Waterschapsverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Het college van hoofdingelanden van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

gelezen het voorstel van dijkgraaf en hoogheemraden van 5 september 2023, nr. 23.0373223;

gehoord de commissie Bestuur, Middelen & Waterketen;

b e s l u i t :

Artikel I

"Waterschapsverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier" opgenomen in Bijlage A wordt vastgesteld.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking per 01‑01‑2024

Aldus besloten in de openbare vergadering van 18 oktober 2023 van het college van hoofdingelanden,

de secretaris, 

M.J. Kuipers

de dijkgraaf, 

ir. R.P.G. Bosma

Bijlage A Bijlage bij artikel I

Waterschapsverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen
  • 1.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op deze waterschapsverordening, tenzij anders bepaald.

  • 2.

    Bijlage I bij deze waterschapsverordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze waterschapsverordening.

Afdeling 1.2 Aanwijzing en begrenzing beperkingengebieden

Artikel 1.2 Begrenzing beheergebied

De geometrische begrenzing van het beheergebied van het hoogheemraadschap is opgenomen in het geometrische informatieobject 'beheergebied’ in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 1.3 Begrenzing beperkingengebieden
Artikel 1.4 Begrenzing overige gebieden
Artikel 1.5 Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn
  • 1.

    Voor waterstaatswerken die op grond van een projectplan, projectbesluit of omgevingsvergunning zijn geplaatst of gewijzigd ten opzichte van de legger, wordt voor de ligging van het waterstaatswerk uitgegaan van de begrenzing, aangegeven in het projectbesluit of de omgevingsvergunning.

  • 2.

    Voor waterstaatswerken die niet geometrisch zijn begrensd en waarvoor de ligging niet volgt uit een projectbesluit of omgevingsvergunning, gelden de grenzen van het waterstaatswerk en de beschermingszone, opgenomen in bijlage II.

Afdeling 1.3 Normadressaat

Artikel 1.6 Normadressaat

Aan deze verordening wordt voldaan door degene die de activiteit uitvoert, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Afdeling 1.4 Algemene bepalingen omgevingsvergunning, melding en informatieplicht

Artikel 1.7 Algemene gegevens bij een melding of informatieverplichting 
  • 1.

    Een melding of de verstrekking van gegevens en documenten wordt ondertekend en bevat ten minste: 

    • a.

      de aanduiding van de activiteit; 

    • b.

      de naam en het adres van degene die de activiteit uitvoert; 

    • c.

      het adres waarop de activiteit wordt uitgevoerd; en 

    • d.

      de dagtekening. 

  • 2.

    Op verzoek van het bestuur worden de gegevens en documenten verstrekt die nodig zijn om te beoordelen of de algemene regels en de maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, ook gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.

  • 3.

    Gegevens en documenten als bedoeld in het tweede lid worden verstrekt voor zover degene die de activiteit uitvoert er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 1.8 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat 
  • 1.

    Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 1.7, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

  • 2.

    Ten minste vijf werkdagen voordat de activiteit door een ander zal gaan worden uitgevoerd, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

Artikel 1.9 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten
  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste; 

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; en 

    • c.

      de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

  • 2.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma’s, regionale waterprogramma’s, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit; 

    • b.

      de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en 

    • c.

      een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt. 

  • 3.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op:

      • 1.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam;

      • 2.

        wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of

      • 3.

        het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;

    • b.

      aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en

    • c.

      de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.

Afdeling 1.5 Uitzondering beheeractiviteiten

Artikel 1.10 Uitzondering beheeractiviteiten
  • 1.

    De hoofdstukken 23 en 4 van deze verordening zijn niet van toepassing op activiteiten die plaatsvinden door of in opdracht van het hoogheemraadschap, voor beheer, onderhoud en herstel.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het plaatsen en wijzigen van waterstaatswerken.

Afdeling 1.6 Uitzondering bijzondere omstandigheden

Artikel 1.11 Aanwijzing bijzondere omstandigheden

Bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet zijn:

  • a.

    waterschaarste en dreigende waterschaarste; 

  • b.

    overvloed aan water en dreigende overvloed aan water; 

  • c.

    aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit of de dreiging daarvan; en 

  • d.

    het falen van een waterstaatswerk of de dreiging daarvan. 

Artikel 1.12 Algeheel verbod bij calamiteiten 
  • 1.

    Het bestuur kan bij besluit als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet bepalen dat zich een bijzondere omstandigheid voordoet en zo nodig in afwijking van verleende omgevingsvergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar of aan te voeren uit een oppervlaktewaterlichaam; 

    • b.

      water te brengen in of te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren;

    • d.

      activiteiten uit te voeren in het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones; en

    • e.

      activiteiten uit te voeren in het beperkingengebied weg.

  • 2.

    Het bestuur kan bij besluit als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet bepalen dat de scheepvaart op een oppervlaktewaterlichaam wordt beperkt of gestremd of dat de maximale vaarsnelheid wordt aangepast.

Afdeling 1.7 Ongewoon voorval

Artikel 1.13 Informeren over een ongewoon voorval
  • 1.

    Het bestuur wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en 

    • b.

      wonen. 

Artikel 1.14 Gegevens en documenten bij een ongewoon voorval
  • 1.

    Zodra de volgende gegevens en documenten bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bestuur:

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan; 

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen; 

    • c.

      andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en 

    • d.

      informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet. 

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van: 

    • a.

      leefomgeving; en

    • b.

      wonen. 

Hoofdstuk 2 Activiteiten bij oppervlaktewater, bergingsgebieden, waterkeringen en wegen

Afdeling 2.1 Activiteiten bij oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden en waterkeringen

Paragraaf 2.1.1 Algemeen
Artikel 2.1 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het uitvoeren van activiteiten met gevolgen voor oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden of waterkeringen met bijbehorende beschermingszones en de daarbij behorende kunstwerken.

Artikel 2.2 Oogmerken
  • 1.

    De regels in deze afdeling over activiteiten met gevolgen voor oppervlaktewaterlichamen of bergingsgebieden zijn gesteld met het oog op:

    • a.

      het beschermen van de ontwaterende, af- en aanvoerende en bergende functie van het watersysteem;

    • b.

      het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem;

    • c.

      het instandhouden van het peilbeheer;

    • d.

      het beperken van een toename van het risico op wateroverlast en waterschaarste; en

    • e.

      het waarborgen van de doorvaarbaarheid van de vaarwegen in beheer bij het hoogheemraadschap.

  • 2.

    De regels in deze afdeling over activiteiten met gevolgen voor waterkeringen zijn gesteld met het oog op:

    • a.

      het beschermen van de waterkerende functie van waterkeringen en de beschermingszones;

    • b.

      het waarborgen van de inspectie, het beheer en onderhoud en de toetsing van waterkeringen; en

    • c.

      het behoud van noodzakelijke ruimte voor toekomstige versterkingen van waterkeringen

Artikel 2.3 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Degene die een activiteit uitvoert en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 2.2, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd

  • 2.

    Voor activiteiten met gevolgen voor oppervlaktewaterlichamen of bergingsgebieden houdt deze plicht in ieder geval in dat deze op zodanige wijze en met behulp van zodanige technieken wordt uitgevoerd dat:

    • a.

      het functioneren van het watersysteem blijft voldoen voor de toegekende maatschappelijke functies;

    • b.

      de waterstanden in stand worden gehouden zoals vastgesteld is in:

      • 1.

        het ter plekke geldende peilbesluit; 

      • 2.

        het waterbeheerprogramma; of

      • 3.

        een omgevingsvergunning;

    • c.

      de aan- en afvoercapaciteit van het watersysteem en het waterkwantiteitsbeheer gewaarborgd blijven;

    • d.

      het onderhoud van het watersysteem en de beschikbare aan- en afvoercapaciteit op elkaar zijn afgestemd en de onderhoudskosten niet toenemen;

    • e.

      de aanwezige waterberging intact blijft of wordt gecompenseerd;

    • f.

      geen verontreiniging wordt veroorzaakt;

    • g.

      een significante achteruitgang van de lichtkwaliteit en van de habitatgeschiktheid van het water en de oever ten aanzien van de ecologische doelen uit de stroomgebiedbeheerplannen wordt voorkomen;

    • h.

      de verspreiding van flora en fauna in het watersysteem mogelijk blijft of wordt verbeterd;

    • i.

      de scheiding tussen verschillende peilgebieden bij natuurlijke peilfluctuaties voldoende gewaarborgd blijft.

  • 3.

    Voor activiteiten met gevolgen voor waterkeringen houdt deze plicht in ieder geval in dat deze:

    • a.

      op zodanige wijze en tijdens zodanige weersomstandigheden worden uitgevoerd dat de functie van de waterkering geborgd blijft;

    • b.

      op zodanige wijze worden uitgevoerd dat de inspectie, het beheer en onderhoud en de toetsing van de waterkering mogelijk blijft;

    • c.

      op zodanige wijze worden uitgevoerd dat de noodzakelijke ruimte voor een toekomstige versterking van een waterkering niet nadelig wordt beïnvloed; en

    • d.

      op zodanige wijze en met behulp van zodanige technieken worden uitgevoerd dat de waterkering in de bestaande toestand intact blijft of, indien dit niet mogelijk is, de waterkering in gelijke toestand wordt hersteld of verbeterd.

  • 4.

    Degene die voornemens is een activiteit uit te voeren, informeert en betrekt de omgeving, de direct belanghebbenden en de grondeigenaar op voorhand bij de voorgenomen activiteit.

Artikel 2.4 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit met gevolgen voor een oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied of waterkering die op grond van deze afdeling is vereist, worden de volgende gegevens en documenten verstrekt:

  • a.

    een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het oppervlaktewaterlichaam, het bergingsgebied of de waterkering; 

  • b.

    een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding; 

  • c.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; 

  • d.

    als een oppervlaktewaterlichaam of waterkering wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie: 

    • 1.

      een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat; 

    • 2.

      een tekening met een aanduiding van de boorlijn;

    • 3.

      een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en

    • 4.

      gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de bij de boring in te brengen mantelbuis op basis van een grondmechanisch onderzoek; en

  • e.

    als de activiteit op, in of bij een waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering.

Artikel 2.5 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning waterbodem

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit met gevolgen voor een oppervlaktewaterlichaam die op grond van deze afdeling is vereist, worden, als de activiteit betrekking heeft op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt weggehaald, in aanvulling op artikel 2.4 de volgende gegevens en documenten verstrekt:

  • a.

    een opgave van de hoeveelheid weg te halen baggerspecie in kubieke meter; en 

  • b.

    een aanduiding van het totaal te baggeren oppervlak in vierkante meter.

Artikel 2.6 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning bodem (verticale drainage)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit met gevolgen voor de kwaliteit van het grondwater die op grond van deze afdeling is vereist, worden, als de activiteit betrekking heeft op werkzaamheden waarbij verticale drainage wordt geplaatst, in aanvulling op artikel 2.4 de volgende gegevens en documenten verstrekt:

  • a.

    een opgave van de beoogde einddiepte van de verticale drainage ten opzichte van de onderzijde van de klei- of veenlaag; 

  • b.

    bodemonderzoeksgegevens; en

  • c.

    een interpretatie van de bodemonderzoeksgegevens bedoeld onder b.

Artikel 2.7 Algemene regel onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam

Onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam in overeenstemming met de in bijlage IV opgenomen onderhoudsrichtlijnen blijft mogelijk.

Artikel 2.8 Tijdelijk weghalen bouwwerk

Een bouwwerk wordt tijdelijk weggehaald op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dat nodig is voor werkzaamheden door of in opdracht van het hoogheemraadschap.

Artikel 2.9 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld, of een vergunningvoorschrift kan aan een omgevingsvergunning als bedoeld in deze afdeling worden verbonden, over de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3, en artikel 2.7.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 2.7.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in deze afdeling kan worden verbonden.

  • 4.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het uitvoeren van een activiteit in afwijking van artikel 2.7 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.2 Bouwwerken
Subparagraaf 2.1.2.1 Plaatsen, behouden en weghalen van bouwwerken

Artikel 2.10 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en weghalen van bouwwerken in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op:

    • a.

      het plaatsen, behouden en weghalen van seizoenstrandbouwwerken, bedoeld in paragraaf 2.1.2.2;

    • b.

      het plaatsen, behouden en weghalen van bruggen, bedoeld in paragraaf 2.1.3;

    • c.

      het plaatsen, behouden en weghalen van aquaducten, bedoeld in paragraaf 2.1.4;

    • d.

      het plaatsen, behouden en weghalen van duikers, bedoeld in paragraaf 2.1.5;

    • e.

      het plaatsen, behouden en weghalen van toegangsdammen, bedoeld in paragraaf 2.1.6;

    • f.

      het plaatsen en behouden van steigers, vlonders, boothuizen, zonnepanelen op water, drijvende bouwwerken en overhangende bouwwerken, bedoeld in paragraaf 2.1.7;

    • g.

      het plaatsen, behouden en weghalen van lozings- en onttrekkingswerken, bedoeld in paragraaf 2.1.8;

    • h.

      het plaatsen, behouden en weghalen van taludtrappen, bedoeld in paragraaf 2.1.9;

    • i.

      het aanleggen van wegen, fietspaden, wandelpaden en uitritten, bedoeld in paragraaf 2.1.10;

    • j.

      het plaatsen, behouden en weghalen van windturbines, bedoeld in paragraaf 2.1.12;

    • k.

      het plaatsen van bodemenergiesystemen, bedoeld in paragraaf 2.1.13;

    • l.

      het plaatsen en behouden van beschoeiingen en andere profielbeschermingen, bedoeld in paragraaf 2.1.23; en

    • m.

      het plaatsen, behouden en weghalen van peilregelende en peilscheidende kunstwerken, bedoeld in paragraaf 2.1.27.

Artikel 2.11 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.12 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.13 Gegevens en documenten

  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het plaatsen of weghalen van het bouwwerk worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar het bouwwerk wordt geplaatst; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van het plaatsen van het bouwwerk worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve ligging van het bouwwerk; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.14 Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud van het bouwwerk en de grond of het oppervlaktewaterlichaam binnen 1 meter rondom het bouwwerk, wordt door of namens de initiatiefnemer of de rechtsopvolger uitgevoerd.

Artikel 2.15 Bouwwerk in een oppervlaktewaterlichaam

Als het bouwwerk in een oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst, is paragraaf 2.1.22 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.16 Stormseizoen

In het beperkingengebied primaire waterkering en beschermingszone A bij een primaire waterkering worden de werkzaamheden niet uitgevoerd tussen 15 oktober en 15 april.

Artikel 2.17 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.32.7 en 2.14 tot en met 2.16.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.7 en 2.14 tot en met 2.16.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het plaatsen of weghalen van een bouwwerk in afwijking van artikel 2.72.142.15 of 2.16 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Subparagraaf 2.1.2.2 Plaatsen, behouden en weghalen van seizoenstrandbouwwerken

Artikel 2.18 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en weghalen van bouwwerken inclusief de daarbij behorende fundering en overige elementen, die alleen tussen 15 maart en 15 oktober op het strand staan in beschermingszone A aan de zeezijde van een primaire zandige waterkering.

Artikel 2.19 Aanwijzing algemene regels

Bij het plaatsen, behouden en weghalen van een bouwwerk dat alleen tussen 15 maart en 15 oktober op het strand staat in beschermingszone A aan de zeezijde van een primaire zandige waterkering wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3, en de artikelen 2.20 tot en met 2.23.

Artikel 2.20 Gegevens en documenten

  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het plaatsen van het bouwwerk worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar het bouwwerk wordt geplaatst; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van het plaatsen van het bouwwerk worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve ligging van het bouwwerk; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.21 Plaatsen bouwwerken

Het bouwwerk wordt zeewaarts voor de duinvoet of afrastering geplaatst op basis van een voorafgaande aanwijzing van het hoogheemraadschap.

Artikel 2.22 Beheer en onderhoud van het bouwwerk

Het beheer en onderhoud van het bouwwerk wordt door of namens de initiatiefnemer of de rechtsopvolger uitgevoerd.

Artikel 2.23 Weghalen van het bouwwerk

Het bouwwerk inclusief fundering en overige elementen worden door of namens de initiatiefnemer of de rechtsopvolger volledig verwijderd voor 15 oktober.

Artikel 2.24 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.3 en 2.21 tot en met 2.23.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.21 tot en met 2.23.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het plaatsen, behouden of weghalen van een bouwwerk in afwijking van artikel 2.212.22 of 2.23. worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.3 Plaatsen, behouden en weghalen van bruggen
Artikel 2.25 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en weghalen van bruggen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.26 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 2.27 Aanwijzing algemene regels
Artikel 2.28 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het plaatsen of weghalen van de brug worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de brug wordt geplaatst of weggehaald; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van het plaatsen van de brug worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve ligging van de brug; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.29 Eisen aan de brug
  • 1.

    De overspanning wordt aangebracht buiten het oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Landhoofden worden geplaatst buiten het leggerprofiel.

  • 3.

    Bij recreatieve vaarroutes wordt de minimale doorvaarthoogte, bedoeld in de omgevingsverordening of het omgevingsplan, aangehouden.

Artikel 2.30 Bescherming van het oppervlaktewaterlichaam
  • 1.

    Het oppervlaktewaterlichaam blijft voldoen aan het minimaal benodigde doorstroomprofiel, zoals vastgelegd in de Legger Wateren.

  • 2.

    De oever wordt zodanig afgewerkt, ingericht en onderhouden dat deze stabiel is en uitzakken of uitspoeling wordt voorkomen.

  • 3.

    Aanwezige oude beschoeiingsresten of andere oeververdedigingen worden volledig weggehaald.

Artikel 2.31 Weghalen van de brug

Een brug die zijn functie verliest wordt in overleg met het hoogheemraadschap weggehaald.

Artikel 2.32 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.32.72.29 en 2.30.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.72.29 en 2.30.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het plaatsen, behouden of weghalen van een brug in afwijking van artikel 2.72.29 of 2.30 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

     

Paragraaf 2.1.4 Plaatsen, behouden en weghalen van aquaducten
Artikel 2.33 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en weghalen van aquaducten in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.34 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een aquaduct te plaatsen, te behouden of weg te halen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, het beperkingengebied waterkering of beschermingszone A bij een waterkering.

Paragraaf 2.1.5 Plaatsen, behouden en weghalen van duikers
Artikel 2.35 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en weghalen van duikers in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.36 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 2.37 Aanwijzing algemene regels
Artikel 2.38 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het plaatsen of weghalen van de duiker worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de duiker wordt geplaatst of weggehaald; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van het plaatsen van de duiker worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve ligging van de duiker; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.39 Afmetingen en capaciteit duiker
  • 1.

    De duiker heeft een lengte van ten hoogste 15 meter.

  • 2.

    De capaciteit van de duiker wordt bepaald volgens paragraaf 4.4 en tabel 13 in bijlage 1 van het Beschrijvend deel, inclusief toelichting bij de Legger Wateren.

Artikel 2.40 Waterpeil

De duiker wordt zodanig geplaatst dat het waterpeil en peilbeheer aan beide zijden van de duiker gelijk blijven.

Artikel 2.41 Bescherming van het oppervlaktewaterlichaam

De oever aan weerszijde van de duiker wordt zodanig afgewerkt, ingericht en onderhouden dat deze stabiel is en uitzakken of uitspoeling wordt voorkomen.

Artikel 2.42 Weghalen duiker

Een duiker die zijn functie in het watersysteem verliest wordt in overleg met het hoogheemraadschap weggehaald.

Artikel 2.43 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.3,  2.7 en 2.39 tot en met 2.41.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen  2.7 en 2.39 tot en met 2.41.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het plaatsen, behouden of weghalen van een duiker in afwijking van artikel  2.72.392.40 of 2.41. worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.6 Plaatsen, behouden en weghalen van toegangsdammen
Artikel 2.44 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en weghalen van toegangsdammen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.45 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 2.46 Aanwijzing algemene regels

Bij het plaatsen, behouden of weghalen van een toegangsdam in het beperkingengebied secundair of tertiair oppervlaktewater, met uitzondering van het beperkingengebied waterkering, beschermingszone A bij een waterkering en vaarwegen in beheer bij het hoogheemraadschap wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3, en de artikelen 2.7 en 2.47 tot en met 2.50.

Artikel 2.47 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het plaatsen van de toegangsdam worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de toegangsdam wordt geplaatst; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van het plaatsen van de toegangsdam worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve ligging van de toegangsdam; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.48 Duiker
  • 1.

    De toegangsdam wordt voorzien van een duiker.

  • 2.

    Bij het plaatsen van de duiker wordt voldaan aan paragraaf 2.1.5.

Artikel 2.49 Bergingscapaciteit oppervlaktewaterlichaam
  • 1.

    Het verlies aan bergingscapaciteit in het oppervlaktewaterlichaam door aanleg van de dam wordt gecompenseerd door binnen hetzelfde peilgebied een bestaand oppervlaktewaterlichaam te verbreden of nieuw oppervlaktewater te graven met tenminste hetzelfde oppervlak.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet als er bij de aanleg van de dam minder dan 35 m2 van het oppervlaktewaterlichaam wordt gedempt.

Artikel 2.50 Weghalen dam

Een toegangsdam die zijn functie verliest wordt in overleg met het hoogheemraadschap weggehaald.

Artikel 2.51 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.3,  2.72.48 en 2.49.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.72.48 en 2.49.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het plaatsen of weghalen van een toegangsdam in afwijking van artikel 2.72.48 of 2.49 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.7 Plaatsen en behouden van steigers, vlonders, boothuizen, zonnepanelen op water, drijvende bouwwerken en overhangende bouwwerken
Artikel 2.52 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen en behouden van steigers, vlonders, boothuizen, zonnepanelen op water, drijvende bouwwerken en overhangende bouwwerken in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.53 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 2.54 Aanwijzing algemene regels
Artikel 2.55 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het plaatsen of weghalen van het bouwwerk worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar het bouwwerk wordt geplaatst; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van het plaatsen van het bouwwerk worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve ligging van het bouwwerk; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.56 Plaatsing van het bouwwerk

Het bouwwerk wordt meer dan 50 meter van de in- of uitstroomopening van een gemaal, inlaat of stuw gerealiseerd.

Artikel 2.57 Onderhoud van het bouwwerk

Het beheer en onderhoud van het bouwwerk en de grond binnen 1 meter rondom het bouwwerk wordt door of namens de initiatiefnemer of de rechtsopvolger uitgevoerd.

Artikel 2.58 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.32.72.56 en 2.57.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.72.56 en 2.57.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het plaatsen of behouden van een steiger, vlonder, boothuis, drijvend bouwwerk of ander overhangend bouwwerk, met uitzondering van zonnepanelen op water, in afwijking van artikel 2.72.56 of 2.57 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.8 Plaatsen, behouden en weghalen van lozings- en onttrekkingswerken
Artikel 2.59 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en weghalen van lozings- en onttrekkingswerken in het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.60 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozings- of onttrekkingswerk te plaatsen, te behouden of weg te halen in het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Paragraaf 2.1.9 Plaatsen, behouden en weghalen van taludtrappen
Artikel 2.61 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en weghalen van taludtrappen in het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een primaire of regionale waterkering.

Artikel 2.62 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een taludtrap te plaatsen, te behouden of weg te halen in het beperkingengebied primaire waterkeringbeperkingengebied regionale waterkering bij het Amstelmeer of Alkmaarder- en Uitgeestermeer of beschermingszone A bij die waterkeringen.

Artikel 2.63 Aanwijzing algemene regels

Bij het plaatsen, behouden of weghalen van een taludtrap in het beperkingengebied regionale waterkering, met uitzondering van het Amstelmeer of Alkmaarder- en Uitgeestermeerbeschermingszone A bij een regionale waterkering, met uitzondering van het  Amstelmeer of Alkmaarder- en Uitgeestermeer of beperkingengebied overige waterkering wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3, en de artikelen 2.64 tot en met 2.68.

Artikel 2.64 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het plaatsen van de taludtrap worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de taludtrap wordt geplaatst; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van het plaatsen van de taludtrap worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve ligging van de taludtrap; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.65 Constructie van de taludtrap
  • 1.

    De taludtrap wordt opgebouwd uit losse elementen van beton die opgesloten worden.

  • 2.

    De hoogte van de elementen en de opsluiting is gelijk aan het maaiveld.

  • 3.

    De taludtrap bevat geen openingen in de constructie en in de aansluiting op de weg of het pad dat aansluit op de taludtrap.

  • 4.

    Voor fietsen wordt een betonnen voorziening in de vorm van een fietsgoot aangebracht.

Artikel 2.66 Plaatsing van de taludtrap
  • 1.

    De taludtrap wordt direct op het dijkmateriaal aangebracht.

  • 2.

    De elementen van de taludtrap worden gesteld met zandcement.

  • 3.

    Onder de taludtrap wordt een kleilaag aangebracht die minimaal even dik is als de bestaande kleilaag van de waterkering.

Artikel 2.67 Onderhoud

Het beheer en onderhoud van de taludtrap en de grond binnen 1 meter rondom het bouwwerk wordt door of namens de initiatiefnemer of de rechtsopvolger uitgevoerd.

Artikel 2.68 Weghalen taludtrap

Een taludtrap die zijn functie verliest wordt in overleg met het hoogheemraadschap weggehaald.

Artikel 2.69 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.3 en 2.65 tot en met 2.67.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.65 tot en met 2.67.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het plaatsen, behouden of weghalen van een taludtrap in afwijking van de artikelen 2.652.66 en 2.67 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.10 Aanleggen van wegen, fietspaden, wandelpaden en uitritten
Artikel 2.70 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van wegen, fietspaden, wandelpaden en uitritten in het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.71 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een weg, fietspad, wandelpad of uitrit aan te leggen in het beperkingengebied waterkering en in beschermingszone A bij een waterkering.

Paragraaf 2.1.11 Aanbrengen van verhard oppervlak
Artikel 2.72 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen van verhard oppervlak in het beheergebied.

Artikel 2.73 Aanwijzing van vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning meer dan 2000 m2 verhard oppervlak aan te brengen.

Artikel 2.74 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanbrengen van verhard oppervlak wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3, en de artikelen 2.75 en 2.76, als er niet meer dan 2000 m2 verhard oppervlak wordt aangebracht.

Artikel 2.75 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het aanbrengen van het verhard oppervlak worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar het verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van het aanbrengen van het verhard oppervlak worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve ligging van het verhard oppervlak; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.76 Compensatie verhard oppervlak
  • 1.

    Het nieuw aangebrachte verharde oppervlak wordt gecompenseerd door binnen hetzelfde peilgebied 10 procent van de oppervlakte ervan als verbreed of nieuw oppervlaktewater te graven.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing als er minder dan 800 m2 verhard oppervlak wordt aangebracht.

Artikel 2.77 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.3 en 2.76.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 2.76.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het aanbrengen van verhard oppervlak in afwijking van artikel 2.76 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.12 Plaatsen, behouden en weghalen van windturbines
Artikel 2.78 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en weghalen van windturbines in het beheergebied.

Artikel 2.79 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een windturbine te plaatsen, te behouden of weg te halen in het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.

Artikel 2.80 Aanwijzing algemene regels

Bij het plaatsen of behouden van een windturbine buiten het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3, en artikel 2.81.

Artikel 2.81 Afstand tot het beperkingengebied waterkering

De afstand tussen de windturbine en het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones is ten minste gelijk aan de hoogte van de windturbine.

Artikel 2.82 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.3 en 2.81.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 2.81.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het plaatsen of behouden van een windturbine in afwijking van artikel 2.81 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • b.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • c.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • d.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.13 Plaatsen van bodemenergiesystemen
Artikel 2.83 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen van bodemenergiesystemen in het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.84 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bodemenergiesysteem te plaatsen in het beperkingengebied waterkering en in beschermingszone A bij een waterkering.

Paragraaf 2.1.14 Uitvoeren van ontgravingen
Artikel 2.85 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van ontgravingen in het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op:

    • a.

      het plaatsen, behouden en weghalen van bouwwerken, bedoeld in paragraaf 2.1.2;

    • b.

      het plaatsen, behouden en weghalen van bruggen, bedoeld in paragraaf 2.1.3;

    • c.

      het plaatsen, behouden en weghalen van aquaducten, bedoeld in 2.1.4;

    • d.

      het plaatsen, behouden en weghalen van duikers, bedoeld in paragraaf 2.1.5;

    • e.

      het plaatsen, behouden en weghalen van toegangsdammen, bedoeld in paragraaf 2.1.6;

    • f.

      het plaatsen en behouden van steigers, vlonders, boothuizen, zonnepanelen op water, drijvende bouwwerken en overhangende bouwwerken, bedoeld in paragraaf 2.1.7;

    • g.

      het plaatsen en weghalen van lozings- en onttrekkingswerken, bedoeld in paragraaf 2.1.8;

    • h.

      het plaatsen, behouden en weghalen van taludtrappen, bedoeld in paragraaf 2.1.9;

    • i.

      het aanleggen van wegen, fietspaden, wandelpaden en uitritten, bedoeld in paragraaf 2.1.10;

    • j.

      het plaatsen, behouden en weghalen van windturbines, bedoeld in paragraaf 2.1.12;

    • k.

      het plaatsen van bodemenergiesystemen, bedoeld in paragraaf 2.1.13;

    • l.

      het plaatsen of aanbrengen, behouden en weghalen van drainagebuizen en ontwateringsgreppels, bedoeld in paragraaf 2.1.15;

    • m.

      het leggen, behouden en weghalen van kabels en leidingen, bedoeld in paragraaf 2.1.18;

    • n.

      het graven van proefsleuven, bedoeld in paragraaf 2.1.19;

    • o.

      het graven van nieuw oppervlaktewater, bedoeld in paragraaf 2.1.20;

    • p.

      het verbreden van een bestaand oppervlaktewaterlichaam, bedoeld in paragraaf 2.1.21; en

    • q.

      het aanleggen en weghalen van natuurvriendelijke oevers, bedoeld in paragraaf 2.1.24.

Artikel 2.86 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een ontgraving uit te voeren in het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.87 Aanwijzing algemene regels

Bij het uitvoeren van een ontgraving in beschermingszone B bij een waterkering wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3, en de artikelen 2.88 en 2.89.

Artikel 2.88 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het uitvoeren van de ontgraving worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie van de ontgraving; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van de ontgraving worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve ligging van de ontgraving; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.89 Diepte

De ontgraving gaat niet dieper dan de pleistocene grondlaag.

Artikel 2.90 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.3 en 2.89.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 2.89.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het uitvoeren van een ontgraving in afwijking van artikel 2.89 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.15 Plaatsen of aanbrengen, behouden en weghalen van drainagebuizen en ontwateringsgreppels
Artikel 2.91 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen of aanbrengen, behouden en weghalen van drainagebuizen en ontwateringsgreppels in het beheergebied.

Artikel 2.92 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 2.93 Aanwijzing algemene regels

Bij het plaatsen of aanbrengen, behouden of weghalen van een drainagebuis of ontwateringsgreppel buiten het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3, en de artikelen 2.94 tot en met 2.96.

Artikel 2.94 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het plaatsen van de drainagebuis of het aanbrengen van de ontwateringsgreppel worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de drainagebuis wordt geplaatst of de ontwateringsgreppel wordt aangebracht; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van het plaatsen van de drainagebuis of het aanbrengen van de ontwateringsgreppel worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve ligging van de drainagebuis of ontwateringsgreppel; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.95 Plaatsing

De hoge kant van de drainagebuis of ontwateringsgreppel wordt meer dan 5 meter uit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam geplaatst of aangebracht.

Artikel 2.96 Weghalen

Een drainagebuis of ontwateringsgreppel die zijn functie verliest wordt in overleg met het hoogheemraadschap weggehaald.

Artikel 2.97 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.3 en 2.95.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 2.95.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het plaatsen van een drainagebuis of het aanbrengen van een ontwateringsgreppel in afwijking van artikel 2.95 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.16 Plaatsen en behouden van verticale drainages
Artikel 2.98 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen en behouden van verticale drainages in het beheergebied.

Artikel 2.99 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 2.100 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Bij het plaatsen of behouden van verticale drainages in het niet-risicovol gebied verticale drainage wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3 en 4.3.

  • 2.

    Het in stand houden van de bestaande grondwaterstand, bedoeld in artikel 4.3tweede lid, onder a, valt niet onder de specifieke zorgplicht voor verticale drainages.

Artikel 2.101 Maatwerkvoorschriften

Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over artikel 2.3 en 4.3, met uitzondering van het bepaalde in artikel 4.3tweede lid, onder a.

Paragraaf 2.1.17 Onderzoek
Subparagraaf 2.1.17.1 Uitvoeren van grondonderzoek

Artikel 2.102 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van grondonderzoek in het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.103 Aanwijzing algemene regels

Bij het uitvoeren van grondonderzoek door middel van grondboring of sondering in het beperkingengebied waterkering of beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3, en de artikelen 2.104 en 2.105.

Artikel 2.104 Gegevens en documenten

Ten minste vijf werkdagen voor het uitvoeren van het grondonderzoek worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

  • a.

    de aard van de activiteit;

  • b.

    de locatie waar het grondonderzoek wordt uitgevoerd; en

  • c.

    de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.105 Uitvoering

  • 1.

    In het beperkingengebied primaire waterkering of in beschermingszone A bij een primaire waterkering worden de werkzaamheden niet uitgevoerd tussen 15 oktober en 15 april.

  • 2.

    De werkzaamheden worden alleen uitgevoerd als de ondergrond zo droog is dat er geen rijsporen of andere schade wordt veroorzaakt.

  • 3.

    Boorgaten worden na uitvoering van de werkzaamheden gevuld met zwelstaven of kleikorrels om verbindingen tussen watervoerende lagen af te dichten.

Artikel 2.106 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.3 en 2.105.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 2.105.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het uitvoeren van grondonderzoek in afwijking van artikel 2.105 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Subparagraaf 2.1.17.2 Uitvoeren van seismisch onderzoek

Artikel 2.107 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van seismisch onderzoek in het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.

Artikel 2.108 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning seismisch onderzoek uit te voeren in het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.

Subparagraaf 2.1.17.3 Plaatsen, behouden en weghalen van peilbuizen

Artikel 2.109 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en weghalen van peilbuizen in het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.

Artikel 2.110 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een peilbuis te plaatsen, te behouden of weg te halen in het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.

Paragraaf 2.1.18 Leggen, behouden en weghalen van kabels en leidingen
Artikel 2.111 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het leggen, behouden en weghalen van kabels en leidingen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.

Artikel 2.112 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 2.113 Aanwijzing algemene regels
Artikel 2.114 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het leggen of weghalen van de kabel of leiding worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de kabel of leiding wordt gelegd; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk vier weken na afronding van het leggen van de kabel of leiding worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve ligging van de kabel of leiding; en

    • b.

      de objectgegevens.

  • 3.

    Informatie over de start van de werkzaamheden wordt verstrekt door middel van het MOOR platform.

Artikel 2.115 Ligging van de kabel of leiding
  • 1.

    De kabel of leiding moet ondergronds liggen.

  • 2.

    De kabel of leiding moet op voldoende afstand van een waterloop liggen:

    • a.

      ten minste 1 meter uit het leggerprofiel; of

    • b.

      als het bestaande profiel groter is dan het leggerprofiel: 1 meter uit het bestaande profiel.

  • 3.

    De kabel of leiding moet op voldoende afstand van een kunstwerk liggen, zodat onbelemmerd onderhoud aan het kunstwerk en de kabel of leiding mogelijk is. 

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan een kabel of leiding aan een kunstwerk worden bevestigd, als:

    • a.

      de functies van het kunstwerk niet worden beïnvloed;

    • b.

      doorstroming of het doorvaartprofiel niet wordt verkleind; en 

    • c.

      vervanging of vernieuwing van het kunstwerk te allen tijde mogelijk blijft.

Artikel 2.116 Tijdens en direct na werkzaamheden 
  • 1.

    Tijdens het leggen of weghalen van de kabel of leiding worden de doorstroming en doorvaart in het oppervlaktewaterlichaam en kunstwerken niet gestremd of belemmerd.

  • 2.

    Direct na het leggen of weghalen van de kabel of leiding worden het talud en de waterbodem in oorspronkelijke staat hersteld in goede aansluiting op het bestaande talud en de waterbodem.

Artikel 2.117 Behouden en onderhoud van een kabel of leiding
  • 1.

    Een kabel of leiding mag alleen behouden blijven, mits deze in bedrijf is. Een buiten bedrijf gestelde kabel of leiding wordt weggehaald door of in opdracht van de initiatiefnemer of zijn rechtsopvolger.

  • 2.

    De leiding wordt zodanig onderhouden dat er geen lekkage ontstaat.

  • 3.

    Een beschadigde kabel of leiding wordt zo snel mogelijk gerepareerd of vervangen. 

Artikel 2.118   Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.3 en 2.115 tot en met 2.117.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen en 2.115 tot en met 2.117.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het leggen, behouden of weghalen van een kabel of leiding in afwijking van artikel 2.1152.116 of 2.117 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.19 Graven van proefsleuven
Artikel 2.119 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het graven van proefsleuven in het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.120 Aanwijzing algemene regels

Bij het graven van een proefsleuf in het beperkingengebied waterkering of beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3, en de artikelen 2.121 tot en met 2.124.

Artikel 2.121 Gegevens en documenten

Ten minste vijf werkdagen voor het graven van de proefsleuf worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

  • a.

    de aard van de activiteit; en

  • b.

    de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.122 Toegestane ontgravingen
  • 1.

    Een ontgraving vindt alleen plaats:

    • a.

      bij reguliere waterpeilen van buitenwater en boezemwater;

    • b.

      tot een diepte maximaal 1 m;

    • c.

      tot een sleufbreedte van maximaal 0,5 m; en

    • d.

      als maximaal de helft van de kruin van de waterkering gelijktijdig wordt ontgraven.

  • 2.

    In het beperkingengebied primaire waterkering of in de beschermingszone A bij een primaire waterkering worden de werkzaamheden niet uitgevoerd tussen 15 oktober en 15 april.

Artikel 2.123 Aanvullen van de ontgraving
  • 1.

    De ontgraving wordt zo snel mogelijk aangevuld.

  • 2.

    De verdichting van de aanvulling is gelijk aan de bestaande dichtheid van het grondlichaam van de waterkering of beschermingszone.

  • 3.

    De aanvulling is homogeen zonder vreemde bestanddelen zoals zand, stenen, wortels en verontreinigingen.

  • 4.

    De aanvulling wordt zodanig afgewerkt dat boven en naast de aanvulling geen plasvorming ontstaat.

  • 5.

    Bij een aanvulling in het talud wordt het talud afgewerkt in goede aansluiting op de taludhelling.

  • 6.

    Overtollige of uitgekomen grond, puin of ander materiaal wordt direct afgevoerd en wordt voor zoveel als nodig is vervangen door schone grondsoorten. 

  • 7.

    Onder een grasmatvegetatie bestaat de bovenste aanvulling uit 0,20 meter teelaarde.

Artikel 2.124 Grasmat
  • 1.

    Direct voorafgaand aan de werkzaamheden wordt het gras gemaaid en afgevoerd.

  • 2.

    De zoden van de grasmat worden vakkundig afgestoken en terzijde gelegd.

  • 3.

    De ontgraving wordt zo snel mogelijk na voltooiing van de werkzaamheden aangevuld en afgedekt met de afgestoken zoden.

  • 4.

    Als hergebruik van de zoden niet mogelijk is, wordt de bekleding hersteld door het inzaaien met een dijkgrasmengsel.

Artikel 2.125 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.3 en 2.122 tot en met 2.124.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.122 tot en met 2.124.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het graven van een proefsleuf in afwijking van artikel en 2.1222.123 of 2.124 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.20 Graven van nieuw oppervlaktewater
Artikel 2.126 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het graven van nieuw oppervlaktewater in het beheergebied.

Artikel 2.127 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 2.128 Aanwijzing algemene regels
Artikel 2.129 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het graven van het oppervlaktewater worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar het oppervlaktewater wordt gegraven; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van het graven worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve locatie van het oppervlaktewater; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.130 Eisen aan het water
  • 1.

    Er wordt geen verbinding gemaakt tussen oppervlaktewateren met verschillende waterpeilen.

  • 2.

    Het doorstroomprofiel wordt bepaald volgens paragraaf 4.4 en tabel 14 in bijlage 1 van het Beschrijvend deel, inclusief toelichting bij de Legger Wateren.

  • 3.

    De oever wordt zodanig afgewerkt, ingericht en onderhouden dat deze stabiel is en uitzakken of uitspoeling wordt voorkomen.

Artikel 2.131 Ligging van het water
  • 1.

    Het oppervlaktewater wordt gegraven op grond die eigendom is van de initiatiefnemer.

  • 2.

    Het oppervlaktewater wordt gegraven op een afstand van ten minste 1,5 meter vanaf de kadastrale grens, tenzij het aangrenzende perceel ook eigendom van de initiatiefnemer is.

Artikel 2.132 Diepte van de ontgraving

De ontgraving gaat niet dieper dan de pleistocene grondlaag.

Artikel 2.133 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.32.7 en 2.130 tot en met 2.132.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.7 en 2.130 tot en met 2.132.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het graven van nieuw oppervlaktewater in afwijking van artikel  2.72.1302.131 en 2.132 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.21 Verbreden van een bestaand oppervlaktewaterlichaam
Artikel 2.134 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verbreden van een bestaand oppervlaktewaterlichaam in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.

Artikel 2.135 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 2.136 Aanwijzing algemene regels
Artikel 2.137 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het verbreden van het oppervlaktewaterlichaam worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar het oppervlaktewaterlichaam wordt verbreed; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van de verbreding worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve locatie van de verbreding; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.138 Bescherming van het oppervlaktewaterlichaam
  • 1.

    Het oppervlaktewaterlichaam blijft voldoen aan het minimaal benodigde doorstroomprofiel, zoals vastgelegd in de Legger Wateren.

  • 2.

    De oever wordt zodanig afgewerkt, ingericht en onderhouden dat deze stabiel is en uitzakken of uitspoeling wordt voorkomen.

  • 3.

    Beschoeiingen of andere werken die hun functie verliezen worden weggehaald.

  • 4.

    Het oppervlaktewaterlichaam wordt zodanig verbreed dat er geen verlanding plaatsvindt.

Artikel 2.139 Diepte van de ontgraving

De ontgraving gaat niet dieper dan de pleistocene grondlaag.

Artikel 2.140 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.32.72.138 en 2.139.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.72.138 en 2.139.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het verbreden van een bestaand oppervlaktewaterlichaam in afwijking van artikel 2.72.138 of 2.139 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.22 Geheel of gedeeltelijk dempen van oppervlaktewater
Artikel 2.141 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het geheel of gedeeltelijk dempen van oppervlaktewater in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.142 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 2.143 Aanwijzing algemene regels
Artikel 2.144 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het geheel of gedeeltelijk dempen van het oppervlaktewaterlichaam worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar het water wordt gedempt; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van de demping worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve locatie van de demping; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.145 Demping over de totale lengte
  • 1.

    Het water wordt over de volledige lengte gedempt.

  • 2.

    Er ontstaat geen afgesloten water waaruit het water niet kan wegstromen.

Artikel 2.146 Bescherming van het oppervlaktewaterlichaam
  • 1.

    Het oppervlaktewaterlichaam blijft na het uitvoeren van de demping voldoen aan het minimaal benodigde doorstroomprofiel, zoals vastgelegd in de Legger Wateren.

  • 2.

    De oever wordt zodanig afgewerkt, ingericht en onderhouden dat deze stabiel is en uitzakken of uitspoeling wordt voorkomen.

  • 3.

    Beschoeiingen of andere werken die hun functie verliezen worden weggehaald.

Artikel 2.147 Compensatie
  • 1.

    Het verlies aan berging in het oppervlaktewaterlichaam wordt gecompenseerd door binnen hetzelfde peilgebied bestaand water te verbreden of nieuw water te graven met tenminste dezelfde oppervlakte.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op dempingen van minder dan 35m2.

Artikel 2.148 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.32.7 en 2.145 tot en met 2.147.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.7 en 2.145 tot en met 2.147.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het geheel of gedeeltelijk dempen van water in afwijking van artikel 2.72.1452.146 of 2.147 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.23 Plaatsen, behouden en weghalen van beschoeiingen en andere profielbeschermingen
Artikel 2.149 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en weghalen van beschoeiingen en andere profielbeschermingen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaambeperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.150 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 2.151 Aanwijzing algemene regels
Artikel 2.152 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het plaatsen van de beschoeiing of andere profielbescherming worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de beschoeiing of andere profielbescherming wordt geplaatst; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van het plaatsen van de beschoeiing of andere profielbescherming worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve ligging van de beschoeiing of andere profielbescherming; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.153 Plaatsing beschoeiing of andere profielbescherming

De beschoeiing of andere profielbescherming wordt geplaatst:

  • a.

    op de oever, voor zover die droog is bij het hoogst gevoerde waterpeil; of

  • b.

    in het water, waarbij wordt voldaan aan de regels over het gedeeltelijk dempen van water, bedoeld in paragraaf 2.1.22.

Artikel 2.154 Weghalen van de beschoeiing of andere profielbescherming

De beschoeiing of andere profielbescherming wordt in overleg met het hoogheemraadschap weggehaald.

Artikel 2.155 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.32.7 en 2.153.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.7 en 2.153.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het plaatsen van een beschoeiing in afwijking van artikel 2.7 of 2.153 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.24 Aanleggen en behouden van natuurvriendelijke oevers
Artikel 2.156 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en behouden van natuurvriendelijke oevers in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering of beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.157 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever aan te leggen of te behouden in het beperkingengebied waterkering of beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.158 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen of behouden van een natuurvriendelijke oever in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam buiten het beperkingengebied waterkering en de bijbehorende beschermingszone A wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3, en de artikelen 2.7 en 2.159 tot en met 2.161.

Artikel 2.159 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het aanleggen van de natuurvriendelijke oever worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de natuurvriendelijke oever wordt aangelegd; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van het aanleggen van de natuurvriendelijke oever worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve locatie van de natuurvriendelijke oever; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.160 Bescherming van het oppervlaktewaterlichaam
  • 1.

    De oever ligt buiten het minimaal benodigde doorstroomprofiel, zoals vastgelegd in de Legger Wateren.

  • 2.

    De oever wordt zodanig afgewerkt, ingericht en onderhouden dat deze stabiel is en uitzakken of uitspoeling wordt voorkomen.

  • 3.

    Beschoeiingen of andere constructies die hun functie verliezen worden weggehaald

  • 4.

    De oever wordt zodanig aangebracht dat er geen verlanding plaatsvindt.

Artikel 2.161 Onderhoud

Het onderhoud van de oever wordt door of namens de initiatiefnemer of de rechtsopvolger uitgevoerd.

Artikel 2.162 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.32.72.160 en 2.161.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.72.160 en 2.161.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever in afwijking van artikel 2.72.160 of 2.161 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.25 Ophogen van lage percelen en bergingen
Artikel 2.163 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het ophogen van lage percelen en bergingen in het beperkingengebied bergingsgebied.

Artikel 2.164 Aanwijzing algemene regels

Bij het ophogen van een laag perceel of berging in het beperkingengebied bergingsgebied wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3, en de artikelen 2.165 en 2.166.

Artikel 2.165 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het ophogen van het lage perceel of de berging worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar het lage perceel of de berging wordt opgehoogd; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van het ophogen van het lage perceel of de berging worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve locatie van de ophoging; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.166 Compensatie verlies bergingscapaciteit

Het verlies aan bergingscapaciteit wordt in overleg met het hoogheemraadschap gecompenseerd.

Artikel 2.167 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.3 en 2.166.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 2.166

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het ophogen van een perceel of berging in afwijking van artikel 2.166 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.26 Realiseren van peilafwijkingen
Artikel 2.168 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het realiseren van peilafwijkingen in het beheergebied.

Artikel 2.169 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 2.170 Aanwijzing algemene regels

Bij het realiseren van een peilafwijking in het aangewezen gebied peilafwijkingen wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3, en de artikelen 2.171 en 2.172, als de peilafwijking wordt gerealiseerd:

  • a.

    zonder een pomp; en

  • b.

    zonder waterinlaat van buiten de polder.

Artikel 2.171 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het realiseren van de peilafwijking worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de peilafwijking wordt gerealiseerd; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van het realiseren van de peilafwijking worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve locatie van de peilafwijking; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.172 Peilregeling
  • 1.

    De peilregeling leidt niet tot wateroverlast, watertekort of verdroging in de omliggende gebieden.

  • 2.

    De peilregeling leidt niet tot onvoldoende kwellengte bij de bestaande peilscheidende kunstwerken.

Artikel 2.173 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.3 en 2.172.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 2.172.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het realiseren van een peilafwijking in afwijking van artikel 2.172 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.27 Plaatsen, behouden en weghalen van peilregelende en peilscheidende kunstwerken
Artikel 2.174 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en weghalen van peilregelende en peilscheidende kunstwerken in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.175 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en weghalen van peilregelende en peilscheidende kunstwerken in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam.

Paragraaf 2.1.28 Uitzetten of onttrekken van vis
Artikel 2.176 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitzetten en onttrekken van vis in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.177 Aanwijzing algemene regels

Bij het uitzetten of onttrekken van vis in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3, en artikel 2.178.

Artikel 2.178 Visplan

De vis wordt uitgezet of onttrokken in overeenstemming met:

  • a.

    een door het hoogheemraadschap goedgekeurd visplan; of

  • b.

    anderszins schriftelijk vastgelegde afspraken ondertekend door of namens het bestuur van het hoogheemraadschap.

Artikel 2.179 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.3 en 2.178.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 2.178

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het uitzetten of onttrekken van vis in afwijking van artikel 2.178 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.29 Weiden van dieren
Artikel 2.180 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het weiden van dieren in het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.181 Aanwijzing algemene regels

Bij het weiden van dieren in het beperkingengebied waterkering of beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3, en de artikelen 2.182 en 2.183.

Artikel 2.182 Gegevens en documenten

Ten minste vijf werkdagen voor het weiden van de dieren worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

  • a.

    de aard van de activiteit;

  • b.

    de locatie waar de dieren worden geweid; en

  • c.

    de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.183 Bescherming van de grasmat
Artikel 2.184 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.3 en 2.183.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 2.183.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het weiden van dieren in afwijking van artikel 2.183 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.30 Aanplanten, behouden en rooien van beplanting
Artikel 2.185 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanplanten, behouden en rooien van beplanting in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones en in het beperkingengebied molenbiotoop.

Artikel 2.186 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 2.187 Aanwijzing algemene regels
Artikel 2.188 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het aanplanten of rooien van de beplanting worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de boom of bosschage wordt aangeplant of gerooid; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na afronding van het aanplanten van de beplanting worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve locatie van de boom of bosschage; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 2.189 Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud van de boom of bosschage en de grond binnen 1 meter rondom de boom of bosschage wordt door of namens de initiatiefnemer of de rechtsopvolger uitgevoerd.

Artikel 2.190 Doorstroomprofiel

Het oppervlaktewaterlichaam blijft voldoen aan het minimaal benodigde doorstroomprofiel, zoals vastgelegd in de Legger Wateren.

Artikel 2.191 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.32.72.189 en 2.190.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 2.72.189 en 2.190.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het aanplanten of behouden van beplanting in afwijking van artikel 2.72.189 of 2.190. worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.1.31 Organiseren van evenementen op onverhard oppervlak
Artikel 2.192 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het organiseren van evenementen op onverhard oppervlak in het beperkingengebied waterkering.

Artikel 2.193 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een evenement te organiseren dat plaatsvindt op onverhard oppervlak in het beperkingengebied waterkering.

Paragraaf 2.1.32 Plaatsen van explosiegevaarlijk materiaal
Artikel 2.194 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen en behouden van explosiegevaarlijk materiaal in het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.

Artikel 2.195 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning explosiegevaarlijk materiaal te plaatsen of te behouden in het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.

Afdeling 2.2 Activiteiten bij wegen

Paragraaf 2.2.1 Algemeen
Artikel 2.196 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het uitvoeren van activiteiten in het beperkingengebied weg.

Artikel 2.197 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het waarborgen van de verkeersveiligheid;

  • b.

    het in stand houden van de infrastructuur van de wegen; en

  • c.

    het waarborgen van een goede verkeersdoorstroming.

Artikel 2.198 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Degene die een activiteit uitvoert en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 2.197, is verplicht: 

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat: 

    • a.

      de verkeersveiligheid geborgd wordt;

    • b.

      de verkeersdoorstroming geborgd wordt; en

    • c.

      de infrastructuur van de weg intact blijft of, als dit niet mogelijk is, de aantasting van de infrastructuur wordt hersteld.

  • 3.

    Degene die voornemens is een activiteit uit te voeren, informeert en betrekt de omgeving, de direct belanghebbenden en de grondeigenaar op voorhand bij de voorgenomen activiteit.

Artikel 2.199 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit in het beperkingengebied weg die op grond van deze afdeling is vereist, worden de volgende gegevens en documenten verstrekt:

  • a.

    een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied; 

  • b.

    een toelichtende tekening met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé́ van de kabel of de leiding;

  • c.

    het adres ter hoogte waarvan de activiteit wordt uitgevoerd;

  • d.

    en toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding; en

  • e.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan.

Artikel 2.200 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld, of een vergunningvoorschrift kan aan een omgevingsvergunning als bedoeld in deze afdeling worden verbonden, over de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.198.

  • 2.

    Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in deze afdeling kan worden verbonden. 

Paragraaf 2.2.2 Aanleggen en behouden van uitritten, parkeervoorzieningen en halteplaatsen
Artikel 2.201 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en behouden van uitritten, parkeervoorzieningen en halteplaatsen in het beperkingengebied weg.

Artikel 2.202 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een uitrit, parkeervoorziening of aan te leggen of te behouden in het beperkingengebied gebiedsontsluitingsweg of het beperkingengebied solitair fietspad.

Artikel 2.203 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen of behouden van een uitrit, parkeervoorziening of halteplaats in het beperkingengebied erftoegangsweg wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.198, en de artikelen 2.204 tot en met 2.207.

Artikel 2.204 Gegevens en documenten

Ten minste vijf werkdagen voor het aanleggen van de uitrit, parkeervoorziening of halteplaats worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

  • a.

    de aard van de activiteit;

  • b.

    de locatie waar de uitrit, parkeervoorziening of halteplaats wordt geplaatst; en

  • c.

    de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.205 Het aanbrengen van verharding

De verharding:

  • a.

    heeft een deugdelijke constructie;

  • b.

    wordt lager aangebracht dan de weg;

  • c.

    wordt zodanig aangebracht dat de geldende voorrangssituatie voldoende duidelijk is;

  • d.

    wordt niet aangebracht in of binnen 5 meter van een bocht; en

  • e.

    is een constructie die los van de hoofdweg ligt.

Artikel 2.206 Bescherming omgeving
  • 1.

    De afwatering van de weg verslechtert niet.

  • 2.

    Bij de aanleg en het gebruik wordt zo min mogelijk schade aan de berm en beplanting aangebracht. 

  • 3.

    Aangebrachte schade wordt hersteld door de initiatiefnemer of de rechtsopvolger.

Artikel 2.207 Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud van de verharding wordt door of namens de initiatiefnemer of de rechtsopvolger uitgevoerd.

Artikel 2.208 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.198 en 2.205 tot en met 2.207.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.205 tot en met 2.207.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het aanleggen van een uitrit, parkeervoorziening of halteplaats in afwijking van artikel 2.2052.206 of 2.207 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.198; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.2.3 Plaatsen en behouden van werken met een verkeersfunctie door een overheidsinstelling
Artikel 2.209 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen en behouden van werken met een verkeersfunctie door een overheidsinstelling in het beperkingengebied weg.

Artikel 2.210 Aanwijzing algemene regels

Bij het plaatsen en behouden werken met een verkeersfunctie door een overheidsinstelling in het beperkingengebied weg wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.198, en de artikelen 2.211 tot en met 2.214.

Artikel 2.211 Gegevens en documenten

Ten minste vijf werkdagen voor het plaatsen van het werk worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

  • a.

    de aard van de activiteit;

  • b.

    de locatie waar het werk wordt aangebracht; en

  • c.

    de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.212 De aanleg
  • 1.

    Het werk heeft een deugdelijke constructie.

  • 2.

    De afmetingen van het werk belemmeren de verkeersveiligheid niet.

  • 3.

    Verharding wordt niet aangebracht in of binnen 5 meter van een bocht.

Artikel 2.213 Bescherming omgeving
  • 1.

    De afwatering van de weg verslechtert niet.

  • 2.

    Bij de aanleg en het gebruik wordt zo min mogelijk schade aan de berm en beplanting aangebracht.

  • 3.

    Aangebrachte schade wordt hersteld door de initiatiefnemer of de rechtsopvolger.

Artikel 2.214 Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud van het werk wordt door of namens de initiatiefnemer of de rechtsopvolger uitgevoerd.

Artikel 2.215 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.198 en 2.212 tot en met 2.214.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.212 tot en met 2.214.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het plaatsen van een werk met een verkeersfunctie door een overheidsinstelling in afwijking van artikel 2.2122.213 of 2.214. worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.198; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.2.4 Leggen, behouden en weghalen van kabels en leidingen
Artikel 2.216 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het leggen, behouden en weghalen van kabels en leidingen in het beperkingengebied weg.

Artikel 2.217 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het leggen, behouden of weghalen van een kabel of leiding in het beperkingengebied weg wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.198, en de artikelen 2.2182.219 en 2.223, als de kabel of leiding langs de weg ligt.

  • 2.

    Bij het leggen, behouden of weghalen van een kabel of leiding in het beperkingengebied weg wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.198, en de artikelen 2.218 en 2.220 tot en met 2.223, als de kabel of leiding de weg kruist.

Artikel 2.218 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het leggen of weghalen van de kabel of leiding worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de kabel of leiding wordt gelegd; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

  • 2.

    De informatie over de start van de werkzaamheden wordt verstrekt door middel van het MOOR platform.

Artikel 2.219 Ligging langs de weg
  • 1.

    De kabel of leiding ligt op een diepte van ten minste 0,60 meter.

  • 2.

    De sleuf ligt op een afstand van ten minste 1,25 meter van de wegverharding.

  • 3.

    De kabel of leiding wordt op een afstand van ten minste 2 meter van de stam van een boom gelegd. 

Artikel 2.220 Mantelbuis
  • 1.

    De kabel of leiding wordt in een mantelbuis gelegd.

  • 2.

    De mantelbuis wordt aan beide kanten afgesloten.

  • 3.

    De minimale gronddekking van de mantelbuis is 1 meter.

Artikel 2.221 Wijze van plaatsen
  • 1.

    De kabel of leiding wordt gelegd door middel van een boring of persing.

  • 2.

    Als het leggen door middel van een boring of persing door plaatselijke omstandigheden niet mogelijk is, wordt de verharding van de weg opgebroken.

Artikel 2.222 Herstel van de weg
  • 1.

    Als de verharding van de weg wordt opgebroken, wordt deze na het leggen of weghalen van de kabel of leiding in oorspronkelijk staat hersteld.

  • 2.

    Voordat de verharding van de weg in de oorspronkelijke staat wordt hersteld, wordt deze voor de duur van een jaar tijdelijk hersteld door de verharding dicht te leggen met betonklinkers.

  • 3.

    De betonklinkers:

    • a.

      sluiten goed aan op de aangrenzende, niet opgebroken of geroerde delen van het wegdek;

    • b.

      steken niet meer dan 2 centimeter boven het asfalt uit; en

    • c.

      verzakken niet meer dan 2 centimeter. 

  • 4.

    Als de betonklinkers meer dan 2 centimeter verzakken en er kuilvorming ontstaat, wordt het wegdek onmiddellijk hersteld.

Artikel 2.223 Bescherming omgeving
  • 1.

    Bij het leggen en het gebruik wordt zo min mogelijk schade aan de berm en beplanting aangebracht.

  • 2.

    Aangebrachte schade wordt hersteld door de initiatiefnemer of de rechtsopvolger.

Artikel 2.224 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.198 en 2.219 tot en met 2.223.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.219 tot en met 2.223.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het leggen of behouden van een kabel of leiding in afwijking van artikel 2.2192.2202.2212.222 of 2.223 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.198; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.2.5 Plaatsen en behouden van overige werken, reclameborden en stoffen en houden van dieren
Artikel 2.225 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen en behouden van werken, reclame-uitingen, stoffen en het houden van dieren in het beperkingengebied weg.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op:

    • a.

      het aanleggen en behouden van uitritten, parkeervoorzieningen en halteplaatsen, bedoeld in paragraaf 2.2.2;

    • b.

      het plaatsen en behouden van werken met een verkeersfunctie door een overheidsinstelling, bedoeld in paragraaf 2.2.3; en

    • c.

      het leggen van kabels en leidingen, bedoeld in paragraaf 2.2.4.

Artikel 2.226 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een werk, reclame-uiting of stof te plaatsen of te behouden of dieren te houden in het beperkingengebied gebiedsontsluitingsweg of het beperkingengebied solitair fietspad.

Artikel 2.227 Aanwijzing algemene regels

Bij het plaatsen of behouden van een werk, reclame-uiting of stof of het houden van dieren in het beperkingengebied erftoegangsweg wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.198, en de artikelen  2.228 tot en met 2.231.

Artikel 2.228 Gegevens en documenten

Ten minste vijf werkdagen voor het plaatsen van het werk, de reclame-uiting of de stof of het houden van de dieren worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

  • a.

    de aard van de activiteit;

  • b.

    de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; en

  • c.

    de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.229 De plaatsing
  • 1.

    Het werk, de reclame-uiting, de stof of de dieren worden op een afstand van ten minste 2 meter van de weg geplaatst of gehouden en zijn veilig bereikbaar vanaf de weg.

  • 2.

    Het werk heeft een deugdelijke constructie.

  • 3.

    De afmetingen van het werk belemmeren de verkeersveiligheid niet.

Artikel 2.230 Bescherming omgeving
  • 1.

    Bij de aanleg en het gebruik wordt zo min mogelijk schade aan de berm en beplanting aangebracht.

  • 2.

    Aangebrachte schade wordt hersteld door de initiatiefnemer of de rechtsopvolger.

Artikel 2.231 Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud van de het werk, de reclame-uiting of de stof wordt door of namens de initiatiefnemer of de rechtsopvolger uitgevoerd.

Artikel 2.232 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.198 en 2.229 tot en met 2.231.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen  2.229 tot en met 2.231.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het plaatsen of behouden van een werk, reclame-uiting of stof of het houden van dieren in afwijking van artikel  2.2292.230 of 2.231 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.198; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 2.2.6 Afsluiten van een weg
Artikel 2.233 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het geheel of gedeeltelijk afsluiten van een weg in het beperkingengebied weg.

Artikel 2.234 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 2.235 Aanwijzing algemene regels

Bij het gedeeltelijk afsluiten van een weg in het beperkingengebied erftoegangsweg wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.198, en de artikelen 2.236 tot en met 2.238.

Artikel 2.236 Gegevens en documenten

Ten minste vijf werkdagen voor het afsluiten van de weg worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

  • a.

    de aard van de activiteit;

  • b.

    de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; en

  • c.

    de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.237 Belemmering
  • 1.

    De bereikbaarheid van aan de weg gelegen bestemmingen wordt zo min mogelijk belemmerd.

  • 2.

    Het openbaar vervoer, hulpdiensten en eigenaren of gebruikers van de percelen die hinder van kunnen ondervinden van de afsluiting worden op voorhand, bij aanvang en na afronding over de afsluiting geïnformeerd.

Artikel 2.238 Afbakening van de versmalling
  • 1.

    Het te versmallen weggedeelte wordt afgebakend in overeenstemming met de richtlijnen in publicatie 96b van de CROW.

  • 2.

    De afbakening van het te versmallen weggedeelte is voor rekening van de initiatiefnemer.

Artikel 2.239 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.1982.237 en 2.238.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.237 en 2.238.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het gedeeltelijk afsluiten van een weg in afwijking van artikel 2.237 of 2.238 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.198; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Hoofdstuk 3 Lozingsactiviteiten

Afdeling 3.1 Algemeen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het hoogheemraadschap.

Artikel 3.2 Oogmerken

De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; 

  • b.

    het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen;

  • c.

    het beschermen van de doelmatige werking van het zuiveringtechnisch werk;

  • d.

    het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem;

  • e.

    het instandhouden van het peilbeheer; en

  • f.

    het beperken van een toename van het risico op wateroverlast en waterschaarste.

Artikel 3.3 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Degene die een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk uitvoert en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 3.2, is verplicht: 

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen; 

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en 

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd. 

  • 2.

    De plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen; 

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet; 

    • e.

      lozingen van huishoudelijk afvalwater van groepsaccommodaties en bedrijfsmatige lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd; 

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund;

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd;

    • h.

      de activiteit op zodanige wijze en met behulp van zodanige technieken wordt uitgevoerd dat:

      • 1.

        de functies van het watersysteem blijven voldoen voor de gebruiksfunctie; en

      • 2.

        de waterstanden aangehouden blijven zoals vastgesteld is in:

        • I.

          het ter plekke geldende peilbesluit; 

        • II.

          het waterbeheerprogramma; of

        • III.

          een omgevingsvergunning.

  • 3.

    Degene die voornemens is een activiteit uit te voeren, informeert en betrekt de omgeving, de direct belanghebbenden en de grondeigenaar op voorhand bij de voorgenomen activiteit.

Artikel 3.4 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk worden de volgende gegevens en documenten verstrekt:

  • a.

    het debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater;

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;

  • c.

    een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een riooltekening;

  • e.

    de locaties van de lozingspunten;

  • f.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • g.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • h.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • i.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • j.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • k.

    de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd. 

Artikel 3.5 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.6 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.7 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld, of een vergunningvoorschrift kan aan een omgevingsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk worden verbonden, over de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3, en de afdelingen 3.2 tot en met 3.19

  • 2.

    Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift  aan een omgevingsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk kan worden verbonden.

Afdeling 3.2 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

Artikel 3.8 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater bij sanering of ontwatering.

Artikel 3.9 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te lozen in een oppervlaktewaterlichaam in het kwetsbaar gebied oppervlaktewater.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te lozen in een oppervlaktewaterlichaam buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater, als:

    • a.

      er meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur;

    • b.

      het water afkomstig is van gecontroleerde of peilgestuurde drainage; of

    • c.

      er watersysteemvreemd water wordt geloosd.

Artikel 3.10 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van grondwater bij sanering of ontwatering buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3 en de artikelen 3.11 tot en met 3.14, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur.

Artikel 3.11 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.13 en 3.14, worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als:

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen plaatsvindt bij wonen.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en documenten ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.

Artikel 3.12 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;

    • b.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • c.

      voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;

    • d.

      voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • e.

      voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;

    • f.

      voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2; en 

    • g.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872.

Artikel 3.13 Lozen van grondwater bij saneringen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het lozen van dat grondwater in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.1, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.1 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in µg/l of mg/l 

    Naftaleen

    0,2 µg/l

    PAK's

    1 µg/l  

    BTEX

    50 µg/l

    Vluchtige organohalogeenverbindingen uitgedrukt als chloor 

    20 µg/l

    Aromatische organohalogeenverbindingen  

    20 µg/l

    Minerale olie

    500 µg/l

    Cadmium

    4 µg/l

    Kwik

    1 µg/l 

    Koper

    11 µg/l

    Nikkel

    41 µg/l

    Lood

    53 µg/l

    Zink

    120 µg/l

    Chroom

    24 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 µg/l

  • 3.

    Voor het lozen van dat grondwater in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.2, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.2 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in µg/l of mg/l 

    Naftaleen

    0,2 µg/l      

    PAK's

    1 µg/l

    Minerale olie

    50 µg/l

    Cadmium

    0,4 µg/l

    Kwik

    0,1 µg/l

    Koper

    1,1 µg/l

    Nikkel

    4,1 µg/l

    Lood 

    5,3 µg/l

    Zink

    12 µg/l

    Chroom  

    2,4 µg/l

    Onopgeloste stoffen 

    20 mg/l

    Benzeen  

    2 µg/l

    Tolueen    

    7 µg/l  

    Ethylbenzeen  

    4 µg/l

    Xyleen  

    4 µg/l

    Tetrachlooretheen  

    3 µg/l

    Trichlooretheen  

    20 µg/l

    1,2-dichlooretheen  

    20 µg/l

    1,1,1-trichloorethaan  

    20 µg/l

    Vinylchloride

    8 µg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

    20 µg/l

    Monochloorbenzeen  

    7 µg/l

    Dichloorbenzenen  

    3 µg/l

    Trichloorbenzenen 

    1 µg/l

Artikel 3.14 Lozen van grondwater bij ontwatering
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat grondwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering; en

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.

  • 2.

    Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.

Artikel 3.15 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3.33.13 en 3.14

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 3.13 en 3.14.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel 3.13 of 3.14 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 3.3 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Artikel 3.16 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening.

Artikel 3.17 Aanwijzingen algemene regels

Bij het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3 en de artikelen 3.18 en 3.19

Artikel 3.18 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

Artikel 3.19 Lozen van afvloeiend hemelwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat hemelwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • c.

      geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit is.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 3.20 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3.3 en 3.19

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 3.19

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel 3.19 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 3.4 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Paragraaf 3.4.1 Lozingen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van wonen
Artikel 3.21 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van wonen. 

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van groepsaccommodaties. 

Artikel 3.22 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van wonen wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3 en de artikelen 3.23 tot en met 3.27.

Artikel 3.23 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.25, worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 3.24 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • d.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • e.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en

    • f.

      voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 3.25 Lozen huishoudelijk afvalwater afkomstig van wonen
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

    • a.

      40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

    • b.

      100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

    • c.

      600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

    • d.

      1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en

    • e.

      3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden geplaatst.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 3.26 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
  • 1.

    Met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 3.3.

    Tabel 3.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l 

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik 

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

  • 3.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 3.4.

    Tabel 3.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam  

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l 

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik 

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    30 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

  • 5.

    Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 3.27 Geen voedselvermaling

Huishoudelijk afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen in een huishouden en daarmee samenhangende activiteiten, dat afvalstoffen bevat die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vermalen, wordt niet geloosd in een beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.28 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3.33.253.26 en 3.27 . 

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 3.253.26 en 3.27.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel 3.253.26 of 3.27 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Paragraaf 3.4.2 Bedrijfsmatige lozingen van huishoudelijk afvalwater
Artikel 3.29 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het bedrijfsmatig lozen van huishoudelijk afvalwater en op het lozen van huishoudelijk afvalwater van afkomstig groepsaccommodaties.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 3.30 Verbod bedrijfsmatig lozen huishoudelijk afvalwater
Artikel 3.31 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.32 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.33 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling en de type zuivering van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

Artikel 3.34 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

Huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd, wordt voor vermenging met ander afvalwater door een septictank geleid:

  • a.

    met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of 

  • b.

    die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

Artikel 3.35 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over artikel 3.3 en 3.34

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 3.34.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel 3.34 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 3.5 Lozen van koelwater

Artikel 3.36 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van koelwater.

Artikel 3.37 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.38 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van koelwater buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3 en de artikelen 3.39 en 3.40, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur

Artikel 3.39 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.40, worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit. 

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

Artikel 3.40 Koelwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.

  • 3.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 1000 kJ/s bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

  • 4.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.41 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3.3 en 3.40

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 3.40

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel 3.40 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 3.6 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Artikel 3.42 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij het reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken.

Artikel 3.43 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen bij het reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3 en de artikelen 3.44 tot en met 3.49.

Artikel 3.44 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 3.46 tot en met 3.48, worden aan het bestuur de volgende gegevens en documenten verstrekt:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 3.47; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 3.48.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt weggehaald.

Artikel 3.45 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 3.46 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen 

Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:

  • a.

    afvalwater afkomstig van het afwassen met water; of

  • b.

    afvalwater afkomstig van het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

Artikel 3.47 Werkinstructie bij reinigen en conserveren
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken: 

    • a.

      is een werkinstructie opgesteld; en

    • b.

      wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.

  • 2.

    In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3.

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en

    • e.

      welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.

Artikel 3.48 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

  • b.

    welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.

Artikel 3.49 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 3.50 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3.33.463.47 en 3.48

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 3.463.47 en 3.48

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel 3.463.47 of 3.48 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 3.7 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Artikel 3.51 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen.

Artikel 3.52 Inerte goederen

Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving; 

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • d.

    snoeihout;

  • e.

    banden van voertuigen;

  • f.

    autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

  • g.

    straatmeubilair;

  • h.

    tuinmeubilair;

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrij staal;

  • j.

    kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.

Artikel 3.53 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3 en de artikelen 3.54 en 3.55.

Artikel 3.54 Lozen bij opslaan inerte goederen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.55 Lozen bij overslaan van inerte goederen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.

Artikel 3.56 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3.33.54 en 3.55

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 3.54 en 3.55

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel 3.54 of 3.55 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 3.8 Lozen bij opslaan en overslaan van niet-inerte goederen

Artikel 3.57 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij opslaan en overslaan van niet-inerte goederen.

Artikel 3.58 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen bij opslaan en overslaan van niet-inerte goederen wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3 en de artikelen 3.59 tot en met 3.62.

Artikel 3.59 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 3.61 en 3.62, worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:

    • a.

      zout voor het strooien op wegen;

    • b.

      niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • c.

      niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Artikel 3.60 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • d.

      voor arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NENEN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;

    • e.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • f.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • g.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • h.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en

    • i.

      voor de som van fosforverbindingen: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 3.61 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen, worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 m is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.5, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.5 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in µg/l of mg/l 

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l  

    Minerale olie 

    20 mg/l 

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    50 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    10 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

Artikel 3.62 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:

    • a.

      het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

    • b.

      het overslaan van zout voor het strooien op wegen;

    • c.

      het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • d.

      het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Artikel 3.63 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3.33.61 en 3.62.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 3.61 en 3.62.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel 3.61 of 3.62 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 3.9 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Artikel 3.64 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater.

Artikel 3.65 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3 en de artikelen 3.66 en 3.67.

Artikel 3.66 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Artikel 3.67 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Artikel 3.68 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3.33.66 en 3.67

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 3.66 en 3.67.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel 3.66 of 3.67 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 3.10 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 3.69 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.70 Aanwijzing algemene regel

Bij het lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3 en de artikelen 3.71 tot en met 3.75.

Artikel 3.71 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.72, worden aan het bestuur de volgende gegevens en documenten verstrekt:

    • a.

      de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 3.73; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de beheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

Artikel 3.72 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden 

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.  

Artikel 3.73 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek, en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

Artikel 3.74 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 3.72 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.75 Lozen van algen en bacteriën

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.76 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3.3 en 3.72 tot en met 3.75

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen  3.72 tot en met 3.75

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel 3.723.733.74 of 3.75 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 3.11 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Artikel 3.77 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen.

Artikel 3.78 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen bij het schoonmaken van drinkwaterleidingen wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3 en artikel 3.79.

Artikel 3.79 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

Artikel 3.80 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3.3 en 3.79.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 3.79.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel 3.79 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 3.12 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Artikel 3.81 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij calamiteitenoefeningen.

Artikel 3.82 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.83 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen bij calamiteitenoefeningen buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3 en de artikelen 3.84 en 3.85, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur.

Artikel 3.84 Gegevens en documenten

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.85, worden aan het bestuur de volgende gegevens en documenten verstrekt:

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat.

Artikel 3.85 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

Artikel 3.86 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3.3 en 3.85

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 3.85

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel 3.85 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 3.13 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Artikel 3.87 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen.

Artikel 3.88 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.89 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3 en de artikelen 3.90 tot en met 3.96, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur.

Artikel 3.90 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 3.92 tot en met 3.96, worden aan het bestuur de volgende gegevens en documenten verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

Artikel 3.91 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor chloride: NEN-EN-ISO 15682;

    • b.

      onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • c.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • d.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705; en

    • e.

      voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 3.92 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.6, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.6 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden geplaatst.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 3.93 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden geplaatst.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 3.94 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.7, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.7 Emissiegrenswaarden  

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

Artikel 3.95 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.  

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.8, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.8 Emissiegrenswaarden

    Stof 

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 3.

    De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

Artikel 3.96 Lozen bij ontijzeren grondwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden geplaatst.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 3.97 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3.3 en 3.92 tot en met 3.96

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen  3.92 tot en met 3.96

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel  3.923.933.943.95 of 3.96 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 3.14 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Artikel 3.98 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton.

Artikel 3.99 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.100 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen bij het maken van betonmortel en uitwassen van beton buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3 en artikel 3.101, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur.

Artikel 3.101 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.

Artikel 3.102 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3.3 en 3.101

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 3.101.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel 3.101 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 3.15 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 3.103 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij niet-industriële voedselbereiding.

Artikel 3.104 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze afdeling is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

Artikel 3.105 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.106 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen bij niet-industriële voedselbereiding buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3 en de artikelen 3.107 en 3.108, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur.

Artikel 3.107 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.108, worden aan het bestuur de volgende gegevens en documenten verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

Artikel 3.108 Lozen bereiden van voedingsmiddelen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:

    • a.

      grootkeukenapparatuur;

    • b.

      één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

    • c.

      één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt.

  • 2.

    Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.

Artikel 3.109 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3.3 en 3.108

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel  3.108

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel  3.108 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 3.16 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 3.110 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers.

Artikel 3.111 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.112 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3 en de artikelen 3.113 en 3.114, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur en als er geen watersysteemvreemd water wordt geloosd.

Artikel 3.113 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.114 worden aan het bestuur de volgende gegevens en documenten verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

Artikel 3.114 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan spuiwater uit recreatieve visvijvers worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.115 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over artikel 3.3 en 3.114.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 3.114

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel 3.114 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 3.17 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 3.116 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind.

Artikel 3.117 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.118 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3 en artikel 3.119, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur en als er geen watersysteemvreemd water wordt geloosd.

Artikel 3.119 Lozen Spoelwater

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kunnen de volgende afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

Artikel 3.120 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3.3 en 3.119

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 3.119

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel 3.119 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 3.18 Uitstrooien van as

Artikel 3.121 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het uitstrooien van as in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.122 Aanwijzing algemene regels

Bij het uitstrooien van as in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3 en artikel 3.123.

Artikel 3.123 Uitstrooien van as

Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel uitstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.

Artikel 3.124 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3.3 en 3.123.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 3.123

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit in afwijking van artikel 3.123 worden gegevens en documenten verstrekt over: 

    • a.

      de aard van de activiteit; 

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd; 

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit; 

    • d.

      de reden voor het aanvragen van het maatwerkvoorschrift;

    • e.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3; en 

    • f.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 3.19 Andere lozingen

Artikel 3.125 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op andere lozingen

Artikel 3.126 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te lozen in een oppervlaktewaterlichaam in het kwetsbaar gebied oppervlaktewater.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te lozen in een oppervlaktewaterlichaam buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater, als:

    • a.

      er meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur;

    • b.

      het water afkomstig is van gecontroleerde of peilgestuurde drainage; of

    • c.

      er watersysteemvreemd water wordt geloosd.

Artikel 3.127 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen, bedoeld in de afdelingen 3.2 tot en met 3.18;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en

    • d.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.

Artikel 3.128 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving. 

Hoofdstuk 4 Wateronttrekkingsactiviteiten

Afdeling 4.1 Algemeen

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op het onttrekken van oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.

Artikel 4.2 Oogmerken

De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op:  

  • a.

    het in stand houden van de aanwezige grondwaterkwaliteit;

  • b.

    het voorkomen van grondwaterschaarste en grondwateroverlast; en

  • c.

    het handhaven van een grondwaterstand die geen inbreuk maakt op de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen;

  • d.

    het beschermen van de ontwaterende, af- en aanvoerende en bergende functie van het watersysteem;

  • e.

    het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem;

  • f.

    het instandhouden van het peilbeheer; en

  • g.

    het beperken van een toename van het risico op wateroverlast en waterschaarste.

Artikel 4.3 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Degene die oppervlaktewater of grondwater onttrekt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 4.2, is verplicht: 

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen; 

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en 

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd. 

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat: 

    • a.

      een wijziging van de grondwaterstromen en verspreiding van aanwezige verontreinigingen of van koude- en warmtebellen wordt voorkomen;

    • b.

      doorboring van slecht doorlatende bodemlagen wordt voorkomen of ongedaan wordt gemaakt;

    • c.

      de aanwezige grondwaterkwaliteit in stand wordt gehouden;

    • d.

      verzilting van zoet grondwater wordt voorkomen; 

    • e.

      verzakkingen van de bodem worden voorkomen;

    • f.

      uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden watervoerende pakketten wordt voorkomen;

    • g.

      de functies van het watersysteem blijven voldoen voor de gebruiksfunctie;

    • h.

      de waterstanden aangehouden blijven zoals vastgesteld is in:

      • 1.

        het ter plekke geldende peilbesluit; 

      • 2.

        het waterbeheerprogramma; of

      • 3.

        een omgevingsvergunning;

    • i.

      de aan- en afvoercapaciteit van het watersysteem en het waterkwantiteitsbeheer gewaarborgd blijft;

    • j.

      het onderhoud van het watersysteem en de beschikbare aan- en afvoercapaciteit op elkaar is afgestemd en de onderhoudskosten niet toenemen;

    • k.

      de aanwezige waterberging intact blijft of wordt gecompenseerd; en

    • l.

      geen verontreiniging wordt veroorzaakt.

  • 3.

    Degene die voornemens is oppervlaktewater of grondwater te onttrekken, informeert en betrekt de omgeving, de direct belanghebbenden en de grondeigenaar op voorhand bij de voorgenomen activiteit.

Artikel 4.4 Gegevens en documenten vergunningvrije wateronttrekkingsactiviteiten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het begin van het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, waarvoor op grond van dit hoofdstuk geen omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit is vereist, worden aan het bestuur de volgende gegevens en documenten verstrekt: 

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal in te richten putten;

    • c.

      de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

    • d.

      de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil; 

    • e.

      de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

    • f.

      de capaciteit van de pomp in kubieke meter per uur per put;

    • g.

      de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

    • h.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

    • i.

      als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

      • 1.

        de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

      • 2.

        de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

      • 3.

        een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

      • 4.

        de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

      • 5.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem te voorkomen of te beperken. 

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet: 

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en 

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen melding van de wateronttrekkingsactiviteit hoeft te worden gedaan. 

Artikel 4.5 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit grondwater

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van dit hoofdstuk is vereist, worden de volgende gegevens en documenten verstrekt: 

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

  • b.

    het aantal in te richten putten;

  • c.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

  • d.

    de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil; 

  • e.

    de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

  • f.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;

  • g.

    de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

  • h.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • i.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

  • j.

    als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

    • 1.

      de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

    • 2.

      de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

    • 3.

      een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

    • 4.

      de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

    • 5.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

Artikel 4.6 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit oppervlaktewaterlichaam

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en documenten verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken oppervlaktewater wordt gebruikt;

  • b.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van ieder onttrekkingspunt;

  • c.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur per onttrekkingspunt;

  • d.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste wordt onttrokken;

  • e.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken.

Artikel 4.7 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit 
  • 1.

    Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van dit hoofdstuk is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van dit hoofdstuk is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.8 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van dit hoofdstuk is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.9 Meetverplichting infiltratie van water
  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening of water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%. 

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 4.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.

    Tabel 4.1 Parameters en meetfrequentie

    Parameter

    Afkorting

    Frequentie

    bacteriën van de coligroep

     

    vierwekelijks

    kleur

     

    vierwekelijks

    zwevende stof

    SS

    vierwekelijks

    geleidingsvermogen voor elektriciteit

     

    vierwekelijks

    temperatuur

    T

    vierwekelijks

    zuurgraad

    pH

    vierwekelijks

    opgelost zuurstof

    O2

    vierwekelijks

    totaal organisch koolstof

    TOC

    vierwekelijks

    bicarbonaat

    HCO3

    vierwekelijks

    nitriet

    NO2

    vierwekelijks

    nitraat

    NO3

    vierwekelijks

    ammonium

    NH4

    vierwekelijks

    totaal fosfaat

    Totaal P

    vierwekelijks

    fluoride

    F

    driemaandelijks

    chloride

    CL

    vierwekelijks

    sulfaat

    SO4

    driemaandelijks

    natrium

    Na

    driemaandelijks

    ijzer

    Fe

    driemaandelijks

    mangaan

    Mn

    driemaandelijks

    chroom

    Cr

    driemaandelijks

    lood

    Pb

    driemaandelijks

    koper

    Cu

    driemaandelijks

    zink

    Zn

    driemaandelijks

    cadmium

    Ca

    driemaandelijks

    arseen

    As

    driemaandelijks

    nikkel

    Ni

    driemaandelijks

    cyanide

    CN

    driemaandelijks

    minerale olie

     

    vierwekelijks

    gewasbeschermingsmiddelen

    AOX

    vierwekelijks

    vluchtig organisch gebonden chloor

    VOC

    vierwekelijks

    vluchtige aromaten

     

    vierwekelijks

    polycyclische aromaten

    PAK

    driemaandelijks

    fenolen

     

    driemaandelijks

    adsorbeerbaar organisch halogeen

    GBM

    vierwekelijks

  • 4.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het bestuur de volgende gegevens verstrekt: 

    • a.

      de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water; en

    • b.

      de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

  • 5.

    De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling. 

  • 6.

    Het eerste tot en met vijfde lid gelden niet: 

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en 

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden uitgevoerd.

Artikel 4.10 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld, of een vergunningvoorschrift kan aan een omgevingsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk worden verbonden, over de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 4.3.

  • 2.

    Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk kan worden verbonden.

Afdeling 4.2 Onttrekken van oppervlaktewater

Artikel 4.11 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van oppervlaktewater.

Artikel 4.12 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning oppervlaktewater te onttrekken in het kwetsbaar gebied oppervlaktewater.

Artikel 4.13 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van oppervlaktewater buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater wordt voldaan aan de artikelen 4.14 en 4.15.

Artikel 4.14 Gegevens en documenten

Ten minste vijf werkdagen voor het onttrekken van het oppervlaktewater worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

  • a.

    de aard van de activiteit;

  • b.

    de locatie waar water wordt onttrokken; en

  • c.

    de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 4.15 Omvang van de onttrekking
  • 1.

    De onttrekking is afgestemd op de capaciteit van de waterloop zoals vastgelegd in de Legger Wateren.

  • 2.

    De onttrekking wordt beperkt in overeenstemming met de aanvoernormen zoals vastgelegd in de Legger Wateren.

Artikel 4.16 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 4.3 en 4.15.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 4.15.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het onttrekken van oppervlaktewater in afwijking van artikel 4.15 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 4.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 4.3 Onttrekken van grondwater voor proefonttrekkingen

Artikel 4.17 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor proefonttrekkingen.

Artikel 4.18 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een proefonttrekking in het beperkingengebied waterkeringbeschermingszone A bij een waterkering of het kwetsbaar gebied grondwater.

Artikel 4.19 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking buiten het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering en buiten het kwetsbaar gebied grondwater wordt voldaan aan de artikelen 4.3 en 4.20 tot en met 4.24.

Artikel 4.20 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het onttrekken van het grondwater worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de onttrekking;

    • b.

      de locatie waar het grondwater wordt onttrokken; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de onttrekking.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na aanvang van de onttrekking worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve ligging van de onttrekking; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 4.21 Uitzondering meetverplichting

Uiterlijk twee weken na aanvang van de onttrekking worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

  • a.

    de definitieve ligging van de onttrekking; en

  • b.

    de objectgegevens.

Artikel 4.22 Debiet en duur
  • 1.

    Artikel 4.9 is niet van toepassing als er niet meer grondwater wordt onttrokken dan 12.000 m3 per jaar.

  • 2.

    De onttrekking duurt ten hoogste zes kalendermaanden.

Artikel 4.23 Stijghoogte watervoerend pakket

De stijghoogte in het eerste watervoerende pakket wordt niet verder verlaagd dan 0,5 meter onder het ontgravingsniveau.

Artikel 4.24 Retourneren of lozen van onttrokken water
  • 1.

    Het onttrokken water kan worden geretourneerd in de bodem in hetzelfde watervoerende pakket als waaruit het onttrokken is.

  • 2.

    Het onttrokken water kan ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd als retourneren in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 4.25 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 4.3 en 4.22 tot en met 4.24.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 4.22 tot en met 4.24.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking in afwijking van artikel 4.224.23 of 4.24 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 4.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 4.4 Onttrekken van grondwater voor bronbemalingen

Artikel 4.26 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bronbemalingen.

Artikel 4.27 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.28 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.29 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het onttrekken van het grondwater worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de onttrekking;

    • b.

      de locatie waar het grondwater wordt onttrokken; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de onttrekking.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na aanvang van de onttrekking worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve ligging van de onttrekking; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 4.30 Uitzondering meetverplichting

Artikel 4.9 is niet van toepassing als er niet meer grondwater wordt onttrokken dan 12.000 m3 per jaar.

Artikel 4.31 De onttrekking

De onttrekking duurt ten hoogste zes kalendermaanden.

Artikel 4.32 Stijghoogte watervoerend pakket

De freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket worden niet verder verlaagd dan 0,5 meter onder het ontgravingsniveau.

Artikel 4.33 Retourneren of lozen
  • 1.

    Het onttrokken water kan binnen een straal van 500 meter van het onttrekkingspunt worden geretourneerd in de bodem in hetzelfde watervoerende pakket als waaruit het onttrokken is.

  • 2.

    Het onttrokken water kan ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd als retourneren in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 4.34 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 4.3 en 4.31 tot en met 4.33.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 4.31 tot en met 4.33.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het onttrekken van grondwater voor bronbemaling in afwijking van artikel 4.314.32 of 4.33 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 4.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 4.5 Onttrekken van grondwater voor grondwater- en bodemsaneringen

Artikel 4.35 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor grondwater- en bodemsaneringen.

Artikel 4.36 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.37 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwater- of bodemsanering buiten het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering en buiten het kwetsbaar gebied grondwater wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 4.3, en de artikelen 4.38 tot en met 4.42, als er niet meer grondwater wordt onttrokken dan 15.000 m3 per maand.

Artikel 4.38 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het onttrekken van het grondwater worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de onttrekking;

    • b.

      de locatie waar het grondwater wordt onttrokken; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de onttrekking.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na aanvang van de onttrekking worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve ligging van de onttrekking; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 4.39 Uitzondering meetverplichting

Artikel 4.9 is niet van toepassing als er niet meer grondwater wordt onttrokken dan 12.000 m3 per jaar.

Artikel 4.40 De onttrekking
  • 1.

    Het grondwater wordt uitsluitend onttrokken uit het eerste watervoerend pakket.

  • 2.

    De onttrekking duurt ten hoogste zes kalendermaanden.

Artikel 4.41 Stijghoogte watervoerend pakket

De freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket worden niet verder verlaagd dan ten hoogste 0,5 meter onder het ontgravingsniveau.

Artikel 4.42 Retourneren of lozen
  • 1.

    Het onttrokken water kan worden geretourneerd in de bodem in hetzelfde watervoerende pakket als waaruit het onttrokken is.

  • 2.

    Het onttrokken water kan ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd als retourneren in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 4.43 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 4.3 en 4.40 tot en met 4.42.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 4.40 tot en met 4.42.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het onttrekken van grondwater voor een grondwater- of bodemsanering in afwijking van artikel 4.404.41 of 4.42 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 4.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 4.6 Onttrekken van grondwater voor beregening, bevloeiing en veedrenking

Artikel 4.44 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor beregening, bevloeiing en veedrenking.

Artikel 4.45 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.46 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van grondwater voor beregening, bevloeiing of veedrenking buiten het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering en buiten het kwetsbaar gebied grondwater wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 4.3, en de artikelen 4.47 tot en met 4.50, als er niet meer grondwater wordt onttrokken dan 8.000 m3 per maand.

Artikel 4.47 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het onttrekken van het grondwater worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de onttrekking;

    • b.

      de locatie waar het grondwater wordt onttrokken; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de onttrekking.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na aanvang van de onttrekking worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve ligging van de onttrekking; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 4.48 Uitzondering meetverplichting

Artikel 4.9 is niet van toepassing op de onttrekking.

Artikel 4.49 Onttrekken oppervlaktewater niet mogelijk 

Er wordt alleen grondwater onttrokken als het onttrekken van oppervlaktewater niet mogelijk is.

Artikel 4.50 De onttrekking
  • 1.

    Het grondwater wordt uitsluitend onttrokken uit het eerste watervoerend pakket.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het grondwater ook worden onttrokken uit het tweede watervoerend pakket, als er in het eerste watervoerend pakket onvoldoende water beschikbaar is.

Artikel 4.51 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 4.34.49 en 4.50.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 4.49 en 4.50.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het onttrekken van grondwater voor beregening, bevloeiing of veedrenking in afwijking van artikel 4.49 of 4.50 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 4.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Afdeling 4.7 Onttrekken van grondwater en infiltreren van water voor een noodvoorziening

Artikel 4.52 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem voor een noodvoorziening en op het plaatsen van een noodvoorziening in het beperkingengebied waterkeringbeschermingszone A bij een waterkering en het kwetsbaar gebied grondwater.

Artikel 4.53 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren in de bodem voor een noodvoorziening of een noodvoorziening aan te brengen in het beperkingengebied waterkeringbeschermingszone A bij een waterkering of het kwetsbaar gebied grondwater.

Afdeling 4.8 Onttrekken van grondwater voor het drooghouden van kelders en kruipruimten

Artikel 4.54 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor het drooghouden van kelders en kruipruimten van woningen en gebouwen in het beperkingengebied waterkeringbeschermingszone A bij een waterkering en het kwetsbaar gebied grondwater.

Artikel 4.55 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor het drooghouden van kelders en kruipruimten van woningen en gebouwen in het beperkingengebied waterkeringbeschermingszone A bij een waterkering of het kwetsbaar gebied grondwater.

Afdeling 4.9 Permanent onttrekken van grondwater

Artikel 4.56 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het permanent onttrekken van grondwater voor het drooghouden van civieltechnische en bouwkundige werken volgens het polderprincipe.

Artikel 4.57 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

 Het is verboden zonder omgevingsvergunning permanent grondwater te onttrekken voor het drooghouden van een civieltechnisch of bouwkundig werk volgens het polderprincipe.

Afdeling 4.10 Onttrekken van grondwater voor overige doeleinden

Artikel 4.58 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater, voor zover de afdelingen 4.2 tot en met 4.9 daarop niet van toepassing zijn.

Artikel 4.59 Verbod onttrekken grondwater in kwetsbaar gebied grondwater

Het is verboden grondwater te onttrekken in het kwetsbaar gebied grondwater.

Artikel 4.60 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in het beperkingengebied waterkering of beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 4.61 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van grondwater buiten het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering en buiten het kwetsbaar gebied grondwater wordt voldaan aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 4.3, en de artikelen 4.62 tot en met 4.65.

Artikel 4.62 Gegevens en documenten
  • 1.

    Ten minste vijf werkdagen voor het onttrekken van het grondwater worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de onttrekking;

    • b.

      de locatie waar het grondwater wordt onttrokken; en

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de onttrekking.

  • 2.

    Uiterlijk twee weken na aanvang van de onttrekking worden aan het bestuur gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de definitieve ligging van de onttrekking; en

    • b.

      de objectgegevens.

Artikel 4.63 Uitzondering meetverplichting

Artikel 4.9 is niet van toepassing op de onttrekking.

Artikel 4.64 Debiet

Er wordt niet meer grondwater onttrokken dan 4.000 m3 per maand.

Artikel 4.65 Verlaging grondwaterstand

De grondwaterstand wordt niet verder verlaagd dan tot aan de oppervlaktewaterstand in het gebied waar de onttrekking plaatsvindt.

Artikel 4.66 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 4.34.64 en 4.65.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 4.64 en 4.65.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor het onttrekken van grondwater in afwijking van artikel 4.64 of 4.65 worden gegevens en documenten verstrekt over:

    • a.

      de aard van de activiteit;

    • b.

      de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit;

    • d.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 4.3; en

    • e.

      de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de voorgenomen activiteit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Afdeling 5.1 Overgangsbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsrecht omgevingsvergunningen
  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning op grond van deze verordening. 

  • 2.

    Als voor een activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening geen verbod op grond van deze verordening geldt om zonder omgevingsvergunning de activiteit uit te voeren, gelden voorschriften uit een onherroepelijke omgevingsvergunning voor die activiteit als maatwerkvoorschrift. Dit geldt alleen voor zover het hoogheemraadschap over die activiteit maatwerkvoorschriften kan stellen op grond van deze verordening. 

  • 3.

    Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend voor een activiteit waarvoor op grond van deze waterschapsverordening een verbod geldt om de activiteit zonder omgevingsvergunning uit te voeren, blijft het oude recht van toepassing tot de omgevingsvergunning onherroepelijk wordt. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Als een activiteit voor de inwerkingtreding van deze verordening zonder vergunning rechtmatig is uitgevoerd en bij de inwerkingtreding van deze verordening voor die activiteit een verbod om zonder omgevingsvergunning de activiteit uit te voeren of een algeheel verbod van toepassing wordt, geldt voor die activiteit bij de inwerkingtreding van deze verordening een omgevingsvergunning van rechtswege voor een termijn van twee jaar, mits die activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals deze werd uitgevoerd voor de inwerkingtreding.

Artikel 5.2 Overgangsrecht meldingen en maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een melding of kennisgeving van een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is gedaan, geldt als het verstrekken van gegevens en documenten voor die activiteit op grond van deze verordening, als voor die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verplichting om gegevens en documenten te verstrekken van toepassing is.

  • 2.

    Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, geldt als het verstrekken van gegevens en documenten voor die activiteit op grond van deze verordening, als voor die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verplichting om gegevens en documenten te verstrekken van toepassing is.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening.

Artikel 5.3 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor die inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing: 

  • a.

    tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd; 

  • b.

    tot het tijdstip waarop de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of 

  • c.

    als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom, tot het tijdstip waarop: 

    • 1.

      de last volledig is uitgevoerd; 

    • 2.

      de dwangsom volledig is verbeurd en betaald; of 

    • 3.

      de last is opgeheven. 

Afdeling 5.2 Slotbepalingen

Artikel 5.4 Intrekking oude verordening

Deze verordening vervangt de Keur HHNK 2016, de Algemene regels bij de Keur HHNK 2016 en de Wegenverordening HHNK 2016.

Artikel 5.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 5.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Waterschapsverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Bijlage I Begripsbepalingen

aangewezen oppervlaktewaterlichaam

Oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage II

beschoeiing

Een type profielverdediging die bestaat uit een verticaal geplaatste houten wand.

bestuur

Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap.

groepsaccommodatie

Een voorziening ten behoeve van verblijven van meerdere personen.

infiltreren van water

In de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater.

insteek

Snijpunt van de raaklijnen van het talud en het horizontale maaiveld.

kabel

Een transportmedium, veelal voor elektriciteit of communicatie, zonder holle ruimte.

legger

Legger als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

leiding

Een hol transportmedium voor vloeistof of gas.

lozingswerk

Een werk waarmee afvalwater geloosd kan worden op het oppervlaktewaterlichaam.

natuurvriendelijke oever

Een oever die zo is aangelegd dat er naast de waterkerende en waterbergende functie ook rekening is gehouden met de ecologische en landschappelijke functie.

NEN 6600-1

NEN 6600-1:2019: Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater, versie 2019.

NEN 6646

NEN 6646/C1:2015: Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat, versie 2015 + C1:2015.

NEN 6966

NEN 6966:2006: Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2006

NEN-EN 872

NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen – Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005.

NEN-EN 12566-1

NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016.

NEN-EN 13284-1

NEN-EN 13284-1:2001: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties – Deel 1: Manuele gravimetrische methode, versie 2001.

NEN-EN-ISO 5667-3

NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018.

NEN-EN-ISO 5815-1

NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019.

NEN-EN-ISO 5815-2

NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003.

NEN-EN-ISO 6878

NEN-EN-ISO 6878:2004: Water - Bepaling van fosfor - Ammoniummolybdaat spectometrische methode, versie 2004.

NEN-EN-ISO 9377-2

NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gaschromatografie, versie 2000.

NEN-EN-ISO 10301

NEN-EN-ISO 10301:1997: Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden, versie 1997

NEN-EN-ISO 11732

NEN-EN-ISO 11732:2005: Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 2005.

NEN-EN-ISO 11885

NEN-EN-ISO 11885:2009: Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009.

NEN-EN-ISO 12846

NEN-EN-ISO 12846:2012: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012.

NEN-EN-ISO 13395

NEN-EN-ISO 13395:1997: Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 1997.

NEN-EN-ISO 15587-1

NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002.

NEN-EN-ISO 15587-2

NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002;

NEN-EN-ISO 15680

NEN-EN-ISO 15680:2003: Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie, versie 2003.

NEN-EN-ISO 15681-1

NEN-EN-ISO 15681-1:2005: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA), versie 2005.

NEN-EN-ISO 15681-2

NEN-EN-ISO 15681-2:2018: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA), versie 2018.

NEN-EN-ISO 15682

NEN-EN-ISO 15682:2001: Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001.

NEN-EN-ISO 17294-2

NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016.

NEN-EN-ISO 17852

NEN-EN-ISO 17852:2008: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008

NEN-EN-ISO 17993

NEN-EN-ISO 17993:2004: Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004

NEN-ISO 5663

NEN-ISO 5663:1993: Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen, versie 1993.

NEN-ISO 15705

NEN-ISO 15705:2003: Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik  (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003;

NEN-ISO 15923-1

NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

Ander oppervlaktewaterlichaam dan een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage II

oever

Het hellend vlak tussen waterbodem (waterkant) en maaiveld.

ondersteunend kunstwerk

Kunstwerk dat van belang is voor de taakuitoefening van het hoogheemraadschap of voor het functioneren van het watersysteem.

onttrekken

Onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting.

profielbescherming

Een kunstmatige verdediging van talud of bodem van een water.

sifon

Kokervormige constructie met een verlaagd middengedeelte dat geheel met water is gevuld en die twee waterlopen met elkaar verbindt.

steiger

Een watergerelateerde constructie aan of op het water die bedoeld is om mensen en gebruiksvoorwerpen te dragen en om te plaatsen.

streefpeil

Waterniveau waar conform het peilbesluit naar wordt gestreefd.

talud

Onder helling geleden vlak.

verticale drainage

Mechanisch geplaatste verticale drainage (drains) met als doel grondwater natuurlijk en versneld te laten afvloeien.

werk

Door menselijk toedoen ontstane of te maken constructie met toebehoren.

Bijlage II Overzicht Informatieobjecten

aangewezen gebied peilafwijkingen

/join/id/regdata/ws0651/2023/07e1ea151c62434c9330bb220f03075c/nld@2023‑10‑31;1

aangewezen oppervlaktewaterlichaam

/join/id/regdata/ws0651/2023/d28e503ad696465e8a0a8683d39949e1/nld@2023‑10‑31;1

beheergebied

/join/id/regdata/ws0651/2023/47ed226884394e9db78b32f415a0dc80/nld@2023‑10‑31;1

beheergebied, met uitzondering van hellend gebied en gebied met droge beddingen en het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/75139fe0b71741ca87fdf6b2c77289f6/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied bergingsgebied

/join/id/regdata/ws0651/2023/5bf38d4c44d145039499eca474eed1a9/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied erftoegangsweg

/join/id/regdata/ws0651/2023/49b2ee9cb8a4476c80c433640ac506e9/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied gebiedsontsluitingsweg

/join/id/regdata/ws0651/2023/944ec46cf9b74ff398a5433096b658b6/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied molenbiotoop

/join/id/regdata/ws0651/2023/2d41fe5ff1414f179207a1d97fe1a084/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam

/join/id/regdata/ws0651/2023/ae89d10c1f8a4fbe8d20c36bdd25dd3d/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam buiten het beperkingengebied waterkering en de bijbehorende beschermingszone A

/join/id/regdata/ws0651/2023/497f18e65c8b47fab2f384d19182661f/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van vaarwegen in beheer bij het hoogheemraadschap

/join/id/regdata/ws0651/2023/f14ef9d7d9be42f8b6cebc1ef069e54a/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van vaarwegen in beheer bij het hoogheemraadschap, buiten het beperkingengebied waterkering en de bijbehorende beschermingszone A

/join/id/regdata/ws0651/2023/32615153500e4084b196190a7ebd9ea4/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied overige waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/4d8f4c8aec834435b04e24d117b2e5f4/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied primair oppervlaktewater

/join/id/regdata/ws0651/2023/70bbc02bf9844d82bc33e7f697d73a87/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied primaire harde waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/2ee7aba987874ecfaa6cb21337035ae5/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/2852b236507548f983200ecb930d6458/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied primaire zandige waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/3d90d919b6ee423299d45666c7d16f71/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/1ede5900642944c7b62bb17a7d6c6d04/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied regionale waterkering bij het Amstelmeer of Alkmaarder- en Uitgeestermeer

/join/id/regdata/ws0651/2023/d5e2a34fdcf94ea7b429e5c493fe682a/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied regionale waterkering, met uitzondering van het Amstelmeer of Alkmaarder- en Uitgeestermeer

/join/id/regdata/ws0651/2023/4cc33e0eb41d4039ab250b9578f35b03/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied secundair of tertiair oppervlaktewater, met uitzondering van het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/adfd64e799f94d6f9137bb89b82ecb23/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied secundair of tertiair oppervlaktewater, met uitzondering van het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering en vaarwegen in beheer bij het hoogheemraadschap

/join/id/regdata/ws0651/2023/5c6c9863116145c1bcdf4dc4af04ea99/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied secundair oppervlaktewater

/join/id/regdata/ws0651/2023/236f3a90e0f04e85a10b2c484b59844e/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied solitair fietspad

/join/id/regdata/ws0651/2023/067d7631245a4add95b32e664979b92f/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied tertiair oppervlaktewater

/join/id/regdata/ws0651/2023/2970d6b8960c4d3eb588bf4524ae5c7d/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied vaarwegen in beheer bij het hoogheemraadschap

/join/id/regdata/ws0651/2023/3866ebd7dcee4f72a63744e72debea57/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/a0b0a1ce821e43e3a27d014589024f73/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones

/join/id/regdata/ws0651/2023/9bf7945f9d37402ebe108dbb98c134dd/nld@2023‑10‑31;1

beperkingengebied weg

/join/id/regdata/ws0651/2023/4a9146f905d54c42bae56ea061692ebe/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone A aan de landzijde van een primaire zandige waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/7ba349e917174f0f9eef5bcef6d51afb/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone A aan de zeezijde van een primaire zandige waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/85153868df6f4397a8e5dd6825818b15/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone A bij een overige waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/9317b1e5ad8d4405b6e64ac09c339a7c/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone A bij een primaire harde waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/f658816d65234a52869c93bb9d4cd875/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone A bij een primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/6692a56303e1416ab4e6ff51f6af14bf/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone A bij een primaire zandige waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/22b2af31615b42649163247995985e2d/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone A bij een regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/a19190152211416fbf75787c1a0cfcf7/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone A bij een regionale waterkering bij het Amstelmeer of Alkmaarder- en Uitgeestermeer

/join/id/regdata/ws0651/2023/b318aac8716343bda786fe883bb2bde2/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone A bij een regionale waterkering, met uitzondering van het  Amstelmeer of Alkmaarder- en Uitgeestermeer

/join/id/regdata/ws0651/2023/0d063a6620fe4ba49428b8dfb7272fee/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone A bij een waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/3abc86311483482b992227e8afb7ac75/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone B aan de landzijde van een primaire zandige waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/a01d895484b749159471137fe4878b6c/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone B aan de zeezijde van een primaire zandige waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/74545b774166457eb8d841b67d8252d2/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone B bij een overige waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/36e6ebae12d940329d7553be4da90a1d/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone B bij een primaire harde waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/78dc8e83894b45cb8c2efad3d61c2985/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone B bij een primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/cb8a14b215554aac8fd0c2714567f842/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone B bij een primaire zandige waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/9dcaf71e4ded4124b41811ff0f33a770/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone B bij een regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/fda7b55f654e44e793f93612efb89e38/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone B bij een regionale waterkering bij het Amstelmeer of Alkmaarder- en Uitgeestermeer

/join/id/regdata/ws0651/2023/f71950425acd45e4a62bf7ae20d5a8ae/nld@2023‑10‑31;1

beschermingszone B bij een waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/ef38bc5cb54f4c2d85ce7c6c21efb523/nld@2023‑10‑31;1

buiten het aangewezen gebied peilafwijkingen

/join/id/regdata/ws0651/2023/6263f29a35754faaacdbeabcc781abfc/nld@2023‑10‑31;1

buiten het beperkingengebied waterkering en de bijbehorende beschermingszone A

/join/id/regdata/ws0651/2023/6d824e92b15642bb803fdb4d799a1d66/nld@2023‑10‑31;1

buiten het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering en buiten het kwetsbaar gebied grondwater

/join/id/regdata/ws0651/2023/64d27cd061704e569ee990515142d68e/nld@2023‑10‑31;1

buiten het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones

/join/id/regdata/ws0651/2023/a0402b8b73e04ae6a024ddc3057e35c3/nld@2023‑10‑31;1

buiten kwetsbaar gebied oppervlaktewater

/join/id/regdata/ws0651/2023/7c1f277321a340698ebd7e77fcbc6d1e/nld@2023‑10‑31;1

hellend gebied en gebied met droge beddingen

/join/id/regdata/ws0651/2023/177300a913a14c65a4bd5a56d4a8ad96/nld@2023‑10‑31;1

kwetsbaar gebied grondwater

/join/id/regdata/ws0651/2023/70a5bd28550b48469a4696c4661dfab9/nld@2023‑10‑31;1

kwetsbaar gebied grondwater buiten het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering

/join/id/regdata/ws0651/2023/54177e604de54747bc8bb4ad2fc64c75/nld@2023‑10‑31;1

kwetsbaar gebied oppervlaktewater

/join/id/regdata/ws0651/2023/72502554bb964a96a84d09ce881f9440/nld@2023‑10‑31;1

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

/join/id/regdata/ws0651/2023/77c654012014480298854e3ecd58944c/nld@2023‑10‑31;1

niet risicovol gebied verticale drainage

/join/id/regdata/ws0651/2023/d0ce6ba8cbe8421ea4bbf8a41f4cdd69/nld@2023‑10‑31;1

risicovol gebied verticale drainage

/join/id/regdata/ws0651/2023/ebfc19e2e0e946ccb85a004ddb00094d/nld@2023‑10‑31;1

Bijlage III Aangewezen oppervlaktewaterlichamen

1 Aangewezen oppervlaktewaterlichamen

Aangewezen oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in deze waterschapsverordening zijn:

  • Balgzandkanaal

  • Beemsterringvaart

  • Buitenlinie Gracht

  • Buitenwaterloop Aagtdorperpolder

  • Buitenwaterloop gemaal De Kampen

  • Buitenwaterloop gemaal De Leyen

  • Buitenwaterloop Groeterpolder

  • Buitenwaterloop van de Kostverlorenpolder

  • De Kolk

  • De Rijd

  • Den Oeversche Vaart

  • Egalementsloot

  • Fortgracht fort Dirksz. Admiraal

  • Fortgracht fort Erfprins

  • Fortgracht fort Westoever

  • Gat van de Meer bij Akkersloot

  • Groote Sloot

  • Haven melkfabriek te Lutjewinkel

  • Haven van Avenhorn

  • Haven van Schagen

  • Haven van Uitgeest

  • Haven westoever en Spoorweghaven te Den Helder

  • Havens van Den Helder

  • Helders Kanaal

  • Houtvaart

  • Industriehaven

  • Kanaal Alkmaar (Omval) – Kolhorn

  • Keelgracht of Fortgracht fort Oostoever

  • Knollendammervaart

  • Koopvaardersbinnenhaven

  • Krabbendammervaart

  • Kromme Gouw

  • Maritieme Binnenhaven en Afsluitingskanaal

  • Markervaart en Kogerpolderkanaal

  • Molensloot of Oudevaart

  • Nauernasche Vaart

  • Nieuwlandersingel

  • Noordhollandsch Kanaal

  • Ooster Egalementsloot

  • Oosterveersloot

  • Oudburgervaart

  • Parallelsloot zandwinplas Dirkshorn

  • Purmerringvaarten

  • Ringvaart van de Schagerwaard

  • Ringvaart van de Koogpolder

  • Ringvaart Wijde Wormer

  • Scarpetten (Groot en Klein)

  • Scheidingsvliet

  • Schermerringvaart

  • Slootvaart

  • Spoorweghaven te Den Helder

  • Stadsgrachten ’De Schooten’

  • Stadswateren Nieuw Den Helder

  • Stinkevuil of Purmer Ee

  • ’t Zwet

  • Trekvaart van Het Schouw naar Monnickendam

  • Uitwatering van de Broekermolen

  • Uitwateringskanaal Geestmerambacht

  • Ursemmervaart

  • Van Ewijcksvaart en Boezem van de Zijpe

  • Veersloot bij Dirkshorn

  • Veersloot of Schermersloot

  • Verbindingssloot Noordhollands Kanaal

  • Vuile Graft

  • Waardkanaal

  • Waterloop van de Zuurvenspolder

  • Werkhaven Spaansen

  • Wester Egalementsloot

  • Wieringerwerfvaart

  • Wijzend

  • Zandwinplas Dirkshorn

  • Zeddegat

Bijlage IV Onderhoudsrichtlijnen

1 Richtlijnen onderhoud oppervlaktewater met kraan

  • bij een waterbreedte van 0 tot 4 meter is aan één zijde een strook van minimaal 5 meter vrij van obstakels

  • bij waterbreedte van 4 tot 6 meter is aan beide zijden een strook van minimaal 5 meter vrij van obstakels

  • bij T-splitsingen/haakse hoeken in watergangen is een afronding van de onderhoudszone/-pad met een draaicirkel van 21 meter nodig voor de doorgang van het onderhoudsvoertuig

  • bij werken (bouw- en kunstwerken) is minimaal 5 meter ruimte tussen de werken aanwezig voor het onderhoud met de maaikorf of nieuwe werken sluiten direct aan op bestaande werken, waarbij het oppervlaktewater wel is te onderhouden.

2 Richtlijnen onderhoud oppervlaktewater met maaiboot

  • maaiboottracé:

    • minimaal 500 meter doorvaarbare waterloop

  • dwarsprofiel waterloop:

    • minimaal 6 meter breed op de waterlijn

    • minimaal 10 meter breed op de waterlijn bij T-splitsingen in watergangen/haakse hoeken in verband met draaicirkel maaiboot

    • minimaal 1 meter waterdiepte

  • kunstwerken, zoals bruggen en duikers, in waterloop:

    • doorvaartdiepte: minimaal 90 cm (bij laagste peil)

    • doorvaarthoogte: minimaal 110 cm (bij hoogste peil)

    • doorvaartbreedte: minimaal 250 cm

  • maaiboot-te-waterlaatplaats:

    • voor transportvoertuig bereikbaar

    • minimaal 2 per doorvaarbaar tracé of

    • minimaal 1 per tracé én een keerplaats met een waterbreedte van 10m op de waterlijn

  • maaisel-uitdraai-plaats:

    • voor transportvoertuig bereikbaar

    • ongeveer 1 per 200 m tracé 

3 Richtlijnen onderhoud kunstwerken

  • het kunstwerk is bereikbaar voor onderhoudsmaterieel

  • bij duikers met een diameter tot 1200mm is een ruimte van minimaal 10 meter breed aanwezig

Toelichting

Algemene toelichting

1 Doelen, strekking en uitgangspunten
1.1 Inleiding

De Waterschapsverordening van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier bevat regels over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de watersystemen, de zuiveringtechnische werken en de wegen die in beheer zijn bij het hoogheemraadschap. De waterschapsverordening berust op artikel 2.5 van de Omgevingswet en vervangt de Keur HHNK 2016, de Algemene regels bij de Keur HHNK 2016 en de Wegenverordening HHNK 2016. Bovendien bevat het regels over lozingen, die voorheen op het niveau van de centrale overheid waren geregeld.

In deze algemene toelichting wordt ingegaan op de doelstelling van de nieuwe waterschapsverordening, de systematiek en de belangrijkste wijzigingen. Daarna volgt een artikelsgewijze toelichting. 

1.2 Verbeterdoelen van Omgevingswet

Naar aanleiding van de Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking treedt, heeft het hoogheemraadschap de regelgeving over de fysieke leefomgeving in een waterschapsverordening vastgelegd. Wat voorheen in de keur en de wegenverordening werd geregeld is nu opgenomen in de waterschapsverordening. De Omgevingswet maakt onderdeel uit van een complete stelselherziening van het omgevingsrecht. De invoering van de waterschapsverordening draagt bij aan de landelijke verbeterdoelen die zijn beoogd met de invoering van de Omgevingswet: een inzichtelijk omgevingsrecht, waarin de leefomgeving centraal staat, waarin ruimte is voor maatwerk en waarin besluitvorming over projecten sneller en beter verloopt. In de toelichting op de Omgevingswet zijn deze doelen verder uitgewerkt en die luiden als volgt:

  • Minder en daardoor overzichtelijkere regels

  • Ingericht volgens het 'ja, mits'-principe

  • Meer ruimte voor initiatieven

  • Lokaal maatwerk

  • Vertrouwen

1.3 Systematiek waterschapsverordening

1.3.1 Gewijzigde systematiek waterschapsverordening 

Het hoogheemraadschap heeft ervoor gekozen om de keur niet helemaal beleidsneutraal om te zetten, maar de verbeterdoelen uit de Omgevingswet uit te werken de nieuwe waterschapsverordening. Dit heeft ertoe geleid dat de waterschapsverordening is gebaseerd op een andere systematiek dan de keur. De keur is ingericht op basis van het 'nee, tenzij' principe. Dit betekent dat activiteiten niet zijn toegestaan, tenzij hiervoor een vergunning met bijbehorende voorwaarden is verleend. De waterschapsverordening is ingericht conform het 'ja, mits' principe. Dit betekent dat activiteiten zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de in de waterschapsverordening genoemde voorwaarden. Om dit vorm te geven wordt er gewerkt met zorglichten en algemene regels. Dit zorgt ervoor dat de waterschapsdoelen goed worden beschermd en dat er tegelijkertijd voldoende ruimte is voor initiatieven van derden en lokaal maatwerk. 

1.3.2 Doelstelling waterschapsverordening 

Een van de doelstellingen van de Omgevingswet is het gebruik van minder en vooral overzichtelijkere regels. Een belangrijk onderdeel hiervan is de verbinding van de regels aan de doelstellingen van het waterschap. De kerntaken van een waterschap zijn het beheer van watersystemen, het waterketenbeheer en wegenbeheer. Volgens de Omgevingswet worden er regels gesteld ten aanzien van deze taken met het oog op: 

  • het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

  • het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen; en

  • het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk. 

Het doel van de waterschapsverordening is ervoor te zorgen dat deze taken, ongeacht activiteiten van derden, nog steeds goed en onbelemmerd uitgevoerd kunnen worden en dat de doelstellingen worden gewaarborgd. Daarmee wordt beschermd wat nodig is en vrij gelaten wat kan. Om dit te bewerkstelligen is de waterschapsverordening opgebouwd aan de hand van vijf thema's: Waterkwantiteit & Grondwater, Waterkeringen, Wegen en Waterkwaliteit & Zuiveringen. Voor het thema Waterkwaliteit & Zuiveringen is grotendeels aangesloten bij de regels die vanuit de centrale overheid naar het hoogheemraadschap overgaan. Voor de overige thema's heeft het hoogheemraadschap hoofdoelen geformuleerd die zijn opgenomen in de onderstaande tabel.

Waterkwantiteit

  • Het beschermen van de ontwaterende, af-/aanvoerende en bergende functie van het watersysteem.

  • Het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem.

  • Het in stand houden van het peilbeheer.

  • Het reguleren van onttrekking en lozingen van en naar het oppervlaktewater.

  • Het reguleren van aan-/afvoeren van water buiten het poldersysteem.

  • Het beperken van een toename van het risico op wateroverlast en waterschaarste.

Grondwater

  • Het in stand houden van de aanwezige grondwaterkwaliteit.

  • Het voorkomen van grondwaterschaarste en grondwateroverlast.

  • Het handhaven van een grondwaterstand die geen inbreuk maakt op de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen

Waterkeringen

  • Het beschermen van de waterkerende functie van waterkeringen en de beschermingszones.

  • Het waarborgen van de inspectie, het beheer en onderhoud en de toetsing van waterkeringen.

  • Het behoud van noodzakelijke ruimte voor toekomstige versterkingen van waterkeringen. 

Wegen

  • Het waarborgen van de verkeersveiligheid.

  • Het waarborgen van een goede verkeersdoorstroming

  • Het faciliteren van functioneel en recreatief medegebruik. 

1.3.3 Zorgplicht

Ter bescherming van de genoemde doelen is per thema een algemene zorgplicht geformuleerd. Kort gezegd is hierin bepaald dat de initiatiefnemer of de rechtsopvolger alle maatregelen moeten nemen om te voorkomen dat activiteiten nadelige gevolgen hebben voor de hiervoor genoemde doelen van het hoogheemraadschap. Een initiatiefnemers of de rechtsopvolger die activiteiten uitvoeren, die de te beschermen doelen mogelijkerwijs (nadelig) beïnvloeden, zullen deze zorgplicht altijd in acht moeten nemen. Activiteiten die de doelen van het hoogheemraadschap bedreigen, kunnen met behulp van deze zorgplicht worden voorkomen dan wel teniet worden gedaan. De zorgplicht werkt daarmee als een vangnet. Dat betekent dat als er niets geregeld is, het hoogheemraadschap kan handhaven op grond van de specifieke zorgplichten. 

1.3.4 Algemene voorschriften en informatieve meldplicht

Met inachtneming van de zorgplicht, geldt als uitgangspunt dat activiteiten zijn toegestaan. Om initiatiefnemers houvast te bieden, zijn voor de meest voorkomende activiteiten voorschriften geformuleerd. Activiteiten die conform de zorgplicht en de voorschriften worden uitgevoerd, zijn vergunningsvrij. Wel geldt voor deze activiteiten een informatieve meldplicht, zodat het hoogheemraadschap op voorhand bekend is met activiteiten die worden uitgevoerd en zo nodig toezicht kan houden.

1.3.5 Afwijken algemene voorschriften en maatwerkvoorschriften

Indien een initiatiefnemer of de rechtsopvolger wenst af te wijken van de geformuleerde voorschriften, is dat nog steeds mogelijk zonder een vergunningplicht. Wel geldt in dat geval een zwaardere meldplicht, waarbij een initiatiefnemer of de rechtsopvolger een aanvraag voor een maatwerkvoorschrift moet indienen. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger  zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.

1.3.6 Vergunningsplicht

Voor bepaalde activiteiten blijft een vergunningsplicht gelden. Het betreft activiteiten die een grote(re) invloed hebben op de te beschermen doelstellingen van het hoogheemraadschap en slechts bij uitzondering zijn toegestaan. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een peilafwijking, een bouwwerk op een kering of de aanleg van een nieuwe weg. Deze activiteiten laten zich niet goed reguleren met behulp van algemene voorschriften en een meldplicht. Om deze reden blijft voor deze activiteiten een vergunningsplicht gelden.

1.3.7 Samenvatting systematiek

Resumerend zijn er dus feitelijk twee hoofdcategorieën. De eerste hoofdcategorie bestaat uit activiteiten die zijn toegestaan met inachtneming van de zorgplicht en de algemene voorschriften. Voor deze activiteiten geldt een informatieve meldplicht. Indien een initiatiefnemer of de rechtsopvolger wenst af te wijken van de geformuleerde voorschriften is dat mogelijk. Maar in dat geval geldt een zwaardere meldplicht, waarbij een maatwerkvoorschrift moet worden aangevraagd. De tweede hoofdcategorie bestaat uit activiteiten waar een vergunningplicht voor blijft gelden.

1.4 Digitalisering

1.4.1 DSO en werkingsgebieden

De regelgeving van het hoogheemraadschap wordt onder de Omgevingswet ontsloten via het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Deze digitalisering is onderdeel van het landelijke DSO waarin ook de regelgeving van Rijk, provincie, gemeenten en andere waterschappen digitaal ontsloten wordt. Nieuw is dat de regels over activiteiten zijn gekoppeld aan geometrisch aangewezen en begrensde werkingsgebieden, waarbij men met een eenvoudige klik op een kaart kan zien welke regels op het betreffende gebied van toepassing zijn. Om dit mogelijk te maken, moet iedere individuele regel van het hoogheemraadschap voorzien worden van een zogenoemd werkingsgebied en op een kaartlaag aangeleverd worden. Waar geen specifiek werkingsgebied is benoemd, geldt het hele beheergebied van het hoogheemraadschap als werkingsgebied.

1.4.2 Toepasbare regels

Naast het sec laten zien welke regels van toepassing zijn, maakt het DSO eveneens inzichtelijk onder welke voorwaarden activiteiten zijn toegestaan. Om dit mogelijk te maken, is de juridische regelgeving van het hoogheemraadschap vertaald in zogenaamde toepasbare regels en vragenbomen. Zo kan aan de hand van vragen die men doorloopt in het DSO worden bepaald of er al dan niet een vergunning aangevraagd moet worden, of dat er bijvoorbeeld alleen een informatieplicht geldt.

1.5 Belangrijke wijzigingen waterschapsverordening

1.5.1 Vervallen van de onderhoudsbepalingen en opnemen van Rijksregels lozingen

Behalve de wijziging van de systematiek van de waterschapsverordening in vergelijking met de Keur HHNK 2016, zijn er nog twee belangrijke wijzigingen: het vervallen van de onderhoudsbepalingen en het opnemen van Rijksregels met betrekking tot lozingen.

1.5.2 Verhouding tot de onderhoudslegger 

In het stelsel van de Omgevingswet mogen onderhoudsplichten niet in de waterschapsverordening opgenomen worden. Bij de invoering van de waterschapsverordening worden deze onderdelen van de keur daarom opgenomen in een aparte Onderhoudsverordening. In de bijbehorende onderhoudslegger zijn de onderhoudsplichtigen van de waterstaatswerken genoemd.

1.5.3 Decentralisatie van lozingen: de bruidsschat 

Een belangrijk uitgangspunt van de Omgevingswet is het bieden van meer ruimte voor gebiedsgericht maatwerk. Om dit mogelijk te maken, wordt bepaalde regelgeving overgeheveld van het Rijk naar lokale overheden. Dit wordt ook wel de bruidsschat genoemd. De lokale overheden kunnen deze wetgeving vervolgens naar eigen inzicht aanpassen. Voor waterschappen betreft het regelgeving over lozingen op oppervlaktewateren of een zuiveringtechnisch werk. Het hoogheemraadschap heeft ervoor gekozen om de regels in eerste instantie ongewijzigd over te nemen.

1.6 Hoofdstukindeling

De Waterschapsverordening bestaat uit vijf hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat algemene bepalingen over begrippen, beperkingengebieden, beoordelingsregels en enkele algemene bepalingen over de omgevingsvergunning, melding en informatieplicht. Verder komen er nog enkele uitzonderingen aan bod, waaronder het uitvoeren van beheeractiviteiten door het hoogheemraadschap zelf en een regeling voor bijzondere omstandigheden zoals calamiteiten en ongewone voorvallen. 

Hoofdstuk 2 bevat regels over activiteiten bij oppervlaktewater, waterkeringen en wegen. In het eerste deel zijn de oogmerken uitgewerkt, het toepassingsbereik, de specifieke zorgplicht en de indieningsvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning. Vervolgens worden per activiteit het toepassingsbereik gegeven en worden -indien van toepassing- de vergunningplichtige gevallen aangewezen. Vervolgens worden de algemene regels voor de uitvoering van de betreffende activiteit uiteengezet en wordt de mogelijkheid om een maatwerkvoorschrift aan te vragen vermeld.

Hoofdstuk 3 gaat over lozingsactiviteiten en hoofdstuk 4 over wateronttrekkingsactiviteiten. Deze hoofdstukken hebben dezelfde opbouw als hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 maakt onderdeel uit van de bruidsschat en is ongewijzigd overgenomen van het Rijk. 

Tot slot bevat hoofdstuk 5 de overgangs- en slotbepalingen. 

Artikelsgewijze Toelichting

Artikel 1.1

In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) van toepassing verklaard op deze waterschapsverordening. Dit bevordert de eenduidigheid van begrippen in het nieuwe stelsel. In aanvulling op de begrippen van de wet en de algemene maatregelen van bestuur, bevat bijlage I bij deze verordening de overige begripsbepalingen die nog nodig zijn voor de goede toepassing van deze verordening. In de begripsomschrijvingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de stelselcatalogus bij de Omgevingswet.

Artikel 1.2

Aan iedere regel in deze waterschapsverordening is een werkingsgebied gekoppeld. De werkingsgebieden verschillen per type activiteit. Dit artikel geeft aan dat de verordening bedoeld is voor het beheergebied van het hoogheemraadschap. Deze bepaling fungeert als een vangnet voor alle regels waarvoor in hoofdstukken 23 en 4 geen specifieker werkingsgebied is opgenomen.

Artikel 1.3

De werkingsgebieden van de regels in deze verordening zijn in bijlage II bij deze verordening aangewezen en geometrisch begrensd. Door het opnemen van de geometrische informatieobjecten (GIO’s) in de bijlage, worden de GIO’s met daarin de werkingsgebieden een integraal onderdeel van de verordening.

In dit artikel gaat het om de beperkingengebieden waarvoor het hoogheemraadschap het waterbeheer en het wegbeheer voert. Beperkingengebieden zijn in de Omgevingswet gedefinieerd als “bij of krachtens de wet aangewezen gebieden waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object”. Ieder gebied waar een regel geldt ter bescherming van een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of bergingsgebied is dus onderdeel van het beperkingengebied met betrekking tot dat waterstaatswerk.

Er zijn verschillende zones waarvoor de bepalingen uit de waterschapsverordening gelden. Zo staan vermeld beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, beperkingengebied waterkering en beperkingengebied weg. Andere voorbeelden zijn beperkingengebied primaire waterkering en beschermingszone A bij een primaire waterkering.

Het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam omvat zowel het water, de oevers en bijbehorende kunstwerken. 

Het beperkingengebied waterkering, omvat het waterstaatswerk waterkering. De bijbehorende beschermingszones A en B zijn aparte beperkingengebieden en worden apart benoemd indien van toepassing.

Waterkeringen zijn bedoeld om water tegen te houden. Voorbeelden van waterkeringen zijn dijken, dammen, duinen, kunstwerken en hoge gronden. Er zijn drie typen waterkeringen. Primaire waterkeringen bieden beveiliging tegen overstroming (bijv. de zee en het IJsselmeer), regionale waterkeringen zijn belangrijk voor een specifiek gebied en alle andere zijn overige waterkeringen.

In de legger is vastgelegd aan welke eisen de waterstaatswerken moeten voldoen wat betreft ligging, vorm, afmeting en constructie.

Artikel 1.4

Dit artikel wijst de overige gebieden aan waarvoor de bepalingen uit de waterschapsverordening gelden. Het gaat om de volgende overige gebieden:

  • a.

    aangewezen gebied peilafwijkingen;

  • b.

    hellend gebied en gebied met droge beddingen;

  • c.

    kwetsbaar gebied oppervlaktewater' en ‘kwetsbaar gebied grondwater; en

  • d.

    risicovol gebied verticale drainage en niet risicovol gebied verticale drainage.

Artikel 1.5

Voor waterstaatswerken die niet geometrisch zijn begrensd en waarvoor de ligging niet volgt uit een projectbesluit of omgevingsvergunning, gelden de grenzen van het waterstaatswerk en de beschermingszone opgenomen in bijlage II.

Artikel 1.6

Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de verordening op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

Dit artikel bepaalt dat degene die de activiteit verricht, moet voldoen aan de regels over activiteiten van dit hoofdstuk. Binnen het stelsel van de wet wordt degene die de activiteit verricht primair verantwoordelijk geacht voor de naleving van de regels die gelden voor het verrichten van die activiteit. Voor vergunningplichtige activiteiten is dat expliciet verwoord in artikel 5.37, eerste lid, van de Omgevingswet. Het gaat daarbij om degene die verantwoordelijk is voor het verrichten van de activiteiten, zoals de eigenaar of de opdrachtgever. Deze moet de vergunningvoorschriften zelf naleven en ervoor zorgen dat deze door zijn werknemers of contractanten worden nageleefd. Dit artikel bevat een soortgelijke bepaling voor de activiteiten die worden geregeld met algemene regels: degene die de activiteiten verricht, moet voldoen aan de regels van dit hoofdstuk, en ervoor zorgen dat de mensen of bedrijven die voor haar of hem werkzaamheden verrichten zich aan de regels over de activiteiten houden.

Artikel 1.7

Als op grond van deze verordening gegevens en documenten aan het hoogheemraadschap worden verstrekt, worden die gegevens en documenten begeleid door een aantal algemene gegevens. Er is aansluiting gezocht bij de algemene gegevens die op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij een aanvraag voor een beschikking worden gevraagd. In plaats van de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, gaat het om een aanduiding van welke activiteit er zal worden uitgevoerd. Daarnaast is ter identificatie van belang de naam en het adres van degene die de activiteit uitvoert. Als het adres waarop de activiteit wordt uitgevoerd waarover gegevens worden verstrekt, een ander adres is dan het adres van degene die de activiteit uitvoert, bijvoorbeeld omdat er meerdere bedrijfslocaties zijn, wordt ook dat adres verstrekt.

Bij de aanvraag om een maatwerkvoorschrift worden alle gegevens en documenten verstrekt die nodig zijn voor de beslissing over dat maatwerkvoorschrift, en waarover degene die de aanvraag doet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen; dit volgt uit artikel 4:2 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht. Die regeling ziet alleen op aanvragen. Artikel 1.7 tweede lid regelt daarom dat gegevens en documenten moeten worden verstrekt aan het hoogheemraadschap, als dat hoogheemraadschap die gegevens en documenten nodig heeft om voor een specifieke activiteit of een specifieke locatie te beoordelen of de algemene regels en eventuele maatwerkvoorschriften die voor die activiteit of die locatie gelden, nog volstaan. Het gaat om gegevens en documenten waar het hoogheemraadschap om vraagt. Degene die de activiteit uitvoert hoeft in beginsel niet uit eigen beweging gegevens of documenten te verstrekken. Ook kan in het kader van toezicht op de naleving om gegevens worden gevraagd. Zulke bevoegdheden van toezichthouders zijn geregeld in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht; dit artikel staat daar niet aan in de weg. Het gaat in dit artikel alleen om de situatie dat het hoogheemraadschap wil bekijken of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit nog toereikend zijn.

Het verstrekken van gegevens en documenten (ook wel informatieverplichting genoemd) is iets anders dan een melding in de zin van artikel 4.4 van de Omgevingswet; het daaruit voortvloeiende verbod om te starten met de activiteit is niet van toepassing. Het verstrekken van gegevens en documenten kan zowel elektronisch als per post; zie daarvoor afdeling 14.1 van het Omgevingsbesluit en de toelichting daarop.

Gegevens waarover degene die de activiteit niet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen hoeven uiteraard niet te worden verstrekt.

Artikel 1.8

Dit artikel bevat een plicht om gegevens te verstrekken in twee situaties. Het eerste lid regelt dat een naams- of adreswijziging wordt doorgegeven aan het hoogheemraadschap vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer of de rechtsopvolger zelf van belang: diegene is er immers bij gebaat dat correspondentie van het hoogheemraadschap op het juiste adres aankomt. Het tweede lid regelt dat bij het uitvoeren van de activiteit door iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het hoogheemraadschap worden verstrekt. Bijvoorbeeld in de situatie dat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde over vergunninghouders is geregeld.

Artikel 1.9

Het eerste lid van dit artikel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt verleend. Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit wordt alleen verleend als, kort gezegd, de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met de doelen van het waterbeheer. Als de aangevraagde activiteit niet met deze doelen verenigbaar is, dan wordt de aanvraag voor een dergelijke omgevingsvergunning geweigerd. Deze beoordelingsregel sluit aan op de beoordelingsregel die het Rijk hanteert voor aanvragen voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet (zie artikel 8.84, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving).

Het tweede en derde lid van dit artikel bevatten de beoordelingsregels die volgens de instructieregel van artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de waterschapsverordening moeten worden opgenomen. Inhoudelijk zijn deze leden een voortzetting van de regel die voorheen in artikel 6.1a van het Waterbesluit was opgenomen, maar dan beter toegesneden op de eisen die de Kaderrichtlijn Water stelt.

In aanvulling op deze algemene beoordelingsregels, zijn specifieke beoordelingsregels voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk, wateronttrekkingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten die betrekking hebben op een waterstaatswerk opgenomen in de hoofdstukken 2 tot en met 4.

Artikel 1.10

Het hoogheemraadschap voert als beheerder van het watersysteem vele handelingen aan waterstaatswerken uit. De handelingen die het hoogheemraadschap daar uitvoert, zijn in het belang van de aan het hoogheemraadschap opgedragen taken en vallen onder beheer en onderhoud. Vaak zijn deze handelingen overeenkomstig de functie van het betreffende waterstaatswerk. Daarom geldt voor deze handelingen geen vergunningplicht, informatieplicht of verplichting om een maatwerkvoorschrift aan te vragen. Wel heeft het hoogheemraadschap een vergunning nodig voor handelingen die het hoogheemraadschap niet als beheerder uitvoert, maar bijvoorbeeld als eigenaar van grond of gebouwen. 

Indien het hoogheemraadschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, of die grote impact hebben op de omgeving, kan het bestuur ofwel:

  • a.

    een projectbesluit vaststellen als bedoeld in artikel 5.44 van de Omgevingswet;

  • b.

    een vergunning aanvragen op grond van deze verordening.

Als er een projectbesluit is vastgesteld, is vergunning op grond van deze verordening niet meer aan de orde. 

Artikel 1.11

Artikel 19.0 van de Omgevingswet biedt de mogelijkheid om bij waterschapsverordening een onderwerp aan te wijzen als een ‘bijzondere omstandigheid in de fysieke leefomgeving’. Door dit te doen kan het dagelijks bestuur met een besluit afwijken van de regels uit de verordening, op het moment dat de bijzondere omstandigheid zich voordoet.

Als zich een omstandigheid zoals genoemd in dit artikel voordoet, kan het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap dus beslissen om bijvoorbeeld uitzonderingen op de vergunningplicht geheel of gedeeltelijk op te schorten.

Artikel 1.12

In dit artikel worden regels gesteld als zich bijzondere omstandigheden voordoen. Het gaat om alle activiteiten, of deze vergunningplichtig zijn of niet. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, verleende vergunningen of geldende peilbesluiten. Die afwijking is tijdelijk en duurt zolang de bijzondere omstandigheden duren. Voor de afwijking is geen vergunning nodig is en gelden ook geen algemene regels. De Omgevingswet (afdeling 19.4) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken en beschermingszones. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Artikel 1.13

Een ongewoon voorval is een gebeurtenis, ongeacht de oorzaak daarvan, die afwijkt van het normale verloop van een activiteit, zoals een storing, ongeluk, calamiteit, waardoor significante nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan, waaronder: a. een geval van een inbreuk op vergunningsvoorwaarden als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn industriële emissies, of b. een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van de Seveso-richtlijn.

Dit artikel bepaalt dat het hoogheemraadschap onverwijld over een ongewoon voorval moet worden geïnformeerd. Om de gepaste mate van spoed uit te drukken, is gekozen voor het begrip onverwijld. Dit houdt in dat zodra vastgesteld is dat er sprake is van een ongewoon voorval het hoogheemraadschap direct moet worden geïnformeerd; vertraging is gezien de gevolgen voor de waterkwaliteit, waterkwantiteit, veiligheid van de waterkering of wegen niet wenselijk.

Het tweede lid bepaalt dat de informatieplicht niet geldt bij lozingsactiviteiten afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal en afkomstig van wonen. Het Bal bevat zelf al een informatieplicht voor ongewone voorvallen. Ongewone voorvallen bij de activiteit wonen komen zelden voor, en ook op grond van het oude recht gold daarvoor geen informatieplicht

Artikel 1.14

In dit artikel is omschreven welke gegevens en documenten over het ongewoon voorval aan het hoogheemraadschap moeten worden verstrekt, zodra deze informatie beschikbaar is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het ongewone voorval zelf. Uit onderdeel d volgt dat ook informatie moet worden verstrekt over de maatregelen die worden genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewone voorval te voorkomen of te beperken. Voor het ‘voorkomen van de nadelige gevolgen van ongewone voorvallen’ is aangesloten bij de uitleg die daarover wordt gegeven in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

Artikel 2.1

Elke paragraaf, afdeling of hoofdstuk van deze verordening begint met een artikel dat het toepassingsbereik bevat. Dat artikel geeft aan over welke activiteiten de paragraaf gaat met bijbehorend werkingsgebied. Het toepassingsbereik van de paragraaf is veelal ruim, zoals het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. De inhoudelijke regels over die activiteiten in de betreffende paragraaf hebben vaak een beperkter werkingsgebied (zoals de kernzone of de kernzone plus beschermingszone). Door het artikel over het toepassingsbereik het ruimste werkingsgebied te geven, is voor alle activiteiten in dat gebied in ieder geval de specifieke zorgplicht van de afdeling of paragraaf van toepassing is. De specifieke zorgplicht fungeert daarmee als vangnet voor activiteiten die niet aan andere inhoudelijke algemene regels of een vergunningplicht zijn gebonden. Zo heeft het hoogheemraadschap altijd een grond om een initiatiefnemer of de rechtsopvolger aan te spreken als diegene een activiteit uitvoert die potentiële schade voor een waterstaatswerk kan opleveren.

Dit artikel bepaalt dat deze afdeling van toepassing is op het uitvoeren van activiteiten met gevolgen voor oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden of waterkeringen en de daarbij behorende kunstwerken.

Artikel 2.2

Dit artikel geeft aan met welke oogmerken de regels in deze afdeling zijn gesteld.

Artikel 2.3

De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen in deze afdeling. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van deze afdeling is vereist. Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert zoals een basisnorm voor alle activiteiten die onder de reikwijdte van deze afdeling vallen. De algemene regels van de afdeling en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete activiteit. Die algemene regels en vergunningvoorschriften moeten steeds passen binnen de oogmerken van artikel 2.2. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen.

Deze specifieke zorgplicht is de opvolger van de zorgplichten die in artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens waren opgenomen.

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit uitvoert onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het hoogheemraadschap zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift maar dat hoeft niet. Ook wanneer het hoogheemraadschap degene die de activiteit uitvoert mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Bal (Stb. 2018, 293, p. 526–527).

Artikel 2.3 bevat een specifieke zorgplicht ten aanzien van het watersysteem. Deze zorgplicht geldt voor een ieder, en een ieder kan op een schending van deze zorgplicht worden aangesproken. Het artikel bestaat uit twee delen. Het eerste deel, bestaande uit het tweede lid, verplicht degene die de activiteit uitvoert om zorg te dragen voor bepaalde milieubelangen. In het tweede deel (tweede en derde lid) wordt de open norm van lid 1 nader geconcretiseerd. Dit geeft een handvat aan degene die de activiteit uitvoert om de vereiste zorg in te vullen. 

Onderdeel g van het tweede lid is gebaseerd op de kaderrichtlijn water. Met de stroomgebiedbeheerplannen gaat het om de plannen als bedoeld in artikel 13 van de kaderrichtlijn water. De stroomgebiedbeheerplannen geven een overzicht van de toestand, problemen, doelen en maatregelen voor het verbeteren van de waterkwaliteit voor het betreffende stroomgebied.

Onderdeel i van het tweede lid ziet voorts op de bescherming van peilgebieden. Het hoogheemraadschap heeft voor de verschillende peilgebieden peilbesluiten vastgesteld. Hierin zijn waterstanden (ook wel aangeduid als waterpeilen) of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren vastgelegd, die gedurende daarbij aangegeven perioden of omstandigheden zoveel mogelijk in stand worden gehouden. Peilgebieden zijn onderling verbonden met elkaar door peil regulerende kunstwerken zoals stuwen of gemalen. Door beheer en bediening van deze peil regulerende kunstwerken wordt gezorgd dat waterpeilen gehandhaafd worden en in neerslagsituaties peilgebieden gedoseerd en gecontroleerd hun water afvoeren naar benedenstrooms gelegen peilgebieden. Daarmee wordt gezorgd dat bij natuurlijke peilfluctuatie in neerslagomstandigheden benedenstrooms gelegen peilgebieden niet onevenredig belast worden met afvoer vanuit bovenstrooms gelegen peilgebieden.

De scheiding tussen peilgebieden loopt echter voor het grootste deel over landerijen en percelen grond. Het is van belang dat ook die landerijen hoog genoeg zijn om ook bij natuurlijke peilfluctuaties een scheiding te blijven vormen tussen de verschillende peilgebieden, waardoor in neerslagsituaties het af te voeren regenwater via de peil regulerende kunstwerken blijft stromen en niet ongecontroleerd op andere plekken over peilgebiedsgrenzen stroomt. Activiteiten op of gebruik van percelen of landerijen waarover een scheiding tussen peilgebieden loopt dienen zodanig te worden uitgevoerd dat de scheiding tussen verschillende peilgebieden bij natuurlijke peilfluctuatie voldoende gewaarborgd blijft.

Het vierde lid van dit artikel bevat de verplichting voor initiatiefnemer de direct belanghebbenden en de grondeigenaar op voorhand bij de voorgenomen activiteit te informeren en te betrekken. Deze geldt ook voor activiteiten die onder algemene regels vallen. Dit betekent dat burgers of bedrijven ook het hoogheemraadschap als grondeigenaar moeten betrekken. Participatie door initiatiefnemers bij de aanvraag van omgevingsvergunningen is al geregeld in artikel 7.4 Omgevingsregeling.

Artikel 2.4

In dit artikel zijn de indieningsvereisten overgenomen die voorheen in het voormalige artikel 6.24 van de Waterregeling stonden. Gelet op het belang van waterkeringen heeft het hoogheemraadschap in het algemeen specifiek beleid vastgesteld over activiteiten bij waterkeringen. Als een initiatiefnemer vermoedt dat voor zijn activiteit geen stabiliteitsberekening nodig is, kan hij daarover contact opnemen met het hoogheemraadschap.

Artikel 2.5

Als sprake is van werkzaamheden aan of in een waterstaatswerk waarbij een verontreinigde of een niet verontreinigde waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt weggehaald, zoals bij baggeren van een haven, moet inzicht worden gegeven in de hoeveelheid weg te halen baggerspecie. Daarnaast moet de omvang van het te baggeren oppervlak worden vermeld.

Artikel 2.6

Als sprake is van werkzaamheden, waarbij verticale drainage in de bodem wordt geplaatst, moet inzicht worden gegeven in de wijze van aanleg en de einddiepte zodat het waterschap kan toetsen of er voldoende waarborg is op het voorkomen van zoute of brakke kwel. Er is in ieder geval voldoende waarborg, indien de einddiepte minimaal 1,0 m boven de onderzijde van de klei- of veenlaag (deklaag) blijft.

Daarnaast moet de initiatiefnemer bodemonderzoeksgegevens en de interpretatie hiervan overhandigen. Een voorbeeld hiervan zijn de uitgevoerde geotechnische sonderingen en een bijbehorende interpretatie van de sonderingen naar grondsoorten door het geotechnisch adviesbureau. Hoeveel boringen nodig zijn hangt af van de omvang van het initiatief. Aantal boringen en sonderingen volgens de geldende NEN-normen moeten voldoende zijn om zettingen te kunnen bepalen. Initiatiefnemer kan hierover contact opnemen met het hoogheemraadschap in het kader van het vooroverleg.

Artikel 2.7

In goede staat houden van het water draagt bij aan een goed waterbeheer. Het hoogheemraadschap heeft richtlijnen opgesteld voor de wijze waarop onderhoud wordt uitgevoerd aan oppervlaktewater met kraan en met een maaiboot. Het moet mogelijk blijven aan deze richtlijnen te voldoen.

Artikel 2.8

Kleine werken worden tijdelijk weggehaald door en op kosten van de initiatiefnemer. Dit wordt bij maatwerkschrift bepaald als dat nodig is voor werkzaamheden door het hoogheemraadschap.

Artikel 2.9

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en de algemene regel inzake onderhoud van artikel 2.7. De keuze om maatwerkvoorschriften mogelijk te maken sluit aan bij de keuze die het Rijk heeft gemaakt in het Besluit activiteiten leefomgeving.

De bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften is de opvolger van onder meer de maatwerkbevoegdheden ter uitwerking van de zorgplichten van artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens, en de specifieke maatwerkbevoegdheden die in diverse artikelen van die besluiten waren opgenomen. Met het verruimen van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen, wordt overigens niet beoogd dat het hoogheemraadschap vaker dan voor inwerkingtreding van de Omgevingswet gebruik zal maken van die bevoegdheid. Maatwerk blijft een uitzondering; de algemene regels in dit hoofdstuk voldoen in de meeste gevallen. Maar als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin wel worden voorzien.

Het derde lid van dit artikel bepaalt dat een maatwerkvoorschrift niet kan worden gesteld, als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in afdeling 2.1 kan worden verbonden. Hiervoor is gekozen om voorschriften voor een activiteit zo veel mogelijk samen te brengen in één document.

Artikel 2.10

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en weghalen van bouwwerken in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones. Van de werking van deze regels worden uitgezonderd verschillende bijzondere bouwwerken vermeld in dertien paragrafen van hoofdstuk 2. Hiervoor zijn aparte regels opgenomen in deze verordening.

Artikel 2.11

Bouwwerken op en nabij een waterkering kunnen een negatieve invloed hebben op de erosiebestendigheid, stabiliteit bij een waterkering met overslag. Bij overslag stroomt water over de waterkering en langs het object. De aansluiting tussen object een grasmat is nooit helemaal goed afgesloten en hierdoor ontstaat erosie. Dit kan weer leiden tot instabiliteit van de waterkering. Elke situatie is anders. Het hoogheemraadschap wil daarom elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.

Artikel 2.12

Het plaatsen of weghalen van een bouwwerk heeft invloed op de stabiliteit van een waterkering. Door het weghalen van objecten of plaatsen van extra gewicht op een gedeelte van de waterkering wordt de waterkering minder erosiebestendig en wordt het risico op piping vergroot. Om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren heeft het hoogheemraadschap algemene regels opgesteld.

Artikel 2.13

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen of weghalen van een bouwwerk aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het bouwwerk wordt geplaatst en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.14

Om hinder van een bouwwerk voor de aan- en afvoer en het onderhoud van het water en waterkering zoveel mogelijk te voorkomen, is het belangrijk dat het bouwwerk goed wordt beheerd en onderhouden door de initiatiefnemer of de rechtsopvolger. De initiatiefnemer of rechtsopvolger is ook verantwoordelijk voor het onderhoud van het water of de grond binnen 1 meter rondom het bouwwerk. In het water hoopt zich daar meer slootvuil op en bovendien wordt zo schade aan het bouwwerk door derden voorkomen. 

Artikel 2.15

Bij aanleg van een bouwwerk in het water of de oever wordt water gedempt, waardoor de waterberging afneemt. Voor deze demping gelden de regels voor versmallen van bestaand water.

Artikel 2.16

Tussen 15 oktober en 15 maart valt het stormseizoen. In deze periode komen over het algemeen de meeste stormen en hoogwater voor. De golven slaan bij een storm hard tegen de waterkering. Een goede grasbekleding is noodzakelijk voor de stabiliteit van de waterkering in het stormseizoen hoog water. Activiteiten die mogelijk negatief effect kunnen hebben op de waterkering zijn gedurende de stormperiode niet toegestaan. De gebieden waar deze regel voor geldt zijn het beperkingengebied primaire waterkering en beschermingszone A bij een primaire waterkering.

Artikel 2.17

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.7 en 2.14 tot en met 2.16

Artikel 2.18

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en weghalen van zogeheten seizoenstrandbouwwerken. Onder seizoenstandbouwwerk wordt verstaan een bouwwerk inclusief de daarbij behorende fundering en overige elementen die alleen tussen 15 maart en 15 oktober op het strand staan in beschermingszone A aan de zeezijde van een primaire zandige waterkering. 

Artikel 2.19

De strandbebouwing staat uitsluitend gedurende het zomerseizoen (15 maart tot 15 oktober) op het strand, buiten deze periode is de strandbebouwing inclusief alle bijbehorende werken en funderingspalen niet op het strand aanwezig en is niet toegestaan.

Artikel 2.20

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen van het seizoenstrandbouwwerken aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het bouwwerk wordt geplaatst en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.21

De strandbebouwing wordt op basis van voorafgaande aanwijzing van de gebiedsbeheerders van het hoogheemraadschap en Rijkswaterstaat op het strand geplaatst. De strandbebouwing wordt voor de duinvoet geplaatst, met daarbij minimaal 10 meter droog strand aanwezig voor de calamiteitenstrook van Rijkswaterstaat. Indien hierbij blijkt dat er onvoldoende ruimte is op het stand voor seizoenbebouwing, kan bebouwing worden geweigerd.

Artikel 2.22

Het beheer en onderhoud van de werken wordt door of namens initiatiefnemer en de rechtsopvolger uitgevoerd.

Artikel 2.23

Het bouwwerk inclusief fundering en overige elementen worden door of namens de initiatiefnemer of de rechtsopvolger volledig verwijderd voor 15 oktober van hetzelfde jaar als waarin het bouwwerk is geplaatst. 

Artikel 2.24

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikelen 2.21 tot en met 2.23

Artikel 2.25

Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van bruggen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.26

Het hoogheemraadschap wil elke aanleg van een brug beoordelen op de te stellen voorwaarden en mogelijke aantasting van de betrokken belangen. Elke situatie is anders. Als een brug geheel of gedeeltelijk in het oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst kan dit effect hebben op de wateraanvoer of -afvoer en op de bergende functie van het water. Daarom worden eisen gesteld aan de afmeting van het kunstwerk moet het verlies aan waterberging gecompenseerd worden. Daarnaast kan het gewicht van het kunstwerk de stabiliteit van de oever beïnvloeden. Het plaatsen van een brug kan leiden tot instabiliteit van de waterkering.

Het is van belang dat een brug het doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam en de oevers niet belemmert. Wanneer deze kunstwerken te dicht bij elkaar liggen kan het doelmatig onderhoud met behulp van machines onmogelijk worden. Bij doorvaart en varend onderhoud zijn er eisen aan de hoogte van het kunstwerk ten opzichte van de waterlijn.

De aanleg van een brug kan effect hebben op het vaarwegprofiel van een vaarweg, zijnde diepte, breedte en hoogte van de vaarweg). Met bijvoorbeeld verkeerskundige maatregelen zal de verkleinde doorvaart functioneel blijven. Ook speelt bij beweegbare bruggen het aspect wie de bediening gaat verzorgen en welke openingstijden voor de vaarweg zullen gelden.

Artikel 2.27

Voor het plaatsen of behouden van een brug in het beperkingengebied secundair en tertiair oppervlaktewater, met uitzondering van vaarwegen in beheer bij het hoogheemraadschap, buiten het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.28

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen of weghalen van de brug aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de brug wordt geplaatst of weggehaald en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.29

Een brug heeft tot doel om het water te kunnen oversteken. Met overspanning wordt bedoeld het deel van de brug wat ondersteunt wordt door palen of landhoofden. De overspanning hindert de aan- en afvoer van water niet als hij boven het water hangt.

Landhoofden zijn de constructie waar de brug op steunt. Door ze buiten het leggerprofiel te plaatsen blijft de benodigde afvoer van water geborgd bij perioden met hevige neerslag. Bij aanleg van landhoofden in het water wordt water gedempt, waardoor de waterberging afneemt. Voor deze demping gelden de regels voor versmallen van bestaand water.

Om doorvaart van pleziervaart te garanderen is het nodig om de brug voldoende breed en hoog te maken. De minimale afmetingen voor bruggen in een recreatieve vaarroute staan in verordening van de provincie of de gemeente.

Artikel 2.30

Het minimaal benodigde doorstroomprofiel van het oppervlaktewaterlichaam, zoals vastgelegd in de Legger Wateren, moet in stand worden gehouden. Een potentieel risico bij het plaatsen van een brug is uitspoeling van het talud. Door uitspoeling, verzakking van talud of oever wordt het doorstroomprofiel verkleind. Daarom is een regel opgenomen die er voor zorgt dat het risico van uitspoeling of uitzakken van het talud tot een minimum beperkt blijft. Aan en afvoer van water blijft gewaarborgd evenals bergingscapaciteit. 

Artikel 2.31

Obstakels kunnen de doorstroming van het water of het onderhoud van het water hinderen en moeten daarom weggehaald worden als ze niet meer nodig zijn. Om dit op een veilige manier te doen wordt met het hoogheemraadschap afgestemd over het moment en de wijze waarop het weghalen wordt uitgevoerd.

Artikel 2.32

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.72.29 en 2.30.

Artikel 2.33

Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van aquaducten in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.34

Het hoogheemraadschap wil elke aanleg van een aquaduct beoordelen op de te stellen voorwaarden en mogelijke aantasting van de betrokken belangen. Elke situatie is anders. Als een aquaduct geheel of gedeeltelijk in het oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst kan dit effect hebben op de wateraanvoer of -afvoer en op de bergende functie van het water. Daarom worden eisen gesteld aan de afmeting van het kunstwerk moet het verlies aan waterberging gecompenseerd worden. Daarnaast kan het gewicht van het kunstwerk de stabiliteit van de oever beïnvloeden. Het plaatsen van een brug of een aquaduct kan leiden tot instabiliteit van de waterkering.

Het is van belang dat een aquaduct het doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam en de oevers niet belemmert. Wanneer deze kunstwerken te dicht bij elkaar liggen kan het doelmatig onderhoud met behulp van machines onmogelijk worden. Bij doorvaart en varend onderhoud zijn er eisen aan de hoogte van het kunstwerk ten opzichte van de waterlijn.

Artikel 2.35

Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van duikers in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.36

Voor het plaatsen van duikers in een vaarweg, een beperkingengebied primair oppervlaktewater of in beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering is een voorafgaande beoordeling nodig van het hoogheemraadschap. Dit geldt ook voor het plaatsen, behouden of weghalen van een hevel of sifon in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam of het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering. Sifons worden geplaatst als een gebied met eenzelfde peil wordt doorsneden door een watergang met een ander, afwijkend peil. Ook worden dit soort constructies gemaakt om het water van de ene waterloop in het gebied vast te houden, bijvoorbeeld als het water van een beek van een betere samenstelling is dan het water van een kanaal. 

Het hoogheemraadschap wil elk geval beoordelen gelet de functie en gebruik van de watergang en de waterkering, dit is per locatie anders. Daarom zijn deze activiteiten aangewezen als vergunningplichtig. Duikers kunnen het bestaande en toekomstige vaarverkeer stremmen. Als een duiker in het oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst kan dit effect hebben op de doorstroming en de bergende functie van het water. De doorstroming van het primaire stelsel van wateren is van dusdanig belang dat het hoogheemraadschap de maatwerkberekening zelf wil uitvoeren. Het plaatsen van een duiker kan leiden tot instabiliteit van de waterkering

Artikel 2.37

Het goed beheren van het waterpeil is zeer belangrijk, bij verkeerd beheer kan schade optreden. Daarnaast is het van belang dat de duiker doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam en de oevers niet belemmert. Wanneer duikers te dicht bij elkaar liggen kan het doelmatig onderhoud met behulp van machines onmogelijk worden. Bij doorvaart en varend onderhoud zijn er eisen aan de hoogte van de duiker ten opzichte van de waterlijn.

Artikel 2.38

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen of weghalen van de duiker aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken.

Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de duiker wordt geplaatst of weggehaald en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.39

Bij het plaatsen van een dam is het belangrijk dat de waterverbinding aan weerzijden van de dam in stand blijft. Een duiker zorgt voor de benodigde de aan- en afvoer van water. De afmetingen van de duiker hangen af van hoeveel water er doorheen moet kunnen stromen in perioden met hevige neerslag. Lange duikers vormen een risico voor de waterafvoer door verstopping en zijn lastiger te onderhouden. Bovendien ontstaat in lange duikers dood water door gebrek aan zuurstof. Daarom vallen alleen duikers tot een lengte van 15 meter onder de informatieplicht.

Artikel 2.40

Waterpeilen zijn afgestemd op de hoogte en het grondgebruik van gebieden. Als gebieden met verschillende waterpeilen met elkaar verbonden worden stroomt water uit het gebied met het hoogste waterpeil weg, waardoor het waterpeil daar zakt, met mogelijke nadelige gevolgen voor funderingen van gebouwen, oevers, etc.

Artikel 2.41

Door uitzakken of uitspoelen van de oever komen grond of andere stoffen in het water. Hiermee wordt het doorstroomprofiel verkleind.

Artikel 2.42

Obstakels kunnen de doorstroming van het water of het onderhoud van het water hinderen en moeten daarom weggehaald worden als ze niet meer nodig zijn. Om dit op een veilige manier te doen is het nodig dit met het hoogheemraadschap af te stemmen over het moment en de wijze waarop het weghalen wordt uitgevoerd.

Artikel 2.43

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.7 en 2.39 tot en met 2.41.

Artikel 2.44

Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van toegangsdammen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.45

Het plaatsen van een toegangsdam wordt gezien als twee gecombineerde activiteiten: het dempen van een oppervlaktewaterlichaam en, indien dit voor de doorstroming van water noodzakelijk is, gaat het ook om het plaatsen van een duiker. Voor het plaatsen van een toegangsdam in het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering of het beperkingengebied vaarwegen in beheer bij het hoogheemraadschap is een voorafgaande beoordeling nodig van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap wil elk geval beoordelen gelet de functie en gebruik van de watergang en de waterkering, dit is per locatie anders. Het plaatsen van een toegangsdam kan leiden tot instabiliteit van de waterkering.

Artikel 2.46

Voor het plaatsen, behouden en weghalen van een toegangsdam in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van vaarwegen in beheer bij het hoogheemraadschap, primair oppervlaktewater en het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.47

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen van de toegangsdam aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de toegangsdam wordt geplaatst of weggehaald en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.48

Bij het plaatsen van een dam is het belangrijk dat de waterverbinding aan weerzijden van de dam in stand blijft. Een duiker zorgt voor de benodigde de aan- en afvoer van water. De voorschriften voor de duiker staan onder de regels voor een oppervlaktewater verbindend kunstwerk.

Artikel 2.49

In perioden met hevige neerslag kan niet al het water direct worden afgevoerd. In het water is ruimte om water tijdelijk te bergen door het waterpeil te laten stijgen tot het water kan worden afgevoerd. Om te voorkomen dat door het dempen van water voor de aanleg van de dam de capaciteit voor waterberging vermindert, is compensatie vereist. Kleine dempingen tot 35 m2 hoeven niet te worden gecompenseerd.

Artikel 2.50

Obstakels kunnen de doorstroming van het water of het onderhoud van het water hinderen en moeten daarom weggehaald worden als ze buiten gebruik zijn gesteld en niet meer nodig zijn.

Artikel 2.51

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikelen 2.72.48 en 2.49.

Artikel 2.52

Deze paragraaf gaat over het plaatsen en behouden van steigers, vlonders, boothuizen, zonnepanelen op water, en andere drijvende en overhangende bouwwerken in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, het beperkingengebied vaarwegen in beheer bij het hoogheemraadschap en het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering. 

Artikel 2.53

Voor het plaatsen van een overhangend bouwwerk of een drijvend bouwwerk in een vaarweg, in een beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering of beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam is een voorafgaande beoordeling nodig van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap wil elk geval beoordelen. Het effect op de waterkwaliteit verschilt per waterlichaam en per project. De gevolgen zijn bovendien afhankelijk van de constructie en de mate van bedekking van het water. Ook bij vaarwegen is de aantasting en versmalling van de vaarweg is voor elke locatie anders. Steigers, vlonders, botenhuizen, zonnepanelen en andere drijvende of overhangende bouwwerken kunnen de waterkering of de (ecologische) waterkwaliteit schaden. Daarom moet de constructies een minimaal effect hebben op het lichtklimaat van het water, met andere woorden de ligging en afmetingen van de constructie zorgen ervoor dat deze zo min mogelijk lichtinval tegenhoudt. In en langs oevers die specifiek voor dit doel natuurvriendelijk zijn ingericht, worden geen werken en dus ook geen steigers toegestaan omdat deze werken de natuurontwikkeling schaadt. Onder een overhangend bouwwerk, zonder steunpunten in het oppervlaktewaterlichaam en met voldoende doorvaarthoogte boven de waterlijn is onderhoud mogelijk indien het water voldoende afmeting heeft voor een maaiboot. De invloed van een dergelijk overhangend bouwwerk op de waterhuishouding zal beperkt zijn. 

Artikel 2.54

Voor het plaatsen van een overhangend bouwwerk in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van vaarwegen, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.55

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen of weghalen van het bouwwerk aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het bouwwerk wordt geplaatst en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit. Onder het bouwwerk wordt hier verstaan: steigers, vlonders, boothuizen, zonnepanelen op water, drijvende bouwwerken en andere overhangende bouwwerken.

Artikel 2.56

Om de afvoer van water in gebieden ook in perioden van hevige neerslag te kunnen borgen is het belangrijk dat er geen obstakels zijn binnen een afstand van 50 meter van een gemaal, inlaat of stuw, waar zich vuil kan ophopen. Bovendien is het vanuit veiligheidsoogpunt vanwege de periodiek hoge stroomsnelheid risicovol om binnen deze afstand van een gemaal, inlaat of stuw te zwemmen of varen. Daarom zijn bouwwerken alleen op grotere afstand toegestaan.

Artikel 2.57

Om de afvoer van water in gebieden ook in perioden van hevige neerslag te kunnen borgen is het belangrijk dat er geen obstakels zijn binnen een afstand van 50 meter van een gemaal, inlaat of stuw, waar zich vuil kan ophopen. Bovendien is het vanuit veiligheidsoogpunt vanwege de periodiek hoge stroomsnelheid risicovol om binnen deze afstand van een gemaal, inlaat of stuw te zwemmen of varen. Daarom zijn bouwwerken alleen op grotere afstand toegestaan.

Artikel 2.58

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikelen  2.72.56 en 2.57.

Artikel 2.59

Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van lozings- en onttrekkingswerken in het beperkingengebied vaarwegen in beheer bij het hoogheemraadschap, het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.60

Het plaatsen of weghalen van lozings- en ontrekkingswerken kan leiden tot instabiliteit van de waterkering. Voor deze activiteiten in het beperkingengebied waterkering en in beschermingszone A bij een waterkering is een voorafgaande beoordeling nodig van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap wil elk geval beoordelen en daarom zijn deze gevallen vergunningplichtig. 

Artikel 2.61

Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van taludtrappen in het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een primaire of regionale waterkering.

Artikel 2.62

Bij een overslaggevoelige waterkering zal het water wat over de waterkering heen komt tussen de constructie van de trap en de grond gaan zitten. Hierdoor ontstaat erosie aan het dijklichaam, wat de waterkering ernstig in gevaar brengt. Ook de overgangen tussen de harde trap en waterkering uit grondachtig materiaal zijn gevoelig voor uitspoeling. Een taludtrap zal erosiebestendig moeten worden ontworpen en geplaatst. Het hoogheemraadschap wil elk geval beoordelen en daarom zijn deze gevallen vergunningplichtig.

Artikel 2.63

Voor het plaatsen, behouden of weghalen van een taludtrap in het beperkingengebied regionale waterkering, met uitzondering van het Amstelmeer of Alkmaarder en Uitgeestermeer, of in de bijbehorende beschermingszone A, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.64

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen van de taludtrap aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de taludtrap wordt geplaatst en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.65

Bij een waterkering zonder golfoverslag zijn taludtrappen mogelijk. Taludtrappen vormen een mogelijk gevaar indien er golfoverslag kan voorkomen. Hierdoor kan grote erosie ontstaan rondom de waterkering.

Verzakking of andere afwijkingen van een taludtrap zijn niet te inspecteren als het één deel is. Bij meerdere delen valt dit makkelijker te inspecteren.

Artikel 2.66

Met het plaatsen van treden of leuningen kan ook onderloopsheid van de waterkering worden voorkomen. Leuningen worden bij voorkeur in het midden geplaatst. Met het begrip onderloopsheid wordt bedoeld dat er water onder een kade, dijk of ander kunstwerk stroomt als gevolg van een groot waterstandsverschil. 

Artikel 2.67

Het beheer en onderhoud van de taludtrap en de grond eromheen wordt door of namens initiatiefnemer of de rechtsopvolger uitgevoerd. Het in goede staat houden van deze werken en het voorkomen van defecten draagt bij aan een goed beheer van de waterkering. 

Artikel 2.68

Overbodige obstakels kunnen het onderhoud van de waterkering hinderen. Als een taludtrap buiten gebruik is en niet langer nodig moet deze worden weggehaald.

Artikel 2.69

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikelen 2.65 tot en met 2.67.

Artikel 2.70

Deze paragraaf gaat over het aanleggen van wegen, fietspaden, wandelpaden en uitritten in het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.71

Aanleg van nieuwe wegen, paden of uitritten hebben effect op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid op het bestaande netwerk. Deze activiteiten in de nabijheid van of op een waterkering kunnen leiden ook tot instabiliteit van de waterkering door het plaatsen van extra gewicht. Elke situatie is anders. Het hoogheemraadschap wil daarom elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.

Artikel 2.72

Deze paragraaf gaat over het aanbrengen van verhard oppervlak in het beheergebied van het hoogheemraadschap.

Artikel 2.73

Regenwater dat op een onverharde bodem valt, zakt voor een belangrijk deel weg in de bodem (infiltratie). Bij verhard gebied vindt nauwelijks of geen infiltratie in de bodem plaats. Vrijwel al het water stroomt direct of via het (regenwater)rioolstelsel af naar het oppervlaktewater. Dit betekent dat bij een flinke regenbui het oppervlaktewatersysteem een grote afvoerpiek moet opvangen.

Om het basisniveau voor preventie van wateroverlast te behouden, is het van belang dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voldoende waterberging wordt aangebracht en de opgave niet afgewenteld wordt op de omgeving (waterneutraal bouwen). De initiatiefnemer van de verhardingstoename neemt voldoende compenserende maatregelen, zodat het oppervlaktewatersysteem na de realisering van de verhardingstoename niet zwaarder wordt belast dan voordien. De kosten van deze maatregelen komen volledig voor rekening van de initiatiefnemer. Daar waar de verharding aanzienlijk toeneemt, is het nodig om de benodigde te vergroten waterbergingscapaciteit te kwantificeren met een maatwerkberekening.

Standaard wordt gecompenseerd in vergroting van het wateroppervlak. Maar als gevolg van verdere verstedelijking neemt de druk op de openbare ruimte toe waardoor de openbare ruimte vaak multifunctioneel wordt benut. Hierdoor is de ruimte beperkt om waterberging te realiseren. Er zijn vormen van waterberging ontwikkeld die een alternatief kunnen vormen voor het realiseren van extra oppervlaktewater. De beleidsregels van het hoogheemraadschap geven ruimte aan de toepassing van deze andere vormen van waterberging. 

Artikel 2.74

Voor het aanbrengen van verhard oppervlak met een maximum van 2000 m2 gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.75

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het aanbrengen van het verhard oppervlak aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het verhard oppervlak wordt aangebracht en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.76

Verhard oppervlak bestaat bijvoorbeeld uit gebouwen, terreinverharding en wegen. Door de aanleg van verhard oppervlak wordt neerslag versneld afgevoerd naar het water, waardoor het risico op wateroverlast toeneemt. Om dit effect te compenseren is extra waterberging nodig. Het hiervoor benodigde extra wateroppervlak is 10% van het nieuwe aangebrachte verharde oppervlak en kan worden gemaakt door bestaande waterlopen te verbreden of door nieuw water te graven. Indien het nieuw aangebrachte verharde oppervlak kleiner is dan 800 m2 is de toename van het risico op wateroverlast gering. In deze situatie hoeft daarom geen compensatie plaats te vinden. 

Deze regels gaan uit van het eenmalig aanbrengen van verharding. Wanneer een initiatiefnemer of de rechtsopvolger meerdere malen verhard oppervlak aanbrengt met een oppervlakte minder dan 800 m2, kan het hoogheemraadschap eventueel maatwerkvoorschriften stellen of geldt een vergunningplicht indien de grens van 2.000 m2 (cumulatief) wordt overschreden.

Artikel 2.77

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikel 2.76.

Artikel 2.78

Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van windturbines in het beheergebied van het hoogheemraadschap.

Artikel 2.79

Voor het plaatsen van een windturbine in het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones is een voorafgaande beoordeling nodig van het hoogheemraadschap. Het plaatsen, behouden en weghalen van een windturbine kan leiden tot instabiliteit van en schade aan de waterkering. 

Artikel 2.80

Voor het plaatsen of behouden van een windturbine buiten het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Buiten de waterkering en de beschermingszone geldt een informatieplicht, omdat de windturbine bij bezwijken nog steeds een gevaar kan vormen.

Artikel 2.81

Windturbines worden steeds groter en daarom is er bepaald dat de afstand tot beschermingszone B gelijk moet zijn aan de hoogte. Hoogte is van maaiveld tot de top de wiek op het hoogste punt.

Artikel 2.82

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in het artikel 2.81.

Artikel 2.83

Deze paragraaf gaat over het plaatsen van bodemenergiesystemen in het beperkingengebied waterkering en in beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.84

Het plaatsen van een bodemenergiesysteem kan een negatieve invloed hebben op de stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering en de waterstromen in de waterkering zelf. Het hoogheemraadschap wil daarom elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.

Artikel 2.85

Deze paragraaf gaat over het uitvoeren van ontgravingen in het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.

Volgens het tweede lid van dit artikel worden een groot aantal activiteiten in andere paragrafen van de werking van de regels van deze paragraaf uitgezonderd.

Artikel 2.86

Ontgravingen kunnen een negatieve invloed hebben op de grondmechanische stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering. Het hoogheemraadschap wil daarom elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.

Artikel 2.87

Voor het uitvoeren van een ontgraving in beschermingszone B bij een waterkering gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.88

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het uitvoeren van de ontgraving aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie van de ontgraving en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.89

De pleistocene grondlaag is de ondergrond van de Nederlandse bodem die gevormd is tijdens de ijstijd uit het Pleistoceen. Ontgravingen, dieper dan de pleistocene grondlaag, hebben een te groot effect op de stabiliteit of waterdichtheid van een waterkering. Deze zijn niet toegestaan.

Artikel 2.90

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikel 2.89.

Artikel 2.91

Deze paragraaf gaat over het plaatsen of aanbrengen, behouden en weghalen van drainagebuizen en ontwateringsgreppels in het beheergebied van het hoogheemraadschap.

Artikel 2.92

Het plaatsen van een drainagebuis of ontwateringsgreppel kan leiden tot instabiliteit van de waterkering en kan effecten hebben op de waterstromen in de waterkering zelf. Samengestelde, gecontroleerde en peilgestuurde drainages zijn voorts typen drainages die van grotere invloed kunnen zijn op het functioneren van het watersysteem. Het hoogheemraadschap wil daarom elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.

Artikel 2.93

Voor het plaatsen, behouden of weghalen van een drainagebuis of ontwateringsgreppel buiten het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.94

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen van de drainagebuis of ontwateringsgreppel aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de drainagebuis wordt geplaatst of ontwateringsgreppel wordt aangebracht en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.95

Ter voorkoming van de verbinding van waterlopen wordt de hoge kant van de drainage meer dan 5 meter vanuit de insteek geplaatst. Drainage is bedoeld om het grondwaterniveau in percelen te reguleren. Het is echter niet de bedoeling dat er via drainage water gaat stromen tussen waterlopen aan weerzijden van een perceel. Door de voorgeschreven wijze van aanleg wordt dit voorkomen.

Artikel 2.96

Obstakels kunnen de doorstroming van het water of het onderhoud van het water hinderen en moeten daarom weggehaald worden als ze niet meer nodig zijn.

Artikel 2.97

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in het artikel 2.95.

Artikel 2.98

Deze paragraaf gaat over het plaatsen en behouden van verticale drainages in het beheergebied. 

Artikel 2.99

Met verticale drainage wordt grondwater versneld uit slappe grondlagen zoals klei en veen weggehaald met als doel om versneld zettingen te realiseren en de draagkracht van deze slappe lagen in een kort tijdsbestek te verbeteren.  Grind- en zandpalen hebben tot doel om drassigheid te verminderen maar in het risicovolle gebied verticale drainage kunnen deze onbedoeld tot zoute kwel leiden. 

In gebieden met zoute kwel remmen de klei- en veenlagen, door hun slechte doorlatendheid, de toestroom van zout grondwater uit de diepte naar het ondiepe grondwater en oppervlaktewater af. Wanneer de verticale drains in gebieden met zoute kwel de klei- en veenlagen perforeren is de natuurlijke barrière tegen verzilting beschadigd en neemt de verziltingsdruk toe. 

Door verticale drainages kan zoute kwel vanuit diepere lagen naar boven komen en kan verzilting van grondwater optreden. Ten behoeve van de oppervlaktewaterkwaliteit is het zonder de perforaties al noodzakelijk om het oppervlaktewatersysteem door te spoelen. De zoetwatervoorraad is beperkt en wordt door de klimaatverandering minder vanzelfsprekend. Het is onwenselijk dat de vraag naar zoetwater toeneemt. Het optreden van deze negatieve effecten is het hoogst in bepaalde risicovolle gebieden binnen het beheergebied van het waterschap. Het hoogheemraadschap wil daarom in de risicovolle gebieden voorkomen dat de verticale drainage de natuurlijke barrière tegen verzilting volledig perforeren. Daarnaast kan het plaatsen van verticale drainage in de (nabijheid van) een waterkering ook een negatieve invloed hebben op de grondmechanische stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering. Ook hier wil het waterschap elk geval vooraf beoordelen en geldt een vergunningplicht.

Artikel 2.100

Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor het plaatsen en behouden van een verticale drainage in het niet risicovol gebied verticale drainage. De zorgplicht van artikel 2.3 en 4.3 is daarbij van toepassing. Het in stand houden van de grondwaterstand valt hier niet onder en wordt uitgezonderd van de zorgplicht voor verticale drainages.

In de niet risicovolle gebieden is de kans op negatieve effecten van verticale drainage klein en daarom is hier slechts de zorgplicht van toepassing. 

Artikel 2.101

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en 4.3, met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid, onder a van artikel 4.3.

Artikel 2.102

Deze paragraaf gaat over het uitvoeren van grondonderzoek in het beperkingengebied waterkering en in beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.103

Grondonderzoek heeft invloed op de grondmechanische stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering. Het hoogheemraadschap heeft algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 2.104

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het uitvoeren van het grondonderzoek aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het grondonderzoek wordt uitgevoerd en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.105

De erosiebestendigheid van de waterkering moet gewaarborgd blijven. Na het uitvoeren van het onderzoek moet de grasmat hersteld worden om te zorgen dat er geen erosie optreedt. Bij het weghalen van peilbuizen moet de afsluitende laag afgesloten worden om overlast te voorkomen.

Artikel 2.106

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in het artikel 2.105.

Artikel 2.107

Deze paragraaf gaat over het uitvoeren van seismisch onderzoek in het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.

Artikel 2.108

Het uitvoeren van seismisch onderzoek heeft invloed op de grondmechanische stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering. Het hoogheemraadschap wil daarom elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.

Artikel 2.109

Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van peilbuizen in het beperkingengebied waterkering en in beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.110

Het plaatsen van peilbuizen heeft invloed op de grondmechanische stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering. Het hoogheemraadschap wil daarom elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.

Artikel 2.111

Deze paragraaf gaat over het leggen, behouden en weghalen van kabels en leidingen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.

Artikel 2.112

Het leggen of weghalen van kabels en leidingen heeft invloed op de stabiliteit en waterdichtheid van de waterkering. Bij een mediumvoerende leiding bestaat er een kans op het ontstaan van een ontgrondingskuil bij falen van de leiding. Het hoogheemraadschap wil elk geval vooraf beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.

Artikel 2.113

Voor het leggen,  behouden en weghalen van een kabel of leiding in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van vaarwegen, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.114

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het leggen of weghalen van de kabel of leiding aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de kabel of leiding wordt gelegd en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.115

De kabel of leiding moet worden gelegd op een afstand van ten minste 1 meter uit het leggerprofiel of (als het bestaande profiel groter is dan het leggerprofiel) 1 meter uit het bestaande profiel. Hierbij wordt er van uitgegaan dat dit een diepte is die bij normaal onderhoud geen hinder of schade veroorzaakt.

Om schade aan kabels en leidingen bij onderhoud aan kunstwerken als bruggen, duikers, stuwen en gemalen te voorkomen moeten kabels en leidingen op een zodanige afstand worden gelegd dat dit onderhoud niet belemmerd wordt.

Een kabel of leiding kan aan een brug worden bevestigd als de doorvaartbreedte en -hoogte van de brug hierdoor niet kleiner worden. Bovendien moet vervanging of aanpassing van de brug mogelijk blijven.

Artikel 2.116

De aan- en afvoer van water en beroeps- of recreatievaart moeten geborgd blijven bij het leggen van kabels en leidingen.

Herstel van talud en waterbodem zijn van belang om uitspoeling van de bodem en oever te voorkomen. Daardoor zouden kabels en leidingen bloot kunnen komen te liggen met mogelijke schade bij onderhoud tot gevolg. Door uitzakken of uitspoelen van de oever of van de waterbodem komen grond of andere stoffen in het water. Hiermee wordt het doorstroomprofiel verkleind.

Artikel 2.117

Door lekkage kan schade ontstaan aan het water en de oevers en daarmee hinder van de aan- en afvoer van water. Daarom moeten leidingen in een zodanige staat worden onderhouden dat er geen lekkage ontstaat. In goede staat houden van de kabels en leidingen en het voorkomen van defecten draagt bij aan een goed waterbeheer.

Bij onderhoud van het water bestaat het risico dat kabels en leidingen beschadigen. Daarom moeten ze minimaal 1 meter onder de vaste waterbodem worden gelegd. Hierbij wordt er van uitgegaan dat dit een diepte is die bij normaal onderhoud geen hinder of schade veroorzaakt.

Herstel van talud en waterbodem zijn van belang om uitspoeling van de bodem en oever te voorkomen. Daardoor zouden kabels- en leidingen bloot kunnen komen te liggen met mogelijke schade bij onderhoud tot gevolg. Door uitzakken of uitspoelen van de oever of van de waterbodem komen grond of andere stoffen in het water. Hiermee wordt het doorstroomprofiel verkleind.

Beschadigde kabels en leidingen kunnen zorgen voor schade aan het water en de oevers en daarmee de aan- en afvoer van water hinderen. Daarom moeten ze zo spoedig mogelijk weggehaald, gerepareerd of vervangen worden.

Kabels en leidingen zijn obstakels in de waterbodem en oever waar rekening mee moet worden gehouden bij onderhoud of graafwerkzaamheden. Als ze niet langer nodig zijn moeten ze daarom worden weggehaald.

Artikel 2.118

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikelen 2.115 tot en met 2.117

Artikel 2.119

Deze paragraaf gaat over het graven van proefsleuven in het beperkingengebied waterkering en in beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.120

Het graven van een proefsleuf heeft invloed op de stabiliteit van de waterkering. Het hoogheemraadschap heeft daarom algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 2.121

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het graven van de proefsleuf aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.122

Grote ontgravingen kunnen invloed hebben op de stabiliteit of waterdichtheid van een waterkering. Beperkte ontgravingen volgens de algemene regels in dit artikel zijn wel toegestaan. Proefsleuven op een primaire kering moeten buiten het stormseizoen gegraven worden. 

Artikel 2.123

De erosiebestendigheid van de waterkering moet gewaarborgd blijven. Door het graven van de proefsleuf wordt de erosiebestendige deklaag weggehaald. Het weghalen van grond uit een kering kan leiden tot instabiliteit door het verplaatsen van gewicht in de kering.

Artikel 2.124

De erosiebestendigheid van de waterkering moet gewaarborgd blijven. Na het graven van proefsleuven moet de grasmat hersteld worden om te zorgen dat er geen erosie optreedt.

Artikel 2.125

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.122 tot en met 2.124.

Artikel 2.126

Deze paragraaf gaat over het graven van nieuw oppervlaktewater in het beheergebied van het hoogheemraadschap.

Artikel 2.127

In het hellend gebied in en langs de duinen, de strandwallen en stuwwallen, en in de polders waar in de ondiepe ondergrond zoute kwel aanwezig is moet terughoudend zijn met het plaatsen van te diep uitgegraven wateren. In de Wieringermeer en Westzanerpolder is dit versterkt aanwezig door de extra grote drooglegging van de hoofdwateren.

Het hellend gebied is vrij afwaterend en het benodigde profiel voor de aan-/afvoer van water is afhankelijk van de helling van de bodem van het oppervlaktewaterlichaam. De helling van de bodem volgt vaak de helling van het maaiveld en de wateren zijn soms alleen bij neerslag watervoerend. In deze gebieden, bestaande uit de duinen en duinrand en de stuwwallen op Texel en Wieringen, is het noodzakelijk afwijkende normen te hanteren. De wateren moeten voldoende afvoercapaciteit hebben. Maar de wateren mogen niet te diep worden gemaakt, omdat dit de grondwaterstand (negatief) kan beïnvloeden.

In de Wieringermeer en Westzanerpolder gelden afwijkende uitgangspunten voor het secundaire en tertiaire stelsel in het landelijk gebied. In deze polders is het watersysteem ingericht op het zo veel mogelijk beperken van zoute kwel en het opbouwen van zoetwaterlenzen. De polders hebben een permanent watervoerende hoofdstructuur, maar ondiepe perceelsloten die droogvallen. Het graven van nieuw water in de nabijheid van een waterkering kan leiden tot instabiliteit van de waterkering.

Elke situatie van nieuw te graven water is anders. Het hoogheemraadschap wil daarom elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.

Artikel 2.128

Voor het graven van nieuw water in het beheergebied, met uitzondering van hellend gebied en gebied met droge beddingen en het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.129

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het graven van het water aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het water wordt gegraven en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.130

Waterpeilen zijn afgestemd op de hoogte en het grondgebruik van gebieden. Als gebieden met verschillende waterpeilen met elkaar verbonden worden stroomt water uit het gebied met het hoogste waterpeil weg, waardoor het waterpeil daar zakt, met mogelijke nadelige gevolgen voor funderingen van gebouwen, oevers, etc.

Artikel 2.131

Aan het graven van nieuw water worden eisen gesteld over de minimale afmetingen. Die gaan over breedte en diepte en dit is afhankelijk van de benodigde waterafvoer in perioden van hevige neerslag.

Artikel 2.132

De pleistocene grondlaag is de ontgrond van de Nederlandse bodem die gevormd is tijdens de ijstijd uit het Pleistoceen. Ontgravingen, dieper dan de pleistocene grondlaag, hebben een te groot op de stabiliteit of waterdichtheid van een waterkering. Deze zijn niet toegestaan.

Artikel 2.133

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.7 en 2.130 tot en met 2.132.

Artikel 2.134

Deze paragraaf gaat over het verbreden van een bestaand oppervlaktewaterlichaam in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.

Artikel 2.135

Het verbreden van bestaand water in de nabijheid van een waterkering kan leiden tot instabiliteit van de waterkering. Elke situatie is anders. Het hoogheemraadschap wil daarom elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.

Artikel 2.136

Voor het verbreden van bestaand water in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van vaarwegen en in beschermingszone B bij een primaire waterkering, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.137

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het verbreden van het water aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het water wordt verbreed en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.138

In perioden met hevige neerslag is het om wateroverlast te voorkomen van belang dat dit water goed kan worden afgevoerd. Daarom stelt het hoogheemraadschap eisen aan de minimale afmetingen van het water over de breedte en diepte.

Door uitzakken of uitspoelen van de oever komen grond of andere stoffen in het water. Hiermee wordt het doorstroomprofiel verkleind.

Obstakels kunnen de doorstroming van het water of het onderhoud van het water hinderen en moeten daarom weggehaald worden als ze niet meer nodig zijn.

Artikel 2.139

De pleistocene grondlaag is de ontgrond van de Nederlandse bodem die gevormd is tijdens de ijstijd uit het Pleistoceen. Ontgravingen, dieper dan de pleistocene grondlaag, hebben een te groot effect op de stabiliteit of waterdichtheid van een waterkering. Deze zijn niet toegestaan.

Artikel 2.140

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.72.138 en 2.139.

Artikel 2.141

Deze paragraaf gaat over het geheel of gedeeltelijk dempen van water in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam.

Onder geheel dempen wordt verstaan het dempen over de gehele breedte van een waterloop. Onder gedeeltelijk dempen wordt verstaan het versmallen van een waterloop, bijvoorbeeld door het talud aan te passen, of door het aanleggen van een eiland in een groot water of het plaatsen van een pijler voor een brug. 

Artikel 2.142

Voor het versmallen van bestaand water is een voorafgaande beoordeling nodig van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap wil elk geval apart beoordelen, zo'n aantasting en versmalling van de watergang is op elke locatie anders. Deze activiteit is daarom vergunningplichtig.

Voor een goede aan- en afvoer van water is het belangrijk dat waterlopen van voldoende afmeting blijven, met name die wateren die nodig zijn voor het waterbeheer op regionaal en polderniveau. Door middel van een categorie-indeling geeft het hoogheemraadschap het belang van elk oppervlaktewaterlichaam. Om schade te beperken tijdens de steeds vaker optredende klimaatbuien is het nodig om het overschot aan water flexibel te kunnen sturen naar speciaal hiervoor ingerichte waterbergingen of naar locaties waar de schade minder groot is. Hierin speelt met name het zogenoemde primaire stelsel van wateren een belangrijke rol. 

Artikel 2.143

Voor het geheel dempen van een tertiair oppervlaktewater en het gedeeltelijk dempen van een secundair of tertiair oppervlaktewater, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.144

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het geheel of gedeeltelijk dempen van het water aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het water wordt gedempt en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.145

Tertiaire wateren zijn de haarvaten van het regionale watersysteem. Omdat ze geen rol hebben in de aan- en afvoer van water kunnen ze worden gedempt onder de voorwaarde dat het water in de volledige lengte wordt gedempt.

Artikel 2.146

In perioden met hevige neerslag is het om wateroverlast te voorkomen van belang dat dit water goed kan worden afgevoerd. Daarom stelt het hoogheemraadschap eisen aan de minimale afmetingen van het water over de breedte en diepte.

Door uitzakken of uitspoelen van de oever komen grond of andere stoffen in het water. Hiermee wordt het doorstroomprofiel verkleind.

Obstakels kunnen de doorstroming van het water of het onderhoud van het water hinderen en moeten daarom weggehaald worden als ze niet meer nodig zijn.

Artikel 2.147

In perioden met hevige neerslag kan niet al het water direct worden afgevoerd. In het water is ruimte om water tijdelijk te bergen door het waterpeil te laten stijgen tot het water kan worden afgevoerd. Om te voorkomen dat door het dempen van water de capaciteit voor waterberging vermindert, is compensatie vereist.

Artikel 2.148

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.7 en 2.145 tot en met 2.147.

Artikel 2.149

Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van beschoeiing in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones. Een beschoeiing bestaat veelal uit een verticaal geplaatste houten wand. Het is een type (profiel)verdediging ook wel oeverbescherming genoemd. Andere typen profielverdedigingen zijn bijvoorbeeld een damwand, kademuur, perkoenpalen, wiepen of betuining. Het zijn grondkerende constructies om afkalving van de oever (of het talud) te voorkomen zodat de doorstroming of het vaarwegverkeer niet wordt belemmerd door afgekalfde grond.

Artikel 2.150

Voor het plaatsen, behouden of weghalen van beschoeiing en andere profielbeschermingen in het beperkingengebied vaarwegen is een voorafgaande beoordeling nodig van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap wil elk geval apart beoordelen, zo'n voorziening is op elke locatie anders. Deze activiteit is daarom vergunningplichtig.

Artikel 2.151

Voor het plaatsen van een beschoeiing en andere profielbeschermingen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van vaarwegen, buiten het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.152

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen van de beschoeiing of andere profielbescherming aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de beschoeiing of andere profielbeschermingen wordt geplaatst en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.153

Een beschoeiing of andere profielbescherming is een constructie die de oever beschermt tegen uitzakken of uitspoelen van de oever. In sommige gebieden voeren we in bepaalde perioden van het jaar (meestal zomerperiode) hogere waterpeilen. Als de beschoeiing wordt geplaatst bij het hoogst gevoerde waterpeil is het niet nodig om het verlies van waterberging te compenseren.

Door de aanleg van beschoeiing of andere profielbescherming tot het maaiveld wordt het oppervlaktewaterlichaam (het water en de oever) minder breed, omdat het schuine talud verloren gaat. Hierdoor gaat capaciteit voor waterberging verloren. Dit moet worden gecompenseerd.

Artikel 2.154

Obstakels kunnen de doorstroming van het water of het onderhoud van het water hinderen en moeten daarom weggehaald worden als ze niet meer nodig zijn. Om dit op een veilige manier te doen is het vereist om met het hoogheemraadschap af te stemmen over het moment en de wijze waarop het weghalen wordt uitgevoerd.

Artikel 2.155

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.7 en 2.153.

Artikel 2.156

Deze paragraaf gaat over het aanleggen en behouden van natuurvriendelijke oevers in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.

Artikel 2.157

Voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever in het beperkingengebied primaire of regionale waterkering of de beschermingszone A bij een primaire of regionale waterkering, is een voorafgaande beoordeling nodig van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap wil elk geval apart beoordelen, zo'n oever is op elke locatie anders. Deze activiteit is daarom vergunningplichtig.

Artikel 2.158

Voor het aanleggen of behouden van een natuurvriendelijke oever in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.159

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het aanleggen van de natuurvriendelijke oever aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de natuurvriendelijke oever wordt aangelegd en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.160

Bij aanleg van de natuurvriendelijke oever buiten het doorstroomprofiel wordt de waterafvoer niet gehinderd. In perioden met hevige neerslag is het om wateroverlast te voorkomen van belang dat water goed kan worden afgevoerd. Daarom stelt het hoogheemraadschap eisen aan de minimale afmetingen van het water over de breedte en diepte.

Obstakels kunnen de doorstroming van het water of het onderhoud van het water hinderen en moeten daarom weggehaald worden als ze niet meer nodig zijn.

Het wateroppervlak binnen de natuurvriendelijke oever draagt bij aan de waterberging van een gebied.

Zonder onderhoud kan door de groei en sterfte van oeverplanten na enige tijd de bodem boven water komen te liggen zodat er geen waterberging meer kan plaatsvinden. Dit moet worden voorkomen.

Artikel 2.161

De natuurvriendelijke oever functioneert het beste als deze goed wordt onderhouden. Zonder onderhoud vindt verlanding plaats.

Artikel 2.162

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3  en over de algemene regels in de artikelen 2.72.160 en 2.161.

Artikel 2.163

Deze paragraaf gaat over het ophogen van lage percelen en bergingen in een bergingsgebied.

Artikel 2.164

Voor het ophogen van een laag perceel of berging in een bergingsgebied gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.165

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het ophogen van het lage perceel of de berging aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het lage perceel of de berging wordt opgehoogd en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.166

Als door hevige neerslag vanuit het water omliggende percelen en of bebouwing onder water komen te staan spreken we van wateroverlast. Laag gelegen percelen komen dan als eerste onder water te staan. Bij ophogen van deze percelen kunnen ze niet meer gebruikt worden voor waterberging, waardoor de rest van het gebied meer/sneller wateroverlast kan krijgen. De hoeveelheid water die in de oude situatie op het perceel kon worden geborgen, oftewel de bergingscapaciteit, moet worden gecompenseerd.

Artikel 2.167

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3  en over de algemene regels in artikel 2.166

Artikel 2.168

Deze paragraaf gaat over het realiseren van peilafwijkingen in het beheergebied van het hoogheemraadschap.

Een peilafwijking met behulp van een pomp valt niet onder deze activiteit. Een peilregeling die wordt gerealiseerd door waterinlaat van buiten de polder, zoals water uit de boezem of het IJsselmeer valt niet onder deze activiteit.

Artikel 2.169

Indien buiten het aangewezen gebied peilafwijkingen de peilafwijking niet kan worden gerealiseerd met bestaande kunstwerken, wordt vergunning aangevraagd.

Voor het verlagen van het waterpeil door middel van een pomp is een vergunning noodzakelijk om voorschriften vast te leggen over de maximale verlaging van het waterpeil. In tegenstelling tot een peilregeling waarbij het waterpeil niet lager kan worden verlaagd dan het polderpeil.

Door het aanvoeren van water van buiten de polder, wordt het gemaal mogelijk te veel extra belast. Om eventuele effecten hiervan te beoordelen moet vergunning aangevraagd worden.

Artikel 2.170

Voor het realiseren van een peilafwijking in het aangewezen gebied peilafwijkingen gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 2.171

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het realiseren van de peilafwijking aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de peilafwijking wordt gerealiseerd en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.172

Iedere peilafwijking mag geen negatieve gevolgen hebben op de omgeving. De peilregeling mag niet leiden tot wateroverlast, watertekort of verdroging in de omliggende gebieden. Ook mag de peilafwijking niet leiden tot onvoldoende kwellengte bij de bestaande peilscheidende kunstwerken. Richtlijn daarbij is dat er sprake is van voldoende kwellengte als minimaal 1 meter kwellengte per 10cm peilverschil wordt gehanteerd.

Artikel 2.173

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3  en over de algemene regels in artikel 2.172.

Artikel 2.174

Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van peilregelende en peilscheidende kunstwerken in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.175

Voor het plaatsen en weghalen van peilregelende en peilscheidende kunstwerken in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam is een voorafgaande beoordeling nodig van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap wil elk geval beoordelen op de effecten van deze activiteiten op het vaarverkeer die voor elke locatie anders kunnen zijn. Deze activiteiten zijn daarom vergunningplichtig.

Het vastgestelde waterpeil is het resultaat van de afweging die het hoogheemraadschap heeft gemaakt met als doel een duurzaam en goed functionerend watersysteem voor het – waar mogelijk – faciliteren van de ruimtelijke gebruiksfunctie. Het waterpeil moet de aanwezige belangen zo optimaal mogelijk faciliteren en een doelmatig waterbeheer tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk maken. Voor specifieke omstandigheden kan een (eventueel tijdelijke) afwijking van het vastgestelde waterpeil gewenst zijn. Het hoogheemraadschap toetst de motivatie voor een peilafwijking en gebruikt deze bij de afweging voor de vergunning. De voorwaarden in de vergunning zijn maatwerkberekeningen. Per peilafwijking wordt aangegeven welk gebied de peilafwijking beslaat, wat de toegestane peilfluctuaties zijn, wat de maximaal toegestane pompcapaciteit is en welke compenserende maatregelen worden genomen.

Artikel 2.176

Deze paragraaf gaat over het uitzetten en onttrekken van vis in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.177

Voor het uitzetten of onttrekken van vis in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam gelden algemene regels. Een goede visstand is van belang voor de waterkwaliteit. Om deze reden zijn algemene regels opgenomen voor het uitzetten of onttrekken van vis. 

Artikel 2.178

Een goede visstand is van belang voor de waterkwaliteit. Het onttrekken of uitzetten van vis kan leiden tot wijziging van de visstand. Soms is dit gewenst, maar het kan ook ongewenste effecten hebben. Daarom leggen we afspraken hierover vast in een visplan.

In een visplan wordt toegewerkt naar een streefbeeld voor de visstand, zoals aangegeven in het uitwerkingskader visstand. Een visplan schept daarbij duidelijkheid over uitzet en onttrekking van vis, waarbij de visrechthebbenden onderling afspraken maken en nakomen, over verantwoorde benutting van vis. 

Een visplan heeft in ieder geval betrekking op de vissoorten waarop mag worden gevist, in welke hoeveelheden deze mogen worden onttrokken, met welke vistuigen, op welke momenten, op welke locaties, door welke vissers en met inachtneming van welke bijzondere voorwaarden. Ook voornemens tot uitzet van vis dienen specifiek te worden opgenomen in een visplan. HHNK toetst een visplan aan de doelstellingen uit de (Europese) Kaderrichtlijn Water en aan het beleid van het hoogheemraadschap, inclusief het uitwerkingskader visstand. Voorwaarde is tevens een positief advies over het visplan van de Visstandbeheercommissie Hollands Noorderkwartier.

Artikel 2.179

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3  en over de algemene regels in artikel 2.178.

Artikel 2.180

Deze paragraaf gaat over het weiden van dieren in het beperkingengebied waterkering, en beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 2.181

Voor het weiden van dieren in het beperkingengebied primaire of regionale waterkering of in beschermingszone A bij een primaire of regionale waterkering, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 2.182

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het weiden van de dieren aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de dieren worden geweid en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.183

Dieren groter dan schapen kunnen de grasmat stuktrappen en daardoor ontstaat erosie aan het dijklichaam wat tot instabiliteit kan leiden.

Artikel 2.184

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3  en over de algemene regels in artikel 2.183.

Artikel 2.185

Deze paragraaf gaat over het aanplanten, behouden en rooien van beplanting in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones en in een beperkingengebied molenbiotoop.

Artikel 2.186

Het hoogheemraadschap wil elke aanplant, behouden en rooien van beplanting beoordelen op de te stellen voorwaarden en mogelijke aantasting van de betrokken belangen. Elke situatie is anders. Bomen en bosschages kunnen omvallen en ontgrondingskuilen achterlaten. De dijk kan eroderen waardoor de stabiliteit in gevaar komt. Kwaliteit van de vegetatie en bekleding van de waterkering wordt minder door de aanwezigheid van bomen en bosschages. Daarnaast kunnen bomen en bosschages een belemmering vormen voor het regulier onderhoud. Tot slot kan beplanting toekomstige versterkingen van de waterkering bemoeilijken

Maalvaardige molens zijn bemalingsinstallaties, die voor het malen van water afhankelijk zijn van de wind en kunnen worden ingezet om het waterbeheer van de polder uit te voeren. De werking van deze door wind aangedreven bemalingsinstallaties kan belemmerd worden door hoge bebouwing of begroeiing. Hoewel de molenbiotoop ook langs planologische weg in zekere mate beschermd is via provinciale regelgeving, biedt dit niet voldoende zekerheid vanwege de mogelijke uitzonderingen daarop. De beperking van het verbod tot opgaande beplantingen houdt in dat het verbod niet geldt voor laagblijvende gewassen, zoals land- en tuinbouwgewassen.

Artikel 2.187

Voor het aanplanten, behouden of rooien van een boom of bosschage in beschermingszone B bij een waterkering gelden algemene regels. In beschermingszone B is de afstand tot de waterkering groot genoeg zodat de bomen geen invloed meer hebben. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.188

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het aanplanten of rooien van de boom of bosschage aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de boom of bosschage wordt aangeplant of gerooid en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.189

Om hinder van de boom of bosschage voor de aan- en afvoer en het onderhoud van het water zoveel mogelijk te voorkomen is het belangrijk dat de boom of bosschage goed wordt beheerd en onderhouden door de initiatiefnemer of de rechtsopvolger. In goede staat houden van de boom of bosschage en het voorkomen van defecten draagt bij aan een goed waterbeheer. 

Artikel 2.190

In perioden met hevige neerslag is het om wateroverlast te voorkomen van belang dat dit water goed kan worden afgevoerd. Daarom stelt het hoogheemraadschap eisen aan de minimale afmetingen van het water over de breedte en diepte.

Artikel 2.191

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.72.189 en 2.190.

Artikel 2.192

Deze paragraaf gaat over het organiseren van evenementen op onverhard oppervlak in het beperkingengebied waterkering.

Artikel 2.193

Het organiseren van een evenement op onverhard oppervlak in het beperkingengebied waterkering heeft invloed op de stabiliteit van de waterkering. Elke situatie is anders. Het hoogheemraadschap wil daarom elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.

Artikel 2.194

Deze paragraaf gaat over het plaatsen en behouden van explosiegevaarlijk materiaal in het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.

Artikel 2.195

Het plaatsen van explosiegevaarlijk materiaal in de nabijheid van of op de waterkering heeft invloed op de stabiliteit van de waterkering en er is een mogelijk risico op het ontstaan van een erosiekrater. Elke situatie is anders. Het hoogheemraadschap wil daarom elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.

Artikel 2.196

Deze paragraaf gaat over het uitvoeren van activiteiten in het beperkingengebied weg.

Artikel 2.197

Dit artikel geeft aan met welke oogmerken de regels in deze afdeling zijn gesteld.  De verordening stelt regels in het belang van de aanleg, instandhouding en bruikbaarheid van wegen en de vrije, veilige en vlotte afwikkeling van het verkeer over die wegen.

Artikel 2.198

Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor activiteiten in het beperkingengebied met betrekking tot een weg. De formulering van deze specifieke zorgplicht is ook hier gelijk aan die van artikel 2.11 van het Bal. Het eerste lid bevat de omschrijving van de zorg die iedereen die een activiteit bij een weg uitvoert moet betrachten. Het tweede lid bevat een nadere uitwerking van de elementen die in ieder geval tot die zorg behoren.

Onder het borgen van de verkeersveiligheid (onderdeel a van het tweede lid) moet bijvoorbeeld klei op de weg worden voorkomen. Als bij het uitvoeren van een activiteit de weg toch vervuild is geraakt door klei, dan moet deze worden opgeruimd met een schuiver of via afspoeling. De vervuiler is verantwoordelijk voor de wegvervuiling en gevolgen daarvan. Wanneer de weg vervuild is geraakt, moeten de weggebruikers gewaarschuwd worden voor gevaarlijke situaties. Dit kan door het plaatsen van borden zodat weggebruikers tijdig op gevaarlijke situatie gewezen worden.

Artikel 2.199

De indieningsvereisten in dit artikel zijn gebaseerd op de vereisten van artikel 2.4 (Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit).

Artikel 2.200

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen of vergunningvoorschrift te verbinden aan een omgevingsvergunning. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.198.

Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een maatwerkvoorschrift niet kan worden gesteld, als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in afdeling 2.2 kan worden verbonden. Hiervoor is gekozen om voorschriften voor een activiteit zo veel mogelijk samen te brengen in één document. 

Artikel 2.201

Deze paragraaf gaat over het aanleggen en behouden van uitritten, parkeervoorzieningen en halteplaatsen in het beperkingengebied weg.

Artikel 2.202

Een uitrit, parkeervoorziening of halteplaats heeft effect op de lokale verkeersafwikkeling en -veiligheid. Per geval moet beoordeeld worden of deze voorzieningen mogelijk zijn, en zo ja waar en hoe ze een zo klein mogelijk ongunstig effect hebben op het verkeer. Het hoogheemraadschap wil elk geval beoordelen en daarom zijn deze activiteiten vergunningplichtig. 

Artikel 2.203

Voor het aanleggen of behouden van een uitrit, parkeervoorziening of halteplaats in het beperkingengebied erftoegangsweg gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.204

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het aanleggen van de uitrit, parkeervoorziening of halteplaats aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de uitrit, parkeervoorziening of halteplaats wordt aangelegd en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.205

Een aangebrachte verharding in de berm moet qua uiterlijk dusdanig te onderscheiden zijn van de rijbaan of rijbanen, dat duidelijk is dat de aangebrachte verharding nooit als een evenredige rijbaan wordt gezien die mogelijk voorrang zou hebben op de rijbaan. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede. Met de geldende voorrangssituatie wordt bedoeld de bij die weg behorende regeling rond voorrang verlenen en geven. Bijvoorbeeld: 'rechts gaat voor' of 'u rijdt op een voorrangsweg'.

Op of vanaf uitritten of andere verhardingen bevinden zich voertuigen of vinden voertuigbewegingen – al dan niet richting of vanaf de rijbaan – plaats. Nabij een bocht kan het zicht van of tussen het verkeer op de rijbaan en verkeer op de verharding slecht zijn. Voor de verkeersveiligheid is daarom de locatie van een verharding gesitueerd verder van een bocht af.Een bocht in de rijbaan is het gehele deel tussen rechtstand van de rijbaan aan de ene kant tot aan de rechtstand aan de andere kant. De vijf meter wordt dus gemeten vanaf de overgang tussen bocht en rechtstand.

Bij het koppelen van de constructie van een aangebrachte verharding aan de constructie van een of de rijbaan, kan door ongelijke zetting of belasting de constructie van de rijbaan (versneld) aangetast worden of zelfs kapot gaan. Om deze reden moet een (berm) verharding los van de rijbaan worden aangebracht, dus met een soort van dilatatievoeg. Een aparte constructie van de aangebrachte verharding is een constructie die op zichzelf staat, alleen de verharding draagt, dus los is van de verharding van de rijbaan.

Artikel 2.206

Een naast de rijbaan aangebrachte verharding mag niet tot gevolg hebben dat bijvoorbeeld plasvorming op de rijbaan ontstaat. Plasvorming kan ontstaan doordat de verharding in de berm te hoog wordt aangebracht of de afwatering van de rijbaan richting onverharde berm, sloot of greppel wordt gehinderd. Met afwatering van de weg wordt bedoeld dat het water dat op de rijbaan komt, bijvoorbeeld door regenval, zo snel mogelijk afstroomt richting berm, sloot of greppel, waardoor op de rijbaan zo min mogelijk water blijft staan.

Bij de aanleg en het gebruik wordt zo min mogelijk schade aan de berm en beplanting aangebracht. Eventuele aangebrachte schade wordt hersteld door de initiatiefnemer of de rechtsopvolger. De berm en inrichting rondom de aangebrachte verharding blijft de zorg voor de wegbeheerder.

Artikel 2.207

Degene die de verharding gebruikt en er belang bij heeft, draagt ook zorg voor het functioneren en  onderhouden van deze verharding. Zo komen de kosten voor een particulier niet ten laste van de algemene gelden voor wegenbeheer.

Artikel 2.208

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.198  en over de algemene regels in artikelen 2.205 tot en met 2.207

Artikel 2.209

Deze paragraaf gaat over het plaatsen en behouden van werken met een verkeersfunctie door een overheidsinstelling in het beperkingengebied weg. Voorzieningen en werken met een verkeersfunctie worden aangebracht door de wegbeheerder zelf, het hoogheemraadschap dus. Het betreffen werken die onderdeel uitmaken van de rijbaan (bijvoorbeeld passeerstroken) en verkeersvoorzieningen (zoals bebording). Beide worden ten behoeve van de verkeersveiligheid geplaatst. De plaats en constructie moet voldoen aan de wettelijke vereisten of richtlijnen.

Artikel 2.210

Voor het plaatsen en behouden werken met een verkeersfunctie door een overheidsinstelling in het beperkingengebied weg, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.211

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen van het werk met een verkeersfunctie aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het werk met een verkeersfunctie wordt geplaatst en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.212

Een werk kan de verkeersveiligheid verslechteren als bijvoorbeeld de aandacht wordt afgeleid, het zicht wordt belemmerd of als de constructie op de rijbaan terecht komt. Daarom is vereist dat het werk een deugdelijke constructie heeft en dat de afmetingen van het werk de verkeersveiligheid niet belemmeren. Nabij een bocht kan het zicht van of tussen het verkeer op de rijbaan belemmerd worden door het werk. Voor de verkeersveiligheid is daarom de locatie van een werk gesitueerd verder van een bocht af. Een bocht in de rijbaan is het gehele deel tussen rechtstand van de rijbaan aan de ene kant tot aan de rechtstand aan de andere kant. De vijf meter wordt dus gemeten vanaf de overgang tussen bocht en rechtstand.

Artikel 2.213

Een naast de rijbaan aangebrachte verharding mag niet tot gevolg hebben dat bijvoorbeeld plasvorming op de rijbaan ontstaat. Plasvorming kan ontstaan doordat de verharding in de berm te hoog wordt aangebracht of de afwatering van de rijbaan richting onverharde berm, sloot of greppel wordt gehinderd. Met afwatering van de weg wordt bedoeld dat het water dat op de rijbaan komt, bijvoorbeeld door regenval, zo snel mogelijk afstroomt richting berm, sloot of greppel, waardoor op de rijbaan zo min mogelijk water blijft staan.

Bij de aanleg en het gebruik wordt zo min mogelijk schade aan de berm en beplanting aangebracht. Eventuele aangebrachte schade wordt hersteld door de initiatiefnemer of de rechtsopvolger. De berm en inrichting rondom de aangebrachte verharding blijft de zorg voor de wegbeheerder.

Artikel 2.214

Degene die het werk met een verkeersfunctie gebruikt en er belang bij heeft, draagt ook zorg voor het functioneren en onderhouden van deze verharding. 

Artikel 2.215

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.198 en over de algemene regels in artikelen 2.212 tot en met 2.214.

Artikel 2.216

Deze paragraaf gaat over het leggen, behouden en weghalen van kabels en leidingen in het beperkingengebied weg.

Artikel 2.217

Voor het leggen of behouden van een kabel of leiding in het beperkingengebied weg gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 2.218

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het leggen van de kabel of leiding aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de kabel of leiding wordt gelegd en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.219

In verband met onderhoud van de berm (meestal maaien) is voldoende gronddekking op de kabel of leiding nodig zodat de kabel of leiding door de onderhoudswerkzaamheden niet beschadigd kan raken. De aanlegdiepte is de diepte onder het maaiveld waar de kabel of leiding gesitueerd moet worden (verticaal gemeten), in dit geval dus met een gronddekking van 60 cm.  

De wegfundering, het grondpakket dat de rijbaan/-banen draagt, is breder dan de rijbaanverharding zelf. Om de wegfundering niet te beschadigen, of instabiliteit in de berm direct naast de verharding te veroorzaken, worden sleuven of goten met een minimale (horizontale) afstand van 1,25 m van de verharding gegraven. De sleuf of kabelgoot is een gegraven goot waar de kabel of leiding op de bodem wordt ingelegd. Na plaatsing van de kabel of leiding wordt de sleuf weer gedicht en verdicht met de uitgekomen grond.

De kabel of leiding wordt ofwel met open ontgraving (sleuf) gelegd of middels boring of persing geplaatst. Rondom een boom worden met deze werkzaamheden boomwortels doorsneden. Om de levensvatbaarheid van de boom zo groot mogelijk te houden, zo min mogelijk schade aan te brengen aan het wortelstelsel van de boom en de meest cruciale wortels niet te beschadigen, is een minimale afstand van 2 meter een vereiste. De minimale afstand van 2 meter vanaf de boomstam wordt gemeten vanaf de buitenzijde van de stam. In het algemeen kan worden gesteld dat het wortelstelsel van een boom (ondergronds) rondom even breed is als de kruin van de boom (bovengronds). Met de genoemde 2 meter kan bij een grotere boom aangenomen worden dat er sowieso schade aan het wortelstelsel ontstaat.

Artikel 2.220

Onder de weg door wordt een mantelbuis gedrukt, geperst of geboord. Hierdoor is een open ontgraving – en dus het openbreken van de verharding – niet nodig. Door toepassing van een mantelbuis is vervangen of herstellen van de kabel of leiding mogelijk (door aan het uiteinde van de mantelbuis de kabel te trekken). Oude kabels/leidingen worden niet onnodig verlaten of steeds nieuwe locaties aangeboord.

De mantelbuis kan (grond)water vervoeren. Dit kan een oneigenlijke grondwaterstroming veroorzaken of verschillende peilgebieden ter weerszijden van de weg onbedoeld met elkaar verbinden. Om dit te voorkomen dient de mantelbuis aan beide zijden te worden afgesloten. Een mantelbuis is een holle buis met een ruimere diameter dan de kabel(s) of leiding(en) die hierin komt te liggen.

Ter bescherming van de wegfundering en raken bij onderhoudswerkzaamheden is een minimale gronddekking van 1 meter vereist. De gronddekking van de mantelbuis wordt (horizontaal) gemeten tussen bovenzijde mantelbuis en maaiveld.

Artikel 2.221

Deze plaatselijke omstandigheden kan een te smalle berm zijn waardoor het boren van een mantelbuis vanuit de berm niet mogelijk is. Eventueel kan de boring of persing vanuit een verderop gelegen perceel plaatsvinden.

Artikel 2.222

Een hersteld wegdek blijft altijd een zwak punt in de verharding. Daarnaast zal de verkeersgebruiker de locatie als hobbel of kuil ervaren met onveilige situaties tot gevolg. Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen. In geval van het openbreken van de verharding van de weg, wordt de verharding in oorspronkelijk staat hersteld.

Artikel 2.223

Bij het leggen en het gebruik wordt zo min mogelijk schade aan de berm en beplanting aangebracht. Eventuele aangebrachte schade wordt hersteld door de initiatiefnemer. De berm en inrichting rondom de aangebrachte verharding blijft de zorg voor de wegbeheerder.

Artikel 2.224

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.198 en over de algemene regels in artikelen 2.219 tot en met 2.223.

Artikel 2.225

Deze paragraaf gaat over het plaatsen en behouden van werken, reclame-uitingen, stoffen en het houden van dieren in het beperkingengebied weg. Uitgezonderd van het toepassingsbereik van deze paragraaf zijn: 

  • het aanleggen en behouden van uitritten, parkeervoorzieningen en halteplaatsen;

  • het plaatsen en behouden van werken met een verkeersfunctie door een overheidsinstelling; en

  • het leggen van kabels en leidingen.

Artikel 2.226

Deze activiteiten kunnen een ongunstig effect hebben op de verkeersveiligheid en is voor elke situatie anders. Het hoogheemraadschap wil elk geval vooraf kunnen beoordelen, daarom zijn deze activiteiten vergunningplichtig.

Artikel 2.227

Voor het plaatsen of behouden van een werk, reclame-uiting of stof of het houden van dieren in het beperkingengebied erftoegangsweg gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. 

Artikel 2.228

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen van het werk, de reclame-uiting of de stof of het houden van de dieren aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. 

Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de activiteit plaatsvindt en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.229

Vanwege de verkeersveiligheid – scheiding obstakel of activiteit met doorgaand verkeer – wordt werk, stof of dier op gepaste afstand van de rijbaan geplaatst.

De locatie van het werk, stof of dier is dusdanig gesitueerd dat het verkeer op de rijbaan de situatie tijdig en goed kan inschatten, zicht heeft op de situatie. Onverwachte activiteiten of op een plek waar het doorgaande verkeer niet tijdig de situatie kan inschatten, kan leiden tot verkeersonveilige situaties of ongevallen.Met 'veilig' wordt bedoeld de veiligheid van de gebruikers of bezoekers van werk, stof of dier, én van de weggebruikers op de rijbaan.

Afmetingen van het aangebrachte werk zijn zodanig dat het zicht op de rijbaan niet (verkeersonveilig) wordt belemmerd. Onder verkeersveiligheid verstaan we de veiligheid van en tussen het verkeer, ter beoordeling van de wegbeheerder.

Artikel 2.230

Bij de aanleg en het gebruik wordt zo min mogelijk schade aan de berm en beplanting aangebracht. Eventuele aangebrachte schade wordt hersteld door de initiatiefnemer. De berm en inrichting rondom de aangebrachte verharding blijft de zorg voor de wegbeheerder.

Artikel 2.231

Degene die de werken, reclame-uitingen of stoffen gebruikt en er belang bij heeft, draagt ook zorg voor het functioneren en onderhouden van deze objecten. Zo komen de kosten voor een particulier niet ten laste van de algemene gelden voor wegenbeheer.

Artikel 2.232

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.198 en over de algemene regels in artikelen 2.229 tot en met 2.231.

Artikel 2.233

Deze paragraaf gaat over het geheel of gedeeltelijk afsluiten van een weg in het beperkingengebied weg.

Artikel 2.234

Het geheel of gedeeltelijk afsluiten van een weg heeft effect op een groter deel van het wegennetwerk. Het hoogheemraadschap wil elk geval vooraf beoordelen, daarom zijn deze activiteiten vergunningplichtig. Per situatie zal beoordeeld worden welke omleidingsroute aanbevolen wordt, en onder welke voorwaarden de percelen langs de afgesloten weg (verminderd) bereikbaar blijven.

Artikel 2.235

Voor het gedeeltelijk afsluiten van een weg in het beperkingengebied erftoegangsweg gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 2.236

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het afsluiten van een weg aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. 

Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de activiteit plaatsvindt en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 2.237

De aan de weg gelegen bestemmingen zijn over het algemeen alleen bereikbaar vanaf deze weg. Daarmee zijn bestemmingen afhankelijk voor toegang via deze weg. Mogelijke schade of verhindering – in welke vorm dan ook: economisch, gezondheid, calamiteit, etc. - door tijdelijke onbereikbaarheid moet zoveel als mogelijk voorkomen worden. Hiertoe heeft gedeeltelijke afsluiting de voorkeur, als in de lengterichting van de weg een deel van de rijbaan begaanbaar blijft. Enige vertraging is hierbij acceptabel, één rijrichting per keer wordt dan afgewikkeld. Een omleidingsroute met acceptabele vertraging kan ook.

Artikel 2.238

Door de CROW-richtlijnen toe te passen bij afbakening van de weg bij een wegversmalling wordt voldoende rekening gehouden met de veiligheid van de weggebruiker en de doorstroming van het wegverkeer. De initiatiefnemer moet zorgdragen voor de juiste afbakening.

Artikel 2.239

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 2.198 en over de algemene regels in artikelen 2.237 en 2.238.

Artikel 3.1

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op oppervlaktewaterlichamen die in beheer zijn bij het hoogheemraadschap en lozingsactiviteiten op zuiveringtechnische werken die in beheer zijn bij het hoogheemraadschap. De artikelen in dit hoofdstuk zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. Als een artikel niet van toepassing is op lozingen afkomstig van zo’n milieubelastende activiteit, is dat in het artikel zelf aangegeven.

Artikel 3.2

Dit artikel geeft aan met welke oogmerken de regels in dit hoofdstuk zijn gesteld. Dit zijn, kort gezegd, de doelstellingen van het waterbeheer (zie de begripsomschrijving van beheer van watersystemen in de memorie van toelichting van de Omgevingswet) die betrekking hebben op de waterkwaliteit en functievervulling door watersystemen, aangevuld met de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken. De regels in dit hoofdstuk zijn niet gesteld met het doel om wateroverlast of watertekorten te voorkomen of te beperken.

Op grond van artikel 10.29a van de Wet milieubeheer moet het hoogheemraadschap bij het stellen van regels in de waterschapsverordening ook rekening houden met de in dat artikel opgenomen voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater. Deze voorkeursvolgorde gold ook voor de voormalige rijksregels die in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Bij het opstellen van de regels over lozingen in een oppervlaktewaterlichaam in dit hoofdstuk is daarom niet alleen rekening gehouden met de bescherming van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken, maar ook met bijvoorbeeld de voorkeur om afvalwater, dat ten aanzien van de biologische afbreekbaarheid niet overeenkomt met huishoudelijk afvalwater, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron te hergebruiken of lokaal terug te brengen in het milieu. Daarom is in verschillende artikelen in dit hoofdstuk bepaald dat afvalwaterstromen onder voorwaarden op een oppervlaktewaterlichaam kunnen worden geloosd. Hierbij is een afweging gemaakt tussen enerzijds de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam (dat leidt tot beperking van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam) en anderzijds de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken en de voorkeur voor lokale verwerking van afvalwater (dat leidt tot beperking van lozingen op de vuilwaterriolering). Waar het oogmerk «doelmatig beheer van afvalwater» staat, duidt dit erop dat deze afweging heeft gespeeld.

Artikel 3.3

Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze specifieke zorgplicht is gelijk aan die van artikel 2.11 van het Bal. Het eerste lid bevat de omschrijving van de zorg die iedereen die een lozingsactiviteit uitvoert moet betrachten. Het tweede lid bevat een nadere uitwerking van de elementen die in ieder geval tot die zorg behoren.

De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in de afdelingen 3.2 tot en met 3.19. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van afdeling 3.19 is vereist.

Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert zoals een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. De algemene regels van de afdelingen 2.2 en verder en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit. Die algemene regels en vergunningvoorschriften moeten steeds passen binnen de oogmerken van artikel 2.2 (waarnaar in het eerste lid van dit artikel wordt verwezen) en de strekking die in het tweede lid van dit artikel is opgenomen. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen. 

Deze specifieke zorgplicht is de opvolger van de zorgplichten die in artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens waren opgenomen. Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift (zie het navolgende artikel) maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Bal.

Artikel 3.4

Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

Artikel 3.5

Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 3.6

Ook de voorschriften die op grond van het Bkl aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

Artikel 3.7

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 3.3 over de algemene regels over ongewone voorvallen en over de algemene regels over lozingsactiviteiten in de afdelingen 3.2 tot en met 3.19. De keuze om maatwerkvoorschriften generiek mogelijk te maken sluit ook hier aan bij de keuze die het Rijk heeft gemaakt in het Besluit activiteiten leefomgeving.

Deze bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften is de opvolger van onder meer de maatwerkbevoegdheden ter uitwerking van de zorgplichten van artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens, en de specifieke maatwerkbevoegdheden die in diverse artikelen van die besluiten waren opgenomen. Met het verruimen van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen, wordt overigens niet beoogd dat het bevoegd gezag vaker dan voor inwerkingtreding van de Omgevingswet gebruik zal maken van die bevoegdheid. Maatwerk blijft een uitzondering; de algemene regels in dit hoofdstuk voldoen in de meeste gevallen. Maar als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin wel worden voorzien.

Artikel 3.8

Deze afdeling gaat over het lozen van grondwater bij sanering of ontwatering.

Artikel 3.9

Om wateroverlast te voorkomen stelt het hoogheemraadschap een maximum aan de afvoer van water naar oppervlaktewater van 50 m3 per uur. Het gaat in dit voorschrift alleen om (schoon) hemelwater en systeemeigen water. Met dit laatste wordt water bedoeld dat onderdeel is van hetzelfde watersysteem als het water waarin het wordt gebracht.

Artikel 3.10

Bij het lozen van grondwater bij sanering of ontwatering buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater gelden, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur, algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.11

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en documenten te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.

De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren, of bij lozingen vanuit huishoudens. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en documenten: ten minste 5 werkdagen voor de start van de lozingsactiviteit wordt het bevoegd gezag geïnformeerd in plaats van 4 weken.

Artikel 3.12

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Artikel 3.13

Afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel. 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit. 

Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd.

Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen, die een grotere omvang hebben en daardoor minder kwetsbaar zijn voor lozingen, zijn opgenomen in bijlage III bij deze verordening.

In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht in dit hoofdstuk. 

Artikel 3.14

Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt. De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om het waterschap te informeren over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap om na te gaan of er in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen zou kunnen leiden. In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht en is daarom niet uitgeschreven in dit artikel.

Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen specifieke eisen bevatte voor deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Artikel 3.15

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel, concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.

Artikel 3.16

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening. 

Artikel 3.17

Bij het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.18

Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Het is daarom niet nodig om voorafgaand aan de start of wijziging van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Alleen wanneer er een rijksweg of provinciale weg en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken worden geplaatst of gewijzigd, moet het bevoegd gezag tijdig, ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg of wijziging, op de hoogte worden gesteld. Het bevoegd gezag kan dan samen met de wegbeheerder bekijken wat de gewenste wijze van verwerking van het afstromende regenwater is.

Artikel 3.19

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit artikel is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit. 

De regeling voor het lozen van afvloeiend hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen is verantwoordelijk voor het nemen van deze preventieve maatregelen en kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht (artikel 2.4) worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden het schoonhouden van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging), of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen. In deze verordening is ervoor gekozen deze preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen.

In het tweede lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK’s, zware metalen of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels of rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor afvoer van regenwater, zijn geplaatst. Dit afvloeiend hemelwater vloeit buiten de bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen wordt buiten de bebouwde kom bij voorkeur geloosd op de bodem. De regels hierover staan in het omgevingsplan. Als lozen in de bodem niet (of niet volledig) mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Als laatste mogelijkheid is het lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam aangegeven. Dit is alleen toegestaan wanneer het lozen via een andere route niet mogelijk is. 

Artikel 3.20

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel, concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.

Artikel 3.21

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van wonen. Omdat de hoeveelheid huishoudelijk afvalwater afkomstig van huisvesting door groepsaccommodaties van zo’n grote omvang is, zijn de regels voor het bedrijfsmatig lozen van huishoudelijk afvalwater hierop van toepassing en zijn ze uitgezonderd van de regels lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van wonen. 

Artikel 3.22

Bij het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van wonen gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.23

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en documenten te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen van het afvalwater. Eveneens moeten gegevens aan het bevoegd gezag verstrekt worden als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 3.24

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse. 

Artikel 3.25

In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2.000 inwonerequivalenten. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater.

De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater. In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding te plaatsen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding geplaatst kan worden. De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk. 

Artikel 3.26

In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Hierbij wordt voor lozingen in het oppervlaktewater een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven). De lijst van aangewezen wateren is opgenomen in bijlage III bij deze verordening. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIW-rapport ‘Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen’ van januari 1999 ten grondslag. 

De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater. Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 2.3, voor kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het derde lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo’n voorziening geloosd mogen worden. 

Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is. 

Artikel 3.27

Het is niet toegestaan om afvalwater via een voedselrestvermaler te lozen op het oppervlaktewater. Een voedselrestvermaler vermaalt verteerbare etensresten met toevoeging van water tot een vloeibare afvalstof. Deze vloeibare afvalstof wordt vervolgens met het afvalwater geloosd. De vermalen stoffen kunnen leiden tot verstopping van de septic tank, maar zorgen ook voor een ongewenste toename van organische afvalstoffen in het afvalwater en het oppervlaktewater.

Artikel 3.28

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen over de artikelen 3.33.253.26 en 3.27. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel, concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.

Artikel 3.29

Huishoudelijk afvalwater ontstaat bij particulieren (huishoudens) en bedrijven. Het bevat verontreinigingen die samenhangen met het voeren van een huishouding, zoals koken, (af-)wassen en gebruik van toilet.Dit type afvalwater komt ook vrij bij bedrijven. Voorbeelden zijn tijdelijke huisvesting, campings, kantoren, hotel of restaurant. Denk bijvoorbeeld aan afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding met grootkeukenapparatuur in de keuken van een hotel. De voorkeursroute voor deze lozingen is via het vuilwaterriool naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Deze paragraaf gaat over het bedrijfsmatig lozen van huishoudelijk afvalwater in het beheergebied. Ten opzichte van huishoudelijk afvalwater afkomstig van wonen bevatten de bedrijfsmatige lozingen een grotere hoeveelheid stoffen en de impact op de watergangen is groter. Het waterschap wil deze lozingen scherper reguleren.

Voor deze nieuwe strengere regels geldt het overgangsrecht zoals opgenomen in afdeling 5.1 van deze waterschapsverordening. De regels zijn niet direct van toepassing op de situaties die voorheen niet vergunningplichtig of verboden waren en daarna wel. Er geldt een overgangstermijn van 2 jaar, zie hiervoor artikel 5.1vierde lid.

Omdat de hoeveelheid huishoudelijk afvalwater afkomstig van groepsaccommodaties (bijvoorbeeld voor tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten, accommodaties voor recreatief gebruik en campings) van zo’n grote omvang is, wil het waterschap deze lozingen reguleren alsof het bedrijfsmatige lozingen zijn. Het toepassingsbereik van deze paragraaf geldt daarom ook voor die lozingen. De bestaande locaties liggen vooral in het buitengebied en zijn niet aangesloten op het riool, omdat er geen riolering in de buurt is geplaatst en aansluiten financieel en technisch niet doelmatig is. Deze locaties hebben voor het zuiveren van afvalwater vaak een IBA-systeem (Individuele Behandeling van Afvalwater) of septic tank(s). Uit metingen blijkt dat de eerder aangebrachte systemen onvoldoende functioneren. Dit heeft te maken met de hoeveelheid afvalwater, het gebruik en het niet continu in gebruik zijn van het systeem (seizoensafhankelijk). Daarnaast zijn de IBA-systemen minder geschikt voor piekbelastingen. Dat leidt ertoe dat de waterkwaliteit door deze lozingen achteruit gaat. Op Europees en landelijk niveau is afgesproken om minimaal het stand still-beginsel toe te passen. Dat betekent dat de waterkwaliteit niet mag verslechteren. Dit blijkt ook uit recente jurisprudentie: op 5 mei 2022 heeft het Hof van Justitie EU een arrest gewezen over de Kaderichtlijn Water (KRW) (ECLI:EU:C:2022:350) waaruit blijkt dat tijdelijke achteruitgang van de toestand van een oppervlaktewaterlichaam is niet toegestaan.

Met de verwachte toename van grootschaligere locaties in het buitengebied, zal de belasting op het watersysteem vele malen groter worden en de waterkwaliteit achteruitgaan. Uit uitgevoerde modelstudies blijkt ook dat de belasting van de lozingen op sommige delen van ons watersysteem dusdanig groot is, dat het systeem niet meer herstelt. Vanuit de KRW zijn de relevante criteria, de normen voor P, N, NH4, O2 en verontreinigende stoffen beschouwd. Ook is gekeken naar niet genormeerde stoffen, zoals bijvoorbeeld medicijnresten. Getoetst is of een activiteit leidt tot “achteruitgang”. Daarvan is sprake wanneer de activiteit leidt tot een achteruitgang van de toestandsklasse van een stof of kwaliteitselement.Indien het betreffende kwaliteitselement zich reeds in de laagste klasse bevindt, vormt iedere achteruitgang van dat element een ‘achteruitgang van de toestand’ van een oppervlaktewaterlichaam (Wezer arrest). Uit de studie blijkt dat met name de kleinere watergangen de grotere lozingsvrachten niet aan kunnen. Het hoogheemraadschap wil verdere achteruitgang voorkomen.

Deze paragraaf is ook van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van groepsaccommodaties. Onder het begrip groepsaccommodatie wordt verstaan: een voorziening ten behoeve van het verblijven van meerdere personen. Onder wonen worden normaal gesproken diverse uiteenlopende vormen van huisvesting of bewoning begrepen, zoals het gebruik van een pand voor een particulier huishouden of de huisvesting van buitenlandse werknemers. Het waterschap wil hier een onderscheid maken. Deze verblijfsgroepen vallen niet onder de regels van het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van wonen (paragraaf 3.4.1).

Voor het begrip groepsaccommodatie gaat het om een accommodatie anders dan een particulier huishouden. In een groepsaccommodatie wordt er voor een bepaalde duur overnacht buiten de eigen woonplaats. Bij bewoning door arbeidsmigranten van zo’n accommodatie is geen sprake van een huishouding. Huisvesting van een zo’n groep personen valt onder het begrip groepsaccommodatie. In het geval huishoudelijk afvalwater vrijkomt bij een bedrijf zoals een camping, kantoor, locatie met gezondheidsfunctie, locatie met logiesfunctie (hotel, restaurant, bed & breakfast of asielzoekerscentra), wordt gezien als het bedrijfsmatig lozen van huishoudelijk afvalwater. Mocht er geen sprake zijn van een bedrijf dan valt de bewoning van een groep onder de regels van groepsaccommodaties.

De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk.

Artikel 3.30

De secundaire en tertiaire wateren kunnen worden beschouwd als de kleinere watergangen. De waterkwaliteit in deze wateren is kwetsbaar. Een lozing van huishoudelijk afvalwater heeft grote impact op dergelijke kleinere wateren waardoor het ecologisch evenwicht snel kan verschuiven en achteruitgang optreedt. In deze wateren is de waterkwaliteit zodanig slecht, dat er geen herstel meer mogelijk is indien deze lozingen plaatsvinden.

Daarom worden lozingen in deze wateren helemaal niet toegestaan en er geldt ook een algeheel verbod voor bedrijfsmatige lozingen en lozingen van huishoudelijk afvalwater door groepsaccommodaties (laatst genoemde als de vervuilingswaarden 6 of meer inwonerequivalenten bedraagt). Aansluiten op de riolering heeft de voorkeur. Als aansluiting op en afvoer van het huishoudelijk afvalwater naar het riool niet mogelijk is dan moet er een andere oplossing worden gezocht: bijvoorbeeld het bufferen van dat afvalwater en per as afvoeren naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Artikel 3.31

Het beperkingengebied primair oppervlaktewater is minder kwetsbaar en een bedrijfsmatige lozing kan in bepaalde gevallen onder voorschriften worden toegestaan. Andere zuiveringsvoorzieningen (die eenzelfde of zelfs beter zuiveringsrendement opleveren) wil het waterschap niet uitsluiten. Deze gevallen wil het waterschap per geval beoordelen en toetsen bij een aanvraag om vergunning.

Artikel 3.32

Voor kleine bedrijfsmatige lozingen van huishoudelijk afvalwater en het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van groepsaccommodaties (tot en met 5 inwonerequivalenten) gelden algemene regels. De kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam kan met deze algemene regels voldoende worden beschermd en verontreiniging wordt zoveel mogelijk voorkomen.

Artikel 3.33

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en documenten te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen van het afvalwater. Eveneens moeten gegevens aan het bevoegd gezag verstrekt worden als er wijzigingen plaatsvinden.

Artikel 3.34

Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er voor kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het eerste lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo’n voorziening geloosd mogen worden. Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.

Artikel 3.35

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen over artikel 3.3 en 3.34. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel, concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog toestaan. De initiatiefnemer zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.

Artikel 3.36

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van koelwater.

Artikel 3.37

Om wateroverlast te voorkomen stelt het hoogheemraadschap een maximum aan de afvoer van water naar oppervlaktewater van 50 m3 per uur. Het gaat in dit voorschrift alleen om (schoon) hemelwater en systeemeigen water. Met dit laatste wordt water bedoeld dat onderdeel is van hetzelfde watersysteem als het water waarin het wordt gebracht.

Artikel 3.38

Bij het lozen van koelwater buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater gelden, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur, algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.39

Dit artikel verplicht om ten minste vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag gegevens en documenten te verstrekken. Daarbij wordt informatie verschaft over de maximale warmtevracht. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en documenten worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 3.40

Deze afdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen. Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen) worden toegevoegd. De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage III bij deze verordening; andere oppervlaktewaterlichamen zijn niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd: De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij L = lozingsdebiet (m3/s) ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius. W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging. Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist. 

Artikel 3.41

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel, concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.

Artikel 3.42

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij het reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken.

Artikel 3.43

Bij het lozen bij het reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.44

Op grond van dit artikel moeten aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voor aanvang van de reinigings- of conserveringswerkzaamheden of de bouw- of sloopwerkzaamheden de in het eerste lid van dit artikel genoemde gegevens en documenten verstrekt worden. Daarbij moet de werkinstructie worden toegestuurd. Het derde lid bevat een uitzondering op deze plicht voor periodieke reinigingswerkzaamheden waarbij alleen vuilafzetting wordt weggehaald. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld gevelreiniging.

Artikel 3.45

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van stof. 

Artikel 3.46

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater. 

De regels in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.1.6) en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (paragraaf 3.5) schreven voor dat bij het reinigen en conserveren maatregelen getroffen dienden te worden om het op het oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen. Deze regels betroffen gedetailleerde instructies waaraan de lozer moest voldoen. Hierdoor mocht slechts afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd bij het afwassen met water en het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar. Voor andere reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld in artikel 2.24. 

Artikel 3.47

Het onderhouden van bouwwerken houdt veelal in dat de bouwwerken van verontreinigingen worden ontdaan, dat roest en oude verflagen worden weggehaald en dat een nieuwe verflaag wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings- of conserveringstechnieken toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken naar oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin wordt gewerkt en opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie van de toegepaste techniek, de weg te halen of toe te passen materialen en stoffen en de te nemen milieubeschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor het milieu beperkt worden. 

Voor de reinigings- en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie opgesteld worden waarin in ieder geval de maatregelen staan die getroffen worden om het lozen te voorkomen of, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. De werkinstructie kan de maatregelen bevatten die onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen worden beschreven, maar het is ook mogelijk om andere maatregelen of technieken te treffen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.23 van het Bal.

Artikel 3.48

Als bouwwerken worden gesloopt, gerenoveerd of gebouwd is het bijna onvermijdelijk dat vaste delen in het oppervlaktewaterlichaam geraken. Het is daarom van belang dat bij deze werkzaamheden aan bouwwerken, die in de buurt van of boven het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden, verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk wordt voorkomen. De werkwijze en een zorgvuldige bedrijfsvoering zijn daarbij van doorslaggevend belang. Daarom moet een werkinstructie worden opgesteld waarin naast de werkwijze in ieder geval is aangegeven welke preventieve maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen in een oppervlaktewaterlichaam terechtkomen. Er moet worden gehandeld conform deze werkinstructie en de daarin genoemde maatregelen moeten worden getroffen. 

Artikel 3.49

Als het bij het reinigen of conserveren nodig is om te werken met een gesloten hulpconstructie en afzuiging, geldt een emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid stof die naar de buitenlucht wordt afgevoerd. Deze eis is bedoeld om te voorkomen dat het stof alsnog in het oppervlaktewater terecht kan komen. Als de afstand tot een oppervlaktewaterlichaam zodanig groot is dat een lozing redelijkerwijs niet te verwachten is, geldt dit artikel niet

Artikel 3.50

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel, concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.

Artikel 3.51

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij het opslaan en overslaan van inerte goederen.

Artikel 3.52

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen. 

Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om ‘het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen’. Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De afdeling heeft geen betrekking op ‘opslaan’. Het opslaan van goederen is al uitputtend geregeld in het Bal. 

Artikel 3.53

Bij het lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.54

Afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen kan worden geloosd in oppervlaktewater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) wordt het afvalwater bij voorkeur hergebruikt voordat het wordt geloosd. In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug, want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk. 

Artikel 3.55

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (bijvoorbeeld zand of grind op een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen. In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

Artikel 3.56

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel, concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.

Artikel 3.57

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij het opslaan en overslaan van niet-inerte goederen.

Artikel 3.58

Bij het lozen bij opslaan en overslaan van niet-inerte goederen gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.59

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag bepaalde gegevens en documenten te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en documenten worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 3.60

Dit artikel geeft aan welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in artikel 3.61 emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I bij deze verordening. 

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Artikel 3.61

Dit artikel heeft betrekking op goederen die bij contact met water kunnen uitlogen. Dit artikel geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat besluit is geregeld dat het te lozen afvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit artikel is dus een maatwerkregel op het Bal. De verplichte lozingsroute naar het vuilwaterriool kan in deze waterschapsverordening niet worden ‘uitgezet’. Daarom is in het omgevingsplan een regel opgenomen die bepaalt dat de verplichte lozingsroute een facultatieve lozingsroute wordt, als in de waterschapsverordening lozen in het oppervlaktewater is toegestaan. 

Lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam is toegestaan als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk en ook niet binnen een afstand van 40 meter aangesloten kan worden op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk. Als er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk aanwezig is, is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Het ligt dan voor de hand om aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage III bij deze verordening. 

Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden in de tabel. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel relevant. Zo zijn bijvoorbeeld voor agribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen, som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang. 

Artikel 3.62

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het: 

  • bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen; 

  • overslaan van zout voor het strooien op wegen; 

  • overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en 

  • overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

 

Met ‘bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen’ wordt het overslaan bedoeld wat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen.

De andere overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij of nodig zijn in een werk) hebben betrekking op wat in het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij ‘niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk’ kan gedacht worden aan het vervangen of plaatsen van een walbeschoeiing in het oppervlaktewater, het plaatsen of vervangen van kabels in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit materiaal kan van allerlei aard zijn, zoals beschadigde walbeschoeiing en oude kabels. Ook het nieuwe materiaal kan worden overgeslagen voordat het in het werk wordt aangebracht. In dit geval betreft het dus de nieuwe walbeschoeiing, nieuwe kabels en soortgelijk materiaal die nodig zijn in een werk. 

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen. 

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep. 

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.  

Artikel 3.63

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel, concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.

Artikel 3.64

Deze afdeling is van toepassing op het lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater.

Artikel 3.65

Bij het lozen bij opslaan en overslaan van niet-inerte goederen gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.66

In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP’s van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige artikel 3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Ongetwijfeld zal het college het waterschap daarbij betrekken. Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen daarom eveneens toegestaan. De naam ‘rioleringsprogramma’ is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.

Artikel 3.67

Voor lozingen vanuit ‘overheids-IBA’s’ geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3.66.

Artikel 3.68

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel, concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.

Artikel 3.69

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.70

Bij het lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.71

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de in het eerste lid genoemde gegevens en documenten aan het bevoegd gezag te verstrekken. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en documenten worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 3.72

Dit artikel heeft betrekking op baggerwerkzaamheden en ontgravingen en geldt alleen voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel heeft dus geen betrekking op een eventuele toepassing van de bagger of de opgegraven materie. Het artikel is van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden en ontgravingen verrichten. Ook als die werkzaamheden door derden worden verricht (zoals de onderhoudsplichtigen), is het artikel van toepassing. Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als die plaatsvindt in hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of ontgraven plaatsvindt.

Artikel 3.73

Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden, waarbij de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem in de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit valt, is het gewenst dat het ontgraven of baggeren met een grotere zorgvuldigheid gebeurt dan wanneer de kwaliteit in een andere (minder schadelijke) kwaliteitsklasse valt. De kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ komt overeen met een waterbodem die volgens het oude recht de interventiewaarden overschreed. In dat geval is het opstellen van een werkinstructie verplicht. 

Artikel 3.74

Dit artikel heeft betrekking op lozingen afkomstig van andere werkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam (anders dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden) die door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvinden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever.

Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan zonder verdere voorwaarden. Vanzelfsprekend geldt wel de specifieke zorgplicht. 

Artikel 3.75

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van algen en bacteriën op een oppervlaktewaterlichaam wat door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvindt in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Het artikel bepaalt dat algen en bacteriën afkomstig van een oppervlaktewaterlichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam geloosd mogen worden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewaterlichamen in beheer zijn bij dezelfde waterbeheerder. Het artikel maakt mogelijk dat de waterbeheerder, in het kader van het oppervlaktewaterbeheer, algen en bacteriën naar eigen inzicht in het eigen beheersgebied kan verplaatsten. 

Artikel 3.76

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel, concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.

Artikel 3.77

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij het schoonmaken van drinkwaterleidingen.

Artikel 3.78

Bij het lozen bij het schoonmaken van drinkwaterleidingen gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.79

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater. 

Artikel 3.80

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 3.3, over de algemene regels over ongewone voorvallen en over de algemene regels over lozingsactiviteiten in de afdelingen 3.2 tot en met 3.19. De keuze om maatwerkvoorschriften generiek mogelijk te maken sluit ook hier aan bij de keuze die het Rijk heeft gemaakt in het Besluit activiteiten leefomgeving.

Deze bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften is de opvolger van onder meer de maatwerkbevoegdheden ter uitwerking van de zorgplichten van artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens, en de specifieke maatwerkbevoegdheden die in diverse artikelen van die besluiten waren opgenomen. Met het verruimen van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen, wordt overigens niet beoogd dat het bevoegd gezag vaker dan voor inwerkingtreding van de Omgevingswet gebruik zal maken van die bevoegdheid. Maatwerk blijft een uitzondering; de algemene regels in dit hoofdstuk voldoen in de meeste gevallen. Maar als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin wel worden voorzien.

Artikel 3.81

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij calamiteitenoefeningen.

Artikel 3.82

Om wateroverlast te voorkomen stelt het hoogheemraadschap een maximum aan de afvoer van water naar oppervlaktewater van 50 m3 per uur. Het gaat in dit voorschrift alleen om (schoon) hemelwater en systeemeigen water. Met dit laatste wordt water bedoeld dat onderdeel is van hetzelfde watersysteem als het water waarin het wordt gebracht.

Artikel 3.83

Bij het lozen bij calamiteitenoefeningen buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater gelden, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur, algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.84

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat blusschuim bevat.

Artikel 3.85

Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie valt binnen het begrip ‘calamiteitenoefening’. Bij calamiteitenoefeningen kan afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater, dat tijdens de oefening in het oppervlaktewater stroomt. Om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken, wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Deze oefenblusschuimen hebben vergelijkbare uitvloei-eigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet de schadelijke werkzame stof van blusschuimen.

Om overlap met regels uit het Bal te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Bal. 

Artikel 3.86

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel, concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.

Artikel 3.87

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen.

Artikel 3.88

Om wateroverlast te voorkomen stelt het hoogheemraadschap een maximum aan de afvoer van water naar oppervlaktewater van 50 m3 per uur. Het gaat in dit voorschrift alleen om (schoon) hemelwater en systeemeigen water. Met dit laatste wordt water bedoeld dat onderdeel is van hetzelfde watersysteem als het water waarin het wordt gebracht.

Artikel 3.89

Bij het lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater gelden, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur, algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.90

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en documenten worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 3.91

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater, zoals dit artikel, schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Met het toevoegen van ‘NEN-ISO 15705’ wordt deze regel gelijkgetrokken met andere regels in deze verordening. 

Artikel 3.92

Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden geplaatst dan hemelsbreed de kortste lijn. 

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing. 

Artikel 3.93

Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden geplaatst dan hemelsbreed de kortste lijn. 

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing. 

Artikel 3.94

Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.773 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden geplaatst dan hemelsbreed de kortste lijn. 

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing. 

Artikel 3.95

Op grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Bal mag brijn, afkomstig van de bereiding van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer mogelijk gemaakt. 

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden voor dit afvalwater.

Artikel 3.96

Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Bal. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden geplaatst dan hemelsbreed de kortste lijn. 

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing. 

Artikel 3.97

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel, concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.

Artikel 3.98

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij het maken van betonmortel en uitwassen van beton.

Artikel 3.99

Om wateroverlast te voorkomen stelt het hoogheemraadschap een maximum aan de afvoer van water naar oppervlaktewater van 50 m3 per uur. Het gaat in dit voorschrift alleen om (schoon) hemelwater en systeemeigen water. Met dit laatste wordt water bedoeld dat onderdeel is van hetzelfde watersysteem als het water waarin het wordt gebracht.

Artikel 3.100

Bij het lozen bij het maken van betonmortel en uitwassen van beton buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater gelden, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur, algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.101

Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Bal moet afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale (of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. Maar de gemeente is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in de genoemde artikelen van het Bal is opgenomen, op te heffen. Daarom bepaalt dit artikel dat die verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.

Artikel 3.102

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel, concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.

Artikel 3.103

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij niet-industriële voedselbereiding.

Artikel 3.104

Deze afdeling is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding, ongeacht of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal of niet. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de horeca. Deze afdeling is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding als bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.

Artikel 3.105

Om wateroverlast te voorkomen stelt het hoogheemraadschap een maximum aan de afvoer van water naar oppervlaktewater van 50 m3 per uur. Het gaat in dit voorschrift alleen om (schoon) hemelwater en systeemeigen water. Met dit laatste wordt water bedoeld dat onderdeel is van hetzelfde watersysteem als het water waarin het wordt gebracht.

Artikel 3.106

Bij het lozen bij niet-industriële voedselbereiding buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater gelden, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur, algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.107

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, aan het bevoegd gezag te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en documenten worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 3.108

Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool aanwezig is, kan het afvalwater ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening zoals een IBA. Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater afkomstig van de voedselbereiding.

Artikel 3.109

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel, concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.

Artikel 3.110

Deze afdeling is van toepassing op het van spuiwater uit recreatieve visvijvers.

Artikel 3.111

Bij het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater gelden, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur en als er geen watersysteemvreemd water wordt geloosd, algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.112

Bij het lozen bij niet-industriële voedselbereiding buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater gelden, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur, algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.113

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en documenten worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 3.114

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers. Recreatieve visvijvers vallen onder de recreatieve sector. Anders dan in kwekerijen van vis voor menselijke consumptie of voor siervissen worden in recreatieve visvijvers geen vissen gekweekt. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd. 

Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. Deze vissen worden tijdelijk in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze - afhankelijk van de vraag - uit de voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden gevangen door recreatieve vissers. 

De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen, die voor consumptiedoeleinden worden gebruikt, niet toegestaan. Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3 grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken, die weer in open verbinding staan met de visvijvers. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam of elders geloosd. Het spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen. Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan. 

Artikel 3.115

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel, concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.

Artikel 3.116

Deze afdeling is van toepassing op het lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind. 

Artikel 3.117

Om wateroverlast te voorkomen stelt het hoogheemraadschap een maximum aan de afvoer van water naar oppervlaktewater van 50 m3 per uur. Het gaat in dit voorschrift alleen om (schoon) hemelwater en systeemeigen water. Met dit laatste wordt water bedoeld dat onderdeel is van hetzelfde watersysteem als het water waarin het wordt gebracht.

Artikel 3.118

Bij het lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater gelden, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur en als er geen watersysteemvreemd water wordt geloosd, algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.119

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van een tweetal afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig. Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport ervan, is toegestaan. Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen naar de plaats waar het zand wordt toegepast, met steeds zoeter wordend oppervlaktewater gespoeld, om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt. Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand en grind, is toegestaan. De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater en het lozen van organismen en slib veroorzaakt door het kweken en verwerken van mosselen en oesters zijn niet overgenomen uit het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.

Artikel 3.120

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel, concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.

Artikel 3.121

Deze afdeling is van toepassing op het uitstrooien van as.

Artikel 3.122

Bij het uitstrooien van as gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 3.123

De toegestane lozing betreft het incidenteel verstrooien op een voor de overledene of de nabestaanden bijzondere plek. Het artikel heeft geen betrekking op bedrijfsmatig georganiseerd verstrooien.

Artikel 3.124

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 3.3 en over de algemene regels in artikel 3.123.

Artikel 3.125

Deze afdeling is van toepassing op andere lozen die niet op een andere plek in deze waterschapsverordening zijn geregeld.

Artikel 3.126

Om wateroverlast te voorkomen stelt het hoogheemraadschap een maximum aan de afvoer van water naar oppervlaktewater van 50 m3 per uur. Het gaat in dit voorschrift alleen om (schoon) hemelwater en systeemeigen water. Met dit laatste wordt water bedoeld dat onderdeel is van hetzelfde watersysteem als het water waarin het wordt gebracht.

Artikel 3.127

Voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap is een omgevingsvergunning vereist, als die lozing niet is geregeld in de afdelingen 3.2 tot en met 3.18 van deze waterschapsverordening. Dit sluit aan op de systematiek van artikel 6.2 van de Waterwet: voor alle lozingen is een vergunning vereist, tenzij voor de lozing een vrijstelling geldt. De vergunningplicht is beperkt tot het lozen van stoffen of warmte (oftewel de gevolgen voor de waterkwaliteit). Een eventuele vergunningplicht voor het lozen van water (oftewel de gevolgen voor de waterkwantiteit) staat in het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening. Beide vergunningen kunnen natuurlijk wel gelijktijdig worden aangevraagd. De vergunningplicht geldt niet voor het lozen van warmte of stoffen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Voor die lozingen is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist. De vergunningplicht geldt ook niet voor water dat afkomstig is uit het oppervlaktewaterlichaam waarop het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd. Er zijn dan immers geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. De vergunningplicht geldt ook niet voor lozingen afkomstig van wonen.

Artikel 3.128

Voor het lozen van water, warmte of stoffen op een zuiveringtechnisch werk, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal, is een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit vereist. Voor lozingen die wel afkomstig zijn van zo’n milieubelastende activiteit is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist.

Artikel 4.1

Deze afdeling gaat over het onttrekken van oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater. Het bevat de algemene bepalingen die van toepassing zijn op deze activiteiten. 

Artikel 4.2

Dit artikel geeft aan met welke oogmerken de regels in dit hoofdstuk zijn gesteld. 

Artikel 4.3

Dit artikel concretiseert de specifieke zorgplicht voor het onttrekken van oppervlaktewater en grondwater en bevat een opsomming met voorbeelden. De nadruk ligt in dit artikel op de bescherming van oppervlaktewater en grondwater.

Artikel 4.4

Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

Artikel 4.5

Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

Artikel 4.6

De beoordelingsregel van het Besluit kwaliteit leefomgeving voor omgevingsvergunningen voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld.

Artikel 4.7

Ook de voorschriften die volgens het Besluit kwaliteit leefomgeving aan een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water in de bodem moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

Artikel 4.8

De beoordelingsregel van het Besluit kwaliteit leefomgeving voor omgevingsvergunningen voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld.

Artikel 4.9

In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige als vergunningvrije gevallen. Op grond van het eerste lid moet de hoeveelheid onttrokken grondwater en de hoeveelheid water die wordt geïnfiltreerd worden gemeten. Op grond van het derde lid moet daarnaast ook de kwaliteit van het water dat wordt geïnfiltreerd worden gemeten. In deze waterschapsverordening kan een bepaling staan waarin gevallen worden aangewezen waarvoor de meetverplichtingen niet gelden.

Er zijn ook een tweetal stoffen opgenomen vanuit het regionale waterprogramma van de provincie Noord-Holland, te weten nikkel en gewasbeschermingsmiddelen. Onder gewasbeschermingsmiddelen wordt verstaan de werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante omzettings-, afbraak- en reactieproducten daarvan. 

Artikel 4.10

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen of een vergunningvoorschrift aan een omgevingsvergunning te verbinden. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 4.3.

Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een maatwerkvoorschrift niet kan worden gesteld, als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in hoofdstuk 4 kan worden verbonden. Hiervoor is gekozen om voorschriften voor een activiteit zo veel mogelijk samen te brengen in één document.

Artikel 4.11

Deze afdeling gaat over het onttrekken van oppervlaktewater.

Artikel 4.12

Iedere onttrekking van oppervlaktewater in een kwetsbaar gebied kan de waterkwaliteit of -kwantiteit nadelig beïnvloeden. Het aanpassen van de waterhuishouding in en nabij de waterkering heeft ook invloed op de stabiliteit van de waterkering. Om deze redenen hanteert het hoogheemraadschap een vergunningplicht, zodat per geval nagegaan kan worden of en onder welke voorwaarden het onttrekken kan worden toegestaan.

In peilgebieden waar het hoogheemraadschap geen of beperkt water kan aanvoeren is het onttrekken van oppervlaktewater beperkt mogelijk. Het betreft het hellend gebied met name in en langs de duinen, de strandwallen en stuwwallen en geheel Texel. De peilgebieden met beperkte aanvoermogelijkheden liggen verspreid over het beheergebied, het betreft hier ook zogenoemde hoogwatervoorzieningen waar het van belang is dat het waterpeil niet verlaagd wordt. Daarnaast wil het hoogheemraadschap het onttrekken van water beperken in peilgebieden waar het peilbeheer is gericht op het verminderen van het inlaten van gebiedsvreemd water.

Artikel 4.13

Onttrekkingen van oppervlaktewater buiten kwetsbare gebieden moeten voldoen aan de algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 4.14

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het onttrekken van het oppervlaktewater aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar water wordt onttrokken en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 4.15

Volgens de zorgplicht moeten de waterpeilen aangehouden blijven zoals vastgesteld door het hoogheemraadschap. Daarmee is de afmeting van een waterloop limiterend voor de aan te voeren hoeveelheid water per tijdseenheid (capaciteit).

Het watersysteem is gedimensioneerd (dat wil zeggen de watergangen hebben bepaalde afmetingen) overeenkomstig in het Beschrijvend deel, inclusief toelichting bij de Legger Wateren opgenomen aanvoernormen per type grondgebruik.

Artikel 4.16

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 4.3 en over de algemene regels in artikel 4.15.

Artikel 4.17

Deze afdeling gaat over het onttrekken van grondwater voor proefonttrekkingen.

Artikel 4.18

Het onttrekken van grondwater voor proefonttrekkingen kan de stabiliteit van de waterkering ernstig in gevaar brengen of kan de grondwaterstand zodanig worden beïnvloeden dat schade voor een derde kan ontstaan. Om deze redenen hanteert het hoogheemraadschap een vergunningplicht voor proefonttrekkingen in en rondom waterkeringen. Hierdoor kan het hoogheemraadschap per geval nagaan en beoordelen of en onder welke voorwaarden het onttrekken kan worden toegestaan.

Artikel 4.19

Onttrekkingen van grondwater voor een proefonttrekking buiten de waterkeringen moeten voldoen aan de algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 4.20

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het onttrekken van grondwater voor proefonttrekkingen aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het grondwater wordt onttrokken en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 4.21

De grens (onttrekkingen van meer dan 12.000 m3) geeft uitvoering aan een instructieregel van de Omgevingsverordening Noord Holland.

Artikel 4.22

Het debiet heeft invloed op het effect op de freatische grondwaterstand. De mate van verlaging van de grondwaterstand blijft door het opgenomen debiet zodanig beperkt dat hier geen schade van wordt verwacht.

Artikel 4.23

Voorschrift is ter voorkoming van onnodige wegpompen van grondwater. Het hoogheemraadschap zet in op een duurzaam beheer van de beschikbare hoeveelheid schoon zoetwater. De mate van verlaging van de grondwaterstand blijft zodanig beperkt dat er geen schade van wordt verwacht.

Artikel 4.24

Het hoogheemraadschap streeft naar het in stand houden van de grondwatervoorraad en -kwaliteit van het grondwatersysteem. De voorkeursvolgorde geeft aan hoe men in het belang van de bescherming van het milieu met grondwater moet omgaan: verantwoord omgaan, benutten en duurzaam verbeteren.

Artikel 4.25

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 4.3 en over de algemene regels in artikelen 4.22 tot en met 4.24.

Artikel 4.26

Deze afdeling gaat over het onttrekken van grondwater voor bronbemalingen.

Artikel 4.27

Het debiet heeft invloed op het effect op de freatische grondwater grondwaterstand. Het onttrekken van grondwater voor bronbemaling kan de stabiliteit van de waterkering ernstig in gevaar brengen of de grondwaterstand zodanig beïnvloeden dat schade voor een derde kan ontstaan. Om deze reden hanteert het hoogheemraadschap een vergunningsplicht bij bepaalde onttrekkingen, namelijk alle onttrekkingen voor bronbemaling in de waterkeringen en grote onttrekkingen voor bronbemaling in kwetsbare gebieden. In deze gevallen kan het hoogheemraadschap nagaan of en onder welke voorwaarden het onttrekken kan worden toegestaan. 

Artikel 4.28

De mate van verlaging van de grondwaterstand blijft door het opgenomen maximale debiet zodanig beperkt dat hier geen schade van wordt verwacht. De kleinere grondwateronttrekkingen zijn toegestaan mits voldaan wordt aan de algemene regels.

Artikel 4.29

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het onttrekken van grondwater voor bronbemalingen aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie het grondwater wordt onttrokken en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 4.30

De grens (onttrekkingen van meer dan 12.000 m3) geeft uitvoering aan een instructieregel van de Omgevingsverordening Noord-Holland. 

Artikel 4.31

Het reguleren van de onttrekkingen uit het eerste watervoerend pakket zijn een bevoegdheid van het hoogheemraadschap. De onttrekkingsduur heeft invloed op het effect op de freatische grondwater grondwaterstand. De mate van verlaging van de grondwaterstand blijft door de duur zodanig beperkt dat hier geen schade van wordt verwacht.

Artikel 4.32

Het debiet heeft invloed op het effect op de freatische grondwater grondwaterstand. De mate van verlaging van de grondwaterstand blijft door het opgenomen debiet zodanig beperkt dat hier geen schade van wordt verwacht.

Artikel 4.33

Het grondwaterbeleid is er op gericht om kwetsbare gebieden te beschermen. Om de invloed op de gebieden te beperken is voorgeschreven om een mitigerende maatregelen zoals infiltratie van zoetwater in de bodem toe te passen.

Het hoogheemraadschap streeft naar het in stand houden van de grondwatervoorraad en -kwaliteit van het grondwatersysteem. De voorkeursvolgorde geeft aan hoe men in het belang van de bescherming van het milieu met grondwater moet omgaan. Het verantwoord omgaan benutten en duurzaam verbeteren.

Artikel 4.34

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 4.3 en over de algemene regels in artikelen 4.31 tot en met 4.33.

Artikel 4.35

Deze afdeling gaat over het onttrekken van grondwater voor grondwater- en bodemsaneringen.

Artikel 4.36

Het debiet heeft invloed op het effect op de freatische grondwaterstand. Het onttrekken van grondwater voor grondwater- en bodemsaneringen kan de stabiliteit van de waterkering ernstig in gevaar brengen, de grondwaterstand zodanig beïnvloeden dat schade voor een derde kan ontstaan of de kwaliteit van het grondwater negatief beïnvloeden. Om deze redenen hanteert het hoogheemraadschap in aangewezen gevallen een vergunningsplicht, namelijk als dit plaatsvindt in een waterkering of in een kwetsbaar gebied of (als het daar buiten plaatsvindt) als er meer dan 15.000 m3 per maand of meer wordt onttrokken. In deze gevallen kan het hoogheemraadschap vooraf beoordelen of en onder welke voorwaarden het onttrekken kan worden toegestaan.

Artikel 4.37

De mate van verlaging van de grondwaterstand blijft door het opgenomen maximale debiet zodanig beperkt dat hier geen schade van wordt verwacht. De kleinere grondwateronttrekkingen zijn toegestaan mits voldaan wordt aan de algemene regels.

Artikel 4.38

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het onttrekken van grondwater voor grondwater- en bodemsaneringen aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. 

Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie het grondwater wordt onttrokken en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 4.39

De grens (onttrekkingen van meer dan 12.000 m3) geeft uitvoering aan een instructieregel van de Omgevingsverordening Noord Holland.

Artikel 4.40

De onttrekkingsduur heeft invloed op het effect op de freatische grondwaterstand. De mate van verlaging van de grondwaterstand blijft door de duur zodanig beperkt dat hier geen schade van wordt verwacht.

Artikel 4.41

Voorschrift is ter voorkoming van onnodige wegpompen van grondwater. Het hoogheemraadschap zet in op een duurzaam beheer van de beschikbare hoeveelheid schoon zoetwater. De mate van verlaging van de grondwaterstand blijft zodanig beperkt dat er geen schade van wordt verwacht.

Artikel 4.42

Het hoogheemraadschap streeft naar het in stand houden van de grondwatervoorraad en -kwaliteit van het grondwatersysteem. De voorkeursvolgorde geeft aan hoe men in het belang van de bescherming van het milieu met grondwater moet omgaan. Het verantwoord omgaan benutten en duurzaam verbeteren.

Artikel 4.43

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 4.3 en over de algemene regels in artikelen 4.40 tot en met 4.42.

Artikel 4.44

Deze afdeling gaat over het onttrekken van grondwater voor beregening, bevloeiing en veedrenking.

Artikel 4.45

Het debiet heeft invloed op het effect op de freatische grondwaterstand. Het onttrekken van grondwater voor beregening, bevloeiing of veedrenking kan de stabiliteit van de waterkering ernstig in gevaar brengen of de grondwaterstand zodanig beïnvloeden dat schade voor een derde kan ontstaan. Om deze redenen hanteert het hoogheemraadschap in bepaalde gevallen een vergunningplicht, namelijk als de onttrekking plaatsvindt in een waterkering of (als het daar buiten plaatsvindt) als er meer dan 8.000 m3 per maand of meer wordt onttrokken. Het hoogheemraadschap kan dan per geval nagaan en beoordelen of en onder welke voorwaarden het onttrekken kan worden toegestaan.

Artikel 4.46

De mate van verlaging van de grondwaterstand blijft door het opgenomen maximale debiet zodanig beperkt dat hier geen schade van wordt verwacht. De kleinere grondwateronttrekkingen zijn toegestaan mits voldaan wordt aan de algemene regels.

Artikel 4.47

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het onttrekken van grondwater voor beregening, bevloeiing en veedrenking aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie het grondwater wordt onttrokken en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 4.48

De grens (onttrekkingen van meer dan 12.000 m3) geeft uitvoering aan een instructieregel van de Omgevingsverordening Noord Holland.

Artikel 4.49

Dit artikel is ter voorkoming van onnodige gebruik van grondwater. Het hoogheemraadschap zet in op een duurzaam beheer van de beschikbare hoeveelheid schoon zoetwater. Het gebruik van het grondwater is toegestaan indien de oppervlaktewaterkwaliteit niet geschikt is voor beregenen, bevloeiing en veedrenking.

Artikel 4.50

Omdat schoon grondwater schaars is en niet onnodig moet worden verbruikt is in dit artikel  geregeld dat grondwater wordt onttrokken uit het eerste watervoerend pakket. Pas als dat onvoldoende water heeft dan wordt gewonnen uit het tweede watervoerende pakket.

Artikel 4.51

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 4.3 en over de algemene regels in artikelen 4.49 en 4.50

Artikel 4.52

Deze afdeling gaat over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem voor een noodvoorziening en op het plaatsen van een noodvoorziening. Onder een noodvoorziening wordt verstaan een tijdelijke voorziening (zoals een geboorde put voorzien van een aansluitstuk) die nodig is voor het bestrijden van een calamiteit. Denk bijvoorbeeld aan het bestrijden van een brand met een brandblusvoorziening.

Artikel 4.53

Het onttrekken van grondwater en infiltreren van water voor een noodvoorziening kan de stabiliteit van de waterkering ernstig in gevaar brengen of de grondwaterstand zodanig beïnvloeden dat schade voor een derde kan ontstaan. Om deze redenen hanteert het hoogheemraadschap een vergunningplicht, zodat per geval nagegaan kan worden of en onder welke voorwaarden het onttrekken kan worden toegestaan.

Artikel 4.54

Deze afdeling gaat over het onttrekken van grondwater voor het drooghouden van kelders en kruipruimten van woningen en gebouwen.

Artikel 4.55

Het onttrokken of water te infiltreren in de bodem voor een noodvoorziening kan de stabiliteit van de waterkering ernstig in gevaar brengen of de grondwaterstand zodanig beïnvloeden dat schade voor een derde kan ontstaan. Om deze redenen hanteert het hoogheemraadschap een vergunningplicht, zodat per geval nagegaan kan worden of en onder welke voorwaarden het onttrekken kan worden toegestaan.

Artikel 4.56

Deze afdeling gaat over het permanent onttrekken van grondwater voor het drooghouden van civieltechnische en bouwkundige werken volgens het polderprincipe. Bij het drooghouden volgens het polderprincipe wordt ter plaatse een kunstmatig waterniveau gecreëerd dat lager is dan het omringende grondwaterniveau.

Artikel 4.57

Het onttrekken van grondwater voor het drooghouden van een civieltechnisch of bouwkundig werk volgens het polderprincipe kan de stabiliteit van de waterkering ernstig in gevaar brengen of de grondwaterstand zodanig beïnvloeden dat schade voor derde kan ontstaan. Om deze redenen hanteert het hoogheemraadschap een vergunningplicht, zodat per geval nagegaan kan worden of en onder welke voorwaarden het onttrekken kan worden toegestaan.

Artikel 4.58

Deze afdeling gaat over het onttrekken van grondwater, voor zover de afdelingen 4.2 tot en met 4.9 daarop niet van toepassing zijn.

Artikel 4.59

Het onttrekken van grondwater voor overige doeleinden is niet toegestaan in kwetsbaar gebied grondwater om te voorkomen dat dit gebied verdroogt.

Artikel 4.60

Het onttrekken van grondwater voor overige doeleinden kan de stabiliteit van de waterkering ernstig in gevaar brengen of kan de grondwaterstand zodanig beïnvloeden dat schade voor derde kan ontstaan. Om deze reden hanteert het hoogheemraadschap een vergunningsplicht voor het onttrekken van grondwater voor overige doeleinden in waterkeringen, zodat per geval nagegaan kan worden of en onder welke voorwaarden het onttrekken kan worden toegestaan.

Artikel 4.61

Onttrekkingen van grondwater voor overige doeleinden buiten de waterkering moeten voldoen aan de algemene regels als er niet meer grondwater wordt onttrokken dan 4.000 m3 per maand. 

Artikel 4.62

Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het onttrekken van grondwater voor overige doeleinden aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie het grondwater wordt onttrokken en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.

Artikel 4.63

De grens (onttrekkingen van meer dan 12.000 m3) geeft uitvoering aan een instructieregel van de Omgevingsverordening Noord Holland.

Artikel 4.64

Het maximaal debiet voor alle overige onttrekkingen is gesteld op 4.000 mper maand. De grondwaterstand mag als gevolg van de onttrekking niet lager liggen dan het plaatselijke slootpeil. De onttrekking mag geen merkbaar effect hebben op de grondwaterstand hebben.

Artikel 4.65

De onttrekking mag geen merkbaar effect hebben op de grondwaterstand hebben.

Artikel 4.66

Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 4.3 en over de algemene regels in artikelen 4.63 tot en met 4.65.

Artikel 5.1

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor vergunningen, verleend op basis van de voorgaande waterschapsverordening.

Als de handelingen zowel op basis van de voorgaande waterschapsverordening als deze vergunningplichtig zijn, en er is een vergunning verleend op basis van de voorgaande waterschapsverordening, dan wordt deze vergunning geacht te zijn verleend op basis van deze waterschapsverordening. Voor oudere vergunningen en ontheffingen, die zijn verleend op basis van de keur (of eerdere keuren van vóór de laatst geldende keur) gold het overgangsrecht van de Invoeringswet Omgevingswet. Artikel 4.13 van de Invoeringswet Omgevingswet bepaalt dat een vergunning voor een activiteit waarop een verbodsbepaling van toepassing is als bedoeld (onder andere) de waterschapsverordening die tegelijk met inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege is ontstaan en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning voor die activiteit. Kort gezegd: reeds verleende vergunningen worden gelijkgesteld met een vergunning op grond van die “waterschapsverordening van rechtswege”. Dit geldt ook voor fictieve vergunningen die op grond van het overgangsrecht van de laatste keur (of voorafgaande keuren) zijn ontstaan.

Het tweede lid bevat een regeling voor activiteiten die na inwerkingtreding van deze verordening niet meer vergunningplichtig zijn. De voorschriften van dergelijke vergunningen blijven als maatwerkvoorschrift bestaan, mits het voorschrift past binnen de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen op grond van deze verordening.

In het derde lid is een voorziening getroffen voor lopende aanvragen om een omgevingsvergunning. De aanvraag wordt afgehandeld onder het oude recht, mits de activiteit ook in de nieuwe waterschapsverordening vergunningplichtig is. Dit zorgt ervoor dat het er gedurende het vergunningentraject geen omschakeling naar het nieuwe beleid hoeft plaats te vinden. Zodra de vergunning onherroepelijk wordt, wordt de vergunning gelijkgesteld met een vergunning op grond van de nieuwe verordening. Het overgangsrecht voor lopende aanvragen voor activiteiten die niet meer vergunningplichtig zijn, is opgenomen in artikel 5.2.

Artikel 5.2

Een melding of kennisgeving van een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is gedaan, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding de activiteit uit te voeren van toepassing is.

Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding de activiteit uit te voeren van toepassing is.

Een maatwerkvoorschrift voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening.

Artikel 5.3

Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor die inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing:

  • a.

    tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;

  • b.

    tot het tijdstip waarop de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of

  • c.

    als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom, tot het tijdstip waarop:

    • 1.

      de last volledig is uitgevoerd;

    • 2.

      de dwangsom volledig is verbeurd en betaald; of

    • 3.

      de last is opgeheven.

Artikel 5.4

De waterschapsverordening vervangt de Keur HHNK 2016, de Algemene regels bij de Keur HHNK 2016 en de Wegenverordening HHNK 2016. 

Artikel 5.5

De inwerkingtreding van de waterschapsverordening wordt gekoppeld aan het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 5.6

Deze verordening wordt aangehaald als: Waterschapsverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. 

Naar boven