden van de grondwaterstand;

Duiker

een kokervormige constructie die is bedoeld om oppervlaktewaterlichamen met elkaar te verbinden;

Evenement

een georganiseerde activiteit waaraan meerdere mensen deelnemen;

Gestuurde boring

een sleufloze boortechniek waarbij obstakels zoals oppervlaktewater diep onder het maaiveld kunnen worden gepasseerd;

Groen dak

dak dat bedekt is met vegetatie met een waterbergende functie;

Grondroering

het omwerken van grond met inbegrip van ploegen, frezen en spitten;

Grondsanering

verwijderen van verontreinigde grond uit de bodem;

Het veranderen van het talud

het steiler of flauwer maken van het talud;

Kabel

transportmedium, veelal voor elektriciteit of communicatie, zonder holle ruimte;

Infiltreren

in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

Insteek

de snijlijn van het bovenwatertalud van het oppervlaktewaterlichaam met het aangrenzende maaiveld;

Kunstwerk

werken die ondersteunend zijn aan waterstaatwerken;

Motorvoertuig

elk gemotoriseerd voertuig dat niet over rails rijdt;

Natuurvriendelijke oever

oever die de watervoerende aspecten van een watersysteem combineert met een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling;

Noodvoorziening

voorziening die permanent aanwezig is, maar slechts in noodsituaties dienst zal doen;

Onderhoudsstrook

een bij het waterstaatswerk behorende strook grond ten behoeve van het onderhoud;

Onttrekken

onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

Overhangend bouwwerk

bouwwerk dat al dan niet gedeeltelijk over het oppervlaktewaterlichaam, of het talud is geplaatst waarover gelopen kan worden;

Peil

in het peilbesluit vastgesteld referentiepeil;

Proefbronnering

het onttrekken van grondwater met als doel het onderzoeken van de hoeveelheid grondwater dat tijdens toekomstige werkzaamheden moet worden onttrokken;

Profiel

breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger;

Sanering van een grondwaterverontreiniging

het onttrekken van verontreinigd grondwater met als doel de verontreinigde bodem of het grondwater te reinigen en de verontreinigende stoffen te verwijderen;

Spanningsbemaling

bemaling ter verlaging van de stijghoogte in een watervoerend pakket onder een slecht doorlatende laag met spanningswater, vaak ter voorkoming van opbarsten van een bouwput;

Sleufbemaling

het onttrekken van grondwater voor bronbemaling voor het drooghouden van sleuven ten behoeve van de aanleg van riolering, kabels, leidingen en watergangen;

Steiger

constructie die gedeeltelijk over een oppervlaktewaterlichaam is geplaatst en is verankerd in het achterliggende perceel waarover gelopen kan worden;

Stof

vaste substanties die geen werk of voorwerp zijn, met inbegrip van grond, stenen, mest en tuinafval;

Terras

een verhard gedeelte van een tuin en heeft tot doel het verblijf in de tuin te veraangenamen;

Teen van de dijk

de overgang van de dijk naar het maaiveld dan wel de bodem van de langsliggende watergang;

Vlonder

losse houten vloer op het maaiveld grenzend aan het oppervlaktewaterlichaam waarover gelopen kan worden, met inbegrip van visstoepen;

Uitstroomvoorziening

een constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen;

Wegmeubilair

alle voor het wegbeheer noodzakelijke objecten;

Werken

alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren; en

Wet

Omgevingswet.

Toelichting

Algemene toelichting

1 Titel

1 Doelen, strekking en uitgangspunten  

1.1 Inleiding   

De waterschapsverordening van Waterschap Vallei en Veluwe bevat regels over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor het watersysteem binnen het waterschapsgebied. De waterschapsverordening berust op artikel 2.5 van de Omgevingswet en vervangt de keur van Waterschap Vallei en Veluwe en de daarbij horende algemene regels. Bovendien bevat het regels over lozingen, die voorheen op rijksniveau waren geregeld.   

In deze algemene toelichting wordt ingegaan op de doelstelling van de nieuwe waterschapsverordening, de systematiek van deze regelgeving en de belangrijkste wijzigingen. Daarna volgt een artikelsgewijze toelichting.   

 

1.2 Verbeterdoelen van Omgevingswet   

Naar aanleiding van de Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking treedt, heeft het waterschap de regelgeving over de fysieke leefomgeving in een waterschapsverordening vastgelegd. Wat voorheen in de keur werd geregeld is nu opgenomen in de waterschapsverordening. De Omgevingswet maakt onderdeel uit van een complete stelselherziening van het omgevingsrecht. De invoering van de waterschapsverordening draagt bij aan de landelijke verbeterdoelen die zijn beoogd met de invoering van de Omgevingswet: een inzichtelijk omgevingsrecht, waarin de leefomgeving centraal staat, waarin ruimte is voor maatwerk en waarin besluitvorming over projecten sneller en beter verloopt. In de toelichting op de Omgevingswet zijn deze doelen verder uitgewerkt en die luiden als volgt:   

- Minder en daardoor overzichtelijkere regels   

- Ingericht volgens het 'ja, mits'-principe   

- Meer ruimte voor initiatieven   

- Lokaal maatwerk   

- Vertrouwen   

   

1.3 Systematiek waterschapsverordening    

1.3.1 Gewijzigde systematiek waterschapsverordening    

Waterschap Vallei en Veluwe heeft ervoor gekozen om de keur beleidsarm om te zetten en de verbeterdoelen uit de Omgevingswet uit te werken in de nieuwe waterschapsverordening. Dit heeft ertoe geleid dat de waterschapsverordening is gebaseerd op een andere systematiek dan de keur. De keur is ingericht op basis van het 'nee, tenzij' principe. Dit betekent dat activiteiten niet zijn toegestaan, tenzij hiervoor een vergunning met bijbehorende voorwaarden is verleend. De waterschapsverordening is ingericht conform het 'ja, mits' principe. Dit betekent dat activiteiten zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de in de waterschapsverordening genoemde voorwaarden. Om dit vorm te geven wordt er gewerkt met zorgplichten en algemene regels. Dit zorgt ervoor dat de waterschapsdoelen goed worden beschermd en dat er tegelijkertijd voldoende ruimte is voor initiatieven van derden en lokaal maatwerk. 

1.3.2 Doelstelling waterschapsverordening Waterschap Vallei en Veluwe 

Een van de doelstellingen van de Omgevingswet is het gebruik van minder en vooral overzichtelijkere regels. Een belangrijk onderdeel hiervan is de verbinding van de regels aan de doelstellingen van het waterschap. De kerntaken van een waterschap zijn het beheer van het watersysteem en het waterketenbeheer. Volgens de Omgevingswet worden er regels gesteld ten aanzien van deze taken met het oog op:    

- Het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste,   

- Het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen,  

- Het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen,   

- Het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk   

Het doel van de waterschapsverordening is ervoor te zorgen dat deze taken goed en onbelemmerd door activiteiten van derden uitgevoerd kunnen worden en de doelstellingen worden gewaarborgd. Daarmee wordt beschermd wat nodig is en vrijgelaten wat kan. Om dit te bewerkstelligen is de waterschapsverordening opgebouwd aan de hand van vier thema’s: Waterkeringen, Oppervlaktewaterlichamen, Bergingsgebieden, Grondwater en Waterkwaliteit & Zuiveringen. Voor het thema Waterkwaliteit & Zuiveringen is aangesloten bij de regels die vanuit de centrale overheid naar het waterschap overgaan. Voor de overige thema's heeft het waterschap hoofdoelen geformuleerd die zijn opgenomen in de onderstaande tabel.   

 

Oppervlaktewater-lichamen 

Waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater; 

Waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam;  

Waarborgen van de chemische en ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam; 

Vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en onderhoudsstrook van feitelijke belemmeringen voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie; 

Uitvoeren van het onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten; en 

Waarborgen van de vervulling van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen. 

Waterkeringen 

Waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering; 

Waarborgen van de mogelijkheid van doelmatige inspectie van de staat en werking van de waterkering; en 

In stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen maatschappelijk aanvaardbare lasten. 

Bergingsgebieden 

Waarborgen van het waterbergend vermogen van het bergingsgebied. 

Grondwater

De beschikbaarheid van voldoende grondwater van een goede kwaliteit voor een duurzaam gebruik van het water; en  

Een grondwaterstand die geen afbreuk doet aan de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen.  

 

 

1.3.3 Zorgplicht   

Ter bescherming van de genoemde doelen is per thema een zorgplicht geformuleerd.  Kort gezegd is hierin bepaald dat initiatiefnemers alle maatregelen moeten nemen om te voorkomen dat activiteiten nadelige gevolgen hebben voor de hiervoor genoemde doelen van het waterschap. Initiatiefnemers die activiteiten uitvoeren, die de te beschermen doelen mogelijkerwijs (nadelig) beïnvloeden, zullen deze zorgplicht altijd in acht moeten nemen.  Activiteiten die de doelen van het waterschap bedreigen, kunnen met behulp van deze zorgplicht worden voorkomen dan wel teniet worden gedaan. De zorgplicht werkt daarmee als een vangnet. Dat betekent dat als er niets specifieks geregeld is, het waterschap kan handhaven op grond van de specifieke zorgplichten.    

1.3.4 Algemene voorschriften en informatieve meldplicht   

Met inachtneming van de zorgplicht, geldt als uitgangspunt dat activiteiten zijn toegestaan. Om initiatiefnemers houvast te bieden, zijn voor bepaalde veel voorkomende activiteiten aanvullende voorschriften geformuleerd. Activiteiten die conform de zorgplicht en de aanvullende voorschriften worden uitgevoerd, zijn vergunningvrij. Wel geldt voor deze activiteiten soms een informatieve meldplicht, zodat het waterschap op voorhand bekend is met activiteiten die worden uitgevoerd en zo nodig toezicht kan houden en eventueel een maatwerkvoorschrift kan opleggen.    

1.3.5 Maatwerkvoorschriften   

Indien noodzakelijk, kan het waterschap wanneer in een bepaalde situatie algemene regels gelden maatwerkvoorschriften opleggen. Deze kunnen een verzwaring van de voorschriften betekenen maar ook een verlichting daarvan inhouden. 

1.3.6 Vergunningsplicht   

Voor bepaalde activiteiten blijft een vergunningplicht gelden. Het betreft activiteiten die een grote(re) invloed hebben op de te beschermen doelstellingen van het waterschap en slechts bij uitzondering zijn toegestaan. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een peilafwijking of bouwwerk op een waterkering. Deze activiteiten laten zich niet goed reguleren met behulp van algemene voorschriften en een meldplicht. Voor deze activiteiten blijft daarom een vergunningplicht gelden.   

1.3.7 Samenvatting systematiek   

Resumerend zijn er dus feitelijk drie hoofdcategorieën. De eerste hoofdcategorie bestaat uit activiteiten die zijn toegestaan met inachtneming van de zorgplicht. Daarnaast zijn er activiteiten waarvoor naast de zorgplicht algemene voorschriften gelden. Een van die voorschriften kan een informatieve meldplicht zijn. De derde hoofdcategorie bestaat uit activiteiten waar een vergunningplicht voor blijft gelden.   

 

1.4 Digitalisering   

1.4.1 DSO en werkingsgebieden   

De regelgeving van het waterschap wordt onder de Omgevingswet ontsloten via het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Deze digitalisering is onderdeel van het landelijke DSO waarin ook de regelgeving van Rijk, provincie, gemeenten en andere waterschappen digitaal ontsloten wordt. Nieuw is dat de regels over activiteiten zijn gekoppeld aan geometrisch aangewezen en begrensde werkingsgebieden, waarbij men met een eenvoudige klik op een kaart kan zien welke regels op het betreffende gebied van toepassing zijn. Om dit mogelijk te maken, moet iedere individuele regel van het waterschap voorzien worden van een zogenoemd werkingsgebied en op een kaartlaag aangeleverd worden. Waar geen specifiek werkingsgebied is benoemd, geldt het hele beheergebied van het waterschap als werkingsgebied.   

1.4.2 Toepasbare regels   

Naast het sec laten zien welke regels van toepassing zijn, maakt het DSO eveneens inzichtelijk onder welke voorwaarden activiteiten zijn toegestaan. Om dit mogelijk te maken, is de juridische regelgeving van het waterschap vertaald in zogenaamde toepasbare regels en vragenbomen. Zo kan aan de hand van vragen die men doorloopt in het DSO worden bepaald of er al dan niet een vergunning aangevraagd moet worden, of dat er bijvoorbeeld alleen een meldplicht geldt.   

 

1.5 Belangrijke wijzigingen waterschapsverordening   

Behalve de wijziging van de systematiek van de waterschapsverordening in vergelijking met de huidige keur, zijn er nog twee belangrijke wijzigingen: het vervallen van de onderhoudsbepalingen en het opnemen van Rijksregels met betrekking tot lozingen. 

1.5.1 Verhouding tot de onderhoudslegger    

In het stelsel van de Omgevingswet mogen onderhoudsplichten niet in de waterschapsverordening opgenomen worden. Bij de invoering van de waterschapsverordening worden deze onderdelen van de keur daarom opgenomen in een aparte onderhoudsverordening. In de bijbehorende onderhoudslegger zijn de onderhoudsplichtigen van de waterstaatswerken genoemd.  

1.5.2 Decentralisatie van lozingen: de bruidsschat    

Een belangrijk uitgangspunt van de Omgevingswet is het bieden van meer ruimte voor gebiedsgericht maatwerk. Om dit mogelijk te maken, wordt bepaalde regelgeving overgeheveld van het Rijk als centrale overheid naar lokale overheden. Dit wordt ook wel de bruidsschat genoemd. De lokale overheden kunnen deze wetgeving vervolgens naar eigen inzicht aanpassen. Voor waterschappen betreft het regelgeving over lozingen op oppervlaktewateren of een zuiveringtechnisch werk. Waterschap Vallei en Veluwe heeft ervoor gekozen om de regels in eerste instantie ongewijzigd over te nemen.   

 

1.6 Hoofdstukindeling  

De waterschapsverordening bestaat uit vijf hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat algemene bepalingen over begrippen, beperkingengebieden, beoordelingsregels en enkele algemene bepalingen over de omgevingsvergunning, melding en informatieplicht. Verder komen er nog enkele uitzonderingen aan bod, waaronder het uitvoeren van beheeractiviteiten door het waterschap zelf en een regeling voor bijzondere omstandigheden zoals calamiteiten en ongewone voorvallen.    

Hoofdstuk 2 bevat regels over activiteiten bij waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en bergingsgebieden. In het eerste deel van elke afdeling zijn de doelen uitgewerkt, het toepassingsbereik, de specifieke zorgplicht en de indieningsvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning. Vervolgens worden per activiteit het toepassingsbereik gegeven en worden -indien van toepassing- de gevallen aangegeven waarvoor aanvullende voorschriften (de algemene regels) gelden en de gevallen waarvoor een vergunningplicht geldt.  Hoofdstuk 3 gaat over grondwateronttrekkingsactiviteiten en hoofdstuk 4 gaat over lozingsactiviteiten. Deze hoofdstukken hebben dezelfde opbouw als hoofdstuk 2. Hoofdstuk 4 maakt onderdeel uit van de bruidsschat en is ongewijzigd overgenomen van het Rijk. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de overgangs- en slotbepalingen.    

Artikelsgewijze Toelichting

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) van toepassing verklaard op deze waterschapsverordening. Dit bevordert de eenduidigheid van begrippen in het nieuwe stelsel. In aanvulling op de begrippen van de wet en de algemene maatregelen van bestuur, bevat bijlage II bij deze verordening de overige begripsbepalingen die nog nodig zijn voor de goede toepassing van deze verordening. In de begripsomschrijvingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de stelselcatalogus bij de Omgevingswet.  

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Artikel 1.2 Aan iedere regel in deze waterschapsverordening is een werkingsgebied gekoppeld. De werkingsgebieden verschillen per type activiteit. Dit artikel geeft aan dat de verordening bedoeld is voor het beheergebied van het waterschap. Deze bepaling fungeert als een vangnet voor alle regels waarvoor in hoofdstukken 2 tot en met 4 geen specifieker werkingsgebied is opgenomen.  

Artikel 1.3 Doelen

 Artikel 1.3 Deze bepaling bevat een hele algemene omschrijving van de doelen (soort samenvatting) zoals die ook in het Omgevingswet is opgenomen voor de rijksregels (zie artikelen 4.23 en 4.25 Omgevingswet). Dit geeft een brede basis voor verdere uitwerking van de regels in de waterschapsverordening en de uitvoering daarvan. Deze doelen komen grotendeels overeen met de doelen uit de huidige Waterwet. Deze doelen worden verderop in de volgende hoofdstukken specifieker uitgewerkt per type waterstaatswerk (waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden) en voor grondwater. De specifiekere uitwerking geeft een duidelijke en transparante motivering bij de (activiteitgerichte regels) en bij de uitvoering daarvan.

De verwijzing naar de maatschappelijke doelen van 1.3 Omgevingswet maakt duidelijk dat het waterschap vanuit de eigen (beheer)taken een bijdrage levert aan de maatschappelijke doelen die worden beoogd met de Omgevingswet en de na te streven waterdoelen niet op zichzelf staan. Artikel 2.1, eerste lid, van de Omgevingswet, schrijft voor dat bestuursorganen de taken en bevoegdheden op grond van de wet uitoefenen met het oog op deze maatschappelijke doelen.

Artikel 1.4 Aanwijzing en begrenzing van gebieden

Artikel 1.4 De werkingsgebieden van de regels in deze verordening zijn in bijlage I bij deze verordening aangewezen en geometrisch begrensd. Door het opnemen van de geometrische informatieobjecten (GIO’s) in de bijlage, worden de GIO’s met daarin de werkingsgebieden een integraal onderdeel van de verordening.  In dit artikel gaat het om de beperkingengebieden waarvoor het waterschap het waterbeheer voert. Beperkingengebieden zijn in de Omgevingswet gedefinieerd als “bij of krachtens de wet aangewezen gebieden waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object”. Ieder gebied waar een regel geldt ter bescherming van een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of bergingsgebied, is dus onderdeel van het beperkingengebied met betrekking tot dat waterstaatswerk.  

Artikel 1.5 Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn

Artikel 1.5 Voor waterstaatswerken die niet geometrisch zijn begrensd en waarvoor de ligging niet volgt uit een projectbesluit of omgevingsvergunning, gelden de grenzen van het waterstaatswerk, de beschermingszone en de onderhoudsstrook zoals aangegeven in deze bepaling.

Artikel 1.6 Nadere uitwerking gebieden

Artikel 1.6 Er zijn verschillende zones waarvoor de bepalingen uit de waterschapsverordening gelden. Zo staan vermeld beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en beperkingengebied waterkering. Andere voorbeelden zijn waterstaatswerk primaire waterkering en beschermingszone A bij een primaire waterkering. 

Artikel 1.7 Normadressaat

Artikel 1.7 Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de verordening op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.  

Artikel 1.8 Algemene gegevens bij een melding of informatieverplichting

Artikel1.8 Als op grond van deze verordening een melding wordt gedaan of gegevens en bescheiden aan het waterschap worden verstrekt, worden die gegevens en bescheiden begeleid door een aantal algemene gegevens. Er is aansluiting gezocht bij de algemene gegevens die op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij een aanvraag voor een beschikking worden gevraagd. In plaats van de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, gaat het om een aanduiding van welke activiteit er zal worden verricht. Daarnaast is ter identificatie van belang de naam en het adres van degene die de activiteit verricht. Als het adres waarop de activiteit wordt verricht waarover gegevens worden verstrekt, een ander adres is dan het adres van degene die de activiteit verricht, bijvoorbeeld omdat er meerdere bedrijfslocaties zijn, wordt ook dat adres verstrekt. 

Artikel 1.8 lid 2 regelt dat gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt aan het waterschap, als het waterschap die gegevens en bescheiden nodig heeft om voor een specifieke activiteit of een specifieke locatie te beoordelen of de algemene regels en eventuele maatwerkvoorschriften die voor die activiteit of die locatie gelden, nog volstaan. Het gaat om gegevens en bescheiden waar het waterschap om vraagt. Degene die de activiteit verricht hoeft in beginsel niet uit eigen beweging gegevens of bescheiden te verstrekken. Ook kan in het kader van toezicht op de naleving om gegevens worden gevraagd. Zulke bevoegdheden van toezichthouders zijn geregeld in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht; dit artikel staat daar niet aan in de weg. Het gaat in dit artikel alleen om de situatie dat het waterschap wil bekijken of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit nog toereikend zijn. 

Het verstrekken van gegevens en bescheiden (ook wel informatieverplichting genoemd) is iets anders dan een melding in de zin van artikel 4.4 van de Omgevingswet; het daaruit voortvloeiende verbod om te starten met de activiteit is niet van toepassing. Overigens kan naar aanleiding van een melding een verzoek om gegevens en bescheiden te verstrekken worden gedaan. Het verstrekken van gegevens en bescheiden kan zowel elektronisch als per post; zie daarvoor afdeling 14.1 van het Omgevingsbesluit en de toelichting daarop. Gegevens waarover degene die de activiteit niet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen hoeven uiteraard niet te worden verstrekt. 

Artikel 1.9 Aanvraagvereisten algemeen vergunning

Artikel 1.9 Hier staan de indieningsvereisten die gelden voor iedere vergunningaanvraag. Per specifieke activiteit kunnen daar aanvullende gegevens nodig zijn. Die worden dan bij die specifieke regels vermeld. 

Artikel 1.10 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten

Artikel 1.10 Het eerste lid van dit artikel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt verleend. Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit wordt alleen verleend als, kort gezegd, de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met de doelen van het waterbeheer. Als de aangevraagde activiteit niet met deze doelen verenigbaar is, dan wordt de aanvraag voor een dergelijke omgevingsvergunning geweigerd. Deze beoordelingsregel sluit aan op de beoordelingsregel die het Rijk hanteert voor aanvragen voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet (zie artikel 8.84, eerste lid, van het Bal). Het tweede en derde lid van dit artikel bevatten de beoordelingsregels die volgens de instructieregel van artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de waterschapsverordening moeten worden opgenomen. Inhoudelijk zijn deze leden een voortzetting van de regel die voorheen in artikel 6.1a van het Waterbesluit was opgenomen, maar dan beter toegesneden op de eisen die de Kaderrichtlijn Water stelt. In aanvulling op deze algemene beoordelingsregels, zijn specifieke beoordelingsregels voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk, wateronttrekkingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten die betrekking hebben op een waterstaatswerk opgenomen in de hoofdstukken 2 tot en met 4. 

Artikel 1.11 Zorgplicht watersysteem

Artikel 1.11 De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen in de hoofdstukken 2 en 3. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van deze afdeling is vereist. Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert zoals een basisnorm voor alle activiteiten die onder de reikwijdte van deze afdeling vallen. De algemene regels van de afdeling en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete activiteit. Die algemene regels en vergunningvoorschriften moeten steeds assen binnen de doelen van artikel 1.3. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen. 

Deze specifieke zorgplicht is de opvolger van de zorgplichten diein artikel 2.1 van het voormalige activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens waren opgenomen. 

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligtvoor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht.  Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het waterschap zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift maar dat hoeft niet. Ook wanneer het waterschap degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Bal (Stb. 2018, 293, p. 526–527). 

Artikel 1.11 bevat een specifieke zorgplicht ten aanzien van het watersysteem. Deze zorgplicht geldt voor eenieder, en eenieder kan op een schending van deze zorgplicht worden aangesproken. Het artikel bestaat uit twee delen. Het eerste deel, bestaande uit het eerste lid, verplicht degene die de activiteit verricht om zorg te dragen voor bepaalde milieubelangen. In het tweede deel (lid 2) wordt de open norm van lid 1 nader geconcretiseerd. Dit geeft een handvat aan degene die de activiteit verricht om de vereiste zorg in te vullen.  Het derde lid van dit artikel bevat de verplichting voor initiatiefnemer de direct belanghebbenden en de grondeigenaar op voorhand bij de voorgenomen activiteit te informeren en te betrekken.  Deze geldt ook voor activiteiten die onder algemene regels vallen. Dit betekent dat burgers of bedrijven ook het waterschap als grondeigenaar moeten betrekken. Participatie door initiatiefnemers bij de aanvraag van omgevingsvergunningen is al geregeld in artikel 7.4 Omgevingsregeling. 

Artikel 1.12 Maatwerkvoorschriften

Artikel 1.12 Dit artikel geeft het waterschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen over de specifieke zorgplicht van artikel 1.11 en de algemene regels in de hoofdstukken 2 en 3. De keuze om maatwerkvoorschriften mogelijk te maken sluit aan bij de keuze die het Rijk heeft gemaakt in het Besluit activiteiten leefomgeving. 

De bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften is de opvolger van onder meer de maatwerkbevoegdheden ter uitwerking van de zorgplichten van artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens, en de specifieke maatwerkbevoegdheden die in diverse artikelen van die besluiten waren opgenomen. Ook de Keur Waterschap Vallei en Veluwe 2013 bevatte de bevoegdheid maatwerkvoorschriften te stellen. Overigens wordt hiermee niet beoogd dat het waterschap vaker dan voor inwerkingtreding van de Omgevingswet gebruik zal maken van die bevoegdheid. Maatwerk blijft een uitzondering; de algemene regels in dit hoofdstuk voldoen in de meeste gevallen. Maar als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin wel worden voorzien. 

Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een maatwerkvoorschrift niet kan worden gesteld, als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in afdeling 2.1 kan worden verbonden. Hiervoor is gekozen om voorschriften voor een activiteit zo veel mogelijk samen te brengen in één document.  

Artikel 1.13 Gesloten periode

Artikel 1.13 Tussen 1 november en 1 april valt het stormseizoen. In deze periode komen over het algemeen de meeste stormen en hoogwater voor. De golven slaan bij een storm hard tegen de waterkering.  Een goede grasbekleding is noodzakelijk voor de stabiliteit van de waterkering in het stormseizoen en bij hoog water. Werkzaamheden die mogelijk een negatief effect kunnen hebben op de waterkering zijn gedurende de stormperiode niet toegestaan.

Artikel 1.14 Aanwijzing bijzondere omstandigheden

Artikel1.14 Artikel 19.0 van de Omgevingswet biedt de mogelijkheid om bij waterschapsverordening een onderwerp aan te wijzen als een ‘bijzondere omstandigheid in de fysieke leefomgeving’. Door dit te doen kan het dagelijks bestuur met een besluit afwijken van de regels uit de verordening, op het moment dat de bijzondere omstandigheid zich voordoet. 

Als zich een omstandigheid zoals genoemd in dit artikel voordoet, kan het dagelijks bestuur van het waterschap dus beslissen om bijvoorbeeld uitzonderingen op de vergunningplicht geheel of gedeeltelijk op te schorten. 

Artikel 1.15 Algeheel verbod bij bijzondere omstandigheden

Artikel 1.15 In dit artikel worden regels gesteld als zich bijzondere omstandigheden voordoen. Het gaat om alle activiteiten, of deze vergunningplichtig zijn of niet. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, verleende vergunningen of geldende peilbesluiten. Die afwijking is tijdelijk en duurt zolang de bijzondere omstandigheden duren. Voor de afwijking is geen vergunning nodig en gelden ook geen algemene regels. De Omgevingswet (afdeling 19.4) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken en beschermingszones. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Artikel 1.16 Ongewoon voorval

Artikel 1.16 Een ongewoon voorval is een gebeurtenis, ongeacht de oorzaak daarvan, die afwijkt van het normale verloop van een activiteit, zoals een storing, ongeluk, calamiteit, waardoor significante nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan, waaronder: a. een geval van een inbreuk op vergunningsvoorwaarden als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn industriële emissies, of b. een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van de Seveso- richtlijn. 

Dit artikel bepaalt dat het waterschap onverwijld over een ongewoon voorval moet worden geïnformeerd. Om de gepaste mate van spoed uit te drukken, is gekozen voor het begrip onverwijld. Dit houdt in dat zodra vastgesteld is dat er sprake is van een ongewoon voorval het waterschap direct moet worden geïnformeerd; vertraging is gezien de gevolgen voor de waterkwaliteit, waterkwantiteit, veiligheid van de waterkering of wegen niet wenselijk. 

In het tweede lid is omschreven welke gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval aan het waterschap moeten worden verstrekt, zodra deze informatie beschikbaar is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het ongewone voorval zelf. Uit onderdeel d volgt dat ook informatie moet worden verstrekt over de maatregelen die worden genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewone voorval te voorkomen of te beperken. Voor het ‘voorkomen van de nadelige gevolgen van ongewone voorvallen’ is aangesloten bij de uitleg die daarover wordt gegeven in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.  

Artikel 1.17 Uitzondering beheeractiviteiten

Artikel 1.17 Het waterschap voert als beheerder van het watersysteem vele handelingen aan waterstaatswerken uit. De handelingen die het waterschap daar uitvoert, zijn in het belang van de aan het waterschap opgedragen taken en vallen onder beheer en onderhoud. Vaak zijn deze handelingen overeenkomstig de functie van het betreffende waterstaatswerk. Daarom geldt voor deze handelingen geen vergunningplicht of meldplicht. Wel heeft het waterschap een vergunning nodig voor handelingen die het waterschap niet als beheerder verricht, maar bijvoorbeeld als eigenaar van grond of gebouwen.   

Indien het waterschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, of die grote impact hebben op de omgeving, kan het bestuur ofwel: - een projectbesluit vaststellen als bedoeld in artikel 5.44 van de Omgevingswet;  - een vergunning aanvragen op grond van deze verordening.   

Als er een projectbesluit is vastgesteld, is vergunning op grond van deze verordening niet meer aan de orde.   

Artikel 1.18 Bevoegdheden

Artikel 1.18 De waterschapsverordening wordt in principe vastgesteld door het algemeen bestuur. Artikel 2.8 van de Omgevingswet biedt het algemeen bestuur echter de mogelijkheid om het vaststellen van delen van de waterschapsverordening te delegeren aan het dagelijks bestuur. In deze bepaling is hieraan invulling gegeven en wordt de reikwijdte van de gedelegeerde bevoegdheid aangegeven. 

Artikel 1.19 Verantwoording

Artikel 1.19 Het dagelijks bestuur rapporteert één keer per jaar aan het algemeen bestuur over de uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheden.

Artikel 2.1 Doelen waterkeringen

Artikel 2.1 Dit artikel geeft aan met welke doelen de regels in deze afdeling zijn gesteld. Deze zijn een uitwerking van de artikel 1.3 benoemde algemene doelen van de waterschapsverordening ten aanzien van waterkeringen.

Artikel 2.2 Toepassingsbereik

Artikel 2.2 Elke paragraaf, afdeling of hoofdstuk van deze verordening begint met een artikel dat het toepassingsbereik bevat. Dat artikel geeft aan over welke activiteiten de paragraaf gaat met bijbehorend werkingsgebied. Het toepassingsbereik van de paragraaf is veelal ruim, zoals het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. De inhoudelijke regels over die activiteiten in de betreffende paragraaf hebben vaak een beperkter werkingsgebied zoals de kernzone of de kernzone plus beschermingszone. Door het artikel over het toepassingsbereik het ruimste werkingsgebied te geven, is voor alle activiteiten in dat gebied in ieder geval de specifieke zorgplicht van de afdeling of paragraaf van toepassing is. De specifieke zorgplicht fungeert daarmee als vangnet voor activiteiten die niet aan andere inhoudelijke algemene regels of een vergunningplicht zijn gebonden. Zo heeft het waterschap altijd een grond om een initiatiefnemer aan te spreken als diegene een activiteit verricht die potentiële schade voor een waterstaatswerk kan opleveren.  Dit artikel bepaalt dat deze afdeling van toepassing is op het verrichten van activiteiten met gevolgen voor waterkeringen. Een verholen waterkering is een waterkering die niet dusdanig zichtbaar is als waterkering.

Artikel 2.3 Inhoud specifieke zorgplicht

Artikel 2.3 De voor de waterkering uitgewerkte specifieke zorgplicht van dit artikel geldt in aanvulling op de specifieke zorgplicht van artikel 1.11 naast de meer uitgewerkte artikelen in deze afdeling. 

Artikel 2.4 Informatieplicht gebieden in ontwikkeling

Artikel2.4 Een gebied in ontwikkeling is een gebied waarbinnen nog geen geometrische begrenzing van de waterstaatswerken is vastgesteld of de begrenzing als gevolg van een vergunning of projectbesluit is gewijzigd maar dit besluit nog niet onherroepelijk is of de feitelijke situatie niet overeenkomstig deze vergunning of projectbesluit is. Om deze reden moet iedereen die in een ontwikkelingsgebied een activiteit gaat verrichten informatie bij het bestuur aanleveren over deze activiteit. Naar aanleiding van de ontvangen informatie wordt bekeken of de activiteit kan interfereren met een nieuw of binnenkort te realiseren of te wijzigen waterstaatswerk. Als dat het geval is, zal alsnog een melding moeten worden gedaan of een vergunning moeten worden aangevraagd in overeenstemming met dit hoofdstuk.

Artikel 2.5 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Artikel 2.5 In dit artikel zijn de indieningsvereisten overgenomen die voorheen in het voormalige artikel 6.24 van de Waterregeling stonden. Gelet op het belang van waterkeringen heeft de waterbeheerder in het algemeen specifiek beleid vastgesteld over activiteiten bij waterkeringen. Als een initiatiefnemer vermoedt dat voor zijn activiteit geen stabiliteitsberekening nodig is, kan hij daarover contact opnemen met de waterbeheerder.

Artikel 2.6 Toepassingsbereik

Artikel 2.6 Deze paragraaf is van toepassing op het onderhouden van wegen en wegbermen in het beperkingengebied niet verholen waterkering.  Op het onderhouden van wegen en wegbermen in het beperkingengebied verholen waterkering is alleen de zorgplicht waterkeringen (art. 2.3) van toepassing. 

Artikel 2.7 Aanwijzing algemene regels  

Artikel 2.7 en 2.8 Het onderhouden van wegen en wegbermen heeft invloed op de stabiliteit van de waterkering. Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.8 Algemene regels onderhoud

Artikel 2.7 en 2.8 Het onderhouden van wegen en wegbermen heeft invloed op de stabiliteit van de waterkering. Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.9 Melding 

Artikel 2.9 Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor het begin ervan de activiteit te melden aan het bestuur, overeenkomstig artikel 1.8, eerste lid. 

Artikel 2.10 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.10 Vanwege de invloed op de stabiliteit waterkering wil het waterschap in een specifiek benoemde situatie elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.  

Artikel 2.11 Toepassingsbereik

Artikel 2.11 Deze paragraaf gaat over het verrichten van grondonderzoek door middel van grondboring, sondering, het plaatsen van peilbuizen en het graven van proefsleuven in het beperkingengebied van de niet verholen waterkering. 

Artikel 2.12 Aanwijzing algemene regels 

Artikel 2.12 Grondonderzoek heeft invloed op de grondmechanische stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering. Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.13 Algemene regel grondboring en sondering 

Artikel 2.13 De erosiebestendigheid van de waterkering moet gewaarborgd blijven. Na het uitvoeren van het onderzoek moet de toplaag hersteld worden om te zorgen dat er geen erosie optreedt. 

Artikel 2.14 Melding

Artikel 2.14 Dit artikel verplicht om twee weken voor het begin ervan de activiteit te melden aan het bestuur, overeenkomstig artikel 1.8, eerste lid. 

Artikel 2.15 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 

Artikel 2.15 Vanwege de invloed op de grondmechanische stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.  

Artikel 2.16 Toepassingsbereik

Artikel 2.16 Deze paragraaf gaat over het verrichten van grondonderzoek door middel van grondboring of sondering het plaatsen van peilbuizen en het graven van proefsleuven in het beperkingengebied van de verholen waterkering. 

Artikel 2.17 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.17 Grondonderzoek heeft invloed op de grondmechanische stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering. Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.18 Algemene regel grondboring, sondering, peilbuiszetting en graven van proefsleuven

Artikel 2.18 De erosiebestendigheid van de waterkering moet gewaarborgd blijven. Na het uitvoeren van het onderzoek moet de toplaag hersteld worden om te zorgen dat er geen erosie optreedt. 

Artikel 2.19 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.19 Vanwege de invloed op de grondmechanische stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.  

Artikel 2.20 Toepassingsbereik

Artikel 2.20 Deze paragraaf gaat over het verrichten van diverse grondbewerkingen in het beperkingengebied van een niet verholen waterkering. Volgens het tweede deel van deze bepaling worden een aantal activiteiten van de werking van de regels van deze paragraaf uitgezonderd.   

Artikel 2.21 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.21 Grondbewerkingen in een niet verholen waterkering kunnen een groot effect hebben op de stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering. Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.  

Artikel 2.22 Toepassingsbereik

Artikel 2.22 Deze paragraaf gaat over het verrichten van diverse grondbewerkingen in het beperkingengebied van een verholen waterkering.  Volgens het tweede deel van deze bepaling worden een aantal activiteiten van de werking van de regels van deze paragraaf uitgezonderd. 

Artikel 2.23 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.23 Grondbewerkingen in een verholen waterkering kunnen een groot effect hebben op de stabiliteit van de waterkering.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.24 Melding

Artikel 2.24 Dit artikel verplicht om twee weken voor het begin ervan de activiteit te melden aan het bestuur, overeenkomstig artikel 1.8, eerste lid. 

Artikel 2.25 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.25 Vanwege de invloed op de stabiliteit van de waterkering wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.  

Artikel 2.26 Toepassingsbereik

Artikel 2.26 Deze paragraaf gaat over het houden of weiden van dieren in het beperkingengebied van de niet verholen waterkering. Op het houden van dieren in het beperkingengebied verholen waterkering is alleen de zorgplicht waterkeringen (art. 2.3) van toepassing.

Artikel 2.27 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.27, 2.28 en 2.29 Het houden van dieren heeft invloed op de erosiebestendigheid van de waterkering. Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.28 Algemene regel houden van dieren in beschermingszone A

Artikel 2.27, 2.28 en 2.29 Het houden van dieren heeft invloed op de erosiebestendigheid van de waterkering. Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.30 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.30 Vanwege de invloed op de erosiebestendigheid van de waterkering wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.  

Artikel 2.31 Toepassingsbereik

Artikel 2.31 Deze paragraaf gaat over het aanbrengen van meststoffen in het beperkingengebied van de niet verholen waterkering. Op het aanbrengen van meststoffen in het beperkingengebied verholen waterkering is alleen de zorgplicht waterkeringen (art. 2.3) van toepassing.

Artikel 2.32 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.32 Het brengen van meststoffen in een niet verholen waterkering kan een groot effect hebben op erosiebestendigheid van de waterkering.  Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.  

Artikel 2.33 Toepassingsbereik

Artikel 2.33 Deze paragraaf gaat over het rijden met rijdieren, rijwielen en motorvoertuigen in het beperkingengebied van de niet verholen waterkering. Op het rijden met rijdieren, rijwielen en motorvoertuigen in het beperkingengebied verholen waterkering is alleen de zorgplicht waterkeringen (art. 2.3) van toepassing.

Artikel 2.34 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.34 Het rijden met rijdieren, rijwielen en motorvoertuigen in een niet verholen waterkering kan een groot effect hebben op erosiebestendigheid van de waterkering.  Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.  

Artikel 2.35 Toepassingsbereik

Artikel 2.35 Deze paragraaf gaat over het houden van evenementen in het beperkingengebied van de niet verholen waterkering. Op het houden van evenementen in het beperkingengebied verholen waterkering is alleen de zorgplicht waterkeringen (art. 2.3) van toepassing.

Artikel 2.36 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.36 Het houden van evenementen in een niet verholen waterkering heeft invloed op de stabiliteit van de waterkering.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.37 Melding

Artikel 2.37 Dit artikel verplicht om twee weken voor het begin ervan de activiteit te melden aan het bestuur, overeenkomstig artikel 1.8, eerste lid.

Artikel 2.38 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.38 Vanwege de invloed op de stabiliteit van de waterkering wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.

Artikel 2.39 Toepassingsbereik

Artikel 2.39 Deze paragraaf gaat over het aanbrengen, hebben en verwijderen van erfafscheidingen in het beperkingengebied van de niet verholen waterkering. Op het aanbrengen, hebben en verwijderen van erfafscheidingen in het beperkingengebied verholen waterkering is alleen de zorgplicht waterkeringen (art. 2.3) van toepassing.

Artikel 2.40 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.40 Het aanbrengen, hebben en verwijderen van erfafscheidingen in een niet verholen waterkering kan een groot effect hebben op de stabiliteit en het kunnen onderhouden van de waterkering.  Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.  

Artikel 2.41 Toepassingsbereik

Artikel 2.41 Deze paragraaf gaat over het aanbrengen en hebben van wegmeubilair in het beperkingengebied van de niet verholen waterkering. Op het aanbrengen en hebben van afrasteringen in het beperkingengebied verholen waterkering is alleen de zorgplicht waterkeringen (art. 2.3) van toepassing. Ook op het verwijderen van wegmeubilair van zowel de niet verholen als de verholen waterkering geldt alleen de zorgplicht.

Artikel 2.42 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.42 en 2.43 Het aanbrengen en hebben van wegmeubilair in een niet verholen waterkering heeft invloed op de stabiliteit en het kunnen onderhouden van de waterkering.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.43 Algemene regels wegmeubilair

Artikel 2.42 en 2.43 Het aanbrengen en hebben van wegmeubilair in een niet verholen waterkering heeft invloed op de stabiliteit en het kunnen onderhouden van de waterkering.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.44 Melding

Artikel 2.44 Dit artikel verplicht om twee weken voor het begin ervan de activiteit te melden aan het bestuur, overeenkomstig artikel 1.8, eerste lid. 

Artikel 2.45 Maatwerkvoorschrift

Artikel 2.45 Dit artikel geeft het waterschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen die zien op wijzigen of verwijderen van het wegmeubilair als dit nodig is voor de taakuitoefening van het waterschap. Dit heeft geen gevolgen voor de algemene maatwerkbevoegdheid van artikel 1.12.

Artikel 2.46 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.46 Het aanbrengen en hebben van wegmeubilair in een niet verholen waterkering kan een groot effect hebben op de stabiliteit en het kunnen onderhouden van de waterkering.  Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.  

Artikel 2.47 Toepassingsbereik

Artikel 2.47 Deze paragraaf gaat over het aanbrengen, houden en verwijderen van beplanting met uitzondering van gras, in het beperkingengebied van de niet verholen waterkering.

Artikel 2.48 Aanwijzing algemene regels 

Artikel 2.48, 2.49 en 2.50 Het aanbrengen, houden en verwijderen van beplanting in een niet verholen waterkering heeft invloed op de stabiliteit en het kunnen onderhouden van de waterkering. Bomen en bosschages kunnen omvallen en ontgrondingskuilen achterlaten. De dijk kan daardoor eroderen waardoor de stabiliteit in gevaar komt. Kwaliteit van de vegetatie en bekleding van de waterkering wordt minder door de aanwezigheid van bomen en bosschages. Daarnaast kunnen bomen en bosschages een belemmering vormen voor het regulier onderhoud. Tot slot kan beplanting toekomstige versterkingen van de waterkering bemoeilijken.

Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.49 Algemene regels aanbrengen en hebben beplanting 

Artikel 2.48, 2.49 en 2.50 Het aanbrengen, houden en verwijderen van beplanting in een niet verholen waterkering heeft invloed op de stabiliteit en het kunnen onderhouden van de waterkering. Bomen en bosschages kunnen omvallen en ontgrondingskuilen achterlaten. De dijk kan daardoor eroderen waardoor de stabiliteit in gevaar komt. Kwaliteit van de vegetatie en bekleding van de waterkering wordt minder door de aanwezigheid van bomen en bosschages. Daarnaast kunnen bomen en bosschages een belemmering vormen voor het regulier onderhoud. Tot slot kan beplanting toekomstige versterkingen van de waterkering bemoeilijken.

Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.50 Algemene regels wijzigen of verwijderen beplanting 

Artikel 2.48, 2.49 en 2.50 Het aanbrengen, houden en verwijderen van beplanting in een niet verholen waterkering heeft invloed op de stabiliteit en het kunnen onderhouden van de waterkering. Bomen en bosschages kunnen omvallen en ontgrondingskuilen achterlaten. De dijk kan daardoor eroderen waardoor de stabiliteit in gevaar komt. Kwaliteit van de vegetatie en bekleding van de waterkering wordt minder door de aanwezigheid van bomen en bosschages. Daarnaast kunnen bomen en bosschages een belemmering vormen voor het regulier onderhoud. Tot slot kan beplanting toekomstige versterkingen van de waterkering bemoeilijken.

Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.51 Melding

Artikel 2.51 Dit artikel verplicht om twee weken voor het begin ervan de activiteit te melden aan het bestuur, overeenkomstig artikel 1.8, eerste lid.

Artikel 2.52 Maatwerkvoorschrift

Artikel 2.52 Dit artikel geeft het waterschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen die zien op wijzigen of verwijderen van de beplanting als dit nodig is voor de taakuitoefening van het waterschap. Dit heeft geen gevolgen voor de algemene maatwerkbevoegdheid van artikel 1.12.

Artikel 2.53 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 

Artikel 2.53 Het aanbrengen, houden en verwijderen van beplanting in een niet verholen waterkering kan een groot effect hebben op de stabiliteit en het kunnen onderhouden van de waterkering.  Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.  

Artikel 2.54 Toepassingsbereik

Artikel 2.54 Deze paragraaf gaat over het aanbrengen, houden en verwijderen van beplanting met uitzondering van gras, in het beperkingengebied van de verholen waterkering.

Artikel 2.55 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.55 Het aanbrengen, houden en verwijderen van beplanting in een verholen waterkering kan een groot effect hebben op de stabiliteit van de waterkering.  Bomen en bosschages kunnen omvallen en ontgrondingskuilen achterlaten. Dedijk kan daardoor eroderen waardoor de stabiliteit in gevaar komt. Kwaliteit van de vegetatie en bekleding van de waterkering wordt minder door de aanwezigheid van bomen en bosschages. Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.  

Artikel 2.56 Toepassingsbereik

Artikel 2.56 Deze paragraaf gaat over het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van wegen, paden, op- en afritten in het beperkingengebied van de niet verholen waterkering. Op het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van in het beperkingengebied verholen waterkering is alleen de zorgplicht waterkeringen (art. 2.3) van toepassing.

Artikel 2.57 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.57 Aanleg van nieuwe wegen, paden, op en uitritten in de nabijheid van of op een waterkering kunnen leiden tot instabiliteit van de waterkering door het plaatsen van extra gewicht. Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.  

Artikel 2.58 Toepassingsbereik

Artikel 2.58 Deze paragraaf gaat over het aanbrengen, hebben en wijzigen van verhardingen in het beperkingengebied van de niet verholen waterkering. Op het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van in het beperkingengebied verholen waterkering is alleen de zorgplicht waterkeringen (art. 2.3) van toepassing.

Artikel 2.59 Aanwijzing algemene regel

Artikel 2.59 en 2.60 Het aanbrengen, houden en wijzigen van verharding in een niet verholen waterkering heeft invloed op de stabiliteit van de waterkering. 

Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.60 Algemene regels aanbrengen verharding

Artikel 2.59 en 2.60 Het aanbrengen, houden en wijzigen van verharding in een niet verholen waterkering heeft invloed op de stabiliteit van de waterkering. 

Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.61 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.61 Het aanbrengen, houden en wijzigen van verharding op een verholen waterkering kan leiden tot instabiliteit van de waterkering door het plaatsen van extra gewicht en door ontgraving. Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.  

Artikel 2.62 Toepassingsbereik

Artikel 2.62 Deze paragraaf gaat over het aanleggen, hebben en wijzigen van bouwwerken in het beperkingengebied van een niet verholen waterkering. Op het verwijderen van bouwwerken van de niet verholen waterkering is alleen de zorgplicht van toepassing.

Artikel 2.63 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.63 Bouwwerken op een niet verholen waterkering kunnen een negatieve invloed hebben op de erosiebestendigheid, stabiliteit bij een waterkering met overslag. Bij overslag stroomt water over de waterkering en langs het object. De aansluiting tussen object een grasmat is nooit helemaal goed afgesloten en hierdoor ontstaat erosie. Dit kan weer leiden tot instabiliteit van de waterkering. Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften. 

Artikel 2.64 Toepassingsbereik

Artikel 2.64 Deze paragraaf gaat over het aanleggen, hebben en verwijderen van bouwwerken in het beperkingengebied van een  verholen waterkering. 

Artikel 2.65 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.65 Bouwwerken op een verholen waterkering kunnen een negatieve invloed hebben op de erosiebestendigheid, stabiliteit bij een waterkering met overslag. Bij overslag stroomt water over de waterkering en langs het object. De aansluiting tussen object een grasmat is nooit helemaal goed afgesloten en hierdoor ontstaat erosie. Dit kan weer leiden tot instabiliteit van de waterkering. Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften. 

Artikel 2.66 Toepassingsbereik

Artikel 2.66 Deze paragraaf gaat over het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van kabels en leidingen in het beperkingengebied van een niet verholen waterkering.  

Artikel 2.67 Aanwijzing algemene regels 

Artikel 2.67, 2.68 en 2.69 Het aanleggen, hebben of verwijderen van kabels en leidingen heeft invloed op de stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering. Bij een mediumvoerende leiding bestaat er een kans op het ontstaan van een ontgrondingskuil bij falen van de leiding. Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.68 Algemene regels aanleg

Artikel 2.67, 2.68 en 2.69 Het aanleggen, hebben of verwijderen van kabels en leidingen heeft invloed op de stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering. Bij een mediumvoerende leiding bestaat er een kans op het ontstaan van een ontgrondingskuil bij falen van de leiding. Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.69 Algemene regels verwijderen

Artikel 2.67, 2.68 en 2.69 Het aanleggen, hebben of verwijderen van kabels en leidingen heeft invloed op de stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering. Bij een mediumvoerende leiding bestaat er een kans op het ontstaan van een ontgrondingskuil bij falen van de leiding. Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. 

Artikel 2.70 Melding

Artikel 2.70 Dit artikel verplicht om twee weken voor het begin ervan de activiteit te melden aan het bestuur, overeenkomstig artikel 1.8, eerste lid. 

Artikel 2.71 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 

Artikel 2.71 Het aanleggen, hebben en verwijderen van kabels en leidingen in een niet verholen waterkering kan een groot effect hebben op de stabiliteit van de waterkering.  Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften. 

Artikel 2.72 Toepassingsbereik

Artikel 2.72 Deze paragraaf gaat over het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van kabels en leidingen het beperkingengebied van een verholen waterkering. 

Artikel 2.73 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.73, 2.74, 2.75 en 2.76 Het aanleggen, hebben of verwijderen van kabels en leidingen heeft invloed op de stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering. Bij een mediumvoerende leiding bestaat er een kans op het ontstaan van een ontgrondingskuil bij falen van de leiding. Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.

Artikel 2.74 Algemene regels aanleg kernzone 

Artikel 2.73, 2.74, 2.75 en 2.76 Het aanleggen, hebben of verwijderen van kabels en leidingen heeft invloed op de stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering. Bij een mediumvoerende leiding bestaat er een kans op het ontstaan van een ontgrondingskuil bij falen van de leiding. Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.

Artikel 2.75 Algemene regels aanleg beschermingszone A en beschermingszone B

Artikel 2.73, 2.74, 2.75 en 2.76 Het aanleggen, hebben of verwijderen van kabels en leidingen heeft invloed op de stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering. Bij een mediumvoerende leiding bestaat er een kans op het ontstaan van een ontgrondingskuil bij falen van de leiding. Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.

Artikel 2.76 Algemene regels verwijderen

Artikel 2.73, 2.74, 2.75 en 2.76 Het aanleggen, hebben of verwijderen van kabels en leidingen heeft invloed op de stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering. Bij een mediumvoerende leiding bestaat er een kans op het ontstaan van een ontgrondingskuil bij falen van de leiding. Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.

Artikel 2.77 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.77 Het aanleggen of hebben van kabels en leidingen in een verholen waterkering kan een groot effect hebben op de stabiliteit van de waterkering.  Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften. 

Artikel 2.78 Toepassingsbereik

Artikel 2.78 Deze paragraaf gaat over het brengen en hebben van vaste stoffen en voorwerpen in het beperkingengebied van de niet verholen waterkering. Op het brengen en hebben van vaste stoffen en voorwerpen in het beperkingengebied verholen waterkering is alleen de zorgplicht waterkeringen (art. 2.3) van toepassing. 

Artikel 2.79 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.79 Het brengen en houden van vaste stoffen en voorwerpen kan een negatieve invloed hebben op de erosiebestendigheid en daarmee de stabiliteit van een waterkering. Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften. 

Artikel 2.80 Doelen oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.80 Dit artikel geeft aan met welke doelen de regels in deze afdeling zijn gesteld. Deze zijn een uitwerking van de artikel 1.3 benoemde algemene doelen van de waterschapsverordening ten aanzien van oppervlaktewaterlichamen. 

Artikel 2.81 Toepassingsbereik

Artikel 2.81 Elke paragraaf, afdeling of hoofdstuk van deze verordening begint met een artikel dat het toepassingsbereik bevat. Dat artikel geeft aan over welke activiteiten de paragraaf gaat en het werkingsgebied dat erbij hoort. Het toepassingsbereik van de paragraaf is veelal ruim, zoals het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. De inhoudelijke regels over die activiteiten in de betreffende paragraaf hebben vaak een beperkter werkingsgebied zoals de onderhoudsstrook of natuurvriendelijke oever bij een oppervlaktewater. Door het artikel over het toepassingsbereik het ruimste werkingsgebied te geven, is voor alle activiteiten in dat gebied in ieder geval de specifieke zorgplicht van de afdeling of paragraaf van toepassing is. De specifieke zorgplicht fungeert daarmee als vangnet voor activiteiten die niet aan andere inhoudelijke algemene regels of een vergunningplicht zijn gebonden. Zo heeft het waterschap altijd een grond om een initiatiefnemer aan te spreken als diegene een activiteit verricht die potentiële schade voor een waterstaatswerk kan opleveren. Dit artikel bepaalt dat deze afdeling van toepassing is op het verrichten van activiteiten met gevolgen voor oppervlaktewaterlichamen.  

Artikel 2.82 Inhoud specifieke zorgplicht

Artikel 2.82 De voor de oppervlaktewaterlichamen uitgewerkte specifieke zorgplicht van dit artikel, geldt in aanvulling op de specifieke zorgplicht van artikel 1.11 naast de meer uitgewerkte artikelen in deze afdeling.   

Artikel 2.83 Informatieplicht gebieden in ontwikkeling

Artikel 2.83 Een gebied in ontwikkeling is een gebied waarbinnen nog geen geometrische begrenzing van de waterstaatswerken is vastgesteld of de begrenzing als gevolg van een vergunning of projectbesluit is gewijzigd maar dit besluit nog niet onherroepelijk is of de feitelijke situatie niet overeenkomstig deze vergunning of projectbesluit is. Om deze reden moet iedereen die in een ontwikkelingsgebied een activiteit gaat verrichten informatie bij het bestuur aanleveren over deze activiteit. Naar aanleiding van de ontvangen informatie wordt bekeken of de activiteit kan interfereren met een nieuw of binnenkort te realiseren of te wijzigen waterstaatswerk. Als dat het geval is, zal alsnog een melding moeten worden gedaan of een vergunning moeten worden aangevraagd in overeenstemming met dit hoofdstuk. 

Artikel 2.84 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Artikel 2.84 In dit artikel zijn de indieningsvereisten overgenomen die voorheen in het voormalige artikel 6.24 van de Waterregeling stonden. Gelet op het belang van waterkeringen heeft de waterbeheerder in het algemeen specifiek beleid vastgesteld over activiteiten bij waterkeringen. Als een initiatiefnemer vermoedt dat voor zijn activiteit geen stabiliteitsberekening nodig is, kan hij daarover contact opnemen met de waterbeheerder. 

Artikel 2.85 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem

Artikel 2.85 Als sprake is van werkzaamheden aan of in een waterstaatswerk waarbij een verontreinigde of een niet verontreinigde waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, zoals bij baggeren van een haven, moet inzicht worden gegeven in de hoeveelheid te verwijderen baggerspecie. Daarnaast moet de omvang van het te baggeren oppervlak worden vermeld. 

Artikel 2.86 Toepassingsbereik

Artikel 2.86 Deze paragraaf gaat over het aanleggen of verlengen van een oppervlaktewaterlichaam in het beheergebied. 

Artikel 2.87 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.87 Met het aanleggen of verlengen van een oppervlaktewaterlichaam wijzigt er iets in het bestaande watersysteem met het oog op waterberging, afvoer van water en doorstroomcapaciteit. Voor deze activiteit gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.88 Melding

Artikel 2.88 Dit artikel verplicht om twee weken voor het begin ervan de activiteit te melden aan het bestuur, overeenkomstig artikel 1.8, eerste lid.  

Artikel 2.89 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.89 Het waterschap wil in een aantal specifiek benoemde situaties waarin algemene regels niet afdoende zijn, van tevoren beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften een oppervlaktewaterlichaam kan worden aangelegd of verlengd. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig. 

Artikel 2.90 Toepassingsbereik

Artikel 2.90 Deze paragraaf gaat over het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam in het beheergebied. 

Artikel 2.91 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.91 en 2.92 Door een oppervlaktewaterlichaam te verbreden, wijzigt er iets in het bestaande watersysteem met het oog op waterberging, afvoer van water en doorstroomcapaciteit. Voor het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.92 Algemene regel verbreden oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.91 en 2.92 Door een oppervlaktewaterlichaam te verbreden, wijzigt er iets in het bestaande watersysteem met het oog op waterberging, afvoer van water en doorstroomcapaciteit. Voor het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.93 Melding

Artikel 2.93 Dit artikel verplicht om twee weken voor het begin van de activiteit aan het bestuur de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 1.8, te verstrekken. 

Artikel 2.94 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.94 In een aantal specifiek benoemde situaties wil het waterschap beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften een oppervlaktewaterlichaam kan worden verbreed. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig. 

Artikel 2.95 Toepassingsbereik

Artikel 2.95 Deze paragraaf gaat over het dempen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.96 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.96 Voor een goede aan- en afvoer van water is het belangrijk dat de oppervlaktewaterlichamen van voldoende afmeting blijven. Het waterschap wil bij deze activiteit beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften een oppervlaktewaterlichaam kan worden gedempt. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen voldoende te kunnen waarborgen. Deze activiteit is daarom vergunningplichtig. 

Artikel 2.97 Toepassingsbereik

Artikel 2.97 Deze paragraaf gaat over het veranderen van het talud in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.98 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.98 Aanpassing van het talud in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam kan invloed hebben op de waterberging en de stabiliteit van het talud. Het waterschap wil daarom in een aantal specifiek benoemde situaties van tevoren beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften een talud kan worden aangepast. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig.   

Artikel 2.99 Toepassingsbereik

Artikel 2.99 Deze paragraaf gaat over het aanleggen en behouden van natuurvriendelijke oevers in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.   

Artikel 2.100 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.100 en 2.101 Voor het aanleggen of behouden van een natuurvriendelijke oever in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.    

Artikel 2.101 Algemene regel aanleggen natuurvriendelijke oever

Artikel 2.100 en 2.101 Voor het aanleggen of behouden van een natuurvriendelijke oever in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.    

Artikel 2.102 Melding

Artikel 2.102 Dit artikel verplicht om twee weken voor het begin ervan de activiteit te melden aan het bestuur, overeenkomstig artikel 1.8, eerste lid.  

Artikel 2.103 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.103 In een aantal specifiek benoemde situaties wil het waterschap beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften een natuurvriendelijke oever kan worden aangelegd en behouden. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig.

Artikel 2.104 Toepassingsbereik

Artikel 2.104 Deze paragraaf gaat over het houden van dieren in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.105 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.105 Voor het houden van dieren in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.106 Melding

Artikel 2.106 Dit artikel verplicht om vier weken voor het ervan de activiteit te melden aan het bestuur, overeenkomstig artikel 1.8, eerste lid.  

Artikel 2.107 Maatwerkvoorschrift

Artikel 2.107 Dit artikel geeft het waterschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen die zien op het houden van dieren in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam als dit nodig is voor de taakuitoefening van het waterschap. Dit heeft geen gevolgen voor de algemene maatwerkbevoegdheid van artikel 1.12. 

Artikel 2.108 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.108 In deze specifieke situatie wil het waterschap beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften dieren mogen worden gehouden. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig. 

Artikel 2.109 Toepassingsbereik

Artikel 2.109 Deze paragraaf gaat over het varen met mechanisch aangedreven vaartuigen in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.110 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.110 Varen met een mechanisch aangedreven vaartuig kan schade door golfslag veroorzaken aan de oevers van het oppervlaktewaterlichaam. Het waterschap wil daarom in een aantal specifiek benoemde situaties van tevoren beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften met een mechanisch aangedreven vaartuig gevaren kan worden. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig. 

Artikel 2.111 Toepassingsbereik

Artikel 2.111 Deze paragraaf gaat over het houden van evenementen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.112 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.112 en 2.113 Het houden van een evenement in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam kan schade toebrengen aan het waterstaatswerk en effect hebben op de aan- en afvoer van water. Daarom worden eisen gesteld aan de duur van het evenement, het type vervoer dat wordt gebruikt, en het type activiteiten en werken in relatie tot het tijdelijke karakter. Voor het houden van evenementen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.113 Algemene regels houden evenementen

Artikel 2.112 en 2.113 Het houden van een evenement in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam kan schade toebrengen aan het waterstaatswerk en effect hebben op de aan- en afvoer van water. Daarom worden eisen gesteld aan de duur van het evenement, het type vervoer dat wordt gebruikt, en het type activiteiten en werken in relatie tot het tijdelijke karakter. Voor het houden van evenementen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.114 Maatwerkvoorschrift

Artikel 2.114 en 2.115 Dit artikel geeft het waterschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen die zien op het verwijderen van tijdelijke werken in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, en aanvullend vanuit oogpunt van ecologie en veiligheid, als dit nodig is voor de taakuitoefening van het waterschap. Dit heeft geen gevolgen voor de algemene maatwerkbevoegdheid van artikel 1.12. 

Artikel 2.115 Maatwerkvoorschrift

Artikel 2.114 en 2.115 Dit artikel geeft het waterschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen die zien op het verwijderen van tijdelijke werken in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, en aanvullend vanuit oogpunt van ecologie en veiligheid, als dit nodig is voor de taakuitoefening van het waterschap. Dit heeft geen gevolgen voor de algemene maatwerkbevoegdheid van artikel 1.12. 

Artikel 2.116 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.116 In een aantal specifiek benoemde situaties zijn algemene regels niet afdoende en wil het waterschap beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften een kan worden gehouden in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig. 

Artikel 2.117 Toepassingsbereik

Artikel 2.117 Deze paragraaf gaat over het wijzigen van het peil in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.118 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.118 Het peil wijzigen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam kan negatieve gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. Het kan leiden tot wateroverlast, watertekort of verdroging van omliggende gebieden. Het waterschap wil daarom altijd van tevoren beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften het peil in een oppervlaktewaterlichaam kan worden gewijzigd. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen voldoende te kunnen waarborgen. Deze activiteit is daarom vergunningplichtig. 

Artikel 2.119 Toepassingsbereik

Artikel 2.119 Deze paragraaf gaat over het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een erfafscheiding in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.120 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.120 Een erfafscheiding in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam kan het onderhoud aan een oppervlaktewaterlichaam hinderen, recreatief medegebruik hinderen en het oppervlaktewaterlichaam beschadigen. Daarom worden eisen gesteld aan de locatie, de hoogte van het werk en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. In specifieke gevallen gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.121 Maatwerkvoorschrift

Artikel 2.121 Dit artikel geeft het waterschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen die zien op het wijzigen of verwijderen van een erfafscheiding in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, als dit nodig is voor de taakuitoefening van het waterschap. Dit heeft geen gevolgen voor de algemene maatwerkbevoegdheid van 1.12

Artikel 2.122 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.122 Het waterschap wil in een aantal specifiek benoemde situaties waarin algemene regels niet afdoende zijn, van tevoren beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften een erfafscheiding kan worden aangebracht, behouden, gewijzigd of verwijderd. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig. 

Artikel 2.123 Toepassingsbereik

Artikel 2.123 Deze paragraaf gaat over het aanleggen, hebben en verwijderen van beplanting, met uitzondering van gras, in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.124 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.124 en 2.125 Beplanting in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam kan van invloed zijn op de doorstroming van de watergang en hinder veroorzaken bij onderhoud. Daarom worden eisen gesteld aan de locatie, de hoogte van de beplanting en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanleggen, hebben en verwijderen van beplanting in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene

Artikel 2.125 Algemene regels hebben en verwijderen

Artikel 2.124 en 2.125 Beplanting in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam kan van invloed zijn op de doorstroming van de watergang en hinder veroorzaken bij onderhoud. Daarom worden eisen gesteld aan de locatie, de hoogte van de beplanting en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanleggen, hebben en verwijderen van beplanting in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 2.126 Maatwerkvoorschrift

Artikel 2.126 Dit artikel geeft het waterschap de mogelijkheid om een maatwerkvoorschrift te stellen als dit nodig is voor de taakuitoefening van het waterschap. Dit heeft geen gevolgen voor de algemene maatwerkbevoegdheid van artikel 1.11. 

Artikel 2.127 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 

Artikel 2.127 In een aantal specifiek benoemde situaties zijn algemene regels niet afdoende en wil het waterschap beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften beplanting worden aangelegd, behouden en verwijderd in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig. 

Artikel 2.128 Toepassingsbereik

Artikel 2.128 Deze paragraaf gaat over het aanleggen en hebben van een brug in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.129 Aanwijzing algemene regels 

Artikel 2.129 en 2.130 Als een brug geheel of gedeeltelijk in het oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst, kan dit effect hebben op de wateraanvoer of -afvoer en op de bergende functie van het water. Het is van belang dat een brug het doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam en de oevers niet belemmert. Wanneer kunstwerken te dicht bij elkaar liggen kan het doelmatig onderhoud met behulp van machines onmogelijk worden. Daarom worden eisen gesteld aan de plaatsing van de pijlers of landhoofden van de brug en de afstand ten opzichte van andere kunstwerken. Voor het aanleggen en hebben van een brug in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.130 Algemene regels aanleggen en hebben brug

Artikel 2.129 en 2.130 Als een brug geheel of gedeeltelijk in het oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst, kan dit effect hebben op de wateraanvoer of -afvoer en op de bergende functie van het water. Het is van belang dat een brug het doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam en de oevers niet belemmert. Wanneer kunstwerken te dicht bij elkaar liggen kan het doelmatig onderhoud met behulp van machines onmogelijk worden. Daarom worden eisen gesteld aan de plaatsing van de pijlers of landhoofden van de brug en de afstand ten opzichte van andere kunstwerken. Voor het aanleggen en hebben van een brug in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.131 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 

Artikel 2.131 In een aantal specifiek benoemde situaties zijn algemene regels niet afdoende en wil het waterschap beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften een brug kan worden aangelegd en behouden in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig. 

Artikel 2.132 Toepassingsbereik

Artikel 2.132 Deze paragraaf gaat over het aanleggen, hebben en verwijderen van dammen met duiker in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.133 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.133, 2.134, 2.135 en 2.136 Als een duiker in het oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst kan dit effect hebben op de doorstroming en de bergende functie van het water. Goed beheer van het waterpeil is zeer belangrijk. Bij verkeerd beheer kan schade optreden. Daarnaast is het van belang dat de duiker doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam en de oevers niet belemmert. Wanneer duikers te dicht bij elkaar liggen kan het doelmatig onderhoud met behulp van machines onmogelijk worden. Daarom worden specifieke eisen gesteld aan de locatie, de afmetingen van de duiker en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanleggen, hebben en verwijderen van dammen met duiker in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.134 Algemene regels aanleggen

Artikel 2.133, 2.134, 2.135 en 2.136 Als een duiker in het oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst kan dit effect hebben op de doorstroming en de bergende functie van het water. Goed beheer van het waterpeil is zeer belangrijk. Bij verkeerd beheer kan schade optreden. Daarnaast is het van belang dat de duiker doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam en de oevers niet belemmert. Wanneer duikers te dicht bij elkaar liggen kan het doelmatig onderhoud met behulp van machines onmogelijk worden. Daarom worden specifieke eisen gesteld aan de locatie, de afmetingen van de duiker en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanleggen, hebben en verwijderen van dammen met duiker in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.135 Algemene regels talud

Artikel 2.133, 2.134, 2.135 en 2.136 Als een duiker in het oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst kan dit effect hebben op de doorstroming en de bergende functie van het water. Goed beheer van het waterpeil is zeer belangrijk. Bij verkeerd beheer kan schade optreden. Daarnaast is het van belang dat de duiker doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam en de oevers niet belemmert. Wanneer duikers te dicht bij elkaar liggen kan het doelmatig onderhoud met behulp van machines onmogelijk worden. Daarom worden specifieke eisen gesteld aan de locatie, de afmetingen van de duiker en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanleggen, hebben en verwijderen van dammen met duiker in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.136 Algemene regels verwijderen

Artikel 2.133, 2.134, 2.135 en 2.136 Als een duiker in het oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst kan dit effect hebben op de doorstroming en de bergende functie van het water. Goed beheer van het waterpeil is zeer belangrijk. Bij verkeerd beheer kan schade optreden. Daarnaast is het van belang dat de duiker doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam en de oevers niet belemmert. Wanneer duikers te dicht bij elkaar liggen kan het doelmatig onderhoud met behulp van machines onmogelijk worden. Daarom worden specifieke eisen gesteld aan de locatie, de afmetingen van de duiker en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanleggen, hebben en verwijderen van dammen met duiker in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.137 Melding

Artikel 2.137 Dit artikel verplicht om twee weken voor het begin ervan de activiteit te melden aan het bestuur, overeenkomstig artikel 1.8, eerste lid.  

Artikel 2.138 Maatwerkvoorschrift

Artikel 2.138 Dit artikel geeft het waterschap de mogelijkheid om een maatwerkvoorschrift te stellen als dit nodig is voor de taakuitoefening van het waterschap. Het maatwerkvoorschrift ziet op de inwendige doorsnede van de duiker in een oppervlaktewaterlichaam categorie B, gelet op de maatgevende afvoer van het betreffende oppervlaktewaterlichaam. Dit heeft geen gevolgen voor de algemene maatwerkbevoegdheid van artikel 1.12. 

Artikel 2.139 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.139 In een aantal specifiek benoemde situaties zijn algemene regels niet afdoende en wil het waterschap beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften dammen met duikers kunnen worden aangelegd, behouden en verwijderd in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig.

Artikel 2.140 Toepassingsbereik

Artikel 2.140 Deze paragraaf gaat over het aanleggen, hebben en wijzigen van steigers, vlonders en overhangende bouwwerken in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.141 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.141, 2.142 en 2.143 Steigers, vlonders – waaronder kleine pontons - en overhangende bouwwerken in oppervlaktewaterlichamen kunnen effect hebben op de doorstroomcapaciteit en onderhoudbaarheid (in verband met het profiel en de ophoping van vuil), de ecologische kwaliteit (vanwege het licht dat tot de bodem doordringt en de oevervegetatie) en de bevaarbaarheid (de vaarbreedte). Daarom worden specifieke eisen gesteld aan de locatie, de afmetingen en te gebruiken materiaal, de plaatsing van het werk en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanleggen, hebben en wijzigen van steigers, vlonders en overhangende bouwwerken in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.142 Algemene regels bescherming oppervlaktwaterlichaam

Artikel 2.141, 2.142 en 2.143 Steigers, vlonders – waaronder kleine pontons - en overhangende bouwwerken in oppervlaktewaterlichamen kunnen effect hebben op de doorstroomcapaciteit en onderhoudbaarheid (in verband met het profiel en de ophoping van vuil), de ecologische kwaliteit (vanwege het licht dat tot de bodem doordringt en de oevervegetatie) en de bevaarbaarheid (de vaarbreedte). Daarom worden specifieke eisen gesteld aan de locatie, de afmetingen en te gebruiken materiaal, de plaatsing van het werk en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanleggen, hebben en wijzigen van steigers, vlonders en overhangende bouwwerken in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.143 Algemene regels materiaal en onderhoud steiger

Artikel 2.141, 2.142 en 2.143 Steigers, vlonders – waaronder kleine pontons - en overhangende bouwwerken in oppervlaktewaterlichamen kunnen effect hebben op de doorstroomcapaciteit en onderhoudbaarheid (in verband met het profiel en de ophoping van vuil), de ecologische kwaliteit (vanwege het licht dat tot de bodem doordringt en de oevervegetatie) en de bevaarbaarheid (de vaarbreedte). Daarom worden specifieke eisen gesteld aan de locatie, de afmetingen en te gebruiken materiaal, de plaatsing van het werk en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanleggen, hebben en wijzigen van steigers, vlonders en overhangende bouwwerken in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.144 Melding

Artikel 2.144 Dit artikel verplicht om twee weken voor het begin ervan de activiteit te melden aan het bestuur, overeenkomstig artikel 1.8, eerste lid.  

Artikel 2.145 Maatwerkvoorschrift

Artikel 2.145 Dit artikel geeft het waterschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen die zien op het aanleggen, hebben en wijzigen van steigers, vlonders en overhangende bouwwerken in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam, als dit nodig is voor de taakuitoefening van het waterschap. Dit heeft geen gevolgen voor de algemene maatwerkbevoegdheid van artikel 1.12. 

Artikel 2.146 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.146 In een aantal specifiek benoemde situaties zijn algemene regels niet afdoende en wil het waterschap beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften steigers, vlonders en overhangende bouwwerken kunnen worden aangelegd, behouden en gewijzigd in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig. 

Artikel 2.147 Toepassingsbereik

Artikel 2.147 Deze paragraaf gaat over het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van terrassen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.148 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.148 en 2.149 Terrassen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam kunnen hinder veroorzaken bij onderhoud en het oppervlaktewaterlichaam beschadigen. Daarom worden specifieke eisen gesteld aan de locatie, de functie van het water en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een terras in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.149 Algemene regel aanleggen en hebben terras

Artikel 2.148 en 2.149 Terrassen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam kunnen hinder veroorzaken bij onderhoud en het oppervlaktewaterlichaam beschadigen. Daarom worden specifieke eisen gesteld aan de locatie, de functie van het water en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een terras in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.150 Maatwerkvoorschrift

Artikel 2.150 Dit artikel geeft het waterschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen die zien op het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van terrassen in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam, als dit nodig is voor de taakuitoefening van het waterschap. Dit heeft geen gevolgen voor de algemene maatwerkbevoegdheid van artikel 1.12. 

Artikel 2.151 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.151 In een aantal specifiek benoemde situaties zijn algemene regels niet afdoende. In deze gevallen wil het waterschap beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften de activiteit in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam kan worden uitgevoerd. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig. 

Artikel 2.152 Toepassingsbereik

Artikel 2.152 Deze paragraaf gaat over het aanbrengen of hebben van wegmeubilair in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in twee typen wegmeubilair: groot wegmeubilair en klein wegmeubilair. 

Artikel 2.153 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.153 Wegmeubilair kan hinder veroorzaken bij onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast kan het oppervlaktewaterlichaam beschadigd worden. In een aantal specifiek benoemde situaties wil het waterschap daarom beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften wegmeubilair kan worden aangebracht of behouden in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig. 

Artikel 2.154 Toepassingsbereik

Artikel 2.154 Deze paragraaf gaat over het aanbrengen, hebben en wijzigen van uitstroomvoorzieningen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.155 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.155 en 2.156 Uitstroomvoorzieningen kunnen het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam hinderen en het oppervlaktewaterlichaam beschadigen. Daarom worden specifieke eisen gesteld aan de locatie, de functie van het water en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanbrengen, hebben en wijzigen van uitstroomvoorzieningen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.  

Artikel 2.156 Algemene regels aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen uitstroomvoorziening

Artikel 2.155 en 2.156 Uitstroomvoorzieningen kunnen het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam hinderen en het oppervlaktewaterlichaam beschadigen. Daarom worden specifieke eisen gesteld aan de locatie, de functie van het water en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanbrengen, hebben en wijzigen van uitstroomvoorzieningen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.  

Artikel 2.157 Melding

Artikel 2.157 Dit artikel verplicht om twee weken voor het begin ervan de activiteit te melden aan het bestuur, overeenkomstig artikel 1.8, eerste lid. 

Artikel 2.158 Maatwerkvoorschrift 

Artikel 2.158 Dit artikel geeft het waterschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen die zien op het wijzigen of verwijderen van uitstroomvoorzieningen in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam, als dit nodig is voor de taakuitoefening van het waterschap. Dit heeft geen gevolgen voor de algemene maatwerkbevoegdheid van artikel 1.12.  

Artikel 2.159 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.159 In een aantal specifiek benoemde situaties zijn algemene regels niet afdoende en wil het waterschap beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften uitstroomvoorzieningen kunnen worden aangelegd, behouden en gewijzigd in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig. 

Artikel 2.160 Toepassingsbereik

Artikel 2.160 Deze paragraaf gaat over het aanleggen, hebben en wijzigen van een beschoeiing in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.161 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.161 en 2.162 Door de aanleg van beschoeiing worden het water en de oever minder breed. Hierdoor gaat capaciteit voor waterberging verloren. Daarom worden specifieke eisen gesteld aan de locatie, de functie van het water en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanbrengen, hebben en wijzigen van de beschoeiing in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.162 Algemene regels aanleggen, hebben en wijzigen 

Artikel 2.161 en 2.162 Door de aanleg van beschoeiing worden het water en de oever minder breed. Hierdoor gaat capaciteit voor waterberging verloren. Daarom worden specifieke eisen gesteld aan de locatie, de functie van het water en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanbrengen, hebben en wijzigen van de beschoeiing in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.163 Melding

Artikel 2.163 Dit artikel verplicht om twee weken voor het begin ervan de activiteit te melden aan het bestuur, overeenkomstig artikel 1.8, eerste lid.  

Artikel 2.164 Maatwerkvoorschrift 

Artikel 2.164 Dit artikel geeft het waterschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen die zien op het verwijderen van een beschoeiing in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam, als dit nodig is voor de taakuitoefening van het waterschap. Dit heeft geen gevolgen voor de algemene maatwerkbevoegdheid van artikel 1.12.  

Artikel 2.165 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.165 In een aantal specifiek benoemde situaties zijn algemene regels niet afdoende en wil het waterschap beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften een beschoeiing kan worden aangelegd, behouden en gewijzigd in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig.

Artikel 2.166 Toepassingsbereik

Artikel 2.166 Deze paragraaf gaat over het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van een oeverbeschermende damwand in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.167 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.167, 2.168 en 2.169 Door de aanleg en het hebben van een oeverbeschermende damwand wordt het water en de oever minder breed. Hierdoor gaat capaciteit voor waterberging verloren. Daarom worden specifieke eisen gesteld aan de locatie, de functie van het water en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een oeverbeschermende damwand in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.168 Algemene regels aanleggen of hebben

Artikel 2.167, 2.168 en 2.169 Door de aanleg en het hebben van een oeverbeschermende damwand wordt het water en de oever minder breed. Hierdoor gaat capaciteit voor waterberging verloren. Daarom worden specifieke eisen gesteld aan de locatie, de functie van het water en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een oeverbeschermende damwand in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.169 Algemene regel verwijderen

Artikel 2.167, 2.168 en 2.169 Door de aanleg en het hebben van een oeverbeschermende damwand wordt het water en de oever minder breed. Hierdoor gaat capaciteit voor waterberging verloren. Daarom worden specifieke eisen gesteld aan de locatie, de functie van het water en de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Voor het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een oeverbeschermende damwand in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.170 Melding

Artikel 2.170 Dit artikel verplicht om twee weken voor het begin ervan de activiteit te melden aan het bestuur, overeenkomstig artikel 1.8, eerste lid.   

Artikel 2.171 Maatwerkvoorschrift 

Artikel 2.171 Dit artikel geeft het waterschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen die zien op het wijzigen of verwijderen van een beschoeiing in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam, als dit nodig is voor de taakuitoefening van het waterschap. Dit heeft geen gevolgen voor de algemene maatwerkbevoegdheid van artikel 1.12.  

Artikel 2.172 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.172 Het waterschap wil in een aantal specifiek benoemde situaties waarin algemene regels niet afdoende zijn, van tevoren beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften een oeverbeschermende damwand kan worden aangelegd, behouden, gewijzigd en verwijderd in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig.

Artikel 2.173 Toepassingsbereik

Artikel 2.173 Deze paragraaf gaat over het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van bouwwerken in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van de bouwwerken bedoeld in de paragrafen 2.2.11 tot en met 2.2.20. 

Artikel 2.174 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.174 Bouwwerken kunnen het onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen of ondersteunende kunstwerken hinderen en de stabiliteit van het talud beïnvloeden. Het waterschap wil daarom altijd van tevoren beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften een bouwwerk kan worden aangelegd, behouden, gewijzigd en verwijderd in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen voldoende te kunnen waarborgen. Deze activiteit is daarom vergunningplichtig. 

Artikel 2.175 Toepassingsbereik

Artikel 2.175 Deze paragraaf gaat over het aanleggen en hebben van kabels en leidingen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.   

Artikel 2.176 Aanwijzing algemene regels 

Artikel 2.176 en 2.177 Kabels en leidingen kunnen hinder of gevaar veroorzaken of beschadigd worden bij onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam. De werkzaamheden bij aanleg en verwijderen hebben daarnaast gevolgen voor de stabiliteit van het talud. Voor het aanleggen of hebben van kabels en leidingen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.  

Artikel 2.177 Algemene regels aanleggen of hebben

Artikel 2.176 en 2.177 Kabels en leidingen kunnen hinder of gevaar veroorzaken of beschadigd worden bij onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam. De werkzaamheden bij aanleg en verwijderen hebben daarnaast gevolgen voor de stabiliteit van het talud. Voor het aanleggen of hebben van kabels en leidingen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.  

Artikel 2.178 Melding

Artikel 2.178 Dit artikel verplicht om tenminste twee weken voor het begin ervan de activiteit te melden aan het bestuur, overeenkomstig artikel 1.8, eerste lid.  

Artikel 2.179 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 

Artikel 2.179 In een aantal specifiek benoemde situaties zijn algemene regels niet afdoende en wil het waterschap beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften kabels en leidingen kunnen worden aangelegd en behouden in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig. 

Artikel 2.180 Toepassingsbereik

Artikel 2.180 Deze paragraaf gaat over het brengen en hebben van vaste stoffen en voorwerpen, niet zijnde vistuigen, vaartuigen en vlotten, in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.   

Artikel 2.181 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.181 Het brengen en hebben van vaste stoffen en voorwerpen anders dan vistuigen, vaartuigen en vlotten, kunnen het onderhoud van een oppervlaktewaterlichaam hinderen en de doorstroming van het water belemmeren. Daarom wil het waterschap in deze specifiek benoemde situaties altijd van tevoren beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften vaste stoffen en andere voorwerpen kunnen worden gebracht en behouden in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen voldoende te kunnen waarborgen. Deze activiteit is daarom vergunningplichtig. 

Artikel 2.182 Toepassingsbereik

Artikel 2.182 Deze paragraaf gaat over het plaatsen en hebben van vistuigen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.183 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.183 Het plaatsen en hebben van een vistuig in een oppervlaktewaterlichaam kan hinder veroorzaken bij onderhoud en van invloed zijn op de doorstroomcapaciteit. Daarom wil het waterschap in deze situaties altijd van tevoren beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften een vistuig kan worden geplaatst en behouden in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen voldoende te kunnen waarborgen. Deze activiteit is daarom vergunningplichtig. 

Artikel 2.184 Toepassingsbereik

Artikel 2.184 Deze paragraaf gaat over het aanleggen en hebben van een vaartuig of vlot in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.   

Artikel 2.185 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.185 Het aanleggen of hebben van een vaartuig of vlot in een oppervlaktewaterlichaam kan het waterbeheer hinderen, van invloed zijn op de doorstroomcapaciteit en het oppervlaktewaterlichaam of ondersteunend kunstwerken beschadigen. Daarom worden eisen gesteld aan de locatie en de periode waarin de activiteit plaatsvindt. Daarbij is ook de vaarwater categorie van belang. Voor het aanleggen en hebben van een vaartuig of vlot in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden in specifieke gevallen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.186 Maatwerkvoorschrift

Artikel 2.186 Dit artikel geeft het waterschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen die zien op het wijzigen of verwijderen van een vaartuig of vlotbeschoeiing in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam, als dit nodig is voor de taakuitoefening van het waterschap. Dit heeft geen gevolgen voor de algemene maatwerkbevoegdheid van artikel 1.12. 

Artikel 2.187 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.187 Het waterschap wil in een aantal specifiek benoemde situaties waarin algemene regels niet afdoende zijn, van tevoren beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften een vaartuig of vlot kan worden aangelegd en behouden in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig.

Artikel 2.188 Toepassingsbereik

Artikel 2.188 Deze paragraaf gaat over het uitzetten van en onttrekken van vis aan een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.189 Aanwijzing algemene regel

Artikel 2.189 en 2.190 Het uitzetten en onttrekken van vis heeft effect op de ecologische kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam.  

Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.  In de overige gevallen van het uitzetten en onttrekken van vis geldt alleen de zorgplicht (artikel 2.82).

Artikel 2.190 Algemene regel

Artikel 2.189 en 2.190 Het uitzetten en onttrekken van vis heeft effect op de ecologische kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam.  

Het waterschap heeft voor specifieke gevallen algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.  In de overige gevallen van het uitzetten en onttrekken van vis geldt alleen de zorgplicht (artikel 2.82).

Artikel 2.191 Toepassingsbereik

Artikel 2.191 Deze paragraaf gaat over het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam.  

Artikel 2.192 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.192 Het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam heeft effect op de bergingscapaciteit maar kan ook de doorstroming beïnvloeden. Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften. In de overige gevallen van het onttrekken van water geldt alleen de zorgplicht (art. 2.82). 

Artikel 2.193 Toepassingsbereik 

Artikel 2.193 Deze paragraaf gaat over het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.   

Artikel 2.194 Aanwijzing algemene regels 

Artikel 2.194 en 2.195 Het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam heeft effect op de doorstroming en ecologie van het oppervlaktewater. Om schadelijke gevolgen aan de waterhuishouding (bijvoorbeeld droogvallen) te voorkomen, gelden in specifieke gevalleen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.  

Artikel 2.195 Algemene regel hoogte peil

Artikel 2.194 en 2.195 Het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam heeft effect op de doorstroming en ecologie van het oppervlaktewater. Om schadelijke gevolgen aan de waterhuishouding (bijvoorbeeld droogvallen) te voorkomen, gelden in specifieke gevalleen algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.  

Artikel 2.196 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 

Artikel 2.196 Bij onttrekking van water aan een oppervlaktewaterlichaam met een natuurfunctie zijn algemene regels niet afdoende en wil het waterschap beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften water kan worden onttrokken. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen in die gevallen voldoende te kunnen waarborgen. De activiteit is in deze gevallen vergunningplichtig. 

Artikel 2.197 Doelen bergingsgebied

Artikel 2.197 Dit artikel geeft aan met welke doelen de regels in deze afdeling zijn gesteld. Deze zijn een uitwerking van de artikel 1.3 benoemde algemene doelen van de waterschapsverordening ten aanzien van een bergingsgebied. 

Artikel 2.198 Toepassingsbereik

Artikel 2.198 Elke paragraaf, afdeling of hoofdstuk van deze verordening begint met een artikel dat het toepassingsbereik bevat. Dat artikel geeft aan over welke activiteiten de paragraaf gaat met bijbehorend werkingsgebied. Het toepassingsbereik van de paragraaf is veelal ruim. Door het artikel over het toepassingsbereik het ruimste werkingsgebied te geven, is voor alle activiteiten in dat gebied in ieder geval de specifieke zorgplicht van de afdeling of paragraaf van toepassing. De specifieke zorgplicht fungeert daarmee als vangnet voor activiteiten die niet aan andere inhoudelijke algemene regels of een vergunningplicht zijn gebonden. Zo heeft het waterschap altijd een grond om een initiatiefnemer aan te spreken als diegene een activiteit verricht die potentiële schade voor een waterstaatswerk kan opleveren.  Dit artikel bepaalt dat deze afdeling van toepassing is op het verrichten van activiteiten met gevolgen voor het bergingsgebied. Oppervlaktewaterlichamen die in de bergingsgebieden liggen maken geen deel uit van het werkingsgebied bergingsgebied.  

Artikel 2.199 Inhoud specifieke zorgplicht

Artikel 2.199 De voor bergingsgebieden uitgewerkte specifieke zorgplicht in dit artikel geldt in aanvulling op de specifieke zorgplicht van artikel 1.11 naast de meer uitgewerkte artikelen in deze afdeling. Activiteiten in bergingsgebieden kunnen leiden tot afname van de waterbergingscapaciteit van het bergingsgebied en kunnen de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem negatief beïnvloeden. Degene die de activiteit verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken.   

Artikel 2.200 Informatieplicht ontwikkelingsgebieden

Artikel 2.200 Een gebied in ontwikkeling is een gebied waarbinnen nog geen geometrische begrenzing van de waterstaatswerken is vastgesteld of de begrenzing als gevolg van een vergunning of projectbesluit is gewijzigd maar dit besluit nog niet onherroepelijk is of de feitelijke situatie niet overeenkomstig deze vergunning of projectbesluit is. Om deze reden moet iedereen die in een ontwikkelingsgebied een activiteit gaat verrichten informatie bij het bestuur aanleveren over deze activiteit. Naar aanleiding van de ontvangen informatie wordt bekeken of de activiteit kan interfereren met een nieuw of binnenkort te realiseren waterstaatswerk. Als dat het geval is, zal alsnog een melding moeten worden gedaan of een vergunning moeten worden aangevraagd in overeenstemming met dit hoofdstuk. 

Artikel 2.201 Toepassingsbereik

Artikel 2.201 Deze paragraaf gaat over het ophogen en het aanleggen van bouwwerken in een bergingsgebied. 

Artikel 2.202 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.202 Bouwwerken kunnen leiden tot afname van de waterbergingscapaciteit van het bergingsgebied. Het waterschap wil daarom altijd van tevoren beoordelen onder welke voorwaarden en onder welke vergunningvoorschriften een bouwwerk kan worden aangelegd, behouden, gewijzigd en verwijderd in het beperkingengebied bergingsgebied. Dit is nodig om de relevante waterhuishoudkundige belangen voldoende te kunnen waarborgen. Deze activiteit is daarom vergunningplichtig. 

Artikel 3.1 Doelen grondwater

Artikel 3.1 Dit artikel geeft aan met welke doelen de regels in deze afdeling zijn gesteld. Deze zijn een uitwerking van de artikel 1.3 benoemde algemene doelen van de waterschapsverordening ten aanzien van grondwater. 

Artikel 3.2 Toepassingsbereik

Artikel 3.2 Elke paragraaf, afdeling of hoofdstuk van deze verordening begint met een artikel dat het toepassingsbereik bevat. Dat artikel geeft aan over welke activiteiten de paragraaf gaat met bijbehorend werkingsgebied. Het toepassingsbereik van de paragraaf is veelal ruim. Door het artikel over het toepassingsbereik het ruimste werkingsgebied te geven, is voor alle activiteiten in dat gebied in ieder geval de specifieke zorgplicht van de afdeling of paragraaf van toepassing. De specifieke zorgplicht fungeert daarmee als vangnet voor activiteiten die niet aan andere inhoudelijke algemene regels of een vergunningplicht zijn gebonden. Zo heeft het waterschap altijd een grond om een initiatiefnemer aan te spreken als diegene een activiteit verricht die potentiële schade voor een waterstaatswerk kan opleveren.  Dit artikel bepaalt dat deze afdeling van toepassing is op het verrichten van activiteiten met gevolgen voor het grondwater.  

Artikel 3.3 Inhoud specifieke zorgplicht

Artikel 3.3 De voor het grondwater uitgewerkte specifieke zorgplicht in dit artikel geldt in aanvulling op de specifieke zorgplicht van artikel 1.11 naast de meer uitgewerkte artikelen in deze afdeling. De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken. 

Artikel 3.4 Informatieplicht gebieden in ontwikkeling

Artikel 3.4 Een gebied in ontwikkeling is een gebied waarbinnen nog geen geometrische begrenzing van de waterstaatswerken is vastgesteld of wordt gewijzigd. Om deze reden moet iedereen die in een ontwikkelingsgebied een activiteit gaat verrichten informatie bij het bestuur aanleveren over deze activiteit. Naar aanleiding van de ontvangen informatie wordt bekeken of de activiteit kan interfereren met een nieuw of binnenkort te realiseren waterstaatswerk. Als dat het geval is, zal alsnog een melding moeten worden gedaan of een vergunning moeten worden aangevraagd in overeenstemming met dit hoofdstuk. 

Artikel 3.5 Gegevens en bescheiden vergunningvrije wateronttrekkingsactiviteiten

Artikel 3.5 Als voor het onttrekken van grondwater op grond van de waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, moeten hierover gegevens en bescheiden worden verstrekt. Dit was voorheen geregeld in het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit. De gegevens en bescheiden die moeten worden verstrekt, zijn ontleend aan de aanvraagvereisten voor omgevingsvergunningen voor grondwateronttrekkingen in de Omgevingsregeling. Ook in de voormalige Waterregeling waren de te verstrekken gegevens en bescheiden gelijk aan de indieningsvereisten voor een watervergunning.  

Artikel 3.6 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Artikel 3.6 Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling. 

Artikel 3.7 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit

Artikel 3.7 De beoordelingsregel van het Bkl voor omgevingsvergunningen voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld. 

Artikel 3.8 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Artikel 3.8 Ook de voorschriften die volgens het Bkl aan een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water in de bodem moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet. 

Artikel 3.9 Meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltratie van water

Artikel 3.9 In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige als vergunningvrije gevallen. Op grond van het eerste lid moet de hoeveelheid onttrokken grondwater en de hoeveelheid water die wordt geïnfiltreerd worden gemeten. Op grond van het derde lid moet daarnaast ook de kwaliteit van het water dat wordt geïnfiltreerd worden gemeten. Voor bepaalde grondwateronttrekkingen gelden geen meetverplichtingen. Dit is in de betreffende paragraaf bepaald.

Paragraaf 3.1.2 Bouwput-, sleufbemaling, proefbronnering en grondsanering

Maximale verlaging grondwaterstand/stijghoogte: De freatische grondwaterstand of de stijghoogte mag in het eerste watervoerende pakket niet meer worden verlaagd dan noodzakelijk. Dit betekent in ieder geval dat er niet meer mag worden verlaagd dan maximaal 0,5 meter beneden het actuele ontgravingsniveau. Hierdoor kan de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het watervoerende pakket per fase van de werkzaamheden verschillen, afhankelijk van de ontgravingsdiepte per fase.  

Peilbuis of meetput bij spanningsbemaling: Voor de handhaafbaarheid van de maximale verlaging van de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het watervoerende pakket is het noodzakelijk dat het niveau gemeten kan worden. Hiervoor moet een peilbuis of meetput op een doelmatige locatie worden geplaatst. Vanuit het streven naar zo laag mogelijke lasten, is het plaatsen van een peilbuis of meetput niet bij alle onttrekkingen voorgeschreven. Deze verplichting beperkt zich tot de onttrekkingen via spanningsbemaling. Afhankelijk van de aard van de onttrekking en de specifieke locatie kan de locatie van de peilbuis of meetput belangrijk zijn. In deze gevallen kan het bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschrijven waar de peilbuis of meetput moet worden aangebracht.  

Peilbuis of meetput bij freatische onttrekkingen: bij freatische onttrekkingen is het plaatsen van een peilbuis of meetput in beginsel niet noodzakelijk. Deze algemene regel schrijft dit daarom niet voor. Desondanks kan de locale situatie aanleiding geven tot het plaatsen van een peilbuis of meetput. Een voorbeeld hiervan is de aanwezigheid van zettinggevoelige objecten. Met een maatwerkvoorschrift kan het bestuur in deze uitzonderlijke situaties een peilbuis of meetput voorschrijven. Hierbij kan ook worden bepaald waar de peilbuis of meetput moet worden aangebracht.  

Uitwisseling grondwater: Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Als volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de voorschriften van deze algemene regel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.  

Terugbrengen grondwater: Indien retourbemaling wordt toegepast, is het vanuit een oogpunt van goed grondwaterbeheer noodzakelijk dat het grondwater wordt teruggebracht in het grondwaterpakket waaruit het is onttrokken. Hiermee wordt ongewenste uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten voorkomen.  

Verplichte retourbemaling: Het uitgangspunt van deze algemene regel is: verstandig omgaan met grondwater. Onttrekkingen van grondwater uit de zoetwaterreserve kan dit uitgangspunt in gevaar brengen. Als de onttrekking een te grote impact heeft op de zoetwaterreserve, is het mogelijk om retourbemaling via een maatwerkvoorschrift af te dwingen. Hierbij wordt het grondwater teruggebracht in de zoetwaterreserve.  

Plaatsen watermeter en noteren beginstand watermeter: Om vast te kunnen stellen hoeveel grondwater wordt onttrokken (bijvoorbeeld omdat bij maatwerkvoorschrift een monitoringsverplichting is opgelegd) dient een watermeter geplaatst te worden waarvan voor aanvang van de onttrekking de meterstand genoteerd wordt. Ook dient de aanvangsdatum van de onttrekking genoteerd te worden. Bij vervanging van de watermeter dient de vervangingsdatum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd te worden.  

Monitoringsverplichting: Monitoring van de effecten van de grondwateronttrekking kan van groot belang zijn. Desondanks wordt monitoring niet bij iedere onttrekking voorgeschreven. Via een maatwerkvoorschrift kan het bestuur, als daartoe aanleiding bestaat, monitoring voorschrijven. Met deze methode wordt voorkomen dat kosten worden gemaakt, terwijl hier geen aanleiding voor is. Enkele voorbeelden waarin monitoring gewenst kan zijn, zijn de aanwezigheid van zettinggevoelige objecten, de aanwezigheid van een bodemverontreiniging en de aanwezigheid van een bodemenergiesysteem.  

In het maatwerkvoorschrift waarmee de monitoringsverplichting wordt opgelegd, kan het bestuur bepalen welke informatie moet worden overhandigd. Denk hierbij aan het vastleggen van de nulsituatie en het opstellen van een bemalingsadvies met een isohypsenkaart van de omgeving. Dit betreft echter geen limitatieve opsomming, ook andere informatie kan dus worden gevraagd.  

Door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodem (SIKB) in Gouda is in samenwerking met alle belanghebbende partijen betrokken bij tijdelijke bronneringen en met de overheid de Beoordelingsrichtlijn Tijdelijke bemalingen BRL SIKB 12000 alsook een aantal daaraan gekoppelde protocollen opgesteld.  Als volgens deze beoordelingsrichtlijn wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de voorschriften van deze algemene regel. 

Artikel 3.10 Toepassingsbereik

Artikel 3.10 Deze paragraaf gaat over het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering. 

Artikel 3.11 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.11, 3.12, 3.13 en 3.14 Het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering heeft invloed op de freatische grondwaterstandstabiliteit en kan leiden uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. De in artikel 3.11 genoemde hoeveelheden zijn maximale hoeveelheden. 

Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.12 Algemene regels grondwaterstand

Artikel 3.11, 3.12, 3.13 en 3.14 Het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering heeft invloed op de freatische grondwaterstandstabiliteit en kan leiden uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.13 Algemene regels watermeter

Artikel 3.11, 3.12, 3.13 en 3.14 Het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering heeft invloed op de freatische grondwaterstandstabiliteit en kan leiden uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.14 Algemene regels watervoerende pakketten

Artikel 3.11, 3.12, 3.13 en 3.14 Het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering heeft invloed op de freatische grondwaterstandstabiliteit en kan leiden uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.15 Informatieplicht schade

Artikel 3.15 Als de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen.  

Artikel 3.16 Vrijstelling meetverplichting 

Artikel 3.16 Vrijsteling meetverplichting. Aan de meetverplichting op grond van artikel 3.9 zijn administratieve lasten gebonden. Deze administratieve lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. In deze algemene regel wordt bepaald dat de meetverplichting voor deze beperkte onttrekkingen niet geldt. Beperkte onttrekkingen zijn: onttrekkingen met een klein debiet, kleiner dan 35 m3 per uur. Daarnaast mag de totale hoeveelheid onttrokken grondwater niet meer bedragen dan 12.000 m3. Deze voorwaarde van maximale omvang van de onttrekking is afkomstig uit de provinciale omgevingsverordeningen.   

Bij deze onttrekkingen zijn nadelige effecten niet te verwachten. Als aan beide criteria wordt voldaan hoeft de hoeveelheid onttrokken grondwater niet te worden gemeten en hoeft geen rapportage plaats te vinden. Wel moet aan de voorwaarden uit deze algemene regel worden voldaan. Overigens kan het bestuur bij bijzondere omstandigheden zoals (dreigende) waterschaarste op grond van artikel 1.14 de onttrekking van grondwater verbieden. 

Artikel 3.17 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

Artikel 3.17 In artikel 3.5 is bepaald dat degene die grondwater onttrekt en eventueel infiltreert waarvoor geen vergunning nodig is gegevens en bescheiden over de onttrekking (en infiltratie) moet verstrekken.  

Artikel 3.18 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.18 Onttrekkingen voor bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering boven de genoemde drempelhoeveelheden dan wel gedurende een langere periode dan zes maanden kunnen een groot effect hebben op de beschikbaarheid van voldoende grondwater van een goed kwaliteit en op de grondwaterstand. Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften. 

Artikel 3.19 Toepassingsbereik

Artikel 3.19 Deze paragraaf gaat over het onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening. 

Artikel 3.20 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.20, 3.21 en 3.22 Het onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening kan leiden tot uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Omdat het minder risicovolle onttrekkingen betreft heeft het waterschap algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.   

Uitwisseling grondwater: Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Als volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de voorschriften van deze algemene regel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.  

Artikel 3.21 Algemene regel aanleg en beheer noodvoorziening

Artikel 3.20, 3.21 en 3.22 Het onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening kan leiden tot uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Omdat het minder risicovolle onttrekkingen betreft heeft het waterschap algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.   

Uitwisseling grondwater: Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Als volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de voorschriften van deze algemene regel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.  

Artikel 3.22 Algemene regel beëindigen grondwateronttrekking

Artikel 3.20, 3.21 en 3.22 Het onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening kan leiden tot uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Omdat het minder risicovolle onttrekkingen betreft heeft het waterschap algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.   

Uitwisseling grondwater: Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Als volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de voorschriften van deze algemene regel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.  

Artikel 3.23 Informatieplicht schade

Artikel 3.23 Als de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen.  

Artikel 3.24 Vrijstelling meetverplichting

Artikel 3.24 Vrijsteling meetverplichting. Aan de meetverplichting op grond van artikel 3.9 zijn administratieve lasten gebonden. Deze administratieve lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. In deze algemene regel wordt bepaald dat de meetverplichting voor deze beperkte onttrekkingen niet geldt. Wel moet aan de voorwaarden uit deze algemene regel worden voldaan. 

Artikel 3.25 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

Artikel 3.25 In artikel 3.5 is bepaald dat degene die grondwater onttrekt en eventueel infiltreert waarvoor geen vergunning nodig gegevens en bescheiden over de onttrekking (en infiltratie) moet verstrekken. 

Paragraaf 3.1.4 Sanering grondwaterverontreiniging

Uitwisseling grondwater: Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Als volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de voorschriften van deze algemene regel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.  

Plaatsen watermeter en noteren beginstand watermeter: Om vast te kunnen stellen hoeveel grondwater wordt onttrokken (bijvoorbeeld omdat bij maatwerkvoorschrift een monitoringsverplichting is opgelegd) dient een watermeter geplaatst te worden waarvan voor aanvang van de onttrekking de meterstand genoteerd wordt. Ook dient de aanvangsdatum van de onttrekking genoteerd te worden. Bij vervanging van de watermeter dient de vervangingsdatum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd te worden.  

Monitoringsverplichting: Monitoring van de effecten van de grondwateronttrekking kan van groot belang zijn. Desondanks wordt monitoring niet bij iedere onttrekking voorgeschreven. Via een maatwerkvoorschrift kan het bestuur, als daartoe aanleiding bestaat, monitoring voorschrijven. Met deze methode wordt voorkomen dat kosten worden gemaakt, terwijl hier geen aanleiding voor is. Enkele voorbeelden waarin monitoring gewenst kan zijn, zijn de aanwezigheid van zettinggevoelige objecten, de aanwezigheid van een bodemverontreiniging en de aanwezigheid van een bodemenergiesysteem.  

In het maatwerkvoorschrift waarmee de monitoringsverplichting wordt opgelegd, kan het bestuur bepalen welke informatie moet worden overhandigd. Denk hierbij aan het vastleggen van de nulsituatie en het opstellen van een bemalingsadvies met een isohypsenkaart van de omgeving. Dit betreft echter geen limitatieve opsomming, ook andere informatie kan dus worden gevraagd.  

Artikel 3.26 Toepassingsbereik

Artikel 3.26 Deze paragraaf gaat over het onttrekken van grondwater voor sanering van een grondwaterverontreiniging. 

Artikel 3.27 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.27, 3.28, 3.29 en 3.30 Het onttrekken van grondwater voor sanering van een grondwaterverontreiniging heeft invloed op de freatische grondwaterstandstabiliteit en kan leiden uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. De in artikel 3.27 genoemde hoeveelheden zijn maximale hoeveelheden. 

Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.28 Algemene regels aanleg en beheer

Artikel 3.27, 3.28, 3.29 en 3.30 Het onttrekken van grondwater voor sanering van een grondwaterverontreiniging heeft invloed op de freatische grondwaterstandstabiliteit en kan leiden uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.  Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.29 Algemene regel beëindiging 

Artikel 3.27, 3.28, 3.29 en 3.30 Het onttrekken van grondwater voor sanering van een grondwaterverontreiniging heeft invloed op de freatische grondwaterstandstabiliteit en kan leiden uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.  Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.30 Algemene regels watermeter

Artikel 3.27, 3.28, 3.29 en 3.30 Het onttrekken van grondwater voor sanering van een grondwaterverontreiniging heeft invloed op de freatische grondwaterstandstabiliteit en kan leiden uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.   Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.31 Informatieplicht schade

Artikel 3.31 Als de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen. Overigens kan het bestuur bij bijzondere omstandigheden zoals (dreigende) waterschaarste op grond van artikel 1.14 de onttrekking van grondwater verbieden. 

Artikel 3.32 Vrijstelling meetverplichting

Artikel 3.32 Vrijsteling meetverplichting. Aan de meetverplichting op grond van artikel 3.9 zijn administratieve lasten gebonden. Deze administratieve lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. In deze algemene regel wordt bepaald dat de meetverplichting voor deze beperkte onttrekkingen niet geldt. Beperkte onttrekkingen zijn: onttrekkingen met een klein debiet, kleiner dan 35 m3 per uur. Daarnaast mag de totale hoeveelheid onttrokken grondwater niet meer bedragen dan 12.000 m3. Deze voorwaarde van maximale omvang van de onttrekking is afkomstig uit de provinciale omgevingsverordeningen.   

Bij deze onttrekkingen zijn nadelige effecten niet te verwachten. Als aan beide criteria wordt voldaan hoeft de hoeveelheid onttrokken grondwater niet te worden gemeten en hoeft geen rapportage plaats te vinden. Wel moet aan de voorwaarden uit deze algemene regel worden voldaan. 

Artikel 3.33 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

Artikel 3.33 In artikel 3.5 is bepaald dat degene die grondwater onttrekt en eventueel infiltreert waarvoor geen vergunning nodig is gegevens en bescheiden over de onttrekking (en infiltratie) moet verstrekken.  

Artikel 3.34 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.34 Onttrekkingen voor sanering grondwaterverontreiniging boven de genoemde drempelhoeveelheden dan wel gedurende een langere periode dan 5 jaar kunnen een groot effect hebben op de beschikbaarheid van voldoende grondwater van een goed kwaliteit en op de grondwaterstand. Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.

Paragraaf 3.1.5 Menselijke consumptie

Uitwisseling grondwater: Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Als volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de voorschriften van deze algemene regel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.  

Plaatsen watermeter en noteren beginstand watermeter: Om vast te kunnen stellen hoeveel grondwater wordt onttrokken (bijvoorbeeld omdat bij maatwerkvoorschrift een monitoringsverplichting is opgelegd) dient een watermeter geplaatst te worden waarvan voor aanvang van de onttrekking de meterstand genoteerd wordt. Ook dient de aanvangsdatum van de onttrekking genoteerd te worden. Bij vervanging van de watermeter dient de vervangingsdatum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd te worden.  

Monitoringsverplichting: Monitoring van de kwaliteit van het onttrokken (ruw)water is in het Utrechts gebied verplicht voor alle onttrekkingen voor menselijke consumptie die onder de KRW-verplichting vallen. Dit zijn de onttrekkingen die groter zijn dan de in artikel 7 van de KRW opgenomen grens van 10 m³ per dag of ten behoeve van meer dan 50 personen. Hiervoor geldt een monitoringsplicht ten aanzien van de kwaliteit van het onttrokken (ruw)water conform het Drinkwaterbesluit voor elke 6 jaar (2018, 2024, 2030 etc.). De resultaten van de meting moeten binnen de in sub h genoemde termijnen gerapporteerd worden aan het bestuur.  In het Gelders gebied geldt de monitoringsverplichting voor alle onttrekkingen voor menselijke consumptie vanaf 12.000 m³ per jaar. 

Als de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen. Overigens kan het bestuur bij bijzondere omstandigheden zoals (dreigende) waterschaarste op grond van artikel 1.14 de onttrekking van grondwater verbieden. 

Artikel 3.35 Toepassingsbereik 

Artikel 3.35 Deze paragraaf gaat over het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie. 

Artikel 3.36 Aanwijzing algemene regels 

Artikel 3.36, 3.37, 3.38, 3.39 en 3.40 Het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie kan leiden uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.  De onttrekker van grondwater heeft een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de kwaliteit van het door hem onttrokken water. Hiertoe kan hij, indien nodig, beschermende maatregelen nemen op eigen terrein en afspraken maken met relevante partijen in het intrekgebied. De in artikel 3.36 genoemde hoeveelheden zijn maximale hoeveelheden. 

Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.37 Algemene regels aanleg en beheer

Artikel 3.36, 3.37, 3.38, 3.39 en 3.40 Het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie kan leiden uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.  De onttrekker van grondwater heeft een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de kwaliteit van het door hem onttrokken water. Hiertoe kan hij, indien nodig, beschermende maatregelen nemen op eigen terrein en afspraken maken met relevante partijen in het intrekgebied. De in artikel 3.36 genoemde hoeveelheden zijn maximale hoeveelheden. 

Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.38 Algemene regel beëindiging

Artikel 3.36, 3.37, 3.38, 3.39 en 3.40 Het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie kan leiden uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.  De onttrekker van grondwater heeft een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de kwaliteit van het door hem onttrokken water. Hiertoe kan hij, indien nodig, beschermende maatregelen nemen op eigen terrein en afspraken maken met relevante partijen in het intrekgebied. De in artikel 3.36 genoemde hoeveelheden zijn maximale hoeveelheden. 

Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.39 Algemene regels watermeter

Artikel 3.36, 3.37, 3.38, 3.39 en 3.40 Het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie kan leiden uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.  De onttrekker van grondwater heeft een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de kwaliteit van het door hem onttrokken water. Hiertoe kan hij, indien nodig, beschermende maatregelen nemen op eigen terrein en afspraken maken met relevante partijen in het intrekgebied. De in artikel 3.36 genoemde hoeveelheden zijn maximale hoeveelheden. 

Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.40 Algemene regels kwaliteit van het onttrokken water

Artikel 3.36, 3.37, 3.38, 3.39 en 3.40 Het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie kan leiden uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.  De onttrekker van grondwater heeft een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de kwaliteit van het door hem onttrokken water. Hiertoe kan hij, indien nodig, beschermende maatregelen nemen op eigen terrein en afspraken maken met relevante partijen in het intrekgebied. De in artikel 3.36 genoemde hoeveelheden zijn maximale hoeveelheden. 

Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.41 Vrijstelling meetverplichting

Artikel 3.41 Vrijsteling meetverplichting. Aan de meetverplichting op grond van artikel 3.9 zijn administratieve lasten gebonden. Deze administratieve lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. In deze algemene regel wordt bepaald dat de meetverplichting voor deze beperkte onttrekkingen niet geldt. Beperkte onttrekkingen zijn: onttrekkingen met een klein debiet, kleiner dan 35 m3 per uur. Daarnaast mag de totale hoeveelheid onttrokken grondwater niet meer bedragen dan 12.000 m3. Deze voorwaarde van maximale omvang van de onttrekking is afkomstig uit de provinciale omgevingsverordeningen.   

Bij deze onttrekkingen zijn nadelige effecten niet te verwachten. Als aan beide criteria wordt voldaan hoeft de hoeveelheid onttrokken grondwater niet te worden gemeten en hoeft geen rapportage plaats te vinden. Wel moet aan de voorwaarden uit deze algemene regel worden voldaan. 

Artikel 3.42 In artikel 3.5 is bepaald dat degene die grondwater onttrekt en eventueel infiltreert waarvoor geen vergunning nodig is gegevens en bescheiden over de onttrekking (en infiltratie) moet verstrekken.  

Artikel 3.43 Onttrekkingen voor menselijke consumptie boven de genoemde drempelhoeveelheden op een bepaalde locatie kunnen een groot effect hebben op de beschikbaarheid van voldoende grondwater van een goed kwaliteit en op de grondwaterstand. Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften. 

Artikel 3.42 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

Artikel 3.42 In artikel 3.5 is bepaald dat degene die grondwater onttrekt en eventueel infiltreert waarvoor geen vergunning nodig is gegevens en bescheiden over de onttrekking (en infiltratie) moet verstrekken.  

Artikel 3.43 Onttrekkingen voor menselijke consumptie boven de genoemde drempelhoeveelheden op een bepaalde locatie kunnen een groot effect hebben op de beschikbaarheid van voldoende grondwater van een goed kwaliteit en op de grondwaterstand. Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften. 

Artikel 3.43 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 

Artikel 3.43 Onttrekkingen voor menselijke consumptie boven de genoemde drempelhoeveelheden op een bepaalde locatie kunnen een groot effect hebben op de beschikbaarheid van voldoende grondwater van een goed kwaliteit en op de grondwaterstand. Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften. 

Paragraaf 3.1.6 Beregening en bevloeiing

Uitwisseling grondwater: Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Als volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de voorschriften van deze algemene regel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.  

Artikel 3.44 Toepassingsbereik

Artikel 3.44 Deze paragraaf gaat over het onttrekken van grondwater voor beregening en bevloeiing. 

Artikel 3.45 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.45, 3.46 en 3.47 Het onttrekken van grondwater voor beregening en bevloeiing heeft invloed op de grondwaterstand en kan leiden uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. De in artikel 3.45 genoemde hoeveelheid is een maximale hoeveelheid. 

Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.46 Algemene regel aanleg en beheer

Artikel 3.45, 3.46 en 3.47 Het onttrekken van grondwater voor beregening en bevloeiing heeft invloed op de grondwaterstand en kan leiden uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. De in artikel 3.45 genoemde hoeveelheid is een maximale hoeveelheid. 

Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.47 Algemene regel beëindiging

Artikel 3.45, 3.46 en 3.47 Het onttrekken van grondwater voor beregening en bevloeiing heeft invloed op de grondwaterstand en kan leiden uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht. De in artikel 3.45 genoemde hoeveelheid is een maximale hoeveelheid. 

Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.48 Informatieplicht schade

Artikel 3.48 Als de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen. Overigens kan het bestuur bij bijzondere omstandigheden zoals (dreigende) waterschaarste op grond van artikel 1.14 de onttrekking van grondwater verbieden. 

Artikel 3.49 Vrijstelling meetverplichting

Artikel 3.49 Vrijsteling meetverplichting. Aan de meetverplichting op grond van artikel 3.9 zijn administratieve lasten gebonden. Deze administratieve lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. In deze algemene regel wordt bepaald dat de meetverplichting voor deze beperkte onttrekkingen niet geldt.  Beperkte onttrekkingen zijn: onttrekkingen met een klein debiet, kleiner dan 35 m3 per uur. Daarnaast mag de totale hoeveelheid onttrokken grondwater niet meer bedragen dan 12.000 m3. Deze voorwaarde van maximale omvang van de onttrekking is afkomstig uit de provinciale omgevingsverordeningen.   

Bij deze onttrekkingen zijn nadelige effecten niet te verwachten. Als aan beide criteria wordt voldaan hoeft de hoeveelheid onttrokken grondwater niet te worden gemeten en hoeft geen rapportage plaats te vinden. Wel moet aan de voorwaarden uit deze algemene regel worden voldaan. 

Artikel 3.50 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

Artikel 3.50 In artikel 3.5 is bepaald dat degene die grondwater onttrekt en eventueel infiltreert waarvoor geen vergunning nodig is gegevens en bescheiden over de onttrekking (en infiltratie) moet verstrekken.  

Artikel 3.51 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.51 Onttrekkingen voor beregening en bevloeiing boven de genoemde drempelhoeveelheden op een bepaalde locatie kunnen een groot effect hebben op de beschikbaarheid van voldoende grondwater van een goed kwaliteit en op de grondwaterstand. Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.   

Paragraaf 3.1.7 Overige doeleinden

Uitwisseling grondwater: Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Als volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de voorschriften van deze algemene regel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.  

Plaatsen watermeter en noteren beginstand watermeter: Om vast te kunnen stellen hoeveel grondwater wordt onttrokken (bijvoorbeeld omdat bij maatwerkvoorschrift een monitoringsverplichting is opgelegd) dient een watermeter geplaatst te worden waarvan voor aanvang van de onttrekking de meterstand genoteerd wordt. Ook dient de aanvangsdatum van de onttrekking genoteerd te worden. Bij vervanging van de watermeter dient de vervangingsdatum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd te worden.  

Monitoringsverplichting: Monitoring van de effecten van de grondwateronttrekking kan van groot belang zijn. Desondanks wordt monitoring niet bij iedere onttrekking voorgeschreven. Via een maatwerkvoorschrift kan het bestuur, als daartoe aanleiding bestaat, monitoring voorschrijven. Met deze methode wordt voorkomen dat kosten worden gemaakt, terwijl hier geen aanleiding voor is. Enkele voorbeelden waarin monitoring gewenst kan zijn, zijn de aanwezigheid van zettinggevoelige objecten, de aanwezigheid van een bodemverontreiniging en de aanwezigheid van een bodemenergiesysteem.  

In het maatwerkvoorschrift waarmee de monitoringsverplichting wordt opgelegd, kan het bestuur bepalen welke informatie moet worden overhandigd. Denk hierbij aan het vastleggen van de nulsituatie en het opstellen van een bemalingsadvies met een isohypsenkaart van de omgeving. Dit betreft echter geen limitatieve opsomming, ook andere informatie kan dus worden gevraagd.  

Artikel 3.52 Toepassingsbereik

Artikel 3.53 Deze paragraaf gaat over het onttrekken van grondwater, anders dan voor het permanent drooghouden van ondergrondse bouwwerken, sleufbemaling, proefbronnering, grondsanering, noodvoorziening, sanering grondwaterverontreiniging, beregening, bevloeiing en menselijke consumptie. 

Artikel 3.53 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.54, 3.55 en 3.56 Het onttrekken van grondwater voor overige doeleinden kan leiden tot uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.  De in artikel 3.54 genoemde hoeveelheden zijn maximale hoeveelheden.  

Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.54 Algemene regels aanleggen en beheer voorziening

Artikel 3.54, 3.55 en 3.56 Het onttrekken van grondwater voor overige doeleinden kan leiden tot uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.  De in artikel 3.54 genoemde hoeveelheden zijn maximale hoeveelheden.  

Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.55 Algemene regel beëindiging

Artikel 3.54, 3.55 en 3.56 Het onttrekken van grondwater voor overige doeleinden kan leiden tot uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.  De in artikel 3.54 genoemde hoeveelheden zijn maximale hoeveelheden.  

Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.56 Algemene regels watermeter

Artikel 3.54, 3.55 en 3.56 Het onttrekken van grondwater voor overige doeleinden kan leiden tot uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten.  Het waterschap heeft voor specifieke gevallen – de minder risicovolle onttrekkingen - algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in aanvulling op de zorgplicht.  De in artikel 3.54 genoemde hoeveelheden zijn maximale hoeveelheden.  

Zie ook de toelichting bij deze paragraaf.

Artikel 3.57 Vrijstelling meetverplichting

Artikel 3.57 Vrijsteling meetverplichting.  Aan de meetverplichting op grond van artikel 3.9 zijn administratieve lasten gebonden. Deze administratieve lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. In deze algemene regel wordt bepaald dat de meetverplichting voor deze beperkte onttrekkingen niet geldt. Beperkte onttrekkingen zijn: onttrekkingen met een klein debiet, kleiner dan 35 m3 per uur. Daarnaast mag de totale hoeveelheid onttrokken grondwater niet meer bedragen dan 12.000 m3. Deze voorwaarde van maximale omvang van de onttrekking is afkomstig uit de provinciale omgevingsverordeningen.   

Bij deze onttrekkingen zijn nadelige effecten niet te verwachten. Als aan beide criteria wordt voldaan hoeft de hoeveelheid onttrokken grondwater niet te worden gemeten en hoeft geen rapportage plaats te vinden. Wel moet aan de voorwaarden uit deze algemene regel worden voldaan. 

Artikel 3.58 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

Artikel 3.58 In artikel 3.5 is bepaald dat degene die grondwater onttrekt en eventueel infiltreert waarvoor geen vergunning nodig is gegevens en bescheiden over de onttrekking (en infiltratie) moet verstrekken.  

Artikel 3.59 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.59 Onttrekkingen voor overige doeleinden boven de genoemde drempelhoeveelheden dan wel met een permanent karakter kunnen een groot effect hebben op de beschikbaarheid van voldoende grondwater van een goed kwaliteit en op de grondwaterstand. Daarom wil het waterschap in een aantal specifiek benoemde situaties elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften. 

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Artikel 4.1 Toepassingsbereik. Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op oppervlaktewaterlichamen die in beheer zijn bij het waterschap en lozingsactiviteiten op zuiveringtechnische werken die in beheer zijn bij het waterschap. De artikelen in dit hoofdstuk zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. Als een artikel niet van toepassing is op lozingen afkomstig van zo’n milieubelastende activiteit, is dat in het artikel zelf aangegeven.  

Artikel 4.2 Doelen

Artikel 4.2 Doelen. Dit artikel geeft aan met welke oogmerken de regels in dit hoofdstuk zijn gesteld. Dit zijn, kort gezegd, de doelstellingen van het waterbeheer (zie de begripsomschrijving van beheer van watersystemen in de memorie van toelichting van de Omgevingswet) die betrekking hebben op de waterkwaliteit en functievervulling door watersystemen, aangevuld met de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken. De regels in dit hoofdstuk zijn niet gesteld met het doel om wateroverlast of watertekorten te voorkomen of te beperken. Er staan in hoofdstuk 2 van deze waterschapsverordening wel regels over lozingen staan met dat oogmerk (vanuit de voormalige keur). Op grond van artikel 10.29a van de Wet milieubeheer moet het waterschap bij het stellen van regels in de waterschapsverordening ook rekening houden met de in dat artikel opgenomen voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater. Deze voorkeursvolgorde gold ook voor de voormalige rijksregels die in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Bij het opstellen van de regels over lozingen in een oppervlaktewaterlichaam in dit hoofdstuk is daarom niet alleen rekening gehouden met de bescherming van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken, maar ook met bijvoorbeeld de voorkeur om afvalwater, dat qua biologische afbreekbaarheid niet overeenkomt met huishoudelijk afvalwater, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron te hergebruiken of lokaal terug te brengen in het milieu. Daarom is in verschillende artikelen in dit hoofdstuk bepaald dat afvalwaterstromen onder voorwaarden op een oppervlaktewaterlichaam kunnen worden geloosd. Hierbij is een afweging gemaakt tussen enerzijds de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam (dat leidt tot beperking van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam) en anderzijds de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken en de voorkeur voor lokale verwerking van afvalwater (dat leidt tot beperking van lozingen op de vuilwaterriolering). Waar het oogmerk ‘doelmatig beheer van afvalwater’ staat, duidt dit erop dat deze afweging heeft gespeeld.  

Artikel 4.3 Normadressaat

Artikel 4.3 Normadressaat. Dit artikel bepaalt dat degene die de activiteit verricht, moet voldoen aan de regels over activiteiten van dit hoofdstuk. Binnen het stelsel van de wet wordt degene die de activiteit verricht primair verantwoordelijk geacht voor de naleving van de regels die gelden voor het verrichten van die activiteit. Voor vergunningplichtige activiteiten is dat expliciet verwoord in artikel 5.37, eerste lid, van de Omgevingswet. Het gaat daarbij om degene die verantwoordelijk is voor het verrichten van de activiteiten, zoals de eigenaar of de opdrachtgever. Deze moet de vergunningvoorschriften zelf naleven en ervoor zorgen dat deze door zijn werknemers of contractanten worden nageleefd. Dit artikel bevat een soortgelijke bepaling voor de activiteiten die worden geregeld met algemene regels: degene die de activiteiten verricht, moet voldoen aan de regels van dit hoofdstuk, en ervoor zorgen dat de mensen of bedrijven die voor haar of hem werkzaamheden verrichten zich aan de regels over de activiteiten houden.  

Artikel 4.4 Specifieke zorgplicht

Artikel 4.4 Specifieke zorgplicht Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze specifieke zorgplicht is gelijk aan die van artikel 2.11 van het Bal. Het eerste lid bevat de omschrijving van de zorg die iedereen die een lozingsactiviteit verricht moet betrachten. Het tweede lid bevat een nadere uitwerking van de elementen die in ieder geval tot die zorg behoren. De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in de paragrafen 4.1.3 tot en met 4.1.19. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van paragraaf 4.1.20 is vereist. Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert zoals een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. De algemene regels van de paragrafen 4.1.3 en verder en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit. Die algemene regels en vergunningvoorschriften moeten steeds passen binnen de doelen van artikel 4.2 (waarnaar in het eerste lid van dit artikel wordt verwezen) en de strekking die in het tweede lid van dit artikel is opgenomen. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen. Deze specifieke zorgplicht is de opvolger van de zorgplichten die in artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens waren opgenomen. Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift (zie het navolgende artikel) maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Bal. 

Artikel 4.5 Maatwerkvoorschriften

Artikel 4.5 Maatwerkvoorschriften. Dit artikel geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 4.4, over de algemene regels over ongewone voorvallen en over de algemene regels over lozingsactiviteiten in de paragrafen 4.1.3 tot en met 4.1.19. De keuze om maatwerkvoorschriften generiek mogelijk te maken sluit aan bij de keuze die het Rijk heeft gemaakt in het Besluit activiteiten leefomgeving. Deze bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften is de opvolger van onder meer de maatwerkbevoegdheden ter uitwerking van de zorgplichten van artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens, en de specifieke maatwerkbevoegdheden die in diverse artikelen van die besluiten waren opgenomen. Met het verruimen van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen, wordt overigens niet beoogd dat het bevoegd gezag vaker dan voor inwerkingtreding van de Omgevingswet gebruik zal maken van die bevoegdheid. Maatwerk blijft een uitzondering; de algemene regels in dit hoofdstuk voldoen in de meeste gevallen. Maar als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin wel worden voorzien.  

Artikel 4.6 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

Artikel 4.6 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden. Als op grond van dit hoofdstuk gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag worden verstrekt, worden die gegevens en bescheiden begeleid door een aantal algemene gegevens. Er is aansluiting gezocht bij de algemene gegevens die op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij een aanvraag voor een beschikking worden gevraagd. In plaats van de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, gaat het bij het verstrekken van gegevens en bescheiden over een activiteit om een aanduiding van welke lozingsactiviteit er zal worden verricht. Daarnaast is ter identificatie van belang de naam en het adres van degene die de activiteit verricht. Als het adres waarop de activiteit wordt verricht waarover gegevens worden verstrekt, een ander adres is dan het adres van degene die de activiteit verricht, bijvoorbeeld omdat er meerdere bedrijfslocaties zijn, wordt ook dat adres verstrekt.  

Artikel 4.8 Gegevens en bescheiden op verzoek van het bestuur 

Artikel 4.8 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap. Bij de aanvraag om een maatwerkvoorschrift worden alle gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beslissing over dat maatwerkvoorschrift, en waarover degene die de aanvraag doet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen; dit volgt uit artikel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Die regeling ziet alleen op aanvragen. Artikel 4.8 regelt daarom dat gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt aan het bevoegd gezag, als dat bevoegd gezag die gegevens en bescheiden nodig heeft om voor een specifieke activiteit of een specifieke locatie te beoordelen of de algemene regels en eventuele maatwerkvoorschriften die voor die activiteit of die locatie gelden, nog volstaan. Het gaat om gegevens en bescheiden waar het bevoegd gezag om vraagt. Degene die de activiteit verricht hoeft in beginsel niet uit eigen beweging gegevens of bescheiden te verstrekken. Ook kan in het kader van toezicht op de naleving om gegevens worden gevraagd. Zulke bevoegdheden van toezichthouders zijn geregeld in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht; dit artikel staat daar niet aan in de weg. Het gaat in dit artikel alleen om de situatie dat het bevoegd gezag wil bekijken of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit nog toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de waterkwaliteit en de ontwikkelingen van die waterkwaliteit. Bij ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de waterkwaliteit kan gedacht worden aan het beschikbaar komen van nieuwe passende preventieve maatregelen of de actualisatie van de beste beschikbare technieken. De ontwikkelingen die zien op de waterkwaliteit kunnen bijvoorbeeld aan de orde zijn als er door cumulatie van activiteiten een verslechtering van de waterkwaliteit optreedt. Met deze formulering is aangesloten op dezelfde regeling voor vergunningplichtige gevallen, zoals opgenomen in artikel 16.56 in samenhang met artikel 5.38 van de Omgevingswet. Gegevens waarover degene die de activiteit niet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen hoeven uiteraard niet te worden verstrekt.  

Artikel 4.9 Informeren over een ongewoon voorval

Artikel 4.9 Informeren over een ongewoon voorval. Dit artikel bepaalt dat het bevoegd gezag onverwijld over een ongewoon voorval moet worden geïnformeerd. Om de gepaste mate van spoed uit te drukken, is gekozen voor het begrip onverwijld. Dit houdt in dat zodra vastgesteld is dat er sprake is van een ongewoon voorval het bevoegd gezag direct moet worden geïnformeerd; vertraging is gezien de gevolgen voor de waterkwaliteit niet wenselijk. Het tweede lid bepaalt dat de informatieplicht niet geldt bij lozingsactiviteiten afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal en afkomstig van wonen. Het Bal bevat zelf al een informatieplicht voor ongewone voorvallen. Ongewone voorvallen bij de activiteit wonen komen zelden voor, en ook op grond van het oude recht gold daarvoor geen informatieplicht.  

Artikel 4.10 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

Artikel 4.10 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval. In dit artikel is omschreven welke gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt, zodra deze informatie beschikbaar is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het ongewone voorval zelf. Uit onderdeel d volgt dat ook informatie moet worden verstrekt over de maatregelen die worden genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewone voorval te voorkomen of te beperken. Voor het ‘voorkomen van de nadelige gevolgen van ongewone voorvallen’ is aangesloten bij de uitleg die daarover wordt gegeven in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.  

Artikel 4.11 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Artikel 4.11 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling. 

Artikel 4.12 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Artikel 4.12 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit. Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.  

Artikel 4.13 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Artikel 4.13 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit. Ook de voorschriften die op grond van het Bkl aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet. 

Artikel 4.14 Lozen van grondwater bij saneringen

Artikel 4.14 Lozen van grondwater bij saneringen. Afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel. 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Deze paragraaf geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze paragraaf maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit. Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd. Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht in dit hoofdstuk.  

Artikel 4.15 Lozen van grondwater bij ontwatering

Artikel 4.15 Lozen van grondwater bij ontwatering. Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt. De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om het waterschap te informeren over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap om na te gaan of er in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen zou kunnen leiden. In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht en is daarom niet uitgeschreven in dit artikel. Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen specifieke eisen bevatte voor deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Artikel 4.16 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 4.16 Meet- en rekenbepalingen. In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraaf emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.  

Artikel 4.17 Gegevens en bescheiden

Artikel 4.17 Gegevens en bescheiden. Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast. De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren, of bij lozingen vanuit huishoudens. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en bescheiden: ten minste 5 werkdagen voor de start van de lozingsactiviteit wordt het bevoegd gezag geïnformeerd in plaats van 4 weken.

Artikel 4.18 Lozen van afvloeiend hemelwater

Artikel 4.18 Lozen van afvloeiend hemelwater. Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit artikel is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit. De regeling voor het lozen van afvloeiend hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen is verantwoordelijk voor het nemen van deze preventieve maatregelen en kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht (artikel 4.4) worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden het schoonhouden van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging), of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen. In deze verordening is ervoor gekozen deze preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen. In het tweede lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK’s, zware metalen of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels of rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor afvoer van regenwater, zijn aangelegd. Dit afvloeiend hemelwater vloeit buiten de bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen wordt buiten de bebouwde kom bij voorkeur geloosd op de bodem. De regels hierover staan in het omgevingsplan. Als lozen in de bodem niet (of niet volledig) mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Als laatste mogelijkheid is het lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam aangegeven. Dit is alleen toegestaan wanneer het lozen via een andere route niet mogelijk is.  

Artikel 4.19 Gegevens en bescheiden

Artikel 4.19 Gegevens en bescheiden. Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Het is daarom niet nodig om voorafgaand aan de start of wijziging van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Alleen wanneer er een rijksweg of provinciale weg en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken worden aangelegd of gewijzigd, moet het bevoegd gezag tijdig, ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg of wijziging, op de hoogte worden gesteld. Het bevoegd gezag kan dan samen met de wegbeheerder bekijken wat de gewenste wijze van verwerking van het afstromende regenwater is. 

Artikel 4.20 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 4.20 Lozen van huishoudelijk afvalwater. In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater 10 wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2.000 inwonerequivalenten. Deze paragraaf geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze paragraaf maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit. Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater. De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater. In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden. De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk.  

Artikel 4.21 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

Artikel 4.21 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater. In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Hierbij wordt voor lozingen in het oppervlaktewater een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIW-rapport ‘Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen’ van januari 1999 ten grondslag. De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater. Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 4.4, voor kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het derde lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo’n voorziening geloosd mogen worden. Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de 11 hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is. 

Artikel 4.22 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 4.22 Meet- en rekenbepalingen. In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraaf emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.  

Artikel 4.23 Gegevens en bescheiden

Artikel 4.23 Gegevens en bescheiden. Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen van het afvalwater. Eveneens moeten gegevens aan het bevoegd gezag verstrekt worden als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 4.24 Koelwater

Artikel 4.24 Koelwater. Deze paragraaf is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen. Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen) worden toegevoegd. De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd: De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij L = lozingsdebiet (m3/s) ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius. W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging. Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.  

Artikel 4.25 Gegevens en bescheiden

Artikel 4.25 Gegevens en bescheiden. Dit artikel verplicht om ten minste vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verschaft over de maximale warmtevracht. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast. 

Artikel 4.26 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Artikel 4.26 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen. Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater. De regels in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.1.6) en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (paragraaf 3.5) schreven voor dat bij het reinigen en conserveren maatregelen getroffen dienden te worden om het op het oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen. Deze regels betroffen gedetailleerde instructies waaraan de lozer moest voldoen. Hierdoor mocht slechts afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd bij het afwassen met water en het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar. Voor andere reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld in artikel 4.27.  

Artikel 4.27 Werkinstructie bij reinigen en conserveren

Artikel 4.27 Werkinstructie bij reinigen en conserveren. Het onderhouden van bouwwerken houdt veelal in dat de bouwwerken van verontreinigingen worden ontdaan, dat roest en oude verflagen worden verwijderd en dat een nieuwe verflaag wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings- en/of conserveringstechnieken toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken naar oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin wordt gewerkt en opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie van de toegepaste techniek, de te verwijderen of toe te passen materialen en stoffen en de te nemen milieubeschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor het milieu beperkt worden. Voor de reinigings- en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie opgesteld worden waarin in ieder geval de maatregelen staan die getroffen worden om het lozen te voorkomen of, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. De werkinstructie kan de maatregelen bevatten die onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen worden beschreven, maar het is ook mogelijk om andere maatregelen of technieken te treffen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.23 van het Bal. 

Artikel 4.28 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Artikel 4.28 Werkinstructie bij bouwen en slopen. Als bouwwerken worden gesloopt, gerenoveerd of gebouwd is het bijna onvermijdelijk dat vaste delen in het oppervlaktewaterlichaam geraken. Het is daarom van belang dat bij deze werkzaamheden aan bouwwerken, die in de buurt van of boven het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden, verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk wordt voorkomen. De werkwijze en een zorgvuldige bedrijfsvoering zijn daarbij van doorslaggevend belang. Daarom moet een werkinstructie worden opgesteld waarin naast de werkwijze in ieder geval is aangegeven welke preventieve maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen in een oppervlaktewaterlichaam terechtkomen. Er moet worden gehandeld conform deze werkinstructie en de daarin genoemde maatregelen moeten worden getroffen.  

Artikel 4.29 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Artikel 4.29 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam. Als het bij het reinigen of conserveren nodig is om te werken met een gesloten hulpconstructie en afzuiging, geldt een emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid stof die naar de buitenlucht wordt afgevoerd. Deze eis is bedoeld om te voorkomen dat het stof alsnog in het oppervlaktewater terecht kan komen. Als de afstand tot een oppervlaktewaterlichaam zodanig groot is dat een lozing redelijkerwijs niet te verwachten is, geldt dit artikel niet.  

Artikel 4.30 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 4.30 Meet- en rekenbepalingen. In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van stof. 

Artikel 4.31 Gegevens en bescheiden

Artikel 4.31 Gegevens en bescheiden. Op grond van dit artikel moeten aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voor aanvang van de reinigings- of conserveringswerkzaamheden of de bouw- of sloopwerkzaamheden de in het eerste lid van dit artikel genoemde gegevens en bescheiden verstrekt worden. Daarbij moet de werkinstructie worden toegestuurd. Het derde lid bevat een uitzondering op deze plicht voor periodieke reinigingswerkzaamheden waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld gevelreiniging. 

Artikel 4.32 Inerte goederen

Artikel 4.32 Inerte goederen. Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen. Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om ‘het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen’. Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De paragraaf heeft geen betrekking op ‘opslaan’. Het opslaan van goederen is al uitputtend geregeld in het Bal.  

Artikel 4.33 Lozen bij opslaan van inerte goederen

Artikel 4.33 Lozen bij opslaan van inerte goederen. Afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen kan worden geloosd in oppervlaktewater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) wordt het afvalwater bij voorkeur hergebruikt voordat het wordt geloosd. In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug, want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.  

Artikel 4.34 Lozen bij overslaan van inerte goederen

Artikel 4.34 Lozen bij overslaan van inerte goederen. Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (bijvoorbeeld zand of grind op een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen. In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep. De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

Artikel 4.35 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen

Artikel 4.35 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen. Dit artikel heeft betrekking op goederen die bij contact met water kunnen uitlogen. Dit artikel geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat besluit is geregeld dat het te lozen afvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit artikel is dus een maatwerkregel op het Bal. De verplichte lozingsroute naar het vuilwaterriool kan in deze waterschapsverordening niet worden ‘uitgezet’. Daarom is in het omgevingsplan een regel opgenomen die bepaalt dat de verplichte lozingsroute een facultatieve lozingsroute wordt, als in de waterschapsverordening lozen in het oppervlaktewater is toegestaan. Lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam is toegestaan als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk en ook niet binnen een afstand van 40 meter aangesloten kan worden op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk. Als er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk aanwezig is, is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Het ligt dan voor de hand om aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden in de tabel. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel relevant. Zo zijn bijvoorbeeld voor agribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen, som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang.  

Artikel 4.36 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 4.36 Meet- en rekenbepalingen. Dit artikel geeft aan welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in artikel 4.35 emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden, meegenomen worden in de analyse.  

Artikel 4.37 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen

Artikel 4.37 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen. Dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het: - bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen; - overslaan van zout voor het strooien op wegen; - overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en - overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk. Met ‘bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen’ wordt het overslaan bedoeld wat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen. De andere overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij of nodig zijn in een werk) hebben betrekking op wat in het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij ‘niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk’ kan gedacht worden aan het vervangen of aanleggen van een walbeschoeiing in het oppervlaktewater, het aanbrengen of vervangen van kabels in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit materiaal kan van allerlei aard zijn, zoals beschadigde walbeschoeiing en oude kabels. Ook het nieuwe materiaal kan worden overgeslagen voordat het in het werk wordt aangebracht. In dit geval betreft het dus de nieuwe walbeschoeiing, nieuwe kabels en soortgelijk materiaal die nodig zijn in een werk. Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen. In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep. De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.  

Artikel 4.38 Gegevens en bescheiden

Artikel 4.38 Gegevens en bescheiden. Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag bepaalde gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 4.39 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

Artikel 4.39 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels. In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP’s van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige artikel 3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Ongetwijfeld zal het college het waterschap daarbij betrekken. Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen daarom eveneens toegestaan. De naam ‘rioleringsprogramma’ is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.

Artikel 4.40 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Artikel 4.40 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen Voor lozingen vanuit ‘overheids-IBA’s’ geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4.39.

Artikel 4.41 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Artikel 4.41 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden. Dit artikel heeft betrekking op baggerwerkzaamheden en ontgravingen en geldt alleen voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel heeft dus geen betrekking op een eventuele toepassing van de bagger of de opgegraven materie. Het artikel is niet alleen van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden en ontgravingen verrichten. Ook als die werkzaamheden door derden worden verricht (zoals de onderhoudsplichtigen), is het artikel van toepassing. Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als die plaatsvindt in hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of ontgraven plaatsvindt.

Artikel 4.42 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Artikel 4.42 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem. Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden, waarbij de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem in de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit valt, is het gewenst dat het ontgraven of baggeren met een grotere zorgvuldigheid gebeurt dan wanneer de kwaliteit in een andere (minder schadelijke) kwaliteitsklasse valt. De kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ komt overeen met een waterbodem die volgens het oude recht de interventiewaarden overschreed. In dat geval is het opstellen van een werkinstructie verplicht.  

Artikel 4.43 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Artikel 4.43 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder. Dit artikel heeft betrekking op lozingen afkomstig van andere werkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam (anders dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden) die door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvinden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever. Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan zonder verdere voorwaarden. Vanzelfsprekend geldt wel de specifieke zorgplicht.  

Artikel 4.44 Lozen van algen en bacteriën

Artikel 4.44 Lozen van algen en bacteriën. Dit artikel heeft betrekking op het lozen van algen en bacteriën op een oppervlaktewaterlichaam wat door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvindt in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Het artikel bepaalt dat algen en bacteriën afkomstig van een oppervlaktewaterlichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam geloosd mogen worden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewaterlichamen in beheer zijn bij dezelfde waterbeheerder. Het artikel maakt mogelijk dat de waterbeheerder, in het kader van het oppervlaktewaterbeheer, algen en bacteriën naar eigen inzicht in het eigen beheersgebied kan verplaatsten.  

Artikel 4.45 Gegevens en bescheiden

Artikel 4.45 Gegevens en bescheiden. Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag te verstrekken. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast. 

Artikel 4.46 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen

Artikel 4.46 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen. Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater. Bij het schoonmaken van leidingen kan onderscheid gemaakt worden tussen afvalwater afkomstig van leidingen uit het transportnet en afvalwater afkomstig van leidingen uit het distributienet. Vanuit de productiestations wordt het drinkwater via transportleidingen naar het distributienet gepompt. Het transportnet kenmerkt zich door een grotere leidingdiameter en het geringe aantal vertakkingen en aansluitingen. Het distributienet verdeelt de hoofdstroom naar de vele eindgebruikers en kenmerkt zich door de vele vertakkingen en het verloop van grotere naar kleinere diameters. In grote lijnen zal het schoonmaken van leidingen uit het transportnet lozingen opleveren van 100 m3 of meer, terwijl lozingen van afvalwater afkomstig van distributieleidingen daaronder blijven. Ook op het schoonmaken van de aanvoerleiding heeft dit artikel betrekking. Tegen lozingen van dit afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bestaat geen bezwaar, voor zover het afvalwater geen chemicaliën zoals desinfecteermiddelen bevat. Een lozing die wel zulke middelen bevat, is alleen mogelijk als het bevoegd gezag daarvoor een maatwerkvoorschrift heeft gesteld. 

Artikel 4.47 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Artikel 4.47 Lozen bij calamiteitenoefeningen. Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie valt binnen het begrip ‘calamiteitenoefening’. Bij calamiteitenoefeningen kan afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater, dat tijdens de oefening in het oppervlaktewater stroomt. Om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken, wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Deze oefenblusschuimen hebben vergelijkbare uitvloei-eigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet de schadelijke werkzame stof van blusschuimen. Om overlap met regels uit het Bal te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Bal.  

Artikel 4.48 Gegevens en bescheiden

Artikel 4.48 Gegevens en bescheiden. Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat blusschuim bevat. 

Artikel 4.49 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

Artikel 4.49 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas. Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.  

Artikel 4.50 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

Artikel 4.50 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen. Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.  

Artikel 4.51 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

Artikel 4.51 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen. Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.773 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.  

Artikel 4.52 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

Artikel 4.52 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars. Op grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Bal mag brijn, afkomstig van de bereiding van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer mogelijk gemaakt. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden voor dit afvalwater.  

Artikel 4.53 Lozen bij ontijzeren grondwater

Artikel 4.53 Lozen bij ontijzeren grondwater. Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Bal. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.  

Artikel 4.54 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 4.54 Meet- en rekenbepalingen. In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater, zoals dit artikel, schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Met het toevoegen van ‘NEN-ISO 15705’ wordt deze regel gelijkgetrokken met andere regels in deze verordening.  

Artikel 4.55 Gegevens en bescheiden

Artikel 4.55 Gegevens en bescheiden. Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 4.56 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Artikel 4.56 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute, Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Bal moet afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale (of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. Maar de gemeente is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in de genoemde artikelen van het Bal is opgenomen, op te heffen. Daarom bepaalt dit artikel dat die verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.

Artikel 4.57 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Artikel 4.57 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving. Deze paragraaf is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding, ongeacht of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal of niet. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de horeca. Deze paragraaf is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding als bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.  

Artikel 4.58 Lozen bereiden van voedingsmiddelen

Artikel 4.58 Lozen bereiden van voedingsmiddelen. Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool aanwezig is, kan het afvalwater ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening zoals een IBA. Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater afkomstig van de voedselbereiding.  

Artikel 4.59 Gegevens en bescheiden

Artikel 4.59 Gegevens en bescheiden. Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, aan het bevoegd gezag te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast. 

Artikel 4.60 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 4.60 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers. Dit artikel heeft betrekking op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers. Recreatieve visvijvers vallen onder de recreatieve sector. Anders dan in kwekerijen van vis voor menselijke consumptie of voor siervissen worden in recreatieve visvijvers geen vissen gekweekt. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd. Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. Deze vissen worden tijdelijk in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze - afhankelijk van de vraag - uit de voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden gevangen door recreatieve vissers. De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen, die voor consumptiedoeleinden worden gebruikt, niet toegestaan. Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3 grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken, die weer in open verbinding staan met de visvijvers. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam of elders geloosd. Het spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen. Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan.  

Artikel 4.61 Gegevens en bescheiden

Artikel 4.61 Gegevens en bescheiden. Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 4.62 Lozen van spoelwater

Artikel 4.62 Lozen van spoelwater. Dit artikel heeft betrekking op het lozen van een tweetal afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig. Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport ervan, is toegestaan. Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen naar de plaats waar het zand wordt toegepast, met steeds zoeter wordend oppervlaktewater gespoeld, om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt. Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand en grind, is toegestaan. De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater en het lozen van organismen en slib veroorzaakt door het kweken en verwerken van mosselen en oesters zijn niet overgenomen uit het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.

Artikel 4.63 Asverstrooiing

Artikel 4.63 Asverstrooiing. De toegestane lozing betreft het incidenteel verstrooien op een voor de overledene of de nabestaanden bijzondere plek. Het artikel heeft geen betrekking op bedrijfsmatig georganiseerd verstrooien. 

Artikel 4.64 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater

Artikel 4.64 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater. Voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap is een omgevingsvergunning vereist, als die lozing niet is geregeld in de paragrafen 4.1.3 tot en met 4.1.19 van deze waterschapsverordening. Dit sluit aan op de systematiek van artikel 6.2 van de Waterwet: voor alle lozingen is een vergunning vereist, tenzij voor de lozing een vrijstelling geldt. De vergunningplicht is beperkt tot het lozen van stoffen of warmte (oftewel de gevolgen voor de waterkwaliteit). Een vergunningplicht voor het lozen (afvoeren) van water (oftewel de gevolgen voor de waterkwantiteit) staat in paragraaf 2.2.27 van deze waterschapsverordening. Beide vergunningen kunnen natuurlijk wel gelijktijdig worden aangevraagd. De vergunningplicht geldt niet voor het lozen van warmte of stoffen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Voor die lozingen is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist. De vergunningplicht geldt ook niet voor water dat afkomstig is uit het oppervlaktewaterlichaam waarop het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd. Er zijn dan immers geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. De vergunningplicht geldt ook niet voor lozingen afkomstig van wonen.  

Artikel 4.65 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk

Artikel 2.65 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk. Voor het lozen van water, warmte of stoffen op een zuiveringtechnisch werk, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal, is een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit vereist. Voor lozingen die wel afkomstig zijn van zo’n milieubelastende activiteit is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist.

Artikel 5.1 Overgangsrecht omgevingsvergunning

Artikel 5.1 Overgangsrecht omgevingsvergunningen  

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor vergunningen, verleend op basis van de voorgaande waterschapsverordening.  

  

Eerste lid  

  

Als de handelingen zowel op basis van de voorgaande waterschapsverordening als deze vergunningplichtig zijn, en er is een vergunning verleend op basis van de voorgaande waterschapsverordening, dan wordt deze vergunning geacht te zijn verleend op basis van deze waterschapsverordening.  

Voor oudere vergunningen en ontheffingen, die zijn verleend op basis van de keur (of eerdere keuren van vóór de laatst geldende keur) gold het overgangsrecht van de Invoeringswet Omgevingswet. Artikel 4.13 van de Invoeringswet Omgevingswet bepaalt dat een vergunning voor een activiteit waarop een verbodsbepaling van toepassing is als bedoeld (onder andere) de waterschapsverordening die tegelijk met inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege is ontstaan en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning voor die activiteit. Kort gezegd: reeds verleende vergunningen worden gelijkgesteld met een vergunning op grond van die “waterschapsverordening van rechtswege”. Dit geldt ook voor fictieve vergunningen die op grond van het overgangsrecht van de laatste keur (of voorafgaande keuren) zijn ontstaan.   

Tweede lid  

Het tweede lid bevat een regeling voor activiteiten die na inwerkingtreding van deze verordening niet meer vergunningplichtig zijn. De voorschriften van dergelijke vergunningen blijven als maatwerkvoorschrift bestaan, mits het voorschrift past binnen de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen op grond van deze verordening.  

Derde lid  

In het derde lid is een voorziening getroffen voor lopende aanvragen om een omgevingsvergunning. De aanvraag wordt afgehandeld onder het oude recht, mits de activiteit ook in de nieuwe waterschapsverordening vergunningplichtig is. Dit zorgt ervoor dat het er gedurende het vergunningentraject geen omschakeling naar het nieuwe beleid hoeft plaats te vinden. Zodra de vergunning onherroepelijk wordt, wordt de vergunning gelijkgesteld met een vergunning op grond van de nieuwe verordening. Deze werkwijze sluit aan bij het overgangsrecht dat in afdeling 4.1 van de Invoeringswet Omgevingswet is opgenomen. Het overgangsrecht voor lopende aanvragen voor activiteiten die niet meer vergunningplichtig zijn, is opgenomen in artikel 5.2. 

Vierde lid 

In het vierde lid is een voorziening getroffen voor activiteiten die onder het oude recht rechtmatig zijn verricht, maar die na inwerkingtreding van deze verordening vergunningplichtig zijn. In dit geval geldt voor deze activiteiten een omgevingsvergunning van rechtswege. Dit is slechts van toepassing als de activiteit na inwerkingtreding van deze verordening naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals deze werd verricht voor de inwerkingtreding. 

Artikel 5.2 Overgangsrecht meldingen en maatwerkvoorschriften

Dit artikel bevat het overgangsrecht voor meldingen en maatwerkvoorschriften. Het overgangsrecht voor meldingen en maatwerkvoorschriften sluit aan op de regeling in de artikelen 8.1.1 en 8.1.5 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Anders dan in dat besluit, is er echter geen overgangsrecht opgenomen voor aanvragen om een maatwerkvoorschrift die voor inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend. De reden daarvan is dat aanvragen om maatwerkvoorschriften weinig voorkomen. Een eventuele aanvraag om een maatwerkvoorschrift die voor inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, zal daarom opnieuw moeten worden ingediend (voor zover er nog steeds maatwerk nodig is natuurlijk).  

Eerste lid  

Het eerste lid bevat de gelijkschakeling van meldingen die onder het oude recht zijn gedaan met meldingen op grond van de nieuwe waterschapsverordening.   

Tweede lid  

Het tweede lid zorgt ervoor dat de aanvraag om een omgevingsvergunning, die voor inwerkingtreding van deze verordening is ingediend voor een activiteit die op grond van deze verordening niet meer vergunningplichtig is maar wel meldingsplichtig, wordt gelijkgesteld met een melding op grond van deze verordening.   

Derde lid  

In het derde lid is de gelijkschakeling van maatwerkvoorschriften op grond van de oude waterschapsverordening met maatwerkvoorschriften op grond van de nieuwe waterschapsverordening geregeld.  

Artikel 5.3 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

Artikel 5.3 Overgangsrecht handhavingsbesluiten  

Dit artikel bevat het overgangsrecht voor lopende handhavingsprocedures. Dit overgangsrecht sluit aan bij het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet. De hoofdlijn is dat overtredingen van de oude regels worden afgehandeld op basis van die oude regels. Mocht zich een situatie voordoen waarbij een overtreding is begaan van de oude regels, terwijl die handeling onder de nieuwe regels geen overtreding meer oplevert, dan zal het waterschap het handhavingsbesluit intrekken.   

Naar boven