Waterschapsblad van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard | Waterschapsblad 2023, 13995 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard | Waterschapsblad 2023, 13995 | beleidsregel |
Deze beleidsregel gaat over activiteiten voor het aanbrengen, wijzigen en verwijderen van bruggen in het beperkingengebied van waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen, voor zover vergunningplichtig op grond van de waterschapsverordening van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Opmerkingen met betrekking tot de regeling
Deze beleidsregel geeft specifieke richtlijnen en toetsingscriteria voor een specifieke activiteit. Daarnaast gelden altijd de bepalingen met betrekking tot de zorgplicht en de algemene regels uit de waterschapsverordening
Toetsingscriteria voor Bruggen
Het aanbrengen, wijzigen en verwijderen van bruggen binnen het beheergebied van HHSK is in veel gevallen vergunningplichtig op grond van de waterschapsverordening. Deze beleidsregel geeft aan hoe het hoogheemraadschap vergunningaanvragen voor het aanleggen of wijzigen van bruggen beoordeelt, hoe belangen worden afgewogen en welke eisen daarbij kunnen worden gesteld.
De vergunningplicht voor bruggen is vastgelegd in paragraaf 6.7 van de Waterschapsverordening. In oppervlaktewaterlichamen geldt voor het aanleggen of wijzigen van een brug in een oppervlaktewaterlichaam in bepaalde gevallen een meldplicht. Voor het verwijderen van een dam met duiker geldt hier altijd een meldplicht In alle andere gevallen geldt in oppervlaktewaterlichamen een vergunningplicht. Het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een brug in een waterkering is altijd vergunningplichtig.
2. Bruggen in OPPERVLAKTEWATERLICHAMEN
In deze paragraaf staan de beleidsregels voor bruggen binnen de kernzone en beschermingszone van oppervlaktewaterlichamen (oppervlaktewateren). Als de brug ook binnen een waterkering ligt zijn ook de regels uit paragraaf 3 voor de waterkeringen van toepassing.
In onderstaande afbeelding zijn ter verduidelijking een aantal van de gebruikte begrippen weergegeven.
In verschillende gevallen zijn eisen vanuit de recreatievaart medebepalend voor de eisen die gesteld worden aan bruggen. Zie voor meer informatie ook de Beleidsuitwerking Varen HHSK.
2.1. In alle oppervlaktewaterlichamen geldende regels
Deze regels gelden voor bruggen in alle categorieën van oppervlaktewaterlichamen.
Deze regels gelden naast de specifieke regels per situatie, zie 2.2 t/m 2.4
De stroomsnelheid onder de brug is bij maatgevende afvoer maximaal 0,2 m/sec; ook toetsen wij een brug op het daarbij optredende verhang.
Het aantal ontsluitingen (dammen of bruggen) per perceel is maximaal twee, tenzij de omvang en het gebruik van het perceel meer ontsluitingen nodig maken.
Waar de op- en afrit van een brug als gevolg van andere regels steiler zou worden dan 1:5 worden de eisen daarop aangepast, voor zover dit niet onevenredig ten koste gaat van andere belangen.
Een brug (‘overkluizing’) voor een ander doel dan het verbinden van beide oevers voor de ontsluiting en andere infrastructurele doeleinden wordt niet toegestaan.
In wateren die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland kunnen nadere eisen worden gesteld om de barrièrewerking van een brug voor plant en dier te beperken.
Wateren en oevers vervullen een belangrijke rol als leefgebied en verbindingsroutes voor plant en dier. Bruggen en in het bijzonder dichte landhoofden kunnen echter een obstakel zijn voor deze maatschappelijke functie van de oppervlaktewaterlichamen. In het bijzonder binnen het Natuurnetwerk Nederland (zie deze link voor de kaart) moet dit zo veel mogelijk worden voorkomen. Bijvoorbeeld door geen dicht landhoofd aan te brengen, en/of de brug op andere manieren ‘eco-passeerbaar’ te maken. |
In vaarwegen en andere bevaarbare wateren kunnen nadere eisen worden gesteld met het oog op de vaargelegenheid.
Gedempt water voor een eerste of tweede ontsluiting per perceel wordt gecompenseerd voor zover meer dan 60m2 per ontsluiting wordt gedempt.
2.2. Oppervlaktewaterlichamen voor aan- en afvoer met een groot debiet
Naast de bepalingen uit 2.1 gelden binnen oppervlaktewaterlichamen voor aan- en afvoer met een groot debiet de volgende regels:
Afgezien van de overige regels is de doorstroombreedte van een brug minimaal 2 m.
In de vaarwegen die als zodanig zijn opgenomen in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening toetsen we de brug aan de Uitvoeringsregeling vaarwegprofielen Z-H (zie deze link voor de regeling). Waar die profielen niet haalbaar zijn geldt: ‘houden wat je hebt’ en verbeterkansen benutten.
In andere vaarwateren die die onderdeel uitmaken van door of namens overheidsinstanties vastgestelde vaarroutes, is de hoogte minimaal 1 m over een (doorstroom)breedte van 2 meter in het midden van het water.
Op dit moment (2024) gaat het in ieder geval om de volgende vaarroutes:
De brughoogte is ook van belang voor het varend onderhoud en voor het lichtklimaat in de duiker, en daarmee voor de waterkwaliteit. Schaatsroutes liften in de praktijk veelal mee met de maatschappelijke functie ‘varen’. |
In andere wateren in een veengebied is de vrije hoogte boven het hoogste vastgestelde waterpeil minimaal 0,65 m, over ten minste 2 meter (doorstroom-) breedte in het midden van het water.
In andere wateren buiten een veengebied is de hoogte minimaal 1 m boven het hoogste vastgestelde waterpeil, over ten minste 2 m (doorstroom-)breedte in het midden van het water.
Waar geen varend onderhoud kan of hoeft te worden uitgevoerd kan worden overwogen om daarmee bij de hoogte van bruggen rekening te houden; we houden echter ook rekening met de gewenste toekomstige situatie.
Waar geen varend onderhoud kan of hoeft te worden uitgevoerd kan worden overwogen om daarmee bij de hoogte van een brug rekening te houden; we houden echter ook rekening met de gewenste toekomstige situatie.
2.3. Oppervlaktewaterlichamen voor aan- en afvoer met een klein debiet
Naast de bepalingen uit paragraaf 2.1 gelden binnen oppervlaktewaterlichamen voor aan- en afvoer met een klein debiet de volgende regels:
In de vaarwegen die als zodanig zijn opgenomen in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening toetsen we de brug aan de Uitvoeringsregeling vaarwegprofielen Z-H (zie deze link voor de regeling). Waar die profielen niet haalbaar zijn geldt: ‘houden wat je hebt’ en verbeterkansen benutten.
De provincie heeft een aantal vaarwegen in ons gebied aangewezen in de Omgevingsverordening. Sommige daarvan zijn als vaarweg in beheer bij HHSK. Binnen deze categorie is dat de Hennipsloot. Wij toetsen een brug aan de bijbehorende vaarwegprofielen van de Uitvoeringsregeling. In de praktijk voldoen de bestaande afmetingen van de vaarwegen en daarin aanwezige bruggen hier niet overal aan; in dat geval bepalen we welke afmetingen redelijkerwijs mogelijk zijn. De bestaande vaarmogelijkheden moeten daarbij ten minste in stand blijven (‘houden wat je hebt’) en beperkingen zoveel mogelijk opgelost. Met het oog op de bevaarbaarheid kunnen ook eisen worden gesteld aan de bediening van eventuele beweegbare bruggen en aan bijkomende voorzieningen ten behoeve van de scheepvaart.
Waar geen varend onderhoud kan of hoeft te worden uitgevoerd kan worden overwogen om daarmee bij de hoogte van bruggen rekening te houden; we houden echter ook rekening met de gewenste toekomstige situatie.
2.4. Oppervlaktewaterlichamen voor berging
Naast de bepalingen uit 2.1 gelden binnen oppervlaktewaterlichamen voor berging de volgende regels:
De doorstroombreedte van de brug in een peilgebied zonder plas is minimaal 1 m.
In een peilgebied met een plas worden de bestaande vaarmogelijkheden in stand gehouden (‘houden wat je hebt’).
3.1. In alle waterkeringen geldende regels
Deze regels gelden voor bruggen in alle categorieën van waterkeringen.
Deze regels gelden naast de specifieke regels per situatie, zie 3.2 t/m 3.3.
Bij het toepassen van stootplaten in de kruin van de waterkering wordt ter plaatse een vervangende waterkerende constructie toegepast.
Met het oog op onderhoud en inspectie is de vrije ruimte tussen de kruin van de watering en de onderkant van een brug die over de waterkering heen gaat minimaal 4,20 meter. Als alternatief kunnen wegneembare brugdelen worden toegepast.
De constructie van de brughoofden mag geen belemmering vormen voor (toekomstig) beheer én onderhoud, óf ze worden voorzien van een dusdanige vervangende waterkerende constructie dat beheer en onderhoud aan de waterkering overbodig wordt.
Bruggen binnen het beperkingengebied aan de binnenzijde (landzijde) van waterkeringen worden buiten het leggerprofiel van de waterkering aangebracht.
Bij op palen gefundeerde bruggen binnen het beperkingengebied aan de binnenzijde van de waterkering wordt rekening gehouden met een toekomstige versterking van de waterkering.
3.2. Primaire waterkeringen en voorliggende waterkeringen
Bruggen in primaire en voorliggende waterkeringen worden ontworpen volgens de meest recente ontwerp-leidraden en technische leidraden voor constructies in deze waterkeringen.
Voor constructies in primaire en voorliggende waterkeringen zijn uitgebreide technische ontwerpleidraden beschikbaar waarin de technische randvoorwaarden gegeven worden om de waterveiligheid te garanderen. Deze leidraden zijn online te vinden via www.helpdeskwater.nl. |
3.3. Boezemwaterkeringen en Peilscheidingen (A)
De oeverconstructie onder een brug wordt zodanig gemaakt dat gedurende de levensduur van de brug geen onderhoud aan de oever plaats hoeft te vinden.
De aanleghoogte van de bovenzijde van een brughoofd/brugconstructie is blijvend boven het leggerprofiel van de waterkering.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2023-13995.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.