Waterschapsverordening Zuiderzeeland

De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland;gelezen het bestuursvoorstel met zaaknummer BOVS-01249 d.d. 4 oktober 2022;besluit:

Artikel I

1. De Nota van Inspraak en Antwoord behorende bij de Waterschapsverordening vast te stellen; en

2. De aangepaste Waterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland vast te stellen

zoals is aangegeven in Bijlage A bij Artikel I

Artikel II

Dit besluit betreft de initiële publicatie van de Waterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking op de dag dat de Omgevingswet in werking treedt.

Gegeven te Lelystad, 25 oktober 2022

Aldus vastgesteld in de Algemene Vergadering d.d. 25 oktober 2022,

de secretaris, ing. W. Slob MSc en

de voorzitter, ir. H.C. Klavers.

Bijlage A Bijlage bij Artikel I

Waterschapsverordening Zuiderzeeland

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1.1 Algemeen

Artikel 1.1
  • 1.

    Bijlage 1 bij deze waterschapsverordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze waterschapsverordening.

  • 2.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op deze waterschapsverordening.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland.

Artikel 1.3 Doelen

De regels in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op:

  • a.

    het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

  • b.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • c.

    het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen; en

  • d.

    het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk.

Artikel 1.4 Normadressaat
  • 1.

    Aan de regels in deze verordening wordt voldaan door degene die de activiteit verricht en de eigenaar van gronden. Zij dragen zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

  • 2.

    Wanneer gronden met een beperkt zakelijk recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de verplichtingen ingevolge deze verordening ook op de beperkt zakelijk gerechtigden onderscheidenlijk de gebruikers.

  • 3.

    Het geheel van de verplichtingen ingevolge deze verordening berust op een ieder van de in het eerste en tweede lid genoemde gerechtigden.

Afdeling 1.2 Informatieobjecten

Artikel 1.5 Aanwijzing en begrenzing werkingsgebieden
  • 1.

    De werkingsgebieden zijn voor de toepassing van deze verordening genoemd, aangewezen en geometrisch begrensd in Bijlage 2 bij deze verordening.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze verordening gelden de noemers van de werkingsgebieden in Bijlage 2 als begripsbepalingen voor de daarbij aangewezen en geometrisch begrensde werkingsgebieden.

Artikel 1.6 Nadere uitwerking beperkingengebied waterstaatswerken
  • 1.

    Het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering bestaat uit de volgende werkingsgebieden:

    • a.

      met betrekking tot primaire waterkeringen:

      • 1.

        'primaire waterkering – kernzone';

      • 2.

        'primaire waterkering – binnenbeschermingszone';

      • 3.

        'primaire waterkering – tussenbeschermingszone'; en

      • 4.

        'primaire waterkering – buitenbeschermingszone';

    • b.

      met betrekking tot regionale waterkeringen:

      • 1.

        'regionale waterkering – kernzone';

      • 2.

        'regionale waterkering buitendijks - kernzone'; en

      • 3.

        'regionale waterkering – beschermingszone'; en

    • c.

      met betrekking tot overige waterkeringen:

      • 1.

        'overige waterkering – kernzone'; en

      • 2.

        'overige waterkering – beschermingszone'.

  • 2.

    Het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam bestaat uit de volgende werkingsgebieden:

    • a.

      'oppervlaktewaterlichaam – kernzone';

    • b.

      'oppervlaktewaterlichaam – binnenbeschermingszone'; en

    • c.

      'oppervlaktewaterlichaam – buitenbeschermingszone'.

  • 3.

    Het beperkingengebied met betrekking tot een bergingsgebied bestaat uit het werkingsgebied 'bergingsgebied'.

Artikel 1.7 Nadere uitwerking werkingsgebieden waterkeringen

Afdeling 1.3 Zorgplicht, maatwerkvoorschriften en ongewoon voorval

Artikel 1.8 Zorgplicht
  • 1.

    Degene die handelingen verricht, laat verrichten of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat het verrichten, laten verrichten of nalaten van die handelingen nadelige gevolgen kan hebben op het door het waterschap beheerde watersysteem, het beschermd buitendijks gebied, primaire, regionale en overige waterkeringen, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden verlangd om de nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

  • 2.

    Onder het voorkomen van nadelige gevolgen voor het watersysteem als bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval verstaan het voorkomen van:

    • a.

      water- of grondwaterschaarste, water- of grondwateroverlast, overstromingen en inundaties;

    • b.

      aantasting van de bestaande staat van een waterkering;

    • c.

      belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewater;

    • d.

      belemmering van de inspectie- of onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem;

    • e.

      verslechtering van de chemische of ecologische waterkwaliteit;

    • f.

      negatieve effecten van wegzijging of kwel op de ecologische waterkwaliteit en waterkwantiteit;

    • g.

      verzakkingen van de bodem of uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden watervoerende pakketten als gevolg van grondwateronttrekkingen of grondboringen; en

    • h.

      belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.

  • 3.

    Degene die handelingen, als bedoeld in het eerste lid, verricht, laat verrichten of nalaat en daarbij kennisneemt van nadelige gevolgen die daardoor worden veroorzaakt, informeert het dagelijks bestuur onverwijld over die nadelige gevolgen en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen.

Artikel 1.9 Maatwerkvoorschriften en vergunningvoorschriften
  • 1.

    In aanvulling op of afwijking van Artikel 1.8, Artikel 1.10 en algemene regels in Hoofdstuk 2, Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2.

    In aanvulling op of afwijking van Artikel 1.8, Artikel 1.10 en algemene regels in Hoofdstuk 4 kan een vergunningvoorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in deze verordening worden verbonden.

  • 3.

    Bij de maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan de verplichting worden opgelegd metingen uit te voeren en gegevens te registreren en deze ter beschikking te stellen aan het dagelijks bestuur.

  • 4.

    Wanneer sprake is van meerdere activiteiten die gecombineerd worden uitgevoerd, waarvoor deels een vergunningplicht geldt en deels een algemene regel van toepassing is, dan wordt een voorschrift aan de vergunning verbonden. Een maatwerkvoorschrift kan dan niet worden gesteld.

Artikel 1.10 Ongewoon voorval
  • 1.

    De veroorzaker van een ongewoon voorval, bedoeld in artikel 19.1, tweede lid, van de Omgevingswet, neemt de maatregelen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden verlangd om de nadelige gevolgen van dat voorval te voorkomen, als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

  • 2.

    De veroorzaker van een ongewoon voorval informeert het dagelijks bestuur onverwijld over dat voorval.

  • 3.

    Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het dagelijks bestuur:

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeftvoorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

    • c.

      andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

    • d.

      informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in het eerste lid.

Afdeling 1.4 Vrijstellingen en absolute verboden

Artikel 1.11 Bevoegdheid tot verbod bij calamiteiten
  • 1.

    In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk ,dan wel als zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het dagelijks bestuur, zo nodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

  • 2.

    Zodra het dagelijks bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 1.12 Bevoegdheid tot absoluut verbod voor kwetsbare oppervlaktewaterlichamen

In afwijking van het in deze verordening bepaalde, kan het dagelijks bestuur zo nodig in afwijking van verleende vergunningen een absoluut verbod instellen om water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen, water te lozen op of te onttrekken aan kwetsbare oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 1.13 Bevoegdheid tot absoluut verbod verrichten handelingen waterstaatswerken, beschermingszones of beschermd buitendijks gebied

In afwijking van het in deze verordening bepaalde, kan het dagelijks bestuur zo nodig in afwijking van verleende vergunningen een absoluut verbod opleggen voor het verrichten van handelingen en activiteiten, zoals bedoeld in Hoofdstuk 3 .

Artikel 1.14 Vrijstellingen
  • 1.

    De vergunningplichten, meldplichten en informatieplichten in deze verordening zijn niet van toepassing op activiteiten die het waterschap verricht in de uitoefening van beheer en onderhoud.

  • 2.

    Geen omgevingsvergunning krachtens deze verordening is vereist:

    • a.

      voor alle onderhoudsplichtigen tot het uitvoeren van het gewoon onderhoud; en

    • b.

      voor recreatief medegebruik van een oppervlaktewaterlichaam voor locaties vanaf 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op activiteiten die het waterschap verricht voor de aanleg of wijziging van waterstaatswerken.

Afdeling 1.5 Beoordelingsregel omgevingsvergunning voor wateractiviteiten

Artikel 1.15 Beoordelingsregel omgevingsvergunning voor wateractiviteiten
  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een activiteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; en

    • c.

      het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen.

  • 2.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma's, regionale waterprogramma's, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;

    • b.

      de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en

    • c.

      een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.

  • 3.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op:

      • 1.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam;

      • 2.

        wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of

      • 3.

        het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;

    • b.

      aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en

    • c.

      de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.

Hoofdstuk 2 Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk

Afdeling 2.1 Algemeen

Paragraaf 2.1.1 Algemene bepalingen
Artikel 2.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap, met uitzondering van het lozen van grondwater bij saneringen, bronbemaling en proefbemaling en heeft betrekking op beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland.

Artikel 2.2 Normadressaat

Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 2.3 Uitwerking zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in Artikel 1.8, bij een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

  • b.

    de best beschikbare technieken worden toegepast;

  • c.

    geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

  • d.

    geen visuele verontreiniging optreedt als gevolg van het lozen;

  • e.

    alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

  • f.

    lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

  • g.

    metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

  • h.

    meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 2.4 Meet- en rekenbepalingen
Paragraaf 2.1.2 Algemene bepalingen informatieplicht en meldingsplicht
Artikel 2.5 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden
  • 1.

    Een melding of de verstrekking van gegevens bij een informatieplicht wordt ondertekenden bevat in ieder geval:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

    • c.

      het e-mailadres en het telefoonnummer van de indiener;

    • d.

      het adres dan wel de locatie waar de activiteit wordt verricht;

    • e.

      de dagtekening; en

    • f.

      een situatietekening met, indien van toepassing:

      • 1.

        de ligging van de riolering;

      • 2.

        de stroomrichting van de riolering;

      • 3.

        de ligging van gebouwen;

      • 4.

        de ligging van het oppervlaktewaterlichaam ;

      • 5.

        de locatie van de zuiveringsvoorziening;

      • 6.

        de locatie van de controlevoorziening;

      • 7.

        de locatie van lozingspunt;

      • 8.

        de schaal; en

      • 9.

        een noordpijl.

  • 2.

    De melding of de verstrekking van gegevens bij een informatieplicht wordt digitaal gedaan met een door het dagelijks bestuur vastgesteld formulier.

Artikel 2.6 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat
  • 1.

    Voordat de naam of het adres, bedoeld in Artikel 2.5, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Artikel 2.7 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur
  • 1.

    Op verzoek van het dagelijks bestuur worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem en de ontwikkelingen met betrekking tot die kwaliteit.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Paragraaf 2.1.3 Algemene bepalingen omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Artikel 2.8 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk wordt ondertekend en bevat in ieder geval:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit waarvoor de omgevings vergunning wordt aangevraagd;

  • b.

    de naam, het adres, het telefoonnummer en het e-mailadres van de aanvrager;

  • c.

    als een ander dan de aanvrager de activiteit verricht: de gegevens, bedoeld onder b, van degene die de activiteit verricht;

  • d.

    als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging;

  • e.

    de dagtekening;

  • f.

    de aanduiding van de locatie waar de activiteit wordt verricht en de begrenzing van die locatie;

  • g.

    als een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, van de Omgevingswet wordt getroffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd;

  • h.

    het debiet in kubieke meters per uur, per etmaal en per jaar van het te lozen afvalwater;

  • i.

    de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;

  • j.

    een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • k.

    een situatietekening met in ieder geval:

    • 1.

      de ligging van de riolering;

    • 2.

      de stroomrichting van de riolering;

    • 3.

      de ligging van gebouwen;

    • 4.

      de ligging van het oppervlaktewaterlichaam ;

    • 5.

      de locatie van de zuiveringsvoorziening;

    • 6.

      de locatie van de controlevoorziening;

    • 7.

      de locatie van lozingspunt;

    • 8.

      schaal; en

    • 9.

      noordpijl;

  • l.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • m.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • n.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • o.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • p.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene Beoordelings Methodiek,bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • q.

    de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • r.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

Artikel 2.9 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

In aanvulling op Artikel 1.15 van deze verordening, is op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.10 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 2.2 Activiteiten

Paragraaf 2.2.1 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening
Artikel 2.11 Lozen van afvloeiend hemelwater
  • 1.

    Afvloeiend hemelwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is, als dat hemelwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening, met uitzondering van het bepaalde in Artikel 2.51 en Artikel 2.52;

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • c.

      geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit is.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater, afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater, afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 2.12 Lozen van afvloeiend hemelwater van parkeerplaatsen en wegen
  • 1.

    Afvloeiend hemelwater van een parkeerterrein met meer dan 50 parkeerplaatsen of een weg met meer dan 1.000 vervoersbewegingen per etmaal, kan worden geloosd in een oppervlaktewaterlichaam .

  • 2.

    Voor het te lozen hemelwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.1, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.1 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde

    Koper

    100 µg/l

    Lood

    100 µg/l

    Zink

    300 µg/l

    Minerale olie

    5 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK)

    1 µg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

    Ammonium en organisch gebonden stikstof

    10 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid zijn die emissiegrenswaarden niet van toepassing als het hemelwater geloosd wordt in een bodempassage naast de weg, als die bodempassage voldoet aan de Leidraad rioleringen.

Artikel 2.13 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Ten minste vier weken voor de aanleg van een parkeerterrein met meer dan 50 parkeerplaatsen worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 4.

    Ten minste vier weken voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van dat parkeerterrein, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Paragraaf 2.2.2 Lozen van huishoudelijk afvalwater
Artikel 2.14 Lozen van huishoudelijk afvalwater
  • 1.

    Huishoudelijk afvalwater w​​ordt alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als:

    • a.

      het lozen plaatsvindt in een oppervlaktewaterlichaam niet zijnde een wateraanvoersloot ;

    • b.

      het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten; en

    • c.

      de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

      • 1.

        40 meter bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

      • 2.

        100 meter bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

      • 3.

        600 meter bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

      • 4.

        1.500 meter bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en

      • 5.

        3.000 meter bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt tijdens de aanvang van de lozing; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan, indien sprake is van voortschrijdende riolering buiten de bebouwde kom en het belang van de bescherming van een oppervlaktewaterlichaam zich daar niet tegen verzet, op een daartoe strekkende aanvraag bij maatwerkvoorschrift het lozen in een oppervlaktewaterlichaam worden toegestaan, mits het afvalwater minder dan 10 inwonerequivalenten bevat, waarbij kan worden aangetoond dat het afvalwater door een zuiveringsvoorziening wordt geleid die voldoet aan het bepaalde in Artikel 2.15, zesde lid.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

    • a.

      in Oosterwold fase 1a , mits voldaan wordt aan Artikel 2.15 , eerste tot en met derde lid ;

    • b.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • c.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 2.15 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
  • 1.

    Huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam , wordt geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.2, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.2 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Emissiegrenswaarden

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

  • 3.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.3.

    Tabel 2.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Emissiegrenswaarden

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    Totaal fosfor

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan 1 inwonerequivalenten bevat, wordt geloosd in niet-kwetsbaar water en voor vermenging met ander afvalwater door een septic tank wordt geleid die is geplaatst voor 1 maart 1997 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

  • 5.

    De lozingseisen voor totaal stikstof en totaal fosfor zoals genoemd in het derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan 10 inwonerequivalenten bevat, wordt geloosd in niet-kwetsbaar water en voor vermenging met ander afvalwater door een zuiveringsvoorziening wordt geleid.

  • 6.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan 6 inwonerequivalenten bevat, wordt geloosd in niet-kwetsbaar water en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1 , en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 gram, volgens annex B van NEN-EN 12566-1 ;

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd; of

    • c.

      die is geplaatst voor 1 maart 1997 met een kleinere nominale inhoud van 6 m3 en waarvoor het waterschap ontheffing heeft verleend.

  • 7.

    In afwijking van het tweede lid kunnen bij lozingen van meer dan 10 inwonerequivalenten en minder dan 200 inwonerequivalenten op een daartoe strekkende aanvraag bij maatwerkvoorschrift hogere emissiegrenswaarden worden vastgesteld of achterwege worden gelaten, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, en de lozing plaatsvindt in niet-kwetsbaar water .

  • 8.

    Het eerste tot en met zevende lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoor- wegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

  • 9.

    Het vijfde en zevende lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam in Oosterwold fase 1a .

Artikel 2.16 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.14, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Paragraaf 2.2.3 Lozen van koelwater
Artikel 2.17 Koelwater
  • 1.

    Koelwater, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.

  • 3.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 1000 kJ/s bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

  • 4.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.18 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.17, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Paragraaf 2.2.4 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken
Artikel 2.19 Bij reinigen of conserveren geen afvalwater lozen

Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:

  • a.

    afvalwater afkomstig van het afwassen met water; of

  • b.

    afvalwater afkomstig van het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

Artikel 2.20 Werkinstructie bij reinigen of conserveren
  • 1.

    Bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

    • a.

      is een werkinstructie opgesteld; en

    • b.

      wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel of het talud ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.

  • 2.

    In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3.

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      op welke wijze afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en

    • e.

      welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.

Artikel 2.21 Werkinstructie bij bouwen, renoveren of slopen

Bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

  • b.

    welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terecht komen.

Artikel 2.22 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 2.23 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.19 tot en met Artikel 2.22, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in Artikel 2.20; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen, renoveren of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in Artikel 2.21.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

Paragraaf 2.2.5 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen
Artikel 2.24 Inerte goederen

Voor de toepassing van deze paragraaf worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • d.

    snoeihout;

  • e.

    banden van voertuigen;

  • f.

    autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

  • g.

    straatmeubilair;

  • h.

    tuinmeubilair;

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrij staal;

  • j.

    kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.

Artikel 2.25 Lozen bij opslaan van inerte goederen

Te lozen afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.26 Lozen bij overslaan van inerte goederen
  • 1.

    Bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam komen.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 meter; of

    • b.

      het schip, waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.

Paragraaf 2.2.6 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen
Artikel 2.27 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 meter bedraagt, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.4, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.4 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l

    Minerale olie

    20 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK)

    50 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    10 mg/l

    Som van fosforverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

Artikel 2.28 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen
  • 1.

    Afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:

    • a.

      het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

    • b.

      het overslaan van zout voor het strooien op wegen;

    • c.

      het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • d.

      het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam komen.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 meter; of

    • b.

      het schip, waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Artikel 2.29 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de Artikel 2.27 en Artikel 2.28 , worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:

    • a.

      zout voor het strooien op wegen;

    • b.

      niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • c.

      niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Paragraaf 2.2.7 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater
Artikel 2.30 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

Afvalwater, afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam , als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Artikel 2.31 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Huishoudelijk afvalwater, afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Paragraaf 2.2.8 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam
Artikel 2.32 Lozen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden

Stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam kunnen worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.33 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, is een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek; en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

Artikel 2.34 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in Artikel 2.32 in een oppervlaktewaterlichaam en die worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, kunnen worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.35 Lozen van algen en bacteriën

Algen en bacteriën kunnen uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.36 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.32, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      gegevens over de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in Artikel 2.33; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de waterbeheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

Paragraaf 2.2.9 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen
Artikel 2.37 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen
  • 1.

    Afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, kan op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

Paragraaf 2.2.10 Lozen bij calamiteitenoefeningen
Artikel 2.38 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

Artikel 2.39 Gegevens en bescheiden

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.38, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat.

Paragraaf 2.2.11 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen
Artikel 2.40 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter bedraagt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.5, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.5 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 2.41 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter bedraagt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 2.42 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.6, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.6 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

Artikel 2.43 Lozen van condenswater afkomstig van de opslag van gewassen

Condenswater afkomstig van de opslag van gewassen kan op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, tenzij dit afkomstig is van gewassen waar voorafgaand aan de opslag gewasbeschermingsmiddelen op zijn toegepast of dit afkomstig is uit een ruimte waarin gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast.

Artikel 2.44 Gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen bij het telen van gewassen in de open lucht
  • 1.

    In afwijking van artikel 4.723d, eerste lid en artikel 4.723i, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving kan een smallere teeltvrije zone aangehouden worden, als het talud van een oppervlaktewaterlichaam ten minste 300 centimeter breed is en dat oppervlaktewaterlichaamniet-kwetsbaar water is.

  • 2.

    Een versmalling van de teeltvrije zone naar ten minste 50 centimeter is mogelijk voor de volgende gewassen: aardappelen, uien, bloembollen en bloemknollen, aardbeien, asperges, prei, schorseneren, sla, wortelen, vaste planten en neerwaarts te bespuiten boomkwekerijgewassen.

Artikel 2.45 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.40 tot en met Artikel 2.43, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor het begin van de teelt van gewassen, bedoeld in Artikel 2.44 worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de kadastrale gegevens van de locatie waar een smallere teeltvrije zone wordt aangehouden; en

    • b.

      de naam van het oppervlaktewaterlichaam waar de teeltvrije zone aan grenst.

  • 3.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Paragraaf 2.2.12 Lozen bij het zuiveren van grondwater voor agrarische activiteiten
Artikel 2.46 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars
  • 1.

    Afvalwater, afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.7, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.7 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 3.

    De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

Artikel 2.47 Lozen bij ontijzeren grondwater
  • 1.

    Afvalwater, afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter bedraagt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 2.48 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de Artikel 2.46 en Artikel 2.47 worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Paragraaf 2.2.13 Lozen van afvalwater afkomstig van het wassen van paarden
Artikel 2.49 Lozen van paardenwaswater
  • 1.

    Afvalwater afkomstig van het wassen van paarden kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter bedraagt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden in tabel 2.8, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.8 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Onopgeloste stoffen

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

Artikel 2.50 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.49, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Paragraaf 2.2.14 Lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen van voertuigen en werktuigen voor agrarische activiteiten
Artikel 2.51 Lozen van afvalwater van voertuigen en werktuigen zonder gewasbeschermingsmiddelen
  • 1.

    In afwijking van artikel 4.891 en in aanvulling op artikel 4.894, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving kan het afvalwater, afkomstig van het reinigen van voertuigen en werktuigen die niet voor gewasbeschermingsmiddelen zijn gebruikt, en hemelwater, afkomstig van de wasplaats voor die voertuigen en werktuigen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam , tenzij kan worden geloosd op onverharde bodem of in een vuilwaterriool.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater en hemelwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden in tabel 2.9, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.9 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    Minerale olie

    5 mg/l

Artikel 2.52 Lozen van hemelwater van een voorziening voor het reinigen en ontsmetten van veewagens
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.813, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving kan het hemelwater, afkomstig van een wasplaats voor het reinigen en ontsmetten van veewagens, indien deze niet in gebruik is voor deze activiteit, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam , tenzij het gelijkmatig kan worden verspreid over landbouwgronden.

  • 2.

    Na het reinigen en ontsmetten van veewagens wordt de bodembeschermende voorziening nagespoeld met schoon water en het afvalwater wordt opgevangen.

  • 3.

    Voor het te lozen hemelwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden in tabel 2.10, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.10 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

Artikel 2.53 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.51 en Artikel 2.52, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Paragraaf 2.2.15 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton
Artikel 2.54 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteit en leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.

Paragraaf 2.2.16 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding
Artikel 2.55 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze paragraaf is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waar de activiteit wordt verricht.

Artikel 2.56 Lozen bereiden van voedingsmiddelen
  • 1.

    Afvalwater, afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:

    • a.

      grootkeukenapparatuur;

    • b.

      één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

    • c.

      één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt.

  • 2.

    Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.

Artikel 2.57 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.56, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Paragraaf 2.2.17 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Artikel 2.58 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Spuiwater uit recreatieve visvijvers kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.59 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken dagelijks bestuur voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.58 , worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Paragraaf 2.2.18 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind
Artikel 2.60 Lozen van spoelwater

De volgende afvalwaterstromen, afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, kunnen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

Paragraaf 2.2.19 Asverstrooiing
Artikel 2.61 Asverstrooiing

Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.

Paragraaf 2.2.20 Andere lozingen
Artikel 2.62 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen, bedoeld in Paragraaf 2.2.1 tot en met Paragraaf 2.2.19 en Afdeling 4.3 ;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en

    • d.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.

Artikel 2.63 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Hoofdstuk 3 Activiteiten met betrekking tot waterstaatswerken

Afdeling 3.1 Algemeen

Paragraaf 3.1.1 Algemene bepalingen
Artikel 3.1 Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten op beperkingengebiedactiviteiten en overige activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor waterstaatswerken.

Paragraaf 3.1.2 Algemene bepalingen informatieplicht en meldingsplicht
Artikel 3.2 Algemene gegevens bij een informatieplicht
  • 1.

    De verstrekking van gegevens wordt ondertekend en bevat in ieder geval:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

    • c.

      het e-mailadres en het telefoonnummer van de indiener;

    • d.

      het adres dan wel de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • e.

      de dagtekening.

  • 2.

    De verstrekking van gegevens wordt digitaal gedaan met een door het dagelijks bestuur vastgesteld formulier.

Artikel 3.3 Algemene gegevens bij een meldingsplicht
  • 1.

    Een melding wordt ondertekend en bevat in ieder geval:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

    • c.

      het e-mailadres en het telefoonnummer van de indiener;

    • d.

      het adres dan wel de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • e.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

    • f.

      de dagtekening; en

    • g.

      een situatietekening met in ieder geval:

      • 1.

        een noordgericht bovenaanzicht;

      • 2.

        een noordpijl;

      • 3.

        de schaal; en

      • 4.

        een legenda.

  • 2.

    De melding wordt digitaal gedaan met een door het dagelijks bestuur vastgesteld formulier.

Artikel 3.4 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat
  • 1.

    Voordat de naam of het adres, bedoeld in Artikel 3.2 en Artikel 3.3, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Artikel 3.5 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur
  • 1.

    Op verzoek van het dagelijks bestuur worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 3.6 Algemene bepaling bij een melding
  • 1.

    De activiteiten worden uitgevoerd binnen één jaar na melding.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor het veranderen van de activiteit worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur, tenzij anders is bepaald.

Paragraaf 3.1.3 Algemene bepalingen omgevingsvergunning waterstaatswerken
Artikel 3.7 Algemene aanvraagvereisten omgevingsvergunning waterstaatswerken

Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit op grond van dit hoofdstuk wordt ondertekend en bevat in ieder geval:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;

  • b.

    de naam, het adres, het telefoonnummer en het e-mailadres van de aanvrager;

  • c.

    als een ander dan de aanvrager de activiteit verricht: de gegevens, bedoeld onder b, van degene die de activiteit verricht;

  • d.

    als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging;

  • e.

    de aanduiding van het adres dan wel de locatie waar de activiteit wordt verricht en de begrenzing van die locatie;

  • f.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • g.

    de dagtekening;

  • h.

    een situatietekening met in ieder geval:

    • 1.

      een noordgericht bovenaanzicht;

    • 2.

      een noordpijl;

    • 3.

      de schaal; en

    • 4.

      een legenda;

  • i.

    als een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7 eerste lid, van de Omgevingswet wordt getroffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd;

  • j.

    als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt:

    • 1.

      een berekening waaruit blijkt dat de constructieve veiligheid en bruikbaarheid van de kade of waterkering blijft gewaarborgd;

    • 2.

      een analyse die aantoont dat er door de aangevraagde activiteit geen belemmeringen ontstaan voor de instandhouding, het onderhoud en de versterking van de kade of waterkering; en

    • 3.

      indien van toepassing, een tekening van het uitvoeringsontwerp; en

  • k.

    als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:

    • 1.

      een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat;

    • 2.

      een tekening met een aanduiding van de boorlijn;

    • 3.

      een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en

    • 4.

      gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek.

Artikel 3.8 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden, als de activiteit betrekking heeft op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, in aanvulling op Artikel 3.7 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een opgave van de hoeveelheid te verwijderen materiaal; en

  • b.

    een aanduiding van het totaal te baggeren oppervlak in m2.

Artikel 3.9 Beoordelingsregel omgevingsvergunning waterstaatswerken

Een omgevingsvergunning voor een activiteit in de kernzone van een primaire, regionale of overige waterkering, met uitzondering van de overige waterkering Knardijk, waarbij werkzaamheden worden uitgevoerd in de periode van 15 oktober tot 15 maart, wordt niet verleend, tenzij:

  • a.

    de werkzaamheden die worden verricht aantoonbaar redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn buiten de genoemde periode; en

  • b.

    wordt gewerkt volgens een namens het dagelijks bestuur vooraf goedgekeurd risicobeheersplan, waarin omschreven is welke maatregelen genomen worden om de waterveiligheid te waarborgen.

Afdeling 3.2 Activiteiten

Paragraaf 3.2.1 Ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek verrichten
Artikel 3.10 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van ontgrondingen, afgravingen en seismisch onderzoek in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.11 Melding ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek verrichten

Het is verboden ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden bij het dagelijks bestuur , als de activiteit plaatsvindt in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone .

Artikel 3.12 Uitvoeringsregels ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek verrichten
  • 1.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in artikel 3.11 :

    • a.

      houdt een onderhoudsstrook van minimaal 5 meter vanaf de insteek van het oppervlaktewaterlichaam vrij;

    • b.

      verandert de vorm en afmeting van het oppervlaktewaterlichaam niet;

    • c.

      stort geen vrijkomende grond in het oppervlaktewater;

    • d.

      gebruikt geen materialen die het oppervlaktewater kunnen vervuilen;

    • e.

      sluit gaten en sleuven, indien nodig met gebruik van kleikorrels, na gereedkomen van het werk ;

    • f.

      belemmert de doorstroming en afvoer van het water niet;

    • g.

      zaait de bodem in met grasmengsel B3; en

    • h.

      houdt aanwezige drainage in stand.

  • 2.

    Indien schade aan talud of oever is veroorzaakt, herstelt degene die de activiteit verricht dit op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur en op eigen kosten.

Artikel 3.13 Omgevingsvergunning ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek verrichten

Het is verboden zonder omgevingsvergunning ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek te verrichten:

Artikel 3.14 Absoluut verbod ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek verrichten

Het is verboden ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek te verrichten binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Paragraaf 3.2.2 Explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichting hebben
Artikel 3.15 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het hebben van explosiegevaarlijk materiaal en een explosiegevaarlijke inrichting in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.16 Melding explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen hebben

Het is verboden explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden bij het dagelijks bestuur, in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.

Artikel 3.17 Uitvoeringsregels explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen hebben
  • 1.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.16 :

    • a.

      houdt een onderhoudsstrook van minimaal 5 meter vanaf de insteek van het oppervlaktewaterlichaam vrij;

    • b.

      verandert de vorm en afmeting van het oppervlaktewaterlichaam niet;

    • c.

      zorgt ervoor dat materiaal niet in aanraking met het oppervlaktewater kan komen;

    • d.

      belemmert de doorstroming en afvoer van het water niet; en

    • e.

      zaait de bodem in met grasmengsel B3.

  • 2.

    Indien schade aan talud of oever is veroorzaakt, herstelt degene die de activiteit verricht dit op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur en op eigen kosten.

Artikel 3.18 Omgevingsvergunning explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen hebben

Het is verboden zonder omgevingsvergunning explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben in:

Artikel 3.19 Absoluut verbod explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen hebben

Het is verboden explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Paragraaf 3.2.3 Heiwerkzaamheden verrichten of werken plaatsen, wijzigen of verwijderen
Artikel 3.20 Toepassingsbereik
Artikel 3.21 Heiwerkzaamheden verrichten of werken plaatsen, wijzigen of verwijderen

Heiwerkzaamheden kunnen worden verricht of werken kunnen worden geplaatst, gewijzigd of verwijderd in:

Artikel 3.22 Omgevingsvergunning heiwerkzaamheden verrichten of werken plaatsen, wijzigen of verwijderen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning heiwerkzaamheden te verrichten of werken te plaatsen, wijzigen of verwijderen in:

Artikel 3.23 Absoluut verbod heiwerkzaamheden verrichten of werken plaatsen, wijzigen of verwijderen

Het is verboden heiwerkzaamheden te verrichten of werken te plaatsen, wijzigen of verwijderen binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Paragraaf 3.2.4 Kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen
Artikel 3.24 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, houden en verwijderen van kabels, drukleidingen en drukvaten in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering .

Artikel 3.25 Kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen

Kabels, drukleidingen of drukvaten kunnen worden geplaatst, gehouden of verwijderd:

Artikel 3.26 Melding kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen

Het is verboden kabels, drukleidingen of drukvaten te plaatsen, houden of verwijderen zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden bij het dagelijks bestuur, in in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone.

Artikel 3.27 Uitvoeringsregels kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen
  • 1.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.26:

    • a.

      plaatst de kabels, drukleidingen of drukvaten minimaal 3 meter vanaf het oppervlaktewaterlichaam vrij;

    • b.

      plaatst de kabels en leidingen minimaal 80 centimeter onder het maaiveld;

    • c.

      verdicht de sleuf in lagen van maximaal 40 centimeter; en

    • d.

      zaait de bodem in met grasmengsel B3.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, zorgt degene die de activiteit, bedoeld in Artikel 3.26, binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied verricht ervoor, dat:

  • 3.

    Indien schade aan talud of oever is veroorzaakt, herstelt degene die de activiteit verricht dit op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur en op eigen kosten.

Artikel 3.28 Omgevingsvergunning kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning kabels, drukleidingen of drukvaten te plaatsen, houden of verwijderen:

Artikel 3.29 Absoluut verbod kabels, drukleidingen of drukvaten plaatsen, houden of verwijderen

Het is verboden kabels, drukleidingen of drukvaten te plaatsen, houden of verwijderen binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Paragraaf 3.2.5 Werkzaamheden verrichten die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken
Artikel 3.30 Toepassingsbereik
Artikel 3.31 Werkzaamheden verrichten die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken
  • 1.

    Werkzaamheden, die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken, kunnen worden verricht:

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, onder b, zijn in het gebied aangeduid als regionale waterkering buitendijks - kernzone de volgende werkzaamheden toegestaan:

    • a.

      handelingen ten behoeve van gewoon onderhoud; en

    • b.

      gebruikelijke handelingen in en aan tuinen, op de kruin van de waterkering met een minimale overhoogte van 50 cm ten opzichte van de minimaal benodigde kruinhoogte, toegestaan, als:

      • 1.

        bij het aanleggen of behouden van bomen de ontgrondingskuil minimaal 5 meter uit de buitenkruinlijn binnendijks ligt; of

      • 2.

        bij het plaatsen of hebben van bouwwerken en objecten, deze:

        • I.

          in zijn geheel verwijderbaar of eenvoudig demontabel zijn; en

        • II.

          de toegankelijkheid van de waterkering als geheel niet achteruit gaat.

  • 3.

    Degene die werkzaamheden aan tuinen verricht, als bedoeld het tweede lid, maakt deze op eigen kosten ongedaan op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer of onderhoud door het waterschap of anderszins in het belang van waterstaatswerken.

Artikel 3.32 Omgevingsvergunning voor het verrichten van werkzaamheden die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken

Het is verboden zonder omgevingsvergunning werkzaamheden, die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken, te verrichten:

Artikel 3.33 Absoluut verbod voor het verrichten van werkzaamheden die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken

Het is verboden werkzaamheden, die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken, te verrichten binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Paragraaf 3.2.6 Dammen en duikers plaatsen, hebben of verwijderen
Artikel 3.34 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, hebben en verwijderen van dammen en duikers in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.35 Melding dammen en duikers plaatsen, hebben of verwijderen

Het is verboden dammen en duikers te plaatsen, hebben of verwijderen zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam in landelijk gebied, tenzij het gaat om een aan- of afvoersloot, tocht, d-tocht of vaart.

Artikel 3.36 Uitvoeringsregels dammen en duikers plaatsen, hebben of verwijderen

Degene die de activiteit verricht, bedoeld in artikel 3.35 :

  • a.

    voert het werk uit overeenkomstig de ingediende tekening of tekeningen;

  • b.

    belemmert de doorstroming en afvoer van het water niet;

  • c.

    houdt drainuitmondingen vrij, of, indien vrijhouden niet mogelijk is, verlegt de drainuitmondingen zodanig dat vrije uitstroom en doorspuiten mogelijk blijven, waarbij de drainage wordt voorzien van een polypropyleenomhulling en een dichte eindbuis met een lengte van minimaal 0,50 meter;

  • d.

    verwerkt geen vrijkomende grond in het talud van overige oppervlaktewaterlichamen , anders dan het oppervlaktewaterlichaam waarin de dam en duiker aangelegd wordt;

  • e.

    legt de dam, indien die wordt voorzien van een verhard oppervlak , zo aan dat het verhard oppervlak op minimaal 1 meter uit de boveninsteek van het talud van de dam wordt aangebracht;

  • f.

    zorgt ervoor dat de duiker aan beide zijden minimaal 0,10 meter en maximaal 0,30 meter uit het talud steekt;

  • g.

    legt de duiker aan op een zandpakket met een dikte van minimaal 0,15 meter, tenzij zwaar verkeer over de duiker passeert, in welk geval de duiker op een zandpakket met een dikte van minimaal 0,50 meter wordt aangelegd;

  • h.

    zorgt ervoor dat de duiker een inwendige diameter van minimaal 0,40 meter heeft;

  • i.

    zorgt ervoor dat de duiker ten minste 1/3 van de diameter lucht bevat;

  • j.

    zorgt ervoor dat de duiker op de bodem van de kavel- erf of wegsloot maximaal 18 meter lang is; en

  • k.

    zorgt ervoor dat:

    • 1.

      indien een duiker van beton wordt gebruikt, de elementen minimaal 2 meter lang zijn en waterdicht op elkaar aangesloten worden door middel van een rubberring;

    • 2.

      indien een duiker van pvc wordt gebruikt die bestaat uit elementen, de elementen waterdicht op elkaar worden aangesloten door middel van een pvc-mof; of

    • 3.

      indien een stalen duiker wordt gebruikt die bestaat uit elementen, de elementen waterdicht op elkaar worden aangesloten door middel van een stalen koppelstuk.

Artikel 3.37 Omgevingsvergunning dammen en duikers plaatsen, hebben of verwijderen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning dammen en duikers te plaatsen, hebben of verwijderen, in de kernzone van:

Artikel 3.38 Absoluut verbod dammen en duikers plaatsen of verwijderen

Het is verboden een dam en duiker te plaatsen of verwijderen binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Paragraaf 3.2.7 Oeverconstructies plaatsen, hebben of verwijderen
Artikel 3.39 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, hebben en verwijderen van oeverconstructies in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.40 Melding oeverconstructies plaatsen, hebben of verwijderen

Het is verboden een oeverconstructie te plaatsen, hebben of verwijderen zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone of oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone.

Artikel 3.41 Uitvoeringsregels oeverconstructies plaatsen, hebben of verwijderen
  • 1.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.40:

    • a.

      werkt de oeverconstructie gronddicht af, zodat geen grond of aangevuld materiaal vanachter de oeverconstructie in de natte bak kan komen;

    • b.

      sluit de oeverconstructie geheel aan op een eventueel reeds aanwezige oeverconstructie, voor zover het vorm en afmetingen betreft;

    • c.

      verwijdert bij vervanging van de oeverconstructie de oude geheel en legt de nieuwe oeverconstructie op dezelfde plaats aan;

    • d.

      zorgt bij vervanging dat er een eenvoudig te vervangen duurzame constructie wordt aangelegd;

    • e.

      voorkomt beschadigingen of verzakkingen van de oeverconstructie en het talud;

    • f.

      houdt er bij de aanleg rekening mee dat met het uitvoeren van de werkzaamheden zettingen kunnen ontstaan en neemt hiervoor de nodige voorzorgsmaatregelen; en

    • g.

      verankert de oeverconstructie zo in het achterliggende perceel, dat geen vervorming of voorover wijken kan plaatsvinden.

  • 2.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.40, wijzigt of verwijdert de oeverconstructie op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur, indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Paragraaf 3.2.8 Steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies plaatsen, hebben of verwijderen
Artikel 3.42 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten het plaatsen, hebben en verwijderen van steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken en vergelijkbare constructies in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.43 Melding steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies plaatsen, hebben of verwijderen

Het is verboden steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies te plaatsen, hebben of verwijderen in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone of oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur.

Artikel 3.44 Uitvoeringsregels steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies plaatsen, hebben of verwijderen
Artikel 3.45 Absoluut verbod steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies plaatsen, hebben of verwijderen

Het is verboden steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies te plaatsen, behouden of verwijderen binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Paragraaf 3.2.9 Beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen
Artikel 3.46 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en verwijderen van beplanting en bomen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.47 Beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen

Beplanting of bomen kunnen worden geplaatst, behouden of verwijderd:

Artikel 3.48 Melding beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen

Het is verboden beplanting of bomen te plaatsen, behouden of verwijderen zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden bij het dagelijks bestuur, in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone.

Artikel 3.49 Uitvoeringsregels beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen
  • 1.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.48:

    • a.

      verwijdert dode, zieke, of beschadigde bomen en de wortelresten;

    • b.

      herstelt het maaiveld bij verwijdering van beplanting of bomen en de wortelresten;

    • c.

      laat geen vaste stoffen achter langs het oppervlaktewaterlichaam of de bijbehorende beschermingszone;

    • d.

      wijzigt de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam zoals vastgelegd in de legger niet;

    • e.

      zorgt ervoor dat de berging van het oppervlaktewaterlichaam niet beperkt wordt; en

    • f.

      zorgt ervoor dat het bergingsprofiel zo veel mogelijk vrij wordt gehouden van beplanting, bladeren, takken en wortelresten.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, zorgt degene die de activiteit, bedoeld in Artikel 3.48, binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied verricht ervoor, dat:

  • 3.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.48, wijzigt of verwijdert de beplanting of bomen op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de zorg voor het watersysteem.

Artikel 3.50 Omgevingsvergunning beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting of bomen te plaatsen, behouden of verwijderen:

Artikel 3.51 Absoluut verbod beplanting of bomen plaatsen, behouden of verwijderen
  • 1.

    Het is verboden beplanting of bomen te plaatsen, behouden of verwijderen in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone.

  • 2.

    Het is verboden beplanting of bomen te plaatsen, behouden of verwijderen binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Paragraaf 3.2.10 Activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen
Artikel 3.52 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het houden van activiteiten op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

  • 2.

    Deze paragraaf is van toepassing op het houden van activiteiten op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen, waaronder:

    • a.

      het bevestigen of laten liggen van vaartuigen, vlotten of vistuigen;

    • b.

      het deponeren of opslaan van voorwerpen, materialen of stoffen;

    • c.

      het zich ontdoen van afval;

    • d.

      het plaatsen van tenten, caravans, campers, woonwagens en dergelijke; en

    • e.

      het houden van wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen en het plaatsen van kramen of tenten en het innemen van standplaatsen met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke.

Artikel 3.53 Activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen

Activiteiten kunnen op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen gehouden worden:

Artikel 3.54 Melding activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen

Het is verboden activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen, zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone of oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.

Artikel 3.55 Uitvoeringsregels activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen
  • 1.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.54:

    • a.

      verandert de vorm en afmeting van het oppervlaktewaterlichaam niet;

    • b.

      brengt geen stoffen in het oppervlaktewater;

    • c.

      belemmert de doorstroming en afvoer van het water niet;

    • d.

      ruimt na afloop van de werkzaamheden alle stoffen en materialen op; en

    • e.

      zaait de bodem in met grasmengsel B3.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, zorgt degene die de activiteit, bedoeld in Artikel 3.54, binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied verricht ervoor, dat:

  • 3.

    Indien schade aan talud of oever is veroorzaakt, herstelt degene die de activiteit verricht dit op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur en op eigen kosten.

Artikel 3.56 Omgevingsvergunning activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen:

Artikel 3.57 Absoluut verbod activiteiten houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen

Het is verboden activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Paragraaf 3.2.11 Vaste stoffen of voorwerpen brengen, hebben of houden
Artikel 3.58 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het brengen, hebben en houden van vaste stoffen of voorwerpen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.59 Vaste stoffen of voorwerpen brengen, hebben of houden

Vaste stoffen of voorwerpen kunnen worden gebracht of gehouden:

Artikel 3.60 Melding vaste stoffen, voorwerpen of dieren brengen, hebben of houden

Het is verboden vaste stoffen of voorwerpen te brengen, hebben of houden, zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone of oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.

Artikel 3.61 Uitvoeringsregels vaste stoffen of voorwerpen brengen, hebben of houden
  • 1.

    Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.60:

    • a.

      verandert de vorm en afmeting van het oppervlaktewaterlichaam niet;

    • b.

      zorgt ervoor dat het materiaal of de materialen niet in aanraking komen met het oppervlaktewater;

    • c.

      belemmert de doorstroming en afvoer van het water niet;

    • d.

      zorgt er voor dat de materialen niet uitlogen; en

    • e.

      zaait de bodem in met grasmengsel B3.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, zorgt degene die de activiteit, bedoeld in Artikel 3.60, binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied verricht ervoor, dat:

    • a.

      geen beschadiging optreedt van de oeverconstructie of de natte bak;

    • b.

      het onderhoud van de natte bak of oeverconstructie vanaf het water door een derde mogelijk blijft; en

    • c.

      de activiteit de levensduur van de oeverconstructie niet verkort.

  • 3.

    Degene die de activiteit, bedoeld in Artikel 3.60, verricht, wijzigt of verwijdert de vaste stoffen of voorwerpen op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de zorg voor het watersysteem.

  • 4.

    Indien schade aan talud of oever is veroorzaakt, herstelt degene die de activiteit verricht dit op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur en op eigen kosten.

Artikel 3.62 Omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen brengen, hebben of houden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen te brengen, hebben of houden in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone.

Artikel 3.63 Absoluut verbod vaste stoffen of voorwerpen brengen, hebben of houden
  • 1.

    Het is verboden vaste stoffen of voorwerpen te brengen, hebben of houden in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone.

  • 2.

    Het is verboden vaste stoffen of voorwerpen te brengen, hebben of houden binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Paragraaf 3.2.12 Buiten openbare verharde wegen rijden of vee drijven
Artikel 3.64 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het buiten openbare verharde wegen rijden met een rijtuig, voertuig en lastdier en vee drijven in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.65 Buiten openbare verharde wegen rijden of vee drijven

Buiten openbare verharde wegen kan met een rijtuig, voertuig of lastdier worden gereden of vee worden gedreven:

Artikel 3.66 Omgevingsvergunning buiten openbare verharde wegen rijden of vee drijven

Het is verboden zonder omgevingsvergunning buiten openbare verharde wegen te rijden met een rijtuig, voertuig of lastdier of vee te drijven in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone.

Paragraaf 3.2.13 Anders bemesten
Artikel 3.67 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het op andere wijze bemesting toepassen dan door het dagelijks bestuur is bepaald in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.68 Anders bemesten

Bemesting kan op andere wijze dan door het dagelijks bestuur is bepaald worden toegepast:

Artikel 3.69 Omgevingsvergunning anders bemesten

Het is verboden zonder omgevingsvergunning op andere wijze bemesting toe te passen dan door het dagelijks bestuur in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone .

Paragraaf 3.2.14 Afwijken van het peilbesluit of het peil dat normaal wordt aangehouden
Artikel 3.70 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het brengen en het houden van de waterstand op een peil, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.71 Omgevingsvergunning waterstand op een peil brengen of houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de waterstand van een oppervlaktewaterlichaam op een peil te brengen of houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden.

Paragraaf 3.2.15 Windmolens plaatsen, wijzigen of verwijderen
Artikel 3.72 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, wijzigen en verwijderen van windmolens in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.73 Windmolens plaatsen, wijzigen of verwijderen

Windmolens kunnen worden geplaatst, gewijzigd of verwijderd in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone, oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone of oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.

Artikel 3.74 Omgevingsvergunning windmolens plaatsen, wijzigen of verwijderen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning windmolens te plaatsen, wijzigen of verwijderen:

Paragraaf 3.2.16 Toename verharding
Artikel 3.75 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het versneld tot afvoer laten komen van neerslag door aanleg van verhard oppervlak .

Artikel 3.76 Toename verharding
  • 1.

    Het versneld tot afvoer laten komen van neerslag door aanleg van nieuw verhard oppervlak in landelijk gebied is toegestaan, bij een toename tot 2.500 m2 verharding.

  • 2.

    Het versneld tot afvoer laten komen van neerslag door aanleg van nieuw verhard oppervlak in stedelijk gebied is toegestaan, bij een toename tot 750 m2 verharding.

Artikel 3.77 Compenseren toename verharding

Degene die neerslag versneld tot afvoer laat komen door aanleg van nieuw verhard oppervlak, waarbij de toename tot 2.500 m2 in landelijk gebied of tot 750 m2 in stedelijk gebied is, is niet verplicht de versnelde afvoer te compenseren, tenzij het watersysteem al om andere redenen moet worden aangepast.

Artikel 3.78 Omgevingsvergunning toename verharding
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen door aanleg van nieuw verhard oppervlak in landelijk gebied, bij een toename van 2.500 m² verharding of meer.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen door aanleg van nieuw verhard oppervlak in stedelijk gebied, bij een toename van 750 m² verharding of meer.

  • 3.

    De toename, bedoeld in het eerste en tweede lid, betreft de totale toename sinds 1 juli 2013 binnen een perceel, of voor zover het een ontwikkeling betreft waarbij binnen meerdere percelen verharding plaatsvindt, de verharding binnen deze meerdere percelen.

Paragraaf 3.2.17 Lozen in, onttrekken aan, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen
Artikel 3.79 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het water lozen in, onttrekken aan, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 3.80 Melding lozen in, onttrekken aan, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen
Artikel 3.81 Indieningsvereisten melding lozen in, onttrekken uit, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen
  • 1.

    Tenminste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in Artikel 3.80, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de situering van de activiteit;

    • b.

      de wijze waarop de activiteit zal plaatsvinden;

    • c.

      de hoeveelheid water in m3 per uur die geloosd, onttrokken, aangevoerd of afgevoerd wordt; en

    • d.

      de tijdsduur van de activiteit.

  • 2.

    Tenminste vier weken voor de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Artikel 3.82 Omgevingsvergunning lozen in, onttrekken aan, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen
Artikel 3.83 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van Artikel 3.82 is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken oppervlaktewater wordt gebruikt;

  • b.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van ieder onttrekkingspunt;

  • c.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur per onttrekkingspunt;

  • d.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste wordt onttrokken;

  • e.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken.

Paragraaf 3.2.18 Visserij en visplan
Artikel 3.84 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het uitoefenen van visserij in een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Onder visserij wordt niet verstaan het vissen met een hengel.

Artikel 3.85 Omgevingsvergunning visserij
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning visserij uit te oefenen in een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Het eerste lid geldt voor de in het beheergebied van het waterschap opererende visrechthebbenden.

Artikel 3.86 Aanvullende aanvraagvereisten omgevingsvergunning visserij
  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor visserij, bedoeld in Artikel 3.85, wordt een visplan aan het dagelijks bestuur overgelegd.

  • 2.

    In het visplan wordt verwoord hoe wordt bijdragen aan het bevorderen en handhaven van een evenwichtige visstand in de oppervlaktewaterlichamen in relatie tot de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water, die zijn weergegeven in het vigerende Waterbeheerprogramma van het waterschap.

Artikel 3.87 Aanvullende beoordelingsregel omgevingsvergunning visserij

Een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 3.85 wordt alleen geweigerd als het uitvoeren van het visplan van de aanvrager leidt tot:

  • a.

    een onacceptabele achteruitgang van de visstand of de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam ten opzichte van de huidige actuele situatie in het oppervlaktewaterlichaam waarin de activiteit wordt verricht of in het oppervlaktewaterlichaam dat hiermee in directe verbinding staat;

  • b.

    het ongedaan maken van verwachte of geplande effecten van eerdere maatregelen of herstelprognoses voor herstel van een watersysteem; of

  • c.

    veronachtzaming van een andere specifieke of toegewezen functie zoals natuur, ecologische verbindingszone of zwemwater.

Paragraaf 3.2.19 Maaien in een oppervlaktewaterlichaam
Artikel 3.88 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het maaien in een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.89 Maaien

In het Weerwater, het Bovenwater en de Noorderplassen kan worden gemaaid, als:

  • a.

    degene die de activiteit verricht in het voorafgaande jaar een omgevingsvergunning had;

  • b.

    in het voorafgaande jaar geen Krw-normoverschrijdingen zijn opgetreden van totaal stikstof of totaal fosfaat of van chlorofyl; en

  • c.

    het maaiplan ongewijzigd is ten opzichte van het voorafgaande jaar.

Artikel 3.90 Gegevens en bescheiden

Uiterlijk 1 maart van het betreffende jaar waarin de activiteit, bedoeld in Artikel 3.89, zal worden uitgevoerd, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het kenmerk en de datum van afgifte van de omgevingsvergunning die het voorgaande jaar is afgegeven op basis van Artikel 3.91;

  • b.

    de vermelding dat er niet wordt afgeweken van het maaiplan waarvoor de omgevingsvergunning, bedoeld onder a, was afgegeven; en

  • c.

    de jaarplanning waarop is aangegeven in welke week de maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd.

Artikel 3.91 Omgevingsvergunning maaien

Het is verboden zonder omgevingsvergunning te maaien in het Weerwater, het Bovenwater en de Noorderplassen, tenzij Artikel 3.89 van toepassing is.

Artikel 3.92 Aanvullende aanvraagvereisten omgevingsvergunning maaien
  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor maaien, bedoeld in Artikel 3.91,wordt een maaiplan aan het dagelijks bestuur overgelegd.

  • 2.

    Het maaiplan wordt uiterlijk 1 maart van het betreffende jaar aan het dagelijks bestuur overgelegd.

  • 3.

    Het maaiplan bevat ten minste:

    • a.

      een duidelijke kaart van het te maaien oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      de plaats waar in dit oppervlaktewaterlichaam gemaaid wordt;

    • c.

      een aanduiding van het procentuele aandeel van het maaioppervlak van het totaal begroeibaar oppervlak in dit oppervlaktewaterlichaam, zoals aangewezen in Bijlage 4;

    • d.

      een beschrijving van hoe het maaisel wordt verwijderd; en

    • e.

      een beschrijving van de methode van maaien.

Paragraaf 3.2.20 Activiteiten verrichten in een bergingsgebied (gereserveerd)

[Gereserveerd]

Paragraaf 3.2.21 Afrasteringen, coupures, sluizen en stuwen
Artikel 3.93 Afrasteringen
  • 1.

    De eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren en die zijn gelegen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering, kunnen door het dagelijks bestuur verplicht worden langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan algemene regels stellen omtrent afrasteringconstructies en wijze van plaatsing.

  • 3.

    Wanneer gronden met een beperkt zakelijk recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de verplichtingen ingevolge dit artikel ook op de beperkt zakelijk gerechtigden onderscheidenlijk de gebruikers.

Artikel 3.94 Coupures en sluizen
  • 1.

    De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen kunnen door het dagelijks bestuur verplicht worden deze terstond te sluiten.

  • 2.

    Wanneer gronden met een beperkt zakelijk recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de verplichtingen ingevolge dit artikel ook op de beperkt zakelijk gerechtigden onderscheidenlijk de gebruikers.

Artikel 3.95 Stuwen

De eigenaren van stuwen, of andere onderhoudsplichtigen van stuwen, zijn verplicht het door het dagelijks bestuur bepaalde stuwpeil in te stellen en in stand te houden.

Paragraaf 3.2.22 Andere beperkingengebiedactiviteiten
Artikel 3.96 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van activiteiten, anders dan de activiteiten in paragraaf 3.2.1 tot en met paragraaf 3.2.21, in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.97 Vangnetvergunning voor andere beperkingengebiedactiviteiten

Het is verboden zonder omgevingsvergunning enige activiteiten te verrichten in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering, waardoor schade kan worden toegebracht aan het waterstaatswerk of waardoor de werking van het waterstaatswerk wordt belet, gehinderd of verzwakt, tenzij in deze verordening is bepaald dat die activiteit is vrijgesteld van de vergunningplicht.

Hoofdstuk 4 Activiteiten met betrekking tot grondwater

Afdeling 4.1 Algemeen

Paragraaf 4.1.1 Algemene bepalingen
Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten in met betrekking tot het onttrekken van grondwater, het infiltreren van water, het lozen van grondwater en het plaatsen van een noodvoorziening voor het onttrekken van grondwater.

Artikel 4.2 Uitwerking zorgplicht lozingsactiviteit

De zorgplicht, bedoeld in Artikel 1.8 , bij het lozen van grondwater op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

  • b.

    de best beschikbare technieken worden toegepast;

  • c.

    geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

  • d.

    alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

  • e.

    lozingen doelmatig kunnen worden bemonsterd;

  • f.

    metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

  • g.

    meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Paragraaf 4.1.2 Algemene bepalingen informatieplicht en meldingsplicht
Artikel 4.3 Gegevens en bescheiden bij informatieplicht

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het dagelijks bestuur worden die ondertekend en in ieder geval voorzien van:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit;

  • b.

    de naam, het adres, de woonplaats, het telefoonnummer en het e-mailadres van degene die de activiteit verricht; en

  • c.

    de dagtekening.

Artikel 4.4 Gegevens en bescheiden bij meldingsplicht voor onttrekken van grondwater
  • 1.

    Een melding voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of voor het plaatsen van een noodvoorziening voor het onttrekken van grondwater wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam, het adres, de woonplaats, het telefoonnummer en het e-mailadres van de indiener;

    • d.

      als de werkzaamheden door een ander dan de indiener worden uitgevoerd, de naam, het adres, de woonplaats en het telefoonnummer van degene die de activiteit verricht;

    • e.

      als de melding wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, elektronisch adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging;

    • f.

      als een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7 eerste lid, van de Omgevingswet wordt getroffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd;

    • g.

      het doel van de geplande grondwateronttrekking;

    • h.

      de kadastrale gegevens van het perceel waar de grondwateronttrekking zal plaatsvinden;

    • i.

      de Rijksdriehoekscoördinaten (X,Y-coördinaten) van de locatie waar de grondwateronttrekking zal plaatsvinden;

    • j.

      het aantal bestaande en nieuw in te richten onttrekkingsputten;

    • k.

      de diameter, de lengte en de diepte van de onder- en bovenzijde van de filters van iedere onttrekkingsput ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;

    • l.

      de totaal opgestelde pompcapaciteit en de pompcapaciteit per onttrekkingsput in m³ per uur;

    • m.

      de maximaal te onttrekken hoeveelheid grondwater per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar;

    • n.

      bij een tijdelijke onttrekking:

      • 1.

        de periode waarin grondwater wordt onttrokken; en

      • 2.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om eventuele negatieve gevolgen van de onttrekking te voorkomen of te beperken;

    • o.

      een technisch bemalingsplan, indien het waterschap dat verzoekt, dat voldoet aan beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 en de onderliggende protocollen, of de hiervoor in de plaats getreden regelgeving; en

    • p.

      een monitoringsplan, indien het waterschap dat verzoekt, dat voldoet aan beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 en de onderliggende protocollen of de hiervoorin de plaats getreden regelgeving.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, bevat een melding van het onttrekken van grondwater, waarbij het grondwater wordt geretourneerd in de bodem, tevens de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      het aantal bestaande en nieuw in terichten putten;

    • b.

      een nadere plaatsaanduiding van de putten ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet;

    • c.

      de diepte van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;

    • d.

      de diameter en de lengte van de filters in iedere put;

    • e.

      de pompcapaciteit in m3 per uur;

    • f.

      de maximaal te retourneren hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar;

    • g.

      de wijze waarop water wordt geretourneerd; en

    • h.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de retournering te voorkomen of te beperken.

Artikel 4.5 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat
  • 1.

    Wijzigingen van de naam of het adres, bedoeld in Artikel 4.3 en Artikel 4.4, worden onverwijld doorgegeven aan het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Artikel 4.6 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur
  • 1.

    Op verzoek van het dagelijks bestuur worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 4.7 Algemene gegevens bij een melding

Ten minste vier weken voor het veranderen van de activiteit worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur, tenzij anders is bepaald.

Paragraaf 4.1.3 Algemene bepalingen omgevingsvergunning met betrekking tot grondwater
Artikel 4.8 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning voor onttrekken van grondwater
  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater, die op grond van deze verordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam, het adres, de woonplaats, het telefoonnummer en het e-mailadres van de aanvrager;

    • d.

      als de werkzaamheden door een ander dan de indiener worden uitgevoerd, de naam, het adres, de woonplaats en het telefoonnummer van degene die de activiteit verricht;

    • e.

      als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, elektronisch adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging;

    • f.

      het doel van de geplande grondwateronttrekking;

    • g.

      de kadastrale gegevens van het perceel waar de grondwateronttrekking zal plaatsvinden;

    • h.

      de Rijksdriehoekscoördinaten (X, Y-coördinaten) van de locatie waar de grondwateronttrekking zal plaatsvinden;

    • i.

      het aantal bestaande en nieuw in te richten onttrekkingsputten;

    • j.

      de diameter, de lengte en de diepte van de onder- en bovenzijde van de filters van iedere onttrekkingsput ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;

    • k.

      de totaal opgestelde pompcapaciteit en de pompcapaciteit per onttrekkingsput in m³ per uur;

    • l.

      de maximaal te onttrekken hoeveelheid grondwater per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar; en

    • m.

      bij een tijdelijke onttrekking:

      • 1.

        de periode waarin grondwater wordt onttrokken; en

      • 2.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om eventuele negatieve gevolgen van de onttrekking te voorkomen of te beperken;

    • n.

      dient op verzoek van het waterschap een technisch bemalingsplan in dat voldoet aan beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 en de onderliggende protocollen, of de hiervoor in de plaats getreden regelgeving; en

    • o.

      dient op verzoek van het waterschap een monitoringsplan in dat voldoet aan beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 en de onderliggende protocollen of de hiervoorin de plaats getreden regelgeving.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, bevat een aanvraag voor het onttrekken van grondwater, waarbij het grondwater wordt geretourneerd in de bodem, tevens de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      het aantal bestaande en nieuw in te richten putten;

    • b.

      een nadere plaatsaanduiding van de putten ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet;

    • c.

      de diepte van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;

    • d.

      de diameter en de lengte van de filters in iedere put;

    • e.

      de pompcapaciteit in m3 per uur;

    • f.

      de maximaal te retourneren hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar;

    • g.

      de wijze waarop grondwater wordt geretourneerd ;

    • h.

      de herkomst en de samenstelling van het te retourneren grondwater; en

    • i.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de retournering te voorkomen of te beperken.

Artikel 4.9 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning voor infiltreren van water

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water , die op grond van deze verordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit;

  • b.

    de dagtekening;

  • c.

    de naam, het adres, de woonplaats, het telefoonnummer en het e-mailadres van de aanvrager;

  • d.

    als de werkzaamheden door een ander dan de indiener worden uitgevoerd, de naam, het adres, de woonplaats en het telefoonnummer van degene die de activiteit verricht;

  • e.

    als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, e-mailadres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging;

  • f.

    het doel van de geplande infiltratie;

  • g.

    de kadastrale gegevens van het perceel waar de infiltratie zal plaatsvinden;

  • h.

    de Rijksdriehoekscoördinaten (X, Y-coördinaten) van de locatie waar de infiltratie zal plaatsvinden;

  • i.

    het aantal bestaande en nieuw in te richten infiltratieputten;

  • j.

    de diameter, de lengte en de diepte van de onder- en bovenzijde van de filters van iedere infiltratieput ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;

  • k.

    de totaal opgestelde pompcapaciteit en de pompcapaciteit per infiltratieput in m³ per uur;

  • l.

    de maximaal te infiltrerenatie hoeveelheid water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar;

  • m.

    de wijze waarop water wordt geïnfiltreerd;

  • n.

    de herkomst en de samenstelling van het te infiltreren water; en

  • o.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de infiltratie te voorkomen of te beperken.

Artikel 4.10 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit
  • 1.

    In aanvulling op Artikel 1.15 van deze verordening, is op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater, die op grond van deze verordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    In aanvulling op Artikel 1.15 van deze verordening, is op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water, die op grond van deze verordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.11 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water, die op grond van deze verordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 4.2 Onttrekken van grondwater en infiltreren van water

Paragraaf 4.2.1 Onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden
Artikel 4.12 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden.

  • 2.

    Onder agrarische doeleinden wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      beregening;

    • b.

      gewasbescherming;

    • c.

      bevloeiing;

    • d.

      agrarische bedrijfshygiëne; en

    • e.

      veedrenking.

Artikel 4.13 Uitvoeringsregels onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden

Degene die grondwater onttrekt voor agrarische doeleinden:

  • a.

    richt de onttrekkingsvoorziening in conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;

  • b.

    verwijdert of dicht na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking de onttrekkingsvoorzieningen conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;

  • c.

    onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk;

  • d.

    voorkomt nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als de nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn;

  • e.

    meldt direct aan het waterschap een calamiteit, schade of bijzondere omstandigheid waardoor de omgeving of derden nadelige gevolgen ondervinden of kunnen ondervinden; en

  • f.

    volgt, indien negatieve gevolgen als gevolg van de onttrekking ontstaan of dreigen te ontstaan, aanwijzingen van het dagelijks bestuur direct op.

Artikel 4.14 Meetverplichting onttrekken van grondwater
  • 1.

    Degene die meer dan 10.000 m3 grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater verstrekt.

  • 4.

    Het eerste tot en met derde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

Artikel 4.15 Bevoegdheid tot verbod onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden

Het dagelijks bestuur kan het onttrekken van grondwater verbieden als:

  • a.

    door de onttrekking nadelige effecten voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen ontstaan of dreigen te ontstaan;

  • b.

    degene die grondwater onttrekt geen of onvoldoende voorzieningen treft om het onttrokken grondwater in de bodem terug te brengen, een en ander voor zover het treffen van deze voorzieningen redelijkerwijs kan worden gevergd; of

  • c.

    het gebruik van oppervlaktewater redelijkerwijs kan worden gevergd.

Artikel 4.16 Melding onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden
  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als ‘grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen en Oosterwold’ grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, indien minimaal 1 m3 en maximaal 60 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

  • 2.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Oosterwold' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, indien maximaal 60 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

Artikel 4.17 Omgevingsvergunning onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden
Artikel 4.18 Absoluut verbod onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden
  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 08m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 8 meter.

  • 2.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 11m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 11 meter.

  • 3.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 14m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 14 meter.

  • 4.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 17m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 17 meter.

  • 5.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 20m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 20 meter.

  • 6.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 23m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 23 meter.

  • 7.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 26m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 26 meter.

  • 8.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 29m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 29 meter.

  • 9.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 32m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 32 meter.

  • 10.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 35m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 35 meter.

  • 11.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 38m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 38 meter.

  • 12.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 41m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 41 meter.

  • 13.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 44m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 44 meter.

  • 14.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 47m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 47 meter.

  • 15.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Bremerberg' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 2 meter.

  • 16.

    Het bepaalde in het eerste tot en met vijftiende lid heeft geen betrekking op (locatie: boringsvrije zone):

    • a.

      onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;

    • b.

      onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het dagelijks bestuur of Gedeputeerde Staten; en

    • c.

      onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel onttrekkingen ten behoeve van handelingen waardoor een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, als voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming heeft gegeven.

Paragraaf 4.2.2 Onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling
Artikel 4.19 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling.

Artikel 4.20 Uitvoeringsregels onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling

Degene die grondwater onttrekt voor bronbemaling of proefbemaling:

  • a.

    richt de onttrekkingsvoorziening in conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en12000 en onderliggende protocollen;

  • b.

    verwijdert of dicht na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking de onttrekkingsvoorzieningen conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;

  • c.

    onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk;

  • d.

    voorkomt nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als de nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn;

  • e.

    meldt direct aan het waterschap een calamiteit, schade of bijzondere omstandigheid waardoor de omgeving of derden nadelige gevolgen ondervinden of kunnen ondervinden; en

  • f.

    volgt, indien negatieve gevolgen als gevolg van de onttrekking ontstaan of dreigen te ontstaan, aanwijzingen van het dagelijks bestuur direct op.

Artikel 4.21 Meetverplichting onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling
  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater verstrekt.

  • 4.

    Het eerste tot en met derde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

Artikel 4.22 Bevoegdheid tot verbod onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling

Het dagelijks bestuur kan het onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling verbieden als:

  • a.

    door de onttrekking nadelige effecten voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen ontstaan of dreigen te ontstaan; of

  • b.

    degene die grondwater onttrekt geen of onvoldoende voorzieningen treft om het onttrokken grondwater in de bodem terug te brengen, een en ander voor zover het treffen van deze voorzieningen redelijkerwijs kan worden gevergd.

Artikel 4.23 Melding onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling
  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, als:

    • a.

      de activiteit maximaal zes maanden duurt; en

    • b.

      meer dan 1 m3 en maximaal 140 m3 per uur grondwater wordt onttrokken.

  • 2.

    De activiteit, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd binnen één jaar na melding.

Artikel 4.24 Omgevingsvergunning onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als:

    • a.

      de activiteit langer dan zes maanden duurt; of

    • b.

      meer dan 140 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied keringen.

Artikel 4.25 Absoluut verbod onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling
  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 08m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 8 meter.

  • 2.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 11m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 11 meter.

  • 3.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 14m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 14 meter.

  • 4.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 17m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 17 meter.

  • 5.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 20m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 20 meter.

  • 6.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 23m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 23 meter.

  • 7.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 26m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 26 meter.

  • 8.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 29m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 29 meter.

  • 9.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 32m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 32 meter.

  • 10.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 35m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 35 meter.

  • 11.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 38m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 38 meter.

  • 12.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 41m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 41 meter.

  • 13.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 44m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 44 meter.

  • 14.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 47m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 47 meter.

  • 15.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Bremerberg' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 2 meter.

  • 16.

    Het bepaalde in het eerste tot en met vijftiende lid heeft geen betrekking op:

    • a.

      onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;

    • b.

      onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het dagelijks bestuur of Gedeputeerde Staten; en

    • c.

      onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel onttrekkingen ten behoeve van handelingen waardoor een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, als voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming heeft gegeven.

Paragraaf 4.2.3 Onttrekken van grondwater voor saneringen
Artikel 4.26 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor grondwatersanering en bodemsanering.

Artikel 4.27 Uitvoeringsregels onttrekken van grondwater voor saneringen

Degene die grondwater onttrekt voor een sanering:

  • a.

    richt de onttrekkingsvoorziening in conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en12000 en onderliggende protocollen;

  • b.

    verwijdert of dicht na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking de onttrekkingsvoorzieningen conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;

  • c.

    onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk;

  • d.

    voorkomt nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als de nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn;

  • e.

    meldt direct aan het waterschap een calamiteit, schade of bijzondere omstandigheid waardoor de omgeving of derden nadelige gevolgen ondervinden of kunnen ondervinden; en

  • f.

    volgt, indien negatieve gevolgen als gevolg van de onttrekking ontstaan of dreigen te ontstaan, aanwijzingen van het dagelijks bestuur direct op.

Artikel 4.28 Meetverplichting onttrekken van grondwater
  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater verstrekt.

  • 4.

    Het eerste tot en met derde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

Artikel 4.29 Bevoegdheid tot verbod onttrekken van grondwater voor saneringen

Het dagelijks bestuur kan het onttrekken van grondwater voor een sanering verbieden als:

  • a.

    door de onttrekking nadelige effecten voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen ontstaan of dreigen te ontstaan; of

  • b.

    degene die grondwater onttrekt geen of onvoldoende voorzieningen treft om het onttrokken grondwater in de bodem terug te brengen, een en ander voor zover het treffen van deze voorzieningen redelijkerwijs kan worden gevergd.

Artikel 4.30 Melding onttrekken van grondwater voor saneringen
  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen' grondwater te onttrekken voor een sanering zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, als maximaal 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

  • 2.

    De activiteit, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd binnen één jaar na melding.

Artikel 4.31 Omgevingsvergunning onttrekken van grondwater voor saneringen
Artikel 4.32 Absoluut verbod onttrekken van grondwater voor saneringen
  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 08m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 8 meter.

  • 2.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 11m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 11 meter.

  • 3.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 14m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 14 meter.

  • 4.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 17m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 17 meter.

  • 5.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 20m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 20 meter.

  • 6.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 23m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 23 meter.

  • 7.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 26m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 26 meter.

  • 8.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 29m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 29 meter.

  • 9.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 32m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 32 meter.

  • 10.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 35m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 35 meter.

  • 11.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 38m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 38 meter.

  • 12.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 41m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 41 meter.

  • 13.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 44m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 44 meter.

  • 14.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 47m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 47 meter.

  • 15.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Bremerberg' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 2 meter.

  • 16.

    Het bepaalde in het eerste tot en met vijftiende lid heeft geen betrekking op:

    • a.

      onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;

    • b.

      onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het dagelijks bestuur of Gedeputeerde Staten; en

    • c.

      onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel onttrekkingen ten behoeve van handelingen waardoor een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, als voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming heeft gegeven.

Paragraaf 4.2.4 Onttrekken van grondwater voor calamiteiten
Artikel 4.33 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor calamiteiten.

Artikel 4.34 Uitvoeringsregels onttrekken van grondwater voor calamiteiten

Degene die een onttrekkingsvoorziening inricht voor de onttrekking van grondwater voor calamiteiten:

  • a.

    richt de onttrekkingsvoorziening in conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en12000 en onderliggende protocollen;

  • b.

    verwijdert of dicht na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking de onttrekkingsvoorzieningen conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;

  • c.

    onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk;

  • d.

    voorkomt nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als de nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn;

  • e.

    meldt direct aan het waterschap een calamiteit, schade of bijzondere omstandigheid waardoor de omgeving of derden nadelige gevolgen ondervinden of kunnen ondervinden; en

  • f.

    volgt, indien negatieve gevolgen als gevolg van de onttrekking ontstaan of dreigen te ontstaan, aanwijzingen van het dagelijks bestuur direct op.

Artikel 4.35 Melding plaatsen noodvoorziening voor calamiteiten

Het is verboden in het gebied aangeduid als ‘grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen’ een noodvoorziening ten behoeve van het onttrekken van grondwater voor calamiteiten te plaatsen zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur.

Artikel 4.36 Omgevingsvergunning plaatsen noodvoorziening voor calamiteiten

Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het gebied aangeduid als ' grondwateronttrekkingsgebied – keringen' een noodvoorziening ten behoeve van het onttrekken van grondwater voor calamiteiten te plaatsen.

Artikel 4.37 Absoluut verbod plaatsen noodvoorziening voor calamiteiten
  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 08m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 8 meter.

  • 2.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 11m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 11 meter.

  • 3.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 14m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 14 meter.

  • 4.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 17m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 17 meter.

  • 5.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 20m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 20 meter.

  • 6.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 23m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 23 meter.

  • 7.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 26m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 26 meter.

  • 8.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 29m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 29 meter.

  • 9.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 32m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 32 meter.

  • 10.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 35m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 35 meter.

  • 11.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 38m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 38 meter.

  • 12.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 41m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 41 meter.

  • 13.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 44m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 44 meter.

  • 14.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 47m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 47 meter.

  • 15.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Bremerberg' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 2 meter.

  • 16.

    Het bepaalde in het eerste tot en met vijftiende lid heeft geen betrekking op: 

    • a.

      onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie; 

    • b.

      onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het dagelijks bestuur of Gedeputeerde Staten; en 

    • c.

      onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel onttrekkingen ten behoeve van handelingen waardoor een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, als voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming heeft gegeven. 

Paragraaf 4.2.5 Onttrekken van grondwater voor overige doeleinden
Artikel 4.38 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor andere doeleinden dan genoemd in paragraaf 4.2.1 tot en met paragraaf 4.2.4.

Artikel 4.39 Uitvoeringsregels onttrekken van grondwater voor overige doeleinden

Degene die grondwater onttrekt voor overige doeleinden:

  • a.

    richt de onttrekkingsvoorziening in conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;

  • b.

    verwijdert of dicht na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking de onttrekkingsvoorzieningen conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;

  • c.

    onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk;

  • d.

    voorkomt nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als de nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn;

  • e.

    meldt direct aan het waterschap een calamiteit, schade of bijzondere omstandigheid waardoor de omgeving of derden nadelige gevolgen ondervinden of kunnen ondervinden; en

  • f.

    volgt, indien negatieve gevolgen als gevolg van de onttrekking ontstaan of dreigen te ontstaan, aanwijzingen van het dagelijks bestuur direct op.

Artikel 4.40 Meetverplichting onttrekken van grondwater
  • 1.

    Degene die meer dan 10.000 m3 grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater verstrekt.

  • 4.

    Het eerste tot en met derde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

Artikel 4.41 Bevoegdheid tot verbod onttrekken van grondwater voor overige doeleinden

Het dagelijks bestuur kan het onttrekken van grondwater verbieden als:

  • a.

    door de onttrekking nadelige effecten voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen ontstaan of dreigen te ontstaan;

  • b.

    degene die grondwater onttrekt geen of onvoldoende voorzieningen treft om het onttrokken grondwater in de bodem terug te brengen, een en ander voor zover het treffen van deze voorzieningen redelijkerwijs kan worden gevergd; of

  • c.

    het gebruik van oppervlaktewater redelijkerwijs kan worden gevergd.

Artikel 4.42 Melding onttrekken van grondwater voor overige doeleinden
  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen en Oosterwold' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, als meer dan 1 m3 en maximaal 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

  • 2.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Oosterwold' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, als maximaal 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

  • 3.

    De activiteiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden uitgevoerd binnen één jaar na melding.

Artikel 4.43 Omgevingsvergunning onttrekken van grondwater voor overige doeleinden
Artikel 4.44 Absoluut verbod onttrekken van grondwater voor overige doeleinden
  • 1.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 08m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 8 meter.

  • 2.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 11m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 11 meter.

  • 3.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 14m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 14 meter.

  • 4.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 17m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 17 meter.

  • 5.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 20m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 20 meter.

  • 6.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 23m' grondwater te onttrekken of grondwater te infiltreren voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 23 meter.

  • 7.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 26m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 26 meter.

  • 8.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 29m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 29 meter.

  • 9.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 32m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 32 meter.

  • 10.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 35m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 35 meter.

  • 11.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 38m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 38 meter.

  • 12.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 41m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 41 meter.

  • 13.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 44m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 44 meter.

  • 14.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 47m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 47 meter.

  • 15.

    Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Bremerberg' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 2 meter.

  • 16.

    Het bepaalde in het eerste tot en met vijftiende lid heeft geen betrekking op:

    • a.

      onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;

    • b.

      onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het dagelijks bestuur of Gedeputeerde Staten; en

    • c.

      onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel onttrekkingen ten behoeve van handelingen waardoor een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, als voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming heeft gegeven.

Paragraaf 4.2.6 Infiltreren van water
Artikel 4.45 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening.

Artikel 4.46 Meetverplichting infiltreren van water
  • 1.

    Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden infiltraties kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 4.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.

    Tabel 4.1 Parameters en meetfrequentie

    Parameter

    Afkorting

    Frequentie

    bacteriën van de coligroep

     

    vierwekelijks

    Kleur

     

    vierwekelijks

    zwevende stof

    SS

    vierwekelijks

    geleidingsvermogen voor elektriciteit

     

    vierwekelijks

    temperatuur

    T

    vierwekelijks

    zuurgraad

    pH

    vierwekelijks

    opgelost zuurstof

    O2

    vierwekelijks

    totaal organisch koolstof

    TOC

    vierwekelijks

    bicarbonaat

    HCO3

    vierwekelijks

    nitriet

    NO2

    vierwekelijks

    nitraat

    NO3

    vierwekelijks

    ammonium

    NH4

    vierwekelijks

    totaal fosfaat

    Totaal P

    vierwekelijks

    fluoride

    F

    driemaandelijks

    chloride

    Cl

    vierwekelijks

    sulfaat

    SO4

    driemaandelijks

    natrium

    Na

    driemaandelijks

    ijzer

    Fe

    driemaandelijks

    mangaan

    Mn

    driemaandelijks

    chroom

    Cr

    driemaandelijks

    lood

    Pb

    driemaandelijks

    koper

    Cu

    driemaandelijks

    zink

    Zn

    driemaandelijks

    cadmium

    Ca

    driemaandelijks

    arseen

    As

    driemaandelijks

    cyanide

    CN

    driemaandelijks

    minerale olie

     

    vierwekelijks

    adsorbeerbaar organisch halogeen

    AOX

    vierwekelijks

    vluchtig organisch gebonden chloor

    VOC

    vierwekelijks

    polycyclische aromaten

    PAK

    driemaandelijks

    fenolen

     

    driemaandelijks

  • 4.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden geïnfiltreerd water; en

    • b.

      de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

  • 5.

    Het eerste tot en met vierde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

Artikel 4.47 Omgevingsvergunning infiltreren van water

Het is verboden zonder omgevingsvergunning water in de bodem te brengen, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, met uitzondering van:

  • a.

    onttrekkingen en infiltraties voor industriële toepassingen, wanneer de te onttrekken hoeveelheid water meer dan 150.000 m3 per jaar is;

  • b.

    onttrekkingen en infiltraties voor de openbare drinkwatervoorziening; en

  • c.

    onttrekkingen voor een bodemenergiesysteem.

Afdeling 4.3 Lozen van grondwater

Paragraaf 4.3.1 Lozen van grondwater bij saneringen, bronbemaling en proefbemaling
Artikel 4.48 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater bij saneringen, bronbemaling en proefb​​emaling.

Artikel 4.49 Lozen van grondwater bij saneringen
  • 1.

    Grondwater, afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het lozen van dat grondwater in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.2, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 4.2 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Naftaleen

    0,2 µg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    1,0 µg/l

    Benzeen tolueen ethylbenzeen xyleen

    50,0 µg/l

    Vluchtige organohalogeen-verbindingen uitgedrukt als chloor

    20,0 µg/l

    Aromatische organohalogeen- verbindingen

    20,0 µg/l

    Minerale olie

    500,0 µg/l

    Cadmium

    4,0 µg/l

    Kwik

    1,0 µg/l

    Koper

    11,0 µg/l

    Nikkel

    41,0 µg/l

    Lood

    53,0 µg/l

    Zink

    120,0 µg/l

    Chroom

    24,0 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    50,0 mg/l

  • 3.

    Voor het lozen van dat grondwater in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.3, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 4.3 Emissiegrenswaarden bij lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Naftaleen

    0,2 µg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    1,0 µg/l

    Minerale olie

    50,0 µg/l

    Cadmium

    0,4 µg/l

    Kwik

    0,1 µg/l

    Koper

    1,1 µg/l

    Nikkel

    4,1 µg/l

    Lood

    5,3 µg/l

    Zink

    12,0 µg/l

    Chroom

    2,4 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    20,0 mg/l

    Benzeen

    2,0 µg/l

    Tolueen

    7,0 µg/l

    Ethylbenzeen

    4,0 µg/l

    Xyleen

    4,0 µg/l

    Tetrachlooretheen

    3,0 µg/l

    Trichlooretheen

    20,0 µg/l

    1,2-dichlooretheen

    20,0 µg/l

    1,1,1-trichloorethaan

    20,0 µg/l

    Vinylchloride

    8,0 µg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

    20,0 µg/l

    Monochloorbenzeen

    7,0 µg/l

    Dichloorbenzenen

    3,0 µg/l

    Trichloorbenzenen

    1,0 µg/l

Artikel 4.50 Lozen van grondwater bij bronbemaling of proefbemaling
  • 1.

    Grondwater bij bronbemaling of proefbemaling, dat niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering en dat geen drainagewater is als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l en voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    Voor het te lozen grondwater is het zuurstofgehalte ten minste 5 mg/l.

  • 4.

    Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.

Artikel 4.51 Meet- en rekenbepaling
Artikel 4.52 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel Artikel 4.49 en Artikel 4.50, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      op welke wijze de lozing van het onttrokken grondwater zal plaatsvinden: op oppervlaktewater, riolering of anders;

    • b.

      de Rijksdriehoekscoördinaten (X, Y-coördinaten) van de locatie waar de lozing van het onttrokken grondwater zal plaatsvinden;

    • c.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • d.

      de verwachte begin- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij bronbemaling of proefbemaling, als:

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen plaatsvindt bij wonen.

  • 4.

     In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van bronbemaling of proefbemaling verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Afdeling 5.1 Overgangsbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsrecht voor bestaande vergunningen voor onttrekkingen uit derde watervoerende pakket
  • 1.

    Vergunningen voor onttrekkingen van grondwater verleend voor 22 december 2009, die vallen onder een verbod, als bedoeld in Artikel 4.18, Artikel 4.25, Artikel 4.32, Artikel 4.37 of Artikel 4.44, blijven van kracht tot het moment dat de onttrekking wordt beëindigd of tot 1 januari 2025.

  • 2.

    Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2025.

Artikel 5.2 Overgangsrecht visplan
  • 1.

    Een door het dagelijks bestuur goedgekeurd visplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017, op basis waarvan onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening visserij mocht worden uitgeoefend in door het waterschap verhuurde oppervlaktewaterlichamen, geldt als een omgevingsvergunning voor visserij, als bedoeld in Artikel 3.85 van deze verordening.

  • 2.

    De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, geldt maximaal voor een termijn van zes jaar vanaf het moment dat het dagelijks bestuur het visplan, bedoeld in artikel 2.1 van de Keur Waterschap 2017, heeft goedgekeurd, of tot het moment dat het visrecht opnieuw verhuurd wordt.

Artikel 5.3 Overgangsrecht maaiplan

Een door het dagelijks bestuur goedgekeurd maaiplan, als bedoeld in artikel 2.2, van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017, op basis waarvan in het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening maaiwerkzaamheden mochten worden uitgeoefend in permanent watervoerende krw-oppervlaktewaterlichamen, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017, geldt als een in het voorafgaande jaar verleende omgevingsvergunning voor de activiteit maaien in een oppervlaktewaterlichaam, als bedoeld in Artikel 3.91 van deze verordening.

Artikel 5.4 Aanwijzing beperkingengebieden
  • 1.

    Voor waterstaatswerken waarvan een beperkingengebied nog niet overeenkomstig Artikel 1.5 van deze verordening geometrisch is begrensd, gelden de in Bijlage 5 afgebeelde zones als beperkingengebied.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde aangegeven grenzen bepalen de toepassing van de verbodsbepalingen bedoeld in deze verordening.

  • 3.

    Indien de insteek van een oppervlaktewaterlichaam niet duidelijk is vast te stellen, geldt als grens de waterlijn, die behoort bij het streefpeil dat is vastgelegd in het peilbesluit van het betreffende oppervlaktewaterlichaam, plus 5 meter uit deze waterlijn.

Afdeling 5.2 Slotbepalingen

Artikel 5.5 Intrekking Keur

De Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017, zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening, wordt ingetrokken.

Artikel 5.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het moment waarop de Omgevingswet in werking treedt.

Artikel 5.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Waterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland.

Bijlage 1 Begripsbepalingen

NEN 6600-1

NEN 6600-1:2019: Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater, versie 2019

NEN 6633

NEN 6633:2007: Water en (zuiverings)slib - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (CZV), versie 2007

NEN 6646

NEN 6646/C1:2015: Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat, versie 2015 + C1:2015

NEN 6966

NEN 6966:2006: Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2006

NEN-EN 12566-1

NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties = 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016

NEN-EN 13284-1

NEN-EN 13284-1:2001: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties – Deel 1: Manuele gravimetrische methode, versie 2001

NEN-EN 872

NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen – Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005

NEN-EN-ISO 10301

NEN-EN-ISO 10301:1997: Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden, versie 1997

NEN-EN-ISO 11732

NEN-EN-ISO 11732:2005: Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 2005

NEN-EN-ISO 11885

NEN-EN-ISO 11885:2009: Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009

NEN-EN-ISO 12846

NEN-EN-ISO 12846:2012: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012

NEN-EN-ISO 13395

NEN-EN-ISO 13395:1997: Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 1997

NEN-EN-ISO 15587-1

NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002

NEN-EN-ISO 15587-2

NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002

NEN-EN-ISO 15680

NEN-EN-ISO 15680:2003: Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie, versie 2003

NEN-EN-ISO 15681-1

NEN-EN-ISO 15681-1:2005: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA), versie 2005

NEN-EN-ISO 15681-2

NEN-EN-ISO 15681-2:2018: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA), versie 2018

NEN-EN-ISO 15682

NEN-EN-ISO 15682:2001: Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001

NEN-EN-ISO 17294-2

NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016

NEN-EN-ISO 17852

NEN-EN-ISO 17852:2008: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008

NEN-EN-ISO 17993

NEN-EN-ISO 17993:2004: Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004

NEN-EN-ISO 5667-3

NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018

NEN-EN-ISO 5815-1

NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019

NEN-EN-ISO 5815-2

NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003

NEN-EN-ISO 6878

NEN-EN-ISO 6878:2004: Water - Bepaling van fosfor - Ammoniummolybdaat spectometrische methode, versie 2004

NEN-EN-ISO 9377-2

NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000

NEN-ISO 15705

NEN-ISO 15705:2003: Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003

NEN-ISO 15923-1

NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013

NEN-ISO 5663

NEN-ISO 5663:1993: Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen, versie 1993

aangewezen oppervlaktewaterlichaam

oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen in bijlage II

beschermd buitendijks gebied

gebieden die buitendijks zijn gelegen en begrensd worden door de daarbij behorende regionale waterkeringen

beschermingszone

aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze Waterschapsverordening van toepassing zijn

condenswater

water dat bij afkoeling van lucht in koelinstallaties en langs koude oppervlakken in bewaarruimten ontstaat

dagelijks bestuur

het dagelijks bestuur van het waterschap bestaat uit het college van dijkgraaf en heemraden

grondwater

water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat

infiltreren van water

in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater

insteek

snijlijn van het talud van een oppervlaktewaterlichaam met het maaiveld

natte bak

dat deel van de watergang dat permanent onder water staat

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

oppervlaktewaterlichaam, anders dan een aangewezen oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in Bijlage 3

oeverbescherming

materiaal op de grens van water en land of langs de waterkant, bedoeld om de oever tegen afkalving te beschermen

oeverconstructie

constructie in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen

ontgrondingskuil

gat dat ontstaat wanneer bijvoorbeeld een boom omwaait of een drukleiding bezwijkt

onttrekken

onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsvoorziening

oppervlaktewaterlichaam

samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede flora en fauna

overhangend bouwwerk

bouwwerk dat al dan niet gedeeltelijk over het oppervlaktewaterlichaam of het talud is geplaatst waarover gelopen kan worden

overhoogte

het verschil tussen de minimaal vereiste kruinhoogte en de actuele kruinhoogte

recreatief medegebruik

recreatief gebruik van het watersysteem, zoals bijvoorbeeld kanoën, varen, zwemmen en duiken

retourneren

retourneren van grondwater: het terugbrengen in de bodem van onttrokken grondwater in de bodem waaraan geen stoffen zijn toegevoegd

talud

het aflopende deel van een oppervlaktewaterlichaam (oever) naar de natte bak toe

verhard oppervlak

alle oppervlakten waar neerslag niet in de bodem kan indringen, maar oppervlakkig tot afstroming komt, zoals daken, wegen en parkeerterreinen

visrechthebbende

de rechthebbende op het visrecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Visserijwet 1963

vlonder

losse houten vloer in/grenzend aan het oppervlaktewaterlichaam of op het talud waarover gelopen kan worden

waterkering

kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben

waterstaatswerk

oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk

watersysteem

samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken

werk

alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren

Bijlage II Overzicht Informatieobjecten

Bijlage 4 Begroeibaar oppervlak maaiplan

/join/id/regdata/ws0650/2023/12pdf_b56d5323-372c-47e0-a89b-1956347f7483/nld@2023‑11‑02;28

Bijlage 5 Overgangsrecht aanwijzing en begrenzing werkingsgebieden

/join/id/regdata/ws0650/2023/12pdf_34919cb7-79eb-41f5-9f7a-d3777c95aa15/nld@2023‑11‑02;28

aan- of afvoersloot - tocht - d-tocht of vaart

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio186/nld@2023‑11‑02;28

aangewezen oppervlaktewaterlichaam

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio190/nld@2023‑11‑02;28

beheergebied van waterschap zuiderzeeland

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio192/nld@2023‑11‑02;28

beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio194/nld@2023‑11‑02;28

beperkingengebied met betrekking tot een waterkering

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio196/nld@2023‑11‑02;28

boringsvrije zone

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio169/nld@2023‑11‑02;28

boringsvrije zone - 08m

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio170/nld@2023‑11‑02;28

boringsvrije zone - 11m

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio172/nld@2023‑11‑02;28

boringsvrije zone - 14m

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio168/nld@2023‑11‑02;28

boringsvrije zone - 17m

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio162/nld@2023‑11‑02;28

boringsvrije zone - 20m

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio167/nld@2023‑11‑02;28

boringsvrije zone - 23m

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio161/nld@2023‑11‑02;28

boringsvrije zone - 26m

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio165/nld@2023‑11‑02;28

boringsvrije zone - 29m

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio163/nld@2023‑11‑02;28

boringsvrije zone - 32m

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio171/nld@2023‑11‑02;28

boringsvrije zone - 35m

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio164/nld@2023‑11‑02;28

boringsvrije zone - 38m

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio166/nld@2023‑11‑02;28

boringsvrije zone - 41m

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio174/nld@2023‑11‑02;28

boringsvrije zone - 44m

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio173/nld@2023‑11‑02;28

boringsvrije zone - 47m

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio160/nld@2023‑11‑02;28

bremerberg

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio181/nld@2023‑11‑02;28

gestuwde oppervlaktewaterlichamen

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio198/nld@2023‑11‑02;28

grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio204/nld@2023‑11‑02;28

grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen en oosterwold

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio200/nld@2023‑11‑02;28

grondwateronttrekkingsgebied keringen

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio202/nld@2023‑11‑02;28

het weerwater, het bovenwater en de noorderplassen

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio178/nld@2023‑11‑02;28

landelijk gebied

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio214/nld@2023‑11‑02;28

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio212/nld@2023‑11‑02;28

niet-kwetsbaar water

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio218/nld@2023‑11‑02;28

oosterwold

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio123/nld@2023‑11‑02;28

oosterwold fase 1a

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio122/nld@2023‑11‑02;28

oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio260/nld@2023‑11‑02;28

oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio262/nld@2023‑11‑02;28

oppervlaktewaterlichaam - kernzone

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio250/nld@2023‑11‑02;28

oppervlaktewaterlichaam niet zijnde een wateraanvoersloot

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio220/nld@2023‑11‑02;28

overige waterkering - beschermingszone

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio224/nld@2023‑11‑02;28

overige waterkering - kernzone

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio222/nld@2023‑11‑02;28

primaire waterkering - binnenbeschermingszone

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio232/nld@2023‑11‑02;28

primaire waterkering - buitenbeschermingszone

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio230/nld@2023‑11‑02;28

primaire waterkering - kernzone

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio228/nld@2023‑11‑02;28

primaire waterkering - tussenbeschermingszone

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio226/nld@2023‑11‑02;28

regionale waterkering - beschermingszone

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio238/nld@2023‑11‑02;28

regionale waterkering - kernzone

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio234/nld@2023‑11‑02;28

regionale waterkering buitendijks - kernzone

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio236/nld@2023‑11‑02;28

stedelijk gebied

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio242/nld@2023‑11‑02;28

wateraanvoergebied

/join/id/regdata/ws0650/2023/12gio240/nld@2023‑11‑02;28

Bijlage 3 Aangewezen oppervlaktewaterlichamen

Aangewezen oppervlaktewaterlichamen

Aangewezen oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in deze waterschapsverordening zijn:

  • Creilervaart

  • Espelervaart

  • Hoge Dwarsvaart

  • Hoge Vaart

  • Kampersluisvaart

  • Kuindervaart

  • Lage Dwarsvaart

  • Lage Vaart

  • Larservaart

  • Leemvaart

  • Lemstervaart

  • Luttelgeestervaart

  • Marknesservaart

  • Nagelervaart

  • Oostervaart

  • Ruttensevaart

  • Sluisvaart

  • Swiftervaart

  • Urkervaart

  • Zuidervaart

  • Zwolse Vaart

Bijlage 4 Begroeibaar oppervlak maaiplan

Begroeibaar oppervlak maaiplan

Bijlage 4 Begroeibaar oppervlak maaiplan.pdf

Bijlage 5 Overgangsrecht aanwijzing en begrenzing werkingsgebieden

Overgangsrecht aanwijzing en begrenzing werkingsgebieden

Bijlage 5 Overgangsrecht aanwijzing en begrenzing werkingsgebieden.pdf

Toelichting

Algemene toelichting

Algemeen deel

Taken, doelen, omgevingswaarden en waterbeheerprogramma

Het waterschap is belast met de zorg voor het watersysteem. De zorg voor watersysteem omvat het beheer van de oppervlaktewateren, waterkeringen en bergingsgebieden, grondwater en ondersteunende waterstaatkundige kunstwerken.

Het beheer van het watersysteem is geregeld in de Omgevingswet, als onderdeel van het beheer van de fysieke leefomgeving. Van de fysieke leefomgeving maken voorts deel uit: bouwwerken, infrastructuur, bodem, lucht, natuur, landschap en cultureel erfgoed.

De Omgevingswet wil samenhangende, doelmatige en vereenvoudigde regels stellen over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving met het oog op duurzame ontwikkeling. Het maatschappelijke doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen:

  • een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit bereiken en in stand houden; en

  • het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving om er maatschappelijke behoeften mee te vervullen.

De waterschapsverordening is onderdeel van de stelselherziening van het omgevingsrecht. De invoering van de waterschapsverordening draagt bij aan de landelijke verbeterdoelen van de Omgevingswet: een inzichtelijk omgevingsrecht, waarin de leefomgeving centraal staat, waarin ruimte is voor maatwerk en waarin besluitvorming over projecten sneller en beter verloopt.

Deze waterschapsverordening bevat de regels van Waterschap Zuiderzeeland over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de watersystemen en de zuiveringtechnische werken. De waterschapsverordening berust op artikel 2.5 van de Omgevingswet en vervangt de keur en de algemene regels. Bovendien bevat het regels over lozingen, die voorheen op het niveau van de centrale overheid waren geregeld.

Voor waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen zijn de doelstellingen van waterbeheer uitgewerkt in omgevingswaarden. Een omgevingswaarde geeft de gewenste staat of kwaliteit van het waterstaatswerk weer. Het Rijk en de provincies hebben omgevingswaarden vastgesteld voor primaire en regionale waterkeringen in respectievelijk het Besluit Kwaliteit Leefomgeving en de provinciale omgevingsverordeningen.

In de Omgevingsverordeningen zijn tevens omgevingswaarden vastgesteld voor wateroverlast en voor de ecologische waterkwaliteit van het regionale watersysteem zoals vereist in de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Voor omgevingswaarden geldt een monitoringsplicht waarbij de staat en kwaliteit van het watersysteem systematisch wordt gemonitord.

Voorts is het waterschap in het kader van het waterkwantiteitsbeheer verantwoordelijk voor het vaststellen en handhaven van het oppervlaktewaterpeil en in tijden van droogte het verdelen van het beschikbare water over de verschillende maatschappelijke belangen volgens de verdringingsreeks. Tot slot is het waterschap belast met de calamiteitenzorg voor het watersysteem in zijn beheergebied.

Decentralisatie lozingsregels

De lozingsactiviteiten op oppervlaktewateren en rioolwaterzuiveringen werden voorheen landelijk geregeld door het Rijk. Onder de Omgevingswet kunnen de waterschappen nu zelf regels over lozingen stellen in hun waterschapsverordening, binnen de grenzen die de Omgevingswet daaraan stelt. Om de decentralisatie naar de waterschappen soepel te laten plaatsvinden heeft het Rijk de landelijke regels voor lozingsactiviteiten omgezet naar een set lokale regels voor de waterschappen, de zogenoemde ‘bruidsschat’ voor de waterschappen. De bruidsschat maakt van rechtswege deel uit van de waterschapsverordening bij het inwerkingtreden van de Omgevingswet. De waterschappen hebben daardoor tijd om zelf lozingsregels te ontwerpen die passen bij de karakteristiek van zijn beheergebied.

Bij de totstandkoming van de waterschapsverordening is gekeken of de regels uit de bruidsschat een op een kunnen worden opgenomen in de waterschapsverordening. Op een paar aanpassingen na is dit het geval. Onder de Omgevingswet verandert het begrip lozen. De lozingsregels gaan straks niet alleen over de kwaliteit van het water, maar ook over hoeveelheden te lozen water.

Beide typen regels worden nu in overeenstemming met elkaar gebracht. In de bruidsschat wordt nog onderscheid gemaakt tussen aangewezen en niet aangewezen waterlichamen. Aangewezen waterlichamen zijn grotere wateren in het beheergebied waarvoor minder strenge normen gelden vanwege het grotere ontvangende oppervlaktewater. Bij de niet-aangewezen waterlichamen gelden iets strengere lozingsnormen, omdat sprake is van een kleiner ontvangend oppervlaktewater.

De aangewezen wateren zijn echter ook wateren die zijn aangewezen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Daarnaast is gebleken dat in de praktijk niet of nauwelijks lozingen plaatsvinden op deze wateren. In deze waterschapsverordening is het onderscheid tussen aangewezen- en niet aangewezen wateren niet meer gemaakt. De eisen voor de kleine wateren gelden het gehele gebied.

De regels voor lozen in de bruidsschat betreft een set van ca. 20 onderwerpen, variërend van de algemene zorgplicht tot lozingen van huishoudelijk afvalwater en hemelwater, van lozingen bij grondwatersaneringen tot lozingen op zuiveringtechnische werken. Er spelen dus vele verschillende typen belangen op het gebied van waterkwaliteitsbeheer, waterkwantiteitsbeheer en afvalwaterzuivering. De regels per activiteit uit de bruidsschat zijn in deze waterschapsverordening overgenomen. De enkele activiteiten die niet in het beheergebied voorkomen zijn niet meer als algemene regel opgenomen.

Activiteitgerichte opbouw

Een tweede verandering in vergelijking met de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017 is dat het accent is verlegd naar het perspectief van inwoners en bedrijven door een activiteitgerichte opbouw. De oude objectgerichte benadering van de keur wordt daarmee verlaten. In plaats van de waterstaatswerken als aangrijpingspunt van de regels te hanteren, zijn de regels aangeknoopt bij de verschillende activiteiten die inwoners en bedrijven willen verrichten. Dat betekent dat de verschillende hoofdstukken en paragrafen zijn geordend naar alle relevante activiteiten, waarbij een clustering van activiteiten is gehanteerd die aansluit bij de terminologie van de Omgevingswet.

Doelgerichte en risicogestuurde regels

De regels zijn zo herzien, dat zij rechtstreeks kunnen worden herleid tot de algemene belangen die het waterschap met de regels beoogd te dienen. Deze belangen zijn in algemene zin als de doelen van de waterschapsverordening omschreven in Hoofdstuk 1 van de waterschapsverordening. In de verschillende hoofdstukken of paragrafen komen selecties of uitwerkingen van deze belangen steeds terug als de concrete oogmerken van de daarin opgenomen regels.

Bij het vaststellen van de doelen van regels voor activiteiten is gebruik gemaakt van een landelijke doelenboom. Per activiteit is in de doelenboom gemarkeerd op welke aspecten deze van invloed kan zijn. In de waterschapsverordening zijn deze in de artikelen over het toepassingsbereik van elke paragraaf of hoofdstuk als oogmerken opgenomen bij de regels.

Doordat de regels zijn gekoppeld aan de doelen die zij dienen, neemt de transparantie toe. De koppeling aan de diverse doelen van Waterschap Zuiderzeeland (waterveiligheid, voldoende water, waterkwaliteit) leidt tot bovendien tot een meer integrale regelgeving. Deze structuur vergroot de toegankelijkheid voor de inwoner en de toepasbaarheid door het waterschap.

Vanuit de doelenboom is de toelaatbaarheid van een aanzienlijk deel van de activiteiten die geregeld werden in de huidige keur en de daarop gebaseerde algemene regels, opnieuw bezien. Er is gekeken naar het risico dat elke activiteit met zich meebrengt voor de doelen van het waterschap. Dat heeft in verschillende gevallen voor deze activiteiten geleid tot een hernieuwde keuze voor het type regel dat gesteld moet worden. Deze risicogestuurde verbeteringen zijn gebaseerd op het ‘ja-mits’ principe: vooropgesteld is dat de activiteit met een informatieplicht of melding aan het waterschapsbestuur kan worden verricht als aan bepaalde vereisten is voldaan. In andere gevallen geldt de vergunningplicht. In lijn met het instrumentarium dat de Omgevingswet biedt, heeft dit geleid tot regels die variëren van een zorgplicht, een inhoudelijke regel of een informatieplicht, tot een maatwerkvoorschrift, een meldingsplicht of een omgevingsvergunningsplicht en in enkele gevallen een absoluut verbod.

Beoordelingsregels

De Omgevingswet introduceert het begrip beoordelingsregels. Elke regeling waarin vergunningplichtige gevallen worden aangewezen, bevat tevens de beoordelingsregels op grond waarvan de activiteit wordt beoordeeld. Beoordelingsregels kunnen algemeen zijn gesteld of specifiek voor een bepaalde activiteit. In de waterschapsverordening is gekozen voor algemeen gestelde beoordelingsregels voor de verschillende onderdelen van het watersysteem (waterkering, oppervlaktewater, bergingsgebied en grondwater).

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een activiteit in het watersysteem wordt beoordeeld aan de hand van de beoordelingsregels. Deze bestaan uit de oogmerken en de objectgerichte specifieke zorgplichten voor de verschillende onderdelen van het watersysteem zoals aangegeven in de hoofdstukken 2 tot en met 4 van de waterschapsverordening.

Als het verrichten van een activiteit op basis van deze waterschapsverordening is verboden zonder omgevingsvergunning, dan wordt de omgevingsvergunning alleen geweigerd wegens strijd met de oogmerken waarop het verbod is gericht, tenzij in deze waterschapsverordening anders is bepaald.

Maatwerkvoorschriften

In de activiteitgerichte specifieke zorgplichten in de hoofdstukken 2 tot en met 4 heeft in beginsel een integrale afweging van waterhuishoudkundige belangen plaatsgevonden voor de desbetreffende activiteit. In voorkomende gevallen kan die afweging te streng zijn of te soepel. In die gevallen kan het dagelijks bestuur een maatwerkvoorschrift stellen in afwijking of in aanvulling op de activiteitgerichte specifieke zorgplichten, al naar gelang de omstandigheden van het geval en de betrokken waterhuishoudkundige belangen.

Digitalisering

Nieuw is dat de regels over activiteiten zijn gekoppeld aan geometrisch aangewezen en begrensde werkingsgebieden, die in Bijlage 2 van de waterschapsverordening zijn opgenomen en op een digitale kaart voor gebruikers aanklikbaar zijn. Deze digitalisering is onderdeel van het landelijke Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), waarin ook de regelgeving van Rijk, provincie, gemeenten en andere waterschappen digitaal ontsloten wordt. De digitalisering van de waterschapsverordening in het DSO gaat gepaard met een verbeterde dienstverlening aan gebruikers van de digitale voorziening door middel van zogenoemde toepasbare regels en vragenbomen. Via toepasbare regels wordt de juridische tekst van de waterschapsverordening toegankelijk gemaakt aan de hand van vragen(bomen) die burgers naar de op hun activiteit en locatie toepasselijke juridische regels leiden. Zo kan een gebruiker eenvoudig nagaan of een activiteit op een bepaalde locatie is toegestaan, of een vergunning- of meldplicht geldt en aan welke algemene regels eventueel moet worden voldaan.

Verhouding tot het stelsel van de Omgevingswet

Taken en verantwoordelijkheden

De waterschapsverordening is gebaseerd op artikel 2.5 van de Omgevingswet. Op grond van dit artikel stelt het algemeen bestuur van het waterschap één waterschapsverordening vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. Anders dan de keur is de waterschapsverordening niet vastgesteld met gebruik van de autonome verordenende bevoegdheid in de zin van de Waterschapswet, maar worden de regels gesteld in medebewind op basis van de Omgevingswet. De Omgevingswet stelt daarbij uitdrukkelijke regels over de gebruikte instrumenten, zoals algemene regels, maatwerkvoorschriften of verboden om activiteiten te verrichten zonder omgevingsvergunning, zonder melding, zonder het leveren van informatie of in absolute zin. De Omgevingswet regelt ook wie het bevoegd gezag is voor deze meldingen, maatwerkvoorschriften en omgevingsvergunningen. In de regel zal dat voor deze waterschapsverordening het dagelijks bestuur van het waterschap zijn.

Instructieregels Besluit kwaliteit leefomgeving en Omgevingsverordening Flevoland

Bij het opstellen van de waterschapsverordening spelen instructieregels een rol. Voor zover hier van belang zijn dat enkele regels van het Rijk (vastgesteld in hoofdstuk 6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving) en de Provincie Flevoland (Omgevingsverordening Provincie Flevoland) die gaan over de inhoud of de motivering van de waterschapsverordening.

Besluit kwaliteit leefomgeving:

  • Artikel 6.1 - instructieregel lozingen

  • Artikel 6.2 - beoordelingsregels activiteit met gevolgen voor waterlichaam

Omgevingsverordening Provincie Flevoland:

  • Artikel 4.4 - gegevens verstrekkingen en grondwaterregister;

  • Artikel 5.17 - grondwateronttrekkingen in grondwaterbeschermingsgebieden.

Werkingssfeer

Watersystemen en onderdelen daarvan in beheer bij Waterschap Zuiderzeeland

De waterschapsverordening is van toepassing in het beheergebied van het waterschap, voor zover het gaat over de watersystemen of onderdelen daarvan die in beheer zijn bij het waterschap. Wat onder watersysteem moet worden verstaan vloeit voort uit de Omgevingswet, zoals dat eerder op basis van de Waterwet het geval was: een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken. Daarbij geldt dat oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk als waterstaatswerken worden aangemerkt. Welke watersystemen of onderdelen daarvan in beheer zijn bij het waterschap wordt bepaald bij provinciale verordening (de Omgevingsverordening Provincie Flevoland) die gebaseerd is op artikel 2.18, tweede lid, van de Omgevingswet.

Geometrisch bepaalde werkingsgebieden concrete regels

De regels over activiteiten zijn steeds gekoppeld aan werkingsgebieden. Waar geen specifiek werkingsgebied is benoemd, geldt het hele beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland als werkingsgebied. Zie voor de uitwerking hiervan de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen (nog in te vullen). De digitalisering van de waterschapsverordening brengt nieuwe informatiebehoeften over de beheerobjecten van het waterschap met zich mee, vooral in verband met aanwijzing en begrenzing van werkingsgebieden. In de waterschapsverordening worden de werkingsgebieden (de gebieden, waarin bepaalde regels uit de verordening van toepassing zijn, zoals beperkingengebieden met betrekking tot waterkeringen of oppervlaktewaterlichamen) aangewezen en geometrisch begrensd. Deze werkingsgebieden berusten op informatie over de ligging van het waterstaatswerk zelf (de kernzones) en over de beschermingszones die daarop aansluiten. Voor deze waterschapsverordening is een eenduidige naamgeving doorgevoerd, waardoor duidelijker is benoemd welk onderdeel van het watersysteem wordt bedoeld.

Verhouding tot andere regelingen

Delegatiesystematiek en delegatiebesluit

Artikel 2.5 van de Omgevingswet bepaalt dat het algemeen bestuur één waterschapsverordening vaststelt waarin alle regels met betrekking tot het watersysteem worden opgenomen, met uitzondering van de regels met betrekking tot het onderhoud van het watersysteem, zie artikel 2.2 lid 2 van het Omgevingsbesluit. Dit betekent dat de regels die het dagelijks bestuur mag stellen dienen te worden vastgesteld in de Waterschapsverordening.

Om alle regels in een waterschapsverordening te kunnen opnemen voorziet artikel 2.8 van de Omgevingswet in een delegatiebepaling waarbij het algemeen bestuur vaststelling van delen van de Waterschapsverordening kan delegeren aan het dagelijks bestuur in de waterschapsverordening zelf of in een apart Delegatiebesluit. Er is voor gekozen om een apart delegatiebesluit vast te stellen. Het Delegatiebesluit Waterschapsverordening staat toe dat het dagelijks bestuur de Waterschapsverordening kan wijzigen voor zover het concreet benoemde bestuursbevoegdheden betreft. De wettelijke bepalingen met de betrekking tot de voorbereiding en vaststelling van een wijziging van de Waterschapsverordening blijven overigens onverkort de bevoegdheid van het algemeen bestuur.

Verhouding tot de onderhoudslegger

De huidige keur bevat in hoofdstuk 3 algemene onderhoudsverplichtingen voor waterstaatswerken. In de onderhoudslegger zijn de onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen van de waterstaatswerken genoemd. De onderhoudslegger is gebaseerd op artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet. Op grond van artikel 2.2 van het Omgevingsbesluit mogen deze onderhoudsplichten niet in waterschapsverordening opgenomen worden. Bij invoering van de waterschapsverordening zullen deze onderdelen van de keur daarom niet vervallen, maar op basis van de Waterschapswet blijven bestaan (als “onderhoudskeur”). Bij de voorgenomen actualisatie van de onderhoudslegger, zal deze onderhoudskeur te zijner tijd worden vervangen door een vast te stellen gemoderniseerde “onderhoudsverordening” met onderhoudslegger.

Verhouding tot projectbesluit, vergunning eigen dienst en vrijstelling

Onder de Waterwet is voor de aanleg of wijziging van waterstaatswerken door het waterschap een projectplan vereist. In de Omgevingswet wordt het projectplan vervangen door een projectbesluit, dat voor het waterschap verplicht is voor de aanleg en wijziging van primaire waterkeringen. Voor de andere gevallen van aanleg en wijziging van waterstaatswerken door het waterschap, waarvoor nu nog een projectplan geldt, laat de Omgevingswet de keuze aan het waterschap om deze categorie vrij te laten, een projectbesluit of een vergunning eigen dienst voor te schrijven. Het geheel vrijlaten van deze categorie sluit niet aan bij de actuele praktijk en daarmee ook niet bij de gekozen basisvariant.

Het voorschrijven van een projectbesluit in de waterschapsverordening voor deze categorie levert het bezwaar op, dat hiervoor dan telkens de goedkeuring van gedeputeerde staten is vereist. De introductie van de vergunning eigen dienst voor deze aanvullende categorie komt nog het dichtst bij de nu geldende situatie. Gekozen is om in de waterschapsverordening deze optie in de regels te verwerken.

Voor het uitvoeren van beheer en onderhoud geldt op grond van de waterschapsverordening geen vergunningvereiste voor burger en waterschap. Ook onder de huidige keur gold geen vergunningvereiste. Hier verandert dus niets.

Hoofdlijnen van de inhoud

Indeling

De waterschapsverordening bestaat uit vijf hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat algemene bepalingen over begrippen, toepassingsbereik en enkele algemene onderwerpen die relevant zijn voor de gehele waterschapsverordening zoals de specifieke zorgplicht. Deze zorgplicht geldt altijd, dus ook naast bijvoorbeeld een meldplicht of vergunningplicht. De hoofdstukken 2 tot en met 4 zijn gewijd aan regels over activiteiten. Daarbij is de aard van de activiteiten bepalend.

Hoofdstuk 2 gaat over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnisch werk, vanwege de kwaliteit van het water.

Hoofdstuk 3 bevat regels over activiteiten die de werking, de samenhang en de kwaliteit raken van het watersysteem als zodanig (systeemactiviteiten). Dit betreft de aanleg of wijziging van waterstaatswerken, het verbinden van oppervlaktewaterlichamen, afwijkingen van het peil, kwel en grootschalige verharding van grondoppervlak. Ook bevat dit hoofdstuk regels over grote lozingen op of onttrekkingen uit oppervlaktewaterlichamen.

Hoofdstuk 4 gaat over wateronttrekkingsactiviteiten met betrekking tot grondwater of oppervlaktewater en infiltreren.

Hoofdstuk 5 bevat overgangsbepalingen en regelt de inwerkingtreding van de waterschapsverordening.

De bijlagen bij de waterschapsverordening bevatten de begripsbepalingen (Bijlage 1 ), de benoeming, aanwijzing en begrenzing van de werkingsgebieden (Bijlage 2 ), de aangewezen oppervlaktewaterlichamen (Bijlage 3 ), het begroeibaar oppervlak dat relevant is voor de activiteit maaien in een oppervlaktewaterlichaam (Bijlage 4 ) en het overgangsrecht voor de aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden bij waterstaatswerken waar een dergelijk gebied nog niet is vastgesteld (Bijlage 5 ). Bijlagen vormen een integraal onderdeel van de juridische tekst.

Belangrijkste wijzigingen

De inhoudelijke veranderingen komen met name voort uit de decentralisatie van regelgeving over lozingen van Rijk naar de waterschappen. Bovendien wordt ten opzichte van de huidige keur gebruik gemaakt van moderne inzichten over wetgeving. Dat houdt in dat historisch ontstane verschillen worden opgeheven, gebruik wordt gemaakt van nieuwe technieken en eenvoudigere en betere regels worden geformuleerd.

Een aantal lozingen die nu nog door het Rijk zijn gereguleerd, wordt opgenomen in de waterschapsverordening. Het gaat om bepaalde lozingen op het oppervlaktewater, op afvalwaterzuiveringen en op afvalwatertransportsystemen. De Rijksregels maken onderscheid tussen grotere en kleinere ontvangende oppervlaktewateren. Voor de grotere, zoals de meren en plassen, gelden iets lichtere eisen. De waterkwaliteit hiervan valt echter onder de directe werking van de Kaderrichtlijn Water. Tegelijk vinden in de praktijk weinig lozingen plaats op deze wateren. Daarom worden de wat strengere eisen voor de kleine wateren in de waterschapsverordening van toepassing voor het gehele gebied van Waterschap Zuiderzeeland.

Overgangsrecht

Hoofdstuk 5 regelt onder andere het overgangsrecht voor watervergunningen, die voor inwerkingtreding van deze keur zijn verleend. Ondanks dat het een beleidsneutrale omzetting betreft is er wel voor gekozen om overgangsregels op te stellen, zodat duidelijkheid en rechtszekerheid wordt geboden. Daarnaast bevat hoofdstuk 5 bepalingen over het intrekken van de Keur Zuiderzeeland 2017, de inwerkingtreding en de citeertitel van deze waterschapsverordening.

Het overgangsrecht is geregeld in hoofdstuk 4 van de Invoeringswet Omgevingswet. In artikelen 4.1, 4.3, 4.4, 4.5, 4.13 en 4.14 is voorzien in de overgang van lopende procedures en wat de consequenties zijn van het vervallen van vergunningenplichten of het ontstaan van nieuwe vergunningplichten. Werken die overeenkomstig de huidige regels zijn gerealiseerd mogen op grond van het overgangsrecht in de waterschapsverordening in stand blijven.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

In de Keur Zuiderzeeland 2017 was het nodig om verschillende informatiesystemen te gebruiken voordat duidelijk wordt welke regels van toepassing zijn. Zo is nu informatie uit diverse leggers nodig, maar ook informatie uit peilbesluiten en uit de algemene regels. Bij de invoering van de Omgevingswet wordt het landelijk Digitaal Stelsel Omgevingswet geïntroduceerd. Dit stelsel integreert de verschillende waterschapsverordeningen van alle overheden met een digitale kaart. Ook maakt dit stelsel het aanvragen van vergunningen en het doen van meldingen mogelijk. Om het voor de gebruiker eenvoudiger te maken, worden vragen gesteld en worden de werkingsgebieden getoond, waardoor hij de juiste regels voor zijn gewenste activiteit kan vinden. Dit zorgt ervoor dat de regels gemakkelijker kenbaar zijn.

Strafbaarstelling

Strafbaarstelling van de overtreding van regels uit de waterschapsverordening is op centraal niveau al geregeld in de Wet op de economische delicten. Het is dus niet meer mogelijk in de waterschapsverordening strafbaarstellingen en strafmaten op te nemen voor de niet-naleving van de regels van de waterschapsverordening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1

In het eerste lid van dit artikel wordt verwezen naar de begripsbepalingen in Bijlage 1.

In het tweede lid van dit artikel worden de begripsbepalingen uit de Omgevingswet en de algemene maatregelen van bestuur van toepassing verklaard op deze waterschapsverordening. De begrippen van de Omgevingswet gelden van rechtswege, maar de begrippen uit de algemene maatregelen van bestuur en de Omgevingsregeling gelden niet van rechtswege. Deze zijn van overeenkomstige toepassing verklaard, zodat de waterschapsverordening zoveel mogelijk aansluit bij het Omgevingswetstelsel.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Om in het DSO de regels goed weer te kunnen geven moet aangegeven zijn op welk gebied de regels van toepassing zijn. Daarom wordt in de waterschapsverordening gewerkt met werkingsgebieden. Dit is het gebied waarop de regels van toepassing zijn.

Deze bepaling geeft duidelijk aan dat de waterschapsverordening bedoeld is voor het beheergebied van het waterschap. Per activiteit is bepaald welk toepassingsbereik geldt. Deze bepaling fungeert als vangnet voor alle regels waarvoor niet een specifieker toepassingsbereik is opgenomen. Er zijn waterstaatswerken in het beheergebied waarvan de beschermingszone doorloopt in het beheergebied van een ander waterschap.

Artikel 1.3 Doelen

De doelen uit artikel 1.3 van de Omgevingswet zijn hier herhaald. Dit zijn de doelen waarvoor de regels in de waterschapsverordening zijn opgesteld.

Artikel 1.4 Normadressaat

In dit artikel is de normadressaat in zijn algemeenheid voor de gehele waterschapsverordening geregeld. Daar waar de normadressaat voor een specifiek geval afwijkt is dat in de betreffende regels bepaald.

De normadressaat is degene tot wie de regels zijn gericht. Degene die de activiteit verricht of degene die eigenaar of overige zakelijk gerechtigde van de grond is, kan aangesproken worden op het nakomen van verplichtingen, die ingevolge de waterschapsverordening op diegene rusten. Iedereen is hierbij hoofdelijk verantwoordelijk.

Artikel 1.5 Aanwijzing en begrenzing werkingsgebieden

Een essentieel begrip binnen het nieuwe stelsel is het begrip werkingsgebied. Een werkingsgebied is onderdeel van de regels in de waterschapsverordening. Die regels bestaan uit juridische regeltekst en werkingsgebieden. Het betreft hier een (ruimtelijk) gebied waarop een juridische regel betrekking heeft. Dit betekent dat specifieke regels alleen gelden binnen de grenzen van een bepaald gebied.

Deze bepaling biedt de juridische grondslag voor de digitale kaarten in het DSO met de ligging van bijvoorbeeld waterstaatswerken en bijbehorende zones (de werkingsgebieden). Hierdoor wordt het in het DSO mogelijk om te zien voor welk gebied een regel geldt en welke regels er op een bepaalde plek gelden.

Met dit artikel worden ook de beperkingengebieden met betrekking tot waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen aangewezen. Een beperkingengebied is namelijk ook een werkingsgebied. Een beperkingengebied is een bij of krachtens de Omgevingswet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden voor activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object. In deze gebieden gelden regels op het moment dat iemand hier een activiteit wil uitvoeren. De kaarten waarop de beperkingengebieden staan zijn als Bijlage 2 bij de waterschapsverordening gevoegd. Per activiteit is aangegeven welk beperkingengebied geldt. Voor het geheel van de waterschapsverordening geldt dat het beperkingengebied het beheergebied van het waterschap is, zoals bepaald is in Artikel 1.2.

Artikel 1.6 Nadere uitwerking beperkingengebied waterstaatswerken

Een beperkingengebied is een gebied dat bij of krachtens de Omgevingswet is aangewezen, waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object. Het zijn feitelijk de gebieden rondom waterstaatswerken waar beperkingen gelden. Waterschappen kunnen voor alle typen waterstaatswerken beperkingengebieden aanwijzen. Dit betekent dat er beperkingen gelden voor activiteiten van derden, ter plaatse van het waterstaatswerk als ook in de daaraan grenzende (beschermings)zones. Een beperkingengebied is in feite wat het geheel aan (beschermings)zones bij een waterstaatswerk was onder de Keur Zuiderzeeland 2017.

Artikel 1.7 Nadere uitwerking werkingsgebieden waterkeringen

De beperkingengebieden en werkingsgebieden, genoemd in Artikel 1.6 , eerste Lid, omvatten verschillende soorten waterkeringen. Er zijn primaire, regionale en overige waterkeringen. De regionale waterkering Kadoelersluis-Blokzijl en de overige waterkering Kadoelersluis-Blokzijl vallen echter onder hetzelfde regime als primaire waterkeringen. Daarom zijn voor de toepassing van deze verordening die twee waterkeringen opgenomen in de werkingsgebieden met betrekking tot primaire waterkeringen. Dit is gedaan ter vereenvoudiging van de juridische regels in deze waterschapsverordening.

Artikel 1.8 Zorgplicht

In dit artikel is de algemene zorgplicht met betrekking tot het waterschap opgenomen. Bij de activiteiten zelf (in de hoofdstukken 2 tot en met 4) is indien nodig een specifieke zorgplicht bij de activiteit opgenomen. De specifieke zorgplicht van de activiteit is een nadere uitwerking. Zowel de algemene als de specifieke zorgplicht is voor de desbetreffende activiteit van toepassing. De algemene zorgplicht geldt altijd, eventueel aangevuld met de specifieke zorgplicht. De zorgplicht is een basisregel die als uitgangspunt geldt, deze wordt in acht genomen bij elke activiteit die uitgevoerd wordt. Deze zorgplicht geldt voor een ieder en een ieder kan op een schending van deze zorgplicht worden aangesproken. Als het handelen of nalaten onmiskenbaar in strijd is met de zorgplicht kan het bestuur bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen inzetten.

Artikel 1.9 Maatwerkvoorschriften en vergunningvoorschriften

Dit artikel geeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid in aanvulling op en in afwijking van de algemene regels in de waterschapsverordening maatwerkvoorschriften (lid 1) en vergunningvoorschriften (lid 2) te stellen. Het betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de zorgplicht, over de algemene regels over ongewone voorvallen en over de algemene regels die in deze waterschapsverordening zijn gesteld. Bij maatwerkvoorschrift kan de verplichting opgelegd worden metingen uit te voeren en gegevens te registreren en deze ter beschikking te stellen aan het dagelijks bestuur, maar een maatwerkvoorschrift kan ook uit andere verplichtingen of bevoegdheden bestaan. De keuze om maatwerkvoorschriften generiek mogelijk te maken sluit aan bij de keuze die het Rijk heeft gemaakt in het Besluit activiteiten leefomgeving. Het is noodzakelijk dat het waterschap kan inspelen op lokale omstandigheden of bijzondere gevallen, maar ook op technische ontwikkelingen en innovaties. Deze generieke bevoegdheid om maatwerkvoorschriften op te kunnen stellen voorziet hierin.

Met betrekking tot vergunningvoorschriften is de mogelijkheid tot aanvulling op en afwijking van de algemene regels beperkt tot de zorgplicht, de algemene regels over ongewone voorvallen en de algemene regels in Hoofdstuk 4. In hoofdstuk 4 komen namelijk algemene regels voor die ook gelden in geval van een vergunningplicht. De mogelijkheid om met een vergunningvoorschrift af te wijken van algemene regels moet op grond van artikel 4.5, tweede lid, van de Omgevingswet in de waterschapsverordening worden geregeld.

Lozingsactiviteiten

De bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften voor lozingsactiviteiten is de opvolger van onder meer de maatwerkbevoegdheden ter uitwerking van de zorgplichten van artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens, en de specifieke maatwerkbevoegdheden die in diverse artikelen van die besluiten waren opgenomen. Met het verruimen van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen, wordt overigens niet beoogd dat het bevoegd gezag vaker dan voor inwerkingtreding van de Omgevingswet gebruik zal maken van die bevoegdheid. Maatwerk blijft een uitzondering; de algemene regels in dit hoofdstuk voldoen in de meeste gevallen. Maar als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin wel worden voorzien.

Waterstaatswerken en grondwater

De bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften voor beperkingengebiedactiviteiten, onttrekkingsactiviteiten en andere activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor het watersysteem is de opvolger van de maatwerkbevoegdheid in artikel 4.25, eerste lid, van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017, zoals die voor inwerkingtreding van deze waterschapsverordening gold. De bevoegdheid is verruimd ten opzichte van die in de Keur, zodat voorzien kan worden in maatwerk als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering dat nodig maken. In voorkomende gevallen kunnen de algemene regels te streng zijn of te soepel. In die gevallen kan het dagelijks bestuur een maatwerkvoorschrift stellen in afwijking van of in aanvulling op de algemene regels, al naar gelang de omstandigheden van het geval en de betrokken waterhuishoudkundige belangen.

Artikel 1.10 Ongewoon voorval

Een ongewoon voorval is een gebeurtenis, ongeacht de oorzaak daarvan, die afwijkt van het normale verloop van een activiteit, zoals een storing, ongeluk, calamiteit, waardoor significante nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan. Als dit gebeurt dient het waterschap hiervan direct op de hoogte gebracht te worden.

Lid 1: Dit artikel haakt aan bij afdeling 19.1 van de Omgevingswet. In dit lid wordt uitvoering gegeven aan het verplicht stellen van het treffen van maatregelen die redelijkerwijs van de veroorzaker kunnen worden verlangd om de nadelige gevolgen van dat voorval te voorkomen. Doordat onder ‘voorkomen’ onder andere verstaan wordt ‘het zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken’ van de nadelige gevolgen, is de veroorzaker van het voorval verplicht om zo spoedig mogelijk de maatregelen te treffen die in dat tijdsbestek van diegene verlangd kunnen worden. 

Lid 2 bepaalt dat het bevoegd gezag onverwijld over een ongewoon voorval moet worden geïnformeerd. Om de gepaste mate van spoed uit te drukken is gekozen voor het begrip onverwijld. Dit houdt in dat zodra vastgesteld is dat er sprake is van een ongewoon voorval het bevoegd gezag direct moet worden geïnformeerd.

In lid 3 is omschreven welke gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt, zodra deze informatie beschikbaar is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het ongewone voorval zelf. Uit onderdeel d volgt dat ook informatie moet worden verstrekt over de maatregelen die worden genomen om de nadelige gevolgen van het ongewone voorval te beperken. Voor het ‘voorkomen van de nadelige gevolgen van ongewone voorvallen’ is aangesloten bij de uitleg die daarover wordt gegeven in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet. 

Artikel 1.11 Bevoegdheid tot verbod bij calamiteiten

In dit artikel worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het dagelijks bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of (grond)water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels. Een dergelijke afwijking is tijdelijk, er is geen vergunning nodig en er gelden ook geen algemene regels. De Omgevingswet (afdeling 19.4) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Artikel 2.24 van de Omgevingswet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur de rangorde wordt vastgesteld van maatschappelijke en ecologische behoeften, die bij watertekorten of dreigende watertekorten bepalend is voor de verdeling van het beschikbare oppervlaktewater. Deze rangorde wordt de verdringingsreeks genoemd. De rangorde bij watertekorten is geregeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 1.12 Bevoegdheid tot absoluut verbod voor kwetsbare oppervlaktewaterlichamen

Dit artikel is een voortzetting van artikel 4.21, eerste lid, van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017. Het dagelijks bestuur kan voor bepaalde kwetsbare oppervlaktewaterlichamen en gebieden een algeheel verbod instellen inzake waterverplaatsingen door menselijk handelen. Het absolute verbod om grondwater te onttrekken in bepaalde gebieden is opgenomen bij de activiteiten in Hoofdstuk 4.

Artikel 1.13 Bevoegdheid tot absoluut verbod verrichten handelingen waterstaatswerken, beschermingszones of beschermd buitendijks gebied

Dit artikel is een voortzetting van artikel 4.4 van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017. Dit artikel biedt de mogelijkheid aan het dagelijks bestuur om regels vast te stellen. Het gaat dan om de handelingen in Hoofdstuk 3 die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen.

Artikel 1.14 Vrijstellingen

In Lid 1 is bepaald dat gewoon beheer en onderhoud door het waterschap is uitgezonderd van de vergunningplichten en meld- en informatieplichten in de waterschapsverordening.

Lid 2 bepaalt dat er geen vergunningplicht geldt voor onderhoudsplichtigen tot het uitvoeren van gewoon onderhoud. Evenmin geldt een vergunningplicht voor recreatief medegebruik van een oppervlaktewater voor locaties vanaf 25 meter van de in- en uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Lid 3 regelt dat er op de vrijstelling van vergunningplicht een uitzondering bestaat. Dat is bij de aanleg of wijziging van waterstaatswerken. In dat geval is een wijziging van de legger noodzakelijk en kan niet meer worden gesproken van onderhoud van het waterstaatswerk. Van onderhoud is immers alleen sprake als het waterstaatswerk in overeenstemming wordt gebracht met de normatieve afmetingen in de legger. Het bestuur kan in deze gevallen een projectbesluit vaststellen als bedoeld in artikel 5.44 v