Artikelsgewijze Toelichting
In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en
het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken
leefomgeving (Bbl) en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) van toepassing verklaard
op deze waterschapsverordening. Dit bevordert de eenduidigheid van begrippen in het
nieuwe stelsel. In aanvulling op de begrippen van de wet en de algemene maatregelen
van bestuur, bevat bijlage I bij deze verordening de overige begripsbepalingen die
nog nodig zijn voor de goede toepassing van deze verordening. In de begripsomschrijvingen
is zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de stelselcatalogus bij
de Omgevingswet.
Aan iedere regel in deze waterschapsverordening is een werkingsgebied gekoppeld. De
werkingsgebieden verschillen per type activiteit. Dit artikel geeft aan dat de verordening
bedoeld is voor het beheergebied van het hoogheemraadschap. Deze bepaling fungeert
als een vangnet voor alle regels waarvoor in hoofdstukken 2, 3 en 4 geen specifieker werkingsgebied is opgenomen.
De werkingsgebieden van de regels in deze verordening zijn in bijlage II bij deze verordening aangewezen en geometrisch begrensd. Door het opnemen van de
geometrische informatieobjecten (GIO’s) in de bijlage, worden de GIO’s met daarin
de werkingsgebieden een integraal onderdeel van de verordening.
In dit artikel gaat het om de beperkingengebieden waarvoor het hoogheemraadschap het
waterbeheer en het wegbeheer voert. Beperkingengebieden zijn in de Omgevingswet gedefinieerd
als “bij of krachtens de wet aangewezen gebieden waar vanwege de aanwezigheid van
een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben
voor dat werk of object”. Ieder gebied waar een regel geldt ter bescherming van een
oppervlaktewaterlichaam, waterkering of bergingsgebied is dus onderdeel van het beperkingengebied
met betrekking tot dat waterstaatswerk.
Er zijn verschillende zones waarvoor de bepalingen uit de waterschapsverordening gelden.
Zo staan vermeld beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, beperkingengebied waterkering
en beperkingengebied weg. Andere voorbeelden zijn beperkingengebied primaire waterkering
en beschermingszone A bij een primaire waterkering.
Het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam omvat zowel het water, de oevers en
bijbehorende kunstwerken.
Het beperkingengebied waterkering, omvat het waterstaatswerk waterkering. De bijbehorende
beschermingszones A en B zijn aparte beperkingengebieden en worden apart benoemd indien
van toepassing.
Waterkeringen zijn bedoeld om water tegen te houden. Voorbeelden van waterkeringen
zijn dijken, dammen, duinen, kunstwerken en hoge gronden. Er zijn drie typen waterkeringen.
Primaire waterkeringen bieden beveiliging tegen overstroming (bijv. de zee en het
IJsselmeer), regionale waterkeringen zijn belangrijk voor een specifiek gebied en
alle andere zijn overige waterkeringen.
In de legger is vastgelegd aan welke eisen de waterstaatswerken moeten voldoen wat
betreft ligging, vorm, afmeting en constructie.
Dit artikel wijst de overige gebieden aan waarvoor de bepalingen uit de waterschapsverordening
gelden. Het gaat om de volgende overige gebieden:
- a.
aangewezen gebied peilafwijkingen;
- b.
hellend gebied en gebied met droge beddingen;
- c.
kwetsbaar gebied oppervlaktewater' en ‘kwetsbaar gebied grondwater; en
- d.
risicovol gebied verticale drainage en niet risicovol gebied verticale drainage.
Voor waterstaatswerken die niet geometrisch zijn begrensd en waarvoor de ligging niet
volgt uit een projectbesluit of omgevingsvergunning, gelden de grenzen van het waterstaatswerk
en de beschermingszone opgenomen in bijlage II.
Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk
aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de verordening op
de eigenaar van de grond rusten. Veelal is niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker
van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij
de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.
Dit artikel bepaalt dat degene die de activiteit verricht, moet voldoen aan de regels
over activiteiten van dit hoofdstuk. Binnen het stelsel van de wet wordt degene die
de activiteit verricht primair verantwoordelijk geacht voor de naleving van de regels
die gelden voor het verrichten van die activiteit. Voor vergunningplichtige activiteiten
is dat expliciet verwoord in artikel 5.37, eerste lid, van de Omgevingswet. Het gaat
daarbij om degene die verantwoordelijk is voor het verrichten van de activiteiten,
zoals de eigenaar of de opdrachtgever. Deze moet de vergunningvoorschriften zelf naleven
en ervoor zorgen dat deze door zijn werknemers of contractanten worden nageleefd.
Dit artikel bevat een soortgelijke bepaling voor de activiteiten die worden geregeld
met algemene regels: degene die de activiteiten verricht, moet voldoen aan de regels
van dit hoofdstuk, en ervoor zorgen dat de mensen of bedrijven die voor haar of hem
werkzaamheden verrichten zich aan de regels over de activiteiten houden.
Als op grond van deze verordening gegevens en documenten aan het hoogheemraadschap
worden verstrekt, worden die gegevens en documenten begeleid door een aantal algemene
gegevens. Er is aansluiting gezocht bij de algemene gegevens die op grond van artikel
4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij een aanvraag voor een beschikking worden
gevraagd. In plaats van de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, gaat
het om een aanduiding van welke activiteit er zal worden uitgevoerd. Daarnaast is
ter identificatie van belang de naam en het adres van degene die de activiteit uitvoert.
Als het adres waarop de activiteit wordt uitgevoerd waarover gegevens worden verstrekt,
een ander adres is dan het adres van degene die de activiteit uitvoert, bijvoorbeeld
omdat er meerdere bedrijfslocaties zijn, wordt ook dat adres verstrekt.
Bij de aanvraag om een maatwerkvoorschrift worden alle gegevens en documenten verstrekt
die nodig zijn voor de beslissing over dat maatwerkvoorschrift, en waarover degene
die de aanvraag doet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen; dit volgt uit artikel
4:2 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht. Die regeling ziet alleen op aanvragen.
Artikel 1.7 tweede lid regelt daarom dat gegevens en documenten moeten worden verstrekt aan het hoogheemraadschap,
als dat hoogheemraadschap die gegevens en documenten nodig heeft om voor een specifieke
activiteit of een specifieke locatie te beoordelen of de algemene regels en eventuele
maatwerkvoorschriften die voor die activiteit of die locatie gelden, nog volstaan.
Het gaat om gegevens en documenten waar het hoogheemraadschap om vraagt. Degene die
de activiteit uitvoert hoeft in beginsel niet uit eigen beweging gegevens of documenten
te verstrekken. Ook kan in het kader van toezicht op de naleving om gegevens worden
gevraagd. Zulke bevoegdheden van toezichthouders zijn geregeld in titel 5.2 van de
Algemene wet bestuursrecht; dit artikel staat daar niet aan in de weg. Het gaat in
dit artikel alleen om de situatie dat het hoogheemraadschap wil bekijken of de algemene
regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit nog toereikend zijn.
Het verstrekken van gegevens en documenten (ook wel informatieverplichting genoemd)
is iets anders dan een melding in de zin van artikel 4.4 van de Omgevingswet; het
daaruit voortvloeiende verbod om te starten met de activiteit is niet van toepassing.
Het verstrekken van gegevens en documenten kan zowel elektronisch als per post; zie
daarvoor afdeling 14.1 van het Omgevingsbesluit en de toelichting daarop.
Gegevens waarover degene die de activiteit niet redelijkerwijs de beschikking kan
krijgen hoeven uiteraard niet te worden verstrekt.
Dit artikel bevat een plicht om gegevens te verstrekken in twee situaties. Het eerste lid regelt dat een naams- of adreswijziging wordt doorgegeven aan het hoogheemraadschap
vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer of de rechtsopvolger
zelf van belang: diegene is er immers bij gebaat dat correspondentie van het hoogheemraadschap
op het juiste adres aankomt. Het tweede lid regelt dat bij het uitvoeren van de activiteit door iemand anders, de daardoor
gewijzigde gegevens aan het hoogheemraadschap worden verstrekt. Bijvoorbeeld in de
situatie dat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet,
maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar
hetzelfde over vergunninghouders is geregeld.
Het eerste lid van dit artikel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor
een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt verleend. Een omgevingsvergunning
voor een wateractiviteit wordt alleen verleend als, kort gezegd, de aangevraagde activiteit
in overeenstemming is met de doelen van het waterbeheer. Als de aangevraagde activiteit
niet met deze doelen verenigbaar is, dan wordt de aanvraag voor een dergelijke omgevingsvergunning
geweigerd. Deze beoordelingsregel sluit aan op de beoordelingsregel die het Rijk hanteert
voor aanvragen voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten als bedoeld in artikel
5.1 van de Omgevingswet (zie artikel 8.84, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving).
Het tweede en derde lid van dit artikel bevatten de beoordelingsregels die volgens de instructieregel
van artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de waterschapsverordening
moeten worden opgenomen. Inhoudelijk zijn deze leden een voortzetting van de regel
die voorheen in artikel 6.1a van het Waterbesluit was opgenomen, maar dan beter toegesneden
op de eisen die de Kaderrichtlijn Water stelt.
In aanvulling op deze algemene beoordelingsregels, zijn specifieke beoordelingsregels
voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een
zuiveringtechnisch werk, wateronttrekkingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten
die betrekking hebben op een waterstaatswerk opgenomen in de hoofdstukken 2 tot en met 4.
Het hoogheemraadschap voert als beheerder van het watersysteem vele handelingen aan
waterstaatswerken uit. De handelingen die het hoogheemraadschap daar uitvoert, zijn
in het belang van de aan het hoogheemraadschap opgedragen taken en vallen onder beheer
en onderhoud. Vaak zijn deze handelingen overeenkomstig de functie van het betreffende
waterstaatswerk. Daarom geldt voor deze handelingen geen vergunningplicht, informatieplicht
of verplichting om een maatwerkvoorschrift aan te vragen. Wel heeft het hoogheemraadschap
een vergunning nodig voor handelingen die het hoogheemraadschap niet als beheerder
uitvoert, maar bijvoorbeeld als eigenaar van grond of gebouwen.
Indien het hoogheemraadschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert of wijzigingen
aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, of die grote
impact hebben op de omgeving, kan het bestuur ofwel:
Als er een projectbesluit is vastgesteld, is vergunning op grond van deze verordening
niet meer aan de orde.
Artikel 19.0 van de Omgevingswet biedt de mogelijkheid om bij waterschapsverordening
een onderwerp aan te wijzen als een ‘bijzondere omstandigheid in de fysieke leefomgeving’.
Door dit te doen kan het dagelijks bestuur met een besluit afwijken van de regels
uit de verordening, op het moment dat de bijzondere omstandigheid zich voordoet.
Als zich een omstandigheid zoals genoemd in dit artikel voordoet, kan het dagelijks
bestuur van het hoogheemraadschap dus beslissen om bijvoorbeeld uitzonderingen op
de vergunningplicht geheel of gedeeltelijk op te schorten.
In dit artikel worden regels gesteld als zich bijzondere omstandigheden voordoen.
Het gaat om alle activiteiten, of deze vergunningplichtig zijn of niet. Het bestuur
kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken. Er wordt
dan afgeweken van de normaal geldende regels, verleende vergunningen of geldende peilbesluiten.
Die afwijking is tijdelijk en duurt zolang de bijzondere omstandigheden duren. Voor
de afwijking is geen vergunning nodig is en gelden ook geen algemene regels. De Omgevingswet
(afdeling 19.4) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken en beschermingszones.
Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.
Een ongewoon voorval is een gebeurtenis, ongeacht de oorzaak daarvan, die afwijkt
van het normale verloop van een activiteit, zoals een storing, ongeluk, calamiteit,
waardoor significante nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen
te ontstaan, waaronder: a. een geval van een inbreuk op vergunningsvoorwaarden als
bedoeld in artikel 8 van de richtlijn industriële emissies, of b. een zwaar ongeval
als bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van de Seveso-richtlijn.
Dit artikel bepaalt dat het hoogheemraadschap onverwijld over een ongewoon voorval
moet worden geïnformeerd. Om de gepaste mate van spoed uit te drukken, is gekozen
voor het begrip onverwijld. Dit houdt in dat zodra vastgesteld is dat er sprake is
van een ongewoon voorval het hoogheemraadschap direct moet worden geïnformeerd; vertraging
is gezien de gevolgen voor de waterkwaliteit, waterkwantiteit, veiligheid van de waterkering
of wegen niet wenselijk.
Het tweede lid bepaalt dat de informatieplicht niet geldt bij lozingsactiviteiten afkomstig
van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal en
afkomstig van wonen. Het Bal bevat zelf al een informatieplicht voor ongewone voorvallen.
Ongewone voorvallen bij de activiteit wonen komen zelden voor, en ook op grond van
het oude recht gold daarvoor geen informatieplicht
In dit artikel is omschreven welke gegevens en documenten over het ongewoon voorval
aan het hoogheemraadschap moeten worden verstrekt, zodra deze informatie beschikbaar
is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het ongewone voorval
zelf. Uit onderdeel d volgt dat ook informatie moet worden verstrekt over de maatregelen
die worden genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewone voorval
te voorkomen of te beperken. Voor het ‘voorkomen van de nadelige gevolgen van ongewone
voorvallen’ is aangesloten bij de uitleg die daarover wordt gegeven in artikel 19.1,
eerste lid, van de Omgevingswet.
Elke paragraaf, afdeling of hoofdstuk van deze verordening begint met een artikel
dat het toepassingsbereik bevat. Dat artikel geeft aan over welke activiteiten de
paragraaf gaat met bijbehorend werkingsgebied. Het toepassingsbereik van de paragraaf
is veelal ruim, zoals het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk.
De inhoudelijke regels over die activiteiten in de betreffende paragraaf hebben vaak
een beperkter werkingsgebied (zoals de kernzone of de kernzone plus beschermingszone).
Door het artikel over het toepassingsbereik het ruimste werkingsgebied te geven, is
voor alle activiteiten in dat gebied in ieder geval de specifieke zorgplicht van de
afdeling of paragraaf van toepassing is. De specifieke zorgplicht fungeert daarmee
als vangnet voor activiteiten die niet aan andere inhoudelijke algemene regels of
een vergunningplicht zijn gebonden. Zo heeft het hoogheemraadschap altijd een grond
om een initiatiefnemer of de rechtsopvolger aan te spreken als diegene een activiteit
uitvoert die potentiële schade voor een waterstaatswerk kan opleveren.
Dit artikel bepaalt dat deze afdeling van toepassing is op het uitvoeren van activiteiten
met gevolgen voor oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden of waterkeringen en de
daarbij behorende kunstwerken.
Dit artikel geeft aan met welke oogmerken de regels in deze afdeling zijn gesteld.
De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen
in deze afdeling. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht
van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke
zorgplicht geldt ook voor activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van
deze afdeling is vereist. Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over
de werking van de specifieke zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert
zoals een basisnorm voor alle activiteiten die onder de reikwijdte van deze afdeling
vallen. De algemene regels van de afdeling en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning
worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een
concrete activiteit. Die algemene regels en vergunningvoorschriften moeten steeds
passen binnen de oogmerken van artikel 2.2. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen,
die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven
in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke
zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen.
Deze specifieke zorgplicht is de opvolger van de zorgplichten die in artikel 2.1 van
het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit
lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater
huishoudens waren opgenomen.
Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden.
Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke
zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene
die de activiteit uitvoert onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht.
Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare
strijd sprake is. Het hoogheemraadschap zal dan een keuze moeten maken tussen een
handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt.
Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift maar
dat hoeft niet. Ook wanneer het hoogheemraadschap degene die de activiteit uitvoert
mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke
zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie
duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake
van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting
van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke
zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Bal (Stb. 2018, 293, p.
526–527).
Artikel 2.3 bevat een specifieke zorgplicht ten aanzien van het watersysteem. Deze zorgplicht
geldt voor een ieder, en een ieder kan op een schending van deze zorgplicht worden
aangesproken. Het artikel bestaat uit twee delen. Het eerste deel, bestaande uit het tweede lid, verplicht degene die de activiteit uitvoert om zorg te dragen voor bepaalde
milieubelangen. In het tweede deel (tweede en derde lid) wordt de open norm van lid 1 nader geconcretiseerd. Dit geeft een handvat aan
degene die de activiteit uitvoert om de vereiste zorg in te vullen.
Onderdeel g van het tweede lid is gebaseerd op de kaderrichtlijn water. Met de stroomgebiedbeheerplannen gaat
het om de plannen als bedoeld in artikel 13 van de kaderrichtlijn water. De stroomgebiedbeheerplannen
geven een overzicht van de toestand, problemen, doelen en maatregelen voor het verbeteren
van de waterkwaliteit voor het betreffende stroomgebied.
Onderdeel i van het tweede lid ziet voorts op de bescherming van peilgebieden. Het hoogheemraadschap heeft voor
de verschillende peilgebieden peilbesluiten vastgesteld. Hierin zijn waterstanden
(ook wel aangeduid als waterpeilen) of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen
variëren vastgelegd, die gedurende daarbij aangegeven perioden of omstandigheden zoveel
mogelijk in stand worden gehouden. Peilgebieden zijn onderling verbonden met elkaar
door peil regulerende kunstwerken zoals stuwen of gemalen. Door beheer en bediening
van deze peil regulerende kunstwerken wordt gezorgd dat waterpeilen gehandhaafd worden
en in neerslagsituaties peilgebieden gedoseerd en gecontroleerd hun water afvoeren
naar benedenstrooms gelegen peilgebieden. Daarmee wordt gezorgd dat bij natuurlijke
peilfluctuatie in neerslagomstandigheden benedenstrooms gelegen peilgebieden niet
onevenredig belast worden met afvoer vanuit bovenstrooms gelegen peilgebieden.
De scheiding tussen peilgebieden loopt echter voor het grootste deel over landerijen
en percelen grond. Het is van belang dat ook die landerijen hoog genoeg zijn om ook
bij natuurlijke peilfluctuaties een scheiding te blijven vormen tussen de verschillende
peilgebieden, waardoor in neerslagsituaties het af te voeren regenwater via de peil
regulerende kunstwerken blijft stromen en niet ongecontroleerd op andere plekken over
peilgebiedsgrenzen stroomt. Activiteiten op of gebruik van percelen of landerijen
waarover een scheiding tussen peilgebieden loopt dienen zodanig te worden uitgevoerd
dat de scheiding tussen verschillende peilgebieden bij natuurlijke peilfluctuatie
voldoende gewaarborgd blijft.
Het vierde lid van dit artikel bevat de verplichting voor initiatiefnemer de direct belanghebbenden
en de grondeigenaar op voorhand bij de voorgenomen activiteit te informeren en te
betrekken. Deze geldt ook voor activiteiten die onder algemene regels vallen. Dit
betekent dat burgers of bedrijven ook het hoogheemraadschap als grondeigenaar moeten
betrekken. Participatie door initiatiefnemers bij de aanvraag van omgevingsvergunningen
is al geregeld in artikel 7.4 Omgevingsregeling.
In dit artikel zijn de indieningsvereisten overgenomen die voorheen in het voormalige
artikel 6.24 van de Waterregeling stonden. Gelet op het belang van waterkeringen heeft
het hoogheemraadschap in het algemeen specifiek beleid vastgesteld over activiteiten
bij waterkeringen. Als een initiatiefnemer vermoedt dat voor zijn activiteit geen
stabiliteitsberekening nodig is, kan hij daarover contact opnemen met het hoogheemraadschap.
Als sprake is van werkzaamheden aan of in een waterstaatswerk waarbij een verontreinigde
of een niet verontreinigde waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt weggehaald, zoals
bij baggeren van een haven, moet inzicht worden gegeven in de hoeveelheid weg te halen
baggerspecie. Daarnaast moet de omvang van het te baggeren oppervlak worden vermeld.
Als sprake is van werkzaamheden, waarbij verticale drainage in de bodem wordt geplaatst,
moet inzicht worden gegeven in de wijze van aanleg en de einddiepte zodat het waterschap
kan toetsen of er voldoende waarborg is op het voorkomen van zoute of brakke kwel.
Er is in ieder geval voldoende waarborg, indien de einddiepte minimaal 1,0 m boven
de onderzijde van de klei- of veenlaag (deklaag) blijft.
Daarnaast moet de initiatiefnemer bodemonderzoeksgegevens en de interpretatie hiervan
overhandigen. Een voorbeeld hiervan zijn de uitgevoerde geotechnische sonderingen
en een bijbehorende interpretatie van de sonderingen naar grondsoorten door het geotechnisch
adviesbureau. Hoeveel boringen nodig zijn hangt af van de omvang van het initiatief.
Aantal boringen en sonderingen volgens de geldende NEN-normen moeten voldoende zijn
om zettingen te kunnen bepalen. Initiatiefnemer kan hierover contact opnemen met het
hoogheemraadschap in het kader van het vooroverleg.
In goede staat houden van het water draagt bij aan een goed waterbeheer. Het hoogheemraadschap
heeft richtlijnen opgesteld voor de wijze waarop onderhoud wordt uitgevoerd aan oppervlaktewater
met kraan en met een maaiboot. Het moet mogelijk blijven aan deze richtlijnen te voldoen.
Kleine werken worden tijdelijk weggehaald door en op kosten van de initiatiefnemer.
Dit wordt bij maatwerkschrift bepaald als dat nodig is voor werkzaamheden door het
hoogheemraadschap.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en de algemene regel inzake onderhoud van artikel 2.7. De keuze om maatwerkvoorschriften mogelijk te maken sluit aan bij de keuze die het
Rijk heeft gemaakt in het Besluit activiteiten leefomgeving.
De bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften is de opvolger van onder
meer de maatwerkbevoegdheden ter uitwerking van de zorgplichten van artikel 2.1 van
het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit
lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater
huishoudens, en de specifieke maatwerkbevoegdheden die in diverse artikelen van die
besluiten waren opgenomen. Met het verruimen van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften
te stellen, wordt overigens niet beoogd dat het hoogheemraadschap vaker dan voor inwerkingtreding
van de Omgevingswet gebruik zal maken van die bevoegdheid. Maatwerk blijft een uitzondering;
de algemene regels in dit hoofdstuk voldoen in de meeste gevallen. Maar als lokale
omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin
wel worden voorzien.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat een maatwerkvoorschrift niet kan worden gesteld,
als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in
afdeling 2.1 kan worden verbonden. Hiervoor is gekozen om voorschriften voor een activiteit zo
veel mogelijk samen te brengen in één document.
Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en weghalen van bouwwerken
in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering
met bijbehorende beschermingszones. Van de werking van deze regels worden uitgezonderd
verschillende bijzondere bouwwerken vermeld in dertien paragrafen van hoofdstuk 2. Hiervoor zijn aparte regels opgenomen in deze verordening.
Bouwwerken op en nabij een waterkering kunnen een negatieve invloed hebben op de erosiebestendigheid,
stabiliteit bij een waterkering met overslag. Bij overslag stroomt water over de waterkering
en langs het object. De aansluiting tussen object een grasmat is nooit helemaal goed
afgesloten en hierdoor ontstaat erosie. Dit kan weer leiden tot instabiliteit van
de waterkering. Elke situatie is anders. Het hoogheemraadschap wil daarom elk geval
beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder
welke vergunningvoorschriften.
Het plaatsen of weghalen van een bouwwerk heeft invloed op de stabiliteit van een
waterkering. Door het weghalen van objecten of plaatsen van extra gewicht op een gedeelte
van de waterkering wordt de waterkering minder erosiebestendig en wordt het risico
op piping vergroot. Om deze invloed zoveel mogelijk te mitigeren heeft het hoogheemraadschap
algemene regels opgesteld.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen of weghalen van een bouwwerk
aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken.
Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar
het bouwwerk wordt geplaatst en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
Om hinder van een bouwwerk voor de aan- en afvoer en het onderhoud van het water en
waterkering zoveel mogelijk te voorkomen, is het belangrijk dat het bouwwerk goed
wordt beheerd en onderhouden door de initiatiefnemer of de rechtsopvolger. De initiatiefnemer
of rechtsopvolger is ook verantwoordelijk voor het onderhoud van het water of de grond
binnen 1 meter rondom het bouwwerk. In het water hoopt zich daar meer slootvuil op
en bovendien wordt zo schade aan het bouwwerk door derden voorkomen.
Bij aanleg van een bouwwerk in het water of de oever wordt water gedempt, waardoor
de waterberging afneemt. Voor deze demping gelden de regels voor versmallen van bestaand
water.
Tussen 15 oktober en 15 maart valt het stormseizoen. In deze periode komen over het
algemeen de meeste stormen en hoogwater voor. De golven slaan bij een storm hard tegen
de waterkering. Een goede grasbekleding is noodzakelijk voor de stabiliteit van de
waterkering in het stormseizoen hoog water. Activiteiten die mogelijk negatief effect
kunnen hebben op de waterkering zijn gedurende de stormperiode niet toegestaan. De
gebieden waar deze regel voor geldt zijn het beperkingengebied primaire waterkering
en beschermingszone A bij een primaire waterkering.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.7 en 2.14 tot en met 2.16.
Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, behouden en weghalen van zogeheten
seizoenstrandbouwwerken. Onder seizoenstandbouwwerk wordt verstaan een bouwwerk inclusief
de daarbij behorende fundering en overige elementen die alleen tussen 15 maart en
15 oktober op het strand staan in beschermingszone A aan de zeezijde van een primaire
zandige waterkering.
De strandbebouwing staat uitsluitend gedurende het zomerseizoen (15 maart tot 15 oktober)
op het strand, buiten deze periode is de strandbebouwing inclusief alle bijbehorende
werken en funderingspalen niet op het strand aanwezig en is niet toegestaan.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen van het seizoenstrandbouwwerken aan
het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij
wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het bouwwerk
wordt geplaatst en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
De strandbebouwing wordt op basis van voorafgaande aanwijzing van de gebiedsbeheerders
van het hoogheemraadschap en Rijkswaterstaat op het strand geplaatst. De strandbebouwing
wordt voor de duinvoet geplaatst, met daarbij minimaal 10 meter droog strand aanwezig
voor de calamiteitenstrook van Rijkswaterstaat. Indien hierbij blijkt dat er onvoldoende
ruimte is op het stand voor seizoenbebouwing, kan bebouwing worden geweigerd.
Het beheer en onderhoud van de werken wordt door of namens initiatiefnemer en de rechtsopvolger
uitgevoerd.
Het bouwwerk inclusief fundering en overige elementen worden door of namens de initiatiefnemer
of de rechtsopvolger volledig verwijderd voor 15 oktober van hetzelfde jaar als waarin
het bouwwerk is geplaatst.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikelen 2.21 tot en met 2.23.
Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van bruggen in het beperkingengebied
oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A
bij een waterkering.
Het hoogheemraadschap wil elke aanleg van een brug beoordelen op de te stellen voorwaarden
en mogelijke aantasting van de betrokken belangen. Elke situatie is anders. Als een
brug geheel of gedeeltelijk in het oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst kan dit
effect hebben op de wateraanvoer of -afvoer en op de bergende functie van het water.
Daarom worden eisen gesteld aan de afmeting van het kunstwerk moet het verlies aan
waterberging gecompenseerd worden. Daarnaast kan het gewicht van het kunstwerk de
stabiliteit van de oever beïnvloeden. Het plaatsen van een brug kan leiden tot instabiliteit
van de waterkering.
Het is van belang dat een brug het doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam
en de oevers niet belemmert. Wanneer deze kunstwerken te dicht bij elkaar liggen kan
het doelmatig onderhoud met behulp van machines onmogelijk worden. Bij doorvaart en
varend onderhoud zijn er eisen aan de hoogte van het kunstwerk ten opzichte van de
waterlijn.
De aanleg van een brug kan effect hebben op het vaarwegprofiel van een vaarweg, zijnde
diepte, breedte en hoogte van de vaarweg). Met bijvoorbeeld verkeerskundige maatregelen
zal de verkleinde doorvaart functioneel blijven. Ook speelt bij beweegbare bruggen
het aspect wie de bediening gaat verzorgen en welke openingstijden voor de vaarweg
zullen gelden.
Voor het plaatsen of behouden van een brug in het beperkingengebied secundair en tertiair oppervlaktewater,
met uitzondering van vaarwegen in beheer bij het hoogheemraadschap, buiten het beperkingengebied
waterkering en beschermingszone A, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige
belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van
algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen of weghalen van de brug aan
het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij
wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de brug
wordt geplaatst of weggehaald en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
Een brug heeft tot doel om het water te kunnen oversteken. Met overspanning wordt
bedoeld het deel van de brug wat ondersteunt wordt door palen of landhoofden. De overspanning
hindert de aan- en afvoer van water niet als hij boven het water hangt.
Landhoofden zijn de constructie waar de brug op steunt. Door ze buiten het leggerprofiel
te plaatsen blijft de benodigde afvoer van water geborgd bij perioden met hevige neerslag.
Bij aanleg van landhoofden in het water wordt water gedempt, waardoor de waterberging
afneemt. Voor deze demping gelden de regels voor versmallen van bestaand water.
Om doorvaart van pleziervaart te garanderen is het nodig om de brug voldoende breed
en hoog te maken. De minimale afmetingen voor bruggen in een recreatieve vaarroute
staan in verordening van de provincie of de gemeente.
Het minimaal benodigde doorstroomprofiel van het oppervlaktewaterlichaam, zoals vastgelegd
in de Legger Wateren, moet in stand worden gehouden. Een potentieel risico bij het
plaatsen van een brug is uitspoeling van het talud. Door uitspoeling, verzakking van
talud of oever wordt het doorstroomprofiel verkleind. Daarom is een regel opgenomen
die er voor zorgt dat het risico van uitspoeling of uitzakken van het talud tot een
minimum beperkt blijft. Aan en afvoer van water blijft gewaarborgd evenals bergingscapaciteit.
Obstakels kunnen de doorstroming van het water of het onderhoud van het water hinderen
en moeten daarom weggehaald worden als ze niet meer nodig zijn. Om dit op een veilige
manier te doen wordt met het hoogheemraadschap afgestemd over het moment en de wijze
waarop het weghalen wordt uitgevoerd.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.7, 2.29 en 2.30.
Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van aquaducten in het
beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering en
beschermingszone A bij een waterkering.
Het hoogheemraadschap wil elke aanleg van een aquaduct beoordelen op de te stellen
voorwaarden en mogelijke aantasting van de betrokken belangen. Elke situatie is anders.
Als een aquaduct geheel of gedeeltelijk in het oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst
kan dit effect hebben op de wateraanvoer of -afvoer en op de bergende functie van
het water. Daarom worden eisen gesteld aan de afmeting van het kunstwerk moet het
verlies aan waterberging gecompenseerd worden. Daarnaast kan het gewicht van het kunstwerk
de stabiliteit van de oever beïnvloeden. Het plaatsen van een brug of een aquaduct
kan leiden tot instabiliteit van de waterkering.
Het is van belang dat een aquaduct het doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam
en de oevers niet belemmert. Wanneer deze kunstwerken te dicht bij elkaar liggen kan
het doelmatig onderhoud met behulp van machines onmogelijk worden. Bij doorvaart en
varend onderhoud zijn er eisen aan de hoogte van het kunstwerk ten opzichte van de
waterlijn.
Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van duikers in het beperkingengebied
oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A
bij een waterkering.
Voor het plaatsen van duikers in een vaarweg, een beperkingengebied primair oppervlaktewater
of in beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering is een
voorafgaande beoordeling nodig van het hoogheemraadschap. Dit geldt ook voor het plaatsen,
behouden of weghalen van een hevel of sifon in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam
of het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering. Sifons
worden geplaatst als een gebied met eenzelfde peil wordt doorsneden door een watergang
met een ander, afwijkend peil. Ook worden dit soort constructies gemaakt om het water
van de ene waterloop in het gebied vast te houden, bijvoorbeeld als het water van
een beek van een betere samenstelling is dan het water van een kanaal.
Het hoogheemraadschap wil elk geval beoordelen gelet de functie en gebruik van de
watergang en de waterkering, dit is per locatie anders. Daarom zijn deze activiteiten
aangewezen als vergunningplichtig. Duikers kunnen het bestaande en toekomstige vaarverkeer
stremmen. Als een duiker in het oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst kan dit effect
hebben op de doorstroming en de bergende functie van het water. De doorstroming van
het primaire stelsel van wateren is van dusdanig belang dat het hoogheemraadschap
de maatwerkberekening zelf wil uitvoeren. Het plaatsen van een duiker kan leiden tot
instabiliteit van de waterkering
Het goed beheren van het waterpeil is zeer belangrijk, bij verkeerd beheer kan schade
optreden. Daarnaast is het van belang dat de duiker doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam
en de oevers niet belemmert. Wanneer duikers te dicht bij elkaar liggen kan het doelmatig
onderhoud met behulp van machines onmogelijk worden. Bij doorvaart en varend onderhoud
zijn er eisen aan de hoogte van de duiker ten opzichte van de waterlijn.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen of weghalen van de duiker aan
het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken.
Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar
de duiker wordt geplaatst of weggehaald en de geplande aanvangs- en einddatum van
de activiteit.
Bij het plaatsen van een dam is het belangrijk dat de waterverbinding aan weerzijden
van de dam in stand blijft. Een duiker zorgt voor de benodigde de aan- en afvoer van
water. De afmetingen van de duiker hangen af van hoeveel water er doorheen moet kunnen
stromen in perioden met hevige neerslag. Lange duikers vormen een risico voor de waterafvoer
door verstopping en zijn lastiger te onderhouden. Bovendien ontstaat in lange duikers
dood water door gebrek aan zuurstof. Daarom vallen alleen duikers tot een lengte van
15 meter onder de informatieplicht.
Waterpeilen zijn afgestemd op de hoogte en het grondgebruik van gebieden. Als gebieden
met verschillende waterpeilen met elkaar verbonden worden stroomt water uit het gebied
met het hoogste waterpeil weg, waardoor het waterpeil daar zakt, met mogelijke nadelige
gevolgen voor funderingen van gebouwen, oevers, etc.
Door uitzakken of uitspoelen van de oever komen grond of andere stoffen in het water.
Hiermee wordt het doorstroomprofiel verkleind.
Obstakels kunnen de doorstroming van het water of het onderhoud van het water hinderen
en moeten daarom weggehaald worden als ze niet meer nodig zijn. Om dit op een veilige
manier te doen is het nodig dit met het hoogheemraadschap af te stemmen over het moment
en de wijze waarop het weghalen wordt uitgevoerd.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.7 en 2.39 tot en met 2.41.
Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van toegangsdammen in
het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering
en beschermingszone A bij een waterkering.
Het plaatsen van een toegangsdam wordt gezien als twee gecombineerde activiteiten:
het dempen van een oppervlaktewaterlichaam en, indien dit voor de doorstroming van
water noodzakelijk is, gaat het ook om het plaatsen van een duiker. Voor het plaatsen
van een toegangsdam in het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij
een waterkering of het beperkingengebied vaarwegen in beheer bij het hoogheemraadschap
is een voorafgaande beoordeling nodig van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap
wil elk geval beoordelen gelet de functie en gebruik van de watergang en de waterkering,
dit is per locatie anders. Het plaatsen van een toegangsdam kan leiden tot instabiliteit
van de waterkering.
Voor het plaatsen, behouden en weghalen van een toegangsdam in het beperkingengebied
oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van vaarwegen in beheer bij het hoogheemraadschap,
primair oppervlaktewater en het beperkingengebied waterkering en beschermingszone
A bij een waterkering, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen
kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene
regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen van de toegangsdam aan het
bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij
wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de toegangsdam
wordt geplaatst of weggehaald en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
Bij het plaatsen van een dam is het belangrijk dat de waterverbinding aan weerzijden
van de dam in stand blijft. Een duiker zorgt voor de benodigde de aan- en afvoer van
water. De voorschriften voor de duiker staan onder de regels voor een oppervlaktewater
verbindend kunstwerk.
In perioden met hevige neerslag kan niet al het water direct worden afgevoerd. In
het water is ruimte om water tijdelijk te bergen door het waterpeil te laten stijgen
tot het water kan worden afgevoerd. Om te voorkomen dat door het dempen van water
voor de aanleg van de dam de capaciteit voor waterberging vermindert, is compensatie
vereist. Kleine dempingen tot 35 m2 hoeven niet te worden gecompenseerd.
Obstakels kunnen de doorstroming van het water of het onderhoud van het water hinderen
en moeten daarom weggehaald worden als ze buiten gebruik zijn gesteld en niet meer
nodig zijn.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikelen 2.7, 2.48 en 2.49.
Deze paragraaf gaat over het plaatsen en behouden van steigers, vlonders, boothuizen,
zonnepanelen op water, en andere drijvende en overhangende bouwwerken in het beperkingengebied
oppervlaktewaterlichaam, het beperkingengebied vaarwegen in beheer bij het hoogheemraadschap
en het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.
Voor het plaatsen van een overhangend bouwwerk of een drijvend bouwwerk in een vaarweg,
in een beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering of
beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam is een voorafgaande beoordeling nodig van
het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap wil elk geval beoordelen. Het effect
op de waterkwaliteit verschilt per waterlichaam en per project. De gevolgen zijn bovendien
afhankelijk van de constructie en de mate van bedekking van het water. Ook bij vaarwegen
is de aantasting en versmalling van de vaarweg is voor elke locatie anders. Steigers,
vlonders, botenhuizen, zonnepanelen en andere drijvende of overhangende bouwwerken
kunnen de waterkering of de (ecologische) waterkwaliteit schaden. Daarom moet de constructies
een minimaal effect hebben op het lichtklimaat van het water, met andere woorden de
ligging en afmetingen van de constructie zorgen ervoor dat deze zo min mogelijk lichtinval
tegenhoudt. In en langs oevers die specifiek voor dit doel natuurvriendelijk zijn
ingericht, worden geen werken en dus ook geen steigers toegestaan omdat deze werken
de natuurontwikkeling schaadt. Onder een overhangend bouwwerk, zonder steunpunten
in het oppervlaktewaterlichaam en met voldoende doorvaarthoogte boven de waterlijn
is onderhoud mogelijk indien het water voldoende afmeting heeft voor een maaiboot.
De invloed van een dergelijk overhangend bouwwerk op de waterhuishouding zal beperkt
zijn.
Voor het plaatsen van een overhangend bouwwerk in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam,
met uitzondering van vaarwegen, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige
belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van
algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen of weghalen van het bouwwerk
aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken.
Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar
het bouwwerk wordt geplaatst en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
Onder het bouwwerk wordt hier verstaan: steigers, vlonders, boothuizen, zonnepanelen
op water, drijvende bouwwerken en andere overhangende bouwwerken.
Om de afvoer van water in gebieden ook in perioden van hevige neerslag te kunnen borgen
is het belangrijk dat er geen obstakels zijn binnen een afstand van 50 meter van een
gemaal, inlaat of stuw, waar zich vuil kan ophopen. Bovendien is het vanuit veiligheidsoogpunt
vanwege de periodiek hoge stroomsnelheid risicovol om binnen deze afstand van een
gemaal, inlaat of stuw te zwemmen of varen. Daarom zijn bouwwerken alleen op grotere
afstand toegestaan.
Om de afvoer van water in gebieden ook in perioden van hevige neerslag te kunnen borgen
is het belangrijk dat er geen obstakels zijn binnen een afstand van 50 meter van een
gemaal, inlaat of stuw, waar zich vuil kan ophopen. Bovendien is het vanuit veiligheidsoogpunt
vanwege de periodiek hoge stroomsnelheid risicovol om binnen deze afstand van een
gemaal, inlaat of stuw te zwemmen of varen. Daarom zijn bouwwerken alleen op grotere
afstand toegestaan.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikelen 2.7, 2.56 en 2.57.
Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van lozings- en onttrekkingswerken
in het beperkingengebied vaarwegen in beheer bij het hoogheemraadschap, het beperkingengebied
waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.
Het plaatsen of weghalen van lozings- en ontrekkingswerken kan leiden tot instabiliteit
van de waterkering. Voor deze activiteiten in het beperkingengebied waterkering en
in beschermingszone A bij een waterkering is een voorafgaande beoordeling nodig van
het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap wil elk geval beoordelen en daarom zijn
deze gevallen vergunningplichtig.
Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van taludtrappen in het
beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een primaire of regionale
waterkering.
Bij een overslaggevoelige waterkering zal het water wat over de waterkering heen komt
tussen de constructie van de trap en de grond gaan zitten. Hierdoor ontstaat erosie
aan het dijklichaam, wat de waterkering ernstig in gevaar brengt. Ook de overgangen
tussen de harde trap en waterkering uit grondachtig materiaal zijn gevoelig voor uitspoeling.
Een taludtrap zal erosiebestendig moeten worden ontworpen en geplaatst. Het hoogheemraadschap
wil elk geval beoordelen en daarom zijn deze gevallen vergunningplichtig.
Voor het plaatsen, behouden of weghalen van een taludtrap in het beperkingengebied
regionale waterkering, met uitzondering van het Amstelmeer of Alkmaarder en Uitgeestermeer,
of in de bijbehorende beschermingszone A, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige
belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van
algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen van de taludtrap aan het
bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij
wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de taludtrap
wordt geplaatst en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
Bij een waterkering zonder golfoverslag zijn taludtrappen mogelijk. Taludtrappen vormen
een mogelijk gevaar indien er golfoverslag kan voorkomen. Hierdoor kan grote erosie
ontstaan rondom de waterkering.
Verzakking of andere afwijkingen van een taludtrap zijn niet te inspecteren als het
één deel is. Bij meerdere delen valt dit makkelijker te inspecteren.
Met het plaatsen van treden of leuningen kan ook onderloopsheid van de waterkering
worden voorkomen. Leuningen worden bij voorkeur in het midden geplaatst. Met het begrip
onderloopsheid wordt bedoeld dat er water onder een kade, dijk of ander kunstwerk
stroomt als gevolg van een groot waterstandsverschil.
Het beheer en onderhoud van de taludtrap en de grond eromheen wordt door of namens
initiatiefnemer of de rechtsopvolger uitgevoerd. Het in goede staat houden van deze
werken en het voorkomen van defecten draagt bij aan een goed beheer van de waterkering.
Overbodige obstakels kunnen het onderhoud van de waterkering hinderen. Als een taludtrap
buiten gebruik is en niet langer nodig moet deze worden weggehaald.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikelen 2.65 tot en met 2.67.
Deze paragraaf gaat over het aanleggen van wegen, fietspaden, wandelpaden en uitritten
in het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering.
Aanleg van nieuwe wegen, paden of uitritten hebben effect op de verkeersafwikkeling
en verkeersveiligheid op het bestaande netwerk. Deze activiteiten in de nabijheid
van of op een waterkering kunnen leiden ook tot instabiliteit van de waterkering door
het plaatsen van extra gewicht. Elke situatie is anders. Het hoogheemraadschap wil
daarom elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan
worden en onder welke vergunningvoorschriften.
Deze paragraaf gaat over het aanbrengen van verhard oppervlak in het beheergebied
van het hoogheemraadschap.
Regenwater dat op een onverharde bodem valt, zakt voor een belangrijk deel weg in
de bodem (infiltratie). Bij verhard gebied vindt nauwelijks of geen infiltratie in
de bodem plaats. Vrijwel al het water stroomt direct of via het (regenwater)rioolstelsel
af naar het oppervlaktewater. Dit betekent dat bij een flinke regenbui het oppervlaktewatersysteem
een grote afvoerpiek moet opvangen.
Om het basisniveau voor preventie van wateroverlast te behouden, is het van belang
dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voldoende waterberging wordt aangebracht
en de opgave niet afgewenteld wordt op de omgeving (waterneutraal bouwen). De initiatiefnemer
van de verhardingstoename neemt voldoende compenserende maatregelen, zodat het oppervlaktewatersysteem
na de realisering van de verhardingstoename niet zwaarder wordt belast dan voordien.
De kosten van deze maatregelen komen volledig voor rekening van de initiatiefnemer. Daar
waar de verharding aanzienlijk toeneemt, is het nodig om de benodigde te vergroten
waterbergingscapaciteit te kwantificeren met een maatwerkberekening.
Standaard wordt gecompenseerd in vergroting van het wateroppervlak. Maar als gevolg
van verdere verstedelijking neemt de druk op de openbare ruimte toe waardoor de openbare
ruimte vaak multifunctioneel wordt benut. Hierdoor is de ruimte beperkt om waterberging
te realiseren. Er zijn vormen van waterberging ontwikkeld die een alternatief kunnen
vormen voor het realiseren van extra oppervlaktewater. De beleidsregels van het hoogheemraadschap
geven ruimte aan de toepassing van deze andere vormen van waterberging.
Voor het aanbrengen van verhard oppervlak met een maximum van 2000 m2 gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze
gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het aanbrengen van het verhard oppervlak aan
het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij
wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het verhard
oppervlak wordt aangebracht en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
Verhard oppervlak bestaat bijvoorbeeld uit gebouwen, terreinverharding en wegen. Door
de aanleg van verhard oppervlak wordt neerslag versneld afgevoerd naar het water,
waardoor het risico op wateroverlast toeneemt. Om dit effect te compenseren is extra
waterberging nodig. Het hiervoor benodigde extra wateroppervlak is 10% van het nieuwe
aangebrachte verharde oppervlak en kan worden gemaakt door bestaande waterlopen te
verbreden of door nieuw water te graven. Indien het nieuw aangebrachte verharde oppervlak
kleiner is dan 800 m2 is de toename van het risico op wateroverlast gering. In deze situatie hoeft daarom
geen compensatie plaats te vinden.
Deze regels gaan uit van het eenmalig aanbrengen van verharding. Wanneer een initiatiefnemer
of de rechtsopvolger meerdere malen verhard oppervlak aanbrengt met een oppervlakte
minder dan 800 m2, kan het hoogheemraadschap eventueel maatwerkvoorschriften stellen of geldt een vergunningplicht
indien de grens van 2.000 m2 (cumulatief) wordt overschreden.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikel 2.76.
Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van windturbines in het
beheergebied van het hoogheemraadschap.
Voor het plaatsen van een windturbine in het beperkingengebied waterkering met bijbehorende
beschermingszones is een voorafgaande beoordeling nodig van het hoogheemraadschap.
Het plaatsen, behouden en weghalen van een windturbine kan leiden tot instabiliteit
van en schade aan de waterkering.
Voor het plaatsen of behouden van een windturbine buiten het beperkingengebied waterkering met
bijbehorende beschermingszones gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige
belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van
algemene regels. Buiten de waterkering en de beschermingszone geldt een informatieplicht,
omdat de windturbine bij bezwijken nog steeds een gevaar kan vormen.
Windturbines worden steeds groter en daarom is er bepaald dat de afstand tot beschermingszone
B gelijk moet zijn aan de hoogte. Hoogte is van maaiveld tot de top de wiek op het
hoogste punt.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in het artikel 2.81.
Deze paragraaf gaat over het plaatsen van bodemenergiesystemen in het beperkingengebied
waterkering en in beschermingszone A bij een waterkering.
Het plaatsen van een bodemenergiesysteem kan een negatieve invloed hebben op de stabiliteit
en waterdichtheid van de waterkering en de waterstromen in de waterkering zelf. Het
hoogheemraadschap wil daarom elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit
gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.
Deze paragraaf gaat over het uitvoeren van ontgravingen in het beperkingengebied waterkering
met bijbehorende beschermingszones.
Volgens het tweede lid van dit artikel worden een groot aantal activiteiten in andere paragrafen van
de werking van de regels van deze paragraaf uitgezonderd.
Ontgravingen kunnen een negatieve invloed hebben op de grondmechanische stabiliteit
en waterdichtheid van de waterkering. Het hoogheemraadschap wil daarom elk geval beoordelen
onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.
Voor het uitvoeren van een ontgraving in beschermingszone B bij een waterkering gelden
algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen
voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het uitvoeren van de ontgraving aan het
bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij
wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie van de ontgraving
en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
De pleistocene grondlaag is de ondergrond van de Nederlandse bodem die gevormd is
tijdens de ijstijd uit het Pleistoceen. Ontgravingen, dieper dan de pleistocene grondlaag,
hebben een te groot effect op de stabiliteit of waterdichtheid van een waterkering.
Deze zijn niet toegestaan.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikel 2.89.
Deze paragraaf gaat over het plaatsen of aanbrengen, behouden en weghalen van drainagebuizen
en ontwateringsgreppels in het beheergebied van het hoogheemraadschap.
Het plaatsen van een drainagebuis of ontwateringsgreppel kan leiden tot instabiliteit
van de waterkering en kan effecten hebben op de waterstromen in de waterkering zelf.
Samengestelde, gecontroleerde en peilgestuurde drainages zijn voorts typen drainages
die van grotere invloed kunnen zijn op het functioneren van het watersysteem. Het
hoogheemraadschap wil daarom elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit
gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.
Voor het plaatsen, behouden of weghalen van een drainagebuis of ontwateringsgreppel
buiten het beperkingengebied waterkering en beschermingszone A bij een waterkering,
gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze
gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen van de drainagebuis of ontwateringsgreppel aan
het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij
wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de drainagebuis
wordt geplaatst of ontwateringsgreppel wordt aangebracht en de geplande aanvangs-
en einddatum van de activiteit.
Ter voorkoming van de verbinding van waterlopen wordt de hoge kant van de drainage
meer dan 5 meter vanuit de insteek geplaatst. Drainage is bedoeld om het grondwaterniveau
in percelen te reguleren. Het is echter niet de bedoeling dat er via drainage water
gaat stromen tussen waterlopen aan weerzijden van een perceel. Door de voorgeschreven
wijze van aanleg wordt dit voorkomen.
Obstakels kunnen de doorstroming van het water of het onderhoud van het water hinderen
en moeten daarom weggehaald worden als ze niet meer nodig zijn.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in het artikel 2.95.
Deze paragraaf gaat over het plaatsen en behouden van verticale drainages in het beheergebied.
Met verticale drainage wordt grondwater versneld uit slappe grondlagen zoals klei
en veen weggehaald met als doel om versneld zettingen te realiseren en de draagkracht
van deze slappe lagen in een kort tijdsbestek te verbeteren. Grind- en zandpalen
hebben tot doel om drassigheid te verminderen maar in het risicovolle gebied verticale
drainage kunnen deze onbedoeld tot zoute kwel leiden.
In gebieden met zoute kwel remmen de klei- en veenlagen, door hun slechte doorlatendheid,
de toestroom van zout grondwater uit de diepte naar het ondiepe grondwater en oppervlaktewater
af. Wanneer de verticale drains in gebieden met zoute kwel de klei- en veenlagen perforeren
is de natuurlijke barrière tegen verzilting beschadigd en neemt de verziltingsdruk
toe.
Door verticale drainages kan zoute kwel vanuit diepere lagen naar boven komen en kan
verzilting van grondwater optreden. Ten behoeve van de oppervlaktewaterkwaliteit is
het zonder de perforaties al noodzakelijk om het oppervlaktewatersysteem door te spoelen.
De zoetwatervoorraad is beperkt en wordt door de klimaatverandering minder vanzelfsprekend.
Het is onwenselijk dat de vraag naar zoetwater toeneemt. Het optreden van deze negatieve
effecten is het hoogst in bepaalde risicovolle gebieden binnen het beheergebied van
het waterschap. Het hoogheemraadschap wil daarom in de risicovolle gebieden voorkomen
dat de verticale drainage de natuurlijke barrière tegen verzilting volledig perforeren.
Daarnaast kan het plaatsen van verticale drainage in de (nabijheid van) een waterkering
ook een negatieve invloed hebben op de grondmechanische stabiliteit en waterdichtheid
van de waterkering. Ook hier wil het waterschap elk geval vooraf beoordelen en geldt
een vergunningplicht.
Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor het plaatsen en behouden van een
verticale drainage in het niet risicovol gebied verticale drainage. De zorgplicht
van artikel 2.3 en 4.3 is daarbij van toepassing. Het in stand houden van de grondwaterstand valt hier niet
onder en wordt uitgezonderd van de zorgplicht voor verticale drainages.
In de niet risicovolle gebieden is de kans op negatieve effecten van verticale drainage
klein en daarom is hier slechts de zorgplicht van toepassing.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en 4.3, met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid, onder a van artikel 4.3.
Deze paragraaf gaat over het uitvoeren van grondonderzoek in het beperkingengebied
waterkering en in beschermingszone A bij een waterkering.
Grondonderzoek heeft invloed op de grondmechanische stabiliteit en waterdichtheid
van de waterkering. Het hoogheemraadschap heeft algemene regels opgesteld om deze
invloed zoveel mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen
in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het uitvoeren van het grondonderzoek aan
het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij
wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het grondonderzoek wordt
uitgevoerd en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
De erosiebestendigheid van de waterkering moet gewaarborgd blijven. Na het uitvoeren
van het onderzoek moet de grasmat hersteld worden om te zorgen dat er geen erosie
optreedt. Bij het weghalen van peilbuizen moet de afsluitende laag afgesloten worden
om overlast te voorkomen.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in het artikel 2.105.
Deze paragraaf gaat over het uitvoeren van seismisch onderzoek in het beperkingengebied
waterkering met bijbehorende beschermingszones.
Het uitvoeren van seismisch onderzoek heeft invloed op de grondmechanische stabiliteit
en waterdichtheid van de waterkering. Het hoogheemraadschap wil daarom elk geval beoordelen
onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.
Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van peilbuizen in het
beperkingengebied waterkering en in beschermingszone A bij een waterkering.
Het plaatsen van peilbuizen heeft invloed op de grondmechanische stabiliteit en waterdichtheid
van de waterkering. Het hoogheemraadschap wil daarom elk geval beoordelen onder welke
voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.
Deze paragraaf gaat over het leggen, behouden en weghalen van kabels en leidingen
in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering
met bijbehorende beschermingszones.
Het leggen of weghalen van kabels en leidingen heeft invloed op de stabiliteit en
waterdichtheid van de waterkering. Bij een mediumvoerende leiding bestaat er een kans
op het ontstaan van een ontgrondingskuil bij falen van de leiding. Het hoogheemraadschap
wil elk geval vooraf beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd
kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.
Voor het leggen, behouden en weghalen van een kabel of leiding in het beperkingengebied
oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van vaarwegen, gelden algemene regels. De
relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd
door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het leggen of weghalen van de kabel of
leiding aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken.
Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar
de kabel of leiding wordt gelegd en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
De kabel of leiding moet worden gelegd op een afstand van ten minste 1 meter uit het
leggerprofiel of (als het bestaande profiel groter is dan het leggerprofiel) 1 meter
uit het bestaande profiel. Hierbij wordt er van uitgegaan dat dit een diepte is die
bij normaal onderhoud geen hinder of schade veroorzaakt.
Om schade aan kabels en leidingen bij onderhoud aan kunstwerken als bruggen, duikers,
stuwen en gemalen te voorkomen moeten kabels en leidingen op een zodanige afstand
worden gelegd dat dit onderhoud niet belemmerd wordt.
Een kabel of leiding kan aan een brug worden bevestigd als de doorvaartbreedte en
-hoogte van de brug hierdoor niet kleiner worden. Bovendien moet vervanging of aanpassing
van de brug mogelijk blijven.
De aan- en afvoer van water en beroeps- of recreatievaart moeten geborgd blijven bij
het leggen van kabels en leidingen.
Herstel van talud en waterbodem zijn van belang om uitspoeling van de bodem en oever
te voorkomen. Daardoor zouden kabels en leidingen bloot kunnen komen te liggen met
mogelijke schade bij onderhoud tot gevolg. Door uitzakken of uitspoelen van de oever
of van de waterbodem komen grond of andere stoffen in het water. Hiermee wordt het
doorstroomprofiel verkleind.
Door lekkage kan schade ontstaan aan het water en de oevers en daarmee hinder van
de aan- en afvoer van water. Daarom moeten leidingen in een zodanige staat worden
onderhouden dat er geen lekkage ontstaat. In goede staat houden van de kabels en leidingen
en het voorkomen van defecten draagt bij aan een goed waterbeheer.
Bij onderhoud van het water bestaat het risico dat kabels en leidingen beschadigen.
Daarom moeten ze minimaal 1 meter onder de vaste waterbodem worden gelegd. Hierbij
wordt er van uitgegaan dat dit een diepte is die bij normaal onderhoud geen hinder
of schade veroorzaakt.
Herstel van talud en waterbodem zijn van belang om uitspoeling van de bodem en oever
te voorkomen. Daardoor zouden kabels- en leidingen bloot kunnen komen te liggen met
mogelijke schade bij onderhoud tot gevolg. Door uitzakken of uitspoelen van de oever
of van de waterbodem komen grond of andere stoffen in het water. Hiermee wordt het
doorstroomprofiel verkleind.
Beschadigde kabels en leidingen kunnen zorgen voor schade aan het water en de oevers
en daarmee de aan- en afvoer van water hinderen. Daarom moeten ze zo spoedig mogelijk
weggehaald, gerepareerd of vervangen worden.
Kabels en leidingen zijn obstakels in de waterbodem en oever waar rekening mee moet
worden gehouden bij onderhoud of graafwerkzaamheden. Als ze niet langer nodig zijn
moeten ze daarom worden weggehaald.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikelen 2.115 tot en met 2.117.
Deze paragraaf gaat over het graven van proefsleuven in het beperkingengebied waterkering
en in beschermingszone A bij een waterkering.
Het graven van een proefsleuf heeft invloed op de stabiliteit van de waterkering.
Het hoogheemraadschap heeft daarom algemene regels opgesteld om deze invloed zoveel
mogelijk te mitigeren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen
voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het graven van de proefsleuf aan het
bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij
wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit en de geplande aanvangs-
en einddatum van de activiteit.
Grote ontgravingen kunnen invloed hebben op de stabiliteit of waterdichtheid van een
waterkering. Beperkte ontgravingen volgens de algemene regels in dit artikel zijn
wel toegestaan. Proefsleuven op een primaire kering moeten buiten het stormseizoen
gegraven worden.
De erosiebestendigheid van de waterkering moet gewaarborgd blijven. Door het graven
van de proefsleuf wordt de erosiebestendige deklaag weggehaald. Het weghalen van grond
uit een kering kan leiden tot instabiliteit door het verplaatsen van gewicht in de
kering.
De erosiebestendigheid van de waterkering moet gewaarborgd blijven. Na het graven
van proefsleuven moet de grasmat hersteld worden om te zorgen dat er geen erosie optreedt.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.122 tot en met 2.124.
Deze paragraaf gaat over het graven van nieuw oppervlaktewater in het beheergebied
van het hoogheemraadschap.
In het hellend gebied in en langs de duinen, de strandwallen en stuwwallen, en in
de polders waar in de ondiepe ondergrond zoute kwel aanwezig is moet terughoudend
zijn met het plaatsen van te diep uitgegraven wateren. In de Wieringermeer en Westzanerpolder
is dit versterkt aanwezig door de extra grote drooglegging van de hoofdwateren.
Het hellend gebied is vrij afwaterend en het benodigde profiel voor de aan-/afvoer
van water is afhankelijk van de helling van de bodem van het oppervlaktewaterlichaam.
De helling van de bodem volgt vaak de helling van het maaiveld en de wateren zijn
soms alleen bij neerslag watervoerend. In deze gebieden, bestaande uit de duinen en
duinrand en de stuwwallen op Texel en Wieringen, is het noodzakelijk afwijkende normen
te hanteren. De wateren moeten voldoende afvoercapaciteit hebben. Maar de wateren
mogen niet te diep worden gemaakt, omdat dit de grondwaterstand (negatief) kan beïnvloeden.
In de Wieringermeer en Westzanerpolder gelden afwijkende uitgangspunten voor het secundaire
en tertiaire stelsel in het landelijk gebied. In deze polders is het watersysteem
ingericht op het zo veel mogelijk beperken van zoute kwel en het opbouwen van zoetwaterlenzen.
De polders hebben een permanent watervoerende hoofdstructuur, maar ondiepe perceelsloten
die droogvallen. Het graven van nieuw water in de nabijheid van een waterkering kan
leiden tot instabiliteit van de waterkering.
Elke situatie van nieuw te graven water is anders. Het hoogheemraadschap wil daarom
elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan worden
en onder welke vergunningvoorschriften.
Voor het graven van nieuw water in het beheergebied, met uitzondering van hellend
gebied en gebied met droge beddingen en het beperkingengebied waterkering en beschermingszone
A bij een waterkering, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen
kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene
regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het graven van het water aan het bestuur
de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie
verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het water wordt gegraven
en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
Waterpeilen zijn afgestemd op de hoogte en het grondgebruik van gebieden. Als gebieden
met verschillende waterpeilen met elkaar verbonden worden stroomt water uit het gebied
met het hoogste waterpeil weg, waardoor het waterpeil daar zakt, met mogelijke nadelige
gevolgen voor funderingen van gebouwen, oevers, etc.
Aan het graven van nieuw water worden eisen gesteld over de minimale afmetingen. Die
gaan over breedte en diepte en dit is afhankelijk van de benodigde waterafvoer in
perioden van hevige neerslag.
De pleistocene grondlaag is de ontgrond van de Nederlandse bodem die gevormd is tijdens
de ijstijd uit het Pleistoceen. Ontgravingen, dieper dan de pleistocene grondlaag,
hebben een te groot op de stabiliteit of waterdichtheid van een waterkering. Deze
zijn niet toegestaan.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.7 en 2.130 tot en met 2.132.
Deze paragraaf gaat over het verbreden van een bestaand oppervlaktewaterlichaam in
het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering met
bijbehorende beschermingszones.
Het verbreden van bestaand water in de nabijheid van een waterkering kan leiden tot
instabiliteit van de waterkering. Elke situatie is anders. Het hoogheemraadschap wil
daarom elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd kan
worden en onder welke vergunningvoorschriften.
Voor het verbreden van bestaand water in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam,
met uitzondering van vaarwegen en in beschermingszone B bij een primaire waterkering,
gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze
gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het verbreden van het water aan het bestuur
de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie
verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het water wordt verbreed
en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
In perioden met hevige neerslag is het om wateroverlast te voorkomen van belang dat
dit water goed kan worden afgevoerd. Daarom stelt het hoogheemraadschap eisen aan
de minimale afmetingen van het water over de breedte en diepte.
Door uitzakken of uitspoelen van de oever komen grond of andere stoffen in het water.
Hiermee wordt het doorstroomprofiel verkleind.
Obstakels kunnen de doorstroming van het water of het onderhoud van het water hinderen
en moeten daarom weggehaald worden als ze niet meer nodig zijn.
De pleistocene grondlaag is de ontgrond van de Nederlandse bodem die gevormd is tijdens
de ijstijd uit het Pleistoceen. Ontgravingen, dieper dan de pleistocene grondlaag,
hebben een te groot effect op de stabiliteit of waterdichtheid van een waterkering.
Deze zijn niet toegestaan.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.7, 2.138 en 2.139.
Deze paragraaf gaat over het geheel of gedeeltelijk dempen van water in het beperkingengebied
oppervlaktewaterlichaam.
Onder geheel dempen wordt verstaan het dempen over de gehele breedte van een waterloop.
Onder gedeeltelijk dempen wordt verstaan het versmallen van een waterloop, bijvoorbeeld
door het talud aan te passen, of door het aanleggen van een eiland in een groot water
of het plaatsen van een pijler voor een brug.
Voor het versmallen van bestaand water is een voorafgaande beoordeling nodig van het
hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap wil elk geval apart beoordelen, zo'n aantasting
en versmalling van de watergang is op elke locatie anders. Deze activiteit is daarom
vergunningplichtig.
Voor een goede aan- en afvoer van water is het belangrijk dat waterlopen van voldoende
afmeting blijven, met name die wateren die nodig zijn voor het waterbeheer op regionaal
en polderniveau. Door middel van een categorie-indeling geeft het hoogheemraadschap
het belang van elk oppervlaktewaterlichaam. Om schade te beperken tijdens de steeds
vaker optredende klimaatbuien is het nodig om het overschot aan water flexibel te
kunnen sturen naar speciaal hiervoor ingerichte waterbergingen of naar locaties waar
de schade minder groot is. Hierin speelt met name het zogenoemde primaire stelsel
van wateren een belangrijke rol.
Voor het geheel dempen van een tertiair oppervlaktewater en het gedeeltelijk dempen
van een secundair of tertiair oppervlaktewater, gelden algemene regels. De relevante
waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd
door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het geheel of gedeeltelijk dempen van
het water aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken.
Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar
het water wordt gedempt en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
Tertiaire wateren zijn de haarvaten van het regionale watersysteem. Omdat ze geen
rol hebben in de aan- en afvoer van water kunnen ze worden gedempt onder de voorwaarde
dat het water in de volledige lengte wordt gedempt.
In perioden met hevige neerslag is het om wateroverlast te voorkomen van belang dat
dit water goed kan worden afgevoerd. Daarom stelt het hoogheemraadschap eisen aan
de minimale afmetingen van het water over de breedte en diepte.
Door uitzakken of uitspoelen van de oever komen grond of andere stoffen in het water.
Hiermee wordt het doorstroomprofiel verkleind.
Obstakels kunnen de doorstroming van het water of het onderhoud van het water hinderen
en moeten daarom weggehaald worden als ze niet meer nodig zijn.
In perioden met hevige neerslag kan niet al het water direct worden afgevoerd. In
het water is ruimte om water tijdelijk te bergen door het waterpeil te laten stijgen
tot het water kan worden afgevoerd. Om te voorkomen dat door het dempen van water
de capaciteit voor waterberging vermindert, is compensatie vereist.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.7 en 2.145 tot en met 2.147.
Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van beschoeiing in het
beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering met
bijbehorende beschermingszones. Een beschoeiing bestaat veelal uit een verticaal geplaatste
houten wand. Het is een type (profiel)verdediging ook wel oeverbescherming genoemd.
Andere typen profielverdedigingen zijn bijvoorbeeld een damwand, kademuur, perkoenpalen,
wiepen of betuining. Het zijn grondkerende constructies om afkalving van de oever
(of het talud) te voorkomen zodat de doorstroming of het vaarwegverkeer niet wordt
belemmerd door afgekalfde grond.
Voor het plaatsen, behouden of weghalen van beschoeiing en andere profielbeschermingen
in het beperkingengebied vaarwegen is een voorafgaande beoordeling nodig van het hoogheemraadschap.
Het hoogheemraadschap wil elk geval apart beoordelen, zo'n voorziening is op elke
locatie anders. Deze activiteit is daarom vergunningplichtig.
Voor het plaatsen van een beschoeiing en andere profielbeschermingen in het beperkingengebied
oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van vaarwegen, buiten het beperkingengebied
waterkering en beschermingszone A bij een waterkering, gelden algemene regels. De
relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd
door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen van de beschoeiing of andere
profielbescherming aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel,
te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit,
de locatie waar de beschoeiing of andere profielbeschermingen wordt geplaatst en de
geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
Een beschoeiing of andere profielbescherming is een constructie die de oever beschermt
tegen uitzakken of uitspoelen van de oever. In sommige gebieden voeren we in bepaalde
perioden van het jaar (meestal zomerperiode) hogere waterpeilen. Als de beschoeiing
wordt geplaatst bij het hoogst gevoerde waterpeil is het niet nodig om het verlies
van waterberging te compenseren.
Door de aanleg van beschoeiing of andere profielbescherming tot het maaiveld wordt
het oppervlaktewaterlichaam (het water en de oever) minder breed, omdat het schuine
talud verloren gaat. Hierdoor gaat capaciteit voor waterberging verloren. Dit moet
worden gecompenseerd.
Obstakels kunnen de doorstroming van het water of het onderhoud van het water hinderen
en moeten daarom weggehaald worden als ze niet meer nodig zijn. Om dit op een veilige
manier te doen is het vereist om met het hoogheemraadschap af te stemmen over het
moment en de wijze waarop het weghalen wordt uitgevoerd.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.7 en 2.153.
Deze paragraaf gaat over het aanleggen en behouden van natuurvriendelijke oevers in
het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering
met bijbehorende beschermingszones.
Voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever in het beperkingengebied primaire
of regionale waterkering of de beschermingszone A bij een primaire of regionale waterkering,
is een voorafgaande beoordeling nodig van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap
wil elk geval apart beoordelen, zo'n oever is op elke locatie anders. Deze activiteit
is daarom vergunningplichtig.
Voor het aanleggen of behouden van een natuurvriendelijke oever in het beperkingengebied
oppervlaktewaterlichaam, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige
belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van
algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het aanleggen van de natuurvriendelijke
oever aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken.
Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de
natuurvriendelijke oever wordt aangelegd en de geplande aanvangs- en einddatum van
de activiteit.
Bij aanleg van de natuurvriendelijke oever buiten het doorstroomprofiel wordt de waterafvoer
niet gehinderd. In perioden met hevige neerslag is het om wateroverlast te voorkomen
van belang dat water goed kan worden afgevoerd. Daarom stelt het hoogheemraadschap
eisen aan de minimale afmetingen van het water over de breedte en diepte.
Obstakels kunnen de doorstroming van het water of het onderhoud van het water hinderen
en moeten daarom weggehaald worden als ze niet meer nodig zijn.
Het wateroppervlak binnen de natuurvriendelijke oever draagt bij aan de waterberging
van een gebied.
Zonder onderhoud kan door de groei en sterfte van oeverplanten na enige tijd de bodem
boven water komen te liggen zodat er geen waterberging meer kan plaatsvinden. Dit
moet worden voorkomen.
De natuurvriendelijke oever functioneert het beste als deze goed wordt onderhouden.
Zonder onderhoud vindt verlanding plaats.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.7, 2.160 en 2.161.
Deze paragraaf gaat over het ophogen van lage percelen en bergingen in een bergingsgebied.
Voor het ophogen van een laag perceel of berging in een bergingsgebied gelden algemene
regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende
worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het ophogen van het lage perceel of de
berging aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken.
Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het
lage perceel of de berging wordt opgehoogd en de geplande aanvangs- en einddatum van
de activiteit.
Als door hevige neerslag vanuit het water omliggende percelen en of bebouwing onder
water komen te staan spreken we van wateroverlast. Laag gelegen percelen komen dan
als eerste onder water te staan. Bij ophogen van deze percelen kunnen ze niet meer
gebruikt worden voor waterberging, waardoor de rest van het gebied meer/sneller wateroverlast
kan krijgen. De hoeveelheid water die in de oude situatie op het perceel kon worden
geborgen, oftewel de bergingscapaciteit, moet worden gecompenseerd.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikel 2.166.
Deze paragraaf gaat over het realiseren van peilafwijkingen in het beheergebied van
het hoogheemraadschap.
Een peilafwijking met behulp van een pomp valt niet onder deze activiteit. Een peilregeling
die wordt gerealiseerd door waterinlaat van buiten de polder, zoals water uit de boezem
of het IJsselmeer valt niet onder deze activiteit.
Indien buiten het aangewezen gebied peilafwijkingen de peilafwijking niet kan worden
gerealiseerd met bestaande kunstwerken, wordt vergunning aangevraagd.
Voor het verlagen van het waterpeil door middel van een pomp is een vergunning noodzakelijk
om voorschriften vast te leggen over de maximale verlaging van het waterpeil. In tegenstelling
tot een peilregeling waarbij het waterpeil niet lager kan worden verlaagd dan het
polderpeil.
Door het aanvoeren van water van buiten de polder, wordt het gemaal mogelijk te veel
extra belast. Om eventuele effecten hiervan te beoordelen moet vergunning aangevraagd
worden.
Voor het realiseren van een peilafwijking in het aangewezen gebied peilafwijkingen
gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze
gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het realiseren van de peilafwijking aan
het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij
wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de peilafwijking wordt
gerealiseerd en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
Iedere peilafwijking mag geen negatieve gevolgen hebben op de omgeving. De peilregeling
mag niet leiden tot wateroverlast, watertekort of verdroging in de omliggende gebieden.
Ook mag de peilafwijking niet leiden tot onvoldoende kwellengte bij de bestaande peilscheidende
kunstwerken. Richtlijn daarbij is dat er sprake is van voldoende kwellengte als minimaal
1 meter kwellengte per 10cm peilverschil wordt gehanteerd.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikel 2.172.
Deze paragraaf gaat over het plaatsen, behouden en weghalen van peilregelende en peilscheidende
kunstwerken in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam.
Voor het plaatsen en weghalen van peilregelende en peilscheidende kunstwerken in het
beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam is een voorafgaande beoordeling nodig van
het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap wil elk geval beoordelen op de effecten
van deze activiteiten op het vaarverkeer die voor elke locatie anders kunnen zijn.
Deze activiteiten zijn daarom vergunningplichtig.
Het vastgestelde waterpeil is het resultaat van de afweging die het hoogheemraadschap
heeft gemaakt met als doel een duurzaam en goed functionerend watersysteem voor het
– waar mogelijk – faciliteren van de ruimtelijke gebruiksfunctie. Het waterpeil moet
de aanwezige belangen zo optimaal mogelijk faciliteren en een doelmatig waterbeheer
tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk maken. Voor specifieke omstandigheden
kan een (eventueel tijdelijke) afwijking van het vastgestelde waterpeil gewenst zijn.
Het hoogheemraadschap toetst de motivatie voor een peilafwijking en gebruikt deze
bij de afweging voor de vergunning. De voorwaarden in de vergunning zijn maatwerkberekeningen.
Per peilafwijking wordt aangegeven welk gebied de peilafwijking beslaat, wat de toegestane
peilfluctuaties zijn, wat de maximaal toegestane pompcapaciteit is en welke compenserende
maatregelen worden genomen.
Deze paragraaf gaat over het uitzetten en onttrekken van vis in het beperkingengebied
oppervlaktewaterlichaam.
Voor het uitzetten of onttrekken van vis in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam
gelden algemene regels. Een goede visstand is van belang voor de waterkwaliteit. Om
deze reden zijn algemene regels opgenomen voor het uitzetten of onttrekken van vis.
Een goede visstand is van belang voor de waterkwaliteit. Het onttrekken of uitzetten
van vis kan leiden tot wijziging van de visstand. Soms is dit gewenst, maar het kan
ook ongewenste effecten hebben. Daarom leggen we afspraken hierover vast in een visplan.
In een visplan wordt toegewerkt naar een streefbeeld voor de visstand, zoals aangegeven
in het uitwerkingskader visstand. Een visplan schept daarbij duidelijkheid over uitzet
en onttrekking van vis, waarbij de visrechthebbenden onderling afspraken maken en
nakomen, over verantwoorde benutting van vis.
Een visplan heeft in ieder geval betrekking op de vissoorten waarop mag worden gevist,
in welke hoeveelheden deze mogen worden onttrokken, met welke vistuigen, op welke
momenten, op welke locaties, door welke vissers en met inachtneming van welke bijzondere
voorwaarden. Ook voornemens tot uitzet van vis dienen specifiek te worden opgenomen
in een visplan. HHNK toetst een visplan aan de doelstellingen uit de (Europese) Kaderrichtlijn
Water en aan het beleid van het hoogheemraadschap, inclusief het uitwerkingskader
visstand. Voorwaarde is tevens een positief advies over het visplan van de Visstandbeheercommissie
Hollands Noorderkwartier.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikel 2.178.
Deze paragraaf gaat over het weiden van dieren in het beperkingengebied waterkering,
en beschermingszone A bij een waterkering.
Voor het weiden van dieren in het beperkingengebied primaire of regionale waterkering
of in beschermingszone A bij een primaire of regionale waterkering, gelden algemene
regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende
worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het weiden van de dieren aan het bestuur
de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie
verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de dieren worden geweid
en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
Dieren groter dan schapen kunnen de grasmat stuktrappen en daardoor ontstaat erosie
aan het dijklichaam wat tot instabiliteit kan leiden.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in artikel 2.183.
Deze paragraaf gaat over het aanplanten, behouden en rooien van beplanting in het
beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, het beperkingengebied waterkering met bijbehorende
beschermingszones en in een beperkingengebied molenbiotoop.
Het hoogheemraadschap wil elke aanplant, behouden en rooien van beplanting beoordelen
op de te stellen voorwaarden en mogelijke aantasting van de betrokken belangen. Elke
situatie is anders. Bomen en bosschages kunnen omvallen en ontgrondingskuilen achterlaten.
De dijk kan eroderen waardoor de stabiliteit in gevaar komt. Kwaliteit van de vegetatie
en bekleding van de waterkering wordt minder door de aanwezigheid van bomen en bosschages.
Daarnaast kunnen bomen en bosschages een belemmering vormen voor het regulier onderhoud.
Tot slot kan beplanting toekomstige versterkingen van de waterkering bemoeilijken
Maalvaardige molens zijn bemalingsinstallaties, die voor het malen van water afhankelijk
zijn van de wind en kunnen worden ingezet om het waterbeheer van de polder uit te
voeren. De werking van deze door wind aangedreven bemalingsinstallaties kan belemmerd
worden door hoge bebouwing of begroeiing. Hoewel de molenbiotoop ook langs planologische
weg in zekere mate beschermd is via provinciale regelgeving, biedt dit niet voldoende
zekerheid vanwege de mogelijke uitzonderingen daarop. De beperking van het verbod
tot opgaande beplantingen houdt in dat het verbod niet geldt voor laagblijvende gewassen,
zoals land- en tuinbouwgewassen.
Voor het aanplanten, behouden of rooien van een boom of bosschage in beschermingszone
B bij een waterkering gelden algemene regels. In beschermingszone B is de afstand
tot de waterkering groot genoeg zodat de bomen geen invloed meer hebben. De relevante
waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd
door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het aanplanten of rooien van de boom
of bosschage aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te
verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de
locatie waar de boom of bosschage wordt aangeplant of gerooid en de geplande aanvangs-
en einddatum van de activiteit.
Om hinder van de boom of bosschage voor de aan- en afvoer en het onderhoud van het
water zoveel mogelijk te voorkomen is het belangrijk dat de boom of bosschage goed
wordt beheerd en onderhouden door de initiatiefnemer of de rechtsopvolger. In goede
staat houden van de boom of bosschage en het voorkomen van defecten draagt bij aan
een goed waterbeheer.
In perioden met hevige neerslag is het om wateroverlast te voorkomen van belang dat
dit water goed kan worden afgevoerd. Daarom stelt het hoogheemraadschap eisen aan
de minimale afmetingen van het water over de breedte en diepte.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.3 en over de algemene regels in de artikelen 2.7, 2.189 en 2.190.
Deze paragraaf gaat over het organiseren van evenementen op onverhard oppervlak in
het beperkingengebied waterkering.
Het organiseren van een evenement op onverhard oppervlak in het beperkingengebied
waterkering heeft invloed op de stabiliteit van de waterkering. Elke situatie is anders.
Het hoogheemraadschap wil daarom elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit
gerealiseerd kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.
Deze paragraaf gaat over het plaatsen en behouden van explosiegevaarlijk materiaal
in het beperkingengebied waterkering met bijbehorende beschermingszones.
Het plaatsen van explosiegevaarlijk materiaal in de nabijheid van of op de waterkering
heeft invloed op de stabiliteit van de waterkering en er is een mogelijk risico op
het ontstaan van een erosiekrater. Elke situatie is anders. Het hoogheemraadschap
wil daarom elk geval beoordelen onder welke voorwaarden de activiteit gerealiseerd
kan worden en onder welke vergunningvoorschriften.
Deze paragraaf gaat over het uitvoeren van activiteiten in het beperkingengebied weg.
Dit artikel geeft aan met welke oogmerken de regels in deze afdeling zijn gesteld.
De verordening stelt regels in het belang van de aanleg, instandhouding en bruikbaarheid
van wegen en de vrije, veilige en vlotte afwikkeling van het verkeer over die wegen.
Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor activiteiten in het beperkingengebied
met betrekking tot een weg. De formulering van deze specifieke zorgplicht is ook hier
gelijk aan die van artikel 2.11 van het Bal. Het eerste lid bevat de omschrijving van de zorg die iedereen die een activiteit bij een weg
uitvoert moet betrachten. Het tweede lid bevat een nadere uitwerking van de elementen die in ieder geval tot die zorg
behoren.
Onder het borgen van de verkeersveiligheid (onderdeel a van het tweede lid) moet bijvoorbeeld klei op de weg worden voorkomen. Als bij het uitvoeren van
een activiteit de weg toch vervuild is geraakt door klei, dan moet deze worden opgeruimd
met een schuiver of via afspoeling. De vervuiler is verantwoordelijk voor de wegvervuiling
en gevolgen daarvan. Wanneer de weg vervuild is geraakt, moeten de weggebruikers gewaarschuwd
worden voor gevaarlijke situaties. Dit kan door het plaatsen van borden zodat weggebruikers
tijdig op gevaarlijke situatie gewezen worden.
De indieningsvereisten in dit artikel zijn gebaseerd op de vereisten van artikel 2.4 (Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit).
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen of vergunningvoorschrift te verbinden aan een omgevingsvergunning. Dit betreft
een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke
zorgplicht van artikel 2.198.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een maatwerkvoorschrift niet kan worden gesteld,
als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in
afdeling 2.2 kan worden verbonden. Hiervoor is gekozen om voorschriften voor een activiteit zo
veel mogelijk samen te brengen in één document.
Deze paragraaf gaat over het aanleggen en behouden van uitritten, parkeervoorzieningen
en halteplaatsen in het beperkingengebied weg.
Een uitrit, parkeervoorziening of halteplaats heeft effect op de lokale verkeersafwikkeling
en -veiligheid. Per geval moet beoordeeld worden of deze voorzieningen mogelijk zijn,
en zo ja waar en hoe ze een zo klein mogelijk ongunstig effect hebben op het verkeer.
Het hoogheemraadschap wil elk geval beoordelen en daarom zijn deze activiteiten vergunningplichtig.
Voor het aanleggen of behouden van een uitrit, parkeervoorziening of halteplaats in
het beperkingengebied erftoegangsweg gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige
belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van
algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het aanleggen van de uitrit, parkeervoorziening
of halteplaats aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel,
te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit,
de locatie waar de uitrit, parkeervoorziening of halteplaats wordt aangelegd en de
geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
Een aangebrachte verharding in de berm moet qua uiterlijk dusdanig te onderscheiden
zijn van de rijbaan of rijbanen, dat duidelijk is dat de aangebrachte verharding nooit
als een evenredige rijbaan wordt gezien die mogelijk voorrang zou hebben op de rijbaan.
Dit komt de verkeersveiligheid ten goede. Met de geldende voorrangssituatie wordt
bedoeld de bij die weg behorende regeling rond voorrang verlenen en geven. Bijvoorbeeld:
'rechts gaat voor' of 'u rijdt op een voorrangsweg'.
Op of vanaf uitritten of andere verhardingen bevinden zich voertuigen of vinden voertuigbewegingen
– al dan niet richting of vanaf de rijbaan – plaats. Nabij een bocht kan het zicht
van of tussen het verkeer op de rijbaan en verkeer op de verharding slecht zijn. Voor
de verkeersveiligheid is daarom de locatie van een verharding gesitueerd verder van
een bocht af.Een bocht in de rijbaan is het gehele deel tussen rechtstand van de rijbaan
aan de ene kant tot aan de rechtstand aan de andere kant. De vijf meter wordt dus
gemeten vanaf de overgang tussen bocht en rechtstand.
Bij het koppelen van de constructie van een aangebrachte verharding aan de constructie
van een of de rijbaan, kan door ongelijke zetting of belasting de constructie van
de rijbaan (versneld) aangetast worden of zelfs kapot gaan. Om deze reden moet een
(berm) verharding los van de rijbaan worden aangebracht, dus met een soort van dilatatievoeg.
Een aparte constructie van de aangebrachte verharding is een constructie die op zichzelf
staat, alleen de verharding draagt, dus los is van de verharding van de rijbaan.
Een naast de rijbaan aangebrachte verharding mag niet tot gevolg hebben dat bijvoorbeeld
plasvorming op de rijbaan ontstaat. Plasvorming kan ontstaan doordat de verharding
in de berm te hoog wordt aangebracht of de afwatering van de rijbaan richting onverharde
berm, sloot of greppel wordt gehinderd. Met afwatering van de weg wordt bedoeld dat
het water dat op de rijbaan komt, bijvoorbeeld door regenval, zo snel mogelijk afstroomt
richting berm, sloot of greppel, waardoor op de rijbaan zo min mogelijk water blijft
staan.
Bij de aanleg en het gebruik wordt zo min mogelijk schade aan de berm en beplanting
aangebracht. Eventuele aangebrachte schade wordt hersteld door de initiatiefnemer
of de rechtsopvolger. De berm en inrichting rondom de aangebrachte verharding blijft
de zorg voor de wegbeheerder.
Degene die de verharding gebruikt en er belang bij heeft, draagt ook zorg voor het
functioneren en onderhouden van deze verharding. Zo komen de kosten voor een particulier
niet ten laste van de algemene gelden voor wegenbeheer.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.198 en over de algemene regels in artikelen 2.205 tot en met 2.207.
Deze paragraaf gaat over het plaatsen en behouden van werken met een verkeersfunctie
door een overheidsinstelling in het beperkingengebied weg. Voorzieningen en werken
met een verkeersfunctie worden aangebracht door de wegbeheerder zelf, het hoogheemraadschap
dus. Het betreffen werken die onderdeel uitmaken van de rijbaan (bijvoorbeeld passeerstroken)
en verkeersvoorzieningen (zoals bebording). Beide worden ten behoeve van de verkeersveiligheid
geplaatst. De plaats en constructie moet voldoen aan de wettelijke vereisten of richtlijnen.
Voor het plaatsen en behouden werken met een verkeersfunctie door een overheidsinstelling
in het beperkingengebied weg, gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige
belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van
algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen van het werk met een verkeersfunctie aan
het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij
wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het werk
met een verkeersfunctie wordt geplaatst en de geplande aanvangs- en einddatum van
de activiteit.
Een werk kan de verkeersveiligheid verslechteren als bijvoorbeeld de aandacht wordt
afgeleid, het zicht wordt belemmerd of als de constructie op de rijbaan terecht komt.
Daarom is vereist dat het werk een deugdelijke constructie heeft en dat de afmetingen
van het werk de verkeersveiligheid niet belemmeren. Nabij een bocht kan het zicht
van of tussen het verkeer op de rijbaan belemmerd worden door het werk. Voor de verkeersveiligheid
is daarom de locatie van een werk gesitueerd verder van een bocht af. Een bocht in
de rijbaan is het gehele deel tussen rechtstand van de rijbaan aan de ene kant tot
aan de rechtstand aan de andere kant. De vijf meter wordt dus gemeten vanaf de overgang
tussen bocht en rechtstand.
Een naast de rijbaan aangebrachte verharding mag niet tot gevolg hebben dat bijvoorbeeld
plasvorming op de rijbaan ontstaat. Plasvorming kan ontstaan doordat de verharding
in de berm te hoog wordt aangebracht of de afwatering van de rijbaan richting onverharde
berm, sloot of greppel wordt gehinderd. Met afwatering van de weg wordt bedoeld dat
het water dat op de rijbaan komt, bijvoorbeeld door regenval, zo snel mogelijk afstroomt
richting berm, sloot of greppel, waardoor op de rijbaan zo min mogelijk water blijft
staan.
Bij de aanleg en het gebruik wordt zo min mogelijk schade aan de berm en beplanting
aangebracht. Eventuele aangebrachte schade wordt hersteld door de initiatiefnemer
of de rechtsopvolger. De berm en inrichting rondom de aangebrachte verharding blijft
de zorg voor de wegbeheerder.
Degene die het werk met een verkeersfunctie gebruikt en er belang bij heeft, draagt
ook zorg voor het functioneren en onderhouden van deze verharding.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.198 en over de algemene regels in artikelen 2.212 tot en met 2.214.
Deze paragraaf gaat over het leggen, behouden en weghalen van kabels en leidingen
in het beperkingengebied weg.
Voor het leggen of behouden van een kabel of leiding in het beperkingengebied weg
gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze
gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het leggen van de kabel of leiding aan
het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij
wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de kabel
of leiding wordt gelegd en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
In verband met onderhoud van de berm (meestal maaien) is voldoende gronddekking op
de kabel of leiding nodig zodat de kabel of leiding door de onderhoudswerkzaamheden
niet beschadigd kan raken. De aanlegdiepte is de diepte onder het maaiveld waar de
kabel of leiding gesitueerd moet worden (verticaal gemeten), in dit geval dus met
een gronddekking van 60 cm.
De wegfundering, het grondpakket dat de rijbaan/-banen draagt, is breder dan de rijbaanverharding
zelf. Om de wegfundering niet te beschadigen, of instabiliteit in de berm direct naast
de verharding te veroorzaken, worden sleuven of goten met een minimale (horizontale)
afstand van 1,25 m van de verharding gegraven. De sleuf of kabelgoot is een gegraven
goot waar de kabel of leiding op de bodem wordt ingelegd. Na plaatsing van de kabel
of leiding wordt de sleuf weer gedicht en verdicht met de uitgekomen grond.
De kabel of leiding wordt ofwel met open ontgraving (sleuf) gelegd of middels boring
of persing geplaatst. Rondom een boom worden met deze werkzaamheden boomwortels doorsneden.
Om de levensvatbaarheid van de boom zo groot mogelijk te houden, zo min mogelijk schade
aan te brengen aan het wortelstelsel van de boom en de meest cruciale wortels niet
te beschadigen, is een minimale afstand van 2 meter een vereiste. De minimale afstand
van 2 meter vanaf de boomstam wordt gemeten vanaf de buitenzijde van de stam. In het
algemeen kan worden gesteld dat het wortelstelsel van een boom (ondergronds) rondom
even breed is als de kruin van de boom (bovengronds). Met de genoemde 2 meter kan
bij een grotere boom aangenomen worden dat er sowieso schade aan het wortelstelsel
ontstaat.
Onder de weg door wordt een mantelbuis gedrukt, geperst of geboord. Hierdoor is een
open ontgraving – en dus het openbreken van de verharding – niet nodig. Door toepassing
van een mantelbuis is vervangen of herstellen van de kabel of leiding mogelijk (door
aan het uiteinde van de mantelbuis de kabel te trekken). Oude kabels/leidingen worden
niet onnodig verlaten of steeds nieuwe locaties aangeboord.
De mantelbuis kan (grond)water vervoeren. Dit kan een oneigenlijke grondwaterstroming
veroorzaken of verschillende peilgebieden ter weerszijden van de weg onbedoeld met
elkaar verbinden. Om dit te voorkomen dient de mantelbuis aan beide zijden te worden
afgesloten. Een mantelbuis is een holle buis met een ruimere diameter dan de kabel(s)
of leiding(en) die hierin komt te liggen.
Ter bescherming van de wegfundering en raken bij onderhoudswerkzaamheden is een minimale
gronddekking van 1 meter vereist. De gronddekking van de mantelbuis wordt (horizontaal)
gemeten tussen bovenzijde mantelbuis en maaiveld.
Deze plaatselijke omstandigheden kan een te smalle berm zijn waardoor het boren van
een mantelbuis vanuit de berm niet mogelijk is. Eventueel kan de boring of persing
vanuit een verderop gelegen perceel plaatsvinden.
Een hersteld wegdek blijft altijd een zwak punt in de verharding. Daarnaast zal de
verkeersgebruiker de locatie als hobbel of kuil ervaren met onveilige situaties tot
gevolg. Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen. In geval van het openbreken van
de verharding van de weg, wordt de verharding in oorspronkelijk staat hersteld.
Bij het leggen en het gebruik wordt zo min mogelijk schade aan de berm en beplanting
aangebracht. Eventuele aangebrachte schade wordt hersteld door de initiatiefnemer.
De berm en inrichting rondom de aangebrachte verharding blijft de zorg voor de wegbeheerder.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.198 en over de algemene regels in artikelen 2.219 tot en met 2.223.
Deze paragraaf gaat over het plaatsen en behouden van werken, reclame-uitingen, stoffen
en het houden van dieren in het beperkingengebied weg. Uitgezonderd van het toepassingsbereik
van deze paragraaf zijn:
het aanleggen en behouden van uitritten, parkeervoorzieningen en halteplaatsen;
het plaatsen en behouden van werken met een verkeersfunctie door een overheidsinstelling;
en
het leggen van kabels en leidingen.
Deze activiteiten kunnen een ongunstig effect hebben op de verkeersveiligheid en is
voor elke situatie anders. Het hoogheemraadschap wil elk geval vooraf kunnen beoordelen,
daarom zijn deze activiteiten vergunningplichtig.
Voor het plaatsen of behouden van een werk, reclame-uiting of stof of het houden van
dieren in het beperkingengebied erftoegangsweg gelden algemene regels. De relevante
waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd
door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het plaatsen van het werk, de reclame-uiting
of de stof of het houden van de dieren aan het bestuur de gegevens en documenten,
bedoeld in dit artikel, te verstrekken.
Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar
de activiteit plaatsvindt en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
Vanwege de verkeersveiligheid – scheiding obstakel of activiteit met doorgaand verkeer
– wordt werk, stof of dier op gepaste afstand van de rijbaan geplaatst.
De locatie van het werk, stof of dier is dusdanig gesitueerd dat het verkeer op de
rijbaan de situatie tijdig en goed kan inschatten, zicht heeft op de situatie. Onverwachte
activiteiten of op een plek waar het doorgaande verkeer niet tijdig de situatie kan
inschatten, kan leiden tot verkeersonveilige situaties of ongevallen.Met 'veilig'
wordt bedoeld de veiligheid van de gebruikers of bezoekers van werk, stof of dier,
én van de weggebruikers op de rijbaan.
Afmetingen van het aangebrachte werk zijn zodanig dat het zicht op de rijbaan niet
(verkeersonveilig) wordt belemmerd. Onder verkeersveiligheid verstaan we de veiligheid
van en tussen het verkeer, ter beoordeling van de wegbeheerder.
Bij de aanleg en het gebruik wordt zo min mogelijk schade aan de berm en beplanting
aangebracht. Eventuele aangebrachte schade wordt hersteld door de initiatiefnemer.
De berm en inrichting rondom de aangebrachte verharding blijft de zorg voor de wegbeheerder.
Degene die de werken, reclame-uitingen of stoffen gebruikt en er belang bij heeft,
draagt ook zorg voor het functioneren en onderhouden van deze objecten. Zo komen de
kosten voor een particulier niet ten laste van de algemene gelden voor wegenbeheer.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.198 en over de algemene regels in artikelen 2.229 tot en met 2.231.
Deze paragraaf gaat over het geheel of gedeeltelijk afsluiten van een weg in het beperkingengebied
weg.
Het geheel of gedeeltelijk afsluiten van een weg heeft effect op een groter deel van
het wegennetwerk. Het hoogheemraadschap wil elk geval vooraf beoordelen, daarom zijn
deze activiteiten vergunningplichtig. Per situatie zal beoordeeld worden welke omleidingsroute
aanbevolen wordt, en onder welke voorwaarden de percelen langs de afgesloten weg (verminderd)
bereikbaar blijven.
Voor het gedeeltelijk afsluiten van een weg in het beperkingengebied erftoegangsweg
gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze
gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het afsluiten van een weg aan het bestuur
de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken.
Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar de
activiteit plaatsvindt en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
De aan de weg gelegen bestemmingen zijn over het algemeen alleen bereikbaar vanaf
deze weg. Daarmee zijn bestemmingen afhankelijk voor toegang via deze weg. Mogelijke
schade of verhindering – in welke vorm dan ook: economisch, gezondheid, calamiteit,
etc. - door tijdelijke onbereikbaarheid moet zoveel als mogelijk voorkomen worden.
Hiertoe heeft gedeeltelijke afsluiting de voorkeur, als in de lengterichting van de
weg een deel van de rijbaan begaanbaar blijft. Enige vertraging is hierbij acceptabel,
één rijrichting per keer wordt dan afgewikkeld. Een omleidingsroute met acceptabele
vertraging kan ook.
Door de CROW-richtlijnen toe te passen bij afbakening van de weg bij een wegversmalling
wordt voldoende rekening gehouden met de veiligheid van de weggebruiker en de doorstroming
van het wegverkeer. De initiatiefnemer moet zorgdragen voor de juiste afbakening.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 2.198 en over de algemene regels in artikelen 2.237 en 2.238.
Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op oppervlaktewaterlichamen
die in beheer zijn bij het hoogheemraadschap en lozingsactiviteiten op zuiveringtechnische
werken die in beheer zijn bij het hoogheemraadschap. De artikelen in dit hoofdstuk
zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende
activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de artikelen
maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. Als een artikel niet van
toepassing is op lozingen afkomstig van zo’n milieubelastende activiteit, is dat in
het artikel zelf aangegeven.
Dit artikel geeft aan met welke oogmerken de regels in dit hoofdstuk zijn gesteld.
Dit zijn, kort gezegd, de doelstellingen van het waterbeheer (zie de begripsomschrijving
van beheer van watersystemen in de memorie van toelichting van de Omgevingswet) die
betrekking hebben op de waterkwaliteit en functievervulling door watersystemen, aangevuld
met de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken. De regels
in dit hoofdstuk zijn niet gesteld met het doel om wateroverlast of watertekorten
te voorkomen of te beperken.
Op grond van artikel 10.29a van de Wet milieubeheer moet het hoogheemraadschap bij
het stellen van regels in de waterschapsverordening ook rekening houden met de in
dat artikel opgenomen voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater. Deze voorkeursvolgorde
gold ook voor de voormalige rijksregels die in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Bij het
opstellen van de regels over lozingen in een oppervlaktewaterlichaam in dit hoofdstuk
is daarom niet alleen rekening gehouden met de bescherming van de chemische en ecologische
kwaliteit van watersystemen en de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken,
maar ook met bijvoorbeeld de voorkeur om afvalwater, dat ten aanzien van de biologische
afbreekbaarheid niet overeenkomt met huishoudelijk afvalwater, zo nodig na retentie
of zuivering bij de bron te hergebruiken of lokaal terug te brengen in het milieu.
Daarom is in verschillende artikelen in dit hoofdstuk bepaald dat afvalwaterstromen
onder voorwaarden op een oppervlaktewaterlichaam kunnen worden geloosd. Hierbij is
een afweging gemaakt tussen enerzijds de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam
(dat leidt tot beperking van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam) en anderzijds
de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken en de voorkeur
voor lokale verwerking van afvalwater (dat leidt tot beperking van lozingen op de
vuilwaterriolering). Waar het oogmerk «doelmatig beheer van afvalwater» staat, duidt
dit erop dat deze afweging heeft gespeeld.
Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam
en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze specifieke
zorgplicht is gelijk aan die van artikel 2.11 van het Bal. Het eerste lid bevat de
omschrijving van de zorg die iedereen die een lozingsactiviteit uitvoert moet betrachten.
Het tweede lid bevat een nadere uitwerking van de elementen die in ieder geval tot
die zorg behoren.
De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen
over lozingsactiviteiten in de afdelingen 3.2 tot en met 3.19. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning
op grond van afdeling 3.19 is vereist.
Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke
zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert zoals een basisnorm voor
alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. De algemene
regels van de afdelingen 2.2 en verder en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning
voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke
zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit. Die algemene regels en vergunningvoorschriften
moeten steeds passen binnen de oogmerken van artikel 2.2 (waarnaar in het eerste lid
van dit artikel wordt verwezen) en de strekking die in het tweede lid van dit artikel
is opgenomen. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om
maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet
uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften.
De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen.
Deze specifieke zorgplicht is de opvolger van de zorgplichten die in artikel 2.1 van
het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit
lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater
huishoudens waren opgenomen. Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan
handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen
van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of
nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke
zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk
is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten
maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke
zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift
(zie het navolgende artikel) maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene
die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een
concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene
na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg
aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht.
Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen
overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting
bij het Bal.
Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.
Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit
op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels
van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold
voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Ook de voorschriften die op grond van het Bkl aan een omgevingsvergunning voor een
lozingsactiviteit moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit
sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 3.3 over de algemene regels over ongewone voorvallen en over de algemene regels over
lozingsactiviteiten in de afdelingen 3.2 tot en met 3.19. De keuze om maatwerkvoorschriften generiek mogelijk te maken sluit ook hier aan
bij de keuze die het Rijk heeft gemaakt in het Besluit activiteiten leefomgeving.
Deze bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften is de opvolger van onder
meer de maatwerkbevoegdheden ter uitwerking van de zorgplichten van artikel 2.1 van
het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit
lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater
huishoudens, en de specifieke maatwerkbevoegdheden die in diverse artikelen van die
besluiten waren opgenomen. Met het verruimen van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften
te stellen, wordt overigens niet beoogd dat het bevoegd gezag vaker dan voor inwerkingtreding
van de Omgevingswet gebruik zal maken van die bevoegdheid. Maatwerk blijft een uitzondering;
de algemene regels in dit hoofdstuk voldoen in de meeste gevallen. Maar als lokale
omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin
wel worden voorzien.
Deze afdeling gaat over het lozen van grondwater bij sanering of ontwatering.
Om wateroverlast te voorkomen stelt het hoogheemraadschap een maximum aan de afvoer
van water naar oppervlaktewater van 50 m3 per uur. Het gaat in dit voorschrift alleen om (schoon) hemelwater en systeemeigen
water. Met dit laatste wordt water bedoeld dat onderdeel is van hetzelfde watersysteem
als het water waarin het wordt gebracht.
Bij het lozen van grondwater bij sanering of ontwatering buiten het kwetsbaar gebied
oppervlaktewater gelden, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur, algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze
gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en documenten
te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard
en omvang van de lozing, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties
van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens
worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de
hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.
De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering
(bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren, of bij lozingen vanuit
huishoudens. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt
een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en documenten: ten minste
5 werkdagen voor de start van de lozingsactiviteit wordt het bevoegd gezag geïnformeerd
in plaats van 4 weken.
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van
emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater
schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet
gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren
en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen
waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies
van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd
om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter
tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden
die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen
in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de
stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.
Afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een
grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet
vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor
het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel. 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft
het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu
en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare
vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam
toegestaan. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten
die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze
afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.
Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook
nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit
van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden
opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het
afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd.
Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren
die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een
bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen
uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen
buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen
oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De aangewezen
oppervlaktewaterlichamen, die een grotere omvang hebben en daardoor minder kwetsbaar
zijn voor lozingen, zijn opgenomen in bijlage III bij deze verordening.
In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was
ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel
is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht in dit hoofdstuk.
Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld
bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen
die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral
in de bouw) die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden
weggepompt. De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor
het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt.
Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen
lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk
van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of
van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal
bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid
van degene die loost om het waterschap te informeren over de bekende gegevens over
de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name
van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied
voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen
zijn is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap om na te gaan of er
in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen
zou kunnen leiden. In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen
opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht
en is daarom niet uitgeschreven in dit artikel.
Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen, omdat het
voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen specifieke eisen bevatte voor
deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van dit
hoofdstuk.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel,
concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog
toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat
met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven
normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag.
Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften
aan de aanvraag verbinden.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig
is van een bodembeschermende voorziening.
Bij het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende
voorziening gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen
in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de oppervlaktewaterkwaliteit.
Het is daarom niet nodig om voorafgaand aan de start of wijziging van de lozing het
bevoegd gezag te informeren. Alleen wanneer er een rijksweg of provinciale weg en
daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken worden geplaatst of gewijzigd,
moet het bevoegd gezag tijdig, ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg of
wijziging, op de hoogte worden gesteld. Het bevoegd gezag kan dan samen met de wegbeheerder
bekijken wat de gewenste wijze van verwerking van het afstromende regenwater is.
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig
is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend
hemelwater van daken en van verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten
plaatsvinden. Dit artikel is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig
van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend
hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf
4.78 van het Bal of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit.
De regeling voor het lozen van afvloeiend hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor
het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt.
Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu
teruggebracht worden. De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater
is neergekomen is verantwoordelijk voor het nemen van deze preventieve maatregelen
en kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht (artikel 2.4) worden aangesproken
op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden het schoonhouden
van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging
van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater
zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met
deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging),
of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het
hemelwater wordt voorkomen. In deze verordening is ervoor gekozen deze preventieve
maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen.
In het tweede lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen
buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende
bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden
is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen
en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het
in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK’s, zware metalen
of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afvloeiend hemelwater
vanaf rijkswegen en provinciale wegen in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet
mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels of rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor
afvoer van regenwater, zijn geplaatst. Dit afvloeiend hemelwater vloeit buiten de
bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam.
Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen wordt buiten de bebouwde
kom bij voorkeur geloosd op de bodem. De regels hierover staan in het omgevingsplan.
Als lozen in de bodem niet (of niet volledig) mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden
in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Als laatste mogelijkheid is het lozen in
een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam aangegeven. Dit is alleen toegestaan wanneer
het lozen via een andere route niet mogelijk is.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel,
concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog
toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat
met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven
normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag.
Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften
aan de aanvraag verbinden.
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig
van wonen. Omdat de hoeveelheid huishoudelijk afvalwater afkomstig van huisvesting
door groepsaccommodaties van zo’n grote omvang is, zijn de regels voor het bedrijfsmatig
lozen van huishoudelijk afvalwater hierop van toepassing en zijn ze uitgezonderd van
de regels lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van wonen.
Bij het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van wonen gelden algemene regels.
De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden
gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en documenten
te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard
en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen
van het afvalwater. Eveneens moeten gegevens aan het bevoegd gezag verstrekt worden
als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid
water wordt aangepast.
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van
emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater
schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet
gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en
conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen
waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies
van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd
om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter
tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden
die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen
in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de
stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.
In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het
vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool
of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam
toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van
waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan
2.000 inwonerequivalenten. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende
activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de
regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.
Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten
dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting
op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk
afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater.
De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch
werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt.
Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden
werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van
het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen.
Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen
uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen
buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit
bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater. In
sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool
minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding te plaatsen.
Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor
is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar
in de praktijk een afvoerleiding geplaatst kan worden. De eisen aan lozingen van huishoudelijk
afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire
terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen
kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing
van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk.
In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd
in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden
gesteld. Hierbij wordt voor lozingen in het oppervlaktewater een onderscheid gemaakt
tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven)
en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven). De lijst
van aangewezen wateren is opgenomen in bijlage III bij deze verordening. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIW-rapport ‘Individuele
Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen’ van januari 1999 ten grondslag.
De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk
afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande
voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater. Voor
beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de
emissiegrenswaarden op grond van tabel 2.3, voor kiezen te lozen via een septic tank.
Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar
dat in het derde lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder
dan 6 inwonerequivalenten via zo’n voorziening geloosd mogen worden.
Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding
van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen
afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling
lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd
op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste
voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch
rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het
veld toepasbaar is.
Het is niet toegestaan om afvalwater via een voedselrestvermaler te lozen op het oppervlaktewater.
Een voedselrestvermaler vermaalt verteerbare etensresten met toevoeging van water
tot een vloeibare afvalstof. Deze vloeibare afvalstof wordt vervolgens met het afvalwater
geloosd. De vermalen stoffen kunnen leiden tot verstopping van de septic tank, maar
zorgen ook voor een ongewenste toename van organische afvalstoffen in het afvalwater
en het oppervlaktewater.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen over de artikelen 3.3, 3.25, 3.26 en 3.27. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel,
concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog
toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat
met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven
normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag.
Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften
aan de aanvraag verbinden.
Huishoudelijk afvalwater ontstaat bij particulieren (huishoudens) en bedrijven. Het
bevat verontreinigingen die samenhangen met het voeren van een huishouding, zoals
koken, (af-)wassen en gebruik van toilet.Dit type afvalwater komt ook vrij bij bedrijven.
Voorbeelden zijn tijdelijke huisvesting, campings, kantoren, hotel of restaurant.
Denk bijvoorbeeld aan afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding met grootkeukenapparatuur
in de keuken van een hotel. De voorkeursroute voor deze lozingen is via het vuilwaterriool
naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Deze paragraaf gaat over het bedrijfsmatig lozen van huishoudelijk afvalwater in het
beheergebied. Ten opzichte van huishoudelijk afvalwater afkomstig van wonen bevatten
de bedrijfsmatige lozingen een grotere hoeveelheid stoffen en de impact op de watergangen
is groter. Het waterschap wil deze lozingen scherper reguleren.
Voor deze nieuwe strengere regels geldt het overgangsrecht zoals opgenomen in afdeling 5.1 van deze waterschapsverordening. De regels zijn niet direct van toepassing op de
situaties die voorheen niet vergunningplichtig of verboden waren en daarna wel. Er
geldt een overgangstermijn van 2 jaar, zie hiervoor artikel 5.1, vierde lid.
Omdat de hoeveelheid huishoudelijk afvalwater afkomstig van groepsaccommodaties (bijvoorbeeld
voor tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten, accommodaties voor recreatief gebruik
en campings) van zo’n grote omvang is, wil het waterschap deze lozingen reguleren
alsof het bedrijfsmatige lozingen zijn. Het toepassingsbereik van deze paragraaf geldt
daarom ook voor die lozingen. De bestaande locaties liggen vooral in het buitengebied
en zijn niet aangesloten op het riool, omdat er geen riolering in de buurt is geplaatst
en aansluiten financieel en technisch niet doelmatig is. Deze locaties hebben voor
het zuiveren van afvalwater vaak een IBA-systeem (Individuele Behandeling van Afvalwater)
of septic tank(s). Uit metingen blijkt dat de eerder aangebrachte systemen onvoldoende
functioneren. Dit heeft te maken met de hoeveelheid afvalwater, het gebruik en het
niet continu in gebruik zijn van het systeem (seizoensafhankelijk). Daarnaast zijn
de IBA-systemen minder geschikt voor piekbelastingen. Dat leidt ertoe dat de waterkwaliteit
door deze lozingen achteruit gaat. Op Europees en landelijk niveau is afgesproken
om minimaal het stand still-beginsel toe te passen. Dat betekent dat de waterkwaliteit
niet mag verslechteren. Dit blijkt ook uit recente jurisprudentie: op 5 mei 2022 heeft
het Hof van Justitie EU een arrest gewezen over de Kaderichtlijn Water (KRW) (ECLI:EU:C:2022:350)
waaruit blijkt dat tijdelijke achteruitgang van de toestand van een oppervlaktewaterlichaam
is niet toegestaan.
Met de verwachte toename van grootschaligere locaties in het buitengebied, zal de
belasting op het watersysteem vele malen groter worden en de waterkwaliteit achteruitgaan.
Uit uitgevoerde modelstudies blijkt ook dat de belasting van de lozingen op sommige
delen van ons watersysteem dusdanig groot is, dat het systeem niet meer herstelt.
Vanuit de KRW zijn de relevante criteria, de normen voor P, N, NH4, O2 en verontreinigende
stoffen beschouwd. Ook is gekeken naar niet genormeerde stoffen, zoals bijvoorbeeld
medicijnresten. Getoetst is of een activiteit leidt tot “achteruitgang”. Daarvan is
sprake wanneer de activiteit leidt tot een achteruitgang van de toestandsklasse van
een stof of kwaliteitselement.Indien het betreffende kwaliteitselement zich reeds
in de laagste klasse bevindt, vormt iedere achteruitgang van dat element een ‘achteruitgang
van de toestand’ van een oppervlaktewaterlichaam (Wezer arrest). Uit de studie blijkt
dat met name de kleinere watergangen de grotere lozingsvrachten niet aan kunnen. Het
hoogheemraadschap wil verdere achteruitgang voorkomen.
Deze paragraaf is ook van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig
van groepsaccommodaties. Onder het begrip groepsaccommodatie wordt verstaan: een voorziening
ten behoeve van het verblijven van meerdere personen. Onder wonen worden normaal gesproken
diverse uiteenlopende vormen van huisvesting of bewoning begrepen, zoals het gebruik
van een pand voor een particulier huishouden of de huisvesting van buitenlandse werknemers.
Het waterschap wil hier een onderscheid maken. Deze verblijfsgroepen vallen niet onder
de regels van het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van wonen (paragraaf 3.4.1).
Voor het begrip groepsaccommodatie gaat het om een accommodatie anders dan een particulier
huishouden. In een groepsaccommodatie wordt er voor een bepaalde duur overnacht buiten
de eigen woonplaats. Bij bewoning door arbeidsmigranten van zo’n accommodatie is geen
sprake van een huishouding. Huisvesting van een zo’n groep personen valt onder het
begrip groepsaccommodatie. In het geval huishoudelijk afvalwater vrijkomt bij een
bedrijf zoals een camping, kantoor, locatie met gezondheidsfunctie, locatie met logiesfunctie
(hotel, restaurant, bed & breakfast of asielzoekerscentra), wordt gezien als het bedrijfsmatig
lozen van huishoudelijk afvalwater. Mocht er geen sprake zijn van een bedrijf dan
valt de bewoning van een groep onder de regels van groepsaccommodaties.
De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen
en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang
van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden
geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk.
De secundaire en tertiaire wateren kunnen worden beschouwd als de kleinere watergangen.
De waterkwaliteit in deze wateren is kwetsbaar. Een lozing van huishoudelijk afvalwater
heeft grote impact op dergelijke kleinere wateren waardoor het ecologisch evenwicht
snel kan verschuiven en achteruitgang optreedt. In deze wateren is de waterkwaliteit
zodanig slecht, dat er geen herstel meer mogelijk is indien deze lozingen plaatsvinden.
Daarom worden lozingen in deze wateren helemaal niet toegestaan en er geldt ook een
algeheel verbod voor bedrijfsmatige lozingen en lozingen van huishoudelijk afvalwater
door groepsaccommodaties (laatst genoemde als de vervuilingswaarden 6 of meer inwonerequivalenten
bedraagt). Aansluiten op de riolering heeft de voorkeur. Als aansluiting op en afvoer
van het huishoudelijk afvalwater naar het riool niet mogelijk is dan moet er een andere
oplossing worden gezocht: bijvoorbeeld het bufferen van dat afvalwater en per as afvoeren
naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Het beperkingengebied primair oppervlaktewater is minder kwetsbaar en een bedrijfsmatige
lozing kan in bepaalde gevallen onder voorschriften worden toegestaan. Andere zuiveringsvoorzieningen
(die eenzelfde of zelfs beter zuiveringsrendement opleveren) wil het waterschap niet
uitsluiten. Deze gevallen wil het waterschap per geval beoordelen en toetsen bij een
aanvraag om vergunning.
Voor kleine bedrijfsmatige lozingen van huishoudelijk afvalwater en het lozen van
huishoudelijk afvalwater afkomstig van groepsaccommodaties (tot en met 5 inwonerequivalenten)
gelden algemene regels. De kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam kan met deze
algemene regels voldoende worden beschermd en verontreiniging wordt zoveel mogelijk
voorkomen.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en documenten
te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard
en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen
van het afvalwater. Eveneens moeten gegevens aan het bevoegd gezag verstrekt worden
als er wijzigingen plaatsvinden.
Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er voor kiezen te
lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5
inwonerequivalenten. Vandaar dat in het eerste lid van dit artikel is aangegeven dat
lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo’n
voorziening geloosd mogen worden. Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden
die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer
en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling
Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere
voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater,
mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet
worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN
12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen over artikel 3.3 en 3.34. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel,
concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog
toestaan. De initiatiefnemer zal hierbij moeten onderbouwen dat met de afwijking nog
steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven normen. Het hoogheemraadschap
kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag. Indien noodzakelijk, kan het
hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften aan de aanvraag verbinden.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van koelwater.
Om wateroverlast te voorkomen stelt het hoogheemraadschap een maximum aan de afvoer
van water naar oppervlaktewater van 50 m3 per uur. Het gaat in dit voorschrift alleen om (schoon) hemelwater en systeemeigen
water. Met dit laatste wordt water bedoeld dat onderdeel is van hetzelfde watersysteem
als het water waarin het wordt gebracht.
Bij het lozen van koelwater buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater gelden, als
er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur, algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze
gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om ten minste vier weken voor de start van de lozing aan het
bevoegd gezag gegevens en documenten te verstrekken. Daarbij wordt informatie verschaft
over de maximale warmtevracht. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en documenten
worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te
lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Deze afdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende
activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van
dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan
vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van
koelwater opgenomen. Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven
die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in dit artikel het
lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden
geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Er
mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen)
worden toegevoegd. De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam
waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage III bij deze verordening; andere oppervlaktewaterlichamen zijn niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De
warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet
en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende
oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190
kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd: De warmtevracht = L x ΔT x
W, waarbij L = lozingsdebiet (m3/s) ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater
in graden Celsius. W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging. Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht,
of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel,
concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog
toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat
met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven
normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag.
Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften
aan de aanvraag verbinden.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij het reinigen, conserveren, bouwen,
renoveren of slopen van bouwwerken.
Bij het lozen bij het reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken
gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze
gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Op grond van dit artikel moeten aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voor aanvang
van de reinigings- of conserveringswerkzaamheden of de bouw- of sloopwerkzaamheden
de in het eerste lid van dit artikel genoemde gegevens en documenten verstrekt worden. Daarbij moet
de werkinstructie worden toegestuurd. Het derde lid bevat een uitzondering op deze
plicht voor periodieke reinigingswerkzaamheden waarbij alleen vuilafzetting wordt
weggehaald. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld gevelreiniging.
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van
stof.
Deze afdeling heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de
buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen,
steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater.
De regels in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.1.6) en
het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (paragraaf 3.5) schreven voor dat
bij het reinigen en conserveren maatregelen getroffen dienden te worden om het op
het oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen. Deze regels betroffen
gedetailleerde instructies waaraan de lozer moest voldoen. Hierdoor mocht slechts
afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd bij het afwassen met water
en het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar. Voor andere
reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld in artikel 2.24.
Het onderhouden van bouwwerken houdt veelal in dat de bouwwerken van verontreinigingen
worden ontdaan, dat roest en oude verflagen worden weggehaald en dat een nieuwe verflaag
wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings- of conserveringstechnieken
toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken
naar oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende
maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin
wordt gewerkt en opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van
de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie
van de toegepaste techniek, de weg te halen of toe te passen materialen en stoffen
en de te nemen milieubeschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor het milieu
beperkt worden.
Voor de reinigings- en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie opgesteld
worden waarin in ieder geval de maatregelen staan die getroffen worden om het lozen
te voorkomen of, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. De
werkinstructie kan de maatregelen bevatten die onder het voormalige Activiteitenbesluit
milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen worden beschreven,
maar het is ook mogelijk om andere maatregelen of technieken te treffen. Voor een
uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel
6.23 van het Bal.
Als bouwwerken worden gesloopt, gerenoveerd of gebouwd is het bijna onvermijdelijk
dat vaste delen in het oppervlaktewaterlichaam geraken. Het is daarom van belang dat
bij deze werkzaamheden aan bouwwerken, die in de buurt van of boven het oppervlaktewaterlichaam
plaatsvinden, verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk wordt
voorkomen. De werkwijze en een zorgvuldige bedrijfsvoering zijn daarbij van doorslaggevend
belang. Daarom moet een werkinstructie worden opgesteld waarin naast de werkwijze
in ieder geval is aangegeven welke preventieve maatregelen worden getroffen om te
voorkomen dat stoffen in een oppervlaktewaterlichaam terechtkomen. Er moet worden
gehandeld conform deze werkinstructie en de daarin genoemde maatregelen moeten worden
getroffen.
Als het bij het reinigen of conserveren nodig is om te werken met een gesloten hulpconstructie
en afzuiging, geldt een emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid stof die naar de buitenlucht
wordt afgevoerd. Deze eis is bedoeld om te voorkomen dat het stof alsnog in het oppervlaktewater
terecht kan komen. Als de afstand tot een oppervlaktewaterlichaam zodanig groot is
dat een lozing redelijkerwijs niet te verwachten is, geldt dit artikel niet
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel,
concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog
toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat
met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven
normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag.
Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften
aan de aanvraag verbinden.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij het opslaan en overslaan van inerte
goederen.
Deze afdeling heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan
van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn.
Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel
geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus
niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd
mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.
Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een
onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat
het om ‘het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen’.
Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen
van goederen of materialen. De afdeling heeft geen betrekking op ‘opslaan’. Het opslaan
van goederen is al uitputtend geregeld in het Bal.
Bij het lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen gelden algemene regels.
De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden
gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen kan worden geloosd
in oppervlaktewater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater
(artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) wordt het afvalwater bij voorkeur hergebruikt
voordat het wordt geloosd. In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater,
schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn. In het voormalige Activiteitenbesluit
milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de
lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug,
want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de specifieke zorgplicht
van dit hoofdstuk.
Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk
wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk
moet voorkomen worden dat de goederen (bijvoorbeeld zand of grind op een oever) afvloeien
in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het
oppervlaktewater terechtkomen. In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag
van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen
de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip
zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk
is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal
ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter.
Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet
zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te
voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.
De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet
om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch
een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan
is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel,
concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog
toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat
met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven
normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag.
Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften
aan de aanvraag verbinden.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij het opslaan en overslaan van niet-inerte
goederen.
Bij het lozen bij opslaan en overslaan van niet-inerte goederen gelden algemene regels.
De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden
gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag
bepaalde gegevens en documenten te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt
over de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen. Aan het bevoegd gezag moeten
eveneens gegevens en documenten worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de
lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Dit artikel geeft aan welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden.
Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor
dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt
bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn
de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in artikel 3.61 emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen
zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I bij deze verordening.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd
om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter
tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden
die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen
in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de
stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.
Dit artikel heeft betrekking op goederen die bij contact met water kunnen uitlogen.
Dit artikel geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn
aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat besluit is geregeld dat het te lozen
afvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van
afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.
Dit artikel is dus een maatwerkregel op het Bal. De verplichte lozingsroute naar het
vuilwaterriool kan in deze waterschapsverordening niet worden ‘uitgezet’. Daarom is
in het omgevingsplan een regel opgenomen die bepaalt dat de verplichte lozingsroute
een facultatieve lozingsroute wordt, als in de waterschapsverordening lozen in het
oppervlaktewater is toegestaan.
Lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen
uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam is toegestaan als het perceel waar
het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch
werk en ook niet binnen een afstand van 40 meter aangesloten kan worden op een vuilwaterriool
of zuiveringtechnisch werk. Als er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch
werk aanwezig is, is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam.
Het ligt dan voor de hand om aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch
werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot
de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen
zijn opgenomen in bijlage III bij deze verordening.
Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden
in de tabel. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit
milieubeheer. Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel relevant. Zo zijn
bijvoorbeeld voor agribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen,
som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang.
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het:
bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;
overslaan van zout voor het strooien op wegen;
overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en
overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.
Met ‘bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen’ wordt het overslaan bedoeld
wat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen.
De andere overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij
of nodig zijn in een werk) hebben betrekking op wat in het voormalige Besluit lozen
buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij ‘niet-inerte
goederen die vrijkomen bij een werk’ kan gedacht worden aan het vervangen of plaatsen
van een walbeschoeiing in het oppervlaktewater, het plaatsen of vervangen van kabels
in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit
materiaal kan van allerlei aard zijn, zoals beschadigde walbeschoeiing en oude kabels.
Ook het nieuwe materiaal kan worden overgeslagen voordat het in het werk wordt aangebracht.
In dit geval betreft het dus de nieuwe walbeschoeiing, nieuwe kabels en soortgelijk
materiaal die nodig zijn in een werk.
Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk
wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk
moet voorkomen worden dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het
oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater
terechtkomen.
In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag
van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen
de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip
zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk
is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal
ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter.
Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet
zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te
voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.
De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet
om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch
een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan
is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel,
concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog
toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat
met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven
normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag.
Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften
aan de aanvraag verbinden.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor
inzameling en transport van afvalwater.
Bij het lozen bij opslaan en overslaan van niet-inerte goederen gelden algemene regels.
De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden
gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels,
openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan.
Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen
en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld
in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van
het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP’s
van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld,
of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het
vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente
en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig
zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering
op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige artikel
3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen.
Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig.
Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening
van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet
in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders
om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Ongetwijfeld
zal het college het waterschap daarbij betrekken. Als het college een rioleringsprogramma
heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen
daarom eveneens toegestaan. De naam ‘rioleringsprogramma’ is overigens niet limitatief,
de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.
Voor lozingen vanuit ‘overheids-IBA’s’ geldt dezelfde regeling als voor de lozingen
vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting
bij artikel 3.66.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel,
concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog
toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat
met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven
normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag.
Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften
aan de aanvraag verbinden.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden
en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam.
Bij het lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder
op een oppervlaktewaterlichaam gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige
belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van
algemene regels.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de in het eerste lid genoemde gegevens en documenten aan het bevoegd gezag te verstrekken. Aan het
bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en documenten worden overlegd als er wijzigingen
optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Dit artikel heeft betrekking op baggerwerkzaamheden en ontgravingen en geldt alleen
voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel heeft dus geen betrekking
op een eventuele toepassing van de bagger of de opgegraven materie. Het artikel is
van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden en ontgravingen verrichten.
Ook als die werkzaamheden door derden worden verricht (zoals de onderhoudsplichtigen),
is het artikel van toepassing. Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als
die plaatsvindt in hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of ontgraven plaatsvindt.
Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden, waarbij de kwaliteit van de te ontgraven
of te baggeren waterbodem in de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in
artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit valt, is het gewenst
dat het ontgraven of baggeren met een grotere zorgvuldigheid gebeurt dan wanneer de
kwaliteit in een andere (minder schadelijke) kwaliteitsklasse valt. De kwaliteitsklasse
‘sterk verontreinigd’ komt overeen met een waterbodem die volgens het oude recht de
interventiewaarden overschreed. In dat geval is het opstellen van een werkinstructie
verplicht.
Dit artikel heeft betrekking op lozingen afkomstig van andere werkzaamheden op een
oppervlaktewaterlichaam (anders dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden) die door
of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvinden in het kader van oppervlaktewaterbeheer.
Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever.
Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan zonder verdere voorwaarden. Vanzelfsprekend
geldt wel de specifieke zorgplicht.
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van algen en bacteriën op een oppervlaktewaterlichaam
wat door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvindt in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Het
artikel bepaalt dat algen en bacteriën afkomstig van een oppervlaktewaterlichaam op
een ander oppervlaktewaterlichaam geloosd mogen worden in het kader van oppervlaktewaterbeheer.
Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewaterlichamen in beheer zijn bij
dezelfde waterbeheerder. Het artikel maakt mogelijk dat de waterbeheerder, in het
kader van het oppervlaktewaterbeheer, algen en bacteriën naar eigen inzicht in het
eigen beheersgebied kan verplaatsten.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel,
concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog
toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat
met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven
normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag.
Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften
aan de aanvraag verbinden.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij het schoonmaken van drinkwaterleidingen.
Bij het lozen bij het schoonmaken van drinkwaterleidingen gelden algemene regels.
De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden
gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken
en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren
van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 3.3, over de algemene regels over ongewone voorvallen en over de algemene regels over
lozingsactiviteiten in de afdelingen 3.2 tot en met 3.19. De keuze om maatwerkvoorschriften generiek mogelijk te maken sluit ook hier aan
bij de keuze die het Rijk heeft gemaakt in het Besluit activiteiten leefomgeving.
Deze bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften is de opvolger van onder
meer de maatwerkbevoegdheden ter uitwerking van de zorgplichten van artikel 2.1 van
het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit
lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater
huishoudens, en de specifieke maatwerkbevoegdheden die in diverse artikelen van die
besluiten waren opgenomen. Met het verruimen van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften
te stellen, wordt overigens niet beoogd dat het bevoegd gezag vaker dan voor inwerkingtreding
van de Omgevingswet gebruik zal maken van die bevoegdheid. Maatwerk blijft een uitzondering;
de algemene regels in dit hoofdstuk voldoen in de meeste gevallen. Maar als lokale
omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin
wel worden voorzien.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij calamiteitenoefeningen.
Om wateroverlast te voorkomen stelt het hoogheemraadschap een maximum aan de afvoer
van water naar oppervlaktewater van 50 m3 per uur. Het gaat in dit voorschrift alleen om (schoon) hemelwater en systeemeigen
water. Met dit laatste wordt water bedoeld dat onderdeel is van hetzelfde watersysteem
als het water waarin het wordt gebracht.
Bij het lozen bij calamiteitenoefeningen buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater
gelden, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur, algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze
gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag
de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie
verstrekt over of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat
blusschuim bevat.
Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de
schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie
valt binnen het begrip ‘calamiteitenoefening’. Bij calamiteitenoefeningen kan afvalwater
vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met
het gebruik van grote hoeveelheden bluswater, dat tijdens de oefening in het oppervlaktewater
stroomt. Om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken, wordt daarbij
zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare
organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Deze oefenblusschuimen
hebben vergelijkbare uitvloei-eigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet
de schadelijke werkzame stof van blusschuimen.
Om overlap met regels uit het Bal te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen
in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een
permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld
in artikel 3.259 van het Bal.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel,
concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog
toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat
met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven
normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag.
Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften
aan de aanvraag verbinden.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren
van gewassen.
Om wateroverlast te voorkomen stelt het hoogheemraadschap een maximum aan de afvoer
van water naar oppervlaktewater van 50 m3 per uur. Het gaat in dit voorschrift alleen om (schoon) hemelwater en systeemeigen
water. Met dit laatste wordt water bedoeld dat onderdeel is van hetzelfde watersysteem
als het water waarin het wordt gebracht.
Bij het lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen buiten het kwetsbaar
gebied oppervlaktewater gelden, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur, algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze
gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag
de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie
verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens
gegevens en documenten worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing,
bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van
emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater,
zoals dit artikel, schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd,
maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Met het toevoegen van ‘NEN-ISO
15705’ wordt deze regel gelijkgetrokken met andere regels in deze verordening.
Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een
kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over
landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige
Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in
het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf
de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel
voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend
vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend
over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is
niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid
van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs
een andere route moet worden geplaatst dan hemelsbreed de kortste lijn.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.
Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op
grond van artikel 4.761 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden.
Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk
om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig
is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater.
De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan.
De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet.
Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek
waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de
kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd
hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van
bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs
een andere route moet worden geplaatst dan hemelsbreed de kortste lijn.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.
Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond
van artikel 4.773 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op
grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om
dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig
is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater.
De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan.
De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet.
Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek
waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de
kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd
hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld
een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route
moet worden geplaatst dan hemelsbreed de kortste lijn.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.
Op grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Bal mag brijn, afkomstig van de bereiding
van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond
van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater
in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer
mogelijk gemaakt.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden voor dit afvalwater.
Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische
activiteiten is niet geregeld in het Bal. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit
milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of,
als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar
het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool
is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in
dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand
berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand
wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden.
Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of
de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding
langs een andere route moet worden geplaatst dan hemelsbreed de kortste lijn.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel,
concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog
toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat
met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven
normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag.
Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften
aan de aanvraag verbinden.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij het maken van betonmortel en uitwassen
van beton.
Om wateroverlast te voorkomen stelt het hoogheemraadschap een maximum aan de afvoer
van water naar oppervlaktewater van 50 m3 per uur. Het gaat in dit voorschrift alleen om (schoon) hemelwater en systeemeigen
water. Met dit laatste wordt water bedoeld dat onderdeel is van hetzelfde watersysteem
als het water waarin het wordt gebracht.
Bij het lozen bij het maken van betonmortel en uitwassen van beton buiten het kwetsbaar
gebied oppervlaktewater gelden, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur, algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze
gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Bal moet afvalwater
afkomstig van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd
op een oppervlaktewaterlichaam. Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld
omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale
(of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het
afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. Maar de gemeente
is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in de genoemde
artikelen van het Bal is opgenomen, op te heffen. Daarom bepaalt dit artikel dat die
verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan
is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater
of lozen in de riolering.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel,
concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog
toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat
met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven
normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag.
Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften
aan de aanvraag verbinden.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij niet-industriële voedselbereiding.
Deze afdeling is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding,
ongeacht of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen
in hoofdstuk 3 van het Bal of niet. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de
horeca. Deze afdeling is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding als
bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.
Om wateroverlast te voorkomen stelt het hoogheemraadschap een maximum aan de afvoer
van water naar oppervlaktewater van 50 m3 per uur. Het gaat in dit voorschrift alleen om (schoon) hemelwater en systeemeigen
water. Met dit laatste wordt water bedoeld dat onderdeel is van hetzelfde watersysteem
als het water waarin het wordt gebracht.
Bij het lozen bij niet-industriële voedselbereiding buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater
gelden, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur, algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze
gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de gegevens en documenten,
bedoeld in dit artikel, aan het bevoegd gezag te verstrekken. Daarbij wordt informatie
verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens
gegevens en documenten worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing,
bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op
een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool
aanwezig is, kan het afvalwater ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd,
als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening
zoals een IBA. Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van
het afvalwater afkomstig van de voedselbereiding.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel,
concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog
toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat
met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven
normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag.
Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften
aan de aanvraag verbinden.
Deze afdeling is van toepassing op het van spuiwater uit recreatieve visvijvers.
Bij het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers buiten het kwetsbaar gebied
oppervlaktewater gelden, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur en als er geen watersysteemvreemd water wordt geloosd, algemene regels. De
relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd
door het stellen van algemene regels.
Bij het lozen bij niet-industriële voedselbereiding buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater
gelden, als er niet meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur, algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze
gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag
de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie
verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens
gegevens en documenten worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing,
bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers. Recreatieve
visvijvers vallen onder de recreatieve sector. Anders dan in kwekerijen van vis voor
menselijke consumptie of voor siervissen worden in recreatieve visvijvers geen vissen
gekweekt. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd.
Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen
deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een
aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. Deze vissen worden tijdelijk
in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze - afhankelijk van de vraag - uit de
voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden
gevangen door recreatieve vissers.
De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe
niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden
geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen, die voor consumptiedoeleinden
worden gebruikt, niet toegestaan. Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden
om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3
grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken, die weer in open
verbinding staan met de visvijvers. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam
of elders geloosd. Het spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen.
Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel,
concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog
toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat
met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven
normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag.
Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften
aan de aanvraag verbinden.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende
werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind.
Om wateroverlast te voorkomen stelt het hoogheemraadschap een maximum aan de afvoer
van water naar oppervlaktewater van 50 m3 per uur. Het gaat in dit voorschrift alleen om (schoon) hemelwater en systeemeigen
water. Met dit laatste wordt water bedoeld dat onderdeel is van hetzelfde watersysteem
als het water waarin het wordt gebracht.
Bij het lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden
van zand of grind buiten het kwetsbaar gebied oppervlaktewater gelden, als er niet
meer water wordt geloosd dan 50 m3 per uur en als er geen watersysteemvreemd water wordt geloosd, algemene regels. De
relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd
door het stellen van algemene regels.
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van een tweetal afvalwaterstromen afkomstig
van een vaartuig of ander drijvend werktuig. Onderdeel a regelt dat het lozen van
afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport ervan, is
toegestaan. Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen naar de plaats waar
het zand wordt toegepast, met steeds zoeter wordend oppervlaktewater gespoeld, om
de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens
het varen plaatsvindt. Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt
bij het scheiden van zand en grind, is toegestaan. De regels over het lozen van spoelwater
van zeezand in brak oppervlaktewater en het lozen van organismen en slib veroorzaakt
door het kweken en verwerken van mosselen en oesters zijn niet overgenomen uit het
voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze lozingen komen in de praktijk alleen
voor in de rijkswateren.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan het waterschap in een individueel,
concreet geval (bijvoorbeeld een innovatieve techniek) een lozing na beoordeling alsnog
toestaan. De initiatiefnemer of de rechtsopvolger zal hierbij moeten onderbouwen dat
met de afwijking nog steeds kan worden voldaan aan de zorgplicht en aan de voorgeschreven
normen. Het hoogheemraadschap kan vervolgens al dan niet instemmen met de aanvraag.
Indien noodzakelijk, kan het hoogheemraadschap daarnaast nadere maatwerkvoorschriften
aan de aanvraag verbinden.
Deze afdeling is van toepassing op het uitstrooien van as.
Bij het uitstrooien van as gelden algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige
belangen kunnen in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van
algemene regels.
De toegestane lozing betreft het incidenteel verstrooien op een voor de overledene
of de nabestaanden bijzondere plek. Het artikel heeft geen betrekking op bedrijfsmatig
georganiseerd verstrooien.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 3.3 en over de algemene regels in artikel
3.123.
Deze afdeling is van toepassing op andere lozen die niet op een andere plek in deze
waterschapsverordening zijn geregeld.
Om wateroverlast te voorkomen stelt het hoogheemraadschap een maximum aan de afvoer
van water naar oppervlaktewater van 50 m3 per uur. Het gaat in dit voorschrift alleen
om (schoon) hemelwater en systeemeigen water. Met dit laatste wordt water bedoeld
dat onderdeel is van hetzelfde watersysteem als het water waarin het wordt gebracht.
Voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer
bij het waterschap is een omgevingsvergunning vereist, als die lozing niet is geregeld
in de afdelingen 3.2 tot en met 3.18 van deze waterschapsverordening. Dit sluit aan op de systematiek van artikel 6.2
van de Waterwet: voor alle lozingen is een vergunning vereist, tenzij voor de lozing
een vrijstelling geldt. De vergunningplicht is beperkt tot het lozen van stoffen of
warmte (oftewel de gevolgen voor de waterkwaliteit). Een eventuele vergunningplicht
voor het lozen van water (oftewel de gevolgen voor de waterkwantiteit) staat in het
tijdelijke deel van deze waterschapsverordening. Beide vergunningen kunnen natuurlijk
wel gelijktijdig worden aangevraagd. De vergunningplicht geldt niet voor het lozen
van warmte of stoffen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen
in hoofdstuk 3 van het Bal. Voor die lozingen is al in dat besluit bepaald in welke
gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist. De vergunningplicht
geldt ook niet voor water dat afkomstig is uit het oppervlaktewaterlichaam waarop
het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd. Er zijn dan immers geen
nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. De vergunningplicht geldt
ook niet voor lozingen afkomstig van wonen.
Voor het lozen van water, warmte of stoffen op een zuiveringtechnisch werk, dat niet
afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3
van het Bal, is een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit vereist. Voor lozingen
die wel afkomstig zijn van zo’n milieubelastende activiteit is al in dat besluit bepaald
in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist.
Deze afdeling gaat over het onttrekken van oppervlaktewater en het onttrekken van
grondwater. Het bevat de algemene bepalingen die van toepassing zijn op deze activiteiten.
Dit artikel geeft aan met welke oogmerken de regels in dit hoofdstuk zijn gesteld.
Dit artikel concretiseert de specifieke zorgplicht voor het onttrekken van oppervlaktewater
en grondwater en bevat een opsomming met voorbeelden. De nadruk ligt in dit artikel
op de bescherming van oppervlaktewater en grondwater.
Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.
Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.
De beoordelingsregel van het Besluit kwaliteit leefomgeving voor omgevingsvergunningen
voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van
overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit
sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld.
Ook de voorschriften die volgens het Besluit kwaliteit leefomgeving aan een omgevingsvergunning
voor het infiltreren van water in de bodem moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige
toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.
De beoordelingsregel van het Besluit kwaliteit leefomgeving voor omgevingsvergunningen
voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van
overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit
sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld.
In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het
Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting
geldt voor zowel vergunningplichtige als vergunningvrije gevallen. Op grond van het
eerste lid moet de hoeveelheid onttrokken grondwater en de hoeveelheid water die wordt
geïnfiltreerd worden gemeten. Op grond van het derde lid moet daarnaast ook de kwaliteit
van het water dat wordt geïnfiltreerd worden gemeten. In deze waterschapsverordening
kan een bepaling staan waarin gevallen worden aangewezen waarvoor de meetverplichtingen
niet gelden.
Er zijn ook een tweetal stoffen opgenomen vanuit het regionale waterprogramma van
de provincie Noord-Holland, te weten nikkel en gewasbeschermingsmiddelen. Onder gewasbeschermingsmiddelen
wordt verstaan de werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante
omzettings-, afbraak- en reactieproducten daarvan.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen of een vergunningvoorschrift aan een omgevingsvergunning te verbinden. Dit
betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de
specifieke zorgplicht van artikel 4.3.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een maatwerkvoorschrift niet kan worden
gesteld, als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld
in hoofdstuk 4 kan worden verbonden. Hiervoor is gekozen om voorschriften voor een activiteit zo
veel mogelijk samen te brengen in één document.
Deze afdeling gaat over het onttrekken van oppervlaktewater.
Iedere onttrekking van oppervlaktewater in een kwetsbaar gebied kan de waterkwaliteit
of -kwantiteit nadelig beïnvloeden. Het aanpassen van de waterhuishouding in en nabij
de waterkering heeft ook invloed op de stabiliteit van de waterkering. Om deze redenen
hanteert het hoogheemraadschap een vergunningplicht, zodat per geval nagegaan kan
worden of en onder welke voorwaarden het onttrekken kan worden toegestaan.
In peilgebieden waar het hoogheemraadschap geen of beperkt water kan aanvoeren is
het onttrekken van oppervlaktewater beperkt mogelijk. Het betreft het hellend gebied
met name in en langs de duinen, de strandwallen en stuwwallen en geheel Texel. De
peilgebieden met beperkte aanvoermogelijkheden liggen verspreid over het beheergebied,
het betreft hier ook zogenoemde hoogwatervoorzieningen waar het van belang is dat
het waterpeil niet verlaagd wordt. Daarnaast wil het hoogheemraadschap het onttrekken
van water beperken in peilgebieden waar het peilbeheer is gericht op het verminderen
van het inlaten van gebiedsvreemd water.
Onttrekkingen van oppervlaktewater buiten kwetsbare gebieden moeten voldoen aan de
algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in deze gevallen
voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het onttrekken van het oppervlaktewater aan
het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij
wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar water wordt
onttrokken en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
Volgens de zorgplicht moeten de waterpeilen aangehouden blijven zoals vastgesteld
door het hoogheemraadschap. Daarmee is de afmeting van een waterloop limiterend voor
de aan te voeren hoeveelheid water per tijdseenheid (capaciteit).
Het watersysteem is gedimensioneerd (dat wil zeggen de watergangen hebben bepaalde
afmetingen) overeenkomstig in het Beschrijvend deel, inclusief toelichting bij de
Legger Wateren opgenomen aanvoernormen per type grondgebruik.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 4.3 en over de algemene regels in artikel 4.15.
Deze afdeling gaat over het onttrekken van grondwater voor proefonttrekkingen.
Het onttrekken van grondwater voor proefonttrekkingen kan de stabiliteit van de waterkering
ernstig in gevaar brengen of kan de grondwaterstand zodanig worden beïnvloeden dat
schade voor een derde kan ontstaan. Om deze redenen hanteert het hoogheemraadschap
een vergunningplicht voor proefonttrekkingen in en rondom waterkeringen. Hierdoor
kan het hoogheemraadschap per geval nagaan en beoordelen of en onder welke voorwaarden
het onttrekken kan worden toegestaan.
Onttrekkingen van grondwater voor een proefonttrekking buiten de waterkeringen moeten
voldoen aan de algemene regels. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen
in deze gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het onttrekken van grondwater voor proefonttrekkingen aan
het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij
wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie waar het grondwater
wordt onttrokken en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
De grens (onttrekkingen van meer dan 12.000 m3) geeft uitvoering aan een instructieregel van de Omgevingsverordening Noord Holland.
Het debiet heeft invloed op het effect op de freatische grondwaterstand. De mate van
verlaging van de grondwaterstand blijft door het opgenomen debiet zodanig beperkt
dat hier geen schade van wordt verwacht.
Voorschrift is ter voorkoming van onnodige wegpompen van grondwater. Het hoogheemraadschap
zet in op een duurzaam beheer van de beschikbare hoeveelheid schoon zoetwater. De
mate van verlaging van de grondwaterstand blijft zodanig beperkt dat er geen schade
van wordt verwacht.
Het hoogheemraadschap streeft naar het in stand houden van de grondwatervoorraad en
-kwaliteit van het grondwatersysteem. De voorkeursvolgorde geeft aan hoe men in het
belang van de bescherming van het milieu met grondwater moet omgaan: verantwoord omgaan,
benutten en duurzaam verbeteren.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 4.3 en over de algemene regels in artikelen 4.22 tot en met 4.24.
Deze afdeling gaat over het onttrekken van grondwater voor bronbemalingen.
Het debiet heeft invloed op het effect op de freatische grondwater grondwaterstand.
Het onttrekken van grondwater voor bronbemaling kan de stabiliteit van de waterkering
ernstig in gevaar brengen of de grondwaterstand zodanig beïnvloeden dat schade voor
een derde kan ontstaan. Om deze reden hanteert het hoogheemraadschap een vergunningsplicht
bij bepaalde onttrekkingen, namelijk alle onttrekkingen voor bronbemaling in de waterkeringen
en grote onttrekkingen voor bronbemaling in kwetsbare gebieden. In deze gevallen kan
het hoogheemraadschap nagaan of en onder welke voorwaarden het onttrekken kan worden
toegestaan.
De mate van verlaging van de grondwaterstand blijft door het opgenomen maximale debiet
zodanig beperkt dat hier geen schade van wordt verwacht. De kleinere grondwateronttrekkingen
zijn toegestaan mits voldaan wordt aan de algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het onttrekken van grondwater voor bronbemalingen aan
het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij
wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie het grondwater
wordt onttrokken en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
De grens (onttrekkingen van meer dan 12.000 m3) geeft uitvoering aan een instructieregel van de Omgevingsverordening Noord-Holland.
Het reguleren van de onttrekkingen uit het eerste watervoerend pakket zijn een bevoegdheid
van het hoogheemraadschap. De onttrekkingsduur heeft invloed op het effect op de freatische
grondwater grondwaterstand. De mate van verlaging van de grondwaterstand blijft door
de duur zodanig beperkt dat hier geen schade van wordt verwacht.
Het debiet heeft invloed op het effect op de freatische grondwater grondwaterstand.
De mate van verlaging van de grondwaterstand blijft door het opgenomen debiet zodanig
beperkt dat hier geen schade van wordt verwacht.
Het grondwaterbeleid is er op gericht om kwetsbare gebieden te beschermen. Om de invloed
op de gebieden te beperken is voorgeschreven om een mitigerende maatregelen zoals
infiltratie van zoetwater in de bodem toe te passen.
Het hoogheemraadschap streeft naar het in stand houden van de grondwatervoorraad en
-kwaliteit van het grondwatersysteem. De voorkeursvolgorde geeft aan hoe men in het
belang van de bescherming van het milieu met grondwater moet omgaan. Het verantwoord
omgaan benutten en duurzaam verbeteren.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 4.3 en over de algemene regels in artikelen 4.31 tot en met 4.33.
Deze afdeling gaat over het onttrekken van grondwater voor grondwater- en bodemsaneringen.
Het debiet heeft invloed op het effect op de freatische grondwaterstand. Het onttrekken
van grondwater voor grondwater- en bodemsaneringen kan de stabiliteit van de waterkering
ernstig in gevaar brengen, de grondwaterstand zodanig beïnvloeden dat schade voor
een derde kan ontstaan of de kwaliteit van het grondwater negatief beïnvloeden. Om
deze redenen hanteert het hoogheemraadschap in aangewezen gevallen een vergunningsplicht,
namelijk als dit plaatsvindt in een waterkering of in een kwetsbaar gebied of (als
het daar buiten plaatsvindt) als er meer dan 15.000 m3 per maand of meer wordt onttrokken. In deze gevallen kan het hoogheemraadschap vooraf
beoordelen of en onder welke voorwaarden het onttrekken kan worden toegestaan.
De mate van verlaging van de grondwaterstand blijft door het opgenomen maximale debiet
zodanig beperkt dat hier geen schade van wordt verwacht. De kleinere grondwateronttrekkingen
zijn toegestaan mits voldaan wordt aan de algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het onttrekken van grondwater voor grondwater-
en bodemsaneringen aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel,
te verstrekken.
Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie het
grondwater wordt onttrokken en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
De grens (onttrekkingen van meer dan 12.000 m3) geeft uitvoering aan een instructieregel van de Omgevingsverordening Noord Holland.
De onttrekkingsduur heeft invloed op het effect op de freatische grondwaterstand.
De mate van verlaging van de grondwaterstand blijft door de duur zodanig beperkt dat
hier geen schade van wordt verwacht.
Voorschrift is ter voorkoming van onnodige wegpompen van grondwater. Het hoogheemraadschap
zet in op een duurzaam beheer van de beschikbare hoeveelheid schoon zoetwater. De
mate van verlaging van de grondwaterstand blijft zodanig beperkt dat er geen schade
van wordt verwacht.
Het hoogheemraadschap streeft naar het in stand houden van de grondwatervoorraad en
-kwaliteit van het grondwatersysteem. De voorkeursvolgorde geeft aan hoe men in het
belang van de bescherming van het milieu met grondwater moet omgaan. Het verantwoord
omgaan benutten en duurzaam verbeteren.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 4.3 en over de algemene regels in artikelen 4.40 tot en met 4.42.
Deze afdeling gaat over het onttrekken van grondwater voor beregening, bevloeiing
en veedrenking.
Het debiet heeft invloed op het effect op de freatische grondwaterstand. Het onttrekken
van grondwater voor beregening, bevloeiing of veedrenking kan de stabiliteit van de
waterkering ernstig in gevaar brengen of de grondwaterstand zodanig beïnvloeden dat
schade voor een derde kan ontstaan. Om deze redenen hanteert het hoogheemraadschap
in bepaalde gevallen een vergunningplicht, namelijk als de onttrekking plaatsvindt
in een waterkering of (als het daar buiten plaatsvindt) als er meer dan 8.000 m3 per maand of meer wordt onttrokken. Het hoogheemraadschap kan dan per geval nagaan
en beoordelen of en onder welke voorwaarden het onttrekken kan worden toegestaan.
De mate van verlaging van de grondwaterstand blijft door het opgenomen maximale debiet
zodanig beperkt dat hier geen schade van wordt verwacht. De kleinere grondwateronttrekkingen
zijn toegestaan mits voldaan wordt aan de algemene regels.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het onttrekken van grondwater voor beregening,
bevloeiing en veedrenking aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit
artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit,
de locatie het grondwater wordt onttrokken en de geplande aanvangs- en einddatum van
de activiteit.
De grens (onttrekkingen van meer dan 12.000 m3) geeft uitvoering aan een instructieregel van de Omgevingsverordening Noord Holland.
Dit artikel is ter voorkoming van onnodige gebruik van grondwater. Het hoogheemraadschap
zet in op een duurzaam beheer van de beschikbare hoeveelheid schoon zoetwater. Het
gebruik van het grondwater is toegestaan indien de oppervlaktewaterkwaliteit niet
geschikt is voor beregenen, bevloeiing en veedrenking.
Omdat schoon grondwater schaars is en niet onnodig moet worden verbruikt is in dit
artikel geregeld dat grondwater wordt onttrokken uit het eerste watervoerend pakket.
Pas als dat onvoldoende water heeft dan wordt gewonnen uit het tweede watervoerende
pakket.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 4.3 en over de algemene regels in artikelen 4.49 en 4.50.
Deze afdeling gaat over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water
in de bodem voor een noodvoorziening en op het plaatsen van een noodvoorziening. Onder
een noodvoorziening wordt verstaan een tijdelijke voorziening (zoals een geboorde
put voorzien van een aansluitstuk) die nodig is voor het bestrijden van een calamiteit.
Denk bijvoorbeeld aan het bestrijden van een brand met een brandblusvoorziening.
Het onttrekken van grondwater en infiltreren van water voor een noodvoorziening kan
de stabiliteit van de waterkering ernstig in gevaar brengen of de grondwaterstand
zodanig beïnvloeden dat schade voor een derde kan ontstaan. Om deze redenen hanteert
het hoogheemraadschap een vergunningplicht, zodat per geval nagegaan kan worden of
en onder welke voorwaarden het onttrekken kan worden toegestaan.
Deze afdeling gaat over het onttrekken van grondwater voor het drooghouden van kelders
en kruipruimten van woningen en gebouwen.
Het onttrokken of water te infiltreren in de bodem voor een noodvoorziening kan de
stabiliteit van de waterkering ernstig in gevaar brengen of de grondwaterstand zodanig
beïnvloeden dat schade voor een derde kan ontstaan. Om deze redenen hanteert het hoogheemraadschap
een vergunningplicht, zodat per geval nagegaan kan worden of en onder welke voorwaarden
het onttrekken kan worden toegestaan.
Deze afdeling gaat over het permanent onttrekken van grondwater voor het drooghouden
van civieltechnische en bouwkundige werken volgens het polderprincipe. Bij het drooghouden
volgens het polderprincipe wordt ter plaatse een kunstmatig waterniveau gecreëerd
dat lager is dan het omringende grondwaterniveau.
Het onttrekken van grondwater voor het drooghouden van een civieltechnisch of bouwkundig
werk volgens het polderprincipe kan de stabiliteit van de waterkering ernstig in gevaar
brengen of de grondwaterstand zodanig beïnvloeden dat schade voor derde kan ontstaan.
Om deze redenen hanteert het hoogheemraadschap een vergunningplicht, zodat per geval
nagegaan kan worden of en onder welke voorwaarden het onttrekken kan worden toegestaan.
Deze afdeling gaat over het onttrekken van grondwater, voor zover de afdelingen 4.2 tot en met 4.9 daarop niet van toepassing zijn.
Het onttrekken van grondwater voor overige doeleinden is niet toegestaan in kwetsbaar
gebied grondwater om te voorkomen dat dit gebied verdroogt.
Het onttrekken van grondwater voor overige doeleinden kan de stabiliteit van de waterkering
ernstig in gevaar brengen of kan de grondwaterstand zodanig beïnvloeden dat schade
voor derde kan ontstaan. Om deze reden hanteert het hoogheemraadschap een vergunningsplicht
voor het onttrekken van grondwater voor overige doeleinden in waterkeringen, zodat
per geval nagegaan kan worden of en onder welke voorwaarden het onttrekken kan worden
toegestaan.
Onttrekkingen van grondwater voor overige doeleinden buiten de waterkering moeten
voldoen aan de algemene regels als er niet meer grondwater wordt onttrokken dan 4.000
m3 per maand.
Dit artikel verplicht om vijf werkdagen voor het onttrekken van grondwater voor overige
doeleinden aan het bestuur de gegevens en documenten, bedoeld in dit artikel, te verstrekken.
Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard van de activiteit, de locatie het
grondwater wordt onttrokken en de geplande aanvangs- en einddatum van de activiteit.
De grens (onttrekkingen van meer dan 12.000 m3) geeft uitvoering aan een instructieregel van de Omgevingsverordening Noord Holland.
Het maximaal debiet voor alle overige onttrekkingen is gesteld op 4.000 m3 per maand. De grondwaterstand mag als gevolg van de onttrekking niet lager liggen
dan het plaatselijke slootpeil. De onttrekking mag geen merkbaar effect hebben op
de grondwaterstand hebben.
De onttrekking mag geen merkbaar effect hebben op de grondwaterstand hebben.
Dit artikel geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld
over de specifieke zorgplicht van artikel 4.3 en over de algemene regels in artikelen 4.63 tot en met 4.65.
In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor vergunningen, verleend op basis
van de voorgaande waterschapsverordening.
Als de handelingen zowel op basis van de voorgaande waterschapsverordening als deze
vergunningplichtig zijn, en er is een vergunning verleend op basis van de voorgaande
waterschapsverordening, dan wordt deze vergunning geacht te zijn verleend op basis
van deze waterschapsverordening. Voor oudere vergunningen en ontheffingen, die zijn
verleend op basis van de keur (of eerdere keuren van vóór de laatst geldende keur)
gold het overgangsrecht van de Invoeringswet Omgevingswet. Artikel 4.13 van de Invoeringswet
Omgevingswet bepaalt dat een vergunning voor een activiteit waarop een verbodsbepaling
van toepassing is als bedoeld (onder andere) de waterschapsverordening die tegelijk
met inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege is ontstaan en die onherroepelijk
is, geldt als een omgevingsvergunning voor die activiteit. Kort gezegd: reeds verleende
vergunningen worden gelijkgesteld met een vergunning op grond van die “waterschapsverordening
van rechtswege”. Dit geldt ook voor fictieve vergunningen die op grond van het overgangsrecht
van de laatste keur (of voorafgaande keuren) zijn ontstaan.
Het tweede lid bevat een regeling voor activiteiten die na inwerkingtreding van deze
verordening niet meer vergunningplichtig zijn. De voorschriften van dergelijke vergunningen
blijven als maatwerkvoorschrift bestaan, mits het voorschrift past binnen de bevoegdheid
om maatwerkvoorschriften te stellen op grond van deze verordening.
In het derde lid is een voorziening getroffen voor lopende aanvragen om een omgevingsvergunning.
De aanvraag wordt afgehandeld onder het oude recht, mits de activiteit ook in de nieuwe
waterschapsverordening vergunningplichtig is. Dit zorgt ervoor dat het er gedurende
het vergunningentraject geen omschakeling naar het nieuwe beleid hoeft plaats te vinden.
Zodra de vergunning onherroepelijk wordt, wordt de vergunning gelijkgesteld met een
vergunning op grond van de nieuwe verordening. Het overgangsrecht voor lopende aanvragen
voor activiteiten die niet meer vergunningplichtig zijn, is opgenomen in artikel 5.2.
Een melding of kennisgeving van een activiteit die voor inwerkingtreding van deze
verordening is gedaan, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze
verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een
verbod om zonder melding de activiteit uit te voeren van toepassing is.
Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die voor inwerkingtreding
van deze verordening is ingediend, geldt als een melding van die activiteit op grond
van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening
een verbod om zonder melding de activiteit uit te voeren van toepassing is.
Een maatwerkvoorschrift voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening
zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk
is, geldt als een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening.
Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een overtreding heeft plaatsgevonden,
een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk
dreigde, en voor die inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die
overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie
van toepassing:
- a.
tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd
of ten uitvoer is gelegd;
- b.
tot het tijdstip waarop de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of
- c.
als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom, tot het tijdstip
waarop:
De waterschapsverordening vervangt de Keur HHNK 2016, de Algemene regels bij de Keur
HHNK 2016 en de Wegenverordening HHNK 2016.
De inwerkingtreding van de waterschapsverordening wordt gekoppeld aan het moment van
inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Deze verordening wordt aangehaald als: Waterschapsverordening Hoogheemraadschap Hollands
Noorderkwartier.