Waterschapsverordening Waterschap Limburg

Het algemeen_bestuur respectievelijk het dagelijks bestuur van Waterschap Limburg

gelezen de tekstinhoud van ”Waterschapsverordening Waterschap Limburg” d.d. 7 juli 2021, 11 oktober 2022 en 26 september 2023

Overwegende dat:

  • de verwachte inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 plaatsvindt;

  • op grond van artikel 2.5 Omgevingswet het waterschap verplicht is om een Waterschapsverordening vast te stellen; 

  • het waterschapsbestuur op grond van artikel 56 Waterschapwet bevoegd is tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die het waterschap in artikel 4 van het Reglement voor het Waterschap Limburg zijn opgedragen; 

  • het algemeen bestuur van Waterschap Limburg in zijn vergadering van 7 juli 2021 de Waterschapsverordening Waterschap Limburg en de onderhoudsregeling Waterschap Limburg heeft vastgesteld; 

  • het dagelijks bestuur krachtens delegatie, in zijn vergadering van 26 september 2023 enkele wijzigingen van de Waterschapsverordening heeft vastgesteld; 

  • in de Waterschapsverordening alle regels staan die bepalen welke activiteiten waar in ons gebied mogen plaatsvinden en onder welke voorwaarden;  

  • zodra de Omgevingswet in werking treedt, de Waterschapsverordening in plaats komt van de volgende regels: 

    • Keur Waterschap Limburg 2019; 

    • Uitvoeringsregels inclusief algemene regels behorende bij de Keur Waterschap Limburg 2019. 

  • de omzetting van de regels beleidsneutraal heeft plaatsgevonden en dat dit inhoudt dat er inhoudelijk nauwelijks iets aan de regels is veranderd; 

  • strijdigheden in de regels zijn verwijderd en waar mogelijk de regels zijn vereenvoudigd;  

  • de opzet en systematiek van de verordening is gewijzigd om te voldoen aan de technische eisen van het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO), zodat de Waterschapsverordening in dit online loket kan worden geraadpleegd als de Omgevingswet ingaat; 

  • ondanks dat de regels voor het grootste gedeelte beleidsneutraal zijn omgezet, er toch een aantal veranderingen zijn doorgevoerd: 

    • Ten eerste bevat de Waterschapsverordening de “bruidsschat” met  regels die afkomstig zijn van het Rijk. Het gaat hierbij om regels over lozingen (kwaliteit). De bruidsschatregels zijn ongewijzigd en integraal opgenomen in de Waterschapsverordening van Waterschap Limburg. 

    • Ten tweede worden in de Waterschapsverordening ook de locaties opgenomen waar de regels gelden, de zogenaamde werkingsgebieden. Deze zones maakten tot 1‑1‑2024 onderdeel uit van de legger. Tijdens de inspraakperiode zijn de werkingsgebieden gelijktijdig met de juridische teksten van de Waterschapsverordening ter inzage gelegd. Wanneer de Omgevingswet in werking treedt, worden deze werkingsgebieden zichtbaar in het nieuwe landelijke online loket.  

    • Ten derde heeft het dagelijks bestuur enkele wijzigingen van de Waterschapsverordening vastgesteld. Dit betreft met name de opname van een inundatiegebied bij de Geleenbeek, de opname van hoge gronden en het corrigeren van geconstateerde onjuistheden en omissies in de door het algemeen bestuur vastgestelde Waterschapsverordening. Tevens zijn de in de Waterschapsverordening opgenomen werkingsgebieden geactualiseerd. Deze wijzigingen hebben de gebruikelijke procedure doorlopen. Dat wil zeggen dat het ontwerp daarvan voor inspraak ter inzage heeft gelegen en dat ingebrachte zienswijzen zijn verwerkt. 

  • de ontwerp-Waterschapverordening Waterschap Limburg op grond van artikel 3.2 Participatie- en inspraakverordening Waterschap Limburg van 16 maart 2021 tot en met 26 april 2021 heeft ter inzage gelegen;  

  • op de ontwerp-Waterschapsverordening Waterschap Limburg  zienswijzen zijn ingediend die hebben geleid tot een beperkte aanpassing van het ontwerpbesluit. Deze wijzigingen hadden met name betrekking op de artikelen ter bescherming van het grondwater op kwantitatief en kwalitatief gebied;

  • de wijzigingen die krachtens delegatie door het dagelijks bestuur zijn vastgesteld, op grond van artikel 3.2 Participatie- en inspraakverordening Waterschap Limburg in ontwerp ter inzage hebben gelegen van 31 mei 2022 tot en met 11 juli 2022 (betreft inundatiegebied Geleenbeek), van 27 september 2022 tot en met 7 november 2022 (betreft opname hoge gronden) en van 22 juli 2023 tot en met 8 september 2023 (betreft correcties en actualisering werkingsgebieden);  

  • op de wijzigingsontwerpen voor de opname hoge gronden en inundatiegebied Geleenbeek zijn zienswijzen ontvangen. De twee zienswijzen die zijn ontvangen op de opname hoge gronden hebben in een geval geleid tot een beperkte aanpassing van het beperkingengebied hoge gronden op het terrein van de indiener van de zienswijze. De twee zienswijzen die zijn ontvangen op de opname inundatiegebied Geleenbeek zijn allebei weerlegd en hebben niet geleid tot een aanpassing van het ontwerpbesluit.

  • de in bijlage II genoemde normbladen bekendgemaakt worden door ter inzagelegging in het kantoor van Waterschap Limburg te 6043 CX Roermond, Maria Theresialaan 99;

  • desgevraagd papieren afschriften verstrekt worden tegen betaling van bedragen die niet hoger zijn dan de tarieven die het waterschap hanteert voor het verstrekken van papieren afschriften van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden;

Besluit;

Artikel I

"Waterschapsverordening Waterschap Limburg" opgenomen in Bijlage A wordt vastgesteld.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking per 01‑01‑2024

Tegen vaststelling van de regels van de Waterschapsverordening Waterschap Limburg is geen beroep mogelijk. 

Aldus vastgesteld door het algemeen bestuur respectievelijk het dagelijks bestuur van Waterschap Limburg, 7 juli 2021, 11 oktober 2022 en 26 september 2023

Erik Keulers, secretaris-directeur                                   Lambert Verheijen, dijkgraaf 

Bijlage A Bijlage bij artikel I

Waterschapsverordening Waterschap Limburg

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1.1 Begripsbepalingen en normadressaat

Paragraaf 1.1.1 Begripsbepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen voor de toepassing van deze waterschapsverordening en de daaraan verbonden beleidsregels.

Aanpassen van een oppervlaktewater:

het wijzigen van het profiel van een primair en secundair oppervlaktewater ten opzichte van het profiel zoals opgenomen in de legger van het waterschap;

Aanvoeren:

het door middel van een werk of langs natuurlijke weg naar een oppervlaktewater halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewater;

Afrastering:

afscheiding met vrij doorzicht, bestaande uit in de grond geplaatste palen met daartussen gaas, prikkeldraad of staaldraad, in het algemeen aangelegd met het oog op het keren van vee;

Afvoeren:

het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewater naar een ander oppervlaktewater;

Bedekte teelten:

bedrijfsmatige teelten in een glastuinbouwbedrijf of bedrijfsmatige teelt in tunnels;

Beplanting:

tuinbeplanting, bomen en struweel;

Bestuur:

het dagelijks bestuur van Waterschap Limburg;

Bijbehorende voorzieningen bij kabels en leidingen bij waterkeringen:

voorzieningen die noodzakelijk zijn vanuit waterkeringtechnische overwegingen of voor het in goede staat behouden van het kabel of leidingnet;

Bodemenergiesysteem:

installatie waarmee gebruik wordt gemaakt van de bodem voor de levering van warmte of koude voor de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken;

Bodemsanering:

het verwijderen of ontgraven van verontreinigde grond;

Boom:

een houtachtig, overblijvend gewas;

Bronbemaling:

het uit de bodem of bouwputten onttrekken van grondwater door middel van een pomp;

Brug:

een doorgang voor voetgangers, dieren en voertuigen over bijvoorbeeld (spoor)wegen en watergangen;

Buisdrainage:

ontwateringsmiddel voor het kunstmatig beïnvloeden van de grondwaterstand;

Diepe grondwateronttrekking:

grondwateronttrekking

  • a.

    dieper dan 5 meter boven NAP binnen het gebied van de Venloschol,

  • b.

    dieper dan 20 meter beneden maaiveld binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk I,

  • c.

    dieper dan 30 meter beneden maaiveld binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk II,

  • d.

    dieper dan 80 meter beneden maaiveld binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk III,

  • e.

    binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk IV;

Doorgraving:

het volledig doorkruisen van hoge grond waardoor de binnen- en buitendijkse zijde met elkaar in verbinding komen te staan;

Duiker:

een kokervormige constructie met als doel de wederzijdse verbinding tussen oppervlaktewater te waarborgen met het oog op het realiseren van een toegang tot een perceel of het kruisen van het oppervlaktewater met een openbare weg, waarbij in principe de bodem van de waterloop, in tegenstelling tot die van de brug, wordt onderbroken;

Eindhoogte beplanting:

maximaal haalbare hoogte van volwassen beplanting en bomen;

Evenement bij een oppervlaktewater:

een evenement, inclusief opbouwen en opruimen, dat plaatsvindt binnen de kernzone van een primair en secundair oppervlaktewater;

Evenement bij een waterkering:

een evenement, inclusief opbouwen en opruimen, dat plaatsvindt binnen de zoneringen van de waterkering;

Fietsen:

rijden met een fiets, elektrische fiets of speed-pedelec;

Gemotoriseerde vormen van recreatief medegebruik:

rijden met een (cross)motor, bromfiets, auto of een ander gemotoriseerd voertuig en varen met een gemotoriseerd vaartuig;

Gesloten verharding:

opgebouwd uit een materiaal dat na het aanbrengen een solide geheel vormt en niet meer op te delen is;

Glastuinbouwbedrijf:

inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het in een kas telen van gewassen;

Grondmechanisch onderzoek:

alle soorten onderzoek waarbij sonderingen of boringen worden uitgevoerd of grond wordt ontgraven;

Grondwater:

water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen;

Grondwatersanering:

het onttrekken van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting om de kwaliteit van grond of grondwater te verbeteren;

Hekwerk:

afscheiding met vrij doorzicht, bestaande uit in de grond geplaatste palen met daartussen een frame van spijlen of gaas, in zijn algemeenheid aangelegd als perceels- of erfafscheiding;

Hoge grond basis:

hoge grond die voldoet aan de basisvereisten voor hoge grond. Dit  betekent een hoogte die minimaal overeenkomt met de ontwerpdijkhoogte op basis van waterstanden voor het jaar 2075 en een breedte conform afslagprofiel. Door geringe overhoogte daarboven en/of door het grondgebruik, is er een risico op aantasting van de waterkerende functie;

Hoge grond robuust:

hoge grond die voldoet aan de basisvereisten voor hoge grond (zie hoge grond basis) en die daarbovenop ook bij een doorkijk naar 2125 over een groter aaneengesloten traject robuust blijkt en weinig gevoelig is voor veranderende (technische of hydraulische) randvoorwaarden. Het risico op aantasting van de waterkerende functie is klein;

Hoge grond:

een hoger gelegen gebied dat functioneert als een natuurlijke dijk en dat onderdeel uitmaakt van een waterkering traject en als zodanig in de legger en de werkingsgebieden behorende bij deze Waterschapsverordening is opgenomen;

Hogedrukleiding:

leiding deel uitmakend van een leidingsysteem waarin de maximale bedrijfsdruk groter is dan of gelijk aan 1 MPa (10 bar);

Industriële toepassing van grondwater:

het oppompen van grondwater ten behoeve van aanwending in het productproces of bedrijfsvoering;

Infiltreren van water:

geforceerd in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

Kabel:

alle kabels waaronder elektriciteits-, signaal- en telecommunicatiekabels, inclusief bijbehorende voorzieningen;

Klein bouwwerk: 

bouwwerk zonder woon- of bedrijfsfunctie, niet dieper gefundeerd dan 50 cm in de grond en eenvoudig verplaatsbaar of verwijderbaar;

Kleine (druk)leidingen:

leiding deel uitmakend van een leidingsysteem waarin de maximale bedrijfsdruk kleiner is dan 1 MPa (10 bar);

Kruin van de waterkering:

het hoogst gelegen deel van de waterkering;

Kwel:

water dat door een drukverschil vanuit de bodem omhoog komt;

Landbouwperceel:

perceel dat wordt gebruikt voor de bedrijfsmatige teelt van gewassen;

Lijnvormige elementen: 

landschapselementen die in beginsel evenwijdig aan de hoogtelijnen in het terrein aanwezig zijn ter voorkoming van erosie en zijn opgenomen in de legger;

Lozen:

het door middel van een werk brengen van water, niet zijnde hemelwater, in een oppervlaktewater;

Lozingsvoorziening:

een constructie om water in een oppervlaktewater te laten stromen;

Mantelbuis:

een korte drukloze buis ter bescherming van kabels of mediumvoerende leidingen, veelal gelegen onder wegen, op- en afritten, bouwwerken of beplanting;

Meanderzone:

gronden waarbinnen primaire oppervlaktewateren door natuurlijke verplaatsing hun bedding kunnen verleggen en die als zodanig zijn opgenomen in de legger en het werkingsgebied Meanderzone zoals opgenomen in deze Waterschapsverordening;

Nieuw verhard oppervlak:

alle oppervlakken die door nieuwbouw of uitbreiding verhard worden, waardoor de neerslag ter plaatse niet langer in de voorheen onverharde grond kan infiltreren;

Ontgraven:

het uitnemen van grond als gevolg waarvan een verlaging van het oorspronkelijke maaiveld ontstaat;

Ontgronding:

het uitvoeren van ontgravingen dieper dan 2,5 meter ten opzichte van het bestaande maaiveld of met een omvang van ten minste 10.000 m3;

Onttrekken:

het door middel van een werk halen van water uit grondwater en aan een oppervlaktewater;

Onttrekkingsvoorziening:

een constructie om water uit grondwater en aan een oppervlaktewater te onttrekken;

Onverharde weg:

weg aangelegd zonder wegcunet;

Open verhardingen:

het wegdek bestaat uit losse elementen;

Ophoging:

kunstmatige verhoging van het maaiveld;

Oppervlaktewater:

Oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 1.1 van de Omgevingswet, zijnde een samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede flora en fauna; 

Overhoogte

het gedeelte van een waterkering of hoge grond, dat hoger is dan de ontwerpdijkhoogte;

Overige wateren:

wateren die niet in de legger en de werkingsgebieden behorende bij deze Waterschapsverordening zijn aangeduid als primair of secundair;

OWL-stuw en ander peilregulerend werk:

een vaste of beweegbare constructie in een overig water en in beheer en onderhoud bij de gebruiker, die dient om de waterstand bovenstrooms van de constructie te regelen;

Parcours:

een structureel aanwezige route, inclusief bijbehorende elementen, dit omvat tevens het hebben en het wijzigen van een parcours;

Peilgestuurde drainage:

buisdrainage, gecombineerd met een peilregulerend werk;

Perceel met meest kritische gewas:

het perceel dat binnen het beïnvloedingsgebied van een stuw het diepste grondwaterpeil vraagt;

Ploegen:

het met een landbouwwerktuig omkeren van grond tot een diepte van maximaal 50 cm;

Pot- en containervelden:

bedrijfsmatige teelten die los staan van de ondergrond en niet wortelen in de bodem;

Profiel van een oppervlaktewater:

breedte en diepte van het oppervlaktewater als aangegeven op de legger;

Profiel van vrije ruimte:

de ruimte als opgenomen in het werkingsgebied Profiel van vrije ruimte behorende bij deze Waterschapsverordening ter weerszijden van, boven en onder een waterstaatwerk of een toekomstig waterstaatswerk die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen;

Recreatief medegebruik bij oppervlaktewater:

het medegebruiken van oppervlaktewateren en bijbehorende zoneringen voor niet-gemotoriseerde recreatieve doeleinden;

Recreatief medegebruik bij waterkering:

het medegebruiken van zoneringen van de waterkering voor niet-gemotoriseerde recreatieve doeleinden;

Schutting:

afscheiding zonder vrij doorzicht, in zijn algemeenheid aangelegd als perceels- of erfafscheiding;

Straatmeubilair:

bouwwerken die zijn bedoeld voor de inrichting van de openbare straat en aansluiten bij de publieke functie van de straat;

Struik:

een houtige plant zonder stam die zich onmiddellijk boven of reeds in de grond vertakt in een aantal takken die meer of minder dik kunnen worden, al dan niet in de vorm van een haag;

Struweel:

bosplantsoen, aaneengesloten struikgewas;

Subirrigatie:

het inlaten van water, oppervlaktewater of grondwater, al of niet geforceerd in een (buis)drainagesysteem ten behoeve van het beïnvloeden van het grondwaterpeil;

Talud van de waterkering:

het onder een helling gelegen vlak, gelegen tussen de kruin van de waterkering en de teen van de waterkering;

Teelt op stellingen:

bedrijfsmatige bedekte teelt, los van de ondergrond, waarbij gebruikt wordt gemaakt van goten of bakken op stellages;

Tuinbeplanting:

planten, bloemen, struiken, hagen en bomen met een maximale eindhoogte van 5 meter;

Tunnel:

(min of meer) halfronde constructies, permanent overtrokken met al dan niet lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor het voortrekken van gewassen of het opkweken van plantmateriaal en ter beschermeling van gewassen tegen neerslag;

Verharding:

een open of gesloten verharding, niet zijnde een weg, waarvoor geen diepere ontgraving nodig is dan 30 cm;

Verleggen van een oppervlaktewater:

het wijzigen van de ligging van een primair en secundair oppervlaktewater ten opzichte van de ligging zoals opgenomen in de legger van het waterschap;

Weg:

een voor het verkeer geschikt gemaakte strook grond;

Werken en werkzaamheden:

alle door menselijk toedoen te verrichten handelingen;

Woekerende soorten:

soorten die zich snel kunnen uitbreiden, of door spontane uitzaai of door rizomen en uitlopers, waarbij andere begroeiing, met inbegrip van de grasmat, wordt verdreven of verstikt;

Woonboot:

een boot die zodanig is ingericht dat men erop kan wonen en waarvan de primaire functie ook wonen is.

Artikel 1.2 Begripsbepalingen
  • 1.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op afdeling 1.2 en de hoofdstukken 23 en 4 van deze waterschapsverordening.

  • 2.

    Bijlage II bij deze waterschapsverordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van op afdeling 1.2 en de hoofdstukken 23 en 4 van deze waterschapsverordening .

Artikel 1.3 Gelijkschakeling

In deze waterschapsverordening en de daaraan verbonden beleidsregels wordt onder aanleggen en aanbrengen ook verstaan hebben, wijzigen en verwijderen, tenzij anders is bepaald.

Artikel 1.4 Aanwijzing gebieden
  • 1.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater is opgenomen in het geometrische informatieobject beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater in bijlage I bij deze verordening.

  • 2.

    De geometrische begrenzingen van de onderdelen van het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage I bij deze verordening:

  • 3.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering is opgenomen in het geometrische informatieobject beperkingengebied met betrekking tot een waterkering in bijlage I bij deze verordening.

  • 4.

    De geometrische begrenzingen van de onderdelen van het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage I bij deze verordening:

Paragraaf 1.1.2 Normadressaat en hoofdelijke aansprakelijkheid
Artikel 1.5 Normadressaat en hoofdelijke aansprakelijkheid
  • 1.

    Aan deze waterschapsverordening wordt voldaan door de eigenaar of gebruiker van gronden of de initiatiefnemer of de gebruiker van een handeling of een werk waarop deze waterschapsverordening van toepassing is.

  • 2.

    De normadressaten zijn elk hoofdelijk aansprakelijk voor de naleving van de verplichtingen gesteld bij of krachtens deze waterschapsverordening.

Afdeling 1.2 Vaststellen van doelcriteria voor de bescherming van het watersysteem en bijbehorende beschermingszones.

Paragraaf 1.2.1 Doelcriteria
Artikel 1.6 Doelcriteria

Het algemeen bestuur stelt doelcriteria vast ter verdere uitwerking door het dagelijks bestuur, aan de hand waarvan kan worden bepaald of een activiteit is toegestaan in het watersysteem en de bijbehorende beschermingszone en in het profiel van vrije ruimte. Deze doelcriteria hebben betrekking op:

  • a.

    activiteiten in, bij, langs, op, over, onder of boven een oppervlaktewater;

  • b.

    activiteiten op, in of bij waterkeringen; en

  • c.

    het onttrekken van grondwater, het in de bodem brengen van water en het terug in de bodem brengen van onttrokken grondwater.

Artikel 1.7 Algemene doelcriteria

Voor alle activiteiten genoemd in artikel 1.6 geldt dat:

  • a.

    de waterstaatswerken in stand worden gehouden conform de legger;

  • b.

    de mogelijkheid tot vervulling van maatschappelijke functies in stand moet blijven; 

  • c.

    de veiligheid gewaarborgd moet blijven; 

  • d.

    schade aan waterstaatswerken moet worden voorkomen; en

  • e.

    de taakuitoefening van het waterschap niet wordt belemmerd.

Artikel 1.8 Specifieke doelcriteria bij oppervlaktewateren

Voor activiteiten die van invloed zijn of kunnen zijn op oppervlaktewateren gelden voorts de volgende doelcriteria:

  • a.

    activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor de dimensionering van een oppervlaktewater, zoals vastgelegd in de legger, waardoor het watersysteem niet meer beantwoordt aan het doel waarvoor het is aangelegd, dan wel niet meer voldoet aan de daarvoor geldende normstelling; 

  • b.

    activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor de goede werking van het watersysteem;

  • c.

    activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor het kunnen uitvoeren van onderhoud door of namens het waterschap en de bereikbaarheid van het watersysteem; en

  • d.

    activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor het watersysteem in die zin dat toekomstige capaciteitsvergroting wordt belemmerd binnen de zone van het waterstaatswerk en de bijbehorende beschermingszones, als ook in het door het dagelijks bestuur voor oppervlaktewateren aan te wijzen profiel van vrije ruimte.

Artikel 1.9 Specifieke doelcriteria bij waterkeringen

Voor activiteiten die van invloed zijn of kunnen zijn op waterkeringen gelden voorts de volgende doelcriteria:

  • a.

    activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor de dimensionering van de waterkering, zoals vastgelegd in de legger, waardoor de waterkering niet meer beantwoordt aan het doel waarvoor die is aangelegd, dan wel niet meer voldoet aan de daarvoor geldende normstelling, waardoor de veiligheid niet kan worden gewaarborgd;

  • b.

    activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor de goede werking van de waterkering, onder normale omstandigheden en onder piekbelasting;

  • c.

    activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor het kunnen uitvoeren van onderhoud door of namens het waterschap en de bereikbaarheid van de waterkering; en

  • d.

    activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor de waterkering in die zin dat toekomstige capaciteitsvergroting wordt belemmerd binnen de zone van het waterstaatswerk en de bijbehorende beschermingszones, als ook in het door het dagelijks bestuur voor waterkeringen aan te wijzen profiel van vrije ruimte.

Artikel 1.10 Specifieke doelcriteria bij grondwater

Voor het onttrekken van grondwater, het in de bodem brengen van water en het terug in de bodem brengen van onttrokken grondwater gelden voorts de volgende doelcriteria:

  • a.

    het onttrekken van grondwater mag geen negatief effect hebben op het reguliere grondwaterpeil, waardoor schade kan ontstaan aan natuur, waterstaatswerken en eigendommen van derden;

  • b.

    het onttrekken van grondwater mag geen negatief effect hebben op de ondergrondse scheiding tussen grondwater voerende pakketten; 

  • c.

    de kwaliteit van grondwater mag niet verslechteren door het in de bodem brengen of terug brengen van water; en

  • d.

    het onttrekken van grondwater mag niet leiden tot het verspreiden van een grondwaterverontreiniging.

Artikel 1.11 Toepassingscriteria

Het dagelijks bestuur is bevoegd om ter uitvoering van de waterschapsverordening, voor de doelcriteria genoemd in de artikelen 1.71.81.9 en 1.10 nadere toepassingscriteria vast te stellen. Hierbij kan het dagelijks bestuur rekening houden met plaatselijke omstandigheden. Het dagelijks bestuur geeft aan deze bevoegdheid invulling in deze waterschapsverordening met toepassing van artikel 1.13 en in de beleidsregels.

Afdeling 1.3 Handelingen in het watersysteem

Paragraaf 1.3.1 Zorgplicht, algemene regels, vergunningplicht
Artikel 1.12 Zorgplicht
  • 1.

    Het is toegestaan om handelingen in het watersysteem en de bijbehorende beschermingszone, in een meanderzone en in een inundatiegebied, als ook in het door het dagelijks bestuur aan te wijzen profiel van vrije ruimte te verrichten of te laten verrichten, mits voldaan wordt aan de in dit hoofdstuk opgenomen zorgplichtbepalingen.

  • 2.

    Degene die de in het eerste lid toegestane handelingen verricht of laat verrichten en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door die handeling nadelige effecten voor het watersysteem ontstaan of kunnen ontstaan, voorkomt die effecten voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden verwacht.

  • 3.

    Onder het voorkomen van nadelige effecten voor het watersysteem als bedoeld in het tweede lid wordt in ieder geval verstaan het voorkomen van:

    • a.

      (grond)waterschaarste, (grond)wateroverlast, overstromingen of inundaties;

    • b.

      aantasting van de bestaande staat van een waterkering;

    • c.

      belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewater;

    • d.

      belemmering van de inspectie- of onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem, daaronder mede begrepen handelingen die de ontvangstplicht van specie en maaisel, krachtens artikel 10.3 van de Omgevingswet, belemmeren;

    • e.

      verslechtering van de chemische en ecologische waterkwaliteit; 

    • f.

      negatieve effecten van wegzijging of kwel op de chemische en ecologische waterkwaliteit en waterkwantiteit;

    • g.

      verzakkingen van de bodem of uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden watervoerende pakketten als gevolg van grondwateronttrekkingen of grondboringen; 

    • h.

      belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem; en

    • i.

      verslechtering van de grondwaterkwaliteit.

  • 4.

    Indien toch de nadelige effecten als bedoeld in het tweede lid optreden, is degene die de handelingen met deze effecten verricht, verplicht al hetgeen redelijkerwijs mogelijk is te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

  • 5.

    Degene die handelingen met nadelige effecten verricht als bedoeld in het vierde lid, meldt die effecten zo spoedig mogelijk aan het dagelijks bestuur, als ook de maatregelen die hij van plan is te treffen of reeds heeft getroffen. Door of namens het dagelijks bestuur kunnen aanwijzingen worden gegeven voor de te treffen maatregelen, die stipt moeten worden opgevolgd.

Artikel 1.13 Algemene regels

Het dagelijks bestuur is bevoegd om de regels over activiteiten in de hoofdstukken 2 tot en met 4 en de geometrische begrenzingen in bijlage 2 te wijzigen.

Artikel 1.14 Maatwerkvoorschriften

Indien het dagelijks bestuur dat nodig oordeelt, kunnen in aanvulling op of in afwijking van artikel 1.12 en de hoofdstukken 2 tot en met 4, in een specifieke situatie maatwerkvoorschriften worden gesteld.

Artikel 1.15 Keuzevrijheid melding of vergunningaanvraag bij meerdere gecombineerde handelingen
  • 1.

    Wanneer sprake is van meerdere handelingen die gecombineerd worden uitgevoerd, waarvoor deels een vergunningplicht geldt en deels een algemene regel van toepassing is, dan heeft de initiatiefnemer de keuze om voor alle handelingen gezamenlijk één vergunning aan te vragen, dan wel voor de verschillende (deel)handelingen apart vergunning aan te vragen of een melding te doen. 

  • 2.

    Het doen van een gecombineerde vergunningaanvraag is niet toegestaan indien dit in de waterschapsverordening of de beleidsregels voor die handeling uitdrukkelijk is uitgesloten.

Artikel 1.16 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten
  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; en

    • c.

      de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

  • 2.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma’s, regionale waterprogramma’s, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;

    • b.

      de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en

    • c.

      een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.

  • 3.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op:1°. nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam;2°. wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of3°. het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krwoppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;

    • b.

      aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en

    • c.

      de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.

Paragraaf 1.3.2 Verboden
Artikel 1.17 Verbod bij calamiteiten
  • 1.

    In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het dagelijks bestuur, zo nodig in afwijking van verleende vergunningen verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewater; 

    • b.

      water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewater; of

    • c.

      grondwater te onttrekken uit of water terug te brengen in de bodem.

  • 2.

    Zodra het dagelijks bestuur het verbod niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Paragraaf 1.3.3 Vrijstelling
Artikel 1.18 Vrijstelling beheer door het waterschap

De vergunningplicht en meldplicht op grond van hoofdstuk 2 tot en met 4 zijn niet van toepassing op handelingen die worden uitgevoerd door of in opdracht van het waterschap ten behoeve van het aan het waterschap opgedragen beheer.

Hoofdstuk 2 Activiteiten bij oppervlaktewateren

Afdeling 2.1 Activiteiten bij oppervlaktewateren

Paragraaf 2.1.1 Algemeen
Artikel 2.1 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied;

  • b.

    een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding;

  • c.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • d.

    als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie: 

    • 1.

      een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat;

    • 2.

      een tekening met een aanduiding van de boorlijn; 

    • 3.

      een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en 

    • 4.

      gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van debuis op basis van een grondmechanisch onderzoek; en

  • e.

    als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering.

Artikel 2.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden, als de activiteit betrekking heeft op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, in aanvulling op artikel 2.1 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een opgave van de hoeveelheid te verwijderen materiaal; en

  • b.

    een aanduiding van het totaal te baggeren oppervlak in kubieke meter.

Artikel 2.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken oppervlaktewater wordt gebruikt;

  • b.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van ieder onttrekkingspunt;

  • c.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur per onttrekkingspunt;

  • d.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste wordt onttrokken;

  • e.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken.

Paragraaf 2.1.2 Onttrekken uit een oppervlaktewater
Artikel 2.4 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van water uit een oppervlaktewater met een onttrekkingsvoorziening.

  • 2.

    Deze paragraaf is ook van toepassing op het aanleggen, behouden, wijzigen en verwijderen van een onttrekkingsvoorziening in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.

Artikel 2.5 Specifieke zorgplicht oppervlaktewater onttrekken
  • 1.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      de instroomvoorziening het onderhoud en de doorstroming van het oppervlaktewater niet belemmert;

    • b.

      de onttrekking niet leidt tot beschadiging van de bodem, oevers of taluds;

    • c.

      het bij het onttrekken meenemen van levende organismen zoveel mogelijk wordt beperkt; en

    • d.

      degene die het water onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk informeert over eventuele veroorzaakte schade en over de getroffen en nog te treffen maatregelen.

  • 2.

    Aan het eerste lid, onder c, wordt in ieder geval voldaan als tijdens het onttrekken een zuigkorf om de zuigmond wordt aangebracht, waarbij de zuigmond van de aanzuigslang is voorzien van gaten met een diameter van maximaal 3 mm en de diameter van de zuigkorf minimaal 3 maal de diameter van de aanzuigslang is.

Artikel 2.6 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van meer dan 10 en maximaal 100 m3 water per uur uit een oppervlaktewater met een hoge basisafvoer, wordt voldaan aan de artikelen 2.7 en 2.8.

Artikel 2.7 Algemene regels onttrekken
  • 1.

    De onttrekkingsvoorziening wordt zo gemarkeerd dat de ligging duidelijk zichtbaar is.

  • 2.

    De onttrekkingsvoorziening wordt verwijderd als deze geen functie meer vervult.

  • 3.

    Ter beperking van het meenemen van levende organismen tijdens het onttrekken wordt een zuigkorf met een diameter van minimaal 3 maal de diameter van de aanzuigslang en met gaten met een diameter van maximaal 3 mm om de zuigmond aangebracht.

Artikel 2.8 Algemene regels onttrekken ten behoeve van beregening in relatie met waterconservering
  • 1.

    Het is alleen toegestaan water te onttrekken voor het beregenen van percelen, als het in het te beregenen perceel aanwezig systeem van drainage is ingesteld in overeenstemming met paragraaf 4.2.1.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstig toepassing als de ontwatering van het te beregenen perceel (mede) wordt bepaald door een aangebrachte stuw en of ander peilregulerend werk als bedoeld in paragraaf 2.1.15.

Artikel 2.9 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 2.6, te verrichten zonder dit ten minste een week voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Ten minste tien werkdagen voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 2.10 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning meer dan 100 m3 water per uur te onttrekken uit een oppervlaktewater met een hoge basisafvoer.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning water te onttrekken uit een ander oppervlaktewater dan een oppervlaktewater met een hoge basisafvoer.

Paragraaf 2.1.3 Duikers en overkluizingen in een oppervlaktewater
Artikel 2.11 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een duiker of overkluizing in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.

Artikel 2.12 Specifieke zorgplicht duikers en overkluizingen

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de duiker of overkluizing de doorstroming van het oppervlaktewater niet stremt of belemmert;

  • b.

    de duiker of overkluizing doelmatig functioneert en in goede staat van onderhoud verkeert; en

  • c.

    de duiker of overkluizing zo wordt aangelegd dat deze niet kan vervormen of verzakken.

Artikel 2.13 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning een duiker of overkluizing aan te leggen, te wijzigen of te verwijderen in een primair water en secundair water.

Paragraaf 2.1.4 Bruggen in of over een oppervlaktewater
Artikel 2.14 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een brug in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.

Artikel 2.15 Specifieke zorgplicht bruggen

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    bij het aanleggen van een brug wordt voorkomen dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater ontstaan waardoor de doorstroming kan worden belemmerd;

  • b.

    de aanwezigheid van een brug (incl. brugleuningen) geen belemmering vormt voor het uitvoeren van onderhoud;

  • c.

    de brug, inclusief het profiel onder de brug en twee meter weerszijden van de brug, in een goede staat van onderhoud wordt gehouden; en

  • d.

    de doorstroming in het oppervlaktewater door de brug niet wordt verstoord. Daartoe dient drijvend vuil en dergelijke regelmatig te worden verwijderd.

Artikel 2.16 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een brug over primair water, waarbij geen palen of pijlers in het oppervlaktewater worden aangebracht, of over secundair water, wordt voldaan aan de artikelen 2.17 en 2.18.

Artikel 2.17 Algemene regels brug over een oppervlaktewater
  • 1.

    Per kadastraal perceel mag maximaal één brug aanwezig zijn.

  • 2.

    De op- en afrit van de brug dient 1:10 te zijn, waarbij het maaiveld deugdelijk aangevuld dient te worden.

  • 3.

    De afstand tussen een brug en een ander kunstwerk bedraagt ten minste 10 meter.

  • 4.

    De brug wordt verwijderd als deze niet meer de functie vervult waarvoor de brug is aangelegd.

Artikel 2.18 Algemene regels varend onderhoud
Artikel 2.19 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 2.16, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Ten minste tien dagen voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 2.20 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning een brug over primair water aan te leggen, te wijzigen of te verwijderen, waarbij palen of pijlers in het oppervlaktewater worden aangebracht.

Paragraaf 2.1.5 Bouwwerken langs een oppervlaktewater
Artikel 2.21 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen of wijzigen van een bouwwerk in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op:

    • a.

      het aanleggen, hebben of wijzigen van een klein bouwwerk als bedoeld in artikel 2.49; en

    • b.

      het plaatsen of verwijderen van een hekwerk of schutting als bedoeld in artikel 2.52.

Artikel 2.22 Specifieke zorgplicht bouwwerken

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het plaatsen en behouden van een bouwwerk niet leidt tot beschadiging van het talud, de bodem en de oever van het oppervlaktewater; en

  • b.

    het bouwwerk zo geplaatst wordt dat het geen belemmering vormt voor het uitvoeren van onderhoud.

Artikel 2.23 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk aan te leggen in de kernzone.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk aan te leggen in het profiel van vrije ruimte.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk aan te leggen in een Meanderzone.

  • 4.

    Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk aan te leggen in een inundatiegebied.

Paragraaf 2.1.6 Kabels en leidingen in, onder of langs een oppervlaktewater
Artikel 2.24 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het leggen, wijzigen of verwijderen van een kabel of leiding in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.

Artikel 2.25 Specifieke zorgplicht kabels en leidingen

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kabel of leiding zodanig wordt aangebracht en onderhouden dat de wateraf- en doorvoerfunctie van het oppervlaktewater niet wordt belemmerd;

  • b.

    het doelmatig onderhoud van het oppervlaktewater niet onevenredig wordt belemmerd;

  • c.

    na afloop van de werkzaamheden het werk in nette staat wordt achtergelaten;

  • d.

    een initiatiefnemer voorkomt dat een kabel of leiding door afkalving van de oever van een watergang in de watergang terecht komt; en

  • e.

    het verwijderen van een kabel of leiding niet leidt tot beschadiging van het oppervlaktewater of de bijbehorende onderhoudsstrook.

Artikel 2.26 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het leggen van een kabel of leiding in de kernzone van een primair of secundair water, wordt voldaan aan de artikelen 2.27 tot en met 2.30.

  • 2.

    Ook bij het leggen van een kabel of leiding in het profiel van vrije ruimte bij primair water, wordt voldaan de artikelen 2.27 tot en met 2.30.

  • 3.

    Ook bij het leggen van een kabel of leiding in een meanderzone, wordt voldaan aan de artikelen 2.27 tot en met 2.30.

Artikel 2.27 Algemene regel kruisen oppervlaktewater
  • 1.

    Als de kabel of leiding onder de bodem van het oppervlaktewater wordt gelegd, wordt de bovenzijde van de kabel of leiding op minimaal 1,00 meter onder de bodemhoogte van het oppervlaktewater, de taluds, de onderhoudsstrook en het maaiveld gelegd, zoals deze in de legger is opgenomen.

  • 2.

    Als de kabel of leiding onder een duiker wordt gelegd, wordt de bovenzijde van de kabel of leiding op minimaal 1,00 meter onder de onderzijde van de in de legger opgenomen bodemhoogte gelegd.

  • 3.

    De kabel of leiding die buiten gebruik is gesteld wordt in overleg met het waterschap verwijderd.

  • 4.

    Als de kabel of leiding over een duiker wordt gelegd, wordt bij verwijdering van de duiker de ligging van de kabel of leiding aangepast.

  • 5.

    Als de kabel of leiding het oppervlaktewater via een brug kruist, wordt:

    • a.

      de kabel of leiding verwerkt in het brugdek; of

    • b.

      de kabel of leiding aan de brug gehangen op een hoogte die hoger is dan de hoogwaterlijn.  

  • 6.

    Het bestuur wordt minimaal vijf werkdagen van tevoren geïnformeerd over datum en tijdstip van aanvang van de werkzaamheden. 

  • 7.

    Indien de kabel of leiding definitief buiten gebruik is gesteld, dient het bestuur hiervan binnen 10 werkdagen te worden geïnformeerd. 

Artikel 2.28 Algemene regel parallel aan oppervlaktewater

Als een kabel of leiding parallel aan een oppervlaktewater wordt aangelegd, zijn de volgende voorschriften van toepassing:

  • a.

    de kabel of leiding wordt op de grens van het oppervlaktewater aangelegd;

  • b.

    de kabel of leiding wordt op een diepte van minimaal 1,00 meter onder maaiveld gelegd; en

  • c.

    de kabel of leiding die buiten gebruik is gesteld wordt in overleg met het waterschap verwijderd.

Artikel 2.29 Algemene regel profiel van vrije ruimte

Als een kabel of leiding wordt aangelegd in het profiel van vrije ruimte, zijn de volgende voorschriften van toepassing:

  • a.

    de kabel of leiding wordt op een diepte van minimaal 1,00 meter onder maaiveld gelegd; en

  • b.

    de kabel of leiding die buiten gebruik is gesteld wordt in overleg met het waterschap verwijderd.

Artikel 2.30 Algemene regel meanderzone

Als een kabel of leiding wordt aangelegd in een meanderzone, zijn de volgende voorschriften van toepassing:

  • a.

    de kabel of leiding wordt op een diepte van minimaal 1,00 meter onder maaiveld gelegd; en

  • b.

    de kabel of leiding die buiten gebruik is gesteld wordt in overleg met het waterschap verwijderd.

Artikel 2.31 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 2.26, worden aan het bevoegd gezag gegevens en bescheiden verstrekt over datum en tijdstip van aanvang van de werkzaamheden.

  • 2.

    Ten minste tien werkdagen voordat een kabel of leiding definitief buiten gebruik is gesteld, worden gegevens en bescheiden hierover verstrekt aan het bevoegd gezag.

Artikel 2.32 Melding
  • 1.

    Het is verboden een activiteit als bedoeld in artikel 2.26 te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Ten minste tien werkdagen voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Paragraaf 2.1.7 Recreatief medegebruik in of nabij een oppervlaktewater
Artikel 2.33 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het gebruiken van het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater voor recreatieve doeleinden.

Artikel 2.34 Specifieke zorgplicht recreatief medegebruik

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    er geen schade wordt toegebracht aan het oppervlaktewater of de bijbehorende zones;

  • b.

    er geen afval wordt achtergelaten;

  • c.

    aanwezig vee op de aangrenzende percelen niet wordt verontrust; en

  • d.

    de privacy van bewoners van huizen op de aangrenzende percelen wordt gerespecteerd.

Artikel 2.35 Aanwijzing algemene regels
Artikel 2.36 Algemene regel varen met een kano, kajak of stand-up paddle board op de Roer
  • 1.

    Kanovaart vindt alleen plaats in de periode van 1 juni tot 1 oktober.

  • 2.

    Er wordt vertrokken tussen 10.00 en 12.00 uur en tussen 14.00 en 16.00 uur.

  • 3.

    Er vertrekken maximaal 20 boten per vertrekmoment.

  • 4.

    In- en uitstappen vindt alleen plaats op de volgende locaties:

    • a.

      de trailerhelling benedenstrooms van de brug in Vlodrop;

    • b.

      de rustplaats nabij de kerk in St. Odiliënberg; en

    • c.

      de trailerhelling bovenstrooms van de brug van de Andersonweg te Roermond.

  • 5.

    De in de Roer aanwezige grindbanken worden niet betreden.

  • 6.

    Degene die de activiteit verricht heeft een exemplaar van de melding bij zich en kan deze op verzoek van een toezichthoudend ambtenaar tonen.

Artikel 2.37 Algemene regel varen met een kano, kajak of stand-up paddle board op een ander oppervlaktewater dan de Roer
  • 1.

    Aanwezige vangmiddelen voor het bestrijden van muskus- of beverratten worden niet beschadigd, los gemaakt of open gemaakt.

  • 2.

    Tijdens het recreatief medegebruiken van een oppervlaktewater worden aanwezige stuwen, vistrappen, gemalen of in- of uitstroomopeningen niet betreden.

  • 3.

    Meegebrachte huisdieren zijn te allen tijde aangelijnd.

Artikel 2.38 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 2.35eerste lid, te verrichten zonder dit ten minste twee werkdagen voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Wijzigingen van de gemelde gegevens worden voorafgaand aan de kanotocht doorgegeven aan het waterschap.

Artikel 2.39 Algemene regel varen met een gemotoriseerde boot op de Roer en Hambeek

Voor het varen met een gemotoriseerde boot op de Roer en Hambeek te Roermond gelden de volgende voorschriften: 

  • a.

    er wordt alleen gevaren door gebruikers van percelen die rechtstreeks grenzen aan de aangegeven trajecten varen op de Roer en Hambeek;

  • b.

    varen vindt alleen plaats op traject I en op het traject waaraan het perceel van de melder direct grenst;

  • c.

    er wordt alleen gevaren in het laagwaterseizoen van 15 maart tot en met 14 oktober, tussen zonsopgang en zonsondergang;

  • d.

    per perceel wordt met maximaal één gemelde gemotoriseerde boot gevaren;

  • e.

    de maximale vaarsnelheid op de trajecten II, III, IV en V bedraagt 5 kilometer per uur;

  • f.

    afhankelijk van het traject heeft de boot de volgende afmetingen:

    • 1.

      traject II: 9 meter lang, 3 meter breed, 1 meter diepgang en 1,75 meter hoog;

    • 2.

      traject III: 9 meter lang, 3 meter breed, 1 meter diepgang en 3,5 meter hoog; en 

    • 3.

      traject IV en traject V: 6 meter lang, 2 meter breed, 0,5 meter diepgang, 1,75 meter hoog; en

  • g.

    de bestuurder van de boot heeft een exemplaar van de melding bij zich en kan deze op verzoek van een toezichthoudend ambtenaar tonen.

Artikel 2.40 Algemene regel aan- en afmeren met een gemotoriseerde boot op de Roer en Hambeek

Voor het aanmeren of afmeren met een gemotoriseerde boot op de Roer en Hambeek gelden de volgende voorschriften:

  • a.

    aan- en afmeren vindt alleen plaats door gebruikers van percelen die rechtstreeks grenzen aan de aangegeven trajecten varen op de Roer en Hambeek;

  • b.

    aanmeren en afmeren vindt plaats bij het eigen perceel, met uitzondering van traject I;

  • c.

    de boot wordt met de lange zijde deugdelijk en zo strak mogelijk tegen de aanmeervoorziening aangemeerd;

  • d.

    boten worden niet geplaatst of gestald op de oevers, taluds of aanlegwallen van de trajecten II, III, IV en V;

  • e.

    tijdens het hoogwaterseizoen van 15 oktober tot en met 14 maart is de boot verwijderd uit het water op de trajecten II, III, IV en V; en

  • f.

    per perceel wordt met maximaal één gemelde gemotoriseerde boot aangemeerd.

Artikel 2.41 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 2.35derde lid, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Ten minste tien werkdagen voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 2.42 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning in de kernzone van een primair of secundair water een parcours aan te leggen of in te richten voor recreatieve doeleinden.

Artikel 2.43 Absoluut verbod
  • 1.

    Het is verboden in watergangen anders dan de trajecten I tot en met V van de Roer en Hambeek te recreëren met (behulp van) een gemotoriseerd voertuig of vaartuig.

  • 2.

    Het is verboden met een kano, kajak of stand-up paddle board te varen op een traject dat niet is opgenomen op de kaarten kanovaren.

Paragraaf 2.1.8 Beplanting langs een oppervlaktewater
Artikel 2.44 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben, verplaatsen en verwijderen van beplanting in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.

Artikel 2.45 Specifieke zorgplicht beplanting

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    bomen en struiken zodanig worden geplant dat oeververdedigingen (beschoeiingen) en taluds van oppervlaktewateren niet beschadigen als gevolg van wortelgroei;

  • b.

    bomen en struiken zodanig worden onderhouden dat deze niet tot schade aan het oppervlaktewater en bijbehorende zones kunnen leiden;

  • c.

    de kernzone niet wordt versmald of beschadigd als gevolg van uitgroeiende wortels, stammen en takken van bomen en struiken;

  • d.

    het oppervlaktewater en de bijbehorende zones na afloop van de werkzaamheden in nette staat achtergelaten worden; en

  • e.

    na het aanbrengen, verplaatsen en verwijderen van bomen en struiken de onderhoudsstrook en het oppervlaktewater in de oorspronkelijke toestand worden teruggebracht.

Artikel 2.46 Algemene regel beplanting aanbrengen in of nabij de kernzone
  • 1.

    Bij het aanbrengen van een boom of struik binnen primair of secundair water of een zone van 2 meter eromheen, wordt voldaan aan artikel 2.47.

  • 2.

    Ook bij het aanbrengen van een boom of struik in het profiel van vrije ruimte, een meanderzone of een inundatiegebied, wordt voldaan aan artikel 2.47.

Artikel 2.47 Algemene regel bomen of struiken aanbrengen
  • 1.

    Als een boom of struik wordt aangebracht binnen de primair water of een zone van 2 meter eromheen, wordt deze binnen de kernzone tot 4 meter boven het maaiveld takvrij gehouden.

  • 2.

    Bomen of struiken in een meandergebied vormen geen belemmering voor het natuurlijke meanderproces of voor het voeren van doelmatig onderhoud aan het in de meanderzone gelegen oppervlaktewater.

  • 3.

    Bomen en struiken vormen geen belemmering voor het functioneren van het Inundatiegebied.

Artikel 2.48 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning bomen of struiken aan te brengen, te verplaatsen of te verwijderen in de kernzone van een primair of secundair water.

Paragraaf 2.1.9 Kleine bouwwerken langs een oppervlaktewater
Artikel 2.49 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben of wijzigen van een bouwwerk zonder woon- of verblijfsfunctie dat niet dieper dan 50 cm in de grond is gefundeerd in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.

Artikel 2.50 Specifieke zorgplicht kleine bouwwerken

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het plaatsen van een klein bouwwerk niet leidt tot beschadiging van het oppervlaktewater en de bijbehorende zones;

  • b.

    het bouwwerk zodanig geplaatst wordt dat deze geen belemmering vormt voor het uitvoeren van onderhoud;

  • c.

    de aanwezigheid van een bouwwerk binnen een profiel van vrije ruimte niet leidt tot beperking van noodzakelijke aanpassingen aan het oppervlaktewater;

  • d.

    de aanwezigheid van een klein bouwwerk binnen een meanderzone geen belemmering voor het meanderproces binnen de meanderzone vormt; en

  • e.

    de aanwezigheid van een klein bouwwerk binnen een inundatiegebied geen afbreuk doet aan de functie van het inundatiegebied.

Artikel 2.51 Melding
  • 1.

    Het is verboden een bouwwerk aan te leggen in de kernzone, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Zo spoedig mogelijk voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Paragraaf 2.1.10 Afrasteringen, hekwerken en schuttingen langs een oppervlaktewater
Artikel 2.52 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen of verwijderen van een afrastering, hekwerk of schutting in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.

Artikel 2.53 Specifieke zorgplicht afrasteringen, hekwerken en schuttingen

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de aanwezigheid van de afrastering, het hekwerk of de schutting geen belemmering vormt voor het voeren van onderhoud aan het oppervlaktewater;

  • b.

    de aanwezigheid van een afrastering, hekwerk of een schutting binnen een meanderzone niet leidt tot een belemmering voor het meanderproces binnen de meanderzone; en

  • c.

    de aanwezigheid van een afrastering, hekwerk of een schutting binnen een inundatiegebied geen afbreuk doet aan de functie van het inundatiegebied.

Artikel 2.54 Aanwijzing algemene regels
Artikel 2.55 Algemene regel afrasteringen, hekwerken en schuttingen
  • 1.

    Een hekwerk of schutting wordt op ten minste 0,5 meter uit de grens van de kernzone geplaatst.

  • 2.

    Een hekwerk of schutting heeft een maximale hoogte van 2,00 meter.

Artikel 2.56 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteiten, bedoeld in artikel 2.54, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Zo spoedig mogelijk voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 2.57 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning een afrastering, hekwerk of schutting te plaatsen in de kernzone.

Paragraaf 2.1.11 Lozen van hemelwater afkomstig van een verhard oppervlak in een oppervlaktewater
Artikel 2.58 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het binnen het beheergebied van het waterschap versneld afvoeren en lozen van hemelwater in een oppervlaktewater vanaf verhard oppervlak.

Artikel 2.59 Specifieke zorgplicht lozen vanaf verhard oppervlak

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat een lozing van hemelwater vanaf verhard oppervlak op de bodem via afstroming naar een oppervlaktewater geen wateroverlast veroorzaakt.

Artikel 2.60 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning hemelwater afkomstig van een verhard oppervlak te lozen in een oppervlaktewater.

Paragraaf 2.1.12 Realisering projecten bij een oppervlaktewater
Artikel 2.61 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het realiseren van projecten die binnen het beheergebied van het waterschap kunnen leiden tot waterstaatkundige gevolgen buiten het projectgebied.

Artikel 2.62 Specifieke zorgplicht projecten

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat een project geen negatieve waterstaatkundige gevolgen veroorzaakt buiten het projectgebied.

Artikel 2.63 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning maatregelen te treffen binnen een aaneengesloten gebied van ten minste 10 hectare, als deze maatregelen een waterstaatkundig effect kunnen hebben buiten dat projectgebied.

Paragraaf 2.1.13 Evenement in of bij een oppervlaktewater
Artikel 2.64 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van een evenement in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.

Artikel 2.65 Specifieke zorgplicht evenementen

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    er geen schade wordt toegebracht aan het oppervlaktewater of de bijbehorende zones;

  • b.

    eventueel ontstane schade aan het oppervlaktewater of een bijbehorende zone onmiddellijk wordt hersteld;

  • c.

    er geen afval wordt achtergelaten;

  • d.

    aanwezig vee op de aangrenzende percelen niet wordt verontrust; en

  • e.

    de privacy van bewoners van huizen op de aangrenzende percelen wordt gerespecteerd.

Artikel 2.66 Melding
  • 1.

    Het is verboden een evenement te houden in de kernzone van een primair of secundair water, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Zo spoedig mogelijk voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Paragraaf 2.1.14 Uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen een lijnvormig element
Artikel 2.67 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van werken of werkzaamheden in een lijnvormig element.

Artikel 2.68 Specifieke zorgplicht werken of werkzaamheden in lijnvormig element

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat door een werk of werkzaamheid het functioneren van het lijnvormige element niet negatief wordt beïnvloed.

Artikel 2.69 Algemene regel werken of werkzaamheden in lijnvormig element

De uitvoering van werken en werkzaamheden binnen een lijnvormig element leidt niet tot beschadiging van de graszoden.

Paragraaf 2.1.15 Stuwen en andere peilregulerende werken in een oppervlaktewater
Artikel 2.70 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben of wijzigen van een stuw of ander peilregulerend werk in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.

Artikel 2.71 Specifieke zorgplicht stuwen en andere peilregulerende werken

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de stuw en ander peilregulerend werk in een goede staat van onderhoud wordt gehouden; en

  • b.

    bediening van de stuw en ander peilregulerend werk zodanig plaatsvindt dat andere gebruikers van het oppervlaktewater hiervan geen schade ondervinden.

Artikel 2.72 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een OWL-stuw of ander peilregulerend werk in een overig water, wordt voldaan aan artikel 2.73.

Artikel 2.73 Algemene regel stuwen en andere peilregulerende werken
  • 1.

    Een stuw of ander peilregulerend werk wordt ten minste ingesteld op de peilen zoals opgenomen in onderstaande tabel.

     

    Gewas

    Grondwaterniveau t.o.v. maaiveld

     

    Gemiddeld hoog

    Gemiddeld laag

    Grasland

    -0,30 m

    -0,60 m

    Bouwland of akkerland

    -0,50 m

    -0,80 m

    Diep wortelende gewassen

    -0,80 m

    -1,00 m

    Tuinbouw

    -0,50 m

    -0,80 m

     
  • 2.

    Maatgevend voor de instelling van de stuwpeilen is de drooglegging ten opzichte van het 10% laagste maaiveld van het perceel met het meest kritieke gewas binnen het beïnvloedingsgebied van de stuw of van het peilregulerende werk.

  • 3.

    Het bestuur kan afkondigen wanneer de hoge of lage stand wordt ingesteld.

  • 4.

    De neerwaartse aanpassing van het stuwpeil geschiedt met maximaal 20 cm per etmaal.

  • 5.

    Van deze voorschriften kan, onder meer ingeval van acute dreiging van inundatie, van verzadiging van de bovengrond of bij verwachting van veel neerslag worden afgeweken. Het bestuur kan daarbij instructies geven die opgevolgd dienen te worden.

Artikel 2.74 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning een stuw of peilregulerend werk aan te leggen, te hebben of te wijzigen in een primair of secundair water.

Paragraaf 2.1.16 Woonboten in een oppervlaktewater
Artikel 2.75 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen of hebben van een woonboot in een oppervlaktewater.

Artikel 2.76 Specifieke zorgplicht woonboten

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    geen schade wordt toegebracht aan de oever en het talud van het oppervlaktewater; en

  • b.

    het doelmatig voeren van onderhoud niet wordt belemmerd.

Artikel 2.77 Algeheel verbod woonboten

Het is verboden om een woonboot te leggen of te hebben in een primair water.

Paragraaf 2.1.17 Verleggen of aanpassen van een oppervlaktewater
Artikel 2.78 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verleggen of aanpassen van een primair of secundair oppervlaktewater en op het aanleggen van een oppervlaktewater dat in verbinding wordt gebracht met een primair of secundair oppervlaktewater.

Artikel 2.79 Specifieke zorgplicht verleggen of aanpassen oppervlaktewater

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    schade wordt hersteld die binnen twee jaar na realisering van de verlegging of aanpassing ontstaat aan de oever en het talud van het oppervlaktewater; en

  • b.

    het doelmatig voeren van onderhoud niet wordt belemmerd.

Artikel 2.80 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning een primair of secundair oppervlaktewater te verleggen of aan te passen of een oppervlaktewater aan te leggen dat in verbinding wordt gebracht met een primair of secundair oppervlaktewater.

Paragraaf 2.1.18 Tijdelijk afdammen van een primair en secundair oppervlaktewater
Artikel 2.81 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het tijdelijk afdammen van een primair of secundair oppervlaktewater.

Artikel 2.82 Specifieke zorgplicht tijdelijk afdammen

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat schade wordt hersteld die binnen twee jaar na de tijdelijke afdamming ontstaat aan de oever en het talud van het oppervlaktewater.

Artikel 2.83 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning tijdelijk primair of secundair oppervlaktewater af te dammen.

Paragraaf 2.1.19 Ophogen in inundatiegebied
Artikel 2.84 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, instandhouden en wijzigen van een ophoging in een inundatiegebied.

Artikel 2.85 Specifieke zorgplicht ophogen

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat de ophoging zo aangelegd, gewijzigd en behouden wordt dat deze, zo nodig inclusief te realiseren en te behouden compensatie, niet leidt tot een beperking van het functioneren van het inundatiegebied.

Artikel 2.86 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning een ophoging aan te brengen in een inundatiegebied.

Afdeling 2.2 Lozen in oppervlaktewater

Paragraaf 2.2.1 Algemeen
Artikel 2.87 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap.

Artikel 2.88 Oogmerken

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • b.

    het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen; en

  • c.

    het beschermen van de doelmatige werking van het zuiveringtechnisch werk.

Artikel 2.89 Normadressaat

Aan deze paragraaf wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 2.90 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Degene die een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 2.88, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast; 

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • e.

      lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 2.91 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.90 en 2.95 tot en met 2.152.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.95 tot en met 2.152.

Artikel 2.92 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap worden die ondertekend en voorzien van:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit; 

  • b.

    de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

  • c.

    het adres waarop de activiteit wordt verricht; en 

  • d.

    de dagtekening.

Artikel 2.93 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat
  • 1.

    Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 2.92, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap

Artikel 2.94 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap
  • 1.

    Op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 2.95 Informeren over een ongewoon voorval
  • 1.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlakte- waterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Artikel 2.96 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval
  • 1.

    Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap:

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

    • c.

      andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

    • d.

      informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Paragraaf 2.2.2 Lozen in oppervlaktewater
Artikel 2.97 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water in een oppervlaktewater met een lozingsvoorziening.

  • 2.

    Deze paragraaf is ook van toepassing op het aanleggen, behouden, wijzigen en verwijderen van een lozingsvoorziening in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.

  • 3.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op het versneld afvoeren en lozen van hemelwater vanaf verhard oppervlak in het beheergebied.

Artikel 2.98  Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de lozing niet leidt tot beschadiging van oevers, taluds en bodem;

  • b.

    het onderhoud (maaien oevers, taluds, bodem en onderhoudsstrook) niet wordt belemmerd door de aanwezigheid van een lozingsvoorziening;

  • c.

    na het verwijderen van de (tijdelijke) lozingsvoorziening de watergang in oorspronkelijke toestand wordt hersteld;

  • d.

    degene die water loost op de bodem ervoor zorgt dat afstroming naar een oppervlaktewater wordt vermeden; en

  • e.

    degene die het water loost het bestuur zo spoedig mogelijk informeert over eventuele veroorzaakte schade en over de getroffen en nog te treffen maatregelen.

Artikel 2.99 Aanwijzing algemene regels
Artikel 2.100 Algemene regel lozingsvoorziening

De lozingsvoorziening wordt verwijderd als deze geen functie meer vervult.

Artikel 2.101 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 2.99, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Ten minste tien werkdagen voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 2.102 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning meer dan 100 m3 water per uur te lozen in een oppervlaktewater met een hoge basisafvoer.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning meer dan 20 m3 water per uur te lozen in een oppervlaktewater met een lage basisafvoer.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning meer dan 20 m3 water per uur te lozen in een overig water.

  • 4.

    Het is verboden zonder vergunning water te lozen in bronlopen.

Paragraaf 2.2.3 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering
Artikel 2.103 Lozen van grondwater bij saneringen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het lozen van dat grondwater in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.1, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK´s

    1 μg/l

    BTEX

    50 μg/l

    Vluchtige organohalogeen-verbindingen uitgedrukt als chloor

    20 μg/l

    Aromatische organohalogeen-verbindingen

    20 μg/l

    Minerale olie

    500 μg/l

    Cadmium

    4 μg/l

    Kwik

    1 μg/l

    Koper

    11 μg/l

    Nikkel

    41 μg/l

    Lood

    53 μg/l

    Zink

    120 μg/l

    Chroom

    24 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 mg/l

     
  • 3.

    Voor het lozen van dat grondwater in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.2, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.2 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK´s

    1 μg/l

    Minerale olie

    50 μg/l

    Cadmium

    0,4 μg/l

    Kwik

    0,1 μg/l

    Koper

    1,1 μg/l

    Nikkel

    4.1 μg/l

    Lood

    5,3 μg/l

    Zink

    12 μg/l

    Chroom

    2,4 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    20 mg/l

    Benzeen

    2 μg/l

    Tolueen

    7 μg/l

    Ethylbenzeen

    4 μg/l

    Xyleen

    4 μg/l

    Tetrachlooretheen

    3 μg/l

    1,2-dichlooretheen

    20 μg/l

    1,1,1-trichloorethaan

    20 μg/l

    Vinylchloride

    8 μg/l

    Som van de vijf hierbovenstaande stoffen

    20 μg/l

    Monochloorbenzeen

    7 μg/l

    Dichloorbenzenen

    3 μg/l

    Trichloorbenzenen

    1 μg/l

     
Artikel 2.104 Lozen van grondwater bij ontwatering
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat grondwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering; en

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.

  • 2.

    Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.

Artikel 2.105 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680; 

    • b.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • c.

      voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;

    • d.

      voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • e.

      voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;

    • f.

      voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2; en

    • g.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872.

Artikel 2.106 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.103 en 2.104, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en 

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als:

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of 

    • b.

      het lozen plaatsvindt bij wonen.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.

Paragraaf 2.2.4 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening
Artikel 2.107 Lozen van afvloeiend hemelwater 
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat hemelwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • c.

      geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit is.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 3.

    In afwijking van het  eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 2.108 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Paragraaf 2.2.5 Lozen van huishoudelijk afvalwater
Artikel 2.109 Lozen van huishoudelijk afvalwater
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een opper- vlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwater- riool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

    • a.

      40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten; 

    • b.

      100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

    • c.

      600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan50 inwonerequivalenten; 

    • d.

      1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan100 inwonerequivalenten; en 

    • e.

      3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend: 

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijkafvalwater vrijkomt; en 

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwarenkunnen worden aangelegd.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 2.110 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
  • 1.

    Met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening. 

  • 2.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.3.  

    Tabel 2.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Emissiegrenswaarden in mg/l

     

    Representatiefetmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

     
  • 3.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.4.

    Tabel 2.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezenoppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Emissiegrenswaarden in mg/l

     

    Representatiefetmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

    3 mg/l

    6 mg/l

     
  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.  

  • 5.

    Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam: 

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of 

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.  

Artikel 2.111 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.  

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2; 

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705; 

    • c.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • d.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646; 

    • e.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-EN-ISO 15923-1; en

    • f.

      voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.  

Artikel 2.112 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.109, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:  

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd; 

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en 

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit. 

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.  

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam: 

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.  

Paragraaf 2.2.6 Lozen van koelwater
Artikel 2.113 Koelwater 
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.  

  • 2.

    Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.

  • 3.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 1000 kJ/s bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. 

  • 4.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam.  

Artikel 2.114 Gegevens en bescheiden 
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.113, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over: 

    • a.

      de maximale warmtevracht; en 

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit. 

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.  

Paragraaf 2.2.7 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken
Artikel 2.115 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om: 

  • a.

    afvalwater afkomstig van het afwassen met water; of

  • b.

    afvalwater afkomstig van het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.  

Artikel 2.116 Werkinstructie bij reinigen en conserveren 
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

    • a.

      is een werkinstructie opgesteld; en

    • b.

      wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.  

  • 2.

    In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast; 

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en 

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.  

  • 3.

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is; 

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en

    • e.

      welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s. 

Artikel 2.117 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen: 

  • a.

    op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

  • b.

    welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.  

Artikel 2.118 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.  

Artikel 2.119 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.  

Artikel 2.120 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 2.115 , 2.116 en 2.117, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.115; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.116.  

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.  

Paragraaf 2.2.8 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen
Artikel 2.121 Inerte goederen

Voor de toepassing van deze paragraaf worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn: 

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout; 

  • d.

    snoeihout; 

  • e.

    banden van voertuigen; 

  • f.

    autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen; 

  • g.

    straatmeubilair; 

  • h.

    tuinmeubilair; 

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrij staal; 

  • j.

    kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedings-  middelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.  

Artikel 2.122 Lozen bij opslaan van inerte goederen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan te lozen afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.123 Lozen bij overslaan van inerte goederen 
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.  

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. 

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.  

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.  

Paragraaf 2.2.9 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen
Artikel 2.124 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen, worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 m is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.  

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.5, gemeten in een steekmonster.  

    Tabel 2.5 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in μg/l of mg/l

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l

    Minerale olie

    20 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    50 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    10 mg/l

    Som van fosforverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

Artikel 2.125 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872; 

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2; 

    • d.

      voor arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of  NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;

    • e.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • f.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • g.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • h.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-EN-ISO 15923-1; en

    • i.

      voor de som van fosforverbindingen: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.  

Artikel 2.126 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:

    • a.

      het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen; 

    • b.

      het overslaan van zout voor het strooien op wegen; 

    • c.

      het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • d.

      het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk. 

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.  

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.  

Artikel 2.127 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 2.124 en 2.126, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit. 

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:

    • a.

      zout voor het strooien op wegen; 

    • b.

      niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en 

    • c.

      niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.  

Paragraaf 2.2.10 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater
Artikel 2.128 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Artikel 2.129 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Paragraaf 2.2.11 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewater
Artikel 2.130 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.131 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse «sterk verontreinigd», bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek, en 

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.  

Artikel 2.132 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 2.130 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.  

Artikel 2.133 Lozen van algen en bacteriën

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.  

Artikel 2.134 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.130, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse «sterk verontreinigd», bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.131; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.  

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.  

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de beheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet. 

Paragraaf 2.2.12 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen
Artikel 2.135 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. 

  • 2.

    Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

Paragraaf 2.2.13 Lozen bij calamiteitenoefeningen
Artikel 2.136 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdings- technieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.  

Artikel 2.137 Gegevens en bescheiden

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.136, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat.  

Paragraaf 2.2.14 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen
Artikel 2.138 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.  

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.6, gemeten in een steekmonster.  

    Tabel 2.6 Emissiegrenswaarden

    Stof 

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Onopgeloste stoffen 

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofgebruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofgebruik

    300 mg/l 

     
  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.  

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 2.139 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwater- riool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.  

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.  

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.  

  • 4.

    In afwijking van het derde, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt. 

Artikel 2.140 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. 

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.7, gemeten in een steekmonster. 

    Tabel 2.7 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

     
Artikel 2.141 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.8, gemeten in een steekmonster. 

    Tabel 2.8 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Chloride

    200 mg/l

    Ijzer

    2 mg/l

     
  • 3.

    De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing. 

Artikel 2.142 Lozen bij ontijzeren grondwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuivering- technisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.  

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.  

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.  

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.  

Artikel 2.143 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.  

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.  

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor chloride: NEN-EN-ISO 15682; 

    • b.

      onopgeloste stoffen: NEN-EN 872; 

    • c.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • d.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN 6633 of NEN-ISO 15705; en

    • e.

      voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2.  

Artikel 2.144 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 2.138 tot en met 2.142, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en 

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit. 

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.  

Paragraaf 2.2.15 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton
Artikel 2.145 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.  

Paragraaf 2.2.16 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding
Artikel 2.146 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze paragraaf is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

Artikel 2.147 Lozen bereiden van voedingsmiddelen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:

    • a.

      grootkeukenapparatuur; 

    • b.

      één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

    • c.

      één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt.

  • 2.

    Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.  

Artikel 2.148 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.147, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en 

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit. 

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de  gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.  

Paragraaf 2.2.17 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Artikel 2.149 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan spuiwater uit recreatieve visvijvers worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.150 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.149, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: 

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en 

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit. 

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.  

Paragraaf 2.2.18 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind
Artikel 2.151 Lozen van spoelwater

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kunnen de volgende afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd: 

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind. 

Paragraaf 2.2.19 Asverstrooing
Artikel 2.152 Asverstrooiing

Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.  

Paragraaf 2.2.20 Andere lozingen
Artikel 2.153 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen, bedoeld in de afdelingen 2.2.2 tot en met 2.2.19;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en

    • d.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.

Artikel 2.154 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.  

Paragraaf 2.2.21 Aanvraagvereisten, beoordelingsregels en voorschriftenomgevingsvergunning lozingsactiviteit
Artikel 2.155 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater;

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden; 

  • c.

    een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een riooltekening;

  • e.

    de locaties van de lozingspunten;

  • f.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • g.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • h.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen; 

  • i.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd; 

  • j.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de  stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene Beoordelings-Methodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; 

  • k.

    de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.  

Artikel 2.156 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.  

Artikel 2.157 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.  

Hoofdstuk 3 Activiteiten bij waterkeringen

Afdeling 3.1 Activiteiten bij waterkeringen

Paragraaf 3.1.1 Algemeen
Artikel 3.1 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit metbetrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist,worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal wordengemaakt van het beperkingengebied;

  • b.

    een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting vande activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel ofde leiding;

  • c.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachteduur ervan;

  • d.

    als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgendeinformatie:

    • 1.

      een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleidingwegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat;

    • 2.

      een tekening met een aanduiding van de boorlijn;

    • 3.

      een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en

    • 4.

      gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van eengrondmechanisch onderzoek;

  • e.

    als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening vande kade of waterkering.

Paragraaf 3.1.2 Afrasteringen, hekwerken en schuttingen
Artikel 3.2 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, hebben, wijzigen of verwijderen van een afrastering, hekwerk of schutting in een beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.3 Specifieke zorgplicht afrasteringen, hekwerken of schuttingen

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de waterkering voldoende bereikbaar moet zijn om de waterkering te kunnen inspecteren;

  • b.

    de waterkering voldoende bereikbaar moet zijn om de waterkering te kunnen onderhouden; en

  • c.

    in geval van (dreigende) calamiteuze situaties, (nood)voorzieningen en –maatregelen kunnen worden getroffen.

Artikel 3.4 Aanwijzing algemene regels

Bij het plaatsen van een afrastering, hekwerk of schutting in de beschermingszone bij een waterkering, wordt voldaan aan artikel 3.5.

Artikel 3.5 Algemene regel afrasteringen, hekwerken en schuttingen
  • 1.

    Een afrastering, hekwerk of schutting wordt op ten minste de grens van de kernzone van de waterkering geplaatst.

  • 2.

    Het verwijderen van een ondergrondse fundering voor een afrastering, hekwerk en schutting mag nooit leiden tot het optreden van kwelwater.

  • 3.

    Gaten die zijn ontstaan bij het verwijderen van een afrastering, hekwerk of schutting worden direct zodanig gevuld dat een blijvende waterdichte afdichting tot stand wordt gebracht.

  • 4.

    Aan het derde lid wordt in ieder geval voldaan als ontstane gaten worden gevuld met zwelklei of bentoniet.

  • 5.

    De afrastering, het hekwerk of de schutting is in zijn geheel verwijderbaar of eenvoudig demontabel.

Artikel 3.6 Melding
  • 1.

    Het is verboden een hekwerk of schutting te plaatsen in de beschermingszone van de waterkering zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Zo spoedig mogelijk voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 3.7 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning een afrastering, hekwerk of schutting te plaatsen in de kernzone van de waterkering.

Paragraaf 3.1.3 Ontgronding
Artikel 3.8 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op ontgrondingen die leiden tot een blijvende ontgraving in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.9 Specifieke zorgplicht ontgrondingen

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat negatieve effecten van de ontgronding op de (stabiliteit van de) waterkering en daarmee op het functioneren van de waterkering worden voorkomen.

Artikel 3.10 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning te ontgronden in de kernzone van de waterkering.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning te ontgronden in de beschermingszone van de waterkering.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning te ontgronden in het profiel van vrije ruimte van de waterkering.

  • 4.

    Het is verboden zonder vergunning  te ontgronden in de buitenbeschermingszone van de waterkering.

  • 5.

    Het is verboden zonder vergunning te ontgronden in de hoge grond basis.

  • 6.

    Het is verboden zonder vergunning te ontgronden in de hoge grond robuust. 

Paragraaf 3.1.4 Doorgraving
Artikel 3.11 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het tot stand brengen van een doorgraving in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering. 

Artikel 3.12 Specifieke zorgplicht doorgraving

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat negatieve effecten van de doorgraving op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering worden voorkomen. 

Artikel 3.13 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een doorgraving tot stand te brengen in de kernzone van de waterkering.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een doorgraving tot stand te brengen in de hoge grond basis.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning een doorgraving tot stand te brengen in de hoge grond robuust

Paragraaf 3.1.5 Ontgraving
Artikel 3.14 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van een ontgraving in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.15 Specifieke zorgplicht ontgraving

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat negatieve effecten van de ontgraving op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering worden voorkomen. 

Artikel 3.16 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het uitvoeren van een ontgraving in hoge grond basis, wordt voldaan aan artikel 3.17 als dieper dan 0.5 meter en niet dieper dan 2,5 meter wordt ontgraven.

  • 2.

    Ook bij het uitvoeren van een ontgraving in de beschermingszone van de waterkering wordt voldaan aan artikel 3.17 als dieper is dan 0,5 meter en niet dieper dan 2,5 meter wordt ontgraven.

Artikel 3.17 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.16, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Zo spoedig mogelijk voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 3.18 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning te ontgraven in de kernzone van de waterkering.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning te ontgraven in  de beschermingszone als er 0,5 meter of dieper wordt ontgraven.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning te ontgraven in hoge grond basis als er 0,5 meter of dieper wordt ontgraven.

Paragraaf 3.1.6 Aanleg hogedrukleiding
Artikel 3.19 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben of wijzigen van een leiding die deel uitmaakt van een leidingsysteem met een maximale bedrijfsdruk van 10 bar of meer in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.20 Specifieke zorgplicht hogedrukleiding

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat negatieve effecten van de aanleg en aanwezigheid van een hogedrukleiding op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering worden voorkomen.

Artikel 3.21 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een hogedrukleiding aan te leggen of te wijzigen binnen de kernzone van de waterkering.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een hogedrukleiding aan te leggen of te wijzigen in de beschermingszone van de waterkering.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning een hogedrukleiding aan te leggen of te wijzigen in de buitenbeschermingszone van de waterkering.

  • 4.

    Het is verboden zonder vergunning een hogedrukleiding aan te leggen of te wijzigen in het profiel van vrije ruimte van de waterkering.

  • 5.

    Het is verboden zonder vergunning een hogedrukleiding aan te leggen of te wijzigen in de hoge grond basis.

  • 6.

    Het is verboden zonder vergunning een hogedrukleiding aan te leggen of te wijzigen in de hoge grond robuust.

Paragraaf 3.1.7 Kleine bouwwerken
Artikel 3.22 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, instandhouden en wijzigen van een klein bouwwerk in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op een hekwerk of schutting als bedoeld in paragraaf 3.1.2 of op straatmeubilair als bedoeld in paragraaf 3.1.9.

Artikel 3.23 Specifieke zorgplicht kleine bouwwerken

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de stabiliteit van de waterkering niet negatief beïnvloed wordt; en

  • b.

    de bereikbaarheid van de waterkering niet wordt belemmerd met het oog op het beheer en onderhoud van de waterkering.

Artikel 3.24 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen of wijzigen van een klein bouwwerk in het profiel van vrije ruimte van de waterkering, wordt voldaan aan artikel 3.25.

Artikel 3.25 Algemene regel kleine bouwwerken
  • 1.

    Het kleine bouwwerk is in zijn geheel verwijderbaar of eenvoudig demontabel.

  • 2.

    Voor het aanbrengen van de fundering van het bouwwerk wordt maximaal 50 cm ontgraven ten opzichte van het bestaande maaiveld.

  • 3.

    De ontgraving voor de fundering dient na het maken van de fundering te worden aangevuld tot oorspronkelijk maaiveld met daarvoor geschikte grond.

  • 4.

    Aan het derde lid wordt in ieder geval voldaan als de ontgraving wordt aangevuld met klei met erosiebestendigheid categorie 2 met een lutumpercentage tussen 15 en 25%.

  • 5.

    Het kleine bouwwerk inclusief fundering wordt in zijn geheel verwijderd als het niet meer wordt gebruikt.

Artikel 3.26 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.24, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Zo spoedig mogelijk voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 3.27 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning een klein bouwwerk aan te leggen in de kernzone van de waterkering.

Paragraaf 3.1.8 Bouwwerken
Artikel 3.28 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, instandhouden of uitbreiden van een bouwwerk in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op een klein bouwwerk als bedoeld in paragraaf 3.1.7.

Artikel 3.29 Specifieke zorgplicht aanleggen, instandhouden of uitbreiden bouwwerken

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat de stabiliteit en bereikbaarheid van de waterkering niet negatief beïnvloed mag worden.

Artikel 3.30 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk aan te leggen of uit te breiden in de kernzone van de waterkering.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk aan te leggen of uit te breiden in het profiel van vrije ruimte van de waterkering.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk aan te leggen of uit te breiden in de buitenbeschermingszone van de waterkering, waarbij een ontgraving van meer dan 2,5 meter beneden maaiveld plaatsvindt.

Paragraaf 3.1.9 Straatmeubilair
Artikel 3.31 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, instandhouden, wijzigen en verwijderen van straatmeubilair in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.32 Specifieke zorgplicht straatmeubilair

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat de stabiliteit en bereikbaarheid van de waterkering niet negatief beïnvloed wordt.

Artikel 3.33 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen van straatmeubilair binnen de beschermingszone van de waterkering, wordt voldaan aan artikel 3.34.

  • 2.

    Ook bij het aanleggen van straatmeubilair in de kernzone, waarbij geen diepere in- of ontgraving nodig is dan 50 cm, wordt voldaan aan artikel 3.34.

Artikel 3.34 Algemene regel straatmeubilair
  • 1.

    Er worden zonder voorafgaande goedkeuring van het dagelijks bestuur geen werkzaamheden in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering uitgevoerd in de periode tussen 15 oktober en 15 maart.

  • 2.

    Alle materialen die vrijkomen bij de werkzaamheden worden afgevoerd.

  • 3.

    Het talud van de waterkering wordt niet gebruikt als opslagplaats voor materiaal of materieel.

  • 4.

    De locatie van de te plaatsen objecten ten opzichte van andere objecten is zo dat het beheer en onderhoud van de waterkering met gangbaar materieel niet wordt belemmerd.

  • 5.

    De gaten die zijn ontstaan bij het verwijderen van het straatmeubilair worden met daarvoor geschikte grond gevuld.

  • 6.

    Aan het vijfde wordt in ieder geval voldaan als:

    • a.

      voor het buitentalud klei met erosiebestendigheid categorie 1, met een lutumpercentage tussen 25 en 37%, wordt gebruikt; en

    • b.

      voor het binnentalud klei met erosiebestendigheid categorie 2, met een lutumpercentage tussen 15 en 25% wordt gebruikt.

  • 7.

    De aangevulde grond wordt ingezaaid met een graszaadmengsel type D1 in een hoeveelheid van 40–70 kg/ha.

Artikel 3.35 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteiten, bedoeld in artikel 3.33, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Als de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt hier zo spoedig mogelijk melding van gedaan.

Artikel 3.36 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning straatmeubilair aan te leggen in de kernzone van de waterkering, waarbij een diepere in- of ontgraving nodig is dan 50 cm.

Paragraaf 3.1.10 Aanleg of uitbreiding van een kelder
Artikel 3.37 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen of uitbreiden van een kelder  in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.38 Specifieke zorgplicht aanleggen of uitbreiden kelder

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de werkzaamheden worden uitgevoerd op een manier die de stabiliteit en het functioneren van de waterkering niet in gevaar bengt; en

  • b.

    de waterkering bereikbaar blijft tijdens de uitvoering van de werkzaamheden en inspectie en onderhoud van de waterkering niet wordt belemmerd.

Artikel 3.39 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een kelder aan te leggen of uit te breiden in een bouwwerk in de kernzone van de waterkering.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een kelder aan te leggen of uit te breiden in een bouwwerk in de beschermingszone van de waterkering.

Paragraaf 3.1.11 Verwijderen van een bouwwerk
Artikel 3.40 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een bouwwerk in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.41 Specifieke zorgplicht verwijderen bouwwerk

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de werkzaamheden op een zodanige wijze worden uitgevoerd dat de stabiliteit en het functioneren van de waterkering niet in gevaar wordt gebracht; en

  • b.

    de waterkering bereikbaar blijft tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Inspectie en onderhoud van de waterkering mag niet worden belemmerd.

Artikel 3.42 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het verwijderen van een bouwwerk in de beschermingszone van de waterkering, waarbij geen kelder of diepe fundering wordt verwijderd, wordt voldaan aan artikel 3.43.

  • 2.

    Bij het verwijderen van een bouwwerk in hoge grond basis, wordt voldaan aan artikel 3.43

  • 3.

    Ook bij het verwijderen van een bouwwerk in hoge grond robuust, wordt voldaan aan artikel 3.43.

Artikel 3.43 Algemene regel verwijderen bouwwerk

De ontgraving wordt na verwijdering van het bouwwerk aangevuld tot oorspronkelijk maaiveld en met een opbouw gelijk aan die van het omliggende terrein.

Artikel 3.44 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.42, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Als de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt hier zo spoedig mogelijk melding van gedaan.

Artikel 3.45 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk te verwijderen in de kernzone van de waterkering.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk te verwijderen in de beschermingszone van de waterkering, waarbij een kelder of diepe fundering wordt verwijderd.

Paragraaf 3.1.12 Grondmechanisch onderzoek
Artikel 3.46 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.47 Specifieke zorgplicht grondmechanisch onderzoek

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat de werkzaamheden op een zodanige wijze worden uitgevoerd dat schade aan de waterkering wordt vermeden.

Artikel 3.48 Aanwijzing algemene regels

Bij het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek in de beschermingszone van de waterkering, wordt voldaan aan artikel 3.49.

Artikel 3.49 Algemene regel grondmechanisch onderzoek
  • 1.

    Gaten die zijn ontstaan door de werkzaamheden worden direct volledig aangevuld met zwelklei of bentoniet voor een blijvend waterdichte afdichting.

  • 2.

    Voorafgaand aan de werkzaamheden worden de graszoden uitgestoken (minimaal 10 cm diep) en worden deze na uitvoering van de werkzaamheden teruggeplaatst.

Artikel 3.50 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.48, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Als de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt hier zo spoedig mogelijk melding van gedaan.

Artikel 3.51 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning grondmechanisch onderzoek uit te voeren in de kernzone van de waterkering

Paragraaf 3.1.13 Bodemenergiesysteem
Artikel 3.52 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, instandhouden, wijzigen of verwijderen van een bodemenergiesysteem in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.53 Specifieke zorgplicht bodemenergiesysteem

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    negatieve effecten van de aanleg en aanwezigheid van een bodemenergiesysteem op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering worden voorkomen; en

  • b.

    de aanwezigheid van het bodemenergiesysteem geen belemmering vormt voor een (toekomstige) aanpassing van de waterkering.

Artikel 3.54 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een bodemenergiesysteem aan te leggen in de kernzone van de waterkering

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een bodemenergiesysteem aan te leggen in de beschermingszone van de waterkering.

Paragraaf 3.1.14 Aanleggen en verwijderen van verharding
Artikel 3.55 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, instandhouden, wijzigen of verwijderen van verharding in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.56 Specifieke zorgplicht verharding

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    voorkomen wordt dat het afvloeiend hemelwater leidt tot aantasting van de stabiliteit van waterkering; en

  • b.

    negatieve effecten van het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van de verharding op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering worden voorkomen; en

  • c.

    het doelmatig voeren van onderhoud niet wordt belemmerd.

Artikel 3.57 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen, wijzigen of instandhouden van verharding in de beschermingszone van de waterkering, waarbij een ontgraving van maximaal 50 cm diep wordt uitgevoerd, wordt voldaan aan artikel 3.58.

  • 2.

    Bij het verwijderen van verharding in de beschermingszone van de waterkering, waarbij een ontgraving van maximaal 50 cm diep wordt uitgevoerd, wordt voldaan aan artikel 3.59.

Artikel 3.58 Algemene regel aanleg verharding

Degene die verharding aanlegt of behoudt:

  • a.

    legt de bovenkant van de verharding op het huidige maaiveldniveau;

  • b.

    legt de constructie van de verharding, inclusief fundering, niet dieper aan dan 50 cm onder het bestaande maaiveld; en

  • c.

    legt de verharding zo aan dat de afwatering van de waterkering niet gehinderd wordt en dat er geen vernatting van de teen van de waterkering optreedt.

Artikel 3.59 Algemene regel verwijderen verharding

De ontgraving wordt na verwijdering van de verharding aangevuld tot oorspronkelijk maaiveld en met een opbouw gelijk aan die van het omliggende terrein.

Artikel 3.60 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteiten, bedoeld in artikel 3.57, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Als de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt hier zo spoedig mogelijk melding van gedaan.

Artikel 3.61 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning verharding aan te leggen of te verwijderen in de kernzone van de waterkering.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning verharding aan te leggen of te verwijderen in de beschermingszone van de waterkering, waarbij een ontgraving van meer dan 50 cm diep wordt uitgevoerd.

Paragraaf 3.1.15 Aanleggen van wegen
Artikel 3.62 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, instandhouden of wijzigen van een weg in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.63 Specifieke zorgplicht aanleggen van wegen

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat de bereikbaarheid van de waterkering met het oog op beheer en onderhoud geborgd blijft.

Artikel 3.64 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een weg aan te leggen in de kernzone van de waterkering.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een weg aan te leggen in het profiel van vrije ruimte van de waterkering.

Paragraaf 3.1.16 Ophogen
Artikel 3.65 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, instandhouden en wijzigen van een ophoging in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.66 Specifieke zorgplicht ophogen

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de waterkering niet negatief wordt beïnvloed;

  • b.

    de aanwezige ophoging geen zettingen en stabiliteitsproblemen veroorzaakt met invloed op de waterkering; en

  • c.

    voor de ophoging materiaal gebruikt dat voldoet aan de daaraan gestelde eisen in het Besluit bodemkwaliteit en dat geen resten bevat van invasieve exoten zoals de Japanse Duizendknoop.

Artikel 3.67 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanbrengen van een ophoging binnen de beschermingszone van de waterkering, wordt voldaan aan artikel 3.68.

Artikel 3.68 Algemene regel ophogen
  • 1.

    Ophogingen worden zo aangelegd dat de afwatering van de waterkering en de waterhuishouding niet wordt gehinderd.

  • 2.

    Ophogingen leiden niet tot verstoring van de ondergrond.

  • 3.

    Afspoeling van grond richting de kernzone wordt met het oog op bescherming van de grasmat van de kernzone vermeden.

Artikel 3.69 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.67, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Als de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt hier zo spoedig mogelijk melding van gedaan.

Artikel 3.70 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning een ophoging aan te brengen in de kernzone van de waterkering.

Paragraaf 3.1.17 Ploegen
Artikel 3.71 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op ploegen binnen het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.72 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning te ploegen in de kernzone van de waterkering.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning dieper dan 50 cm beneden maaiveld te ploegen in de beschermingszone van de waterkering.

Paragraaf 3.1.18 Leidingen
Artikel 3.73 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het leggen, instandhouden, wijzigen of verwijderen van een leiding die deel uitmaakt van een leidingensysteem met een maximale bedrijfsdruk van 10 bar in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.74 Specifieke zorgplicht leidingen

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het aanleggen van de leiding op een zodanige wijze plaatsvindt dat het functioneren van de waterkering zo min mogelijk wordt geschaad; en

  • b.

    initiatiefnemer er rekening mee houdt dat tijdens de uitvoering van het werk een hoge rivierwaterstand op kan treden.

Artikel 3.75 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een leiding aan te leggen in de kernzone van de waterkering.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een leiding aan te leggen in het profiel van vrije ruimte van de waterkering.

Paragraaf 3.1.19 Kabels
Artikel 3.76 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het leggen, instandhouden, wijzigen of verwijderen van een kabel in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.77 Specifieke zorgplicht kabels

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat het leggen van een kabel plaatsvindt op een manier waarop en in een periode waarin het functioneren van de waterkering zo min mogelijk wordt geschaad.

Artikel 3.78 Aanwijzing algemene regels

Bij het leggen van een kabel in het profiel van vrije ruimte van de waterkering, wordt voldaan aan artikel 3.79.

Artikel 3.79 Algemene regel kabels

De ontgraving wordt na aanleg van de kabel aangevuld tot oorspronkelijk maaiveld en met een opbouw gelijk aan die van het omliggende terrein.

Artikel 3.80 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.78, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Als de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt hier zo spoedig mogelijk melding van gedaan.

Artikel 3.81 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning een kabel te leggen in de kernzone van de waterkering.

Paragraaf 3.1.20 Recreatief medegebruik
Artikel 3.82 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassen op het gebruiken van het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering voor recreatie.

Artikel 3.83 Specifieke zorgplicht recreatief medegebruik

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    voorkomen wordt dat de waterkering en bijbehorende zonering worden beschadigd als gevolg van het recreatief medegebruik; en

  • b.

    paardrijden op een waterkering en in de kernzone alleen plaatsvindt op speciaal hiervoor ingerichte ruiterpaden.

Artikel 3.84 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij recreatief medegebruik in de kernzone van de waterkering, wordt voldaan aan artikel 3.85, tenzij een parcours wordt aangelegd of ingericht.

  • 2.

    Bij het aanleggen of inrichten van een parcours in de beschermingszone van de waterkering, wordt voldaan aan artikel 3.85.

Artikel 3.85 Verbod recreatief medegebruik
  • 1.

    Het is verboden de waterkering te gebruiken voor recreatieve doeleinden op plaatsen waar dit door het waterschap kenbaar is gemaakt.

  • 2.

    Het is verboden de taluds van de waterkering te gebruiken voor recreatieve doeleinden, tenzij het gebruik plaatsvindt op de daarvoor ingerichte locaties.

Artikel 3.86 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een parcours aan te leggen of in te richten in de kernzone van de waterkering.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van de kernzone van de waterkering voor gemotoriseerde vormen van recreatief medegebruik.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van de beschermingszone van de waterkering voor gemotoriseerde vormen van recreatief medegebruik.

Paragraaf 3.1.21 Evenementen
Artikel 3.87 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van een evenement in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.88 Specifieke zorgplicht evenementen

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat geen schade wordt toegebracht aan de waterkering en bijbehorende zoneringen.

Artikel 3.89 Aanwijzing algemene regels

Bij het houden van een evenement in de beschermingszone van de waterkering, wordt voldaan aan artikel 3.90.

Artikel 3.90 Algemene regel evenementen
  • 1.

    Er worden geen ontgravingen uitgevoerd.

  • 2.

    Tijdelijke onderkomens en afrasteringen worden niet dieper dan 30 cm in de grond vastgesteld of verankerd.

  • 3.

    Kabels en leidingen worden bovengronds aangebracht.

Artikel 3.91 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.89, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Als de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt hier zo spoedig mogelijk melding van gedaan.

Artikel 3.92 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning een evenement te houden in de kernzone van de waterkering.

Paragraaf 3.1.22 Beplanting
Artikel 3.93 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, instandhouden, wijzigen of verwijderen van beplanting in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.94 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanbrengen of verwijderen van tuinbeplanting van 5 meter of minder in de beschermingszone van de waterkering, wordt voldaan aan de artikelen 3.95 en 3.96.

  • 2.

    Bij het aanbrengen of verwijderen van een boom of tuinbeplanting groter dan 5 meter in de beschermingszone van de waterkering, wordt voldaan aan de artikelen 3.97 en 3.99.

  • 3.

    Bij het aanbrengen of verwijderen van struweel in de beschermingszone van de waterkering, wordt voldaan aan de artikelen 3.98 en 3.99.

Artikel 3.95 Algemene regel aanbrengen tuinbeplanting

Degene die tuinbeplanting aanbrengt:

  • a.

    houdt een afstand van ten minste 0,5 meter uit de kernzone van een dijklichaam aan die vrij is van beplanting en uitgroei van beplanting;

  • b.

    houdt een afstand van ten minste 1,5 meter uit de bovengrondse constructie van een vaste harde waterkering aan die vrij is van beplanting en uitgroei van beplanting;

  • c.

    houdt een afstand van ten minste 2 meter uit de bovengrondse constructie van een demontabele waterkering aan die vrij is van beplanting en uitgroei van beplanting;

  • d.

    brengt geen ondergrondse voorzieningen aan voor beluchting, drainages of watervoorziening;

  • e.

    beperkt de ingravingen van het plantgat tot een minimum en zorgt dat het plantgat nooit dieper is dan 1,0 meter;

  • f.

    dicht aan het einde van elke werkdag het plantgat met het uitgekomen materiaal; en

  • g.

    snoeit de beplanting op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anders in het belang van de waterstaat.

Artikel 3.96 Algemene regel verwijderen tuinbeplanting

Degene die tuinbeplanting verwijdert:

  • a.

    verwijdert ondergrondse delen alleen in de periode van 15 maart tot 15 oktober;

  • b.

    voert de gerooide beplanting, inclusief wortels, af; en

  • c.

    vult de gaten die zijn ontstaan bij het verwijderen van de beplanting met het zelfde type grond als de directe omgeving van het gat en verdicht deze grond in lagen van 30 cm.

Artikel 3.97 Algemene regel aanbrengen bomen of tuinbeplanting

Degene die bomen aanbrengt:

  • a.

    brengt de boom of bomen aan op een afstand van ten minste 8,5 meter uit de teen van een dijklichaam;

  • b.

    brengt de boom of bomen aan op een afstand van ten minste 5,5 meter uit de teen van een vaste harde waterkering;

  • c.

    brengt de boom of bomen aan op een afstand van ten minste 5,5 meter uit de teen van een demontabele waterkering;

  • d.

    brengt geen ondergrondse voorzieningen aan voor beluchting, drainages of watervoorziening;

  • e.

    beperkt de ingravingen van het plantgat tot een minimum en zorgt dat het plantgat nooit dieper is dan 1,0 meter;

  • f.

    dicht aan het einde van elke werkdag het plantgat met het uitgekomen materiaal; en

  • g.

    snoeit of verwijdert de bomen op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anders in het belang van de waterstaat.

Artikel 3.98 Algemene regel aanbrengen struweel

Degene die struweel aanbrengt:

  • a.

    brengt de beplanting aan op een afstand van ten minste 8,5 meter uit de teen van een dijklichaam;

  • b.

    brengt de beplanting aan op een afstand van ten minste 5,5 meter uit de teen van een vaste harde waterkering;

  • c.

    brengt de beplanting aan op een afstand van ten minste 5,5 meter uit de teen van een demontabele waterkering;

  • d.

    brengt geen ondergrondse voorzieningen aan voor beluchting, drainages of watervoorziening;

  • e.

    beperkt de ingravingen van het plantgat tot een minimum en zorgt dat het plantgat nooit dieper is dan 1,0 meter;

  • f.

    dicht aan het einde van elke werkdag het plantgat met het uitgekomen materiaal; en

  • g.

    snoeit of verwijdert de beplanting op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anders in het belang van de waterstaat.

Artikel 3.99 Algemene regel verwijderen bomen of struweel

Degene die bomen of struweel verwijdert:

  • a.

    verwijdert ondergrondse delen alleen in de periode van 15 maart tot 15 oktober;

  • b.

    voert de gerooide beplanting, inclusief wortels, af; en

  • c.

    vult de gaten die zijn ontstaan bij het verwijderen van de beplanting met het zelfde type grond als de directe omgeving van het gat en verdicht deze grond in lagen van 30 cm.

Artikel 3.100 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.94, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Als de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt hier zo spoedig mogelijk melding van gedaan.

Artikel 3.101 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning beplanting aan te brengen of te verwijderen in de kernzone van de waterkering.

Paragraaf 3.1.23 Verleggen en reconstructie van een waterkering
Artikel 3.102 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verleggen of reconstrueren van een waterkering.

Artikel 3.103 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning een waterkering te verleggen of te reconstrueren.

Hoofdstuk 4 Activiteiten met betrekking tot grondwater

Afdeling 4.1 Onttrekken

Paragraaf 4.1.1 Algemeen
Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een gebied met oppervlaktewateren in kwantitatief waterbeheer bij Waterschap Limburg.

Artikel 4.2 Gegevens en bescheiden vergunningvrije wateronttrekkingsactiviteiten
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal in te richten putten;

    • c.

      de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

    • d.

      de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

    • e.

      de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

    • f.

      de capaciteit van de pomp in kubieke meter per uur per put;

    • g.

      de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

    • h.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • i.

      als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

      • 1.

        de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

      • 2.

        de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

      • 3.

        een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

      • 4.

        de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

      • 5.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover het bepaalde in dat lid in strijd is met regels in het tijdelijke deel van deze waterschapverordening, bedoeld in artikel 4.7, onder a, onder 1°, van de Invoeringswet Omgevingswet.

Artikel 4.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

  • b.

    het aantal in te richten putten;

  • c.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

  • d.

    de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • e.

    de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

  • f.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put; 

  • g.

    de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

  • h.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; 

  • i.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

  • j.

    als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater: 

    • 1.

      de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

    • 2.

      de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

    • 3.

      een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

    • 4.

      de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

    • 5.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken. 

Artikel 4.4 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit
  • 1.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing. 

  • 3.

    Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een diepe grondwateronttrekking wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als het met de activiteit onttrokken grondwater bestemd is voor menselijke consumptie.

Artikel 4.5 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing. 

Artikel 4.6 Meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltratie van water
  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening, anders dan een landbouwkundige onttrekking open teelt en anders dan ten behoeve van bluswater, of water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in onderstaande tabel opgenomen parameters met de in die tabel 4.1 aangegeven frequentie.

    4.1 Parameters en meetfrequentie

    Parameter

    Afkorting

    Frequentie

    bacteriën van de coligroep

     

    vierwekelijks

    Kleur

     

    vierwekelijks

    zwevende stof

    SS

    vierwekelijks

    geleidingsvermogen van elektriciteit

     

    vierwekelijks

    temperatuur

    T

    vierwekelijks

    zuurgraad

    pH

    vierwekelijks

    opgelost zuurstof

    O2

    vierwekelijks

    totaal organisch koolstof

    TOC

    vierwekelijks

    bicarbonaat

    HCO3

    vierwekelijks

    nitriet

    NO2

    vierwekelijks

    nitraat

    NO3

    vierwekelijks

    ammonium

    NH4

    vierwekelijks

    totaal fosfaat

    Totaal P

    vierwekelijks

    fluoride

    F

    driemaandelijks

    chloride

    Cl

    vierwekelijks

    sulfaat

    SO4

    driemaandelijks

    natrium

    Na

    driemaandelijks

    ijzer

    Fe

    driemaandelijks

    mangaan

    Mn

    driemaandelijks

    chroom

    Cr

    driemaandelijks

    lood

    Pb

    driemaandelijks

    koper

    Cu

    driemaandelijks

    zink

    Zn

    driemaandelijks

    cadmium

    Ca

    driemaandelijks

    arseen

    As

    driemaandelijks

    cyanide

    CN

    driemaandelijks

    minerale olie

     

    vierwekelijks

    adsorbeerbaar organisch halogeen

    AOX

    vierwekelijks

    vluchtig organisch gebonden chloor 

    VOC

    vierwekelijks

    vluchtige aromaten

     

    vierwekelijks

    polycyclische aromaten

    PAK

    driemaandelijks

    fenolen

     

    driemaandelijks

  • 4.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water; en

    • b.

      de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

  • 5.

    De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling.

  • 6.

    Het eerste tot en met vijfde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

Paragraaf 4.1.2 Onttrekken met een pompcapaciteit van maximaal 10 m³ grondwater per uur
Artikel 4.7 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op grondwateronttrekkingen, anders dan landbouwkundige onttrekkingen open en bedekte teelt, tot maximaal 10 m³ per uur.

Artikel 4.8 Specifieke zorgplicht onttrekkingen tot maximaal 10 m³ per uur

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt.

Paragraaf 4.1.3 Onttrekken voor bronbemaling of bodemsanering
Artikel 4.10 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van meer dan 10 m³ grondwater per uur ten behoeve van een bronbemaling of een bodemsanering.

Artikel 4.11 Specifieke zorgplicht bronbemaling en bodemsanering

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt.

Artikel 4.12 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van meer dan 10 m³ grondwater per uur ten behoeve van een bronbemaling of een bodemsanering, niet zijnde een diepe onttrekking, waarbij niet meer dan 100 m³ grondwater per uur, niet meer dan 50.000 m³ grondwater per maand, niet langer dan 6 maanden en buiten de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur wordt onttrokken, wordt voldaan aan de artikelen 4.13 en 4.14.

Artikel 4.13 Algemene regels onttrekken grondwater ten behoeve van een bronbemaling of een bodemsanering
  • 1.

    De freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket wordt niet meer dan noodzakelijk verlaagd.

  • 2.

    Indien spanningsbemaling wordt toegepast, wordt een peilbuis of meetput geplaatst om de stijghoogte te bepalen.

  • 3.

    Er wordt voorkomen dat bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

  • 4.

    Voorzieningen voor grondwateronttrekking worden afgedicht of verwijderd na tijdelijke en na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden en grondwaterverontreiniging vanaf maaiveld wordt voorkomen.

  • 5.

    Indien retourbemaling wordt toegepast, wordt het grondwater teruggebracht in het watervoerende pakket waaruit het onttrokken grondwater afkomstig is.

  • 6.

    Uiterlijk 24 uur voor aanvang van de onttrekking wordt het bevoegd gezag hierover geïnformeerd.

  • 7.

    Uiterlijk 24 uur na beëindiging van de onttrekking wordt het bevoegd gezag hierover geïnformeerd.

Artikel 4.14 Algemene regels meetplicht
  • 1.

    De onttrokken hoeveelheid grondwater wordt gemeten met behulp van een meetinstrument (watermeter) waarvan een geldig meetcertificaat kan worden overgelegd waaruit blijkt dat het meetinstrument voldoet aan de vereiste nauwkeurigheid van 95% conform paragraaf 4.1.1.

  • 2.

    De gebruikte watermeter wordt ten minste 1 keer per jaar geijkt waardoor de vereiste nauwkeurigheid gewaarborgd blijft.

  • 3.

    De watermeter wordt ingebouwd overeenkomstig de door de leverancier verstrekte voorschriften. Bij het ontbreken van inbouwvoorschriften van de leverancier worden de watermeters zodanig geplaatst, dat minimaal een rechte leiding van 10 keer de diameter van deze leiding vóór de watermeter en 5 keer de diameter ná de watermeters geïnstalleerd is. De watermeter is tijdens het meten volledig gevuld met water.

  • 4.

    De watermeters worden geïnstalleerd, op een goed toegankelijke, veilige plaats zodat deze goed afleesbaar zijn.

  • 5.

    Bij aanvang van de bemaling wordt de begindatum en de beginstand van de watermeter geregistreerd.

  • 6.

    Bij beëindiging van de bemaling wordt de einddatum en de eindstand van de watermeter geregistreerd.

  • 7.

    Voorvallen die van invloed kunnen zijn op de meting worden geregistreerd. Daarbij wordt de datum van de voorvallen vermeld.

  • 8.

    Een defecte watermeter wordt uiterlijk binnen twee werkdag vervangen. Zowel de eindstand van de defecte watermeter alsook de beginstand van de nieuw geplaatste watermeter worden daarbij geregistreerd.

  • 9.

    Registraties worden op verzoek binnen een tijdsbestek van twee werkdagen aan een toezichthouder van het Waterschap Limburg overgelegd. 

  • 10.

    Uiterlijk op 31 januari of indien de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de onttrokken gemeten hoeveelheden grondwater aan het Waterschap Limburg toegestuurd. 

Artikel 4.15 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 4.12, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Ten minste 10 dagen voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 4.16 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning meer dan 100 m³ grondwater per uur of meer dan 50.000 m³ grondwater per maand of langer dan 6 maanden ten behoeve van een bronbemaling of een bodemsanering te onttrekken.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning grondwater ten behoeve van een bronbemaling of een bodemsanering te onttrekken middels een diepe onttrekking of binnen de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur.

Paragraaf 4.1.4 Onttrekken voor grondwatersanering
Artikel 4.17 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van meer dan 10 m³ grondwater per uur ten behoeve van een grondwatersanering.

Artikel 4.18 Specifieke zorgplicht grondwatersanering

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt.

Artikel 4.19 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van meer dan 10 m³ grondwater per uur ten behoeve van een grondwatersanering, niet zijnde een diepe onttrekking, waarbij niet meer dan 20.000 m³ grondwater per maand, niet langer dan 36 maanden en buiten de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur wordt onttrokken, wordt voldaan aan de artikelen 4.20 en 4.21.

Artikel 4.20 Algemene regels onttrekken grondwater ten behoeve van grondwatersanering
  • 1.

    De freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket wordt niet meer dan noodzakelijk verlaagd.

  • 2.

    Indien spanningsbemaling wordt toegepast, wordt een peilbuis of meetput geplaatst om de stijghoogte te bepalen.

  • 3.

    Er wordt voorkomen dat bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

  • 4.

    Voorzieningen voor grondwateronttrekking worden afgedicht of verwijderd na tijdelijke en na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden en grondwaterverontreiniging vanaf maaiveld wordt voorkomen.

  • 5.

    Indien retourbemaling wordt toegepast, wordt het grondwater teruggebracht in het watervoerende pakket waaruit het onttrokken grondwater afkomstig is.

  • 6.

    Uiterlijk 24 uur voor aanvang van de onttrekking wordt het bevoegd gezag hierover geïnformeerd.

  • 7.

    Uiterlijk 24 uur na beëindiging van de onttrekking wordt het bevoegd gezag hierover geïnformeerd.

Artikel 4.21 Algemene regels meetplicht
  • 1.

    De onttrokken hoeveelheid grondwater wordt gemeten met behulp van een meetinstrument (watermeter) waarvan een geldig meetcertificaat kan worden overgelegd waaruit blijkt dat het meetinstrument voldoet aan de vereiste nauwkeurigheid van 95% conform paragraaf 4.1.1.

  • 2.

    De gebruikte watermeter wordt ten minste 1 keer per jaar geijkt waardoor de vereiste nauwkeurigheid gewaarborgd blijft.

  • 3.

    De watermeter wordt ingebouwd overeenkomstig de door de leverancier verstrekte voorschriften. Bij het ontbreken van inbouwvoorschriften van de leverancier worden de watermeters zodanig geplaatst, dat minimaal een rechte leiding van 10 keer de diameter van deze leiding vóór de watermeter en 5 keer de diameter ná de watermeters geïnstalleerd is. De watermeter is tijdens het meten volledig gevuld met water.

  • 4.

    De watermeters worden geïnstalleerd, op een goed toegankelijke, veilige plaats zodat deze goed afleesbaar zijn.

  • 5.

    Bij aanvang van de bemaling wordt de begindatum en de beginstand van de watermeter geregistreerd.

  • 6.

    Bij beëindiging van de bemaling wordt de einddatum en de eindstand van de watermeter geregistreerd .

  • 7.

    Voorvallen die van invloed kunnen zijn op de meting moeten geregistreerd worden. Daarbij dient de datum van de voorvallen vermeld te worden.

  • 8.

    Een defecte watermeter wordt uiterlijk binnen twee werkdag vervangen. Zowel de eindstand van de defecte watermeter alsook de beginstand van de nieuw geplaatste watermeter wordt daarbij geregistreerd.

  • 9.

    Registraties worden op verzoek binnen een tijdsbestek van twee werkdagen aan een toezichthouder van het Waterschap Limburg overgelegd. 

  • 10.

    Uiterlijk op 31 januari of indien de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de onttrokken gemeten hoeveelheden grondwater aan het Waterschap Limburg toegestuurd. 

Artikel 4.22 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 4.19, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Ten minste 10 dagen voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 4.23 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning meer dan 20.000 m³ grondwater per maand of langer dan 36 maanden ten behoeve van een grondwatersanering te onttrekken.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning grondwater ten behoeve van grondwatersanering te onttrekken middels een diepe onttrekking of binnen de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur.

Paragraaf 4.1.5 Onttrekken voor landbouwkundige beregening open teelt
Artikel 4.24 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw.

Artikel 4.25 Specifieke zorgplicht landbouwkundige onttrekkingen open teelt

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt;

  • b.

    uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten worden voorkomen;

  • c.

    verontreiniging van grondwater wordt voorkomen; en

  • d.

    het voeren van onderhoud aan primaire of secundaire wateren niet wordt belemmerd.

Artikel 4.26 Aanwijzing algemene regels zonder meldplicht

Bij het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw waarbij onttrokken wordt uit een bij het waterschap geregistreerde put en met een bij het waterschap geregistreerde pomp, wordt voldaan aan artikel 4.28.

Artikel 4.27 Aanwijzing algemene regels met meldplicht

Bij het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw waarbij onttrokken wordt uit een nieuwe put ter vervanging van een bij het waterschap geregistreerde put of met een nieuwe pomp ter vervanging van een bij het waterschap geregistreerde pomp, wordt voldaan aan de artikelen 4.30 en 4.32.

Artikel 4.28 Algemene regels beregening van open teelten zonder meldplicht
  • 1.

    De meting als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, vindt plaats door vermenigvuldiging van het aantal uren dat onttrokken is met de pompcapaciteit van de voor de onttrekking gebruikte pomp.

  • 2.

    Voor de opgave als bedoeld in artikel 4.6, vierde lid, wordt het daartoe door het bestuur beschikbaar gestelde formulier gebruikt.

  • 3.

    Op een geregistreerde pomp wordt het door het bestuur toe te kennen registratienummer (label) aangebracht.

  • 4.

    Voorzieningen voor grondwateronttrekking worden afgedicht of verwijderd na tijdelijke en na  definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden en grondwaterverontreiniging vanaf maaiveld wordt voorkomen.

  • 5.

    Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen geïnformeerd.

Artikel 4.29 Algemene regels voorschriften onttrekken ten behoeve van beregening in relatie met waterconservering
  • 1.

    Het systeem van drainage in het te beregenen perceel is ingesteld in overeenstemming met paragraaf 4.2.1.

  • 2.

    Het eerste lid geldt ook als de ontwatering van het te beregenen perceel deels of geheel wordt bepaald door een aangebrachte stuw of een ander peilregulerend werk als bedoeld in paragraaf 2.1.15.

Artikel 4.30 Algemene regels beregening van open teelten met meldplicht
  • 1.

    De meting als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, vindt plaats door vermenigvuldiging van het aantal uren dat onttrokken is met de pompcapaciteit van de voor de onttrekking gebruikte pomp.

  • 2.

    Voor de opgave als bedoeld in artikel 4.6, vierde lid, wordt het daartoe door het bestuur beschikbaar gestelde formulier gebruikt.

  • 3.

    Op een geregistreerde pomp wordt het door het bestuur toe te kennen registratienummer (label) aangebracht.

  • 4.

    Wijziging van de onttrekkingsput, gelegen in de gebieden aangewezen als in de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur op de bij artikel 4.4 van de Omgevingsverordening Limburg behorende kaart, is toegestaan mits:

    • a.

      de afstand van de locatie van de onttrekkingsput tot het hydrologisch gevoelige natuurgebied niet afneemt; en

    • b.

      niet wordt onttrokken middels een diepe onttrekking.

  • 5.

    Wijziging van de onttrekkingsput, gelegen buiten de boringsvrije zone Roerdalslenk IV en buiten een bufferzone verdroogde natuurgebieden zoals bedoeld in het vierde lid , is toegestaan, mits:

    • a.

      het aantal legale onttrekkingsputten niet toeneemt; 

    • b.

      de onttrekkingsput niet wordt geplaatst binnen de in het vierde lid bedoelde gebieden; en

    • c.

      niet wordt onttrokken middels een diepe onttrekking.

  • 6.

    Wijziging van de onttrekkingspomp is toegestaan.

  • 7.

    Voorzieningen voor grondwateronttrekking worden afgedicht of verwijderd na tijdelijke  en na  definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden en grondwaterverontreiniging vanaf maaiveld wordt voorkomen.

  • 8.

    Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen geïnformeerd.

Artikel 4.31 Voorschriften onttrekken ten behoeve van beregening in relatie met waterconservering
  • 1.

    Het systeem van drainage in het te beregenen perceel is ingesteld in overeenstemming met paragraaf 4.2.1.

  • 2.

    Het eerste lid geldt ook als de ontwatering van het te beregenen perceel deels of geheel wordt bepaald door een aangebrachte stuw of een ander peilregulerend werk als bedoeld in paragraaf 2.1.15.

Artikel 4.32 Melding
  • 1.

    Ten minste 2 weken voorafgaand aan een wijziging als bedoeld in artikel 4.30vierde en vijfde en zesde lid wordt een melding gedaan bij het waterschap.

  • 2.

    Ten minste 2 weken voorafgaand aan een wijziging als bedoeld in artikel 4.30zesde lid wordt een melding gedaan bij het waterschap. Indien deze wijziging wordt veroorzaakt als gevolg van het defect raken van de bestaande pomp, dient direct contact opgenomen te worden met het waterschap.

  • 3.

    De melding als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel wordt schriftelijk of digitaal gedaan met behulp van het door het bestuur vastgestelde formulier en kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan.

Artikel 4.33 Algeheel verbod

Het is verboden grondwater te onttrekken ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw

  • a.

    uit een niet door het bestuur geregistreerde put;

  • b.

    met een niet door het bestuur geregistreerde pomp;

  • c.

    met een pomp die niet is voorzien van een door het bestuur verstrekt label; of

  • d.

    middels een diepe onttrekking.

Paragraaf 4.1.6 Onttrekken voor landbouwkundige beregening bedekte teelt
Artikel 4.34 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening van bedekte teelten.

Artikel 4.35 Specifieke zorgplicht landbouwkundige onttrekingen bedekte teelt

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt;

  • b.

    uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten worden voorkomen; en

  • c.

    verontreiniging van grondwater wordt voorkomen.

Artikel 4.36 Aanwijzing algemene regels zonder meldplicht

Bij het onttrekken van maximaal 12.500 m³ grondwater per hectare teeltoppervlak per jaar ten behoeve van beregening van bedekte teelten in de landbouw waarbij onttrokken wordt uit een bij het waterschap op 15 oktober 2015 gemelde en geregistreerde put en met een op 15 oktober 2015 bij het waterschap gemelde en geregistreerde pomp, wordt voldaan aan de artikel 4.38.

Artikel 4.37 Aanwijzing algemene regels met meldplicht

Bij het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening van bedekte teelten in de landbouw waarbij onttrokken wordt uit een nieuwe put ter vervanging van een bij het waterschap geregistreerde put of uit een nieuwe pomp ter vervanging van een bij het waterschap geregistreerde pomp, wordt voldaan aan de artikelen 4.39 en 4.40.

Artikel 4.38 Algemene regels beregening van bedekte teelten zonder meldplicht
  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt gebruikt voor de meting als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, een geijkte watermeter.

  • 2.

    Degene die grondwater onttrekt gebruikt voor de opgave als bedoeld in artikel 4.6, vierde lid het daartoe door het bestuur beschikbaar gestelde formulier.

  • 3.

    Na definitieve beëindiging van de onttrekking worden de voorzieningen voor grondwateronttrekkingen verwijderd of afgedicht zodanig dat grondwaterverontreiniging vanaf maaiveld wordt voorkomen.

  • 4.

    Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen geïnformeerd.

Artikel 4.39 Algemene regels beregening van bedekte teelten met meldplicht
  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt gebruikt voor de meting als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid een geijkte watermeter.

  • 2.

    Degene die grondwater onttrekt gebruikt voor de opgave als bedoeld in artikel 4.6, vierde lid, het daartoe door het bestuur beschikbaar gestelde formulier.

  • 3.

    Wijziging van de onttrekkingsput, gelegen in de gebieden aangewezen als in de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur op de bij artikel 4.4 van de Omgevingsverordening Limburg behorende kaart, is toegestaan mits:

    • a.

      de afstand van de locatie van de onttrekkingsput tot het hydrologisch gevoelige natuurgebied niet afneemt; en

    • b.

      niet wordt onttrokken middels een diepe onttrekking.

  • 4.

    Wijziging van de onttrekkingsput, gelegen buiten de in het derde lid bedoelde gebieden, is toegestaan mits niet wordt onttrokken middels een diepe onttrekking.

  • 5.

    Wijziging van de onttrekkingspomp is toegestaan.

  • 6.

    Voorzieningen voor grondwateronttrekking worden afgedicht of verwijderd na tijdelijke en na  definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden en grondwaterverontreiniging vanaf maaiveld wordt voorkomen.

  • 7.

    Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen geïnformeerd.

Artikel 4.40 Melding
  • 1.

    Ten minste 2 weken voorafgaand aan een wijziging als bedoeld in artikel 4.39derde  lid wordt een melding gedaan bij het waterschap.

  • 2.

    Ten minste 2 weken voorafgaand aan een wijziging als bedoeld in 4.39vierde lid wordt een melding wordt gedaan bij het waterschap. Indien deze wijziging wordt veroorzaakt als gevolg van het defect raken van de bestaande pomp, wordt direct contact opgenomen met het waterschap.

  • 3.

    De melding als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt schriftelijk of digitaal gedaan met behulp van het door het bestuur vastgestelde formulier en kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan.

Artikel 4.41 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning per jaar meer dan 12.500 m³ grondwater per hectare teeltoppervlak te onttrekken ten behoeve van beregening van bedekte teelten in de landbouw waarbij onttrokken wordt uit een bij het waterschap op 15 oktober 2015 gemelde en geregistreerde put en met een op 15 oktober 2015 bij het waterschap gemelde en geregistreerde pomp.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning grondwater te onttrekken uit een niet bij het waterschap geregistreerde put ten behoeve van de beregening van bedekte teelten in de landbouw.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning grondwater te onttrekken uit een niet bij het waterschap geregistreerde pomp ten behoeve van de beregening van bedekte teelten in de landbouw.

Paragraaf 4.1.7 Onttrekken voor industriële doeleinden
Artikel 4.42 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van meer dan 10 m³ grondwater per uur ten behoeve van industriële doeleinden.

Artikel 4.43 Specifieke zorgplicht industriële doeleinden

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt;

  • b.

    uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten worden voorkomen; en

  • c.

    verontreiniging van grondwater wordt voorkomen.

Artikel 4.44 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning grondwater te onttrekken ten behoeve van industriële doeleinden.

Paragraaf 4.1.8 Onttrekken voor overige doeleinden
Artikel 4.45 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van meer dan 10 m³ per uur grondwater ten behoeve van doeleinden die niet zijn opgenomen in de paragrafen 4.1.34.1.44.1.54.1.6 en 4.1.7.

Artikel 4.46 Specifieke zorgplicht overige doeleinden

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt;

  • b.

    uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten worden voorkomen; en

  • c.

    verontreiniging van grondwater wordt voorkomen.

Artikel 4.47 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van meer dan 10 m3 en maximaal 60 m3 grondwater per uur, niet middels een diepe onttrekking en niet ten behoeve van bluswater, wordt voldaan aan de artikelen 4.484.49 en 4.50.

Artikel 4.48 Algemene regels overige doeleinden
  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt gebruikt voor de meting als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, een geijkte watermeter.

  • 2.

    Degene die grondwater onttrekt gebruikt voor de opgave als bedoeld in artikel 4.6, vierde lid het daartoe door het bestuur beschikbaar gestelde formulier.

  • 3.

    Voorzieningen voor grondwateronttrekking worden afgedicht of verwijderd na tijdelijke en na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden en grondwaterverontreiniging vanaf maaiveld wordt voorkomen.

  • 4.

    Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen geïnformeerd.

Artikel 4.49 Algemene regels sportveldberegening

Er wordt niet meer grondwater onttrokken dan de te beregenen oppervlakte in m2 vermenigvuldigd met 200 mm per jaar.

Artikel 4.50 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 4.47, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Ten minste 10 dagen voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 4.51 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning meer dan 60 m3 grondwater per uur te onttrekken voor overige doeleinden met uitzondering van bluswater.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, met uitzondering van bluswater, middels een diepe onttrekking.

Afdeling 4.2 Draineren

Paragraaf 4.2.1 Draineren van gronden
Artikel 4.52 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het draineren van gronden.

Artikel 4.53 Specifieke zorgplicht draineren van gronden

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het drainagesysteem zodanig is ingesteld dat niet meer wordt gedraineerd dan noodzakelijk is voor bewerking of gebruik van het landbouwperceel; en

  • b.

    dat de aan te leggen en te hebben lozingsvoorziening op een zodanige wijze wordt aangebracht dat schade aan (het talud van) de watergang wordt voorkomen en dat het voeren van doelmatig onderhoud niet wordt belemmerd. 

Artikel 4.54 Aanwijzing algemene regels

Bij het draineren van gronden waarbij landbouwpercelen worden gedraineerd via een systeem van peilgestuurde drainage of landbouwpercelen worden gedraineerd die gelegen zijn binnen het peilgestuurde drainagegebied midden, wordt voldaan aan de artikelen 4.554.564.57 en 4.58.

Artikel 4.55 Algemene regels verplichting peilgestuurde drainage
  • 1.

    Degene die in een landbouwperceel een buisdrainage en bijbehorende lozingsvoorzieningen aanlegt of behoudt past hierbij een systeem van peilgestuurde drainage toe.

  • 2.

    De verplichting geldt tot 1 april 2029 niet in het peilgestuurde drainagegebied midden.

Artikel 4.56 Algemene regels draineren
  • 1.

    Degene die draineert met een systeem van peilgestuurde drainage, voldoet aan onderstaande gemiddeld hoge of gemiddeld lagestand van het overlooppeil en grondwaterstand in centimeters onder maaiveld:

     

    Gewas

    Grondwaterniveau t.o.v. maaiveld

     

    Gemiddeld hoog

    Gemiddeld laag

    Grasland

    -0,30 m

    -0,60 m

    Bouwland of akkerland

    -0,50 m

    -0,80 m

    Diep wortelende gewassen

    -0,80 m

    -1,00 m

    Tuinbouw

    -0,50 m

    -0,80 m

     
  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kan het overlooppeil worden bijgesteld:

    • a.

      indien de werkelijk gemeten grondwaterstand in de direct te ontwateren grond hoger is dan de in lid 1 opgenomen grondwaterstand;

    • b.

      indien het aannemelijk is dat de grondwaterstand binnen een week hoger wordt dan de grondwaterstand, opgenomen in onderdeel a; of

    • c.

      indien werkzaamheden binnen een week uitgevoerd worden die bij de werkelijk gemeten grondwaterstand tot gewas- of bodemstructuurschade leiden.

  • 3.

    Bij bepaling van het overlooppeil van de drains of de grondwaterstand als hiervoor bedoeld, wordt gerekend in centimeters beneden het maaiveld van het 10% laagste deel van de direct te ontwateren grond.

  • 4.

    Het bestuur kan bekend maken wanneer de hoge stand moet worden ingesteld en kan adviseren wanneer de lage stand ingesteld kan worden, hetgeen afhankelijk is van de hydrologische en meteorologische omstandigheden alsmede van de meteorologische verwachtingen.

Artikel 4.57 Algemene regels lozingsvoorziening
  • 1.

    De lozingsvoorziening wordt zo aangelegd dat de actuele ontwateringsbasis op elk moment afleesbaar is.

  • 2.

    De lozingsvoorziening wordt zo ingericht dat het te lozen water altijd direct afgesteld kan worden op het actuele grondgebruik

  • 3.

    De uitmonding van de lozingsvoorziening in een primair of secundair oppervlaktewater wordt voorzien van een voorziening om uitspoeling van het talud te voorkomen.

Artikel 4.58 Melding
  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 4.54, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Ten minste 10 dagen voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 4.59 Vergunningplicht
Artikel 4.60 Algeheel verbod

Het is verboden landbouwpercelen gelegen binnen het peilgestuurde drainagegebied noord anders dan via een peilgestuurd systeem te draineren.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Afdeling 5.1 Overgangsbepalingen

Paragraaf 5.1.1 Overgangsrecht omgevingsvergunning
Artikel 5.1 Bestaande situaties en vergunningen
  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning op grond van deze verordening.

  • 2.

    Als op een activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening geen verbod op grond van deze verordening geldt om zonder omgevingsvergunning voor die activiteit te verrichten, gelden voorschriften uit een onherroepelijke omgevingsvergunning voor die activiteit als maatwerkvoorschrift, voor zover het waterschap over die activiteit maatwerkvoorschriften kan stellen op grond van deze verordening.  

  • 3.

    Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend voor een activiteit waarvoor op grond van deze waterschapsverordening een verbod geldt om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten, blijft het oude recht van toepassing tot de omgevingsvergunning onherroepelijk wordt. Deze onherroepelijke omgevingsvergunning geldt als een omgevingsvergunning op grond van deze verordening. 

  • 4.

    Als een activiteit voor de inwerkingtreding van deze verordening zonder vergunning rechtmatig is verricht en bij de inwerkingtreding van deze verordening voor die activiteit een verbod om zonder omgevingsvergunning de activiteit te verrichten van toepassing wordt, geldt voor die activiteit bij de inwerkingtreding van deze verordening een omgevingsvergunning van rechtswege, mits die activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals deze werd verricht voor de inwerkingtreding.

Artikel 5.2 Overgangsrecht meldingen en maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een melding of kennisgeving van een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is gedaan, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding te verrichten van toepassing is. 

  • 2.

    Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding de activiteit te verrichten van toepassing is.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening. 

Artikel 5.3 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor die inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop: 

  • a.

    de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd; 

  • b.

    de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of 

  • c.

    als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom: 

    • 1.

      de last volledig is uitgevoerd; 

    • 2.

      de dwangsom volledig is verbeurd en betaald; of

    • 3.

      de last is opgeheven. 

Afdeling 5.2 Slotbepalingen

Paragraaf 5.2.1 Inwerkingtreding
Artikel 5.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van inwerkingtreding van de Omgevingswet. 

Artikel 5.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Waterschapsverordening Waterschap Limburg

Bijlage I Overzicht Informatieobjecten

beschermingszone bij een waterkering

/join/id/regdata/ws0665/2023/a6843902b31242ab8d448e5fea5878b1/nld@2023‑11‑07;1

bijbehorende beschermingszone

/join/id/regdata/ws0665/2023/a52e017c8d314570b293ab0fc7783090/nld@2023‑11‑07;1

boringsvrije zone Roerdalslenk I (Bovenste Brunssumklei)

/join/id/regdata/ws0665/2023/9f13bba648ef4c9580557eee5bded311/nld@2023‑11‑07;1

boringsvrije zone Roerdalslenk II (Bovenste Brunssumklei)

/join/id/regdata/ws0665/2023/4686bbcf1f8449a2ad1003a2a0c2acf2/nld@2023‑11‑07;1

boringsvrije zone Roerdalslenk III (Bovenste Brunssumklei)

/join/id/regdata/ws0665/2023/e4773c8b647c4fb98845289b8e160365/nld@2023‑11‑07;1

boringsvrije zone Roerdalslenk IV (Bovenste Brunssumklei)

/join/id/regdata/ws0665/2023/1dca0595afb047739a8634e9b903f978/nld@2023‑11‑07;1

bronlopen

/join/id/regdata/ws0665/2023/9b17131b96414b42b3fbdb2771af1f9f/nld@2023‑11‑07;1

Buiten de boringsvrije zone Roerdalslenk IV en buiten een bufferzone verdroogde natuurgebieden

/join/id/regdata/ws0665/2023/17e1296310a44adfaee04fc38ad0163c/nld@2023‑11‑07;1

buitenbeschermingszone

/join/id/regdata/ws0665/2023/1c703a6b9f0d4b59a5bb6c2b3cd40be4/nld@2023‑11‑07;1

gebied kanovaart overig

/join/id/regdata/ws0665/2023/1414c07f682a484984baf59a319e4f76/nld@2023‑11‑07;1

gebied kanovaart Roer

/join/id/regdata/ws0665/2023/21a3655aae5f46b7b343ab0f2bc7aa91/nld@2023‑11‑07;1

gebied met wateren in kwantitatief waterbeheer bij Waterschap Limburg

/join/id/regdata/ws0665/2023/e6dea36984974bf3a7badc5e14a167dd/nld@2023‑11‑07;1

gebied van de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur 

/join/id/regdata/ws0665/2023/b605c6664e804567a91c0c860878dcf7/nld@2023‑11‑07;1

gebied van Venloschol

/join/id/regdata/ws0665/2023/a7a733087f7049a19abf733e8ee4ffe3/nld@2023‑11‑07;1

hoge grond basis

/join/id/regdata/ws0665/2023/3326ed9fefc04ebd8a694fc56044b8c4/nld@2023‑11‑07;1

hoge grond robuust

/join/id/regdata/ws0665/2023/cded48cea90a447cadeb1fb671ced38e/nld@2023‑11‑07;1

inundatiegebied

/join/id/regdata/ws0665/2023/569fcb01b86c4e1abbd168fcc14da1be/nld@2023‑11‑07;1

Inundatiegebied

/join/id/regdata/ws0665/2023/dc63331b8b0a4835b0ec7d376eb13d49/nld@2023‑11‑07;1

kernzone van een waterkering

/join/id/regdata/ws0665/2023/f5591a74c344486281c072313976b7c0/nld@2023‑11‑07;1

kernzone van het oppervlaktewater of een buffer van 0,5 meter eromheen

/join/id/regdata/ws0665/2023/147241b8d34d4795824b0fd58ec8b04f/nld@2023‑11‑07;1

lijnvormig element

/join/id/regdata/ws0665/2023/f67c727bd47b4e6abe6a82e2a2ba2205/nld@2023‑11‑07;1

meanderzone

/join/id/regdata/ws0665/2023/1eb42d083772496eaa5d5fa9ce629b57/nld@2023‑11‑07;1

Meanderzone

/join/id/regdata/ws0665/2023/b7c41652816648adb45f94111d81a986/nld@2023‑11‑07;1

oppervlaktewater in kwalitatief waterbeheer bij Waterschap Limburg

/join/id/regdata/ws0665/2023/ab4c1088fb4046c4b5a4a2b53167918a/nld@2023‑11‑07;1

oppervlaktewater met een hoge basisafvoer

/join/id/regdata/ws0665/2023/02271b684d94452eb4ac013b9a20a694/nld@2023‑11‑07;1

oppervlaktewater met een lage basisafvoer

/join/id/regdata/ws0665/2023/6fb55e3b075b47108d58160b25f0e6c6/nld@2023‑11‑07;1

oppervlaktewateren Afwateringskanaal, Neerbeek, Haelensebeek, Tungelroysebeek, Leukerbeek en Uffeltsebeek

/join/id/regdata/ws0665/2023/a9a21a48c937439b91733765836b8736/nld@2023‑11‑07;1

oppervlaktewateren Niers, Helenavaart en Oude Helenavaart

/join/id/regdata/ws0665/2023/21490ed063c64479976951651cf4f522/nld@2023‑11‑07;1

peilgestuurde drainagegebied midden

/join/id/regdata/ws0665/2023/ec1c660892064ea3971f96cb3969a2c9/nld@2023‑11‑07;1

peilgestuurde drainagegebied noord

/join/id/regdata/ws0665/2023/94e6abb4098c43d0aa1477b77d0ad3cd/nld@2023‑11‑07;1

peilgestuurde drainagegebied zuid

/join/id/regdata/ws0665/2023/eea6c9cf1b024c008fa441c54d6df6f7/nld@2023‑11‑07;1

primair water

/join/id/regdata/ws0665/2023/258994943bd342fe9afc38152fb334d2/nld@2023‑11‑07;1

primair water of een zone van 2 meter eromheen

/join/id/regdata/ws0665/2023/ff34fa7b8bc54e4d8c5addec74355f47/nld@2023‑11‑07;1

profiel van vrije ruimte

/join/id/regdata/ws0665/2023/14cd69a779a448499bb01f8c704b7793/nld@2023‑11‑07;1

profiel van vrije ruimte bij een waterkering

/join/id/regdata/ws0665/2023/a44d307801d14d12828204c1d42143d6/nld@2023‑11‑07;1

secundair water

/join/id/regdata/ws0665/2023/9bdd833ff4054fc98cc3d54612c7dbca/nld@2023‑11‑07;1

secundair water of een zone van 2 meter eromheen

/join/id/regdata/ws0665/2023/e353214b01d0408fa8684140c5919d0b/nld@2023‑11‑07;1

traject dat niet is opgenomen op de kaarten kanovaren

/join/id/regdata/ws0665/2023/5646adea9f1a41a3aa592838e2725944/nld@2023‑11‑07;1

traject I

/join/id/regdata/ws0665/2023/41be669fe9a7451e91d2490191144203/nld@2023‑11‑07;1

traject II

/join/id/regdata/ws0665/2023/5c5f9676984c4e77a717363060d345e4/nld@2023‑11‑07;1

traject III

/join/id/regdata/ws0665/2023/f68f09acd951448793005e1a7c8cbbd7/nld@2023‑11‑07;1

traject IV

/join/id/regdata/ws0665/2023/fe3c4021bbd94ebd835f09d93c1b525e/nld@2023‑11‑07;1

traject V

/join/id/regdata/ws0665/2023/c9bd9695d53d4ae98170d508cb06ca96/nld@2023‑11‑07;1

watergangen anders dan de trajecten I tot en met V van de Roer en Hambeek

/join/id/regdata/ws0665/2023/5c0f39133258493ca3db5c939856ab73/nld@2023‑11‑07;1

Bijlage II Bijlage

1 Bijlage bij artikel 1.2 van deze Waterschapsverordening

Voor de toepassing van afdeling 1.2 en de hoofdstukken 2 tot en met 4 van deze waterschapsverordening wordt verstaan onder:

aangewezen oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewaterlichaam dat als zodanig is aangewezen en begrensd in bijlage I;

NEN 6600-1: NEN 6600-1:2019: Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater, versie 2019;

NEN 6646: NEN 6646/C1:2015: Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat, versie 2015 + C1:2015;

NEN 6966: NEN 6966:2006: Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2006;

NEN-EN 12566-1: NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016;

NEN-EN 13284-1: NEN-EN 13284-1:2001: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties – Deel 1: Manuele gravimetrische methode, versie 2001;

NEN-EN 872: NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen –Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005;

NEN-EN-ISO 5667-3: NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018;

NEN-EN-ISO 5815-1: NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;

NEN-EN-ISO 5815-2: NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003;

NEN-EN-ISO 6878: NEN-EN-ISO 6878:2004: Water - Bepaling van fosfor – Ammoniummolybdaat spectometrische methode, versie 2004;

NEN-EN-ISO 9377-2: NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000;

NEN-EN-ISO 10301: NEN-EN-ISO 10301:1997: Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden, versie 1997;

NEN-EN-ISO 11732: NEN-EN-ISO 11732:2005: Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 2005;

NEN-EN-ISO 11885: NEN-EN-ISO 11885:2009: Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009;

NEN-EN-ISO 12846: NEN-EN-ISO 12846:2012: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;

NEN-EN-ISO 13395: NEN-EN-ISO 13395:1997: Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 1997;

NEN-EN-ISO 15587-1: NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002;

NEN-EN-ISO 15587-2: NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002;

NEN-EN-ISO 15680: NEN-EN-ISO 15680:2003: Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie, versie 2003;

NEN-EN-ISO 15681-1: NEN-EN-ISO 15681-1:2005: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA), versie 2005;

NEN-EN-ISO 15681-2: NEN-EN-ISO 15681-2:2018: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA), versie 2018;

NEN-EN-ISO 15682: NEN-EN-ISO 15682:2001: Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001;

NEN-EN-ISO 17294-2: NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016;

NEN-EN-ISO 17852: NEN-EN-ISO 17852:2008: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008;

NEN-EN-ISO 17993: NEN-EN-ISO 17993:2004: Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004;

NEN-ISO 5663: NEN-ISO 5663:1993: Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen, versie 1993;

NEN-ISO 15705: NEN-ISO 15705:2003: Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003;

NEN-ISO 15923-1: NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013;

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam: ander oppervlaktewaterlichaam dan een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage I.

Toelichting

Algemene toelichting

1 Toelichtingen

Algemeen

Het Algemeen Bestuur heeft in zijn vergadering van juli 2021 de Waterschapsverordening Waterschap Limburg (verder: Wsv) vastgesteld. De inwerkingtreding daarvan was beoogd per 2 januari 2022, de dag na de beoogde inwerkingtreding van de Omgevingswet. Zoals bekend is de inwerkingtreding van de Omgevingswet uitgesteld tot 1 januari 2024. Dit betekent dat de Wsv per 2 januari 2024 in werking zal treden.

 

Gebleken is dat de in 2021 vastgestelde Wsv enkele onvolkomen bevat en op onderdelen kan worden verduidelijkt en of kan worden vereenvoudigd. Dit geldt met name voor een aantal voorschriften met betrekking tot grondwateronttrekkingen. Deze wijziging voorziet hierin. De wijzigingen worden in de hierna volgende artikelsgewijze toelichting nader toegelicht.

 

Algemeen geldt dat deze wijziging niet leidt tot nieuwe of gewijzigde verplichtingen. Dit is alleen anders in de nieuwe werkingsgebieden voor hoge gronden. Het algemeen bestuur heeft op 30 november 2022 het Beleidskader hoge gronden vastgesteld. Daarin is uitgewerkt hoe Waterschap Limburg invulling geeft aan het aanwijzen, beschermen en in stand houden van hoge gronden. Als gevolg van een wijziging van de Waterwet in 2017 is het waterschap verplicht de hoge gronden die deel uitmaken van de bescherming tegen hoogwater van de Maas integraal onderdeel uit te laten maken van de waterkeringszorg conform de zorgplichtprocessen. Dit beleidskader ligt ten grondslag aan de regelgeving die is gericht op bescherming van (het functioneren van) de hoge gronden. In het beleidskader is een onderscheid gemaakt tussen hoge gronden basis en hoge gronden robuust. Het onderscheid hiertussen hangt met name samen met het potentiële risico op aantasting van de waterkerende functie ervan. Bij hoge gronden robuust is sprake van een dusdanige overhoogte dat het risico op aantasting van de waterkerende functie daarvan als beperkt wordt ingeschat. Om die reden zijn de regels die gaan gelden voor hoge gronden robuust afgestemd op de regels die al gelden voor de buitenbeschermingszones van de waterkeringen (verbod om zonder vergunning te ontgronden en hogedruk leidingen aan te leggen). Omdat het risico voor de hoge gronden basis, vanwege de minder grote overhoogte, groter wordt ingeschat zijn in deze zone in aanvulling op de verboden die gelden bij de hoge grond robuust, ook minder omvangrijke graafwerkzaamheden aan regels gebonden (meldplicht). Voorts is een paragraaf toegevoegd die zich richt op het doorgraven van een waterkering of hoge grond. Vanwege de potentiële impact van deze activiteit is hiervoor een aparte vergunningplicht opgenomen. 

De Waterschapsverordening Waterschap Limburg is verder artikelsgewijze toegelicht.

Artikelsgewijze Toelichting

Artikel 1.1

Toevoeging van de hoge gronden als werkingsgebieden leidt tot de noodzaak dit begrip toe te voegen aan de begripsomschrijvingen. In de praktijk is het zelfde gebleken voor de begrippen ‘doorgraving’ en ‘ontgraven’. Toevoeging van deze begrippen leidt, in combinatie met de aanpassing van het begrip ‘ontgronding’ tot meer duidelijkheid in de uitvoeringspraktijk.

Artikel 1.2

In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) van toepassing verklaard op deze waterschapsverordening. Dit bevordert de eenduidigheid van begrippen in het nieuwe stelsel. In aanvulling op de begrippen van de wet en de AMvB’s, bevat bijlage I bij deze verordening de overige begripsbepalingen die nog nodig zijn voor de goede toepassing van deze verordening.

Artikel 1.4

Met de aanvulling van het 4de artikel lid worden de werkingsgebieden van de hoge grond basis en robuust in de Waterschapsverordening vastgelegd. Het algemeen bestuur heeft in zijn vergadering van 30 november 2022 het Beleidskader hoge gronden vastgesteld. Daarin is uitgewerkt wat hoge gronden zijn en hoe deze, met het oog op de waterveiligheid, beschermd dienen te worden tegen ongewenste ingrepen. In de algemene toelichting wordt nadere aandacht geschonken aan de hoge gronden. Op deze plaats wordt daarnaar verwezen.

Artikel 1.5

In het eerste lid wordt erop gewezen dat verplichtingen volgend uit deze waterschapsverordening rusten op de eigenaar en/of gebruikers, bijvoorbeeld als er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht, dan wel op de initiatiefnemer van een handeling. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond of de initiatiefnemer degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat. Indien een overtreding van de waterschapsverordening wordt geconstateerd zal het waterschap per geval bepalen wie hierop moet worden aangesproken.

Artikel 1.6

In dit artikel, en meer specifiek in de volgende artikelen, is de verordenende bevoegdheid van het algemeen bestuur beschreven en de opdrachtverlening aan het dagelijks bestuur tot verdere uitwerking. Deze artikelen hebben vooral interne werking en dienen voor de bevoegdheidsverdeling tussen het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. Het algemeen bestuur heeft op hoofdlijnen bepaald wat de doelcriteria zijn waar de waterschapsverordening van het waterschap aan moet voldoen. De doelcriteria zijn afgeleid uit bestaande wet- en regelgeving en eigen beleid van het waterschap - zoals het Waterbeheerplan/Waterbeheerprogramma - en hangen samen met aspecten als: risico inschatting, veiligheidsaspecten, de bestaande dimensionering en capaciteit van het waterstaatswerk in relatie tot de normale werking en de werking in geval van piekbelasting van het systeem, de mogelijkheid om onderhoud te kunnen uitvoeren, de bestaande en gewenste ecologische waterkwaliteit en/of de mogelijkheden voor maatschappelijk medegebruik. De doelcriteria zijn voor de onderdelen oppervlaktewater, waterkeringen en grondwater, uitgewerkt in specifieke criteria (artikelen 1.8 t/m 1.10).

Artikel 1.7

Voor handelingen die betrekking hebben op oppervlaktewater, waterkeringen en/of grondwater, heeft het algemeen bestuur eerst algemene doelcriteria vastgesteld. Voorbeelden hiervan zijn:

- de ecologische kwaliteit van oppervlaktewater mag niet verslechteren;

- de mogelijkheid tot maatschappelijk medegebruik moet in stand blijven;

- de veiligheid moet gewaarborgd blijven;

- de taakuitoefening van het waterschap mag niet worden belemmerd;

- de in het waterstaatswerk moet in goede toestand worden achtergelaten.

Deze algemene criteria worden in de volgende artikelen verder uitgewerkt.

Artikel 1.8

Voor handelingen bij oppervlaktewater zijn specifieke doelcriteria vastgesteld.

Artikel 1.9

Voor handelingen bij waterkeringen zijn specifieke doelcriteria vastgesteld.

Artikel 1.10

Voor handelingen bij grondwater zijn specifieke doelcriteria vastgesteld. Het doelcriterium onder d. heeft betrekking op bekende grondwaterverontreinigingslocaties.

Artikel 1.11

In dit artikel verleent het algemeen bestuur opdracht aan het dagelijks bestuur om de in bovenstaande artikelen geformuleerde doelcriteria uit te werken in de waterschapsverordening en beleidsregels.

Artikel 1.12

De zorgplicht is het eerste instrument om handelingen in, aan, boven en onder watersystemen en hun beschermingszones te reguleren. Met deze zorgplicht wordt recht gedaan aan het 'ja, mits'-uitgangspunt. De handelingen zijn toegestaan, mits er voldoende zorg in acht is genomen. Op basis van deze zorgplicht krijgt eenieder de verantwoording om bij het uitvoeren van handelingen voldoende zorg voor het functioneren van het watersysteem en de beschermingszones in acht te nemen. Het waterschap gebruikt de zorgplicht bovendien als vangnet om te kunnen optreden tegen handelingen waarin daadwerkelijk schade is of dreigt te worden toegebracht aan het watersysteem. De zorgplicht moet dus altijd worden nageleefd.

Artikel 1.13

Algemene regels vormen het tweede instrument om handelingen te reguleren. Er is pas gekozen voor een algemene regel, wanneer alleen de zorgplicht voor de betreffende handeling onvoldoende bescherming biedt voor het functioneren van het watersysteem. Het is, vanwege geografische verschillen, mogelijk dat voor een handeling slechts in bepaalde gebieden sprake is van een algemene regel. In de algemene regels worden concrete voorschriften opgenomen waaraan bij de handeling moet worden voldaan. De handelingen waarvoor algemene regels gelden zijn toegestaan, mits aan alle voorschriften wordt voldaan. De initiatiefnemer heeft daarbij de zorgplicht om na te gaan of het naleven van de voorschriften in het specifieke geval voldoende is om nadelige effecten voor het watersysteem te voorkomen. Een van de voorschriften van de algemene regels kan zijn dat de handeling vooraf moet worden gemeld aan het waterschap. Dit is niet altijd het geval. Een meldplicht is alleen opgenomen wanneer: (1) het waterschap bekend wil zijn met de activiteit (bijv. vanuit een oogpunt van onderhoud) en/of (2) het waterschap wil kunnen beoordelen of het opstellen van een maatwerkvoorschrift nodig is. Om het toezicht goed te kunnen uitoefenen is het belangrijk dat de melding tijdig, dat wil zeggen met inachtneming van de termijn die daarvoor is bepaald in de betreffende algemene regel, wordt ingediend. De algemene indieningstermijn is 4 weken.

 

De vergunningplicht is het derde instrument in de waterschapsverordening om handelingen te reguleren. In deze waterschapsverordening is alleen gekozen voor een vergunningplicht, wanneer toetsing van de plannen voorafgaand aan de uitvoering van de handeling, noodzakelijk is met oog op bescherming van de waterstaatswerken en/of de daaraan verbonden belangen van het waterschap. De vergunningplicht beperkt zich derhalve tot de handelingen die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het functioneren van het watersysteem. Het is vanwege geografische verschillen mogelijk dat voor een handeling slechts in bepaalde gebieden sprake is van een vergunningplicht. De wijze waarop vergunningaanvragen worden beoordeeld, is vastgelegd in beleidsregels. Bij het uitvoeren van de handeling moet initiatiefnemer de voorschriften in de vergunning naleven.

Handelen in strijd met aan een vergunning verbonden voorschriften is op grond van artikel 5.5 lid 3 van de Omgevingswet verboden. De initiatiefnemer heeft daarbij de zorgplicht om na te gaan of het naleven van de voorschriften in het specifieke geval voldoende is om nadelige effecten voor het watersysteem te voorkomen. Per specifieke uitvoeringsregel is in de stroomschema's aangegeven voor welke handelingen naast de zorgplicht, ook een vergunningplicht geldt.

Artikel 1.15

De initiatiefnemer heeft de vrijheid, tenzij anders is aangegeven, om gecombineerde handelingen te splitsen of samen te voegen. De basis hiervoor ligt in dit artikel van de waterschapsverordening. Als een voorgenomen initiatief uit meerdere handelingen bestaat waarbij voor één of meer van de handelingen een vergunningplicht geldt, dan kan de initiatiefnemer een gecombineerde vergunning aanvragen, waarin dus ook de handelingen worden opgenomen waarvoor een algemene regel bestaat.

Artikel 1.16

Het eerste lid van dit artikel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt verleend. Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit wordt alleen verleend als, kort gezegd, de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met de doelen van het waterbeheer. Als de aangevraagde activiteit niet met deze doelen verenigbaar is, dan wordt de aanvraag voor een dergelijke omgevingsvergunning geweigerd. Deze beoordelingsregel sluit aan op de beoordelingsregel die het Rijk hanteert voor aanvragen voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet (zie artikel 8.84, eerste lid, van het Bal).

Het tweede en derde lid van dit artikel bevatten de beoordelingsregels die volgens de instructieregel van artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de waterschapsverordening moeten worden opgenomen. Inhoudelijk zijn deze leden een voortzetting van de regel die voorheen in artikel 6.1a van het Waterbesluit was opgenomen, maar dan beter toegesneden op de eisen die de Kaderrichtlijn Water stelt.

In aanvulling op deze algemene beoordelingsregels, zijn specifieke beoordelingsregels voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk, wateronttrekkingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten die betrekking hebben op een waterstaatswerk opgenomen in de hoofdstukken 23 en 4.

Artikel 1.17

Met dit artikel heeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid om in geval van een calamiteit een verbod in te stellen. Het dagelijks bestuur kan dan bijvoorbeeld in een periode van droogte verbieden oppervlaktewater of grondwater te onttrekken. Naast de bepaling in de waterschapsverordening zijn in de Omgevingswet (afdeling 19.4) regels gesteld omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden. Indien een calamiteit zich voordoet en het dagelijks bestuur gebruik maakt van een van de bevoegdheden uit dit artikel, zal dit duidelijk aan de betrokkenen bekend worden gemaakt.

Artikel 1.18

Indien het waterschap handelingen uitvoert, zoals het verrichten van onderhoud, dan hoeft hij daarvoor geen vergunning aan zichzelf te verlenen of een melding te doen. Voor grotere werken of de aanleg van nieuwe werken zal het waterschap in sommige gevallen op grond van de Omgevingswet wel een projectbesluit moeten opstellen, waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Bij het uitvoeren van de werken zal het waterschap uiteraard wel zoveel mogelijk rekening houden met de regels op grond van de waterschapsverordening.

Artikel 2.1

In dit artikel zijn de indieningsvereisten overgenomen die voorheen in het voormalige artikel 6.24 van de Waterregeling stonden. Gelet op het belang van waterkeringen heeft de waterbeheerder in het algemeen specifiek beleid vastgesteld over activiteiten bij waterkeringen. Als een initiatiefnemer vermoedt dat voor zijn activiteit geen stabiliteitsberekening nodig is, kan hij daarover contact opnemen met de waterbeheerder.

Artikel 2.2

Als sprake is van werkzaamheden aan of in een waterstaatswerk waarbij een verontreinigde of een niet verontreinigde waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, zoals bij baggeren van een haven, moet inzicht worden gegeven in de hoeveelheid te verwijderen baggerspecie. Daarnaast moet de omvang van het te baggeren oppervlak worden vermeld. 

Artikel 2.3

Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

Artikel 2.4

In deze paragraaf staat het onttrekken uit een oppervlaktewater centraal. Het onttrekken van water uit een oppervlaktewater kan het watersysteem ontregelen. Het onttrekken van water uit bijvoorbeeld kleine, kwetsbare bronbeken kan grote schade toebrengen aan dit type oppervlaktewateren. Daarom is het onttrekken van water niet zonder meer toegestaan en zijn hier regels voor opgesteld. Het onttrekken van water vindt plaats door middel van een onttrekkingsvoorziening. Deze paragraaf heeft tevens betrekking op de bijbehorende onttrekkingsvoorziening. Voor wat betreft het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van een onttrekkingsvoorziening kan meestal volstaan worden met de zorgplicht. Als de onttrekking vergunningplichtig is, dan worden in de vergunningvoorschriften opgenomen met betrekking tot de onttrekkingsvoorziening.

Artikel 2.5

De onttrekking mag niet leiden tot beschadiging van bodem, oevers en taluds, omdat uitspoeling van bodem en taluds een negatief effect kan hebben voor de ecologie en de doorstroming kan belemmeren.

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op onttrekkingen uit alle oppervlaktewateren binnen het beheergebied van het waterschap (primaire, secundaire en overige). Voor wat betreft het aanleggen en hebben van een onttrekkingsvoorziening geldt dat de zorgplicht alleen van toepassing is op voorzieningen die zijn aangelegd in de op de legger opgenomen primaire en secundaire oppervlaktewateren. De onttrekking mag niet leiden tot beschadiging van bodem, oevers en taluds, omdat uitspoeling van bodem en taluds een negatief effect kan hebben voor de ecologie en de doorstroming kan belemmeren.

Artikel 2.7

Lid 1

Als maximaal 100 m³ onttrokken wordt uit een oppervlaktewater met een hoge basisafvoer, dient voldaan te worden aan de voorschriften zoals opgenomen in dit artikel. Met het oog op het doelmatig kunnen voeren van onderhoud en het voorkomen van schade is het van belang dat een onttrekkingsvoorziening zichtbaar is. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften.

 

Lid 2

In beginsel leidt elk werk in een oppervlaktewater tot risico’s voor het functioneren van het oppervlaktewater, bijvoorbeeld schade aan de oever of het talud. Om deze reden wordt voorgeschreven dat onttrekkingsvoorzieningen die niet meer worden gebruikt, dienen te worden verwijderd. Op grond van de zorgplicht dient het talud zodanig te worden hersteld dat het aansluit op de rest van het talud en dat geen verzakkingen ontstaan.

Artikel 2.8

Met het oog op waterconservering (water zo lang mogelijk vast houden in het gebied) dient drainage van landbouwgronden peilgestuurd plaats te vinden. In het noordelijk deel van ons beheersgebied geldt deze verplichting sinds 2018 voor alle gedraineerde landbouwgronden. In het midden geldt sinds 2014 dat nieuw aan te leggen drainagesystemen peilgestuurd moeten zijn. Voor 2014 aanwezig traditionele drainagesystemen moeten voor 2029 worden omgebouwd tot een peilgestuurd systeem. Het dagelijks bestuur kan op grond van artikel 4.56 vierde lid van deze verordening bekend maken dat een peilgestuurd systeem in de hoge stand moet worden ingesteld met het oog op het beperken van de noodzaak tot onttrekking van water uit oppervlaktewaterlichamen en van grondwater.  

In dit artikel is bepaald dat het alleen toegestaan is oppervlaktewater te onttrekken t.b.v. beregening indien het systeem van drainage in het te beregenen perceel is ingesteld in overeenstemming met de regels inzake het draineren van gronden (paragraaf 4.2.1 van deze verordening). Dit betekent dat een drainage peilgestuurd moet zijn en dat het peil daarvan is ingesteld conform de uitvoeringsregel. Deze voorwaarde is gesteld omdat een traditioneel drainagesysteem of een niet juist ingesteld systeem van peilgestuurde drainage er toe leidt dat eerder een noodzaak tot beregening ontstaat en dat beregening op percelen met een traditioneel drainagesysteem of met een onjuist ingesteld systeem van peilgestuurde drainage tot gevolg heeft dat meer onttrokken moet worden dan in de situatie dat het systeem van peilgestuurde drainage correct is ingesteld. Met het oog op het beperken van de noodzaak tot onttrekken t.b.v. beregening en daarmee met het oog op bestrijding van verdroging, geldt de in dit artikel opgenomen voorwaarde. 

Artikel 2.9

Het onttrekken dient gemeld te worden om zicht te houden op het aantal onttrekkingen en daarmee op de totale hoeveelheid water die uit een oppervlaktewater kan worden onttrokken.

Artikel 2.10

Lid 1

Als meer dan 100 m³ per uur wordt onttrokken uit een oppervlaktewater met een hoge basisafvoer is een individuele beoordeling nodig. In verband met de omvang van de onttrekking of de status of aard van het oppervlaktewater van waaruit water wordt onttrokken, is een individuele beoordeling van het verzoek nodig met het oog op de te beschermen belangen. Naast de vergunning geldt de zorgplicht.

 

Lid 2

Als onttrokken wordt uit andere wateren dan de aangewezen oppervlaktewateren met een hoge basisafvoer is een individuele beoordeling nodig. Dit geldt ook voor onttrekkingen uit overige oppervlaktewateren (oppervlaktewateren die niet in de legger zijn opgenomen). In verband met de omvang van de onttrekking of de status of aard van het oppervlaktewater waaruit wordt onttrokken is een individuele beoordeling van het verzoek nodig met het oog op de te beschermen belangen. Naast de vergunning geldt de zorgplicht.

Artikel 2.11

In deze paragraaf staat het aanleggen, wijzigen en verwijderen van een duiker of een overkluizing in een oppervlaktewater dat in beheer is bij het waterschap centraal. De aanleg van een duiker is vaak nodig als percelen van elkaar gescheiden worden door een watergang. Door het plaatsen van een duiker worden percelen bereikbaar. Een overkluizing wordt in het algemeen om andere redenen aangelegd en heeft een grotere lengte (ten minste 15 meter) dan een duiker. Het plaatsen van een duiker en een overkluizing kan de doorstroming van een oppervlaktewater in gevaar brengen. Zeker als er in het oppervlaktewater al meerdere duikers en of overkluizingen aanwezig zijn. De aanleg van een nieuwe duiker en overkluizing kan grote impact hebben en dient om die reden afzonderlijk beoordeeld te worden. Voor de aanleg van een duiker en van een overkluizing dient daarom altijd een vergunning te worden aangevraagd.

Artikel 2.12

De zorgplicht is altijd van toepassing als activiteiten worden verricht in het beheergebied van het waterschap. Ook wanneer een duiker of overkluizing wordt gelegd in een oppervlaktewater dat niet op de legger van het waterschap staat, dient de zorgplicht in acht genomen te worden. Ook overige wateren maken deel uit van het watersysteem. Problemen in de af- en doorvoer in overige wateren kunnen tot overlast leiden. De zorgplicht ziet onder andere op het voorkomen van wateroverlast.

Artikel 2.13

De aanleg van een duiker of overkluizing kan grote impact hebben op het functioneren van een watersysteem (waterdoorvoer en waterafvoer) en dient per situatie beoordeeld te kunnen worden. Daarom geldt voor deze handeling voor alle oppervlaktewateren die op de legger van het waterschap staan een vergunningplicht. Op die wijze kan elk voornemen tot het plaatsen van een duiker of overkluizing individueel beoordeeld worden en kunnen aan een te verlenen vergunning de voor die situatie benodigde voorschriften worden verbonden. De zorgplicht geldt aanvullend op de vergunning.

Artikel 2.14

In deze paragraaf staat het plaatsen, wijzigen, vervangen en verwijderen van een brug centraal. Een brug kan op verschillende manieren worden geplaatst. Indien voor de aanleg van een brug pijlers in een oppervlaktewater moeten worden geplaatst, kan dit van grote invloed zijn op de doorstroming van een oppervlaktewater. Ook kan de aanwezigheid van een brug gevolgen hebben voor het kunnen uitvoeren van onderhoud aan de watergang. Daarom is het plaatsen, wijzigen, vervangen of verwijderen van een brug niet zonder meer toegestaan en zijn hier regels voor opgesteld.

Artikel 2.15

Door het plaatsen van palen of pijlers in een oppervlaktewater wordt deze versmald en kan het zijn dat de doorstroming van een oppervlaktewater wordt belemmerd. Voor het aanleggen van een brug over een overig oppervlaktewater stelt het waterschap geen specifieke regels. Wel geldt hiervoor de zorgplicht, die met name ziet op het borgen van de water af- en doorvoer.

Artikel 2.16

Wanneer een brug over een secundair water wordt geplaatst, dan kan worden volstaan met algemene voorschriften die in een algemene regel zijn opgenomen. Dit geldt ook in het geval een brug over een primair water wordt aangelegd, met dien verstande dat geen pijlers of palen in het oppervlaktewater worden geplaatst. Deze kunnen de doorstroming van het oppervlaktewater ernstig belemmeren. Wel is aan de algemene regel een meldplicht verbonden. Op deze wijze weet het waterschap waar een brug wordt aangelegd en kunnen, als dat in een specifieke situatie nodig mocht blijken, via een maatwerkvoorschrift aanvullende of van de algemene regels afwijkende voorschriften worden gesteld. Naast de voorschriften zoals opgenomen in de algemene regels geldt aanvullend ook de zorgplicht.

Artikel 2.17

Een brug is een object dat risico’s kan opleveren voor de doorstroming van het oppervlaktewater en voor het doelmatig kunnen uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden. De in dit artikel opgenomen voorschriften zijn gericht op het beperken van de belemmeringen die de aanwezigheid van een brug kunnen opleveren.

Artikel 2.18

Enkele oppervlaktewateren in het noorden van het beheersgebied worden varend onderhouden. Teneinde dit op een doelmatige wijze uit te kunnen voeren, is het voorschrift gesteld dat een minimale doorvaarhoogte in acht genomen moet worden bij deze wateren. Informatie over het hoogwaterpeil van het betreffende oppervlaktewater kan worden verkregen bij het waterschap.

Artikel 2.19

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de in artikel 2.17 en 2.18 opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van het functioneren van het oppervlaktewater. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift (artikel 1.14) aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 2.20

Als een brug met pijlers of palen in een primair oppervlaktewater wordt geplaatst dan kan dit ernstige gevolgen hebben voor de doorstroming als gevolg van bijvoorbeeld ophopende takken en maaisel. Als een brug in een meanderzone of inundatiezone wordt geplaatst dient zorgvuldig beoordeeld te worden wat het effect van de brug is op de doelstellingen die zijn verbonden aan beide zones. Een meanderzone is vastgelegd om een meanderende watergang de ruimte te geven te meanderen. Het plaatsen van een brug kan het meanderproces belemmeren. Een inundatiegebied is vastgelegd om in tijden van overvloedige neerslag overtollig water op te kunnen vangen en vervult daarmee een belangrijke functie met het oog op het voorkomen van wateroverlast in stedelijke gebieden. Van geval tot geval zal beoordeeld moeten worden wat de effecten zijn en welke maatregelen er getroffen moeten worden om nadelige consequenties voor de doorstroming zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. Aanvullend aan de vergunning geldt ook de zorgplicht.

Artikel 2.21

In deze paragraaf staat het aanleggen, behouden of wijzigen van bouwwerken langs een oppervlaktewater dat in beheer is bij het waterschap centraal. Door het plaatsen van een bouwwerk in de zones van en behorende bij een oppervlaktewater kan het functioneren van het oppervlaktewater en de bijbehorende zones ernstig worden aangetast. Ook het kunnen voeren van doelmatig onderhoud kan dusdanig worden belemmerd dat uitvoering ervan niet meer (doelmatig) mogelijk is. Daarom is het niet zonder meer toegestaan een bouwwerk te plaatsen langs een oppervlaktewater en zijn hiervoor regels zijn opgesteld. 

Deze paragraaf is van toepassing op de aanleg van grotere en gefundeerde bouwwerken die niet behoren tot kleine bouwwerken. Een klein bouwwerk is een bouwwerk zonder woon- of bedrijfsfunctie, niet dieper gefundeerd dan 50 cm in de grond. Voorbeelden zijn een tuinschuurtje, kippenhok, e.d. Voorbeelden van bouwwerken die wel onder deze paragraaf vallen zijn woningen, bedrijfspanden, garages, gefundeerde carports, e.d. Ook infrastructurele werken als wegen, spoorwegen en daarvan deel uitmakende bruggen, viaducten, e.d. worden als bouwwerk in de zin van deze paragraaf aangemerkt. Een hekwerk of schutting wordt in het kader van deze paragraaf niet als bouwwerk aangemerkt. Hierop is de aparte paragraaf afrasteringen, hekwerken en schuttingen van toepassing.

Artikel 2.23

Lid 1

Voordat een bouwwerk in de kernzone geplaatst kan worden dient beoordeeld te worden wat de gevolgen hiervan zijn voor de stabiliteit van het oppervlaktewater en daarmee voor het functioneren ervan. Een bouwwerk te dicht bij een oppervlaktewater kan tot inzakkingen van het talud leiden. Daarnaast leidt de aanwezigheid van een bouwwerk binnen de kernzone tot consequenties voor het doelmatig kunnen uitvoeren van onderhoud. Daarom is het plaatsen van een bouwwerk in de kernzone van een oppervlaktewater altijd vergunningplichtig.

 

Lid 2

Het profiel van vrije ruimte is een zone die is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen aanpassen van een oppervlaktewater. De aanwezigheid van bouwwerken kan een belemmering opleveren voor het uitvoeren van aanpassingen aan een oppervlaktewater. Ter bescherming van de aanpassingsmogelijkheden geldt voor het realiseren van een bouwwerk een vergunningplicht. De aanwezigheid van een bouwwerk maakt - anders dan het realiseren van een klein bouwwerk (zie paragraaf 2.1.9) - een aanpassing aan een oppervlaktewater ter plaatse nagenoeg onmogelijk. Per situatie moet de afweging gemaakt kunnen worden of medewerking kan worden verleend aan het initiatief. Om deze reden geldt het verbod om zonder voorafgaande vergunningen een bouwwerk te bouwen in het profiel van vrije ruimte.

 

Lid 3

De meanderzone is een zone die is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen meanderen van een oppervlaktewater. Het realiseren van een bouwwerk in een meanderzone is niet mogelijk zonder tot beperkingen te leiden voor de functie van het gebied. Zonder individuele beoordeling en afweging kan onvoldoende worden beoordeeld of medewerking kan worden verleend aan een initiatief. Om deze reden geldt het verbod om zonder voorafgaande vergunningen een bouwwerk te bouwen in een meanderzone.

 

Lid 4

Een inundatiegebied is een gebied dat is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen opvangen van overtollig water met het oog op het voorkomen van wateroverlast in stedelijk gebied. Het realiseren van een bouwwerk in een inundatiegebied is niet mogelijk zonder tot beperkingen te leiden voor de functie van het gebied. Zonder individuele beoordeling en afweging kan onvoldoende worden beoordeeld of medewerking kan worden verleend aan een initiatief. Om deze reden geldt het verbod om zonder voorafgaande vergunningen een bouwwerk te bouwen in een inundatiegebied.

Artikel 2.24

In deze paragraaf staat het leggen, wijzigen of verwijderen van kabels en leidingen onder of langs een oppervlaktewater dat in beheer is van het waterschap centraal. Kabels en leidingen kunnen parallel aan een oppervlaktewater worden gelegd of kunnen een oppervlaktewater kruisen. Het kruisen van oppervlaktewateren met kabels en leidingen vindt plaats onder de bodem van het oppervlaktewater en veelal langs openbare wegen. Een kabel- en leidingkruising is vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. Dit geldt ook voor het leggen en wijzigen van een kabel of leiding parallel aan een oppervlaktewater. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in veel gevallen voldoende worden gewaarborgd via het stellen van algemene regels.

Artikel 2.25

De zorgplicht is altijd van toepassing op het leggen, hebben en wijzigen van kabels en leidingen in alle oppervlaktewateren die op de legger van het waterschap staan en binnen de daarin opgenomen zones. Met het vereiste dat het werk na afloop van de werkzaamheden in nette staat wordt achtergelaten wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig zijn afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater zijn verwijderd. Hiermee wordt voorkomen dat de doorstroming kan worden belemmerd als gevolg van de werkzaamheden.

Artikel 2.26

Lid 1

Het aanleggen van een kabel of leiding kruisend of parallel aan een primair of secundair water, is vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in veel gevallen voldoende worden gewaarborgd via het stellen van algemene regels. Het is met het oog op het voorkomen van schade aan het oppervlaktewater van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Ook is van belang dat kabels en leidingen op een juiste diepte worden gelegd om te voorkomen dat als gevolg van (onderhouds)werkzaamheden kabels of leidingen worden beschadigd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Dit geldt ook voor het verwijderen van een kabel- of leidingkruising of parallel liggende kabel. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift specifieke voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Om deze redenen is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Naast de algemene regel geldt tevens de zorgplicht.

 

Lid 2

Het leggen, wijzigen en verwijderen van een kabel of leiding binnen het profiel van vrije ruimte behorende bij een oppervlaktewater is vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in veel gevallen voldoende worden gewaarborgd via het stellen van algemene regels. Het profiel van vrije ruimte is een zone die is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen aanpassen van een oppervlaktewater. Om die reden is het van belang dat kabels en leidingen zodanig worden aangelegd dat deze in geval van aanpassing van het oppervlaktewater geen belemmering vormen. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift specifieke voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Om deze redenen is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Naast de algemene regel geldt tevens de zorgplicht.

 

Lid 3

Het leggen, wijzigen en verwijderen van een kabel of leiding binnen een meanderzone is vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in veel gevallen voldoende worden gewaarborgd via het stellen van algemene regels. De meanderzone is een zone die is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen meanderen van een oppervlaktewater. Om die reden is het van belang dat kabels en leidingen zodanig worden aangelegd dat deze geen belemmering vormen voor het meanderen van het oppervlaktewater binnen de daarvoor gestelde zone. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift specifieke voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Om deze redenen is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Naast de algemene regel geldt tevens de zorgplicht.

Artikel 2.28

In dit artikel zijn de technische voorschriften opgenomen waaraan u bij het leggen van een kabel of leidingen parallel aan een oppervlaktewater bent gebonden. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Naast de algemene regels is ook altijd de zorgplicht van toepassing.

Artikel 2.29

In dit artikel zijn de technische voorschriften opgenomen waaraan u bij het leggen van een kabel of leidingen in het profiel van vrije ruimte bent gebonden. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Naast de algemene regels is ook altijd de zorgplicht van toepassing.

Artikel 2.30

In dit artikel zijn de technische voorschriften opgenomen waaraan u bij het leggen van een kabel of leidingen in een meanderzone bent gebonden. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Naast de algemene regels is ook altijd de zorgplicht van toepassing

Artikel 2.32

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de in artikel 2.272.282.292.30 en 2.31 opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bij het werk betrokken belangen. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 2.33

In deze paragraaf staat recreatief medegebruik in en nabij een oppervlaktewater dat door het waterschap wordt beheerd centraal. Het waterschap biedt, tenzij nadrukkelijk verboden met verbodsborden, de mogelijkheid om langs oppervlaktewateren te recreëren. Recreatief medegebruik kent vele vormen: wandelen, fietsen, kanoën, beoefenen van ruitersport, mountainbiken etc. Niet alle vormen van recreatief medegebruik zijn toegestaan. Gemotoriseerde vormen van recreatief medegebruik in en langs oppervlaktewateren zijn niet toegestaan, buiten enkele trajecten van de Roer en de Hambeek. Dit met het oog op het beschermen van oppervlaktewateren. Voor andere vormen van recreatief medegebruik zoals kanoën zijn algemene regels opgesteld.

Artikel 2.34

De zorgplicht is altijd van toepassing op recreatief medegebruik in een oppervlaktewater dat op de legger van het waterschap staat en binnen de daarbij behorende zones.

Artikel 2.36

In dit artikel zijn de voorschriften opgenomen die nageleefd moeten worden bij het varen met een kanoop de Roer. Deze voorschriften zijn gericht op het beperken van nadelige consequenties als gevolg van het varen met een kano, kajak of stand-up paddle board op de Roer. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften.

De voorschriften hebben met name betrekking op het voorkomen van schade aan waterstaatswerken en voorzieningen van het waterschap. Ook zien de voorschriften op de veiligheid van de recreant.

Artikel 2.37

In dit artikel zijn de voorschriften opgenomen die nageleefd moeten worden bij het varen met een kano/kajak op de Roer. Deze voorschriften zijn gericht op het beperken van nadelige consequenties als gevolg van het varen met een kano of kajak op de Roer. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften.

De voorschriften hebben met name betrekking op het voorkomen van schade aan waterstaatswerken en voorzieningen van het waterschap. Ook zien de voorschriften op de veiligheid van de recreant.

Artikel 2.38

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of het aantal gelijktijdig aanwezige kano’s niet wordt overschreden. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 2.41

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of de boot voldoet aan de voorwaarden van het traject of er niet meer dan één gemotoriseerde boot per perceel is gemeld. Tevens kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast in de algemene regels opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bij het werk betrokken belangen. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven.

Artikel 2.42

Omdat het aanleggen van een parcours (bv. wandelpad of fiets-/moutainbikeroute) vaak een permanent karakter heeft en daarmee gevolgen kan hebben voor het beheer en onderhoud van een oppervlaktewater is hiervoor een vergunning nodig. Afhankelijk van de specifieke locatie kunnen met het oog op het (dagelijks) beheer en onderhoud specifieke voorschriften nodig zijn. Aanvullend op de vergunning geldt de zorgplicht.

Artikel 2.43

Lid 1

Het gebruik van gemotoriseerde voertuigen en vaartuigen, zoals een motorfiets of een motorboot, kan schade toebrengen aan een oppervlaktewater en aan de aanwezige onderhoudsstroken. Daarom is het gebruik hiervan uitdrukkelijk niet toegestaan en geldt hiervoor een absoluut verbod. Het verbod om met gemotoriseerde vaartuigen te varen geldt niet op een deel van de Hambeek en een deel van de Roer. De betreffende trajecten zijn opgenomen op de kaart die is opgenomen aan het eind van deze paragraaf. 

Lid 2

In de andere wateren dan die zijn opgenomen op kaarten kanovaren is het verboden om te varen met een kano, kajak of stand-up paddle board. Varen met een kano, kajak of stand-up paddle board op die wateren is verboden omdat het vanuit een oogpunt van ecologische kwaliteit niet gewenst is dat daarop wordt gevaren. Daarnaast is een aantal wateren vanuit een oogpunt van veiligheid niet geschikt om op te varen met een kano, kajak of stand-up paddle board. Tot slot is een groot aantal wateren fysiek te klein om in te kunnen varen met een kano, kajak of stand-up paddle board zonder schade aan het oppervlaktewater als gevolg.

Artikel 2.44

In deze paragraaf staat het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van beplanting centraal. Het aanbrengen van beplanting in of naast een oppervlaktewater is niet zonder meer toegestaan. Door het aanbrengen van beplanting kan de beschoeiing of het talud van het oppervlaktewater beschadigd raken, waardoor de doorstroming van het water en het onderhoud aan een oppervlaktewater wordt belemmerd. Om die reden zijn er regels opgesteld ten aanzien van het aanbrengen en het verwijderen van beplanting in of naast de watergang.

Artikel 2.45

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op het aanbrengen en hebben van bomen en struiken binnen oppervlaktewateren en bijbehorende zones die op de legger van het waterschap staan en op het aanbrengen en hebben van bomen en struiken buiten deze zones.

Artikel 2.46

Lid 1

Het aanbrengen van bomen of struiken binnen 2 meter uit de grens van een primair en secundair water kan leiden tot ernstige belemmering van de onderhoudsmogelijkheden van een oppervlaktewater. In de algemene regel zijn voorschriften opgenomen waarmee de belemmeringen voldoende kunnen worden voorkomen of beperkt. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften.

 

Lid 2

Het profiel van vrije ruimte is een zone die is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen aanpassen van een oppervlaktewater. De aanwezigheid van bomen en struiken kan een belemmering opleveren voor het uitvoeren van aanpassingen aan een oppervlaktewater. De meanderzone is een zone die is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen meanderen van een oppervlaktewater. Om die reden is het van belang dat bomen en struiken zodanig worden geplant dat deze geen belemmering vormen voor het meanderen van het oppervlaktewater binnen de daarvoor gestelde zone. Een inundatiegebied is een gebied dat is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen opvangen van overtollig water met het oog op het voorkomen van wateroverlast in stedelijk gebied. Om die reden is het van belang dat bomen en struiken zodanig worden aangelegd dat deze geen belemmering vormen voor het kunnen functioneren van het inundatiegebied. Deze belangen kunnen via algemene regels voldoende worden beschermd. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift specifieke voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Naast de algemene regel geldt tevens de zorgplicht.

Artikel 2.47

Lid 1

In dit artikellid is een voorschrift opgenomen waaraan u dient te voldoen indien u beplanting in de vorm van bomen en struiken wilt aanbrengen binnen 2 meter uit de grens van de kernzone van een primair en secundair oppervlaktewater. Het voorschrift is met name gericht op bescherming van de onderhoudsmogelijkheden van het oppervlaktewater. Een ruimte van 4 meter boven maaiveld binnen de kernzone is nodig voor het voeren van doelmatig onderhoud. Indien beplanting buiten de genoemde afstand wordt geplant en behouden, geldt op basis van de zorgplicht de verplichting de beplanting zodanig te snoeien dat geen belemmeringen ontstaan voor het voeren van onderhoud aan het oppervlaktewater.

 

Lid 2

De meanderzone is gericht op het beschikbaar houden van ruimte voor het kunnen meanderen van een oppervlaktewater. Bomen en struiken mogen worden geplaatst binnen de meanderzone, mits het meanderproces niet wordt belemmerd. Daarnaast dient het oppervlaktewater bereikbaar te blijven voor het doelmatig kunnen voeren van onderhoud.

 

Lid 3

Een inundatiegebied is een gebied dat is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen opvangen van overtollig water met het oog op het voorkomen van wateroverlast in stedelijk gebied. Het plaatsen van bomen en struiken binnen een inundatiegebied is mogelijk, mits de functie van het inundatiegebied daardoor niet worden aangetast. Solitaire bomen of struiken zullen het functioneren in zijn algemeenheid niet belemmeren. Het plaatsen van meerdere bomen en of struiken bij elkaar, kan wel leiden tot een ongewenste belemmering. Geadviseerd wordt dan ook vooraf af te stemmen met het waterschap.

Artikel 2.48

Het aanbrengen, verplaatsen of verwijderen van bomen en struiken in de kernzone van een oppervlaktewater kan effect hebben op de stabiliteit en het functioneren van het oppervlaktewater en kan ernstig belemmerend zijn voor het doelmatig kunnen voeren van onderhoud. Ter bescherming van deze belangen geldt een vergunningplicht voor het aanbrengen van bomen en struiken in de kernzone van een primair of secundair water. Op deze wijze kan per individuele situatie worden beoordeeld of een voorgenomen aanplant, verplaatsing of verwijdering mogelijk is en indien mogelijk, onder verbindingen van welke voorschriften.

Artikel 2.50

De zorgplicht is altijd van toepassing op het aanleggen, hebben en wijzigen van kleine bouwwerken binnen oppervlaktewateren en bijbehorende zones die op de legger van het waterschap zijn opgenomen. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift specifieke voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de zorgplicht opgenomen voorschriften. Een initiatiefnemer moet er rekening mee houden en op bedacht zijn, dat het kleine bouwwerk, in geval het een belemmering vormt voor de aanpassing van een oppervlaktewater of de beoogde meandering van het oppervlaktewater, moet worden verwijderd. Omdat een initiatiefnemer vooraf bekend is met dit gegeven, moet hij er zich van bewust zijn dat hij geen recht kan doen gelden op een eventuele schadevergoeding of nadeelcompensatie van het waterschap. Hij heeft namelijk door het kleine bouwwerk aan te leggen, het risico hiervoor op zich genomen (actieve risico-aanvaarding).

Artikel 2.52

In deze paragraaf staat het plaatsen en verwijderen van afrasteringen, hekwerken en schuttingen bij een oppervlaktewater centraal. Het plaatsen en verwijderen van afrasteringen, hekwerken en schuttingen is in de kernzone niet zonder meer toegestaan. Door het aanleggen en het verwijderen kan de beschoeiing of het talud van de watergang beschadigd raken, waardoor de doorstroming van het water wordt belemmerd. Ook kunnen hekwerken het onderhoud aan de watergang belemmeren. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het plaatsen en verwijderen van afrasteringen, hekwerken en schuttingen.

Artikel 2.53

De zorgplicht is altijd van toepassing op het plaatsen en hebben van een afrastering, hekwerk of schutting binnen een oppervlaktewater en bijbehorende zones die zijn opgenomen in de legger van het waterschap. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 2.54

Lid 1

Het profiel van vrije ruimte is een zone die is vastgesteld teneinde ruimte beschikbaar te hebben voor het kunnen aanpassen van een oppervlaktewater. De aanwezigheid van een afrastering, hekwerk of schutting kan een belemmering opleveren voor het uitvoeren van aanpassingen aan een oppervlaktewater. Ter bescherming van de aanpassingsmogelijkheden geldt de zorgplicht. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift specifieke voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de zorgplicht opgenomen voorschriften.

 

Lid 2

Het plaatsen van een afrastering, hekwerk of schutting binnen 0,5 meter uit de grens van een kernzone kan het uitvoeren van onderhoud aan de watergang belemmeren. Door het stellen van voorschriften in een algemene regel kan het voeren van onderhoud voldoende worden beschermd.

Artikel 2.55

Lid 1

Met het oog op het doelmatig kunnen voeren van onderhoud dient het hekwerk of de schutting op ten minste een afstand van 0,5 meter uit de grens van de kernzone te worden geplaatst. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. 

Lid 2

Met het oog op het doelmatig kunnen voeren van onderhoud dient de hoogte van het hekwerk of de schutting te zijn beperkt tot 2 meter. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing.

Artikel 2.56

Het is voor het waterschap van belang te weten of en waar in de kernzone van een oppervlaktewater een afrastering, hekwerk of schutting aanwezig is. Dit met het oog op de bereikbaarheid van het oppervlaktewater ten behoeve van beheer en onderhoud.

Artikel 2.57

Het waterschap is terughoudend waar het gaat om het plaatsen van een afrastering, hekwerk of schutting binnen de kernzone van een oppervlaktewater. Door het aanleggen en het verwijderen kan de beschoeiing of het talud van de watergang beschadigd raken, waardoor de doorstroming van het water wordt belemmerd. Ook kunnen afrasteringen, hekwerken en schuttingen het onderhoud aan de watergang belemmeren. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorschriften, dit kan worden toegestaan.

Artikel 2.58

In deze paragraaf staat het lozen van hemelwater afkomstig van de aanwezigheid van een verhard oppervlak in een oppervlaktewater centraal. Dit is niet zonder meer toegestaan. Door de aanwezigheid van verhard oppervlak kan hemelwater niet in de bodem infiltreren en vindt een versnelde lozing plaats op een oppervlaktewater. Hierdoor kan wateroverlast ontstaan. Als gevolg van de klimaatverandering, neemt het risico op wateroverlast in de toekomst verder toe. Door klimaatneutraal te bouwen wordt het risico voor wateroverlast beperkt. Om deze reden zijn regels gesteld voor het lozen van hemelwater afkomstig van verhard oppervlak.

Artikel 2.59

De zorgplicht is altijd van toepassing op lozingen van hemelwater afkomstig van verhard oppervlak. Dit geldt ook in het geval niet rechtstreeks wordt geloosd op een oppervlaktewater. Ook hemelwater dat van een verhard oppervlak op de bodem wordt geloosd kan afstromen naar een oppervlaktewater en kan leiden tot wateroverlast. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan. Nadere informatie over waterneutraal bouwen kunt u bij het waterschap verkrijgen.

Artikel 2.60

Neerslag die op een onverharde bodem valt, infiltreert voor een belangrijk deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewater (wegzijging en kwel) terecht. Slechts een klein deel stroomt bovengronds af naar het oppervlaktewater. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag nauwelijks of niet in de bodem dringen. Vrijwel al het water stroomt direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden. De realisatie van nieuw verhard oppervlak moet daarom waterneutraal worden uitgevoerd. Dit betekent dat de aanvrager voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisering van de verharding niet zwaarder wordt belast dan voordien. Dit kan onder andere bereikt worden door het graven van hemelwaterbuffers of het aanleggen van wadi’s. De aanvrager moet bij de aanvraag zelf aangeven op welke manier en waar hij de compensatie gaat maken. Hiermee wordt het functioneren van het watersysteem als geheel gediend (grondwater en oppervlaktewater) en wordt het risico op wateroverlast beperkt. Ook bij het wijzigen van een lozing van hemelwater afkomstig van een bestaand verhard oppervlak, zodanig dat een nieuwe lozing van hemelwater op een oppervlaktewater ontstaat, leidt tot een zwaardere belasting van oppervlaktewateren. Deze situatie is met name aan de orde bij afkoppeling van hemelwater van de riolering. Nadere informatie over waterneutraal bouwen kunt u bij het waterschap verkrijgen. Als u het hemelwater afkomstig van een verhard oppervlak niet loost op een oppervlaktewater dan geldt de zorgplicht en is geen vergunning nodig.

Artikel 2.61

In deze paragraaf staat het realiseren van projecten centraal die (kunnen) leiden tot waterstaatkundige gevolgen buiten het projectgebied. Dit is niet zonder meer toegestaan. Deze paragraaf is van toepassing op door een andere initiatiefnemer dan het waterschap te treffen maatregelen die (mede) gericht zijn op beïnvloeding van de waterstaatkundige situatie van door die initiatiefnemer beheerde gebieden. Uitvoering van dergelijke projecten kan waterstaatkundige gevolgen hebben buiten het projectgebied. Zo kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een project gericht op verbetering van de waterstaatkundige situatie in een natuurgebied. Voorkomen moet worden dat realisering van een dergelijk project leidt tot negatieve waterstaatkundige consequenties voor bijvoorbeeld omliggende landbouwgronden. Het waterschap stelt regels aan de hand waarvan mogelijke negatieve gevolgen van realisering van het project binnen het voorgenomen project kunnen worden gemitigeerd of gecompenseerd.

Artikel 2.62

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 2.63

Realisering van een project binnen een aaneengesloten gebied van ten minste 10 ha gericht op het treffen van (mede) op de waterhuishouding van het projectgebied gerichte maatregelen in een aaneengesloten gebied van ten minste 10 ha, kunnen een waterstaatkundig effect hebben buiten het betreffende projectgebied. Van belang is dat dergelijke gevolgen in het project van initiatiefnemer worden betrokken door bijvoorbeeld het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Voorkomen moet worden dat de realisering van een project leidt tot negatieve waterstaatkundige gevolgen voor gronden in de directe omgeving van het betreffende projectgebied. Teneinde dit te borgen heeft het waterschap een vergunningplicht voor dergelijke projecten ingesteld.

Artikel 2.64

In deze paragraaf staat het houden van een evenement binnen de kernzone van een oppervlaktewater centraal. Niet elk evenement in de kernzone van een oppervlaktewater is zonder meer toegestaan. Dit met het oog op bescherming van de het functioneren van het oppervlaktewater en met het oog op het doelmatig kunnen voeren van onderhoud. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het houden van een evenement binnen de kernzone van een oppervlaktewater. Als een evenement al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft een initiatiefnemer niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 2.65

Het houden van een evenement binnen een meanderzone of inundatiegebied zal in zijn algemeenheid geen negatieve gevolgen hebben voor het functioneren van een meanderzone of inundatiegebied. Daarom geldt ook hier alleen de zorgplicht. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 2.66

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op het functioneren en kunnen onderhouden van het oppervlaktewater. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 2.67

In deze paragraaf staat het realiseren van werken en werkzaamheden in een lijnvormig element centraal. Lijnvormige elementen zijn grasstroken die dwars op de helling zijn aangelegd. Ze liggen dwars op de afstroomrichting. De functie van een lijnvormig element is tweeledig: het verminderen van afstroming van regenwater en de opvang van afspoelende bodemdeeltjes. Het realiseren van werken en werkzaamheden in een lijnvormig element is, ter bescherming van de functie van het lijnvormig element, niet zonder meer toegestaan. Het waterschap stelt regels aan de hand waarvan mogelijke negatieve gevolgen van realisering van werken en werkzaamheden in een lijnvormig element worden voorkomen.

Artikel 2.68

De zorgplicht geldt naast de algemene regel. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 2.69

Het uitvoeren van werken werkzaamheden in een lijnvormig element kan leiden tot negatieve consequenties voor het functioneren van het lijnvormig element. Lijnvormige elementen zijn grasstroken die dwars op de helling zijn aangelegd en die een tweeledige functie hebben: het verminderen van afstroming van regenwater en de opvang van afspoelende bodemdeeltjes. Ter bescherming van deze functies is een algemene regel vastgesteld waarin voorschriften zijn opgenomen waaraan voldaan moet worden. Aan deze algemene regel is geen meldplicht verbonden. Het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen lijnvormige elementen kan leiden tot negatieve consequenties voor het functioneren van lijnvormige elementen. Van belang is dat de graszoden binnen een lijnvormig element onbeschadigd blijven. Beschadiging van graszoden heeft tot gevolg dat de beoogde verminderen van afstroming van regenwater en de beoogde opvang van afspoelende bodemdeeltjes wordt teniet gedaan. Als gevolg daarvan kan lager op de helling wateroverlast of schade ontstaan. In aanvulling op de algemene regel geldt ook de zorgplicht.

Artikel 2.70

Deze paragraaf geldt voor stuwen en andere peilregulerende werken die zijn aangelegd in een oppervlaktewater. Het betreft onder meer de stuwen, die in het kader van het project Optimaal Waterbeheer in de Landbouw (OWL) zijn geplaatst in de haarvaten van het watersysteem met het oog op waterconservering en verdrogingsbestrijding. Een goede bediening van deze stuwen is hiervoor van belang. Deze paragraaf bevat hiertoe voorschriften.

Artikel 2.71

De zorgplicht geldt naast de algemene regel. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 2.72

De algemene regel is van toepassing op OWL-stuwen en andere peilregulerende werken die zijn aangebracht in een watergang die niet op de legger is opgenomen en die niet door het waterschap wordt onderhouden en beheerd. Dit artikel ziet hiermee met name op de stuwen die in het kader van het project Optimaal Waterbeheer in de Landbouw (OWL) zijn aangelegd in de zogenaamde haarvaten van het watersysteem. Met deze werken wordt een bijdrage geleverd aan waterconservering en verdrogingsbestrijding. De in dit artikel opgenomen voorschriften zien met name op het beheer van deze werken in relatie tot (het gebruik van) de percelen die worden beïnvloed door deze werken. Bij het instellen van stuwpeilen, is het perceel waarop het meest kritieke gewas staat, maatgevend. De te hanteren peilen zijn voor de zomer en de winter in de algemene regel opgenomen. Het bestuur kan zo nodig afwijkende perioden van zomer en winter vaststellen. Van de voorgeschreven peilen kan worden afgeweken in situaties van (dreigend) waterbezwaar. Het bestuur geeft aan wanneer van zo’n situatie sprake is en kan daarbij nadere instructies geven die door de eigenaren of gebruikers van de werken moeten worden opgevolgd.

Artikel 2.73

Deze algemene regel is van toepassing op stuwen en andere peilregulerende werken die zijn aangebracht in een oppervlaktewater dat niet op de legger is opgenomen en dat niet door het waterschap wordt onderhouden en beheerd. Deze algemene regel ziet hiermee met name op de stuwen die in het kader van het project Optimaal Waterbeheer in de Landbouw (OWL) die door het waterschap zijn aangelegd in de zogenaamde haarvaten van het watersysteem. Met deze werken wordt een bijdrage geleverd aan waterconservering en verdrogingsbestrijding. De in deze algemene regel opgenomen voorschriften zien met name op het beheer van deze werken in relatie tot (het gebruik van) de percelen die worden beïnvloed door deze werken. Bij het instellen van stuwpeilen, is het perceel waarop het meest kritieke gewas staat, maatgevend. De te hanteren peilen zijn voor de zomer en de winter in deze algemene regel opgenomen. Instelling van de hoge stand is verplicht; de eigenaar moet de hoge stand hoger instellen (minder drooglegging). De lage stand mag nooit lager dan in de tabel opgenomen worden ingesteld. Het bestuur kan zo nodig afwijkende perioden van zomer en winter vaststellen. Van de voorgeschreven peilen kan worden afgeweken in situaties van (dreigend) waterbezwaar. Het bestuur geeft aan wanneer van zo’n situatie sprake is en kan daarbij nadere instructies geven die door de eigenaren of gebruikers van de werken moeten worden opgevolgd. De verplichtingen uit deze algemene regel gelden voor de gebruiker van het werk. Primair heeft immers met name de gebruiker van de aanliggende percelen, die in het algemeen ook gebruiker is van de watergang, belang bij het te hanteren peil.

Artikel 2.75

Deze paragraaf geldt voor het hebben van een woonboot in een oppervlaktewater. De aanwezigheid van woonboten in een oppervlaktewater kan negatieve gevolgen hebben voor de af- en doorstroming en kan het doelmatig kunnen voeren van onderhoud belemmeren. Om deze redenen zijn regels gesteld voor het hebben van een woonboot in een oppervlaktewater.

Artikel 2.76

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 2.77

Woonboten kunnen feitelijk alleen gelegd worden en in de Roer. In de Roer zijn twee woonboten aanwezig. Deze woonboten, waarvoor in het verleden een vergunning is verleend, kunnen op basis van overgangsrecht aanwezig blijven. De rechten uit de betreffende vergunningen blijven in stand. Uitbreiding van het aantal woonboten is niet mogelijk.

Artikel 2.78

Deze paragraaf geldt voor het verleggen of aanpassen van een primair en secundair oppervlaktewater en voor het aanleggen van een oppervlaktewater dat in verbinding wordt gebracht met een primair en of secundair oppervlaktewater. Een verlegging of aanpassing hiervan kan gevolgen hebben voor het functioneren van het watersysteem. Ook kan een aanpassing in de vorm van een verkleining van het profiel tot gevolg hebben dat het watersysteem (ter plaatse) niet meer kan voldoen aan de voor het waterschap geldende wateroverlastnormering (zie de Omgevingsverordening Limburg). Om deze redenen is het verleggen of aanpassen van een primair en secundair oppervlaktewater aan regel gebonden.

Artikel 2.79

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 2.80

Deze paragraaf is van toepassing op het verleggen of aanpassen van een primair en secundair oppervlaktewater en het aanleggen van een oppervlaktewater dat in verbinding wordt gebracht met een primair en of secundair oppervlaktewater. Hiervoor geldt in alle gevallen een vergunningplicht. Dit in verband met de gevolgen hiervan voor het functioneren van het watersysteem. Ook kan een aanpassing in de vorm van een verkleining van het profiel tot gevolg hebben dat het watersysteem (ter plaatse) niet meer kan voldoen aan de voor het waterschap geldende wateroverlastnormering (zie de Omgevingsverordening Limburg).

Artikel 2.87

Deze paragraaf is van toepassing op lozingsactiviteiten op oppervlaktewaterlichamen die in beheer zijn bij het waterschap en lozingsactiviteiten op zuiveringtechnische werken die in beheer zijn bij het waterschap. De artikelen in deze afdeling zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. Als een artikel niet van toepassing is op lozingen afkomstig van zo’n milieubelastende activiteit, is dat in het artikel zelf aangegeven.

Artikel 2.88

Dit artikel geeft aan met welke oogmerken de regels in dit hoofdstuk zijn gesteld. Dit zijn, kort gezegd, de doelstellingen van het waterbeheer (zie de begripsomschrijving van beheer van watersystemen in de memorie van toelichting van de Omgevingswet) die betrekking hebben op de waterkwaliteit en functievervulling door watersystemen, aangevuld met de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken. De regels in dit hoofdstuk zijn niet gesteld met het doel om wateroverlast of watertekorten te voorkomen of te beperken. Er kunnen in het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening wel regels over lozingen staan met dat oogmerk (vanuit de voormalige keur).

Op grond van artikel 10.29a van de Wet milieubeheer moet het waterschap bij het ste llen van regels in de waterschapsverordening ook rekening houden met de in dat artikel opgenomen voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater. Deze voorkeursvolgorde gold ook voor de voormalige rijksregels die in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Bij het opstellen van de regels over lozingen in een oppervlaktewaterlichaam in dit hoofdstuk is daarom niet alleen rekening gehouden met de bescherming van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken, maar ook met bijvoorbeeld de voorkeur om afvalwater, dat qua biologische afbreekbaarheid niet overeenkomt met huishoudelijk afvalwater, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron te hergebruiken of lokaal terug te brengen in het milieu. Daarom is in verschillende artikelen in dit hoofdstuk bepaald dat afvalwaterstromen onder voorwaarden op een oppervlaktewaterlichaam kunnen worden geloosd. Hierbij is een afweging gemaakt tussen enerzijds de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam (dat leidt tot beperking van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam) en anderzijds de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken en de voorkeur voor lokale verwerking van afvalwater (dat leidt tot beperking van lozingen op de vuilwaterriolering). Waar het oogmerk ‘doelmatig beheer van afvalwater’ staat, duidt dit erop dat deze afweging heeft gespeeld.

Artikel 2.89

Dit artikel bepaalt dat degene die de activiteit verricht, moet voldoen aan de regels over activiteiten van dit hoofdstuk. Binnen het stelsel van de wet wordt degene die de activiteit verricht primair verantwoordelijk geacht voor de naleving van de regels die gelden voor het verrichten van die activiteit. Voor vergunningplichtige activiteiten is dat expliciet verwoord in artikel 5.37, eerste lid, van de Omgevingswet. Het gaat daarbij om degene die verantwoordelijk is voor het verrichten van de activiteiten, zoals de eigenaar of de opdrachtgever. Deze moet de vergunningvoorschriften zelf naleven en ervoor zorgen dat deze door zijn werknemers of contractanten worden nageleefd. Dit artikel bevat een soortgelijke bepaling voor de activiteiten die worden geregeld met algemene regels: degene die de activiteiten verricht, moet voldoen aan de regels van dit hoofdstuk, en ervoor zorgen dat de mensen of bedrijven die voor haar of hem werkzaamheden verrichten zich aan de regels over de activiteiten houden.

Artikel 2.90

Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze specifieke zorgplicht is gelijk aan die van artikel 2.11 van het Bal. Het eerste lid bevat de omschrijving van de zorg die iedereen die een lozingsactiviteit verricht moet betrachten. Het tweede lid bevat een nadere uitwerking van de elementen die in ieder geval tot die zorg behoren. 

De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in de paragrafen 2.2.2 tot en met 2.2.19. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van paragraaf 2.2.20 is vereist. Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert zoals een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. De algemene regels van de paragrafen 2.2.2 en verder en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit. Die algemene regels en vergunningvoorschriften moeten steeds passen binnen de oogmerken van artikel2.88 (waarnaar in het eerste lid van dit artikel wordt verwezen) en de strekking die in het tweede lid van dit artikel is opgenomen. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen. 

Deze specifieke zorgplicht is de opvolger van de zorgplichten die in artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens waren opgenomen. 

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van e en maatwerkvoorschrift (zie het navolgende artikel) maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Bal (Stb. 2018, 293, p. 526-527.).

 

Artikel 2.91

Dit artikel geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. D it betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.90, over de algemene regels over ongewone voorvallen en over de algemene regels over lozingsactiviteiten in de paragrafen 2.2.2 tot en met 2.2.19. De keuze om maatwerkvoorschriften generiek mogelijk te maken sluit aan bij de keuze die het Rijk heeft gemaakt in het Besluit activiteiten leefomgeving. 

Deze bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften is de opvolger van onder meer de maatwerkbevoegdheden ter uitwerking van de zorgplichten van artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens, en de specifieke maatwerkbevoegdheden die in diverse artikelen van die besluiten waren opgenomen. Met het verruimen van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen, wordt overigens niet beoogd dat het bevoegd gezag vaker dan voor inwerkingtreding van de Omgevingswet gebruik zal maken van die bevoegdheid. Maatwerk blijft een uitzondering; de algemene regels in dit hoofdstuk voldoen in de meeste gevallen. Maar als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin wel worden voorzien. 

Artikel 2.92

Als op grond van dit hoofdstuk gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag worden verstrekt, worden die gegevens en bescheiden begeleid door een aantal algemene gegevens. Er is aansluiting gezocht bij de algemene gegevens die op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij een aanvraag voor een beschikking worden gevraagd. In plaats van de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, gaat het bij het verstrekken van gegevens en bescheiden over een activiteit om een aanduiding van welke lozingsactiviteit er zal worden verricht. Daarnaast is ter identificatie van belang de naam en het adres van degene die de activiteit verricht. Als het adres waarop de activiteit wordt verricht waarover gegevens worden verstrekt, een ander adres is dan het adres van degene die de activiteit verricht, bijvoorbeeld omdat er meerdere bedrijfslocaties zijn, wordt ook dat adres verstrekt. 

Artikel 2.93

Dit artikel bevat een plicht om gegevens te verstrekken in twee situaties. Het eerste lid regelt dat een naams- of adreswijziging wordt doorgegeven aan het bevoegd gezag vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang: diegene is er immers bij gebaat dat correspondentie van het bevoegd gezag op het juiste adres aankomt. Het tweede lid regelt dat bij het verrichten van de activiteit door iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Bijvoorbeeld in de situatie dat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde over vergunninghouders is geregeld. 

Artikel 2.94

Bij de aanvraag om een maatwerkvoorschrift worden alle gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beslissing over dat maatwerkvoorschrift, en waarover degene die de aanvraag doet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen; dit volgt uit artikel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Die regeling ziet alleen op aanvragen. Artikel 2.94regelt daarom dat gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt aan het bevoegd gezag, als dat bevoegd gezag die gegevens en bescheiden nodig heeft om voor een specifieke activiteit of een specifieke locatie te beoordelen of de algemene regels en eventuele maatwerkvoorschriften die voor die activiteit of die locatie gelden, nog volstaan. Het gaat om gegevens en bescheiden waar het bevoegd gezag om vraagt. Degene die de activiteit verricht hoeft in beginsel niet uit eigen beweging gegevens of bescheiden te verstrekken. Ook kan in het kader van toezicht op de naleving om gegevens worden gevraagd. Zulke bevoegdheden van toezichthouders zijn geregeld in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht; dit artikel staat daar niet aan in de weg. Het gaat in dit artikel alleen om de situatie dat het bevoegd gezag wil bekijken of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit nog toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijk heden tot het beschermen van de waterkwaliteit en de ontwikkelingen van die waterkwaliteit. Bij ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de waterkwaliteit kan gedacht worden aan het beschikbaar komen van nieuwe passende preventieve maatregelen of de actualisatie van de beste beschikbare technieken. De ontwikkelingen die zien op de waterkwaliteit kunnen bijvoorbeeld aan de orde zijn als er door cumulatie van activiteiten een verslechtering van de waterkwaliteit optreedt. Met deze formulering is aangesloten op dezelfde regeling voor vergunningplichtige gevallen, zoals opgenomen in artikel 16.56 in samenhang met artikel 5.38 van de Omgevingswet.

Gegevens waarover degene die de activiteit niet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen hoeven uiteraard niet te worden verstrekt.

Artikel 2.95

Dit artikel bepaalt dat het bevoegd gezag onverwijld over een ongewoon voorval moet worden geïnformeerd. Om de gepaste mate van spoed uit te drukken, is gekozen voor het begrip onverwijld. Dit houdt in dat zodra vastgesteld is dat er sprake is van een ongewoon voorval het bevoegd gezag direct moet worden geïnformeerd; vertraging is gezien de gevolgen voor de waterkwaliteit niet wenselijk. 

Het tweede lid bepaalt dat de informatieplicht niet geldt bij lozingsactiviteiten afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal en afkomstig van wonen. Het Bal bevat zelf al een informatieplicht voor ongewone voorvallen. Ongewone voorvallen bij de activiteit wonen komen zelden voor, en ook op grond van het oude recht gold daarvoor geen informatieplicht.

Artikel 2.96

In dit artikel is omschreven welke gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt, zodra deze informatie beschikbaar is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het ongewone voorval zelf. Uit onderdeel d volgt dat ook informatie moet worden verstrekt over de maatregelen die worden genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewone voorval te voorkomen of te beperken. Voor het ‘voorkomen van de nadelige gevolgen van ongewone voorvallen’ is aangesloten bij de uitleg die daarover wordt gegeven in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

Artikel 2.97

Deze paragraaf ziet op lozingen in een primair, secundair en overig oppervlaktewater afkomstig van bijvoorbeeld een bronbemaling, spoelwater en dergelijke en heeft alleen betrekking op de hoeveelheid water die wordt geloosd. De hoeveelheid water die geloosd wordt, kan van invloed zijn op het watersysteem en dit zelfs ontregelen. Daarbij speelt ook het type oppervlaktewater waarin geloosd wordt een rol. Het lozen van grote hoeveelheden water in bijvoorbeeld kleine, kwetsbare bronbeken kan grote schade toebrengen aan dit type oppervlaktewateren. Dit maakt dat het lozen in oppervlaktewater niet zonder meer is toegestaan en hiervoor regels zijn opgesteld.

Artikel 2.98

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op lozingen in alle oppervlaktewateren binnen het beheergebied van het waterschap die geen rijkswater zijn. Voor wat betreft het aanleggen en hebben van een lozingsvoorziening geldt dat de zorgplicht alleen van toepassing is op voorzieningen die zijn aangelegd in de op de legger opgenomen primaire en secundaire oppervlaktewateren. Als er niet wordt geloosd op een bronbeek, primair water, secundair water of overig water, dan wordt bijvoorbeeld geloosd op de bodem of in een vijver. Bij lozingen op de bodem kan regelgeving van de gemeente van toepassing zijn. Geadviseerd wordt in dat geval contact op te nemen met de gemeente. Ook in het geval van een lozing op de bodem moet de zorgplicht op grond van de waterschapsverordening in acht worden genomen. Dit ziet dan met name op het voorkomen van afstroming van het op de bodem geloosde water naar een oppervlaktewater. Dergelijke afstromingen kunnen leiden tot schade aan het oppervlaktewater (bijv. uitspoeling, inzakken taluds) en kunnen ook leiden tot wateroverlast. De zorgplicht ziet ook op het voorkomen van deze nadelige gevolgen.

Artikel 2.100

In beginsel leidt elk werk in een oppervlaktewater tot risico’s voor het functioneren van het oppervlaktewater, bijvoorbeeld schade aan het talud. Om deze reden wordt voorgeschreven dat lozingsvoorzieningen die niet meer worden gebruikt, moeten worden verwijderd. Op grond van de zorgplicht dient het talud zodanig te worden hersteld dat het aansluit op de rest van het talud en dat geen verzakkingen ontstaan.

Artikel 2.101

Om zicht te houden op het aantal lozingen en daarmee op de totale hoeveelheid die op een water wordt geloosd, is het nodig de lozing te melden. Zo kan het waterschap rekening houden met een cumulatief effect van meerdere gelijktijdig plaatsvindende lozingen. Zo nodig kunnen via een maatwerkvoorschrift nadere voorschriften worden opgelegd in het belang van het functioneren van het watersysteem en het voorkomen van wateroverlast. Een maatwerkvoorschrift kan inhouden dat minder dan 100 m3 water per uur in een primair water, of minder dan 20 m3 water per uur in een secundair of overig water, mag worden geloosd. Naast de voorwaarden zoals opgenomen in de algemene regels geldt ook de zorgplicht.

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften moeten worden voorgeschreven in verband met het functioneren van het watersysteem of in verband met het voorkomen van wateroverlast. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 2.102

Lid 1

In veel gevallen heeft het lozen van maximaal 100 m3 water op een oppervlaktewater met een hoge basisafvoer geen grote impact op het watersysteem. Daarom kan in deze gevallen volstaan worden met een algemene regel. Indien meer dan 100 m3 water per uur geloosd wordt, dient een vergunning te worden aangevraagd. Dergelijke hoeveelheden vergen een individuele beoordeling van de gevolgen van die lozing op het functioneren van het betreffende primair water. Het voorkomen van wateroverlast is daarbij een belangrijk aspect dat beoordeeld wordt. Daarnaast geldt de zorgplicht.

 

Lid 2 en lid 3

In veel gevallen heeft het lozen van maximaal 20 m3 water op een secundair of overig water geen grote impact op het watersysteem. Daarom kan in deze gevallen volstaan worden met een algemene regel. Indien meer dan 20 m3 water per uur geloosd wordt op een secundair of overig water, dient een vergunning te worden aangevraagd. Dergelijke hoeveelheden vergen een individuele beoordeling van de gevolgen van die lozing op het functioneren van het betreffende water. Het voorkomen van wateroverlast is daarbij een belangrijk aspect dat beoordeeld wordt. Daarnaast geldt de zorgplicht.

 

Lid 4

Gezien de kwetsbaarheid en diversiteit van bronbeken dient de lozing op een bronbeek per geval beoordeeld te worden. Daarom is het lozen in een bronbeek altijd vergunningplichtig. In de vergunning wordt ook het aanleggen en hebben van de lozingsvoorziening meegenomen. Daarnaast geldt de zorgplicht.

Artikel 2.103

Afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel. 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd. 

Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen, die een grotere omvang hebben en daardoor minder kwetsbaar zijn voor lozingen, zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening. 

In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht in dit hoofdstuk.

Artikel 2.104

Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt. 

De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om het waterschap te informeren over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap om na te gaan of er in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen zou kunnen leiden. 

In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht en is daarom niet uitgeschreven in dit artikel. 

Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen specifieke eisen bevatte voor deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Artikel 2.105

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I. 

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Artikel 2.106

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.

De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren, of bij lozingen vanuit huishoudens. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en bescheiden: ten minste 5 werkdagen voor de start van de lozingsactiviteit wordt het bevoegd gezag geïnformeerd in plaats van 4 weken.

Artikel 2.107

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit artikel is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit. 

De regeling voor het lozen van afvloeiend hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen is verantwoordelijk voor het nemen van deze preventieve maatregelen en kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht (artikel 2.90) worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden het schoonhouden van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging), of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen. In deze verordening is ervoor gekozen deze preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen.

In het tweede lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK’s, zware metalen of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels of rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor afvoer van regenwater, zijn aangelegd. Dit afvloeiend hemelwater vloeit buiten de bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen wordt buiten de bebouwde kom bij voorkeur geloosd op de bodem. De regels hierover staan in het omgevingsplan. Als lozen in de bodem niet (of niet volledig) mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Als laatste mogelijkheid is het lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam aangegeven. Dit is alleen toegestaan wanneer het lozen via een andere route niet mogelijk is. 

Artikel 2.108

Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Het is daarom niet nodig om voorafgaand aan de start of wijziging van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Alleen wanneer er een rijksweg of provinciale weg en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken worden aangelegd of gewijzigd, moet het bevoegd gezag tijdig, ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg of wijziging, op de hoogte worden gesteld. Het bevoegd gezag kan dan samen met de wegbeheerder bekijken wat de gewenste wijze van verwerking van het afstromende regenwater is. 

Artikel 2.109

In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit. 

Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater.

De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden.

De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk.

Artikel 2.110

In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Hierbij wordt voor lozingen in het oppervlaktewater een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven). De lijst van aangewezen wateren is opgenomen in bijlage II bij deze verordening. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIW rapport ‘Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen’ van januari 1999 ten grondslag.

De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 2.3, voor kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het derde lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo’n voorziening geloosd mogen worden.

Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.

Artikel 2.111

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I. 

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse. 

Artikel 2.112

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen van het afvalwater. Eveneens moeten gegevens aan het bevoegd gezag verstrekt worden als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.113

Deze afdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen.

Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan.

Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen) worden toegevoegd. De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening; andere oppervlaktewaterlichamen zijn niet aangewezen oppervlaktewaterlichamen. 

De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd: 

De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij 

L = lozingsdebiet (m³/s) 

ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius. 

W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4190 kJ/m³ per graad temperatuurstijging. 

Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist. 

Artikel 2.114

Dit artikel verplicht om ten minste vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verschaft over de maximale warmtevracht. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.115

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater.

De regels in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.1.6) en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (paragraaf 3.5) schreven voor dat bij het reinigen en conserveren maatregelen getroffen dienden te worden om het op het oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen. Deze regels betroffen gedetailleerde instructies waaraan de lozer moest voldoen. Hierdoor mocht slechts afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd bij het afwassen met water en het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

Voor andere reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld in artikel 2.116.

Artikel 2.116

Het onderhouden van bouwwerken houdt veelal in dat de bouwwerken van verontreinigingen worden ontdaan, dat roest en oude verflagen worden verwijderd en dat een nieuwe verflaag wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings- en/of conserveringstechnieken toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken naar oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin wordt gewerkt en opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie van de toegepaste techniek, de te verwijderen of toe te passen materialen en stoffen en de te nemen milieubeschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor het milieu beperkt worden. 

Voor de reinigings- en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie opgesteld worden waarin in ieder geval de maatregelen staan die getroffen worden om het lozen te voorkomen of, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. De werkinstructie kan de maatregelen bevatten die onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen worden beschreven, maar het is ook mogelijk om andere maatregelen of technieken te treffen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.23 van het Bal.

Artikel 2.117

Als bouwwerken worden gesloopt, gerenoveerd of gebouwd is het bijna onvermijdelijk dat vaste delen in het oppervlaktewaterlichaam geraken. Het is daarom van belang dat bij deze werkzaamheden aan bouwwerken, die in de buurt van of boven het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden, verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk wordt voorkomen. De werkwijze en een zorgvuldige bedrijfsvoering zijn daarbij van doorslaggevend belang. Daarom moet een werkinstructie worden opgesteld waarin naast de werkwijze in ieder geval is aangegeven welke preventieve maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen in een oppervlaktewaterlichaam terechtkomen. Er moet worden gehandeld conform deze werkinstructie en de daarin genoemde maatregelen moeten worden getroffen.

Artikel 2.118

Als het bij het reinigen of conserveren nodig is om te werken met een gesloten hulpconstructie en afzuiging, geldt een emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid stof die naar de buitenlucht wordt afgevoerd. Deze eis is bedoeld om te voorkomen dat het stof alsnog in het oppervlaktewater terecht kan komen. Als de afstand tot een oppervlaktewaterlichaam zodanig groot is dat een lozing redelijkerwijs niet te verwachten is, geldt dit artikel niet.

Artikel 2.119

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van stof. 

Artikel 2.120

Op grond van dit artikel moeten aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voor aanvang van de reinigings- of conserveringswerkzaamheden of de bouw- of sloopwerkzaamheden de in het eerste lid van dit artikel genoemde gegevens en bescheiden verstrekt worden. Daarbij moet de werkinstructie worden toegestuurd. Het derde lid bevat een uitzondering op de ze plicht voor periodieke reinigingswerkzaamheden waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld gevelreiniging.

Artikel 2.121

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.

Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om ‘het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen’. Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De afdeling heeft geen betrekking op ‘opslaan’. Het opslaan van goederen is al uitputtend geregeld in het Bal.

Artikel 2.122

Afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen kan worden geloosd in oppervlaktewater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) wordt het afvalwater bij voorkeur hergebruikt voordat het wordt geloosd. In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug, want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Artikel 2.123

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (bijvoorbeeld zand of grind op een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

Artikel 2.124

Dit artikel heeft betrekking op goederen die bij contact met water kunnen uitlogen. Dit artikel geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat besluit is geregeld dat het te lozen afvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit artikel is dus een maatwerkregel op het Bal. De verplichte lozingsroute naar het vuilwaterriool kan in deze waterschapsverordening niet worden ‘uitgezet’. Daarom is in het omgevingsplan een regel opgenomen die bepaalt dat de verplichte lozingsroute een facultatieve lozingsroute wordt, als in de waterschapsverordening lozen in het oppervlaktewater is toegestaan.

Lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam is toegestaan als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk en ook niet binnen een afstand van 40 meter aangesloten kan worden op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk. Als er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk aanwezig is, is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Het ligt dan voor de hand om aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden in de tabel. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel relevant. Zo zijn bijvoorbeeld voor a gribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen, som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang.

Artikel 2.125

Dit artikel geeft aan welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in artikel 2.124 emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I bij deze verordening.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse.

Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse. 

Artikel 2.126

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het: 

- bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen; 

- overslaan van zout voor het strooien op wegen; 

- overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en 

- overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk. 

Met ‘bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen’ wordt het overslaan bedoeld wat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen.

De andere overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij of nodig zijn in een werk) hebben betrekking op wat in het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij ‘niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk’ kan gedacht worden aan het vervangen of aanleggen van een walbeschoeiing in het oppervlaktewater, het aanbrengen of vervangen van kabels in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit materiaal kan van allerlei aard zijn, zoals beschadigde walbeschoeiing en oude kabels. Ook het nieuwe materiaal kan worden overgeslagen voordat het in het werk wordt aangebracht. In dit geval betreft het dus de nieuwe walbeschoeiing, nieuwe kabels en soortgelijk materiaal die nodig zijn in een werk. 

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep. 

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

Artikel 2.127

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag bepaalde gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.128

In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde waarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP’s van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven.

Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige artikel 3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Ongetwijfeld zal het college het waterschap daarbij betrekken.

Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen daarom eveneens toegestaan. De naam ‘rioleringsprogramma’ is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.

Artikel 2.129

Voor lozingen vanuit ‘overheids-IBA’s’ geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.128.

Artikel 2.130

Dit artikel heeft betrekking op baggerwerkzaamheden en ontgravingen en geldt alleen voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel heeft dus geen betrekking op een eventuele toepassing van de bagger of de opgegraven materie. Het artikel is niet alleen van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden en ontgravingen verrichten. Ook als die werkzaamheden door derden worden verricht (zoals de onderhoudsplichtigen), is het artikel van toepassing.

Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als die plaatsvindt in hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of ontgraven plaatsvindt.

Artikel 2.131

Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden, waarbij de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem in de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit valt, is het gewenst dat het ontgraven of baggeren met een grotere zorgvuldigheid gebeurt dan wanneer de kwaliteit in een andere (minder schadelijke) kwaliteitsklasse valt. De kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ komt overeen met een waterbodem die volgens het oude recht de interventiewaarden overschreed. In dat geval is het opstellen van een werkinstructie verplicht.

Artikel 2.132

Dit artikel heeft betrekking op lozingen afkomstig van andere werkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam (anders dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden) die door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvinden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever. Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan zonder verdere voorwaarden. Vanzelfsprekend geldt wel de specifieke zorgplicht.

Artikel 2.133

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van algen en bacteriën op een oppervlaktewaterlichaam wat door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvindt in het kader van oppervlaktewaterbeheer. 

Het artikel bepaalt dat algen en bacteriën afkomstig van een oppervlaktewater lichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam geloosd mogen worden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewater lichamen in beheer zijn bij dezelfde waterbeheerder. Het artikel maakt mogelijk dat de waterbeheerder, in het kader van het oppervlaktewaterbeheer, algen en bacteriën naar eigen inzicht in het eigen beheersgebied kan verplaatsten.

Artikel 2.134

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag te verstrekken. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.135

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater.

Bij het schoonmaken van leidingen kan onderscheid gemaakt worden tussen afvalwater afkomstig van leidingen uit het transportnet en afvalwater afkomstig van leidingen uit het distributienet. Vanuit de productiestations wordt het drinkwater via transportleidingen naar het distributienet gepompt. Het transportnet kenmerkt zich door een grotere leidingdiameter en het geringe aantal vertakkingen en aansluitingen. Het distributienet verdeelt de hoofdstroom naar de vele eindgebruikers en kenmerkt zich door de vele vertakkingen en het verloop van grotere naar kleinere diameters. In grote lijnen zal het schoonmaken van leidingen uit het transportnet lozingen opleveren van 100 m3 of meer, terwijl lozingen van afvalwater afkomstig van distributieleidingen daaronder blijven. Ook op het schoonmaken van de aanvoerleiding heeft dit artikel betrekking.

Tegen lozingen van dit afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bestaat geen bezwaar, voor zover het afvalwater geen chemicaliën zoals desinfecteermiddelen bevat. Een lozing die wel zulke middelen bevat, is alleen mogelijk als het bevoegd gezag daarvoor een maatwerkvoorschrift heeft gesteld.

Artikel 2.136

Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie valt binnen het begrip ‘calamiteitenoefening’. Bij calamiteitenoefeningen kan afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater, dat tijdens de oefening in het oppervlaktewater stroomt. Om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken, wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Deze oefenblusschuimen hebben vergelijkbare uitvloei -eigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet de schadelijke werkzame stof van blusschuimen.

Om overlap met regels uit het Bal te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Bal.

Artikel 2.137

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat blusschuim bevat.

Artikel 2.138

Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Artikel 2.139

Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Artikel 2.140

Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.773 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Artikel 2.141

Op grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Bal mag brijn, afkomstig van de bereiding van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer mogelijk gemaakt. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden voor dit afvalwater.

Artikel 2.142

Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Bal. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Artikel 2.143

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater, zoals dit artikel, schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Met het toevoegen van ‘NEN-ISO 15705’ wordt deze regel gelijkgetrokken met andere regels in deze verordening, die voor het analyseren van het chemisch zuurstofverbruik niet alleen NEN 6633 van toepassing verklaren maar ook NEN-ISO 15705.

Artikel 2.144

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.145

Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Bal moet afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale (of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. Maar de gemeente is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in de genoemde artikelen van het Bal is opgenomen, op te heffen. Daarom bepaalt dit artikel dat die verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.

Artikel 2.146

Deze paragraaf is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding, ongeacht of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal of niet. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de horeca. 

Deze paragraaf is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding als bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.

Artikel 2.147

Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool aanwezig is, kan het afvalwater ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening zoals een IBA. Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater afkomstig van de voedselbereiding.

Artikel 2.148

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, aan het bevoegd gezag te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.149

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers. 

Recreatieve visvijvers vallen onder de recreatieve sector. Anders dan in kwekerijen van vis voor menselijke consumptie of voor siervissen worden in recreatieve visvijvers geen vissen gekweekt. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd. 

Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. Deze vissen worden tijdelijk in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze - afhankelijk van de vraag - uit de voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden gevangen door recreatieve vissers.

De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen, die voor consumptiedoeleinden worden gebruikt, niet toegestaan.

Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3 grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken, die weer in open verbinding staan met de visvijvers. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam of elders geloosd. Het spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen. Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan.

Artikel 2.150

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.151

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van een tweetal afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig.

Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport ervan, is toegestaan. Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen naar de plaats waar het zand wordt toegepast, met steeds zoeter wordend oppervlaktewater gespoeld, om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt.

Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand e n grind, is toegestaan. De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater en het lozen van organismen en slib veroorzaakt door het kweken en verwerken van mosselen en oesters zijn niet overgenomen uit het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.

Artikel 2.152

De toegestane lozing betreft het incidenteel verstrooien op een voor de overledene of de nabestaanden bijzondere plek. Het artikel heeft geen betrekking op bedrijfsmatig georganiseerd verstrooien.

Artikel 2.153

Voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlakte waterlichaam in beheer bij het waterschap is een omgevingsvergunning vereist, als die lozing niet is geregeld in de paragrafen 2.2.2 tot en met 2.2.19van deze waterschapsverordening. Dit sluit aan op de systematiek van artikel 6.2 van de Waterwet: voor alle lozingen is een vergunning vereist, tenzij voor de lozing een vrijstelling geldt.

De vergunningplicht is beperkt tot het lozen van stoffen of warmte (oftewel de gevolgen voor de waterkwaliteit). Een eventuele vergunningplicht voor het lozen van water (ofte wel de gevolgen voor de waterkwantiteit) staan in de paragrafen 2.1.11 en 2.2.2 van deze waterschapsverordening. Beide vergunningen kunnen natuurlijk wel gelijktijdig worden aangevraagd.

De vergunningplicht geldt niet voor het lozen van warmte of stoffen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Voor die lozingen is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist. De vergunningplicht geldt ook niet voor water dat afkomstig is uit het oppervlaktewaterlichaam waarop het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd. Er zijn dan immers geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. De vergunningplicht geldt ook niet voor lozingen afkomstig van wonen.

Artikel 2.154

Voor het lozen van water, warmte of stoffen op een zuiveringtechnisch werk, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal, is een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit vereist. Voor lozingen die wel afkomstig zijn van zo’n milieubelastende activiteit is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist.

Artikel 2.155

Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

Artikel 2.156

Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 2.157

Ook de voorschriften die op grond van het Bkl aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

Artikel 3.1

In dit artikel zijn de indieningsvereisten overgenomen die voorheen in het voormalige artikel 6.24 van de Waterregeling stonden. Gelet op het belang van waterkeringen heeft de waterbeheerder in het algemeen specifiek beleid vastgesteld over activiteiten bij waterkeringen. Als een initiatiefnemer vermoedt dat voor zijn activiteit geen stabiliteitsberekening nodig is, kan hij daarover contact opnemen met de waterbeheerder.

Artikel 3.2

In deze paragraaf staat het plaatsen en verwijderen van afrasteringen, hekwerken en schuttingen bij een waterkering centraal. Het plaatsen en verwijderen van afrasteringen, hekwerken en schuttingen is in de kernzone en in de beschermingszone niet zonder meer toegestaan. Dit omdat door het plaatsen van verwijderen van hekwerken en schuttingen de erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering kan worden verstoord. Daarnaast kan de aanwezigheid van afrasteringen, hekwerken en schuttingen binnen de kernzone en de beschermingszone tot gevolg hebben dat de bereikbaarheid van de waterkering met het oog op beheer en onderhoud wordt beperkt. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het plaatsen en verwijderen van afrasteringen, hekwerken en schuttingen. Als de afrastering, het hekwerk of de schutting al aanwezig is en als deze al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 3.3

De zorgplicht is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. In het kader van deze paragraaf houdt de zorgplicht bijvoorbeeld in dat handelingen geen nadelige effecten mogen hebben voor de goede werking van de waterkering, onder normale omstandigheden en onder piekbelasting. Ook mogen de handelingen geen nadelige effecten hebben voor de bereikbaarheid en voor het uitvoeren van beheer en onderhoud door of namens het waterschap. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.4

Wanneer de afrastering, het hekwerk of de schutting wordt geplaatst in de beschermingszone van de waterkering geldt een algemene regel met meldplicht. In de algemene regel zijn voorschriften opgenomen met het oog op het beschermen van de stabiliteit van de waterkering, de erosiebestendigheid van de ondergrond en de bereikbaarheid van de waterkering ten behoeve van beheer (inspectie) en onderhoud.

Artikel 3.5

Lid 1

Met het oog op de bereikbaarheid van de waterkering ten behoeve van beheer en onderhoud dient de afrastering, het hekwerk of de schutting op ten minste de grens van de kernzone te worden geplaatst. Naast de in dit artikel opgenomen voorschriften geldt ook de hiervoor besproken zorgplicht.

Lid 2

Er wordt een nieuw tweede lid toegevoegd om het artikel te verduidelijken. Het nieuwe tweede lid wordt in dit artikel gezien als een doelcriterium. Het doel is te voorkomen dat er kwelwater optreedt. Dit doel bereik je in ieder geval door de instructies in lid 3 en lid 4 van dit artikel op te volgen. 

Lid 3

Wanneer de afrastering, het hekwerk of de schutting wordt verwijderd ontstaan gaten in de bodem. Voor de stabiliteit van de waterkering en de erosiebestendigheid van de aangrenzende beschermingszone, dienen ontstane gaten waterdicht te worden afgedicht. Als u hiervoor zwelklei of bentoniet gebruikt, dan voldoet u in elk geval aan dit voorschrift (zie lid 3). Wilt u een ander middel gebruiken, dan adviseren wij u met het waterschap contact op te nemen, zodat het waterschap kan beoordelen of het door u te gebruiken middel aan het doel van dit voorschrift beantwoordt. Naast de in dit artikel opgenomen voorschriften geldt ook de hiervoor besproken zorgplicht.

 

Lid 4

Wanneer de afrastering, het hekwerk of de schutting wordt verwijderd ontstaan gaten in de bodem. Voor de stabiliteit van de waterkering en de erosiebestendigheid van de aangrenzende beschermingszone, dienen ontstane gaten waterdicht te worden afgedicht (zie lid 2). Als u hiervoor zwelklei of bentoniet gebruikt, dan voldoet u in elk geval aan dit voorschrift. Wilt u een ander middel gebruiken, dan adviseren wij u met het waterschap contact op te nemen, zodat het waterschap kan beoordelen of het door u te gebruiken middel aan het doel van dit voorschrift beantwoordt. Naast de in dit artikel opgenomen voorschriften geldt ook de hiervoor besproken zorgplicht.

Artikel 3.6

Het is voor het waterschap van belang te weten of en waar in de directe omgeving van een waterkering een hekwerk of schutting aanwezig is. Dit met het oog op de bereikbaarheid van de kering ten behoeve van beheer en onderhoud. Het aanbrengen van een eenvoudige afrastering hoeft niet te worden gemeld. In situaties van een (dreigende) calamiteit is het voor het waterschap van het grootste belang dat waterkeringen goed bereikbaar zijn voor frequente inspecties en zo nodig voor het treffen van (nood)voorzieningen.

Artikel 3.7

De kernzone vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Een goed bereikbare waterkering is van belang voor het kunnen beheren van de waterkering. De staat van de waterkering wordt regelmatig geïnspecteerd; een goede bereikbaarheid en zichtbaarheid is daarvoor een vereiste. Daarnaast is in geval van een (dreigende) calamiteuze situatie directe bereikbaarheid van de waterkering noodzakelijk om de staat van de waterkering tijdens (frequente) inspecties te kunnen waarnemen. In zo’n situatie kan ook het nodig zijn dat binnen zeer korte termijn voorzieningen en of maatregelen getroffen kunnen worden. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap het aanleggen van een afrastering, hekwerk of schutting binnen de kernzone per situatie wil kunnen beoordelen aan de hand van het restrictieve vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel.

Artikel 3.8

In deze paragraaf staat het realiseren van een ontgronding bij een waterkering centraal. Het realiseren van een ontgronding in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg van een ontgronding in gevaar kan komen. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het realiseren van een ontgronding in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Niet elke ontgraving wordt als een ontgronding in de zin van deze paragraaf aangemerkt. Voor zover ontgravingen plaatsvinden bij bijvoorbeeld de realisatie van bouwwerken, het aanleggen van kabels en leidingen, etc., wordt de daarmee samenhangende ontgraving via de betreffende specifieke paragraaf gereguleerd. De ontgraving is immers tijdelijk en niet het doel van de handeling, maar is nodig om het gewenste resultaat (bouwen, leggen kabel of leiding, e.d.) mogelijk te maken. Een ontgronding als bedoeld in deze paragraaf leidt tot een blijvende ontgraving, bijvoorbeeld een natuurplas of recreatieplas of een weerdverlaging.

’Paragraaf 3.1.3 Ontgronding’’ wordt toegevoegd. Dit betreft een redactionele correctie. De titel van deze paragraaf was in eerste instantie niet opgenomen.

Artikel 3.9

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.10

Of een ontgronding binnen de kernzone, de beschermingszone, de buitenbeschermingszone of binnen het profiel van vrije ruimte mogelijk is met het oog op de bescherming van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering, moet aan de hand van een individuele beoordeling worden vastgesteld. Om die reden geldt voor elke ontgronding in één van de zones behorende tot een primaire waterkering een vergunningplicht.

De wijziging van lid 4 en het laten vervallen van lid 5 houdt verband met de wijziging van de definitie van het begrip ontgronding. Het uitvoeren van een ontgronding, te weten een ontgraving van dieper dan 2,5 meten opzichte van het bestaande maaiveld of met een omvang van ten minste 10.000 m3, is zonder voorafgaande vergunningverlening verboden. Dit vanwege de mogelijke impact van een ontgronding op het waterkerend vermogen van de hoge grond en daarmee op de veiligheid van het door de hoge gronden beschermde gebied. Voor de activiteit ontgronden is de hoge grond basis van een zelfde bescherming voorzien als de beschermingszone. De hoge grond robuust is gelijk beschermd als de buitenbeschermingszone.

Artikel 3.11

De activiteit doorgraving is een nieuwe activiteit binnen de waterschapsregelgeving. Hoewel het doorgraven van een waterkering en van hoge gronden als een handelen in strijd met de zorgplicht uit de Waterschapsverordening moet worden aangemerkt, is vanuit een oogpunt van duidelijkheid besloten deze activiteit expliciet te regelen. Dat hierbij is gekozen voor het instrument verbod zonder voorafgaande vergunning is, vanuit het belang van waterveiligheid, evident.

Artikel 3.14

Met opname van een aparte paragraaf voor ontgraving wordt tegemoet gekomen aan in de praktijk voorkomende onduidelijkheid met betrekking tot het onderscheid tussen een ontgraving en een ontgronding. Niet elke ontgraving is een ontgronding. Een ontgraving binnen de kernzone is in alle gevallen vergunningplichtig met het oog op het beschermen van de stabiliteit van de waterkering.

Artikel 3.19

In deze paragraaf staat de aanleg van een hogedrukleiding bij een waterkering centraal. Het aanleggen en het hebben van een hogedrukleiding in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg van de aanleg en aanwezigheid van een hogedrukleiding in gevaar kan komen. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen van een hogedrukleiding in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). 10 bar staat gelijk aan 1 MPa.

Artikel 3.20

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.21

Of de aanleg van een hogedrukleiding in de kernzone, profiel van vrije ruimte en buitenbeschermingszone, met het oog op de bescherming van de stabiliteit van de waterkering mogelijk is, moet aan de hand van een individuele beoordeling worden vastgesteld. Om die reden geldt hiervoor een vergunningplicht.

De wijziging van dit artikel houdt verband met de opname van hoge gronden als werkingsgebied. Zoals dat ook geldt bij ontgrondingen, zie de toelichting hiervoor onder artikel 3.10 is ook het aanleggen of wijzigen van een hogedrukleiding zonder een voorafgaande vergunningplicht verboden. 

Artikel 3.22

In deze paragraaf staat de aanleg en het hebben van kleine bouwwerken bij een waterkering centraal. Het aanleggen van een klein bouwwerk in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg van de aanleg negatief beïnvloed kan worden. Ook kan de aanwezigheid van een klein bouwwerk tot gevolg hebben dat de bereikbaarheid van de waterkering wordt belemmerd. Een goede bereikbaarheid is van belang met het oog op enerzijds het (dagelijks) beheer en onderhoud van de waterkering en anderzijds op het zo nodig kunnen treffen van maatregelen of voorzieningen indien sprake is van een (dreigende) calamiteuze situatie. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen en hebben van een klein bouwwerk in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als een klein bouwwerk al aanwezig is en als dit al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Een hekwerk of schutting wordt in het kader van deze regels niet als klein bouwwerk aangemerkt. Hierop is de paragraaf afrasteringen, hekwerken en schuttingen van toepassing. Ook straatmeubilair wordt niet als een klein bouwwerk in de zin van deze paragraaf aangemerkt. Hierop is de paragraaf straatmeubilair van toepassing.

Artikel 3.23

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.24

Het profiel van vrije ruimte behorende bij een waterkering is bedoeld voor het reserveren van ruimte met het oog op toekomstige aanpassingen aan de waterkering. Deze aanpassingen kunnen noodzakelijk zijn als gevolg van aangepaste veiligheidsnormeringen die hun basis vinden in aangepaste klimaatscenario’s. De aanleg en aanwezigheid van kleine bouwwerken binnen het profiel van vrije ruimte van waterkeringen kan in het algemeen worden toegestaan omdat kleine bouwwerken, zo nodig, relatief eenvoudig kunnen worden verwijderd. Omdat het aanleggen en hebben van een klein bouwwerk binnen het profiel van vrije ruimte veelvuldig voor komt en de impact ervan op het functioneren van de waterkering in het algemeen beperkt is, kan worden volstaan met algemene voorschriften die in een algemene regel zijn opgenomen. Een initiatiefnemer moet er rekening mee houden en op bedacht zijn, dat het kleine bouwwerk, in geval van een noodzakelijke aanpassing van de waterkering, moet worden verwijderd. Omdat een initiatiefnemer vooraf bekend is met dit gegeven, moet hij er zich van bewust zijn dat hij geen recht kan doen gelden op een eventuele schadevergoeding of nadeelcompensatie van het waterschap. Hij heeft namelijk door het kleine bouwwerk aan te leggen, het risico hiervoor op zich genomen (actieve risico-aanvaarding).

Artikel 3.25

De in dit artikel opgenomen voorschriften zijn gesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. In geval van een noodzakelijke aanpassing van de waterkering dient een klein bouwwerk eenvoudig te kunnen worden verwijderd. Daarnaast moet het klein bouwwerk eenvoudig kunnen worden verwijderd in geval van een (dreigende) calamiteuze situatie. In zo’n situatie kan het nodig zijn dat binnen zeer korte termijn voorzieningen en of maatregelen getroffen kunnen worden. Het is van belang dat ontgravingen na afronding van de werkzaamheden op een deugdelijke manier wordt gedicht met daarvoor geschikte grond. Hierbij kan worden gedacht aan klei met erosiebestendigheid categorie 2, met een lutumpercentage tussen 15-25%. Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met het waterschap.

Artikel 3.26

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de in artikel 3.25 opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 3.27

De kernzone vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosie bestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Een goed bereikbare waterkering is van belang voor het kunnen beheren van de waterkering. De staat van de waterkering wordt regelmatig geïnspecteerd; een goede bereikbaarheid en zichtbaarheid is daarvoor een vereiste. Daarnaast is in geval van een (dreigende) calamiteuze situatie directe bereikbaarheid van de waterkering noodzakelijk om de staat van de waterkering tijdens (frequente) inspecties te kunnen waarnemen. In zo’n situatie kan ook het nodig zijn dat binnen zeer korte termijn voorzieningen en of maatregelen getroffen kunnen worden. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap het aanleggen van kleine bouwwerken binnen de kernzone per situatie wil kunnen beoordelen aan de hand van het restrictieve vergunningenbeleid.

Artikel 3.28

Het aanleggen, instandhouden of uitbreiden van een bouwwerk in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg van de aanleg negatief beïnvloed kan worden. Ook kan de aanwezigheid van een bouwwerk tot gevolg hebben dat de bereikbaarheid van de waterkering wordt belemmerd. Een goede bereikbaarheid is van belang met het oog op enerzijds het (dagelijks) beheer van de waterkering en anderzijds op het zo nodig kunnen treffen van maatregelen of voorzieningen indien sprake is van een (dreigende) calamiteuze situatie. Aan een waterkering is een profiel van vrije ruimte verbonden. Het profiel van vrije ruimte is bedoeld voor reservering van ruimte met het oog op toekomstige aanpassingen van de waterkering. Op het waterschap rust een zorgplicht gericht op instandhouding van de waterkering conform de daarvoor geldende normen (zie de begripsbepaling van beheer van watersystemen in bijlage A bij de Omgevingswet). Onderdeel hiervan is het reserveren van ruimte voor toekomstige aanpassingen van de waterkering, bijvoorbeeld als gevolg van aangepaste klimaatscenario’s. Om deze redenen zijn er regels opgesteld voor het aanleggen, instandhouden en uitbreiden van een bouwwerk in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte).

Artikel 3.29

De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt. Een initiatiefnemer moet er rekening mee houden en op bedacht zijn, dat het bouwwerk, in geval van een noodzakelijke aanpassing van de waterkering, moet worden verwijderd. Omdat een initiatiefnemer vooraf bekend is met dit gegeven, moet hij er zich van bewust zijn dat hij geen recht kan doen gelden op een eventuele schadevergoeding of nadeelcompensatie van het waterschap. Hij heeft namelijk door het bouwwerk aan te leggen, het risico hiervoor op zich genomen (actieve risico-aanvaarding).

Artikel 3.30

De kernzone vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Een goed bereikbare waterkering is van belang voor het kunnen beheren van de waterkering. De staat van de waterkering wordt regelmatig geïnspecteerd; een goede bereikbaarheid en zichtbaarheid is daarvoor een vereiste. Daarnaast is in geval van een (dreigende) calamiteuze situatie directe bereikbaarheid van de waterkering noodzakelijk om de staat van de waterkering tijdens (frequente) inspecties te kunnen waarnemen. In zo’n situatie kan ook het nodig zijn dat binnen zeer korte termijn voorzieningen en of maatregelen getroffen kunnen worden. Het profiel van vrije ruimte behorende bij een waterkering is bedoeld voor het reserveren van ruimte met het oog op toekomstige aanpassingen aan de waterkering. Deze aanpassingen kunnen noodzakelijk zijn als gevolg van aangepaste veiligheidsnormeringen die hun basis vinden in aangepaste klimaatscenario’s. Met het oog op mogelijk toekomstige aanpassing van de waterkering zal per individuele situatie moeten kunnen worden beoordeeld of een initiatief kan worden gerealiseerd en indien mogelijk, onder verbinding van welke specifieke voorschriften. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap het aanleggen van bouwwerken binnen de kernzone per situatie wil kunnen beoordelen aan de hand van het zeer restrictieve vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel. De buitenbeschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de buitenbeschermingszone tot de waterkering, gelden in deze zone geen specifieke beperkingen met betrekking tot het aanleggen of uitbreiden van een bouwwerk wanneer geen ontgraving plaatsvindt van meer dan 2,5 meter. Indien een diepere ontgraving nodig is (bijvoorbeeld in geval van parkeergarages) dan geldt ook een vergunningplicht in de buitenbeschermingszone. Dit met het oog op de stabiliteit van de waterkering.

Artikel 3.31

In deze paragraaf staat de aanleg en het hebben van straatmeubilair bij een waterkering centraal. Het aanleggen en hebben van straatmeubilair in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg van de aanleg negatief beïnvloed kan worden. Ook kan de aanwezigheid van straatmeubilair tot gevolg hebben dat de bereikbaarheid van de waterkering wordt belemmerd. Een goede bereikbaarheid is van belang met het oog op enerzijds het (dagelijks) beheer van de waterkering en anderzijds op het zo nodig kunnen treffen van maatregelen of voorzieningen indien sprake is van een (dreigende) calamiteuze situatie. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen en hebben van straatmeubilair in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als straatmeubilair al aanwezig is en als dit al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 3.32

Een goede bereikbaarheid is van belang met het oog op enerzijds het (dagelijks) beheer van de waterkering en anderzijds op het zo nodig kunnen treffen van maatregelen of voorzieningen indien sprake is van een (dreigende) calamiteuze situatie. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.33

De beschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de beschermingszone tot de waterkering, kan in deze zone worden volstaan met het vaststellen van algemene voorschriften met betrekking tot het aanleggen van straatmeubilair. Deze algemene voorschriften zijn opgenomen in een algemene regel. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Omdat het waterschap wil weten welke objecten worden geplaatst maakt een meldplicht deel uit van deze algemene regels.

 

De kernzone vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. De aanleg van straatmeubilair waarvoor geen in- of ontgraving van meer dan 50 cm noodzakelijk is heeft slechts in beperkte mate negatieve effecten op de stabiliteit van de waterkering en op de erosiebestendigheid van de ondergrond. Een goed bereikbare waterkering is van belang voor het kunnen beheren van de waterkering. De staat van de waterkering wordt regelmatig geïnspecteerd; een goede bereikbaarheid en zichtbaarheid is daarvoor een vereiste.

 

Daarnaast is in geval van een (dreigende) calamiteuze situatie directe bereikbaarheid van de waterkering noodzakelijk om de staat van de waterkering tijdens (frequente) inspecties te kunnen waarnemen. In zo’n situatie kan ook het nodig zijn dat binnen zeer korte termijn voorzieningen en of maatregelen getroffen kunnen worden. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor de aanleg van straatmeubilair waarvoor geen diepere in- of ontgraving dan 50 cm nodig is, binnen de kernzone wil binden aan algemene voorschriften die in een algemene regel zijn opgenomen. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. Omdat het waterschap wil weten welke objecten worden geplaatst maakt een meldplicht deel uit van deze algemene regels.

Artikel 3.34

In de periode tussen 15 oktober en 15 maart bestaat het grootste risico op hoog water. Om die reden kunnen in deze periode niet zonder meer werkzaamheden worden uitgevoerd in en bij waterkeringen. Indien het nodig is dat in deze periode werkzaamheden worden uitgevoerd, dan dient hiervoor vooraf door het dagelijks bestuur goedkeuring te worden verleend.

De voorschriften in dit artikel hebben met name betrekking op bescherming van de waterkering en de beschermingszone. Met het oog op het kunnen behouden van een goede erosiebestendige bodem na afronding van de werkzaamheden worden voorschriften gesteld voor het dichten van gaten en het inzaaien van aangevulde grond.

De tekst van het artikel is in overeenstemming gebracht met de terminologie uit de nieuwe omgevingswetgeving. De begrippen ‘waterkering’ en ‘beschermingszones’ zijn aangepast tot ‘beperkingengebied met betrekking tot een waterkering’.

Artikel 3.35

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de voorschriften uit de algemene regel aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bereikbaarheid, de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 3.36

De kernzone vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. De aanleg van straatmeubilair waarvoor een in- of ontgraving van meer dan 50 cm noodzakelijk is (bijvoorbeeld straatmeubilair waaraan kabels zijn verbonden, zoals straatverlichting, stoplichten e.d.) heeft negatieve effecten op de stabiliteit van de waterkering en op de erosiebestendigheid van de ondergrond. Een goed bereikbare waterkering is van belang voor het kunnen beheren van de waterkering. De staat van de waterkering wordt regelmatig geïnspecteerd; een goede bereikbaarheid en zichtbaarheid is daarvoor een vereiste. Daarnaast is in geval van een (dreigende) calamiteuze situatie directe bereikbaarheid van de waterkering noodzakelijk om de staat van de waterkering tijdens (frequente) inspecties te kunnen waarnemen. In zo’n situatie kan ook het nodig zijn dat binnen zeer korte termijn voorzieningen en of maatregelen getroffen kunnen worden. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor de aanleg van straatmeubilair waarvoor een diepere in- of ontgraving dan 50 cm nodig is, binnen de kernzone per individueel geval wil kunnen beoordelen aan de hand van het vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.37

In deze paragraaf staat het aanleggen of uitbreiden van een kelder in een bestaand bouwwerk bij een waterkering centraal. Het aanleggen of uitbreiden van een kelder in een bouwwerk in een waterkering en binnen de zones behorende bij een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit en bereikbaarheid van een waterkering als gevolg van de realisering negatief beïnvloed kan worden. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen of uitbreiden van een kelder in een bestaand bouwwerk in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte).

Het artikel wordt gewijzigd om de reikwijdte van het artikel te vergroten en de ruimte voor eventuele discussies over de toepasbaarheid van dit artikel te vermijden. Met deze aanpassing trachten wij te voorkomen dat er door iemand op een locatie een kelder wordt gerealiseerd of uitgebreid zonder dat hiervoor een vergunningplicht geldt omdat de kelder geen deel uitmaakt van een bestaand bouwwerk. 

Artikel 3.38

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.39

Het aanleggen of uitbreiden van een kelder in een bouwwerk dat is gelegen binnen de kernzone of de beschermingszone van een waterkering kan gevolgen hebben voor de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Dit zal per concrete situatie moeten worden beoordeeld. Om die reden is het verboden een kelder aan te leggen of uit te breiden in een bouwwerk dat is gelegen binnen de kernzone of beschermingszone van een waterkering. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor de aanleg en uitbreiding van een kelder binnen de kernzone per individueel geval wil kunnen beoordelen aan de hand van het vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.40

In deze paragraaf staat het verwijderen van een bouwwerk bij een waterkering centraal. Het verwijderen van een bouwwerk in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit en bereikbaarheid van een waterkering als gevolg van de realisering negatief beïnvloed kan worden. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het verwijderen van een bouwwerk in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte).

Artikel 3.41

De buitenbeschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de buitenbeschermingszone tot de waterkering, gelden in deze zone geen specifieke beperkingen met betrekking tot het verwijderen van een bouwwerk. Wel dient bij het verwijderen van een bouwwerk acht geslagen te worden op het gegeven dat in de omgeving van de werkzaamheden een primaire waterkering is gelegen. Vandaar dat bij het verwijderen van een bouwwerk de zorgplicht in acht genomen moet worden.

Artikel 3.42

De beschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de beschermingszone tot de waterkering, kan in deze zone worden volstaan met het vaststellen van algemene voorschriften met betrekking tot het verwijderen van een bouwwerk. Deze algemene voorschriften zijn opgenomen in een algemene regel. Een meldplicht maakt deel uit van de voorschriften. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. De zorgplicht is in aanvulling op de algemene regel van toepassing. Voorkomen moet worden dat bij hoogwater het water als gevolg van niet juist opgevulde gaten kan leiden tot beschadiging van de beschermingszone en mogelijk van de kernzone.

Artikel 3.43

Voorkomen moet worden dat bij hoogwater het water als gevolg van niet juist opgevulde gaten kan leiden tot beschadiging van de beschermingszone en mogelijk van de kernzone.

Aan dit artikel is toegevoegd dat de algemene regels voor het verwijderen van een bouwwerk, ook als daarbij sprake is van een kelder of diepe fundering, van toepassing zijn binnen de hoge gronden. In zijn algemeenheid zal kunnen worden volstaan met de algemene regels. Mocht in voorkomend geval een te groot risico kunnen ontstaan, dan kunnen risico’s in zo’n geval via het stellen van een maatwerkvoorschrift beperkt worden.

Artikel 3.45

Het verwijderen van een bouwwerk dat is gelegen binnen de kernzone van een waterkering kan gevolgen hebben voor de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Dit zal per concrete situatie moeten worden beoordeeld. De beschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de beschermingszone tot de waterkering en gelet op de omvang van de benodigde ontgraving bij het verwijderen van een kelder als onderdeel van het te verwijderen bouwwerk, is een individuele beoordeling van het initiatief vereist met het oog o de te beschermen belangen (stabiliteit en functioneren van de waterkering).

De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt naast de vergunningplicht. Ook wanneer een duiker of overkluizing wordt gelegd in een oppervlaktewater dat niet op de legger van het waterschap staat, dient de zorgplicht in acht genomen te worden. Ook overige wateren maken deel uit van het watersysteem. Problemen in de af- en doorvoer in overige wateren kunnen tot overlast leiden. De zorgplicht ziet o.a. op het voorkomen van wateroverlast.

Artikel 3.46

In deze paragraaf staat het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek bij een waterkering centraal. Het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg van deze onderzoeken negatief beïnvloed kan worden. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte).

Artikel 3.47

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.48

Uitvoering van grondmechanisch onderzoek in de beschermingszone van de waterkering kan een effect hebben op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Door het verbinden van algemene voorschriften aan het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek in de beschermingszone van een waterkering kan het negatieve effect ervan in zijn algemeenheid voldoende beheerst worden. Uitvoering van grondmechanisch onderzoek in de beschermingszone van een waterkering dient voorafgaande aan de uitvoering te worden gemeld bij het waterschap. Op deze wijze is het waterschap op de hoogte van de beoogde werkzaamheden en kunnen zo nodig via maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften worden gesteld wanneer dat in de concrete situatie is vereist met het oog op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. De zorgplicht is aanvullend aan de algemene regel van toepassing.

Artikel 3.49

De voorschriften zijn gericht op het behoud van de erosiebeschermende ondergrond en op het voorkomen van schade aan de waterkering.

Artikel 3.50

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de voorschriften uit de algemene regel aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bereikbaarheid, de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 3.51

Uitvoering van grondmechanisch onderzoek in de kernzone van de waterkering kan een significant effect hebben op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Elk grondmechanisch onderzoek dient individueel beoordeeld te kunnen worden met het oog op genoemd belang. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor uitvoering van grondmechanisch onderzoek in de kernzone van een waterkering per individueel geval wil kunnen beoordelen aan de hand van het vergunningenbeleid. Het is zonder verboden zonder voorafgaande vergunning deze activiteit uit te voeren. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.52

In deze paragraaf staat de aanleg van een bodemenergiesysteem bij een waterkering centraal. Het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van een bodemenergiesysteem binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg van de aanleg en aanwezigheid van een bodemenergiesysteem in gevaar kan komen. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen van een bodemenergiesysteem binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als een bodemenergiesysteem al aanwezig is en als deze al is vergund bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen.

Artikel 3.53

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.55

In deze paragraaf staat het aanleggen en verwijderen van verhardingen bij een waterkering centraal. Het aanleggen en verwijderen van verhardingen in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg hiervan negatief beïnvloed kan worden. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen en verwijderen van verhardingen in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als een verharding al aanwezig is en als deze al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen. Dit geldt ook voor het geval de voorgenomen verwijdering al is vergund of gemeld bij het waterschap.

Artikel 3.56

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Uit de praktijk is gebleken dat bij dit type activiteit de mogelijkheid tot het doelmatig kunnen onderhouden van het watersysteem werd belemmerd. Daarom wordt dit artikel nu voorzien van een derde lid dat specifiek benoemt dat het doelmatig onderhoud niet mag worden belemmerd. Het doelmatig kunnen (blijven) onderhouden is van belang met het oog op de instandhouding van de  waterstaatswerken.

Artikel 3.57

De beschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de beschermingszone tot de waterkering, kan in deze zone worden volstaan met het vaststellen van algemene voorschriften met betrekking tot het aanleggen en verwijderen van verharding, mits voor het aanleggen of verwijderen van de verharding geen ontgraving nodig is van meer dan 50 cm. Deze algemene voorschriften zijn opgenomen in een algemene regel. Een meldplicht maakt deel uit van de voorschriften. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. In aanvulling op de algemene regel is ook de zorgplicht van toepassing. In geval voor de aanleg of verwijdering van een verharding een diepere ontgraving dan 50 cm is vereist, is de impact op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering dusdanig, dat een individuele afweging is vereist. Om die reden is de aanleg van een verharding waarvoor een diepere ontgraving nodig is dan 50 cm binnen de beschermingszone verboden zonder voorafgaande vergunning. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.58

De in dit artikel opgenomen voorschriften zijn gericht op behoud van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering.

Algemene regels zijn van toepassing bij diverse werken indien de constructie, inclusief fundering, niet dieper is dan 50 cm beneden maaiveld. In dit artikels was abusievelijk een maat van 30 opgenomen. De wijziging voorziet in een correctie.

Artikel 3.59

De in dit artikel opgenomen voorschriften zijn gericht op behoud van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Bij verwijdering van de verharding is van belang dat vervolgens een goede erosiebestendige ondergrond wordt teruggebracht.

Artikel 3.60

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de in de algemene regel opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bereikbaarheid, de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 3.61

Lid 2

In geval voor de aanleg of verwijdering van een verharding een diepere ontgraving dan 50 cm is vereist, is de impact op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering dusdanig, dat een individuele afweging is vereist. Om die reden is de aanleg van een verharding waarvoor een diepere ontgraving nodig is dan 50 cm binnen de beschermingszone verboden zonder voorafgaande vergunning. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.62

In deze paragraaf staat het aanleggen van wegen bij een waterkering centraal. Het aanleggen van wegen in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg hiervan negatief beïnvloed kan worden. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen van wegen in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als een weg al aanwezig is en als deze al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 3.64

De kernzone van een waterkering vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit en het functioneren van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor het aanleggen van wegen in de kernzone van een waterkering per individueel geval wil kunnen beoordelen aan de hand van het vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning deze activiteit uit te voeren. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.65

In deze paragraaf staat het realiseren, hebben of wijzigen van een ophoging bij een waterkering centraal. Het realiseren van een ophoging in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg hiervan negatief beïnvloed kan worden. Het aanbrengen van een ophoging in de directe nabijheid van een waterkering kan er toe leiden dat afwateringspatronen kunnen veranderen. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering en de waterhuishouding. Ook hebben ophogingen tot gevolg dat daar waar kabels en leidingen in de ondergrond liggen, de druk op deze kabels en leidingen wordt verhoogd, met als risico schade aan deze kabels en leiding die op hun beurt tot negatieve gevolgen voor de stabiliteit van de waterkering. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het realiseren van een ophoging in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als een ophoging al aanwezig is en als deze al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft de initiatiefnemer niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 3.66

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.67

De beschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de beschermingszone tot de waterkering, kan in deze zone worden volstaan met het vaststellen van algemene voorschriften met betrekking tot het aanleggen van een ophoging. Deze algemene voorschriften zijn opgenomen in een algemene regel. Een meldplicht maakt deel uit van de voorschriften. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift specifieke voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften. In aanvulling op de algemene regel is ook de zorgplicht van toepassing.

Artikel 3.68

Met het oog op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering is het van belang dat de afwatering van de waterkering niet wordt gehinderd ter voorkoming van verweking van de waterkering. Verweking van de waterkering kan ingrijpende gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering.

Dit ter voorkoming van het wegdrukken van slappe lagen in de ondergrond.

Artikel 3.69

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de in de algemene regel opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bereikbaarheid, de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Onderdeel hiervan is het overleggen van stabiliteits- en zettingsberekeningen in geval van een ophoging in zettingsgevoelige gebieden. Het dagelijks bestuur kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 3.70

Het aanbrengen van een ophoging binnen de kernzone van een waterkering kan een direct effect hebben op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Een ophoging van het maaiveld nabij een waterkering kan bijvoorbeeld leiden tot een laagte tussen de waterkering en de ophoging. Als gevolg hiervan kan de waterkering aan de teen verweken. Ook hebben ophogingen tot gevolg dat daar waar kabels en leidingen in de ondergrond liggen, de druk op deze kabels en leidingen wordt verhoogd, met als risico schade aan deze kabels en leiding die op hun beurt tot negatieve gevolgen voor de stabiliteit van de waterkering. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor het aanleggen van ophogingen in de kernzone van een waterkering per individueel geval wil kunnen beoordelen aan de hand van het vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel. Het is zonder verboden zonder voorafgaande vergunning deze activiteit uit te voeren. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.71

In dit artikel staat het ploegen bij een waterkering centraal. Het ploegen bij een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg hiervan negatief beïnvloed kan worden. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het realiseren van een ophoging of ontgraving in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte).

Artikel 3.72

Ten aanzien van het grondbewerken (ploegen) binnen de kernzone van de waterkering geldt een zeer restrictief vergunningenbeleid. Als gevolg van grondbewerken wordt de erosiebestendigheid van de grond aangetast, hetgeen binnen de kernzone moet worden voorkomen. Een vergunning kan alleen worden verleend indien ter plaatse sprake is van een ruimte overhoogte van de waterkering en een zeer flauw talud. Per individueel geval moet kunnen worden beoordeeld of het grondbewerken kan worden toegestaan. Reden waarom een verbod geldt voor het grondbewerken zonder vooraf verleende vergunning.

Artikel 3.73

In deze paragraaf staat het leggen van leidingen met een maximale bedrijfsdruk van 10 bar bij een waterkering centraal. Het leggen van leidingen in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg hiervan negatief beïnvloed kan worden. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het leggen van leidingen in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als al leidingen aanwezig zijn en als deze al zijn vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 3.74

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.76

In deze paragraaf staat het leggen van kabels bij een waterkering centraal. Het leggen van kabels in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is niet zonder meer toegestaan. Dit omdat de stabiliteit van een waterkering als gevolg hiervan negatief beïnvloed kan worden. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het leggen van kabels in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering.

Artikel 3.77

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.79

Dit voorschrift wordt gesteld met het oog op het behoud van de erosiebestendigheid van de bodem.

Artikel 3.80

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de in de algemene regel opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bereikbaarheid, de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 3.82

In deze paragraaf staat recreatief medegebruik bij een waterkering centraal. Niet elke vorm van recreatief medegebruik van een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is zonder meer toegestaan. Dit met het oog op bescherming van de erosiebestendigheid van de waterkering en de beschermingszone en op het doelmatig kunnen beheren (o.a. inspecteren) en onderhouden van de waterkering. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het recreatief medegebruiken van een waterkering en van de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als recreatief medegebruik al plaatsvindt en als dit al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 3.83

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.84

Lid 1

De kernzone van een waterkering vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit en het functioneren van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Het recreatief medegebruiken van de kernzone kan negatieve effecten hebben op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap een algemene regel met algemene voorschriften heeft vastgesteld die bij het recreatief medegebruik moeten worden nageleefd. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een algemene regel geldt.

 

Lid 2

De beschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Het aanleggen van een parcours binnen de beschermingszone kan negatieve effecten hebben op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Daarnaast kan de aanwezigheid van een parcours leiden tot belemmeringen voor de bereikbaarheid van de waterkering. Om deze redenen stelt het waterschap algemene regels waarin voorschriften ter bescherming van de genoemde belangen zijn gesteld. Zo nodig kan het dagelijks bestuur hierop aanvullende of afwijkende voorschriften stellen in de vorm van een maatwerkvoorschrift.

Artikel 3.85

Lid 1

Het waterschap kan (delen van) trajecten van waterkeringen niet toegankelijk stellen voor recreatief medegebruik. Dit bijvoorbeeld met het oog op bescherming van de privacy van direct aanwonenden aan de waterkering. Dit kan blijken uit bebording of uit het aanwezig zijn van fysieke belemmeringen in de vorm van hekwerken, slagbomen, e.d..

 

Lid 2

De taluds van de waterkering vervullen een cruciale functie voor de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het behoud van een goede erosiebestendige ondergrond is van groot belang. Met het oog op dit belang is het verboden de taluds van de waterkering te gebruiken voor recreatieve doeleinden, behouden op locaties die speciaal zijn ingericht voor het kunnen bereiken van de kruin van de waterkering (opritten).

Artikel 3.86

Lid 1

De kernzone van een waterkering vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit en het functioneren van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Het aanleggen van een parcours binnen de kernzone kan negatieve effecten hebben op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Daarnaast kan de aanwezigheid van een parcours leiden tot belemmeringen voor de bereikbaarheid van de waterkering. Per situatie zal een afweging moeten kunnen worden gemaakt ter zake de toelaatbaarheid van het aan te leggen parcours. Zo nodig moeten specifieke voorschriften kunnen worden gesteld. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor het aanleggen van een structureel parcours in de kernzone van een waterkering per individueel geval wil kunnen beoordelen aan de hand van het vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning deze activiteit uit te voeren. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

 

Lid 2 en lid 3

De kernzone en de beschermingszone van een waterkering vervullen een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit en het functioneren van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Gemotoriseerde vormen van recreatief medegebruik leiden onvermijdelijk tot (ernstige) beschadiging van de ondergrond. Dit gaat ten koste van de erosiebestendigheid van de ondergrond en daarmee van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het is om deze redenen dat gemotoriseerd recreatief medegebruik van de kernzone en van de beschermingszone aan een vergunningplicht is gebonden. Het waterschap voert een zeer restrictief beleid ten aanzien van het toestaan van deze vorm van recreatief medegebruik.

Artikel 3.87

In deze paragraaf staat het houden van een evenement bij een waterkering centraal. Niet elk evenement op een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is zonder meer toegestaan. Dit met het oog op bescherming van de erosiebestendigheid en daarmee de stabiliteit en het functioneren van de waterkering en de beschermingszone. Om deze reden zijn er regels opgesteld voor het houden van een evenement op een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als een (tijdelijk) evenement al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 3.88

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 3.89

De beschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de beschermingszone tot de waterkering, kan in deze zone worden volstaan met het vaststellen van algemene voorschriften met betrekking tot het houden van een evenement. De algemene voorschriften zijn opgenomen in een algemene regel. Er geldt ook een meldplicht. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift specifieke voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften.

Artikel 3.90

De in dit artikel opgenomen voorschriften zijn gericht op bescherming van de stabiliteit en erosiebestendigheid van de grond. Dit is met name van belang met het oog op het behoud van de stabiliteit van de waterkering.

Artikel 3.91

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de in de algemene regel opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bereikbaarheid, de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 3.92

De kernzone van een waterkering vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit en het functioneren van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) is in dat kader van het grootste belang. Het houden van een evenement binnen de kernzone kan negatieve effecten hebben op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Daarnaast kan het evenement leiden tot belemmeringen voor de bereikbaarheid van de waterkering. Per situatie zal een afweging moeten kunnen worden gemaakt ter zake de toelaatbaarheid van het evenement. Zo nodig moeten specifieke voorschriften kunnen worden gesteld. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor het houden van een evenement in de kernzone van een waterkering per individueel geval wil kunnen beoordelen aan de hand van het vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning deze activiteit uit te voeren. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.93

In deze paragraaf staat het aanbrengen, hebben en verwijderen van beplanting op of bij een waterkering centraal. Niet elke vorm van beplanting op een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering is zonder meer toegestaan. Dit met het oog op bescherming van de stabiliteit en de erosiebestendigheid van de waterkering en de beschermingszone. Het verwijderen van beplanting kan tot dezelfde risico’s leiden. Ook heeft de aanwezigheid van beplanting gevolgen voor de bereikbaarheid en inspecteerbaarheid van de waterkering. Om deze redenen zijn er regels opgesteld voor het aanbrengen, hebben en verwijderen van beplanting in een waterkering en binnen de zones behorende tot een waterkering. Deze regelgeving is van toepassing op alle bij de waterkering behorende zones (kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, profiel van vrije ruimte). Als al beplanting aanwezig is en als deze al is vergund of gemeld bij het waterschap, dan hoeft u niet opnieuw een vergunning aan te vragen of een melding in te dienen.

Artikel 3.94

De beschermingszone behorende bij een waterkering is ingesteld met het oog op het beschermen van de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Gelet op de afstand van de beschermingszone tot de waterkering, kan in deze zone worden volstaan met het vaststellen van algemene voorschriften met betrekking tot het aanbrengen en verwijderen van tuinbeplanting. De algemene voorschriften zijn opgenomen in een algemene regel. De zorgplicht is ook van toepassing als een algemene regel geldt.

Artikel 3.95

Onder a tot en met c is de ruimte vermeld die vrij moet zijn met beplanting en uitgroei van beplanting die bij de verschillende soorten waterkeringen in acht moet worden genomen. Deze afstanden dienen in acht genomen te worden met het oog op enerzijds de stabiliteit en het functioneren van de waterkering en anderzijds met het oog op de bereikbaarheid en zichtbaarheid van de waterkeringen teneinde beheer- en onderhoudsactiviteiten uit te kunnen voeren. Beplanting die te dicht bij een waterkering staat kan negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit en het functioneren van de waterkering als gevolg van bijvoorbeeld wortelgroei en schaduwwerking (aantasting erosiebestendigheid van de ondergrond). Indien de voorgeschreven afstanden in acht worden genomen worden de risico’s van beplanting in de omgeving van de waterkering beheerst. Voor het doelmatig kunnen voeren van inspecties naar de staat van de waterkering is een goede bereikbaarheid en zichtbaarheid van belang. Ook wanneer onderhoudswerkzaamheden verricht moeten worden is het van belang dat hiervoor voldoende ruimte beschikbaar is. De in acht te nemen afstand bij demontabele waterkeringen is groter vanwege het feit dat deze keringen in geval van een (dreigende) calamiteit snel opgebouwd moeten kunnen worden. Het onder d opgenomen verbod voor het aanleggen van voorziening voor beluchting, drainage of watervoorziening houdt verband met de daardoor te ontstane gevolgen voor de stabiliteit van de beschermingszone. Onder e en f is voorgeschreven dat plantgaten niet dieper dan nodig (maximaal 1,0 meter) mogen zijn en dat deze op het einde van de werkdag dienen te worden afgedicht. Dit om de negatieve gevolgen van graven in de beschermingszone en niet afgewerkte gaten daarin zoveel mogelijk te beperken. Met sub g is geborgd dat op last van het dagelijks bestuur snoeiwerkzaamheden kunnen worden gelast met het oog op de taakuitoefening door het waterschap. Aan deze last dient onverwijld uitvoering te worden gegeven. Dit lid is aanvulling op de zorgplicht uit de waterschapsverordening, waarin onder meer is opgenomen dat belemmering van beheer- en onderhoudsmogelijkheden moeten worden voorkomen.

Artikel 3.96

In dit artikel is voorgeschreven dat verwijderde beplanting in zijn geheel, dus inclusief de wortels, moet worden opgeruimd en dat de ontstane gaten zodanig moeten worden opgevuld dat geen zwakke plek in de beschermingszone resteert nadat de beplanting is verwijderd.

Artikel 3.97

Onder a tot en met c is de ruimte vermeld die vrij moet zijn met bomen en uitgroei daarvan die bij de verschillende soorten waterkeringen in acht moet worden genomen. Deze afstanden dienen in acht genomen te worden met het oog op met name de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Bomen die te dicht bij een waterkering staan kunnen negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit en het functioneren van de waterkering als gevolg van bijvoorbeeld wortelgroei en schaduwwerking (aantasting erosiebestendigheid van de ondergrond). Indien de voorgeschreven afstanden in acht worden genomen worden de risico’s van bomen in de omgeving van de waterkering beheerst. De in acht te nemen afstand bij dijklichamen (grondlichaam met een beschermende kleilaag bekleed met gras, inclusief (piping)berm) is groter vanwege het feit dat de risico’s van bomen op deze vorm van waterkeringen groters is dan bij de harde keringen en de demontabele kering. Het onder d opgenomen verbod voor het aanleggen van voorziening voor beluchting, drainage of watervoorziening houdt verband met de daardoor te ontstane gevolgen voor de stabiliteit van de beschermingszone. Onder e en f is voorgeschreven dat plantgaten niet dieper dan nodig (maximaal 1 meter) mogen zijn en dat deze op het einde van de werkdag dienen te worden afgedicht. Dit om de negatieve gevolgen van graven in de beschermingszone en niet afgewerkte gaten daarin zoveel mogelijk te beperken. Met sub g is geborgd dat op last van het dagelijks bestuur snoeiwerkzaamheden kunnen worden gelast met het oog op de taakuitoefening door het waterschap. Aan deze last dient onverwijld uitvoering te worden gegeven. Dit lid is aanvulling op de zorgplicht uit de waterschapsverordening, waarin onder meer is opgenomen dat belemmering van beheer- en onderhoudsmogelijkheden moeten worden voorkomen.

Artikel 3.98

Onder a tot en met c is de ruimte vermeld die vrij moet zijn met struweel en uitgroei daarvan die bij de verschillende soortenwaterkeringen in acht moet worden genomen. Deze afstanden dienen in acht genomen te worden met het oog op met name de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Struweel dat te dicht bij een waterkering staat kan negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit en het functioneren van de waterkering als gevolg van bijvoorbeeld wortelgroei en schaduwwerking (aantasting erosiebestendigheid van de ondergrond). Indien de voorgeschreven afstanden in acht worden genomen worden de risico’s van struweel in de omgeving van de waterkering beheerst. De in acht te nemen afstand bij dijklichamen (grondlichaam met een beschermende kleilaag bekleed met gras, inclusief (piping)berm) is groter vanwege het feit dat de risico’s van struweel op deze vorm van waterkeringen groters is dan bij de harde keringen en de demontabele kering. Het onder d opgenomen verbod voor het aanleggen van voorziening voor beluchting, drainage of watervoorziening houdt verband met de daardoor te ontstane gevolgen voor de stabiliteit van de beschermingszone. Onder e en f is voorgeschreven dat plantgaten niet dieper dan nodig (maximaal 1 meter) mogen zijn en dat deze op het einde van de werkdag dienen te worden afgedicht. Dit om de negatieve gevolgen van graven in de beschermingszone en niet afgewerkte gaten daarin zoveel mogelijk te beperken. Met sub g is geborgd dat op last van het dagelijks bestuur snoeiwerkzaamheden kunnen worden gelast met het oog op de taakuitoefening door het waterschap. Aan deze last dient onverwijld uitvoering te worden gegeven. Dit lid is aanvulling op de zorgplicht uit de waterschapsverordening, waarin onder meer is opgenomen dat belemmering van beheer- en onderhoudsmogelijkheden moeten worden voorkomen.

Artikel 3.99

In dit artikel is voorgeschreven dat verwijderde bomen en struweel in zijn geheel, dus inclusief de wortels, moeten worden opgeruimd en dat de ontstane gaten zodanig moeten worden opgevuld dat geen zwakke plekken in de beschermingszone resteren nadat de beplanting is verwijderd.

Artikel 3.100

Aan de hand van de bij de melding te verstrekken informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie naast de in de algemene regel opgenomen voorschriften aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de bereikbaarheid, de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 3.101

De kernzone van een waterkering vervult een cruciale functie voor enerzijds de stabiliteit en het functioneren van de waterkering en anderzijds voor de bereikbaarheid daarvan. Het behoud van een erosiebestendige ondergrond (gras) en een goede bereikbaarheid/zichtbaarheid van de waterkering is in dat kader van het grootste belang. Het hebben van beplanting binnen de kernzone kan negatieve effecten hebben op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Daarnaast kan beplanting leiden tot belemmeringen voor de bereikbaarheid van de waterkering. Ook het verwijderen van beplanting in de kernzone kan negatieve consequenties hebben voor de stabiliteit en het functioneren van de waterkering. Per situatie zal een afweging moeten kunnen worden gemaakt ter zake de toelaatbaarheid van de beplanting. Zo nodig moeten specifieke voorschriften worden gesteld. Het is met het oog op deze belangen dat het waterschap initiatieven voor het aanbrengen en verwijderen van beplanting in de kernzone van een waterkering per individueel geval wil kunnen beoordelen aan de hand van het vergunningenbeleid zoals opgenomen in de hier bij behorende beleidsregel. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning deze activiteit uit te voeren. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 3.102

In deze paragraaf staat het verleggen en het reconstrueren van een waterkering centraal. Onder verlegging of reconstructie van een waterkering wordt het fysiek wijzigen van het lengte- of dwarsprofiel van de waterkering bedoeld. Deze werkzaamheden hebben directe gevolgen voor het functioneren van de waterkering en is om die reden gebonden aan regelgeving.

Artikel 3.103

Het verleggen of reconstrueren van een waterkering heeft directe gevolgen voor het functioneren van de waterkering. Voor deze handeling geldt dat het verboden is deze te realiseren zonder voorafgaande vergunning. Per situatie zal beoordeeld dienen te worden op welke wijze medewerking aan het initiatief kan worden verleend. Het blijven voldoen aan de wettelijke veiligheidsnormering is cruciaal. De zorgplicht is ook van toepassing wanneer een vergunningplicht geldt.

Artikel 4.2

Als voor het onttrekken van grondwater op grond van de waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, moeten hierover gegevens en bescheiden worden verstrekt. Dit was voorheen geregeld in het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit. De gegevens en bescheiden die moeten worden verstrekt, zijn ontleend aan de aanvraagvereisten voor omgevingsvergunningen voor grondwateronttrekkingen in de Omgevingsregeling. Ook in de voormalige Waterregeling waren de te verstrekken gegevens en bescheiden gelijk aan de indieningsvereisten voor een watervergunning. 

In de paragrafen 2.1.11 en 2.2.2 van deze waterschapsverordening kunnen bepalingen staan die strijdig zijn met het eerste lid. Zo kan een uitzondering zijn opgenomen voor de plicht om gegevens en bescheiden te verstrekken (in de terminologie van de Waterwet: een melding te doen). In dat geval hoeven de gegevens en bescheiden niet te worden verstrekt. Ook kan de waterschapverordening een andere termijn dan vier weken bevatten of een verbod om de activiteit te beginnen voordat een melding is gedaan. 

De strijdigheid van dit artikel met de regels in de paragrafen 2.1.11 en 2.2.2 van de waterschapverordening ziet alleen op dit soort procedurele vereisten. Dit omdat artikel 6.11 Waterbesluit uitputtend is en daardoor in het tijdelijk deel van de waterschapsverordening, bedoeld in artikel 4.7, onderdeel a, onder 1°, van de Invoeringswet Omgevingswet, geen (rechtsgeldige) inhoudelijke meldingsvereisten opgenomen kunnen zijn.

Artikel 4.3

Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Artikel 4.4

De beoordelingsregel van het Bkl voor omgevingsvergunningen voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld.

Het derde lid bevat al een beoordelingsregel die bepaalt dat een diepe onttrekking alleen wordt vergund als het met de activiteit onttrokken grondwater bestemd is voor menselijke consumptie. Deze beoordelingsregel is in lijn met de in artikel 4.5 lid 2 van de Omgevingsverordening Limburg opgenomen instructiebepaling.

Artikel 4.5

Ook de voorschriften die volgens het Bkl aan een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water in de bodem moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

Artikel 4.6

In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige als vergunningvrije gevallen. Op grond van het eerste lid moet de hoeveelheidonttrokken grondwater en de hoeveelheid water die wordt geïnfiltreerd worden gemeten. Op grond van het derde lid moet daarnaast ook de kwaliteit van het water dat wordt geïnfiltreerd worden gemeten. In het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening kan een bepaling staan waarin gevallen worden aangewezen waarvoor de meetverplichtingen niet gelden.

Artikel 4.7

Deze paragraaf is van toepassing op grondwateronttrekkingen tot maximaal 10 m³ per uur. Bepalend voor het antwoord op de vraag of sprake is van een onttrekking van maximaal 10 m³ per uur is de voor de onttrekking te gebruiken pomp. Op elke pomp is een type plaatje aangebracht waarop (ook) de pompcapaciteit is opgenomen.

Op grond van de instructiebepaling opgenomen in artikel 4.4 van de Omgevingsverordening Limburg 2021, dient de waterschapsverordening te bepalen dat het buiten de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur, verboden is om zonder vergunning meer dan 10 m3 grondwater per uur te onttrekken voor andere doeleinden dan beregening en bevloeiing in de landbouw. Dit betekent dat buiten de genoemde gebieden elke grondwateronttrekking voor beregening en bevloeiing in de landbouw zonder vergunning (of algemene regel, artikel 4.4 lid 7 van de Omgevingsverordening Limburg 2021) verboden is. Door aan de landbouwkundige open teelt de bedekte teelt toe te voegen, is dit artikel in overeenstemming met de provinciale instructiebepaling.

Artikel 4.8

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Voor wat betreft het onttrekken met een pompcapaciteit van maximaal 10 m³ houdt de zorgplicht in elk geval in dat effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt. Hieraan kan bijvoorbeeld worden bijgedragen door niet meer te onttrekken dan nodig en aan het afdichten van de put wanneer deze niet in gebruik is. Dit laatste met het oog op het voorkomen van verontreiniging van het grondwater. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.9

De tekst van het artikel is vereenvoudigd. Het oorspronkelijke artikel bevatte 5 leden. Elk lid bevatte één van de 5 boringsvrije zones. Omdat de definitie van het begrip diepe onttrekking in artikel 1.1 de 5 zones expliciet bevat, kan volstaan worden met een artikel dat het zonder vergunning onttrekken van grondwater tot 10 m3 per uur middels een diepe onttrekking verbiedt. Het verbod tot het zonder vergunning onttrekken van grondwater tot 10 m3 per uur geldt daarnaast binnen de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur.

Artikel 4.10

Deze paragraaf ziet op grondwateronttrekkingen van meer dan 10 m³ per uur ten behoeve van een bronbemaling of een bodemsanering. Het onttrekken van grondwater heeft effect op de grondwaterstand en kan daardoor voor de omgeving (negatieve) gevolgen hebben. Het doel van de grondwateronttrekking en de schade die daarbij op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het onttrekken van grondwater wordt toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om per onttrekkingsdoel van de grondwateronttrekking regels te verbinden aan een grondwateronttrekking. Bij de uitwerking van de regels moet het waterschap de door de provincie Limburg vastgestelde instructies in de Omgevingsverordening provincie Limburg 2021 in acht nemen.

Artikel 4.11

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Voor wat betreft het onttrekken van grondwater per uur ten behoeve van een bronbemaling of een bodemsanering houdt de zorgplicht in elk geval in dat effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt. Hieraan kan bijvoorbeeld worden bijgedragen door niet meer en niet langer te onttrekken dan nodig en aan het afdichten van de put wanneer deze niet in gebruik is. Dit laatste met het oog op het voorkomen van verontreiniging van het grondwater. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.12

Voor een onttrekking van meer dan 10 m³ grondwater ten behoeve van bronbemaling of bodemsanering waarbij niet meer dan 100 m³ grondwater per uur of niet meer dan 50.000 m³ grondwater per maand of niet langer dan 6 maanden wordt onttrokken geldt geen vergunningplicht, als de onttrekking plaatsvindt:

- buiten een bufferzone verdroogde natuurgebieden; 

- boven de Bovenste Brunssumklei binnen de Roerdalslenk; of

- minder diep dan 5 meter boven NAPbinnen de Venloschol.

 

In die situatie kan worden volstaan met een algemene regel met meldplicht.

De tekst van dit artikel is op dezelfde manier en om dezelfde reden vereenvoudigd als artikel 4.9. Kortheidshalve wordt verwezen naar de daar opgenomen toelichting die ook geldt voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bronbemaling en bodemsanering.

Artikel 4.13

Dit voorschrift is gericht op het beperken van de hoeveelheid te onttrekken grondwater tot het noodzakelijke. Dit met het oog op het beschermen van de grondwaterstand in de omgeving van de bouwput. Dit is van belang ter voorkoming van schade aan in de omgeving aanwezige belangen, waaronder natuur, landbouw, gebouwen en infrastructuur. Ook is van belang dat uitwisseling tussen grondwaterpakketten wordt vermeden. Bij de in lid 4 genoemde afdichting moet gedacht worden aan verlijmde afdichtingen of constructies die duurzaam vastgemaakt zijn aan de voorziening. Losse afdekkingen worden niet als afdoende afdichting gezien.

De wijziging voorziet er in dat ook bij een tijdelijke beëindiging van een onttrekking zorggedragen wordt voor afdichting van de grondwaterput. Dit met als doel het vermijden van uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten en het beschermen van de grondwaterkwaliteit. 

Artikel 4.14

De in dit artikel opgenomen meetverplichting vloeit voort uit artikel 4.6 en is op onderdelen nader uitgewerkt met het oog op een doelmatige toepassing daarvan en controle daarop. (Dreigende) overschrijding van de in artikel 4.12 opgenomen hoeveelheden kan noodzaken tot het moeten aanvragen van een vergunning en tot nadere beoordeling van de effecten van de onttrekking op de omgeving.

Begin en eind van de onttrekking moet worden gemeld, zodat het waterschap hiervan tijdig op de hoogte is. Bekendheid met de start van de onttrekking is ook gewenst in verband met de aan de onttrekking verbonden lozing en het daaraan verbonden risico voor het ontstaan van wateroverlast.

Om zicht te houden op het aantal grondwateronttrekkingen en daarmee op de totale hoeveelheid te onttrekken grondwater, is het nodig grondwateronttrekkingen te melden. Zo kan het waterschap rekening houden met een cumulatief effect van meerdere gelijktijdig plaatsvindende grondwateronttrekkingen. Zo nodig kunnen via een maatwerkvoorschrift nadere voorschriften worden opgelegd in het belang van de grondwaterstand en de omgeving van de onttrekking. Naast de voorwaarden zoals opgenomen in de algemene regels geldt ook de zorgplicht.

Artikel 4.15

Aan de hand van de bij de melding overgelegde informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de grondwaterstand of belangen in de omgeving van de grondwateronttrekking. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 4.16

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 4.9

Artikel 4.17

Deze paragraaf ziet op grondwateronttrekkingen van meer dan 10 per uur ten behoeve van een grondwatersanering. Het onttrekken van grondwater heeft effect op de grondwaterstand en kan daardoor voor de omgeving (negatieve) gevolgen hebben. Het doel van de grondwateronttrekking en de schade die daarbij op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het onttrekken van grondwater wordt toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om per onttrekkingsdoel van de grondwateronttrekking regels te verbinden aan een grondwateronttrekking. Bij de uitwerking van de regels moet het waterschap de door de provincie Limburg vastgestelde instructies in de Omgevingsverordening provincie Limburg 2021 in acht nemen.

Artikel 4.18

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Voor wat betreft het onttrekken van grondwater per uur ten behoeve van een grondwatersanering houdt de zorgplicht in elk geval in dat effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt. Hieraan kan bijvoorbeeld worden bijgedragen door niet meer en niet langer te onttrekken dan nodig en aan het afdichten van de put wanneer deze niet in gebruik is. Dit laatste met het oog op het voorkomen van verontreiniging van het grondwater. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.19

Als een grondwateronttrekking ten behoeve van een grondwatersanering plaatsvindt:

- buiten een bufferzone verdroogde natuurgebieden;

- boven de Bovenste Brunssumklei binnen de Roerdalslenk; of

- minder dan 5 meter diep binnen de Venloschol dan geldt geen vergunningplicht.

 

In die situatie kan worden volstaan met een algemene regel met meldplicht. Als een grondwateronttrekking ten behoeve van grondwatersanering een omvang heeft van minder dan 20.000 m³ per maand of niet langer dan 36 maanden duurt kan, gezien de gevolgen voor de grondwaterstand en de omgeving van de onttrekking, worden volstaan met een algemene regel met meldplicht.

De tekst van dit artikel is op dezelfde manier en om dezelfde reden vereenvoudigd als artikel 4.9.

Artikel 4.20

Dit voorschrift is gericht op het beperken van de hoeveelheid te onttrekken grondwater tot het noodzakelijke. Dit met het oog op het beschermen van de grondwaterstand in de omgeving van de bouwput. Dit is van belang ter voorkoming van schade aan in de omgeving aanwezige belangen, waaronder natuur, landbouw, gebouwen en infrastructuur. Ook is van belang dat uitwisseling tussen grondwaterpakketten wordt vermeden. Bij de in lid 4 genoemde afdichting moet gedacht worden aan verlijmde afdichtingen of constructies die duurzaam vastgemaakt zijn aan de voorziening. Losse afdekkingen worden niet als afdoende afdichting gezien.

De wijziging voorziet er in dat ook bij een tijdelijke beëindiging van een onttrekking zorggedragen wordt voor afdichting van de grondwaterput. Dit met als doel het vermijden van uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten en het beschermen van de grondwaterkwaliteit. 

Artikel 4.21

Begin en eind van de onttrekking moet worden gemeld, zodat het waterschap hiervan tijdig op de hoogte is. Bekendheid met de start van de onttrekking is ook gewenst in verband met de aan de onttrekking verbonden lozing en het daaraan verbonden risico voor het ontstaan van wateroverlast.

De in dit artikel opgenomen meetverplichting vloeit voort uit artikel 4.6 en is op onderdelen nader uitgewerkt met het oog op een doelmatige toepassing daarvan en controle daarop. (Dreigende) overschrijding van de in artikel 4.19 opgenomen hoeveelheden kan noodzaken tot het moeten aanvragen van een vergunning en tot nadere beoordeling van de effecten van de onttrekking op de omgeving.

Om zicht te houden op het aantal grondwateronttrekkingen en daarmee op de totale hoeveelheid te onttrekken grondwater, is het nodig grondwateronttrekkingen te melden. Zo kan het waterschap rekening houden met een cumulatief effect van meerdere gelijktijdig plaatsvindende grondwateronttrekkingen. Zo nodig kunnen via een maatwerkvoorschrift nadere voorschriften worden opgelegd in het belang van de grondwaterstand en de omgeving van de onttrekking. Naast de voorwaarden zoals opgenomen in de algemene regels geldt ook de zorgplicht.

Artikel 4.22

Aan de hand van de bij de melding overgelegde informatie kan het waterschap beoordelen of in de concrete situatie aanvullende of afwijkende voorschriften noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de grondwaterstand of belangen in de omgeving van de grondwateronttrekking. Het waterschap kan via een maatwerkvoorschrift aanvullende of afwijkende voorschriften voorschrijven. Om die reden is het dan ook van belang dat wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende melding zo spoedig mogelijk aan het waterschap worden doorgegeven.

Artikel 4.23

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 4.9.

Artikel 4.24

Deze paragraaf ziet op grondwateronttrekkingen van meer dan 10 per uur ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw. Het onttrekken van grondwater heeft effect op de grondwaterstand en kan daardoor voor de omgeving (negatieve) gevolgen hebben. Het doel van de grondwateronttrekking en de schade die daarbij op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het onttrekken van grondwater wordt toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om per onttrekkingsdoel van de grondwateronttrekking regels te verbinden aan een grondwateronttrekking. Bij de uitwerking van de regels moet het waterschap de door de provincie Limburg vastgestelde instructies in de Omgevingsverordening provincie Limburg 2021 in acht nemen.

Het toepassingsbereik van paragraaf 4.1.5 Onttrekken voor landbouwkundige beregening open teelt was beperkt tot onttrekkingen van meer dan 10 m3 grondwater per uur. In artikel 4.7 is het toepassingsbereik bepaald voor grondwateronttrekkingen, anders dan landbouwkundige onttrekkingen open teelt, tot maximaal 10 m3 per uur. Dit samenstel leidt er toe dat landbouwkundige onttrekkingen tot maximaal 10 m3 per uur niet waren geregeld. Hoewel landbouwkundige onttrekkingen ten behoeve van open teelt tot maximaal 10 m3 per uur in de praktijk niet of nauwelijks zullen voorkomen, wordt met de wijziging bereikt dat ook grondwateronttrekkingen tot maximaal 10 m3 per uur ten behoeve van landbouwkundige doeleinden onder het toepassingsbereik van paragraaf 4.1.5 vallen.

Artikel 4.25

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. In het kader van dit artikel houdt de zorgplicht in elk geval in dat:

- Effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt.

- Uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten worden voorkomen.

- Verontreiniging van grondwater wordt voorkomen.

- Het voeren van onderhoud aan primaire of secundaire wateren niet wordt belemmerd.

Hieraan kan worden bijgedragen door bijvoorbeeld niet meer te onttrekken dan nodig. Ook het voorkomen van uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten en het voorkomen van verontreiniging van grondwater is onderdeel van de zorgplicht. Uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan worden voorkomen door hier zowel bij het boren, beheren als afdichten van de put rekening mee te houden. Aan dit onderdeel van de zorgplicht wordt in elk geval voldaan indien de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit, wordt toegepast bij het boren, beheren en afdichten van de put. Verontreiniging van grondwater kan worden voorkomen door ervoor te zorgen dat de put goed is afgedekt wanneer deze niet in gebruik is. Ook houdt de zorgplicht in dat ruimte moet worden gelaten voor het kunnen voeren van onderhoud aan de watergangen. Zorgt u ervoor dat u een beregeningsinstallatie niet op een onderhoudsstrook van het waterschap plaatst. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.26

Het onttrekken van grondwater heeft effect op de grondwaterstand en kan daardoor voor de omgeving (negatieve) gevolgen hebben. Het doel van de grondwateronttrekking en de schade die daarbij op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het onttrekken van grondwater wordt toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om per onttrekkingsdoel van de grondwateronttrekking regels te verbinden aan een grondwateronttrekking. Bij de uitwerking van de regels moet het waterschap de door de provincie Limburg vastgestelde instructies in de Omgevingsverordening provincie Limburg 2021 in acht nemen. Voor grondwateronttrekkingen ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw geldt op basis van de Omgevingsverordening Limburg 2021 een stand still-beleid. In artikel 4.5 van de Omgevingsverordening Limburg 2021 is bepaald dat het totaal aantal putten en pompen die op 22 december 2009 aanwezig was, niet mag toenemen. Wanneer u voornemens bent grondwater te onttrekken ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw en de pomp of put die u daarvoor wilt gebruiken zijn bij het waterschap geregistreerd kan worden volstaan met algemene regels zonder meldplicht.

Vanwege de wijziging van artikel 4.24 wordt artikel 4.26 gewijzigd, zodat de algemene regels die gelden voor het onttrekken van grondwater voor beregening van open teelt ook gelden voor onttrekkingen tot maximaal 10 m3 per uur.

Artikel 4.27

Het onttrekken van grondwater heeft effect op de grondwaterstand en kan daardoor voor de omgeving (negatieve) gevolgen hebben. Het doel van de grondwateronttrekking en de schade die daarbij op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het onttrekken van grondwater wordt toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om per onttrekkingsdoel van de grondwateronttrekking regels te verbinden aan een grondwateronttrekking. Bij de uitwerking van de regels moet het waterschap de door de provincie Limburg vastgestelde instructies in de Omgevingsverordening provincie Limburg 2014 in acht nemen. Voor grondwateronttrekkingen ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw geldt op basis van de Omgevingsverordening Limburg 2014 een stand still-beleid. In artikel 4.5 van de Omgevingsverordening Limburg 2021 is bepaald dat het totaal aantal putten en pompen die op 22 december 2009 aanwezig was, niet mag toenemen. Wanneer u voornemens hebt grondwater te onttrekken ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw en u wilt gaan onttrekken uit een nieuwe put of een nieuwe pomp ter vervanging van een bij het waterschap geregistreerde pomp of put algemene regels zonder meldplicht dan gelden algemene regels in combinatie met een meldplicht.

Vanwege de wijziging van artikel 4.24 wordt artikel 4.26 gewijzigd, zodat de algemene regels die gelden voor het onttrekken van grondwater voor beregening van open teelt ook gelden voor onttrekkingen tot maximaal 10 m3 per uur.

Artikel 4.28

Lid 1 en 2

Het is voor het waterschap van belang inzicht te hebben in de onttrokken hoeveelheden grondwater in het kader van het grondwaterbeheer en het daarvoor vastgestelde beleid. Daarom is de verplichting opgenomen om onttrokken hoeveelheden grondwater te meten, te registreren en te rapporteren aan het waterschap.

 

Lid 3

De verplichting tot het zichtbaar aanbrengen van het door het waterschap verstrekte label is opgenomen met het oog op de handhaafbaarheid van de regelgeving en het daaraan ten grondslag liggende stand still-beleid. Aan de hand van het label kan eenvoudig vastgesteld worden of de pomp bij het waterschap is geregistreerd. Een bij het waterschap geregistreerde put hoeft niet van een label voorzien te worden omdat alle geregistreerde putten door het waterschap zijn ingemeten en op kaart zijn gezet.

 

Lid 4

Wanneer een put definitief niet meer wordt gebruikt, dan dient deze zorgvuldig afgedicht te worden. De afdichting dient zodanig te gebeuren dat geen verontreiniging van het grondwater kan plaatsvinden en dat geen uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden. Indien de in de zorgplicht vermelde methode wordt toegepast dan wordt hier aan voldaan. Bij de in lid 4 genoemde afdichting moet gedacht worden aan verlijmde afdichtingen of constructies die duurzaam vastgemaakt zijn aan de voorziening. Losse afdekkingen worden niet als afdoende afdichting gezien.

 

Lid 5

Indien onverhoopt schade is ontstaan of dreigt te ontstaan als gevolg van de onttrekking of als gevolg van het maken, beheren of afdichten van de put, dan dient u dit direct te melden bij het waterschap. U dient daarbij ook aan te geven welke maatregelen u reeds getroffen hebt of welke maatregelen u van plan bent te treffen met het oog op het voorkomen of beperken van de schade.

Artikel 4.29

Met het oog op waterconservering (water zo lang mogelijk vast houden in het gebied) dient drainage van landbouwgronden peilgestuurd plaats te vinden. In het noordelijk deel van ons beheersgebied geldt deze verplichting sinds 2018 voor alle gedraineerde landbouwgronden. In het midden geldt sinds 2014 dat nieuw aan te leggen drainagesystemen peilgestuurd moeten zijn. Voor 2014 aanwezig traditionele drainagesystemen moeten voor 2029 worden omgebouwd tot een peilgestuurd systeem. Het dagelijks bestuur kan op grond van artikel 4.56, vierde lid  van deze verordening bekend maken dat een peilgestuurd systeem in de hoge stand moet worden ingesteld met het oog op het beperken van de noodzaak tot onttrekking van grondwater en van water uit oppervlaktewaterlichamen.  

In dit artikel is bepaald dat het alleen toegestaan is grondwater te onttrekken t.b.v. beregening Indien het systeem van drainage in het te beregenen perceel is ingesteld in overeenstemming met de uitvoeringsregel draineren van gronden (paragraaf 4.2.1 van deze verordening). Dit betekent dat een drainage peilgestuurd moet zijn en dat het peil daarvan is ingesteld conform de uitvoeringsregel. Deze voorwaarde is gesteld omdat een traditioneel drainagesysteem of een niet juist ingesteld systeem van peilgestuurde drainage er toe leidt dat eerder een noodzaak tot beregening ontstaat en dat beregening op percelen met een traditioneel drainagesysteem of met een onjuist ingesteld systeem van peilgestuurde drainage tot gevolg heeft dat meer onttrokken moet worden dan in de situatie dat het systeem van peilgestuurde drainage correct is ingesteld. Met het oog op het beperken van de noodzaak tot onttrekken t.b.v. beregening en daarmee met het oog op bestrijding van verdroging, geldt de in dit artikel opgenomen voorwaarde. 

Artikel 4.30

Lid 1 en 2

Het is voor het waterschap van belang inzicht te hebben in de onttrokken hoeveelheden grondwater in het kader van het grondwaterbeheer en het daarvoor vastgestelde beleid. Daarom is de verplichting opgenomen om onttrokken hoeveelheden grondwater te meten, te registreren en te rapporteren aan het waterschap.

Lid 3

De verplichting tot het zichtbaar aanbrengen van het door het waterschap verstrekte label is opgenomen met het oog op de handhaafbaarheid van de regelgeving en het daaraan ten grondslag liggende stand still-beleid. Aan de hand van het label kan eenvoudig vastgesteld worden of de pomp bij het waterschap is geregistreerd. Een bij het waterschap geregistreerde put hoeft niet van een label voorzien te worden omdat alle geregistreerde putten door het waterschap zijn ingemeten en op kaart zijn gezet.

Lid 4, 5, 6

Met de toevoeging van het woord ‘legale’ in het vijfde lid wordt beter aangesloten bij de instructiebepaling uit de Omgevingsverordening provincie Limburg 2021 (artikel 4.5 lid 1 onder a). Het daarin opgenomen  stand still-beleid houdt in dat het aantal legale putten en pompen niet mag toenemen. Dit houdt in dat wanneer u een nieuwe put wilt maken, een bestaande geregistreerde put uit de registratie geschrapt moet worden. Hiermee wordt voorkomen dat - in strijd met het stand still-beleid - een uitbreiding van het aantal putten ontstaat. Een zelfde regeling is opgenomen voor het vervangen van een pomp. Ter uitvoering aan het bepaalde in de Omgevingsverordening Limburg 2021 is bepaald dat een wijziging van een put binnen de bufferzones verdroogde natuurgebieden er niet toe mag leiden dat een put dichter bij het natuurgebied wordt gemaakt. Ook mag via de vervangende put niet worden onttrokken middels een diepe onttrekking. Deze beperking geldt met het oog op de bescherming van ondoorlaatbare lagen die een scheiden vormen tussen grondwaterpakketten binnen het gebied van de Roerdalslenk en Venloschol. De hieronder gelegen grondwaterpakketten dienen als reservering voor de drinkwaterwinning. Ter uitvoering van het stand still-beleid is het wijzigen van een put of pomp gebonden aan een meldplicht.

Lid 7

Wanneer een put definitief niet meer wordt gebruikt, dan dient deze zorgvuldig afgedicht te worden. De afdichting dient zodanig te gebeuren dat geen verontreiniging van het grondwater kan plaatsvinden en dat geen uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden. Indien de in de zorgplicht vermelde methode wordt toegepast dan wordt hier aan voldaan. Bij de in lid 7 genoemde afdichting moet gedacht worden aan verlijmde afdichtingen of constructies die duurzaam vastgemaakt zijn aan de voorziening. Losse afdekkingen worden niet als afdoende afdichting gezien.

Lid 8

Indien onverhoopt schade is ontstaan of dreigt te ontstaan als gevolg van de onttrekking of als gevolg van het maken, beheren of afdichten van de put, dan dient u dit direct te melden bij het waterschap. U dient daarbij ook aan te geven welke maatregelen u reeds getroffen hebt of welke maatregelen u van plan bent te treffen met het oog op het voorkomen of beperken van de schade.

Artikel 4.31

Met het oog op waterconservering (water zo lang mogelijk vast houden in het gebied) dient drainage van landbouwgronden peilgestuurd plaats te vinden. In het noordelijk deel van ons beheersgebied geldt deze verplichting sinds 2018 voor alle gedraineerde landbouwgronden. In het midden geldt sinds 2014 dat nieuw aan te leggen drainagesystemen peilgestuurd moeten zijn. Voor 2014 aanwezig traditionele drainagesystemen moeten voor 2029 worden omgebouwd tot een peilgestuurd systeem. Het dagelijks bestuur kan op grond van artikel 4.56, vierde lid van deze verordening bekend maken dat een peilgestuurd systeem in de hoge stand moet worden ingesteld met het oog op het beperken van de noodzaak tot onttrekking van grondwater en van water uit oppervlaktewaterlichamen.  

In dit artikel is bepaald dat het alleen toegestaan is grondwater te onttrekken t.b.v. beregening Indien het systeem van drainage in het te beregenen perceel is ingesteld in overeenstemming met de uitvoeringsregel draineren van gronden (paragraaf 4.2.1 van deze verordening). Dit betekent dat een drainage peilgestuurd moet zijn en dat het peil daarvan is ingesteld conform de uitvoeringsregel. Deze voorwaarde is gesteld omdat een traditioneel drainagesysteem of een niet juist ingesteld systeem van peilgestuurde drainage er toe leidt dat eerder een noodzaak tot beregening ontstaat en dat beregening op percelen met een traditioneel drainagesysteem of met een onjuist ingesteld systeem van peilgestuurde drainage tot gevolg heeft dat meer onttrokken moet worden dan in de situatie dat het systeem van peilgestuurde drainage correct is ingesteld. Met het oog op het beperken van de noodzaak tot onttrekken t.b.v. beregening en daarmee met het oog op bestrijding van verdroging, geldt de in dit artikel opgenomen voorwaarde. 

Artikel 4.32

Het aantal putten en pompen mag op grond van het stand still-beleid niet toenemen. Aanleg van een nieuwe put of aanschaf van een nieuwe pomp dient dan ook altijd gepaard te gaan met het schrappen van een bestaande put of pomp uit de registratie. Om hier invulling aan te kunnen geven is een meldplicht onontbeerlijk. Indien als gevolg van het defect raken van een pomp een andere pomp moet worden ingezet, dan is het bezwaarlijk een meldingstermijn van 2 weken in te nemen. Wij verzoeken u in dat geval contact op te nemen met cluster Vergunningen, Toezicht en Handhaving van het waterschap.

De wijzigingen betreffen correcties in verwijzingen.

Artikel 4.33

Het is verboden grondwater te onttrekken ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw als gebruik wordt gemaakt van een put en/of pomp die niet bij het waterschap is geregistreerd en als de pomp niet is voorzien van het door het waterschap verstrekte label. Dit verbod is ingesteld met het oog op de uitvoering van het stand still-beleid dat voor dit onttrekkingsdoel is vastgesteld door de provincie Limburg.

De wijziging van dit artikel hangt deels samen met de wijziging onder artikel 4.26 en deels is sprake van een redactionele verduidelijking ten aanzien van diepe onttrekkingen.

Artikel 4.34

Deze paragraaf ziet op grondwateronttrekkingen van meer dan 10 m³ per uur ten behoeve van beregening van bedekte teelten. Het onttrekken van grondwater heeft effect op de grondwaterstand en kan daardoor voor de omgeving (negatieve) gevolgen hebben. Het doel van de grondwateronttrekking en de schade die daarbij op kan treden zijn leidend bij de afweging of onder welke voorwaarden het onttrekken van grondwater wordt toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om per onttrekkingsdoel van de grondwateronttrekking regels te verbinden aan een grondwateronttrekking. Bij de uitwerking van de regels moet het waterschap de door de provincie Limburg vastgestelde instructies in de Omgevingsverordening provincie Limburg 2014 in acht nemen.

De wijziging van dit artikel hangt deels samen met de wijziging onder artikel 4.26 en deels is sprake van een redactionele verduidelijking ten aanzien van diepe onttrekkingen voor grondwateronttrekkingen t.b.v. bedekte teelten. 

Artikel 4.35

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 van de Waterschapsverordening is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. In het kader van het onttrekken ten behoeve van landbouwkundige onttrekkingen voor de bedekte teelt houdt de zorgplicht in elk geval in dat:

- effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt.

- uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten wordt voorkomen.

- verontreiniging van grondwater wordt voorkomen.

Hieraan kan bijvoorbeeld worden bijgedragen door niet meer te onttrekken dan nodig. Ook het voorkomen van uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten en het voorkomen van verontreiniging van grondwater is onderdeel van de zorgplicht. Uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan worden voorkomen door hier zowel bij het boren, beheren als afdichten van de put rekening mee te houden. Aan dit onderdeel van de zorgplicht wordt in elk geval voldaan indien de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit, wordt toegepast bij het boren, beheren en afdichten van de put. Verontreiniging van grondwater kan worden voorkomen door ervoor te zorgen dat de put goed is afgedekt wanneer deze niet in gebruik is. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.36

Wanneer u maximaal 12.500 m³ grondwater per hectare teeltoppervlak onttrekt ten behoeve van beregening van bedekte teelten uit een put en met een pomp in een bestaand bedrijf met bedekte teelt die uiterlijk op 15 oktober 2015 daadwerkelijk in gebruik zijn en die zijn geregistreerd bij het waterschap kan volstaan worden met een algemene regel. Omdat de onttrekking al is gemeld en geregistreerd, is een nieuwe melding niet nodig.

De wijziging van dit artikel hangt deels samen met de wijziging onder artikel 4.26 en deels is sprake van een redactionele verduidelijking ten aanzien van diepe onttrekkingen.

Artikel 4.37

Als u een bestaande geregistreerde put of pomp in uw bestaande bedrijf wilt vervangen door een nieuwe put of pomp, dan dient u hiervan melding te doen. De registratie wordt in dat geval aangepast. Met het oog daarop is een melding van de wijziging vereist.

De wijziging van dit artikel hangt deels samen met de wijziging onder artikel 4.26 en deels is sprake van een redactionele verduidelijking ten aanzien van diepe onttrekkingen.

Artikel 4.38

Lid 1 en 2

Het is voor het waterschap van belang inzicht te hebben in de onttrokken hoeveelheden grondwater in het kader van het grondwaterbeheer en het daarvoor vastgestelde beleid.

 

Lid 3

Wanneer een put definitief niet meer wordt gebruikt, dan dient deze zorgvuldig afgedicht te worden. De afdichting dient zodanig te gebeuren dat geen verontreiniging van het grondwater kan plaatsvinden en dat geen uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden. Indien de in de zorgplicht vermelde methode wordt toegepast dan wordt hieraan voldaan. Bij de in lid 3 genoemde afdichting moet gedacht worden aan verlijmde afdichtingen of constructies die duurzaam vastgemaakt zijn aan de voorziening. Losse afdekkingen worden niet als afdoende afdichting gezien.

 

Lid 4

Indien onverhoopt schade is ontstaan of dreigt te ontstaan als gevolg van de onttrekking of als gevolg van het maken, beheren of afdichten van de put, dan dient u dit direct te melden bij het waterschap. U dient daarbij ook aan te geven welke maatregelen u reeds getroffen hebt of welke maatregelen u van plan bent te treffen met het oog op het voorkomen of beperken van de schade. 

Artikel 4.39

Lid 1 en 2

Het is voor het waterschap van belang inzicht te hebben in de onttrokken hoeveelheden grondwater in het kader van het grondwaterbeheer en het daarvoor vastgestelde beleid.

Lid 3

Ter uitvoering aan het bepaalde in de Omgevingsverordening Limburg 2014 is bepaald dat een wijziging van een put binnen de bufferzones verdroogde natuurgebieden er niet toe mag leiden dat een put dichter bij het natuurgebied wordt gemaakt. Ook mag via de vervangende put  niet worden onttrokken middels een diepe onttrekking. Deze beperking geldt met het oog op de bescherming van ondoorlaatbare lagen die een scheiden vormen tussen grondwaterpakketten binnen het gebied van de Roerdalslenk en Venloschol. Die hieronder gelegen grondwaterpakketten dienen als reservering voor de drinkwaterwinning.

Lid 5

Wanneer een put definitief niet meer wordt gebruikt, dan dient deze zorgvuldig afgedicht te worden. De afdichting dient zodanig te gebeuren dat geen verontreiniging van het grondwater kan plaatsvinden en dat geen uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden. Indien de in de zorgplicht vermelde methode wordt toegepast dan wordt hier aan voldaan. Bij de in lid 5 genoemde afdichting moet gedacht worden aan verlijmde afdichtingen of constructies die duurzaam vastgemaakt zijn aan de voorziening. Losse afdekkingen worden niet als afdoende afdichting gezien.

Lid 6

Indien onverhoopt schade is ontstaan of dreigt te ontstaan als gevolg van de onttrekking of als gevolg van het maken, beheren of afdichten van de put, dan dient u dit direct te melden bij het waterschap. U dient daarbij ook aan te geven welke maatregelen u reeds getroffen hebt of welke maatregelen u van plan bent te treffen met het oog op het voorkomen of beperken van de schade. 

Artikel 4.40

Lid 1

Deze meldplicht is noodzakelijk om de registratie van toegelaten putten en pompen actueel te houden.

 

Lid 2

Indien als gevolg van het defect raken van een pomp een andere pomp moet worden ingezet, dan is het bezwaarlijk een meldingstermijn van 2 weken in te nemen. Wij verzoeken u in dat geval contact op te nemen met cluster Vergunningen, Toezicht en Handhaving van het waterschap.

Artikel 4.41

Lid 1

Voor onttrekking van meer dan 12.500 m³ per hectare teeltoppervlak geldt een vergunningplicht. Deze vergunningplicht geldt teneinde te kunnen beoordelen of een onttrekking op de nieuwe locatie met het oog op de te beschermen belangen toelaatbaar is.

 

Lid 2

Wilt u een nieuwe put of pomp in gebruik nemen, zonder wijziging van een bestaande registratie, dan geldt hiervoor een vergunningplicht. Dit om te kunnen beoordelen of de gevraagde onttrekking met het oog op de door de keur te beschermen belangen toelaatbaar is.

 

Lid 3

Wilt u een nieuwe put of pomp in gebruik nemen, zonder wijziging van een bestaande registratie, dan geldt hiervoor een vergunningplicht. Dit om te kunnen beoordelen of de gevraagde onttrekking met het oog op de door de keur te beschermen belangen toelaatbaar is.

Artikel 4.42

Deze paragraaf ziet op grondwateronttrekkingen van meer dan 10 m³ per uur ten behoeve van industriële doeleinden. Het onttrekken van grondwater heeft effect op de grondwaterstand en kan daardoor voor de omgeving (negatieve) gevolgen hebben. Het doel van de grondwateronttrekking en de schade die daarbij op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het onttrekken van grondwater wordt toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om per onttrekkingsdoel van de grondwateronttrekking regels te verbinden aan een grondwateronttrekking. Bij de uitwerking van de regels moet het waterschap de door de provincie Limburg vastgestelde instructies in de Omgevingsverordening provincie Limburg 2021 in acht nemen.

Artikel 4.43

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. In het kader van onttrekkingen ten behoeve van industriële doeleinden houdt de zorgplicht in elk geval in dat:

- effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt;

- uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten wordt voorkomen; en

- verontreiniging van grondwater wordt voorkomen.

Hieraan kan bijvoorbeeld worden bijgedragen door niet meer grondwater te onttrekken dan nodig, bijvoorbeeld door gebruik te maken van leidingwater. Voor informatie over de mogelijkheden daarvoor verwijzen wij u naar de Waterleidingmaatschappij Limburg (www.wml.nl). Ook het voorkomen van uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten en het voorkomen van verontreiniging van grondwater is onderdeel van de zorgplicht. Uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan worden voorkomen door hier zowel bij het boren, beheren als afdichten van de put rekening mee te houden. Aan dit onderdeel van de zorgplicht wordt in elk geval voldaan indien de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit, wordt toegepast bij het boren, beheren en afdichten van de put. Verontreiniging van grondwater kan worden voorkomen door ervoor te zorgen dat de put goed is afgedekt wanneer deze niet in gebruik is. Wanneer water wordt geloosd op een oppervlaktewater dan dient verontreiniging of wateroverlast te worden voorkomen. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.44

Grondwateronttrekkingen ten behoeve van industriële doeleinden zijn in het algemeen omvangrijke en continue grondwateronttrekkingen. Gelet op het potentiële effect hiervan op de omgeving en op de door de waterschapsverordening te beschermen belangen, is een individuele beoordeling van de beoogde onttrekking noodzakelijk.

Artikel 4.45

Deze paragraaf ziet op grondwateronttrekkingen van meer dan 10 m³ per uur niet zijnde onttrekkingen ten behoeve van een bronbemaling, bodemsanering, grondwatersanering, landbouwkundige onttrekking voor de open teelt, landbouwkundige onttrekking voor de bedekte teelt of een onttrekking voor industriële doeleinden. Het onttrekken van grondwater heeft effect op de grondwaterstand en kan daardoor voor de omgeving (negatieve) gevolgen hebben. Het doel van de grondwateronttrekking en de schade die daarbij op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het onttrekken van grondwater wordt toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om per onttrekkingsdoel van de grondwateronttrekking regels te verbinden aan een grondwateronttrekking. Bij de uitwerking van de regels moet het waterschap de door de provincie Limburg vastgestelde instructies in de Omgevingsverordening provincie Limburg 2021 in acht nemen.

Artikel 4.46

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Voor onttrekkingen ten behoeve van overige doeleinden houdt de zorgplicht in elk geval in dat:

- effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt;

- uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten wordt voorkomen; en

- verontreiniging van grondwater wordt voorkomen.

Hieraan kan bijvoorbeeld worden bijgedragen door niet meer grondwater te onttrekken dan nodig, bijvoorbeeld door gebruik te maken van leidingwater. Voor informatie over de mogelijkheden daarvoor verwijzen wij u naar de Waterleidingmaatschappij Limburg (www.wml.nl). Ook het voorkomen van uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten en het voorkomen van verontreiniging van grondwater is onderdeel van de zorgplicht. Uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan worden voorkomen door hier zowel bij het boren, beheren als afdichten van de put rekening mee te houden. Aan dit onderdeel van de zorgplicht wordt in elk geval voldaan indien de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit, wordt toegepast bij het boren, beheren en afdichten van de put. Verontreiniging van grondwater kan worden voorkomen door ervoor te zorgen dat de put goed is afgedekt wanneer deze niet in gebruik is. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.47

Er geldt geen vergunningplicht als een grondwateronttrekking van meer dan 10 m³ en maximaal 60 m³ grondwater per uur plaatsvindt:

- buiten een bufferzone verdroogde natuurgebieden;

- boven de Bovenste Brunssumklei binnen de Roerdalslenk; 

- minder diep dan 5 meter boven NAP binnen de Venloschol. 

In die situatie kan worden volstaan met een algemene regel met meldplicht.

Voor de met deze wijziging beoogde vereenvoudiging, wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 4.9.

Artikel 4.48

Lid 1 en 2

Het is voor het waterschap van belang inzicht te hebben in de onttrokken hoeveelheden grondwater in het kader van het grondwaterbeheer en het daarvoor vastgestelde beleid. Voor de rapportage dient u gebruik te maken van het door het waterschap beschikbaar gestelde rapportageformulier.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 4.14.

Lid 3

Wanneer een put definitief niet meer wordt gebruikt, dan dient deze zorgvuldig afgedicht te worden. De afdichting dient zodanig te gebeuren dat geen verontreiniging van het grondwater kan plaatsvinden en dat geen uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden. Indien de in de zorgplicht vermelde methode wordt toegepast dan wordt hieraan voldaan. Bij de in lid 3 genoemde afdichting moet gedacht worden aan verlijmde afdichtingen of constructies die duurzaam vastgemaakt zijn aan de voorziening. Losse afdekkingen worden niet als afdoende afdichting gezien.

Lid 4

Indien onverhoopt schade is ontstaan of dreigt te ontstaan als gevolg van de onttrekking of als gevolg van het maken, beheren of afdichten van de put, dan dient u dit direct te melden bij het waterschap. U dient daarbij ook aan te geven welke maatregelen u reeds getroffen hebt of welke maatregelen u van plan bent te treffen met het oog op het voorkomen of beperken van de schade. 

Artikel 4.49

Door de provincie Limburg is, in overleg met de Nederlandse Golf Federatie, bepaald dat het vochttekort tot 200 mm per jaar mag worden 'bijgeregend' uit grondwater. Dit betekent dat niet meer mag worden onttrokken dan de te beregenen oppervlakte in m2 vermenigvuldigd met 0,2 per jaar.

Artikel 4.50

Deze meldplicht is noodzakelijk om voldoende inzicht te hebben in de aanwezige onttrekkingen en hoeveelheden die onttrokken worden. Dit met name met het oog op bescherming van het grondwatersysteem.

Artikel 4.51

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 4.9.

Artikel 4.52

Deze paragraaf ziet op het draineren van gronden. Met draineren wordt de grondwaterstand in percelen kunstmatig beïnvloed. Waterconservering is een belangrijk middel met het oog op invulling van het waterbeheer waarmee diverse belangen worden gediend. Waterafhankelijke natuur is gediend met voldoende water op een hoog peil, terwijl binnen de landbouw behoefte bestaat aan lagere peilen, met name bij het bewerken van de landbouwgronden. Drainage wordt ook ingezet om waterlast bij bebouwing te voorkomen/ te beperken of om de ontwatering van rijbakken e.d. te bevorderen.

Abusievelijk was in de oorspronkelijke tekst van dit artikel ook opgenomen dat de paragraaf met betrekking tot het draineren van gronden alleen van toepassing was op onttrekken via een drainage van meer dan 10 m³ grondwater per uur. De paragraaf is echter van toepassing op het draineren van gronden, onafhankelijk van de omvang van de te verplaatsen hoeveelheid water.

Artikel 4.53

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. In het kader van het draineren van gronden houdt de zorgplicht in elk geval in dat:

- het drainagesysteem zodanig is ingesteld dat niet meer wordt gedraineerd dan noodzakelijk is voor bewerking of gebruik van het landbouwperceel; en

- wat betreft de aan te leggen en te hebben lozingsvoorziening van belang is dat de voorziening op een zodanige wijze wordt aangebracht dat schade aan (het talud van) de watergang wordt voorkomen en dat het voeren van doelmatig onderhoud niet wordt belemmerd. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.54

Voor het aanleggen van een systeem van peilgestuurde drainage kan worden volstaan met het stellen van algemene regels. Dat geldt ook voor het ombouwen van een bestaat traditioneel systeem van drainage tot een peilgestuurd systeem. Wel is hier een meldplicht aan verbonden, zodat het waterschap een overzicht heeft van welke percelen worden gedraineerd en kan beoordelen of het systeem in overeenstemming met de daaraan verbonden regels is aangelegd en in werking is. In het zuidelijk en midden deel van ons waterschap gold geen verplichting tot het ombouwen van een bestaand systeem van traditionele drainage tot een peilgestuurd systeem. Dit was wel het geval in het noordelijk deel van ons waterschap. Besloten is dat deze ombouwplicht ook moet gelden in het midden deel van ons waterschap. Voor het zuiden (heuvelland) blijft de bestaande vergunningplicht voor de aanleg van drainage in landbouwpercelen bestaan. In dit gebied geldt niet de verplichting deze peilgestuurd aan te leggen. Voor het ombouwen van traditionele systemen geldt een termijn van 10 jaar. Dit is gelijk aan de ombouwperiode die in het noorden van ons waterschap heeft gegolden.

De wijziging van dit artikel vloeit voort uit de wijziging van artikel 4.57.

Artikel 4.55

Drainage van landbouwgronden in gebied noord moest uiterlijk op 1 januari 2018 peilgestuurd uitgevoerd zijn. Bestaande niet-peilgestuurde drainagesystemen dienden uiterlijk voor genoemde datum te zijn omgebouwd tot een peilgestuurd systeem. Binnen de gebieden midden en zuid bestond deze ombouwverplichting niet. Bestaande niet-peilgestuurde drainagesystemen in landbouwgronden gelegen in gebied midden moeten uiterlijk op 1 april 2029 zijn omgebouwd tot een peilgestuurd systeem. De termijn van 10 jaar is gelijk aan de termijn die voorheen voor het gebied noord gold. Deze termijn is gesteld ter voorkoming van desinvesteringen. In het gebied zuid (heuvelland) behoeft een drainagesysteem niet peilgestuurd te zijn. Vanwege de aard van het gebied (heuvelland) heeft dit geen toegevoegde waarde. Voor de aanleg van een drainage in het gebied zuid (heuvelland) geldt een vergunningplicht.

Artikel 4.56

Lid 1

In dit lid zijn de gemiddeld hoge of gemiddeld lage peilen opgenomen waarop het overlooppeil van het systeem van peilgestuurde drainage moet zijn ingesteld. 

Lid 2

Van de in dit artikel opgenomen peilen kan tijdelijk worden afgeweken in de situaties als beschreven in dit lid.

Lid 3

De opgenomen peilen zijn gerelateerd aan het grondgebruik op het te draineren perceel.

Lid 4

Het bestuur van het waterschap kan bekend maken wanneer de lage stand moet worden omgezet in de hoge stand. De oproep om de hoge stand in te stellen dient opgevolgd te worden. Daarnaast kan het bestuur adviseren de hoge stand om te zetten in de lage stand.

Artikel 4.57

Lid 1 en 2

De lozingsvoorziening moet zodanig ingericht worden dat ook daadwerkelijk kan worden gestuurd op het drainagepeil. Op die wijze kan drainage worden beperkt tot het noodzakelijke.

 

Lid 3

De lozingsvoorziening dient op een zodanige wijze te worden aangelegd dat geen schade wordt toegebracht aan het talud. Op basis van de zorgplicht moet de voorziening zodanig worden aangelegd dat het voeren van onderhoud niet wordt belemmerd. Een deugdelijke aanleg van de voorziening voorkomt ook dat de voorziening bij het voeren van onderhoud wordt beschadigd dan wel dat schade aan de onderhoudsmachines kan ontstaan.

Artikel 4.58

Het is voor het waterschap van belang te weten of en waar in het gebied percelen worden gedraineerd. Dit met het oog op de effecten van drainage op het waterbeheer. Van belang is dat het aan te leggen systeem van peilgestuurde drainage conform de voorschriften wordt aangelegd. Hetzelfde geldt voor het aanleggen en hebben van een lozingsvoorziening in watergangen die op de legger van het waterschap zijn opgenomen. Onjuist aangelegde lozingsvoorzieningen kunnen leiden tot schade aan (het talud van) de watergang en tot belemmeringen voor het goed kunnen onderhouden van de watergang. Om die reden is een voorafgaande melding opgenomen in de voorschriften.

Artikel 4.59

Het draineren van gronden die zijn gelegen binnen een kernzone en beschermingszone van een waterkering kan negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering. Het draineren van gronden (ook gronden die niet voor landbouwkundige doeleinden worden gebruikt) is om die reden aan een vergunningplicht verbonden.

Artikel 4.60

In het noordelijk deel van ons waterschap geldt vanaf 1 januari 2018 de verplichting dat landbouwgronden alleen via een systeem van peilgestuurde drainage mogen worden gedraineerd. Het aanleggen en gebruiken van een traditioneel systeem van drainage is absoluut verboden en kan niet worden vergund.

Artikel 5.1

Het eerste lid van dit artikel regelt dat werken die vóór inwerkingtreding van de nieuwe waterschapsverordening conform een algemene regel of met vergunning zijn aangebracht of als zodanig worden beschouwd rechtsgeldig te zijn aangebracht, ook onder de nieuwe waterschapsverordening worden toegestaan. Met het tweede lid is geregeld dat als de regels ten opzichte van voorheen worden versoepeld, dit ook doorwerkt voor handelingen waarvoor in het verleden strengere voorschriften golden. De strengere voorschriften uit een algemene regel of vergunning worden dan in sommige gevallen vervangen door de nieuwe, minder strenge, voorschriften.

Naar boven