Waterschapsblad van waterschap Zuiderzeeland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
waterschap Zuiderzeeland | Waterschapsblad 2023, 13654 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals bouwplannen en verkeersmaatregelen.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
waterschap Zuiderzeeland | Waterschapsblad 2023, 13654 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland;gelezen het bestuursvoorstel met zaaknummer BOVS-01249 d.d. 4 oktober 2022;besluit:
1. De Nota van Inspraak en Antwoord behorende bij de Waterschapsverordening vast te
stellen; en
2. De aangepaste Waterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland vast te stellen
zoals is aangegeven in Bijlage A bij Artikel I
Dit besluit betreft de initiële publicatie van de Waterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland.
Gegeven te Lelystad, 25 oktober 2022
Aldus vastgesteld in de Algemene Vergadering d.d. 25 oktober 2022,
de secretaris, ing. W. Slob MSc en
de voorzitter, ir. H.C. Klavers.
Bijlage 1 bij deze waterschapsverordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze waterschapsverordening.
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op deze waterschapsverordening.
Deze verordening is van toepassing op het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland.
De regels in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op:
het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen; en
het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk.
Aan de regels in deze verordening wordt voldaan door degene die de activiteit verricht en de eigenaar van gronden. Zij dragen zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Wanneer gronden met een beperkt zakelijk recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de verplichtingen ingevolge deze verordening ook op de beperkt zakelijk gerechtigden onderscheidenlijk de gebruikers.
Het geheel van de verplichtingen ingevolge deze verordening berust op een ieder van de in het eerste en tweede lid genoemde gerechtigden.
De werkingsgebieden zijn voor de toepassing van deze verordening genoemd, aangewezen en geometrisch begrensd in Bijlage 2 bij deze verordening.
Voor de toepassing van deze verordening gelden de noemers van de werkingsgebieden in Bijlage 2 als begripsbepalingen voor de daarbij aangewezen en geometrisch begrensde werkingsgebieden.
Het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering bestaat uit de volgende werkingsgebieden:
Het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam bestaat uit de volgende werkingsgebieden:
Het beperkingengebied met betrekking tot een bergingsgebied bestaat uit het werkingsgebied 'bergingsgebied'.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de kernzone van een primaire waterkering verstaan:
de kernzone van een primaire waterkering;
de kernzone van regionale waterkering Kadoelersluis – Blokzijl; en
de kernzone van overige waterkering Kadoelersluis – Blokzijl.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de binnenbeschermingszone van een primaire waterkering verstaan:
de binnenbeschermingszone van een primaire waterkering;
de beschermingszone van regionale waterkering Kadoelersluis – Blokzijl; en
de beschermingszone van overige waterkering Kadoelersluis – Blokzijl.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de kernzone van een regionale waterkering verstaan:
de kernzone van regionale waterkering Lemmer; en
de beschermingszone van regionale waterkeringen buitendijks.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de beschermingszone van een regionale waterkering verstaan:
de beschermingszone van regionale waterkering Lemmer; en
het beschermd buitendijks gebied van regionale waterkeringen buitendijks.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder een overige waterkering verstaan, de overige waterkering Knardijk.
Degene die handelingen verricht, laat verrichten of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat het verrichten, laten verrichten of nalaten van die handelingen nadelige gevolgen kan hebben op het door het waterschap beheerde watersysteem, het beschermd buitendijks gebied, primaire, regionale en overige waterkeringen, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden verlangd om de nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Onder het voorkomen van nadelige gevolgen voor het watersysteem als bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval verstaan het voorkomen van:
water- of grondwaterschaarste, water- of grondwateroverlast, overstromingen en inundaties;
aantasting van de bestaande staat van een waterkering;
belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewater;
belemmering van de inspectie- of onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem;
verslechtering van de chemische of ecologische waterkwaliteit;
negatieve effecten van wegzijging of kwel op de ecologische waterkwaliteit en waterkwantiteit;
verzakkingen van de bodem of uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden watervoerende pakketten als gevolg van grondwateronttrekkingen of grondboringen; en
belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.
Degene die handelingen, als bedoeld in het eerste lid, verricht, laat verrichten of nalaat en daarbij kennisneemt van nadelige gevolgen die daardoor worden veroorzaakt, informeert het dagelijks bestuur onverwijld over die nadelige gevolgen en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen.
In aanvulling op of afwijking van Artikel 1.8, Artikel 1.10 en algemene regels in Hoofdstuk 2, Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.
In aanvulling op of afwijking van Artikel 1.8, Artikel 1.10 en algemene regels in Hoofdstuk 4 kan een vergunningvoorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in deze verordening worden verbonden.
Bij de maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan de verplichting worden opgelegd metingen uit te voeren en gegevens te registreren en deze ter beschikking te stellen aan het dagelijks bestuur.
Wanneer sprake is van meerdere activiteiten die gecombineerd worden uitgevoerd, waarvoor deels een vergunningplicht geldt en deels een algemene regel van toepassing is, dan wordt een voorschrift aan de vergunning verbonden. Een maatwerkvoorschrift kan dan niet worden gesteld.
De veroorzaker van een ongewoon voorval, bedoeld in artikel 19.1, tweede lid, van de Omgevingswet, neemt de maatregelen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden verlangd om de nadelige gevolgen van dat voorval te voorkomen, als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.
De veroorzaker van een ongewoon voorval informeert het dagelijks bestuur onverwijld over dat voorval.
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het dagelijks bestuur:
informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeftvoorgedaan;
informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;
andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en
informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in het eerste lid.
In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk ,dan wel als zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het dagelijks bestuur, zo nodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:
water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen ;
water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen ; of
grondwater te onttrekken of water te infiltreren.
Zodra het dagelijks bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.
In afwijking van het in deze verordening bepaalde, kan het dagelijks bestuur zo nodig in afwijking van verleende vergunningen een absoluut verbod instellen om water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen, water te lozen op of te onttrekken aan kwetsbare oppervlaktewaterlichamen.
In afwijking van het in deze verordening bepaalde, kan het dagelijks bestuur zo nodig in afwijking van verleende vergunningen een absoluut verbod opleggen voor het verrichten van handelingen en activiteiten, zoals bedoeld in Hoofdstuk 3 .
De vergunningplichten, meldplichten en informatieplichten in deze verordening zijn niet van toepassing op activiteiten die het waterschap verricht in de uitoefening van beheer en onderhoud.
Geen omgevingsvergunning krachtens deze verordening is vereist:
voor alle onderhoudsplichtigen tot het uitvoeren van het gewoon onderhoud; en
voor recreatief medegebruik van een oppervlaktewaterlichaam voor locaties vanaf 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Het eerste lid is niet van toepassing op activiteiten die het waterschap verricht voor de aanleg of wijziging van waterstaatswerken.
Een omgevingsvergunning voor een activiteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:
Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma's, regionale waterprogramma's, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:
niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;
de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en
een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.
Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.
In afwijking van het derde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:
de aanvraag betrekking heeft op:
nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam;
wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of
het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;
aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en
de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.
Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap, met uitzondering van het lozen van grondwater bij saneringen, bronbemaling en proefbemaling en heeft betrekking op beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland.
Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
De zorgplicht, bedoeld in Artikel 1.8, bij een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk houdt in ieder geval in dat:
alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
de best beschikbare technieken worden toegepast;
geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;
geen visuele verontreiniging optreedt als gevolg van het lozen;
alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;
lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;
metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en
meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
voor ammoniumstikstof: NEN 6646 , NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1 ;
voor chloride: NEN-EN-ISO 15682 ;
voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872 ;
voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1 of NEN-EN-ISO 5815-2 ;
voor chemisch zuurstofverbruik: NEN 6633 of NEN-ISO 15705 ;
voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2 ;
voor arseen, chroom, ijzer, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885 , waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2 ;
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993 ;
voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1 ;
voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646 ; en
voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1 , NEN-EN-ISO 15681-2 , NEN-EN-ISO 6878 , NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2 .
Op het meten van stof is NEN-EN 13284-1 van toepassing.
Een melding of de verstrekking van gegevens bij een informatieplicht wordt ondertekenden bevat in ieder geval:
de aanduiding van de activiteit;
de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;
het e-mailadres en het telefoonnummer van de indiener;
het adres dan wel de locatie waar de activiteit wordt verricht;
de dagtekening; en
een situatietekening met, indien van toepassing:
de ligging van de riolering;
de stroomrichting van de riolering;
de ligging van gebouwen;
de ligging van het oppervlaktewaterlichaam ;
de locatie van de zuiveringsvoorziening;
de locatie van de controlevoorziening;
de locatie van lozingspunt;
de schaal; en
een noordpijl.
De melding of de verstrekking van gegevens bij een informatieplicht wordt digitaal gedaan met een door het dagelijks bestuur vastgesteld formulier.
Voordat de naam of het adres, bedoeld in Artikel 2.5, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Ten minste vier weken voor de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Op verzoek van het dagelijks bestuur worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem en de ontwikkelingen met betrekking tot die kwaliteit.
Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.
Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk wordt ondertekend en bevat in ieder geval:
de aanduiding van de activiteit waarvoor de omgevings vergunning wordt aangevraagd;
de naam, het adres, het telefoonnummer en het e-mailadres van de aanvrager;
als een ander dan de aanvrager de activiteit verricht: de gegevens, bedoeld onder b, van degene die de activiteit verricht;
als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging;
de dagtekening;
de aanduiding van de locatie waar de activiteit wordt verricht en de begrenzing van die locatie;
als een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, van de Omgevingswet wordt getroffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd;
het debiet in kubieke meters per uur, per etmaal en per jaar van het te lozen afvalwater;
de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;
een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;
een situatietekening met in ieder geval:
de ligging van de riolering;
de stroomrichting van de riolering;
de ligging van gebouwen;
de ligging van het oppervlaktewaterlichaam ;
de locatie van de zuiveringsvoorziening;
de locatie van de controlevoorziening;
de locatie van lozingspunt;
schaal; en
noordpijl;
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;
een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;
een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;
de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;
de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene Beoordelings Methodiek,bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;
de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en
een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.
In aanvulling op Artikel 1.15 van deze verordening, is op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Afvloeiend hemelwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is, als dat hemelwater:
niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening, met uitzondering van het bepaalde in Artikel 2.51 en Artikel 2.52;
geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en
geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit is.
In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater, afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.
In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater, afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.
Afvloeiend hemelwater van een parkeerterrein met meer dan 50 parkeerplaatsen of een weg met meer dan 1.000 vervoersbewegingen per etmaal, kan worden geloosd in een oppervlaktewaterlichaam .
Voor het te lozen hemelwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.1, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.1 Emissiegrenswaarden
In afwijking van het tweede lid zijn die emissiegrenswaarden niet van toepassing als het hemelwater geloosd wordt in een bodempassage naast de weg, als die bodempassage voldoet aan de Leidraad rioleringen.
Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Ten minste vier weken voor de aanleg van een parkeerterrein met meer dan 50 parkeerplaatsen worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van dat parkeerterrein, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Huishoudelijk afvalwater wordt alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als:
het lozen plaatsvindt in een oppervlaktewaterlichaam niet zijnde een wateraanvoersloot ;
het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten; en
de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:
40 meter bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;
100 meter bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;
600 meter bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;
1.500 meter bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en
3.000 meter bij 100 of meer inwonerequivalenten.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt berekend:
In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.
In afwijking van het eerste lid kan, indien sprake is van voortschrijdende riolering buiten de bebouwde kom en het belang van de bescherming van een oppervlaktewaterlichaam zich daar niet tegen verzet, op een daartoe strekkende aanvraag bij maatwerkvoorschrift het lozen in een oppervlaktewaterlichaam worden toegestaan, mits het afvalwater minder dan 10 inwonerequivalenten bevat, waarbij kan worden aangetoond dat het afvalwater door een zuiveringsvoorziening wordt geleid die voldoet aan het bepaalde in Artikel 2.15, zesde lid.
In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:
in Oosterwold fase 1a , mits voldaan wordt aan Artikel 2.15 , eerste tot en met derde lid ;
vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of
op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.
Huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam , wordt geleid via een zuiveringsvoorziening.
Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.2, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.2 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam
Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.3.
Tabel 2.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam
Stof |
Emissiegrenswaarden |
Emissiegrenswaarden |
|
Representatief etmaalmonster |
Steekmonster |
Biochemisch zuurstofverbruik |
20 mg/l |
40 mg/l |
Chemisch zuurstofverbruik |
100 mg/l |
200 mg/l |
Totaal stikstof |
30 mg/l |
60 mg/l |
Ammoniumstikstof |
2 mg/l |
4 mg/l |
Onopgeloste stoffen |
30 mg/l |
60 mg/l |
Totaal fosfor |
3 mg/l |
6 mg/l |
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan 1 inwonerequivalenten bevat, wordt geloosd in niet-kwetsbaar water en voor vermenging met ander afvalwater door een septic tank wordt geleid die is geplaatst voor 1 maart 1997 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.
De lozingseisen voor totaal stikstof en totaal fosfor zoals genoemd in het derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan 10 inwonerequivalenten bevat, wordt geloosd in niet-kwetsbaar water en voor vermenging met ander afvalwater door een zuiveringsvoorziening wordt geleid.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan 6 inwonerequivalenten bevat, wordt geloosd in niet-kwetsbaar water en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:
met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1 , en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 gram, volgens annex B van NEN-EN 12566-1 ;
die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd; of
die is geplaatst voor 1 maart 1997 met een kleinere nominale inhoud van 6 m3 en waarvoor het waterschap ontheffing heeft verleend.
In afwijking van het tweede lid kunnen bij lozingen van meer dan 10 inwonerequivalenten en minder dan 200 inwonerequivalenten op een daartoe strekkende aanvraag bij maatwerkvoorschrift hogere emissiegrenswaarden worden vastgesteld of achterwege worden gelaten, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, en de lozing plaatsvindt in niet-kwetsbaar water .
Het eerste tot en met zevende lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:
Het vijfde en zevende lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam in Oosterwold fase 1a .
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.14, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:
Koelwater, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.
De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 1000 kJ/s bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam.
De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.17, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:
Bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:
is een werkinstructie opgesteld; en
wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel of het talud ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.
In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:
Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:
op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;
wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;
of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;
op welke wijze afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en
welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.
Bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:
op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en
welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terecht komen.
Bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.19 tot en met Artikel 2.22, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in Artikel 2.20; of
voor het lozen afkomstig van het bouwen, renoveren of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in Artikel 2.21.
Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.
Voor de toepassing van deze paragraaf worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:
bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
A-hout en ongeshredderd B-hout;
snoeihout;
banden van voertuigen;
autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;
straatmeubilair;
tuinmeubilair;
aluminium, ijzer en roestvrij staal;
kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;
kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;
papier en karton;
textiel en tapijt; en
vlakglas.
Te lozen afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam komen.
Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.
In aanvulling op artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 meter bedraagt, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.4, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.4 Emissiegrenswaarden
Stof |
Emissiegrenswaarde |
Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink |
1 mg/l |
Minerale olie |
20 mg/l |
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) |
50 µg/l |
Onopgeloste stoffen |
100 mg/l |
Som van stikstofverbindingen |
10 mg/l |
Som van fosforverbindingen |
2 mg/l |
Chemisch zuurstofverbruik |
200 mg/l |
Afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:
Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam komen.
Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de Artikel 2.27 en Artikel 2.28 , worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:
Afvalwater, afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam , als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Huishoudelijk afvalwater, afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam kunnen worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.
Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, is een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:
Stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in Artikel 2.32 in een oppervlaktewaterlichaam en die worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, kunnen worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.
Algen en bacteriën kunnen uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.32, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
gegevens over de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;
als de waterbodem de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in Artikel 2.33; en
de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de waterbeheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.
Afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, kan op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.
Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.
Afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.38, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter bedraagt.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.5, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.5 Emissiegrenswaarden
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.
In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter bedraagt.
Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.
In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.6, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.6 Emissiegrenswaarden
Condenswater afkomstig van de opslag van gewassen kan op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, tenzij dit afkomstig is van gewassen waar voorafgaand aan de opslag gewasbeschermingsmiddelen op zijn toegepast of dit afkomstig is uit een ruimte waarin gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast.
In afwijking van artikel 4.723d, eerste lid en artikel 4.723i, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving kan een smallere teeltvrije zone aangehouden worden, als het talud van een oppervlaktewaterlichaam ten minste 300 centimeter breed is en dat oppervlaktewaterlichaamniet-kwetsbaar water is.
Een versmalling van de teeltvrije zone naar ten minste 50 centimeter is mogelijk voor de volgende gewassen: aardappelen, uien, bloembollen en bloemknollen, aardbeien, asperges, prei, schorseneren, sla, wortelen, vaste planten en neerwaarts te bespuiten boomkwekerijgewassen.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.40 tot en met Artikel 2.43, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Ten minste vier weken voor het begin van de teelt van gewassen, bedoeld in Artikel 2.44 worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de kadastrale gegevens van de locatie waar een smallere teeltvrije zone wordt aangehouden; en
de naam van het oppervlaktewaterlichaam waar de teeltvrije zone aan grenst.
Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Afvalwater, afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.7, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.7 Emissiegrenswaarden
De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.
Afvalwater, afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter bedraagt.
Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de Artikel 2.46 en Artikel 2.47 worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Afvalwater afkomstig van het wassen van paarden kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter bedraagt.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden in tabel 2.8, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.8 Emissiegrenswaarden
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.49, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
In afwijking van artikel 4.891 en in aanvulling op artikel 4.894, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving kan het afvalwater, afkomstig van het reinigen van voertuigen en werktuigen die niet voor gewasbeschermingsmiddelen zijn gebruikt, en hemelwater, afkomstig van de wasplaats voor die voertuigen en werktuigen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam , tenzij kan worden geloosd op onverharde bodem of in een vuilwaterriool.
Voor het te lozen afvalwater en hemelwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden in tabel 2.9, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.9 Emissiegrenswaarden
In aanvulling op artikel 4.813, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving kan het hemelwater, afkomstig van een wasplaats voor het reinigen en ontsmetten van veewagens, indien deze niet in gebruik is voor deze activiteit, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam , tenzij het gelijkmatig kan worden verspreid over landbouwgronden.
Na het reinigen en ontsmetten van veewagens wordt de bodembeschermende voorziening nagespoeld met schoon water en het afvalwater wordt opgevangen.
Voor het te lozen hemelwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden in tabel 2.10, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.10 Emissiegrenswaarden
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.51 en Artikel 2.52, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteit en leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.
Deze paragraaf is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waar de activiteit wordt verricht.
Afvalwater, afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:
Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.56, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Spuiwater uit recreatieve visvijvers kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Ten minste vier weken dagelijks bestuur voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 2.58 , worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
De volgende afvalwaterstromen, afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, kunnen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:
Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd.
Het verbod geldt niet voor:
het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
het lozen, bedoeld in Paragraaf 2.2.1 tot en met Paragraaf 2.2.19 en Afdeling 4.3 ;
het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en
het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten.
Het verbod geldt niet voor het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten op beperkingengebiedactiviteiten en overige activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor waterstaatswerken.
De verstrekking van gegevens wordt ondertekend en bevat in ieder geval:
De verstrekking van gegevens wordt digitaal gedaan met een door het dagelijks bestuur vastgesteld formulier.
Een melding wordt ondertekend en bevat in ieder geval:
de aanduiding van de activiteit;
de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;
het e-mailadres en het telefoonnummer van de indiener;
het adres dan wel de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;
de dagtekening; en
een situatietekening met in ieder geval:
De melding wordt digitaal gedaan met een door het dagelijks bestuur vastgesteld formulier.
Voordat de naam of het adres, bedoeld in Artikel 3.2 en Artikel 3.3, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Ten minste vier weken voor de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Op verzoek van het dagelijks bestuur worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn.
Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.
Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit op grond van dit hoofdstuk wordt ondertekend en bevat in ieder geval:
de aanduiding van de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;
de naam, het adres, het telefoonnummer en het e-mailadres van de aanvrager;
als een ander dan de aanvrager de activiteit verricht: de gegevens, bedoeld onder b, van degene die de activiteit verricht;
als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging;
de aanduiding van het adres dan wel de locatie waar de activiteit wordt verricht en de begrenzing van die locatie;
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;
de dagtekening;
een situatietekening met in ieder geval:
als een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7 eerste lid, van de Omgevingswet wordt getroffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd;
als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt:
een berekening waaruit blijkt dat de constructieve veiligheid en bruikbaarheid van de kade of waterkering blijft gewaarborgd;
een analyse die aantoont dat er door de aangevraagde activiteit geen belemmeringen ontstaan voor de instandhouding, het onderhoud en de versterking van de kade of waterkering; en
indien van toepassing, een tekening van het uitvoeringsontwerp; en
als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:
een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat;
een tekening met een aanduiding van de boorlijn;
een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en
gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden, als de activiteit betrekking heeft op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, in aanvulling op Artikel 3.7 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Een omgevingsvergunning voor een activiteit in de kernzone van een primaire, regionale of overige waterkering, met uitzondering van de overige waterkering Knardijk, waarbij werkzaamheden worden uitgevoerd in de periode van 15 oktober tot 15 maart, wordt niet verleend, tenzij:
de werkzaamheden die worden verricht aantoonbaar redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn buiten de genoemde periode; en
wordt gewerkt volgens een namens het dagelijks bestuur vooraf goedgekeurd risicobeheersplan, waarin omschreven is welke maatregelen genomen worden om de waterveiligheid te waarborgen.
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van ontgrondingen, afgravingen en seismisch onderzoek in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Het is verboden ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden bij het dagelijks bestuur , als de activiteit plaatsvindt in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone .
Degene die de activiteit verricht, bedoeld in artikel 3.11 :
houdt een onderhoudsstrook van minimaal 5 meter vanaf de insteek van het oppervlaktewaterlichaam vrij;
verandert de vorm en afmeting van het oppervlaktewaterlichaam niet;
stort geen vrijkomende grond in het oppervlaktewater;
gebruikt geen materialen die het oppervlaktewater kunnen vervuilen;
sluit gaten en sleuven, indien nodig met gebruik van kleikorrels, na gereedkomen van het werk ;
belemmert de doorstroming en afvoer van het water niet;
zaait de bodem in met grasmengsel B3; en
houdt aanwezige drainage in stand.
Indien schade aan talud of oever is veroorzaakt, herstelt degene die de activiteit verricht dit op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur en op eigen kosten.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek te verrichten:
bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone, primaire waterkering - binnenbeschermingszone, primaire waterkering - tussenbeschermingszone of primaire waterkering - buitenbeschermingszone;
bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone;
bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone of overige waterkering - beschermingszone; of
bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone of oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone.
Het is verboden ontgrondingen, afgravingen of seismisch onderzoek te verrichten binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Deze paragraaf is van toepassing op het hebben van explosiegevaarlijk materiaal en een explosiegevaarlijke inrichting in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Het is verboden explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden bij het dagelijks bestuur, in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.
Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.16 :
houdt een onderhoudsstrook van minimaal 5 meter vanaf de insteek van het oppervlaktewaterlichaam vrij;
verandert de vorm en afmeting van het oppervlaktewaterlichaam niet;
zorgt ervoor dat materiaal niet in aanraking met het oppervlaktewater kan komen;
belemmert de doorstroming en afvoer van het water niet; en
zaait de bodem in met grasmengsel B3.
Indien schade aan talud of oever is veroorzaakt, herstelt degene die de activiteit verricht dit op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur en op eigen kosten.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben in:
bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone, primaire waterkering - binnenbeschermingszone, primaire waterkering - tussenbeschermingszone of primaire waterkering - buitenbeschermingszone;
bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone;
bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone of overige waterkering - beschermingszone; of
bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone of oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone.
Het is verboden explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van heiwerkzaamheden en het plaatsen, wijzigen of verwijderen van werken in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Deze paragraaf is niet van toepassing op werken waar regels voor zijn gesteld in de overige paragrafen van Afdeling 3.2.
Heiwerkzaamheden kunnen worden verricht of werken kunnen worden geplaatst, gewijzigd of verwijderd in:
bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - buitenbeschermingszone; of
bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning heiwerkzaamheden te verrichten of werken te plaatsen, wijzigen of verwijderen in:
bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone, primaire waterkering - binnenbeschermingszone of primaire waterkering - tussenbeschermingszone;
bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone;
bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone of overige waterkering - beschermingszone; of
bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone of oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone.
Het is verboden heiwerkzaamheden te verrichten of werken te plaatsen, wijzigen of verwijderen binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, houden en verwijderen van kabels, drukleidingen en drukvaten in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering .
Kabels, drukleidingen of drukvaten kunnen worden geplaatst, gehouden of verwijderd:
bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - tussenbeschermingszone of primaire waterkering - buitenbeschermingszone; of
bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.
Het is verboden kabels, drukleidingen of drukvaten te plaatsen, houden of verwijderen zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden bij het dagelijks bestuur, in in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone.
Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.26:
In aanvulling op het eerste lid, zorgt degene die de activiteit, bedoeld in Artikel 3.26, binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied verricht ervoor, dat:
geen beschadiging optreedt van de oeverconstructie of de natte bak;
het onderhoud van de natte bak of oeverconstructie vanaf het water door een derde mogelijk blijft; en
de activiteit de levensduur van de oeverconstructie niet verkort.
Indien schade aan talud of oever is veroorzaakt, herstelt degene die de activiteit verricht dit op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur en op eigen kosten.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning kabels, drukleidingen of drukvaten te plaatsen, houden of verwijderen:
bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone of primaire waterkering - binnenbeschermingszone;
bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone;
bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone of overige waterkering - beschermingszone; of
bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone.
Het is verboden kabels, drukleidingen of drukvaten te plaatsen, houden of verwijderen binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van werkzaamheden die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Voor de toepassing van deze paragraaf worden onder werkzaamheden in ieder geval verstaan:
Deze paragraaf is niet van toepassing op de activiteiten, geregeld in Paragraaf 3.2.1 tot en met Paragraaf 3.2.4 en Paragraaf 3.2.6 tot en met Paragraaf 3.2.21.
Werkzaamheden, die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken, kunnen worden verricht:
bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - buitenbeschermingszone;
bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - beschermingszone; of
bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - beschermingszone.
In aanvulling op het eerste lid, onder b, zijn in het gebied aangeduid als regionale waterkering buitendijks - kernzone de volgende werkzaamheden toegestaan:
handelingen ten behoeve van gewoon onderhoud; en
gebruikelijke handelingen in en aan tuinen, op de kruin van de waterkering met een minimale overhoogte van 50 cm ten opzichte van de minimaal benodigde kruinhoogte, toegestaan, als:
bij het aanleggen of behouden van bomen de ontgrondingskuil minimaal 5 meter uit de buitenkruinlijn binnendijks ligt; of
bij het plaatsen of hebben van bouwwerken en objecten, deze:
in zijn geheel verwijderbaar of eenvoudig demontabel zijn; en
de toegankelijkheid van de waterkering als geheel niet achteruit gaat.
Degene die werkzaamheden aan tuinen verricht, als bedoeld het tweede lid, maakt deze op eigen kosten ongedaan op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer of onderhoud door het waterschap of anderszins in het belang van waterstaatswerken.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning werkzaamheden, die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken, te verrichten:
bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone of primaire waterkering - binnenbeschermingszone;
bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone, tenzij het werkzaamheden Artikel 3.31, tweede lid, betreft;
bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone; of
bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone, oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone of oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.
Het is verboden werkzaamheden, die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken, te verrichten binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, hebben en verwijderen van dammen en duikers in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Het is verboden dammen en duikers te plaatsen, hebben of verwijderen zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam in landelijk gebied, tenzij het gaat om een aan- of afvoersloot, tocht, d-tocht of vaart.
Degene die de activiteit verricht, bedoeld in artikel 3.35 :
voert het werk uit overeenkomstig de ingediende tekening of tekeningen;
belemmert de doorstroming en afvoer van het water niet;
houdt drainuitmondingen vrij, of, indien vrijhouden niet mogelijk is, verlegt de drainuitmondingen zodanig dat vrije uitstroom en doorspuiten mogelijk blijven, waarbij de drainage wordt voorzien van een polypropyleenomhulling en een dichte eindbuis met een lengte van minimaal 0,50 meter;
verwerkt geen vrijkomende grond in het talud van overige oppervlaktewaterlichamen , anders dan het oppervlaktewaterlichaam waarin de dam en duiker aangelegd wordt;
legt de dam, indien die wordt voorzien van een verhard oppervlak , zo aan dat het verhard oppervlak op minimaal 1 meter uit de boveninsteek van het talud van de dam wordt aangebracht;
zorgt ervoor dat de duiker aan beide zijden minimaal 0,10 meter en maximaal 0,30 meter uit het talud steekt;
legt de duiker aan op een zandpakket met een dikte van minimaal 0,15 meter, tenzij zwaar verkeer over de duiker passeert, in welk geval de duiker op een zandpakket met een dikte van minimaal 0,50 meter wordt aangelegd;
zorgt ervoor dat de duiker een inwendige diameter van minimaal 0,40 meter heeft;
zorgt ervoor dat de duiker ten minste 1/3 van de diameter lucht bevat;
zorgt ervoor dat de duiker op de bodem van de kavel- erf of wegsloot maximaal 18 meter lang is; en
zorgt ervoor dat:
indien een duiker van beton wordt gebruikt, de elementen minimaal 2 meter lang zijn en waterdicht op elkaar aangesloten worden door middel van een rubberring;
indien een duiker van pvc wordt gebruikt die bestaat uit elementen, de elementen waterdicht op elkaar worden aangesloten door middel van een pvc-mof; of
indien een stalen duiker wordt gebruikt die bestaat uit elementen, de elementen waterdicht op elkaar worden aangesloten door middel van een stalen koppelstuk.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning dammen en duikers te plaatsen, hebben of verwijderen, in de kernzone van:
een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied; en
Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, hebben en verwijderen van oeverconstructies in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Het is verboden een oeverconstructie te plaatsen, hebben of verwijderen zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone of oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone.
Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.40:
werkt de oeverconstructie gronddicht af, zodat geen grond of aangevuld materiaal vanachter de oeverconstructie in de natte bak kan komen;
sluit de oeverconstructie geheel aan op een eventueel reeds aanwezige oeverconstructie, voor zover het vorm en afmetingen betreft;
verwijdert bij vervanging van de oeverconstructie de oude geheel en legt de nieuwe oeverconstructie op dezelfde plaats aan;
zorgt bij vervanging dat er een eenvoudig te vervangen duurzame constructie wordt aangelegd;
voorkomt beschadigingen of verzakkingen van de oeverconstructie en het talud;
houdt er bij de aanleg rekening mee dat met het uitvoeren van de werkzaamheden zettingen kunnen ontstaan en neemt hiervoor de nodige voorzorgsmaatregelen; en
verankert de oeverconstructie zo in het achterliggende perceel, dat geen vervorming of voorover wijken kan plaatsvinden.
Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.40, wijzigt of verwijdert de oeverconstructie op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur, indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten het plaatsen, hebben en verwijderen van steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken en vergelijkbare constructies in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Het is verboden steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies te plaatsen, hebben of verwijderen in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone of oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur.
Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.43:
handhaaft een minimale strook van 5 meter op de breedte van het oppervlaktewaterlichaam voor varend onderhoud;
wijzigt de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam zoals vastgelegd in de legger niet;
beschadigt het onderwatertalud en de aanwezige oeverconstructie niet;
belemmert de doorstroming en afvoer van het water niet;
maakt een zelfstandige steiger, vlonderoverhangend bouwwerk, overstortbak of vergelijkbare constructie, die niet rust op een bestaande oeverconstructie;
voorkomt beschadigingen of verzakkingen van de steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de doorstroming en afvoer van het water;
gebruikt deugdelijk en niet uitlogend materiaal voor de steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk; en
voorziet in deugdelijke oeverbescherming op de plaats van de steiger, vlonder, overhangend bouwwerk, overstortbak of vergelijkbare constructie.
In aanvulling op het eerste lid, zorgt degene die de activiteit, bedoeld in Artikel 3.43, binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied verricht ervoor, dat:
geen beschadiging optreedt van de oeverconstructie of de natte bak;
het onderhoud van de natte bak of oeverconstructie vanaf het water door een derde mogelijk blijft; en
de activiteit de levensduur van de oeverconstructie niet verkort.
Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.43, wijzigt of verwijdert de steiger, vlonder, overhangend bouwwerk, overstortbak of vergelijkbare constructie op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur, indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.
Het is verboden steigers, vlonders, overhangende bouwwerken, overstortbakken of vergelijkbare constructies te plaatsen, behouden of verwijderen binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en verwijderen van beplanting en bomen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Beplanting of bomen kunnen worden geplaatst, behouden of verwijderd:
bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - buitenbeschermingszone;
bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - beschermingszone;
bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - beschermingszone; of
bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.
Het is verboden beplanting of bomen te plaatsen, behouden of verwijderen zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden bij het dagelijks bestuur, in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone.
Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.48:
verwijdert dode, zieke, of beschadigde bomen en de wortelresten;
herstelt het maaiveld bij verwijdering van beplanting of bomen en de wortelresten;
laat geen vaste stoffen achter langs het oppervlaktewaterlichaam of de bijbehorende beschermingszone;
wijzigt de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam zoals vastgelegd in de legger niet;
zorgt ervoor dat de berging van het oppervlaktewaterlichaam niet beperkt wordt; en
zorgt ervoor dat het bergingsprofiel zo veel mogelijk vrij wordt gehouden van beplanting, bladeren, takken en wortelresten.
In aanvulling op het eerste lid, zorgt degene die de activiteit, bedoeld in Artikel 3.48, binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied verricht ervoor, dat:
geen beschadiging optreedt van de oeverconstructie of de natte bak;
het onderhoud van de natte bak of oeverconstructie vanaf het water door een derde mogelijk blijft; en
de activiteit de levensduur van de oeverconstructie niet verkort.
Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.48, wijzigt of verwijdert de beplanting of bomen op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de zorg voor het watersysteem.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting of bomen te plaatsen, behouden of verwijderen:
bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone of primaire waterkering - binnenbeschermingszone;
bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone; of
bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone.
Het is verboden beplanting of bomen te plaatsen, behouden of verwijderen in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone.
Het is verboden beplanting of bomen te plaatsen, behouden of verwijderen binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Deze paragraaf is van toepassing op het houden van activiteiten op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Deze paragraaf is van toepassing op het houden van activiteiten op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen, waaronder:
het bevestigen of laten liggen van vaartuigen, vlotten of vistuigen;
het deponeren of opslaan van voorwerpen, materialen of stoffen;
het zich ontdoen van afval;
het plaatsen van tenten, caravans, campers, woonwagens en dergelijke; en
het houden van wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen en het plaatsen van kramen of tenten en het innemen van standplaatsen met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke.
Activiteiten kunnen op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen gehouden worden:
bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - binnenbeschermingszone of primaire waterkering - buitenbeschermingszone;
bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone; of
bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - beschermingszone.
Het is verboden activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen, zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone of oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.
Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.54:
verandert de vorm en afmeting van het oppervlaktewaterlichaam niet;
brengt geen stoffen in het oppervlaktewater;
belemmert de doorstroming en afvoer van het water niet;
ruimt na afloop van de werkzaamheden alle stoffen en materialen op; en
zaait de bodem in met grasmengsel B3.
In aanvulling op het eerste lid, zorgt degene die de activiteit, bedoeld in Artikel 3.54, binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied verricht ervoor, dat:
geen beschadiging optreedt van de oeverconstructie of de natte bak;
het onderhoud van de natte bak of oeverconstructie vanaf het water door een derde mogelijk blijft; en
de activiteit de levensduur van de oeverconstructie niet verkort.
Indien schade aan talud of oever is veroorzaakt, herstelt degene die de activiteit verricht dit op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur en op eigen kosten.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen:
bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone;
bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone; of
bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone.
Het is verboden activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Deze paragraaf is van toepassing op het brengen, hebben en houden van vaste stoffen of voorwerpen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Vaste stoffen of voorwerpen kunnen worden gebracht of gehouden:
bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - binnenbeschermingszone of primaire waterkering - buitenbeschermingszone;
bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone; of
bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone of overige waterkering - beschermingszone.
Het is verboden vaste stoffen of voorwerpen te brengen, hebben of houden, zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone of oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.
Degene die de activiteit verricht, bedoeld in Artikel 3.60:
verandert de vorm en afmeting van het oppervlaktewaterlichaam niet;
zorgt ervoor dat het materiaal of de materialen niet in aanraking komen met het oppervlaktewater;
belemmert de doorstroming en afvoer van het water niet;
zorgt er voor dat de materialen niet uitlogen; en
zaait de bodem in met grasmengsel B3.
In aanvulling op het eerste lid, zorgt degene die de activiteit, bedoeld in Artikel 3.60, binnen 5 meter vanuit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam in stedelijk gebied verricht ervoor, dat:
Degene die de activiteit, bedoeld in Artikel 3.60, verricht, wijzigt of verwijdert de vaste stoffen of voorwerpen op eigen kosten en op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de zorg voor het watersysteem.
Indien schade aan talud of oever is veroorzaakt, herstelt degene die de activiteit verricht dit op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur en op eigen kosten.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen te brengen, hebben of houden in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone.
Het is verboden vaste stoffen of voorwerpen te brengen, hebben of houden in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone.
Het is verboden vaste stoffen of voorwerpen te brengen, hebben of houden binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Deze paragraaf is van toepassing op het buiten openbare verharde wegen rijden met een rijtuig, voertuig en lastdier en vee drijven in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Buiten openbare verharde wegen kan met een rijtuig, voertuig of lastdier worden gereden of vee worden gedreven:
bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - binnenbeschermingszone of primaire waterkering - buitenbeschermingszone;
bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone; of
bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone of overige waterkering - beschermingszone.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning buiten openbare verharde wegen te rijden met een rijtuig, voertuig of lastdier of vee te drijven in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone.
Deze paragraaf is van toepassing op het op andere wijze bemesting toepassen dan door het dagelijks bestuur is bepaald in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Bemesting kan op andere wijze dan door het dagelijks bestuur is bepaald worden toegepast:
bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - binnenbeschermingszone of primaire waterkering - buitenbeschermingszone;
bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone; of
bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone of overige waterkering - beschermingszone.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning op andere wijze bemesting toe te passen dan door het dagelijks bestuur in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone .
Deze paragraaf is van toepassing op het brengen en het houden van de waterstand op een peil, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de waterstand van een oppervlaktewaterlichaam op een peil te brengen of houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden.
Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, wijzigen en verwijderen van windmolens in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Windmolens kunnen worden geplaatst, gewijzigd of verwijderd in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone, oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone of oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning windmolens te plaatsen, wijzigen of verwijderen:
bij een primaire waterkering: in het gebied aangeduid als primaire waterkering - kernzone, primaire waterkering - binnenbeschermingszone, primaire waterkering - tussenbeschermingszone of primaire waterkering - buitenbeschermingszone;
bij een regionale waterkering: in het gebied aangeduid als regionale waterkering - kernzone of regionale waterkering - beschermingszone; of
bij een overige waterkering: in het gebied aangeduid als overige waterkering - kernzone of overige waterkering - beschermingszone.
Deze paragraaf is van toepassing op het versneld tot afvoer laten komen van neerslag door aanleg van verhard oppervlak .
Het versneld tot afvoer laten komen van neerslag door aanleg van nieuw verhard oppervlak in landelijk gebied is toegestaan, bij een toename tot 2.500 m2 verharding.
Het versneld tot afvoer laten komen van neerslag door aanleg van nieuw verhard oppervlak in stedelijk gebied is toegestaan, bij een toename tot 750 m2 verharding.
Degene die neerslag versneld tot afvoer laat komen door aanleg van nieuw verhard oppervlak, waarbij de toename tot 2.500 m2 in landelijk gebied of tot 750 m2 in stedelijk gebied is, is niet verplicht de versnelde afvoer te compenseren, tenzij het watersysteem al om andere redenen moet worden aangepast.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen door aanleg van nieuw verhard oppervlak in landelijk gebied, bij een toename van 2.500 m² verharding of meer.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen door aanleg van nieuw verhard oppervlak in stedelijk gebied, bij een toename van 750 m² verharding of meer.
De toename, bedoeld in het eerste en tweede lid, betreft de totale toename sinds 1 juli 2013 binnen een perceel, of voor zover het een ontwikkeling betreft waarbij binnen meerdere percelen verharding plaatsvindt, de verharding binnen deze meerdere percelen.
Deze paragraaf is van toepassing op het water lozen in, onttrekken aan, afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen.
Het is verboden water te lozen in, te onttrekken aan, af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen, zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, als:
meer dan 225 m³ water per uur kan worden geloosd in of afgevoerd naar dat oppervlaktewaterlichaam;
ofmeer dan 125 m³ water per uur kan worden onttrokken aan of aangevoerd uit dat oppervlaktewaterlichaam.
Het is verboden water te lozen in, te onttrekken aan, af te voeren naar of aan te voeren uit gestuwde oppervlaktewaterlichamen, zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, als:
meer dan 225 m³ water per uur kan worden geloosd in of afgevoerd naar dat oppervlaktewaterlichaam; of
meer dan 30 m³ water per uur kan worden onttrokken aan of aangevoerd uit dat oppervlaktewaterlichaam.
Het is verboden water te onttrekken aan of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen in wateraanvoergebied, die water aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen gelegen buiten het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland, zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, indien meer dan 30 m³ water per uur kan worden onttrokken aan of aangevoerd uit dat oppervlaktewaterlichaam.
Tenminste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in Artikel 3.80, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:
Tenminste vier weken voor de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te lozen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen, dan wel af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen, als op de voorgenomen wijze:
meer dan 540 m3 water per uur kan worden geloosd in of afgevoerd naar dat oppervlaktewaterlichaam; of
meer dan 250 m3 water per uur kan worden onttrokken aan of aangevoerd uit dat oppervlaktewaterlichaam.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te lozen in of af te voeren naar oppervlaktewaterlichamen in wateraanvoergebied, die water aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen gelegen buiten het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning water aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen die niet in beheer zijn van Waterschap Zuiderzeeland, met uitzondering van aanvoer van water als gevolg van spuien ter plaatse van schutsluizen.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van Artikel 3.82 is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
het doel waarvoor het te onttrekken oppervlaktewater wordt gebruikt;
de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van ieder onttrekkingspunt;
de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur per onttrekkingspunt;
de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste wordt onttrokken;
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken.
Deze paragraaf is van toepassing op het uitoefenen van visserij in een oppervlaktewaterlichaam.
Onder visserij wordt niet verstaan het vissen met een hengel.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning visserij uit te oefenen in een oppervlaktewaterlichaam.
Het eerste lid geldt voor de in het beheergebied van het waterschap opererende visrechthebbenden.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor visserij, bedoeld in Artikel 3.85, wordt een visplan aan het dagelijks bestuur overgelegd.
In het visplan wordt verwoord hoe wordt bijdragen aan het bevorderen en handhaven van een evenwichtige visstand in de oppervlaktewaterlichamen in relatie tot de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water, die zijn weergegeven in het vigerende Waterbeheerprogramma van het waterschap.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 3.85 wordt alleen geweigerd als het uitvoeren van het visplan van de aanvrager leidt tot:
een onacceptabele achteruitgang van de visstand of de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam ten opzichte van de huidige actuele situatie in het oppervlaktewaterlichaam waarin de activiteit wordt verricht of in het oppervlaktewaterlichaam dat hiermee in directe verbinding staat;
het ongedaan maken van verwachte of geplande effecten van eerdere maatregelen of herstelprognoses voor herstel van een watersysteem; of
veronachtzaming van een andere specifieke of toegewezen functie zoals natuur, ecologische verbindingszone of zwemwater.
Deze paragraaf is van toepassing op het maaien in een oppervlaktewaterlichaam.
In het Weerwater, het Bovenwater en de Noorderplassen kan worden gemaaid, als:
Uiterlijk 1 maart van het betreffende jaar waarin de activiteit, bedoeld in Artikel 3.89, zal worden uitgevoerd, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
het kenmerk en de datum van afgifte van de omgevingsvergunning die het voorgaande jaar is afgegeven op basis van Artikel 3.91;
de vermelding dat er niet wordt afgeweken van het maaiplan waarvoor de omgevingsvergunning, bedoeld onder a, was afgegeven; en
de jaarplanning waarop is aangegeven in welke week de maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning te maaien in het Weerwater, het Bovenwater en de Noorderplassen, tenzij Artikel 3.89 van toepassing is.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor maaien, bedoeld in Artikel 3.91,wordt een maaiplan aan het dagelijks bestuur overgelegd.
Het maaiplan wordt uiterlijk 1 maart van het betreffende jaar aan het dagelijks bestuur overgelegd.
Het maaiplan bevat ten minste:
een duidelijke kaart van het te maaien oppervlaktewaterlichaam;
de plaats waar in dit oppervlaktewaterlichaam gemaaid wordt;
een aanduiding van het procentuele aandeel van het maaioppervlak van het totaal begroeibaar oppervlak in dit oppervlaktewaterlichaam, zoals aangewezen in Bijlage 4;
een beschrijving van hoe het maaisel wordt verwijderd; en
een beschrijving van de methode van maaien.
De eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren en die zijn gelegen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering, kunnen door het dagelijks bestuur verplicht worden langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen.
Het dagelijks bestuur kan algemene regels stellen omtrent afrasteringconstructies en wijze van plaatsing.
Wanneer gronden met een beperkt zakelijk recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de verplichtingen ingevolge dit artikel ook op de beperkt zakelijk gerechtigden onderscheidenlijk de gebruikers.
De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen kunnen door het dagelijks bestuur verplicht worden deze terstond te sluiten.
Wanneer gronden met een beperkt zakelijk recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de verplichtingen ingevolge dit artikel ook op de beperkt zakelijk gerechtigden onderscheidenlijk de gebruikers.
De eigenaren van stuwen, of andere onderhoudsplichtigen van stuwen, zijn verplicht het door het dagelijks bestuur bepaalde stuwpeil in te stellen en in stand te houden.
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van activiteiten, anders dan de activiteiten in paragraaf 3.2.1 tot en met paragraaf 3.2.21, in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning enige activiteiten te verrichten in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering, waardoor schade kan worden toegebracht aan het waterstaatswerk of waardoor de werking van het waterstaatswerk wordt belet, gehinderd of verzwakt, tenzij in deze verordening is bepaald dat die activiteit is vrijgesteld van de vergunningplicht.
Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten in met betrekking tot het onttrekken van grondwater, het infiltreren van water, het lozen van grondwater en het plaatsen van een noodvoorziening voor het onttrekken van grondwater.
De zorgplicht, bedoeld in Artikel 1.8 , bij het lozen van grondwater op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk houdt in ieder geval in dat:
alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
de best beschikbare technieken worden toegepast;
geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;
alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;
lozingen doelmatig kunnen worden bemonsterd;
metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en
meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.
Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het dagelijks bestuur worden die ondertekend en in ieder geval voorzien van:
Een melding voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of voor het plaatsen van een noodvoorziening voor het onttrekken van grondwater wordt ondertekend en bevat ten minste:
de aanduiding van de activiteit;
de dagtekening;
de naam, het adres, de woonplaats, het telefoonnummer en het e-mailadres van de indiener;
als de werkzaamheden door een ander dan de indiener worden uitgevoerd, de naam, het adres, de woonplaats en het telefoonnummer van degene die de activiteit verricht;
als de melding wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, elektronisch adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging;
als een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7 eerste lid, van de Omgevingswet wordt getroffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd;
het doel van de geplande grondwateronttrekking;
de kadastrale gegevens van het perceel waar de grondwateronttrekking zal plaatsvinden;
de Rijksdriehoekscoördinaten (X,Y-coördinaten) van de locatie waar de grondwateronttrekking zal plaatsvinden;
het aantal bestaande en nieuw in te richten onttrekkingsputten;
de diameter, de lengte en de diepte van de onder- en bovenzijde van de filters van iedere onttrekkingsput ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;
de totaal opgestelde pompcapaciteit en de pompcapaciteit per onttrekkingsput in m³ per uur;
de maximaal te onttrekken hoeveelheid grondwater per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar;
bij een tijdelijke onttrekking:
een technisch bemalingsplan, indien het waterschap dat verzoekt, dat voldoet aan beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 en de onderliggende protocollen, of de hiervoor in de plaats getreden regelgeving; en
een monitoringsplan, indien het waterschap dat verzoekt, dat voldoet aan beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 en de onderliggende protocollen of de hiervoorin de plaats getreden regelgeving.
In aanvulling op het eerste lid, bevat een melding van het onttrekken van grondwater, waarbij het grondwater wordt geretourneerd in de bodem, tevens de volgende gegevens en bescheiden:
het aantal bestaande en nieuw in terichten putten;
een nadere plaatsaanduiding van de putten ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet;
de diepte van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;
de diameter en de lengte van de filters in iedere put;
de pompcapaciteit in m3 per uur;
de maximaal te retourneren hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar;
de wijze waarop water wordt geretourneerd; en
een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de retournering te voorkomen of te beperken.
Wijzigingen van de naam of het adres, bedoeld in Artikel 4.3 en Artikel 4.4, worden onverwijld doorgegeven aan het dagelijks bestuur.
Ten minste vier weken voor de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Op verzoek van het dagelijks bestuur worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn.
Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.
Ten minste vier weken voor het veranderen van de activiteit worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur, tenzij anders is bepaald.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater, die op grond van deze verordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de aanduiding van de activiteit;
de dagtekening;
de naam, het adres, de woonplaats, het telefoonnummer en het e-mailadres van de aanvrager;
als de werkzaamheden door een ander dan de indiener worden uitgevoerd, de naam, het adres, de woonplaats en het telefoonnummer van degene die de activiteit verricht;
als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, elektronisch adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging;
het doel van de geplande grondwateronttrekking;
de kadastrale gegevens van het perceel waar de grondwateronttrekking zal plaatsvinden;
de Rijksdriehoekscoördinaten (X, Y-coördinaten) van de locatie waar de grondwateronttrekking zal plaatsvinden;
het aantal bestaande en nieuw in te richten onttrekkingsputten;
de diameter, de lengte en de diepte van de onder- en bovenzijde van de filters van iedere onttrekkingsput ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;
de totaal opgestelde pompcapaciteit en de pompcapaciteit per onttrekkingsput in m³ per uur;
de maximaal te onttrekken hoeveelheid grondwater per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar; en
bij een tijdelijke onttrekking:
dient op verzoek van het waterschap een technisch bemalingsplan in dat voldoet aan beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 en de onderliggende protocollen, of de hiervoor in de plaats getreden regelgeving; en
dient op verzoek van het waterschap een monitoringsplan in dat voldoet aan beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 en de onderliggende protocollen of de hiervoorin de plaats getreden regelgeving.
In aanvulling op het eerste lid, bevat een aanvraag voor het onttrekken van grondwater, waarbij het grondwater wordt geretourneerd in de bodem, tevens de volgende gegevens en bescheiden:
het aantal bestaande en nieuw in te richten putten;
een nadere plaatsaanduiding van de putten ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet;
de diepte van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;
de diameter en de lengte van de filters in iedere put;
de pompcapaciteit in m3 per uur;
de maximaal te retourneren hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar;
de wijze waarop grondwater wordt geretourneerd ;
de herkomst en de samenstelling van het te retourneren grondwater; en
een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de retournering te voorkomen of te beperken.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water , die op grond van deze verordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de aanduiding van de activiteit;
de dagtekening;
de naam, het adres, de woonplaats, het telefoonnummer en het e-mailadres van de aanvrager;
als de werkzaamheden door een ander dan de indiener worden uitgevoerd, de naam, het adres, de woonplaats en het telefoonnummer van degene die de activiteit verricht;
als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, e-mailadres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging;
het doel van de geplande infiltratie;
de kadastrale gegevens van het perceel waar de infiltratie zal plaatsvinden;
de Rijksdriehoekscoördinaten (X, Y-coördinaten) van de locatie waar de infiltratie zal plaatsvinden;
het aantal bestaande en nieuw in te richten infiltratieputten;
de diameter, de lengte en de diepte van de onder- en bovenzijde van de filters van iedere infiltratieput ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;
de totaal opgestelde pompcapaciteit en de pompcapaciteit per infiltratieput in m³ per uur;
de maximaal te infiltrerenatie hoeveelheid water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar;
de wijze waarop water wordt geïnfiltreerd;
de herkomst en de samenstelling van het te infiltreren water; en
een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de infiltratie te voorkomen of te beperken.
In aanvulling op Artikel 1.15 van deze verordening, is op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater, die op grond van deze verordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
In aanvulling op Artikel 1.15 van deze verordening, is op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water, die op grond van deze verordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Degene die grondwater onttrekt voor agrarische doeleinden:
richt de onttrekkingsvoorziening in conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;
verwijdert of dicht na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking de onttrekkingsvoorzieningen conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;
onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk;
voorkomt nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als de nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn;
meldt direct aan het waterschap een calamiteit, schade of bijzondere omstandigheid waardoor de omgeving of derden nadelige gevolgen ondervinden of kunnen ondervinden; en
volgt, indien negatieve gevolgen als gevolg van de onttrekking ontstaan of dreigen te ontstaan, aanwijzingen van het dagelijks bestuur direct op.
Degene die meer dan 10.000 m3 grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.
Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.
Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater verstrekt.
Het eerste tot en met derde lid gelden niet:
Het dagelijks bestuur kan het onttrekken van grondwater verbieden als:
door de onttrekking nadelige effecten voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen ontstaan of dreigen te ontstaan;
degene die grondwater onttrekt geen of onvoldoende voorzieningen treft om het onttrokken grondwater in de bodem terug te brengen, een en ander voor zover het treffen van deze voorzieningen redelijkerwijs kan worden gevergd; of
het gebruik van oppervlaktewater redelijkerwijs kan worden gevergd.
Het is verboden in het gebied aangeduid als ‘grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen en Oosterwold’ grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, indien minimaal 1 m3 en maximaal 60 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Oosterwold' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, indien maximaal 60 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als meer dan 60 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied keringen'.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 08m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 8 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 11m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 11 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 14m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 14 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 17m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 17 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 20m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 20 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 23m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 23 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 26m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 26 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 29m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 29 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 32m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 32 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 35m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 35 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 38m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 38 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 41m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 41 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 44m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 44 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 47m' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 47 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Bremerberg' grondwater te onttrekken voor agrarische doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 2 meter.
Het bepaalde in het eerste tot en met vijftiende lid heeft geen betrekking op (locatie: boringsvrije zone):
onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;
onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het dagelijks bestuur of Gedeputeerde Staten; en
onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel onttrekkingen ten behoeve van handelingen waardoor een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, als voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming heeft gegeven.
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling.
Degene die grondwater onttrekt voor bronbemaling of proefbemaling:
richt de onttrekkingsvoorziening in conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en12000 en onderliggende protocollen;
verwijdert of dicht na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking de onttrekkingsvoorzieningen conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;
onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk;
voorkomt nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als de nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn;
meldt direct aan het waterschap een calamiteit, schade of bijzondere omstandigheid waardoor de omgeving of derden nadelige gevolgen ondervinden of kunnen ondervinden; en
volgt, indien negatieve gevolgen als gevolg van de onttrekking ontstaan of dreigen te ontstaan, aanwijzingen van het dagelijks bestuur direct op.
Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.
Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.
Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater verstrekt.
Het eerste tot en met derde lid gelden niet:
Het dagelijks bestuur kan het onttrekken van grondwater voor bronbemaling of proefbemaling verbieden als:
door de onttrekking nadelige effecten voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen ontstaan of dreigen te ontstaan; of
degene die grondwater onttrekt geen of onvoldoende voorzieningen treft om het onttrokken grondwater in de bodem terug te brengen, een en ander voor zover het treffen van deze voorzieningen redelijkerwijs kan worden gevergd.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, als:
De activiteit, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd binnen één jaar na melding.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied keringen.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 08m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 8 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 11m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 11 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 14m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 14 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 17m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 17 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 20m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 20 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 23m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 23 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 26m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 26 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 29m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 29 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 32m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 32 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 35m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 35 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 38m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 38 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 41m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 41 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 44m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 44 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 47m' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 47 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Bremerberg' grondwater te onttrekken voor bronbemaling of proefbemaling, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 2 meter.
Het bepaalde in het eerste tot en met vijftiende lid heeft geen betrekking op:
onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;
onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het dagelijks bestuur of Gedeputeerde Staten; en
onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel onttrekkingen ten behoeve van handelingen waardoor een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, als voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming heeft gegeven.
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor grondwatersanering en bodemsanering.
Degene die grondwater onttrekt voor een sanering:
richt de onttrekkingsvoorziening in conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en12000 en onderliggende protocollen;
verwijdert of dicht na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking de onttrekkingsvoorzieningen conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;
onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk;
voorkomt nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als de nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn;
meldt direct aan het waterschap een calamiteit, schade of bijzondere omstandigheid waardoor de omgeving of derden nadelige gevolgen ondervinden of kunnen ondervinden; en
volgt, indien negatieve gevolgen als gevolg van de onttrekking ontstaan of dreigen te ontstaan, aanwijzingen van het dagelijks bestuur direct op.
Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.
Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.
Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater verstrekt.
Het eerste tot en met derde lid gelden niet:
Het dagelijks bestuur kan het onttrekken van grondwater voor een sanering verbieden als:
door de onttrekking nadelige effecten voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen ontstaan of dreigen te ontstaan; of
degene die grondwater onttrekt geen of onvoldoende voorzieningen treft om het onttrokken grondwater in de bodem terug te brengen, een en ander voor zover het treffen van deze voorzieningen redelijkerwijs kan worden gevergd.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen' grondwater te onttrekken voor een sanering zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, als maximaal 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.
De activiteit, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd binnen één jaar na melding.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen' grondwater te onttrekken voor een sanering, als meer dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor saneringen, in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied keringen'.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 08m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 8 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 11m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 11 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 14m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 14 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 17m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 17 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 20m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 20 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 23m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 23 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 26m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 26 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 29m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 29 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 32m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 32 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 35m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 35 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 38m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 38 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 41m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 41 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 44m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 44 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 47m' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 47 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Bremerberg' grondwater te onttrekken voor een sanering, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 2 meter.
Het bepaalde in het eerste tot en met vijftiende lid heeft geen betrekking op:
onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;
onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het dagelijks bestuur of Gedeputeerde Staten; en
onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel onttrekkingen ten behoeve van handelingen waardoor een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, als voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming heeft gegeven.
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor calamiteiten.
Degene die een onttrekkingsvoorziening inricht voor de onttrekking van grondwater voor calamiteiten:
richt de onttrekkingsvoorziening in conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en12000 en onderliggende protocollen;
verwijdert of dicht na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking de onttrekkingsvoorzieningen conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;
onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk;
voorkomt nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als de nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn;
meldt direct aan het waterschap een calamiteit, schade of bijzondere omstandigheid waardoor de omgeving of derden nadelige gevolgen ondervinden of kunnen ondervinden; en
volgt, indien negatieve gevolgen als gevolg van de onttrekking ontstaan of dreigen te ontstaan, aanwijzingen van het dagelijks bestuur direct op.
Het is verboden in het gebied aangeduid als ‘grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen’ een noodvoorziening ten behoeve van het onttrekken van grondwater voor calamiteiten te plaatsen zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het gebied aangeduid als ' grondwateronttrekkingsgebied – keringen' een noodvoorziening ten behoeve van het onttrekken van grondwater voor calamiteiten te plaatsen.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 08m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 8 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 11m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 11 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 14m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 14 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 17m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 17 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 20m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 20 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 23m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 23 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 26m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 26 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 29m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 29 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 32m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 32 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 35m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 35 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 38m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 38 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 41m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 41 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 44m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 44 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 47m' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 47 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Bremerberg' een noodvoorziening voor calamiteiten te plaatsen, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 2 meter.
Het bepaalde in het eerste tot en met vijftiende lid heeft geen betrekking op:
onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;
onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het dagelijks bestuur of Gedeputeerde Staten; en
onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel onttrekkingen ten behoeve van handelingen waardoor een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, als voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming heeft gegeven.
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor andere doeleinden dan genoemd in paragraaf 4.2.1 tot en met paragraaf 4.2.4.
Degene die grondwater onttrekt voor overige doeleinden:
richt de onttrekkingsvoorziening in conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;
verwijdert of dicht na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking de onttrekkingsvoorzieningen conform beoordelingsrichtlijnen SIKB 2100 en 12000 en onderliggende protocollen;
onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk;
voorkomt nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als de nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn;
meldt direct aan het waterschap een calamiteit, schade of bijzondere omstandigheid waardoor de omgeving of derden nadelige gevolgen ondervinden of kunnen ondervinden; en
volgt, indien negatieve gevolgen als gevolg van de onttrekking ontstaan of dreigen te ontstaan, aanwijzingen van het dagelijks bestuur direct op.
Degene die meer dan 10.000 m3 grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.
Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.
Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater verstrekt.
Het eerste tot en met derde lid gelden niet:
Het dagelijks bestuur kan het onttrekken van grondwater verbieden als:
door de onttrekking nadelige effecten voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen ontstaan of dreigen te ontstaan;
degene die grondwater onttrekt geen of onvoldoende voorzieningen treft om het onttrokken grondwater in de bodem terug te brengen, een en ander voor zover het treffen van deze voorzieningen redelijkerwijs kan worden gevergd; of
het gebruik van oppervlaktewater redelijkerwijs kan worden gevergd.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen en Oosterwold' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, als meer dan 1 m3 en maximaal 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Oosterwold' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de activiteit te melden aan het dagelijks bestuur, als maximaal 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.
De activiteiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden uitgevoerd binnen één jaar na melding.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied exclusief keringen' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als meer dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, in het gebied aangeduid als 'grondwateronttrekkingsgebied keringen'.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 08m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 8 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 11m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 11 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 14m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 14 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 17m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 17 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 20m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 20 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 23m' grondwater te onttrekken of grondwater te infiltreren voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 23 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 26m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 26 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 29m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 29 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 32m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 32 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 35m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 35 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 38m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 38 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 41m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 41 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 44m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 44 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'boringsvrije zone - 47m' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 47 meter.
Het is verboden in het gebied aangeduid als 'Bremerberg' grondwater te onttrekken voor overige doeleinden, als de onttrekking plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van N.A.P. dan 2 meter.
Het bepaalde in het eerste tot en met vijftiende lid heeft geen betrekking op:
onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;
onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het dagelijks bestuur of Gedeputeerde Staten; en
onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel onttrekkingen ten behoeve van handelingen waardoor een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, als voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming heeft gegeven.
Deze paragraaf is van toepassing op het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening.
Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.
Voor kortdurende of seizoensgebonden infiltraties kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.
Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 4.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.
Tabel 4.1 Parameters en meetfrequentie
Parameter |
Afkorting |
Frequentie |
bacteriën van de coligroep |
|
vierwekelijks |
Kleur |
|
vierwekelijks |
zwevende stof |
SS |
vierwekelijks |
geleidingsvermogen voor elektriciteit |
|
vierwekelijks |
temperatuur |
T |
vierwekelijks |
zuurgraad |
pH |
vierwekelijks |
opgelost zuurstof |
O2 |
vierwekelijks |
totaal organisch koolstof |
TOC |
vierwekelijks |
bicarbonaat |
HCO3 |
vierwekelijks |
nitriet |
NO2 |
vierwekelijks |
nitraat |
NO3 |
vierwekelijks |
ammonium |
NH4 |
vierwekelijks |
totaal fosfaat |
Totaal P |
vierwekelijks |
fluoride |
F |
driemaandelijks |
chloride |
Cl |
vierwekelijks |
sulfaat |
SO4 |
driemaandelijks |
natrium |
Na |
driemaandelijks |
ijzer |
Fe |
driemaandelijks |
mangaan |
Mn |
driemaandelijks |
chroom |
Cr |
driemaandelijks |
lood |
Pb |
driemaandelijks |
koper |
Cu |
driemaandelijks |
zink |
Zn |
driemaandelijks |
cadmium |
Ca |
driemaandelijks |
arseen |
As |
driemaandelijks |
cyanide |
CN |
driemaandelijks |
minerale olie |
|
vierwekelijks |
adsorbeerbaar organisch halogeen |
AOX |
vierwekelijks |
vluchtig organisch gebonden chloor |
VOC |
vierwekelijks |
polycyclische aromaten |
PAK |
driemaandelijks |
fenolen |
|
driemaandelijks |
Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens verstrekt:
Het eerste tot en met vierde lid gelden niet:
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater bij saneringen, bronbemaling en proefbemaling.
Grondwater, afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Voor het lozen van dat grondwater in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.2, gemeten in een steekmonster.
Tabel 4.2 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam
Stof |
Emissiegrenswaarden |
Naftaleen |
0,2 µg/l |
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen |
1,0 µg/l |
Benzeen tolueen ethylbenzeen xyleen |
50,0 µg/l |
Vluchtige organohalogeen-verbindingen uitgedrukt als chloor |
20,0 µg/l |
Aromatische organohalogeen- verbindingen |
20,0 µg/l |
Minerale olie |
500,0 µg/l |
Cadmium |
4,0 µg/l |
Kwik |
1,0 µg/l |
Koper |
11,0 µg/l |
Nikkel |
41,0 µg/l |
Lood |
53,0 µg/l |
Zink |
120,0 µg/l |
Chroom |
24,0 µg/l |
Onopgeloste stoffen |
50,0 mg/l |
Voor het lozen van dat grondwater in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.3, gemeten in een steekmonster.
Tabel 4.3 Emissiegrenswaarden bij lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam
Stof |
Emissiegrenswaarden |
Naftaleen |
0,2 µg/l |
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen |
1,0 µg/l |
Minerale olie |
50,0 µg/l |
Cadmium |
0,4 µg/l |
Kwik |
0,1 µg/l |
Koper |
1,1 µg/l |
Nikkel |
4,1 µg/l |
Lood |
5,3 µg/l |
Zink |
12,0 µg/l |
Chroom |
2,4 µg/l |
Onopgeloste stoffen |
20,0 mg/l |
Benzeen |
2,0 µg/l |
Tolueen |
7,0 µg/l |
Ethylbenzeen |
4,0 µg/l |
Xyleen |
4,0 µg/l |
Tetrachlooretheen |
3,0 µg/l |
Trichlooretheen |
20,0 µg/l |
1,2-dichlooretheen |
20,0 µg/l |
1,1,1-trichloorethaan |
20,0 µg/l |
Vinylchloride |
8,0 µg/l |
Som van de vijf hier bovenstaande stoffen |
20,0 µg/l |
Monochloorbenzeen |
7,0 µg/l |
Dichloorbenzenen |
3,0 µg/l |
Trichloorbenzenen |
1,0 µg/l |
Grondwater bij bronbemaling of proefbemaling, dat niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering en dat geen drainagewater is als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l en voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Voor het te lozen grondwater is het zuurstofgehalte ten minste 5 mg/l.
Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.
Op het bemonsteren van grondwater , als bedoeld in Artikel 4.49 en Artikel 4.50 , is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680 ;
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993 ;
voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680 , waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO15680 gebruikt kan worden;
voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2 ;
voor cadmium, ijzer, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885 , waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2 ;
voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852 , waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2 ;
voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872 .
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel Artikel 4.49 en Artikel 4.50, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:
op welke wijze de lozing van het onttrokken grondwater zal plaatsvinden: op oppervlaktewater, riolering of anders;
de Rijksdriehoekscoördinaten (X, Y-coördinaten) van de locatie waar de lozing van het onttrokken grondwater zal plaatsvinden;
de aard en omvang van de lozing; en
de verwachte begin- en einddatum van de activiteit.
Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij bronbemaling of proefbemaling, als:
In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van bronbemaling of proefbemaling verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.
Vergunningen voor onttrekkingen van grondwater verleend voor 22 december 2009, die vallen onder een verbod, als bedoeld in Artikel 4.18, Artikel 4.25, Artikel 4.32, Artikel 4.37 of Artikel 4.44, blijven van kracht tot het moment dat de onttrekking wordt beëindigd of tot 1 januari 2025.
Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2025.
Een door het dagelijks bestuur goedgekeurd visplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017, op basis waarvan onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening visserij mocht worden uitgeoefend in door het waterschap verhuurde oppervlaktewaterlichamen, geldt als een omgevingsvergunning voor visserij, als bedoeld in Artikel 3.85 van deze verordening.
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, geldt maximaal voor een termijn van zes jaar vanaf het moment dat het dagelijks bestuur het visplan, bedoeld in artikel 2.1 van de Keur Waterschap 2017, heeft goedgekeurd, of tot het moment dat het visrecht opnieuw verhuurd wordt.
Een door het dagelijks bestuur goedgekeurd maaiplan, als bedoeld in artikel 2.2, van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017, op basis waarvan in het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening maaiwerkzaamheden mochten worden uitgeoefend in permanent watervoerende krw-oppervlaktewaterlichamen, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017, geldt als een in het voorafgaande jaar verleende omgevingsvergunning voor de activiteit maaien in een oppervlaktewaterlichaam, als bedoeld in Artikel 3.91 van deze verordening.
Voor waterstaatswerken waarvan een beperkingengebied nog niet overeenkomstig Artikel 1.5 van deze verordening geometrisch is begrensd, gelden de in Bijlage 5 afgebeelde zones als beperkingengebied.
De in het eerste lid bedoelde aangegeven grenzen bepalen de toepassing van de verbodsbepalingen bedoeld in deze verordening.
Indien de insteek van een oppervlaktewaterlichaam niet duidelijk is vast te stellen, geldt als grens de waterlijn, die behoort bij het streefpeil dat is vastgelegd in het peilbesluit van het betreffende oppervlaktewaterlichaam, plus 5 meter uit deze waterlijn.
De Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017, zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening, wordt ingetrokken.
NEN 6600-1:2019: Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater, versie 2019
NEN 6633:2007: Water en (zuiverings)slib - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (CZV), versie 2007
NEN 6646/C1:2015: Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat, versie 2015 + C1:2015
NEN 6966:2006: Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2006
NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties = 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016
NEN-EN 13284-1:2001: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties – Deel 1: Manuele gravimetrische methode, versie 2001
NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen – Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005
NEN-EN-ISO 10301:1997: Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden, versie 1997
NEN-EN-ISO 11732:2005: Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 2005
NEN-EN-ISO 11885:2009: Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009
NEN-EN-ISO 12846:2012: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012
NEN-EN-ISO 13395:1997: Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 1997
NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002
NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002
NEN-EN-ISO 15680:2003: Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie, versie 2003
NEN-EN-ISO 15681-1:2005: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA), versie 2005
NEN-EN-ISO 15681-2:2018: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA), versie 2018
NEN-EN-ISO 15682:2001: Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001
NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016
NEN-EN-ISO 17852:2008: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008
NEN-EN-ISO 17993:2004: Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004
NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018
NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019
NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003
NEN-EN-ISO 6878:2004: Water - Bepaling van fosfor - Ammoniummolybdaat spectometrische methode, versie 2004
NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000
NEN-ISO 15705:2003: Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003
NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013
NEN-ISO 5663:1993: Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen, versie 1993
oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen in bijlage II
gebieden die buitendijks zijn gelegen en begrensd worden door de daarbij behorende regionale waterkeringen
aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze Waterschapsverordening van toepassing zijn
water dat bij afkoeling van lucht in koelinstallaties en langs koude oppervlakken in bewaarruimten ontstaat
het dagelijks bestuur van het waterschap bestaat uit het college van dijkgraaf en heemraden
water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat
in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater
snijlijn van het talud van een oppervlaktewaterlichaam met het maaiveld
dat deel van de watergang dat permanent onder water staat
oppervlaktewaterlichaam, anders dan een aangewezen oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in Bijlage 3
materiaal op de grens van water en land of langs de waterkant, bedoeld om de oever tegen afkalving te beschermen
constructie in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen
gat dat ontstaat wanneer bijvoorbeeld een boom omwaait of een drukleiding bezwijkt
onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsvoorziening
samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede flora en fauna
bouwwerk dat al dan niet gedeeltelijk over het oppervlaktewaterlichaam of het talud is geplaatst waarover gelopen kan worden
het verschil tussen de minimaal vereiste kruinhoogte en de actuele kruinhoogte
recreatief gebruik van het watersysteem, zoals bijvoorbeeld kanoën, varen, zwemmen en duiken
retourneren van grondwater: het terugbrengen in de bodem van onttrokken grondwater in de bodem waaraan geen stoffen zijn toegevoegd
het aflopende deel van een oppervlaktewaterlichaam (oever) naar de natte bak toe
alle oppervlakten waar neerslag niet in de bodem kan indringen, maar oppervlakkig tot afstroming komt, zoals daken, wegen en parkeerterreinen
de rechthebbende op het visrecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Visserijwet 1963
losse houten vloer in/grenzend aan het oppervlaktewaterlichaam of op het talud waarover gelopen kan worden
kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben
oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk
samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken
alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren
/join/id/regdata/ws0650/2023/12pdf_b56d5323-372c-47e0-a89b-1956347f7483/nld@2023‑11‑02;28
/join/id/regdata/ws0650/2023/12pdf_34919cb7-79eb-41f5-9f7a-d3777c95aa15/nld@2023‑11‑02;28
Bijlage 5 Overgangsrecht aanwijzing en begrenzing werkingsgebieden.pdf
Taken, doelen, omgevingswaarden en waterbeheerprogramma
Het waterschap is belast met de zorg voor het watersysteem. De zorg voor watersysteem omvat het beheer van de oppervlaktewateren, waterkeringen en bergingsgebieden, grondwater en ondersteunende waterstaatkundige kunstwerken.
Het beheer van het watersysteem is geregeld in de Omgevingswet, als onderdeel van het beheer van de fysieke leefomgeving. Van de fysieke leefomgeving maken voorts deel uit: bouwwerken, infrastructuur, bodem, lucht, natuur, landschap en cultureel erfgoed.
De Omgevingswet wil samenhangende, doelmatige en vereenvoudigde regels stellen over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving met het oog op duurzame ontwikkeling. Het maatschappelijke doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen:
een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit bereiken en in stand houden; en
het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving om er maatschappelijke behoeften mee te vervullen.
De waterschapsverordening is onderdeel van de stelselherziening van het omgevingsrecht. De invoering van de waterschapsverordening draagt bij aan de landelijke verbeterdoelen van de Omgevingswet: een inzichtelijk omgevingsrecht, waarin de leefomgeving centraal staat, waarin ruimte is voor maatwerk en waarin besluitvorming over projecten sneller en beter verloopt.
Deze waterschapsverordening bevat de regels van Waterschap Zuiderzeeland over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de watersystemen en de zuiveringtechnische werken. De waterschapsverordening berust op artikel 2.5 van de Omgevingswet en vervangt de keur en de algemene regels. Bovendien bevat het regels over lozingen, die voorheen op het niveau van de centrale overheid waren geregeld.
Voor waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen zijn de doelstellingen van waterbeheer uitgewerkt in omgevingswaarden. Een omgevingswaarde geeft de gewenste staat of kwaliteit van het waterstaatswerk weer. Het Rijk en de provincies hebben omgevingswaarden vastgesteld voor primaire en regionale waterkeringen in respectievelijk het Besluit Kwaliteit Leefomgeving en de provinciale omgevingsverordeningen.
In de Omgevingsverordeningen zijn tevens omgevingswaarden vastgesteld voor wateroverlast en voor de ecologische waterkwaliteit van het regionale watersysteem zoals vereist in de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Voor omgevingswaarden geldt een monitoringsplicht waarbij de staat en kwaliteit van het watersysteem systematisch wordt gemonitord.
Voorts is het waterschap in het kader van het waterkwantiteitsbeheer verantwoordelijk voor het vaststellen en handhaven van het oppervlaktewaterpeil en in tijden van droogte het verdelen van het beschikbare water over de verschillende maatschappelijke belangen volgens de verdringingsreeks. Tot slot is het waterschap belast met de calamiteitenzorg voor het watersysteem in zijn beheergebied.
Decentralisatie lozingsregels
De lozingsactiviteiten op oppervlaktewateren en rioolwaterzuiveringen werden voorheen landelijk geregeld door het Rijk. Onder de Omgevingswet kunnen de waterschappen nu zelf regels over lozingen stellen in hun waterschapsverordening, binnen de grenzen die de Omgevingswet daaraan stelt. Om de decentralisatie naar de waterschappen soepel te laten plaatsvinden heeft het Rijk de landelijke regels voor lozingsactiviteiten omgezet naar een set lokale regels voor de waterschappen, de zogenoemde ‘bruidsschat’ voor de waterschappen. De bruidsschat maakt van rechtswege deel uit van de waterschapsverordening bij het inwerkingtreden van de Omgevingswet. De waterschappen hebben daardoor tijd om zelf lozingsregels te ontwerpen die passen bij de karakteristiek van zijn beheergebied.
Bij de totstandkoming van de waterschapsverordening is gekeken of de regels uit de bruidsschat een op een kunnen worden opgenomen in de waterschapsverordening. Op een paar aanpassingen na is dit het geval. Onder de Omgevingswet verandert het begrip lozen. De lozingsregels gaan straks niet alleen over de kwaliteit van het water, maar ook over hoeveelheden te lozen water.
Beide typen regels worden nu in overeenstemming met elkaar gebracht. In de bruidsschat wordt nog onderscheid gemaakt tussen aangewezen en niet aangewezen waterlichamen. Aangewezen waterlichamen zijn grotere wateren in het beheergebied waarvoor minder strenge normen gelden vanwege het grotere ontvangende oppervlaktewater. Bij de niet-aangewezen waterlichamen gelden iets strengere lozingsnormen, omdat sprake is van een kleiner ontvangend oppervlaktewater.
De aangewezen wateren zijn echter ook wateren die zijn aangewezen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Daarnaast is gebleken dat in de praktijk niet of nauwelijks lozingen plaatsvinden op deze wateren. In deze waterschapsverordening is het onderscheid tussen aangewezen- en niet aangewezen wateren niet meer gemaakt. De eisen voor de kleine wateren gelden het gehele gebied.
De regels voor lozen in de bruidsschat betreft een set van ca. 20 onderwerpen, variërend van de algemene zorgplicht tot lozingen van huishoudelijk afvalwater en hemelwater, van lozingen bij grondwatersaneringen tot lozingen op zuiveringtechnische werken. Er spelen dus vele verschillende typen belangen op het gebied van waterkwaliteitsbeheer, waterkwantiteitsbeheer en afvalwaterzuivering. De regels per activiteit uit de bruidsschat zijn in deze waterschapsverordening overgenomen. De enkele activiteiten die niet in het beheergebied voorkomen zijn niet meer als algemene regel opgenomen.
Activiteitgerichte opbouw
Een tweede verandering in vergelijking met de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017 is dat het accent is verlegd naar het perspectief van inwoners en bedrijven door een activiteitgerichte opbouw. De oude objectgerichte benadering van de keur wordt daarmee verlaten. In plaats van de waterstaatswerken als aangrijpingspunt van de regels te hanteren, zijn de regels aangeknoopt bij de verschillende activiteiten die inwoners en bedrijven willen verrichten. Dat betekent dat de verschillende hoofdstukken en paragrafen zijn geordend naar alle relevante activiteiten, waarbij een clustering van activiteiten is gehanteerd die aansluit bij de terminologie van de Omgevingswet.
Doelgerichte en risicogestuurde regels
De regels zijn zo herzien, dat zij rechtstreeks kunnen worden herleid tot de algemene belangen die het waterschap met de regels beoogd te dienen. Deze belangen zijn in algemene zin als de doelen van de waterschapsverordening omschreven in Hoofdstuk 1 van de waterschapsverordening. In de verschillende hoofdstukken of paragrafen komen selecties of uitwerkingen van deze belangen steeds terug als de concrete oogmerken van de daarin opgenomen regels.
Bij het vaststellen van de doelen van regels voor activiteiten is gebruik gemaakt van een landelijke doelenboom. Per activiteit is in de doelenboom gemarkeerd op welke aspecten deze van invloed kan zijn. In de waterschapsverordening zijn deze in de artikelen over het toepassingsbereik van elke paragraaf of hoofdstuk als oogmerken opgenomen bij de regels.
Doordat de regels zijn gekoppeld aan de doelen die zij dienen, neemt de transparantie toe. De koppeling aan de diverse doelen van Waterschap Zuiderzeeland (waterveiligheid, voldoende water, waterkwaliteit) leidt tot bovendien tot een meer integrale regelgeving. Deze structuur vergroot de toegankelijkheid voor de inwoner en de toepasbaarheid door het waterschap.
Vanuit de doelenboom is de toelaatbaarheid van een aanzienlijk deel van de activiteiten die geregeld werden in de huidige keur en de daarop gebaseerde algemene regels, opnieuw bezien. Er is gekeken naar het risico dat elke activiteit met zich meebrengt voor de doelen van het waterschap. Dat heeft in verschillende gevallen voor deze activiteiten geleid tot een hernieuwde keuze voor het type regel dat gesteld moet worden. Deze risicogestuurde verbeteringen zijn gebaseerd op het ‘ja-mits’ principe: vooropgesteld is dat de activiteit met een informatieplicht of melding aan het waterschapsbestuur kan worden verricht als aan bepaalde vereisten is voldaan. In andere gevallen geldt de vergunningplicht. In lijn met het instrumentarium dat de Omgevingswet biedt, heeft dit geleid tot regels die variëren van een zorgplicht, een inhoudelijke regel of een informatieplicht, tot een maatwerkvoorschrift, een meldingsplicht of een omgevingsvergunningsplicht en in enkele gevallen een absoluut verbod.
Beoordelingsregels
De Omgevingswet introduceert het begrip beoordelingsregels. Elke regeling waarin vergunningplichtige gevallen worden aangewezen, bevat tevens de beoordelingsregels op grond waarvan de activiteit wordt beoordeeld. Beoordelingsregels kunnen algemeen zijn gesteld of specifiek voor een bepaalde activiteit. In de waterschapsverordening is gekozen voor algemeen gestelde beoordelingsregels voor de verschillende onderdelen van het watersysteem (waterkering, oppervlaktewater, bergingsgebied en grondwater).
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een activiteit in het watersysteem wordt beoordeeld aan de hand van de beoordelingsregels. Deze bestaan uit de oogmerken en de objectgerichte specifieke zorgplichten voor de verschillende onderdelen van het watersysteem zoals aangegeven in de hoofdstukken 2 tot en met 4 van de waterschapsverordening.
Als het verrichten van een activiteit op basis van deze waterschapsverordening is verboden zonder omgevingsvergunning, dan wordt de omgevingsvergunning alleen geweigerd wegens strijd met de oogmerken waarop het verbod is gericht, tenzij in deze waterschapsverordening anders is bepaald.
Maatwerkvoorschriften
In de activiteitgerichte specifieke zorgplichten in de hoofdstukken 2 tot en met 4 heeft in beginsel een integrale afweging van waterhuishoudkundige belangen plaatsgevonden voor de desbetreffende activiteit. In voorkomende gevallen kan die afweging te streng zijn of te soepel. In die gevallen kan het dagelijks bestuur een maatwerkvoorschrift stellen in afwijking of in aanvulling op de activiteitgerichte specifieke zorgplichten, al naar gelang de omstandigheden van het geval en de betrokken waterhuishoudkundige belangen.
Digitalisering
Nieuw is dat de regels over activiteiten zijn gekoppeld aan geometrisch aangewezen en begrensde werkingsgebieden, die in Bijlage 2 van de waterschapsverordening zijn opgenomen en op een digitale kaart voor gebruikers aanklikbaar zijn. Deze digitalisering is onderdeel van het landelijke Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), waarin ook de regelgeving van Rijk, provincie, gemeenten en andere waterschappen digitaal ontsloten wordt. De digitalisering van de waterschapsverordening in het DSO gaat gepaard met een verbeterde dienstverlening aan gebruikers van de digitale voorziening door middel van zogenoemde toepasbare regels en vragenbomen. Via toepasbare regels wordt de juridische tekst van de waterschapsverordening toegankelijk gemaakt aan de hand van vragen(bomen) die burgers naar de op hun activiteit en locatie toepasselijke juridische regels leiden. Zo kan een gebruiker eenvoudig nagaan of een activiteit op een bepaalde locatie is toegestaan, of een vergunning- of meldplicht geldt en aan welke algemene regels eventueel moet worden voldaan.
Verhouding tot het stelsel van de Omgevingswet
Taken en verantwoordelijkheden
De waterschapsverordening is gebaseerd op artikel 2.5 van de Omgevingswet. Op grond van dit artikel stelt het algemeen bestuur van het waterschap één waterschapsverordening vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. Anders dan de keur is de waterschapsverordening niet vastgesteld met gebruik van de autonome verordenende bevoegdheid in de zin van de Waterschapswet, maar worden de regels gesteld in medebewind op basis van de Omgevingswet. De Omgevingswet stelt daarbij uitdrukkelijke regels over de gebruikte instrumenten, zoals algemene regels, maatwerkvoorschriften of verboden om activiteiten te verrichten zonder omgevingsvergunning, zonder melding, zonder het leveren van informatie of in absolute zin. De Omgevingswet regelt ook wie het bevoegd gezag is voor deze meldingen, maatwerkvoorschriften en omgevingsvergunningen. In de regel zal dat voor deze waterschapsverordening het dagelijks bestuur van het waterschap zijn.
Instructieregels Besluit kwaliteit leefomgeving en Omgevingsverordening Flevoland
Bij het opstellen van de waterschapsverordening spelen instructieregels een rol. Voor zover hier van belang zijn dat enkele regels van het Rijk (vastgesteld in hoofdstuk 6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving) en de Provincie Flevoland (Omgevingsverordening Provincie Flevoland) die gaan over de inhoud of de motivering van de waterschapsverordening.
Besluit kwaliteit leefomgeving:
Artikel 6.1 - instructieregel lozingen
Artikel 6.2 - beoordelingsregels activiteit met gevolgen voor waterlichaam
Omgevingsverordening Provincie Flevoland:
Artikel 4.4 - gegevens verstrekkingen en grondwaterregister;
Artikel 5.17 - grondwateronttrekkingen in grondwaterbeschermingsgebieden.
Werkingssfeer
Watersystemen en onderdelen daarvan in beheer bij Waterschap Zuiderzeeland
De waterschapsverordening is van toepassing in het beheergebied van het waterschap, voor zover het gaat over de watersystemen of onderdelen daarvan die in beheer zijn bij het waterschap. Wat onder watersysteem moet worden verstaan vloeit voort uit de Omgevingswet, zoals dat eerder op basis van de Waterwet het geval was: een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken. Daarbij geldt dat oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk als waterstaatswerken worden aangemerkt. Welke watersystemen of onderdelen daarvan in beheer zijn bij het waterschap wordt bepaald bij provinciale verordening (de Omgevingsverordening Provincie Flevoland) die gebaseerd is op artikel 2.18, tweede lid, van de Omgevingswet.
Geometrisch bepaalde werkingsgebieden concrete regels
De regels over activiteiten zijn steeds gekoppeld aan werkingsgebieden. Waar geen specifiek werkingsgebied is benoemd, geldt het hele beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland als werkingsgebied. Zie voor de uitwerking hiervan de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen (nog in te vullen). De digitalisering van de waterschapsverordening brengt nieuwe informatiebehoeften over de beheerobjecten van het waterschap met zich mee, vooral in verband met aanwijzing en begrenzing van werkingsgebieden. In de waterschapsverordening worden de werkingsgebieden (de gebieden, waarin bepaalde regels uit de verordening van toepassing zijn, zoals beperkingengebieden met betrekking tot waterkeringen of oppervlaktewaterlichamen) aangewezen en geometrisch begrensd. Deze werkingsgebieden berusten op informatie over de ligging van het waterstaatswerk zelf (de kernzones) en over de beschermingszones die daarop aansluiten. Voor deze waterschapsverordening is een eenduidige naamgeving doorgevoerd, waardoor duidelijker is benoemd welk onderdeel van het watersysteem wordt bedoeld.
Verhouding tot andere regelingen
Delegatiesystematiek en delegatiebesluit
Artikel 2.5 van de Omgevingswet bepaalt dat het algemeen bestuur één waterschapsverordening vaststelt waarin alle regels met betrekking tot het watersysteem worden opgenomen, met uitzondering van de regels met betrekking tot het onderhoud van het watersysteem, zie artikel 2.2 lid 2 van het Omgevingsbesluit. Dit betekent dat de regels die het dagelijks bestuur mag stellen dienen te worden vastgesteld in de Waterschapsverordening.
Om alle regels in een waterschapsverordening te kunnen opnemen voorziet artikel 2.8 van de Omgevingswet in een delegatiebepaling waarbij het algemeen bestuur vaststelling van delen van de Waterschapsverordening kan delegeren aan het dagelijks bestuur in de waterschapsverordening zelf of in een apart Delegatiebesluit. Er is voor gekozen om een apart delegatiebesluit vast te stellen. Het Delegatiebesluit Waterschapsverordening staat toe dat het dagelijks bestuur de Waterschapsverordening kan wijzigen voor zover het concreet benoemde bestuursbevoegdheden betreft. De wettelijke bepalingen met de betrekking tot de voorbereiding en vaststelling van een wijziging van de Waterschapsverordening blijven overigens onverkort de bevoegdheid van het algemeen bestuur.
Verhouding tot de onderhoudslegger
De huidige keur bevat in hoofdstuk 3 algemene onderhoudsverplichtingen voor waterstaatswerken. In de onderhoudslegger zijn de onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen van de waterstaatswerken genoemd. De onderhoudslegger is gebaseerd op artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet. Op grond van artikel 2.2 van het Omgevingsbesluit mogen deze onderhoudsplichten niet in waterschapsverordening opgenomen worden. Bij invoering van de waterschapsverordening zullen deze onderdelen van de keur daarom niet vervallen, maar op basis van de Waterschapswet blijven bestaan (als “onderhoudskeur”). Bij de voorgenomen actualisatie van de onderhoudslegger, zal deze onderhoudskeur te zijner tijd worden vervangen door een vast te stellen gemoderniseerde “onderhoudsverordening” met onderhoudslegger.
Verhouding tot projectbesluit, vergunning eigen dienst en vrijstelling
Onder de Waterwet is voor de aanleg of wijziging van waterstaatswerken door het waterschap een projectplan vereist. In de Omgevingswet wordt het projectplan vervangen door een projectbesluit, dat voor het waterschap verplicht is voor de aanleg en wijziging van primaire waterkeringen. Voor de andere gevallen van aanleg en wijziging van waterstaatswerken door het waterschap, waarvoor nu nog een projectplan geldt, laat de Omgevingswet de keuze aan het waterschap om deze categorie vrij te laten, een projectbesluit of een vergunning eigen dienst voor te schrijven. Het geheel vrijlaten van deze categorie sluit niet aan bij de actuele praktijk en daarmee ook niet bij de gekozen basisvariant.
Het voorschrijven van een projectbesluit in de waterschapsverordening voor deze categorie levert het bezwaar op, dat hiervoor dan telkens de goedkeuring van gedeputeerde staten is vereist. De introductie van de vergunning eigen dienst voor deze aanvullende categorie komt nog het dichtst bij de nu geldende situatie. Gekozen is om in de waterschapsverordening deze optie in de regels te verwerken.
Voor het uitvoeren van beheer en onderhoud geldt op grond van de waterschapsverordening geen vergunningvereiste voor burger en waterschap. Ook onder de huidige keur gold geen vergunningvereiste. Hier verandert dus niets.
Hoofdlijnen van de inhoud
Indeling
De waterschapsverordening bestaat uit vijf hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat algemene bepalingen over begrippen, toepassingsbereik en enkele algemene onderwerpen die relevant zijn voor de gehele waterschapsverordening zoals de specifieke zorgplicht. Deze zorgplicht geldt altijd, dus ook naast bijvoorbeeld een meldplicht of vergunningplicht. De hoofdstukken 2 tot en met 4 zijn gewijd aan regels over activiteiten. Daarbij is de aard van de activiteiten bepalend.
Hoofdstuk 2 gaat over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnisch werk, vanwege de kwaliteit van het water.
Hoofdstuk 3 bevat regels over activiteiten die de werking, de samenhang en de kwaliteit raken van het watersysteem als zodanig (systeemactiviteiten). Dit betreft de aanleg of wijziging van waterstaatswerken, het verbinden van oppervlaktewaterlichamen, afwijkingen van het peil, kwel en grootschalige verharding van grondoppervlak. Ook bevat dit hoofdstuk regels over grote lozingen op of onttrekkingen uit oppervlaktewaterlichamen.
Hoofdstuk 4 gaat over wateronttrekkingsactiviteiten met betrekking tot grondwater of oppervlaktewater en infiltreren.
Hoofdstuk 5 bevat overgangsbepalingen en regelt de inwerkingtreding van de waterschapsverordening.
De bijlagen bij de waterschapsverordening bevatten de begripsbepalingen (Bijlage 1 ), de benoeming, aanwijzing en begrenzing van de werkingsgebieden (Bijlage 2 ), de aangewezen oppervlaktewaterlichamen (Bijlage 3 ), het begroeibaar oppervlak dat relevant is voor de activiteit maaien in een oppervlaktewaterlichaam (Bijlage 4 ) en het overgangsrecht voor de aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden bij waterstaatswerken waar een dergelijk gebied nog niet is vastgesteld (Bijlage 5 ). Bijlagen vormen een integraal onderdeel van de juridische tekst.
Belangrijkste wijzigingen
De inhoudelijke veranderingen komen met name voort uit de decentralisatie van regelgeving over lozingen van Rijk naar de waterschappen. Bovendien wordt ten opzichte van de huidige keur gebruik gemaakt van moderne inzichten over wetgeving. Dat houdt in dat historisch ontstane verschillen worden opgeheven, gebruik wordt gemaakt van nieuwe technieken en eenvoudigere en betere regels worden geformuleerd.
Een aantal lozingen die nu nog door het Rijk zijn gereguleerd, wordt opgenomen in de waterschapsverordening. Het gaat om bepaalde lozingen op het oppervlaktewater, op afvalwaterzuiveringen en op afvalwatertransportsystemen. De Rijksregels maken onderscheid tussen grotere en kleinere ontvangende oppervlaktewateren. Voor de grotere, zoals de meren en plassen, gelden iets lichtere eisen. De waterkwaliteit hiervan valt echter onder de directe werking van de Kaderrichtlijn Water. Tegelijk vinden in de praktijk weinig lozingen plaats op deze wateren. Daarom worden de wat strengere eisen voor de kleine wateren in de waterschapsverordening van toepassing voor het gehele gebied van Waterschap Zuiderzeeland.
Overgangsrecht
Hoofdstuk 5 regelt onder andere het overgangsrecht voor watervergunningen, die voor inwerkingtreding van deze keur zijn verleend. Ondanks dat het een beleidsneutrale omzetting betreft is er wel voor gekozen om overgangsregels op te stellen, zodat duidelijkheid en rechtszekerheid wordt geboden. Daarnaast bevat hoofdstuk 5 bepalingen over het intrekken van de Keur Zuiderzeeland 2017, de inwerkingtreding en de citeertitel van deze waterschapsverordening.
Het overgangsrecht is geregeld in hoofdstuk 4 van de Invoeringswet Omgevingswet. In artikelen 4.1, 4.3, 4.4, 4.5, 4.13 en 4.14 is voorzien in de overgang van lopende procedures en wat de consequenties zijn van het vervallen van vergunningenplichten of het ontstaan van nieuwe vergunningplichten. Werken die overeenkomstig de huidige regels zijn gerealiseerd mogen op grond van het overgangsrecht in de waterschapsverordening in stand blijven.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
In de Keur Zuiderzeeland 2017 was het nodig om verschillende informatiesystemen te gebruiken voordat duidelijk wordt welke regels van toepassing zijn. Zo is nu informatie uit diverse leggers nodig, maar ook informatie uit peilbesluiten en uit de algemene regels. Bij de invoering van de Omgevingswet wordt het landelijk Digitaal Stelsel Omgevingswet geïntroduceerd. Dit stelsel integreert de verschillende waterschapsverordeningen van alle overheden met een digitale kaart. Ook maakt dit stelsel het aanvragen van vergunningen en het doen van meldingen mogelijk. Om het voor de gebruiker eenvoudiger te maken, worden vragen gesteld en worden de werkingsgebieden getoond, waardoor hij de juiste regels voor zijn gewenste activiteit kan vinden. Dit zorgt ervoor dat de regels gemakkelijker kenbaar zijn.
Strafbaarstelling
Strafbaarstelling van de overtreding van regels uit de waterschapsverordening is op centraal niveau al geregeld in de Wet op de economische delicten. Het is dus niet meer mogelijk in de waterschapsverordening strafbaarstellingen en strafmaten op te nemen voor de niet-naleving van de regels van de waterschapsverordening.
In het eerste lid van dit artikel wordt verwezen naar de begripsbepalingen in Bijlage 1.
In het tweede lid van dit artikel worden de begripsbepalingen uit de Omgevingswet en de algemene maatregelen van bestuur van toepassing verklaard op deze waterschapsverordening. De begrippen van de Omgevingswet gelden van rechtswege, maar de begrippen uit de algemene maatregelen van bestuur en de Omgevingsregeling gelden niet van rechtswege. Deze zijn van overeenkomstige toepassing verklaard, zodat de waterschapsverordening zoveel mogelijk aansluit bij het Omgevingswetstelsel.
Om in het DSO de regels goed weer te kunnen geven moet aangegeven zijn op welk gebied de regels van toepassing zijn. Daarom wordt in de waterschapsverordening gewerkt met werkingsgebieden. Dit is het gebied waarop de regels van toepassing zijn.
Deze bepaling geeft duidelijk aan dat de waterschapsverordening bedoeld is voor het beheergebied van het waterschap. Per activiteit is bepaald welk toepassingsbereik geldt. Deze bepaling fungeert als vangnet voor alle regels waarvoor niet een specifieker toepassingsbereik is opgenomen. Er zijn waterstaatswerken in het beheergebied waarvan de beschermingszone doorloopt in het beheergebied van een ander waterschap.
De doelen uit artikel 1.3 van de Omgevingswet zijn hier herhaald. Dit zijn de doelen waarvoor de regels in de waterschapsverordening zijn opgesteld.
In dit artikel is de normadressaat in zijn algemeenheid voor de gehele waterschapsverordening geregeld. Daar waar de normadressaat voor een specifiek geval afwijkt is dat in de betreffende regels bepaald.
De normadressaat is degene tot wie de regels zijn gericht. Degene die de activiteit verricht of degene die eigenaar of overige zakelijk gerechtigde van de grond is, kan aangesproken worden op het nakomen van verplichtingen, die ingevolge de waterschapsverordening op diegene rusten. Iedereen is hierbij hoofdelijk verantwoordelijk.
Een essentieel begrip binnen het nieuwe stelsel is het begrip werkingsgebied. Een werkingsgebied is onderdeel van de regels in de waterschapsverordening. Die regels bestaan uit juridische regeltekst en werkingsgebieden. Het betreft hier een (ruimtelijk) gebied waarop een juridische regel betrekking heeft. Dit betekent dat specifieke regels alleen gelden binnen de grenzen van een bepaald gebied.
Deze bepaling biedt de juridische grondslag voor de digitale kaarten in het DSO met de ligging van bijvoorbeeld waterstaatswerken en bijbehorende zones (de werkingsgebieden). Hierdoor wordt het in het DSO mogelijk om te zien voor welk gebied een regel geldt en welke regels er op een bepaalde plek gelden.
Met dit artikel worden ook de beperkingengebieden met betrekking tot waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen aangewezen. Een beperkingengebied is namelijk ook een werkingsgebied. Een beperkingengebied is een bij of krachtens de Omgevingswet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden voor activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object. In deze gebieden gelden regels op het moment dat iemand hier een activiteit wil uitvoeren. De kaarten waarop de beperkingengebieden staan zijn als Bijlage 2 bij de waterschapsverordening gevoegd. Per activiteit is aangegeven welk beperkingengebied geldt. Voor het geheel van de waterschapsverordening geldt dat het beperkingengebied het beheergebied van het waterschap is, zoals bepaald is in Artikel 1.2.
Een beperkingengebied is een gebied dat bij of krachtens de Omgevingswet is aangewezen, waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object. Het zijn feitelijk de gebieden rondom waterstaatswerken waar beperkingen gelden. Waterschappen kunnen voor alle typen waterstaatswerken beperkingengebieden aanwijzen. Dit betekent dat er beperkingen gelden voor activiteiten van derden, ter plaatse van het waterstaatswerk als ook in de daaraan grenzende (beschermings)zones. Een beperkingengebied is in feite wat het geheel aan (beschermings)zones bij een waterstaatswerk was onder de Keur Zuiderzeeland 2017.
De beperkingengebieden en werkingsgebieden, genoemd in Artikel 1.6 , eerste Lid, omvatten verschillende soorten waterkeringen. Er zijn primaire, regionale en overige waterkeringen. De regionale waterkering Kadoelersluis-Blokzijl en de overige waterkering Kadoelersluis-Blokzijl vallen echter onder hetzelfde regime als primaire waterkeringen. Daarom zijn voor de toepassing van deze verordening die twee waterkeringen opgenomen in de werkingsgebieden met betrekking tot primaire waterkeringen. Dit is gedaan ter vereenvoudiging van de juridische regels in deze waterschapsverordening.
In dit artikel is de algemene zorgplicht met betrekking tot het waterschap opgenomen. Bij de activiteiten zelf (in de hoofdstukken 2 tot en met 4) is indien nodig een specifieke zorgplicht bij de activiteit opgenomen. De specifieke zorgplicht van de activiteit is een nadere uitwerking. Zowel de algemene als de specifieke zorgplicht is voor de desbetreffende activiteit van toepassing. De algemene zorgplicht geldt altijd, eventueel aangevuld met de specifieke zorgplicht. De zorgplicht is een basisregel die als uitgangspunt geldt, deze wordt in acht genomen bij elke activiteit die uitgevoerd wordt. Deze zorgplicht geldt voor een ieder en een ieder kan op een schending van deze zorgplicht worden aangesproken. Als het handelen of nalaten onmiskenbaar in strijd is met de zorgplicht kan het bestuur bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen inzetten.
Dit artikel geeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid in aanvulling op en in afwijking van de algemene regels in de waterschapsverordening maatwerkvoorschriften (lid 1) en vergunningvoorschriften (lid 2) te stellen. Het betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de zorgplicht, over de algemene regels over ongewone voorvallen en over de algemene regels die in deze waterschapsverordening zijn gesteld. Bij maatwerkvoorschrift kan de verplichting opgelegd worden metingen uit te voeren en gegevens te registreren en deze ter beschikking te stellen aan het dagelijks bestuur, maar een maatwerkvoorschrift kan ook uit andere verplichtingen of bevoegdheden bestaan. De keuze om maatwerkvoorschriften generiek mogelijk te maken sluit aan bij de keuze die het Rijk heeft gemaakt in het Besluit activiteiten leefomgeving. Het is noodzakelijk dat het waterschap kan inspelen op lokale omstandigheden of bijzondere gevallen, maar ook op technische ontwikkelingen en innovaties. Deze generieke bevoegdheid om maatwerkvoorschriften op te kunnen stellen voorziet hierin.
Met betrekking tot vergunningvoorschriften is de mogelijkheid tot aanvulling op en afwijking van de algemene regels beperkt tot de zorgplicht, de algemene regels over ongewone voorvallen en de algemene regels in Hoofdstuk 4. In hoofdstuk 4 komen namelijk algemene regels voor die ook gelden in geval van een vergunningplicht. De mogelijkheid om met een vergunningvoorschrift af te wijken van algemene regels moet op grond van artikel 4.5, tweede lid, van de Omgevingswet in de waterschapsverordening worden geregeld.
Lozingsactiviteiten
De bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften voor lozingsactiviteiten is de opvolger van onder meer de maatwerkbevoegdheden ter uitwerking van de zorgplichten van artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens, en de specifieke maatwerkbevoegdheden die in diverse artikelen van die besluiten waren opgenomen. Met het verruimen van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen, wordt overigens niet beoogd dat het bevoegd gezag vaker dan voor inwerkingtreding van de Omgevingswet gebruik zal maken van die bevoegdheid. Maatwerk blijft een uitzondering; de algemene regels in dit hoofdstuk voldoen in de meeste gevallen. Maar als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin wel worden voorzien.
Waterstaatswerken en grondwater
De bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften voor beperkingengebiedactiviteiten, onttrekkingsactiviteiten en andere activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor het watersysteem is de opvolger van de maatwerkbevoegdheid in artikel 4.25, eerste lid, van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017, zoals die voor inwerkingtreding van deze waterschapsverordening gold. De bevoegdheid is verruimd ten opzichte van die in de Keur, zodat voorzien kan worden in maatwerk als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering dat nodig maken. In voorkomende gevallen kunnen de algemene regels te streng zijn of te soepel. In die gevallen kan het dagelijks bestuur een maatwerkvoorschrift stellen in afwijking van of in aanvulling op de algemene regels, al naar gelang de omstandigheden van het geval en de betrokken waterhuishoudkundige belangen.
Een ongewoon voorval is een gebeurtenis, ongeacht de oorzaak daarvan, die afwijkt van het normale verloop van een activiteit, zoals een storing, ongeluk, calamiteit, waardoor significante nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan. Als dit gebeurt dient het waterschap hiervan direct op de hoogte gebracht te worden.
Lid 1: Dit artikel haakt aan bij afdeling 19.1 van de Omgevingswet. In dit lid wordt uitvoering gegeven aan het verplicht stellen van het treffen van maatregelen die redelijkerwijs van de veroorzaker kunnen worden verlangd om de nadelige gevolgen van dat voorval te voorkomen. Doordat onder ‘voorkomen’ onder andere verstaan wordt ‘het zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken’ van de nadelige gevolgen, is de veroorzaker van het voorval verplicht om zo spoedig mogelijk de maatregelen te treffen die in dat tijdsbestek van diegene verlangd kunnen worden.
Lid 2 bepaalt dat het bevoegd gezag onverwijld over een ongewoon voorval moet worden geïnformeerd. Om de gepaste mate van spoed uit te drukken is gekozen voor het begrip onverwijld. Dit houdt in dat zodra vastgesteld is dat er sprake is van een ongewoon voorval het bevoegd gezag direct moet worden geïnformeerd.
In lid 3 is omschreven welke gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt, zodra deze informatie beschikbaar is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het ongewone voorval zelf. Uit onderdeel d volgt dat ook informatie moet worden verstrekt over de maatregelen die worden genomen om de nadelige gevolgen van het ongewone voorval te beperken. Voor het ‘voorkomen van de nadelige gevolgen van ongewone voorvallen’ is aangesloten bij de uitleg die daarover wordt gegeven in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.
In dit artikel worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het dagelijks bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of (grond)water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels. Een dergelijke afwijking is tijdelijk, er is geen vergunning nodig en er gelden ook geen algemene regels. De Omgevingswet (afdeling 19.4) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.
Artikel 2.24 van de Omgevingswet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur de rangorde wordt vastgesteld van maatschappelijke en ecologische behoeften, die bij watertekorten of dreigende watertekorten bepalend is voor de verdeling van het beschikbare oppervlaktewater. Deze rangorde wordt de verdringingsreeks genoemd. De rangorde bij watertekorten is geregeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Dit artikel is een voortzetting van artikel 4.21, eerste lid, van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017. Het dagelijks bestuur kan voor bepaalde kwetsbare oppervlaktewaterlichamen en gebieden een algeheel verbod instellen inzake waterverplaatsingen door menselijk handelen. Het absolute verbod om grondwater te onttrekken in bepaalde gebieden is opgenomen bij de activiteiten in Hoofdstuk 4.
Dit artikel is een voortzetting van artikel 4.4 van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017. Dit artikel biedt de mogelijkheid aan het dagelijks bestuur om regels vast te stellen. Het gaat dan om de handelingen in Hoofdstuk 3 die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen.
In Lid 1 is bepaald dat gewoon beheer en onderhoud door het waterschap is uitgezonderd van de vergunningplichten en meld- en informatieplichten in de waterschapsverordening.
Lid 2 bepaalt dat er geen vergunningplicht geldt voor onderhoudsplichtigen tot het uitvoeren van gewoon onderhoud. Evenmin geldt een vergunningplicht voor recreatief medegebruik van een oppervlaktewater voor locaties vanaf 25 meter van de in- en uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Lid 3 regelt dat er op de vrijstelling van vergunningplicht een uitzondering bestaat. Dat is bij de aanleg of wijziging van waterstaatswerken. In dat geval is een wijziging van de legger noodzakelijk en kan niet meer worden gesproken van onderhoud van het waterstaatswerk. Van onderhoud is immers alleen sprake als het waterstaatswerk in overeenstemming wordt gebracht met de normatieve afmetingen in de legger. Het bestuur kan in deze gevallen een projectbesluit vaststellen als bedoeld in artikel 5.44 v