Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden - ONTWERP Waterschapsverordening

Artikel I

Het ontwerp van de Waterschapsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2024 is vastgesteld, zoals deze in Bijlage A is opgenomen, om vrij te geven voor de inspraakprocedure.

Vastgesteld te Houten, 22 augustus 2023

College van Dijkgraaf en Hoogheemraden

Bijlage A artikel I

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden - ONTWERP Waterschapsverordening

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen
  • 1.

    Bijlage I van deze waterschapsverordening bevat de begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.

  • 2.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij de Omgevingswet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Omgevingsbesluit, de Omgevingsregeling en de Algemene wet bestuursrecht zijn ook van toepassing op deze verordening.

Afdeling 1.2 Toepassingsgebied en doelen

Artikel 1.2 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze verordening geldt voor het beheergebied van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

  • 2.

    De informatieplicht, meldplicht en vergunningplicht voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk zijn niet van toepassing op:

    • a.

      projecten waarvoor door het dagelijks bestuur van het waterschap een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44 van de Omgevingswet, wordt vastgesteld; of

    • b.

      activiteiten die nodig zijn voor het beheer, de bediening en het onderhoud van het watersysteem of onderdeel daarvan die de normatieve toestand van een waterstaatswerk niet veranderen en worden uitgevoerd door of in opdracht van het waterschap.

Artikel 1.3 Doelen waterstaatswerken

De regels over waterstaatswerken in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op het:

  • a.

    voorkomen van schade aan waterstaatswerken;

  • b.

    beschermen van de mogelijkheden voor toekomstige ontwikkelingen van waterstaatswerken;

  • c.

    beschermen van de mogelijkheid voor het uitvoeren van inspectie van de staat en werking van waterstaatswerken;

  • d.

    beschermen van de mogelijkheid voor het uitvoeren van onderhoud aan waterstaatswerken;

  • e.

    beschermen van de mogelijkheid voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie aan en het in stand houden van waterstaatswerken tegen maatschappelijk aanvaardbare lasten;

  • f.

    beschermen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewaterlichamen;

  • g.

    beschermen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam of het bergingsgebied;

  • h.

    beschermen van het oppervlaktewaterpeil;

  • i.

    beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen;

  • j.

    beschermen van de vervulling van maatschappelijke functies van oppervlaktewaterlichamen;

  • k.

    doelmatig beheren van afvalwater en afvalstoffen; en

  • l.

    beschermen van de goede staat en werking van de waterkering onder normale omstandigheden en onder piekbelasting.

Artikel 1.4 Doelen grondwaterlichamen

De regels over grondwater in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op het:

  • a.

    voorkomen, beperken of ongedaan maken van uitputting van de grondwatervoorraad;

  • b.

    voorkomen van negatieve effecten op het reguliere grondwaterpeil en de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen;

  • c.

    voorkomen van negatieve effecten op de ondergrondse scheiding tussen grondwatervoerende pakketten;

  • d.

    het beschermen en verbeteren van de grondwaterkwaliteit;

  • e.

    voorkomen van nadelige invloed op de grondwaterstand die voor het grondgebruik gewenst is; en

  • f.

    beschermen van de vervulling van maatschappelijke functies van grondwaterlichamen.

Artikel 1.5 Doelen zuiveringtechnische werken

De regels over zuiveringtechnische werken in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op het:

  • a.

    beschermen van de doelmatige werking van het zuiveringtechnisch werk; en

  • b.

    doelmatig beheren van afvalwater en afvalstoffen.

Afdeling 1.3 Aanwijzing en begrenzing van geometrische begrenzingen

Artikel 1.6 Aanwijzing en begrenzing van geometrische begrenzingen

Bijlage II van deze waterschapsverordening bevat de geometrische begrenzingen voor de toepassing van deze verordening.

Artikel 1.7 Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn

Afdeling 1.4 Normadressaat

Artikel 1.8 Normadressaat

Aan de regels in deze verordening wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Afdeling 1.5 Specifieke zorgplicht en maatwerkvoorschriften

Artikel 1.9 Specifieke zorgplicht watersysteem
  • 1.

    Eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het watersysteem is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in het voorkomen van:

    • a.

      waterschaarste, wateroverlast, overstromingen en inundaties;

    • b.

      aantasting van de bestaande staat van een waterkering

    • c.

      belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewaterlichaam

    • d.

      belemmering van de inspectie of onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem daaronder ook begrepen handelingen die de ontvangstplicht van specie en maaisel, krachtens artikel 10.3, eerste lid, van de Omgevingswet, belemmeren;

    • e.

      verslechtering van de chemische en ecologische waterkwaliteit;

    • f.

      negatieve effecten van wegzijging of kwel op de waterkwaliteit en waterkwantiteit;

    • g.

      verzakkingen van de bodem, verzilting en uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden watervoerende pakketten als gevolg van grondwateronttrekkingen of grondboringen; en

    • h.

      belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem

Artikel 1.10 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan in een specifieke situatie worden gesteld over de artikelen 1.9 , 1.14 , 1.15 , en de algemene regels in hoofdstuk 2 , 3 en 4 met het oog op de doelen uit artikel 1.3 , 1.4 en 1.5 en de beoordelingsregels uit deze waterschapsverordening.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 1.14 en 1.15 en de algemene regels in hoofdstuk 2 , 3 en 4 .

Afdeling 1.6 Gegevens en bescheiden algemeen

Artikel 1.11 Algemene gegevens en bescheiden bij een informatieplicht of meldplicht

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap worden die ondertekend en voorzien van:

  • a.

    de beschrijving van de activiteit;

  • b.

    de naam, het adres, het telefoonnummer en als de gegevens en bescheiden elektronisch worden verstrekt het e-mailadres van degene die de activiteit verricht;

  • c.

    het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • d.

    de dagtekening; en

  • e.

    als de gegevens en bescheiden worden verstrekt door een gemachtigde: de naam, het adres, het telefoonnummer en als de gegevens en bescheiden elektronisch worden verstrekt het e-mailadres van de gemachtigde.

Artikel 1.12 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat
  • 1.

    Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 1.11 , wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Artikel 1.13 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap
  • 1.

    Op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 1.14 Informeren over een ongewoon voorval
  • 1.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Artikel 1.15 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval
  • 1.

    Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze indien van toepassing verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap:

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

    • c.

      andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

    • d.

      informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Afdeling 1.7 Algemene bepalingen omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten

Artikel 1.16 Algemene beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten
  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; en

    • c.

      de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

  • 2.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma's, regionale waterprogramma's, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;

    • b.

      de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en

    • c.

      een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing:

    • a.

      voor zover het gaat om de omgevingswaarde, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving als het niet voldoen aan die omgevingswaarde wordt veroorzaakt door een buiten Nederland gelegen verontreinigingsbron en toepassing is gegeven aan artikel 2.17, derde lid, van dat besluit; of

    • b.

      als het niet voldoen aan een omgevingswaarde of het niet bereiken van een goed ecologisch potentieel of een minder strenge doelstelling het gevolg is van:

      • 1°.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam of wijzigingen in de stand van een grondwaterlichaam; en

      • 2°.

        toepassing is gegeven aan artikel 2.17, vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 4.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op:

      • 1°.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw- oppervlaktewaterlichaam

      • 2°.

        wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of

      • 3°.

        het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling.

    • b.

      aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en

    • c.

      de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.

  • 6.

    Het verlenen van een omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe mag leiden dat:

    • a.

      de doelstelling van ombuiging van significante en aanhoudend stijgende trends als bedoeld in artikel 4.17 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt; en

    • b.

      de doelstelling van het voorkomen van de achteruitgang en het streven naar verbetering van de kwaliteit van water bestemd voor menselijke consumptie, bedoeld in artikel 4.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

Artikel 1.17 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die een inbreng van verontreinigende stoffen naar het grondwater voorkomen of beperken.

Afdeling 1.8 Bijzondere omstandigheden

Artikel 1.18 Aanwijzing bijzondere omstandigheden

Bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet, zijn:

  • a.

    waterschaarste en dreigende waterschaarste;

  • b.

    overvloed aan water en dreigende overvloed aan water;

  • c.

    het in ongerede raken van een waterstaatswerk of de dreiging daarvan; en

  • d.

    aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit.

Artikel 1.19 Algeheel verbod bij bijzondere omstandigheden
  • 1.

    Het bestuur kan bij besluit, als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet, bepalen dat zich een bijzondere omstandigheid voordoet en zo nodig, in afwijking van verleende omgevingsvergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

  • 2.

    Het besluit kan in ieder geval inhouden dat de activiteiten worden beperkt of worden stopgezet.

  • 3.

    Het besluit kan onverwijld worden ingetrokken als het bestuur instandhouding daarvan niet langer noodzakelijk vindt.

Hoofdstuk 2 Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk

Afdeling 2.1 Algemeen

Artikel 2.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap.

Artikel 2.2 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    bij het uitvoeren van de activiteit geen structurele of significante peilwijziging mag veroorzaken;

  • c.

    alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

  • d.

    de beste beschikbare technieken worden toegepast;

  • e.

    geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

  • f.

    alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

  • g.

    lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

  • h.

    metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

  • i.

    meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 2.3 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden in aanvulling op artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;

  • c.

    een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een riooltekening;

  • e.

    de locaties van de lozingspunten;

  • f.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • g.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • h.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • i.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • j.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • k.

    de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

Artikel 2.4 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.5 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

Artikel 2.6 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater bij sanering of ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.7 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Grondwater bij ontwatering kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als:

    • a.

      dat grondwater geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • b.

      het gaat om het lozen van grondwater bij wonen.

  • 2.

    Bij het lozen van grondwater bij sanering op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.8 eerste en tweede lid, 2.9 en 2.10 eerste en tweede lid, als het gaat om het lozen van grondwater afkomstig van een:

    • a.

      bodemsanering;

    • b.

      grondwatersanering; of

    • c.

      onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering.

  • 3.

    Bij het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.8 derde lid, en 2.9 als:

    • a.

      dat grondwater geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is;

    • b.

      het niet gaat om het lozen van grondwater bij wonen; en

    • c.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt.

  • 4.

    Bij het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.8 derde lid, 2.9 en 2.10 derde lid als:

    • a.

      dat grondwater geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is;

    • b.

      het niet gaat om het lozen van grondwater bij wonen; en

    • c.

      het lozen langer duurt dan 48 uur, maar niet langer dan 8 weken.

  • 5.

    Bij het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de de artikelen 2.8 derde lid, 2.9 en 2.10 eerste en tweede lid als:

    • a.

      dat grondwater geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is;

    • b.

      het niet gaat om het lozen van grondwater bij wonen; en

    • c.

      het lozen langer duurt dan 8 weken.

Artikel 2.8 Algemene regel
  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van grondwater bij sanering op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat grondwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in Table 2.1, gemeten in een steekmonster.

    Table 2.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK's

    1 µg/l

    BTEX

    50 µg/l

    Vluchtige organohalogeenverbindingen uitgedrukt als chloor

    20 µg/l

    Aromatische organohalogeenverbindingen

    20 µg/l

    Minerale olie

    500 µg/l

    Cadmium

    4 µg/l

    Kwik

    1 µg/l

    Koper

    11 µg/l

    Nikkel

    41 µg/l

    Lood

    53 µg/l

    Zink

    120 µg/l

    Chroom

    24 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 mg/l

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van grondwater bij sanering op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat grondwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.2, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.2 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK's

    1 μg/l

    Minerale olie

    50 µg/l

    Cadmium

    0,4 µg/l

    Kwik

    0,1 µg/l

    Koper

    1,1 µg/l

    Nikkel

    4,1 µg/l

    Lood

    5,3 µg/l

    Zink

    12 µg/l

    Chroom

    2,4 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    20 mg/l

    Benzeen

    2 µg/l

    Tolueen

    7 µg/l

    Ethylbenzeen

    4 µg/l

    Xyleen

    4 µg/l

    Tetrachlooretheen

    3 µg/l

    Trichlooretheen

    20 µg/l

    1,2-dichlooretheen

    20 µg/l

    1,1,1-trichloorethaan

    20 µg/l

    Vinylchloride

    8 µg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

    20 µg/l

    Monochloorbenzeen

    7 µg/l

    Dichloorbenzenen

    3 µg/l

    Trichloorbenzenen

    1 µg/l

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam voor het lozen van dat grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.

Artikel 2.9 Meet- en rekenbepalingen
Artikel 2.10 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijkse bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Ten minste vijf werkdagen voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

Afdeling 2.3 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Artikel 2.11 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvloeiend hemelwater dat:

  • a.

    niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;

  • b.

    geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

  • c.

    geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.

Artikel 2.12 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Afvloeiend hemelwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het hemelwater niet afkomstig is van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen.

  • 2.

    Bij het lozen van afvloeiend hemelwater op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.13 en 2.14 , als het gaat om het lozen van hemelwater dat afkomstig is van nieuw aan te leggen of te veranderen rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom.

  • 3.

    Bij het lozen van afvloeiend hemelwater op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.13 , als het gaat om het lozen van hemelwater dat afkomstig is van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen.

Artikel 2.13 Algemene regel
Artikel 2.14 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij horende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.4 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 2.15 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.16 Aanwijzing algemene regels
Artikel 2.17 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden bij het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam

    • a.

      het afvalwater wordt alleen geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten; en

    • b.

      de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

      • 1°.

        40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

      • 2°.

        100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

      • 3°.

        600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

      • 4°.

        1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en

      • 5°.

        3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

Artikel 2.18 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
  • 1.

    Huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam wordt geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.3.

    Tabel 2.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Representatief etmaalmonster (in mg/l)

    Steekmonster (in mg/l)

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

  • 3.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.4.

    Tabel 2.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Representatief etmaalmonster in mg/l

    Steekmonster in mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1 en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1 of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

Artikel 2.19 Meet- en rekenbepalingen
Artikel 2.20 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.5 Lozen van koelwater

Artikel 2.21 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.22 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.23 en 2.24 .

Artikel 2.23 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden bij het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.24 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.6 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Artikel 2.25 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.26 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken kan op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het gaat om afvalwater afkomstig van:

    • a.

      het afwassen met water; of

    • b.

      het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

  • 2.

    Bij het lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.27 , 2.29 en 2.30 , als

    • a.

      het niet gaat om het lozen van afvalwater als bedoeld in het eerste lid; en

    • b.

      het gaat om reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

  • 3.

    Bij het lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.27 , 2.29 , 2.30 en 2.31 , als:

    • a.

      het niet gaat om het lozen van afvalwater als bedoeld in het eerste lid; en

    • b.

      het niet gaat om reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

  • 4.

    Bij het lozen van afvalwater afkomstig van het conserveren van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.27 , 2.29 , 2.30 en 2.31 , als het niet gaat om het lozen van afvalwater als bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    Bij het lozen van afvalwater afkomstig van het bouwen, slopen of renoveren van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.28 , 2.29 , 2.30 en 2.31 .

Artikel 2.27 Werkinstructie bij reinigen en conserveren
  • 1.

    Bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

    • a.

      is een werkinstructie opgesteld; en

    • b.

      wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.

  • 2.

    In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3.

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en

    • e.

      welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.

Artikel 2.28 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

  • b.

    welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.

Artikel 2.29 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 2.30 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 2.31 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.27 ; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen, slopen of renoveren van een bouwwerk de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.28 .

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.7 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Artikel 2.32 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvalwater bij het opslaan en overslaan van inerte goederen op een oppervlaktewaterlichaam

  • 2.

    Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

    • a.

      bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • c.

      A-hout en ongeshredderd B-hout;

    • d.

      snoeihout;

    • e.

      banden van voertuigen;

    • f.

      autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

    • g.

      straatmeubilair;

    • h.

      tuinmeubilair;

    • i.

      aluminium, ijzer en roestvrij staal;

    • j.

      kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

    • k.

      kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

    • l.

      papier en karton;

    • m.

      textiel en tapijt; en

    • n.

      vlakglas.

Artikel 2.33 Aanwijzing algemene regels
Artikel 2.34 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden bij het lozen van afvalwater bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht op een oppervlaktewaterlichaam

  • a.

    bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken; en

  • b.

    onder dit voorkomen wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • 1°.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • 2°.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Afdeling 2.8 Lozen bij opslaan en overslaan van andere dan inerte goederen

Artikel 2.35 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvalwater bij het opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.36 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bij het overslaan van niet-inerte goederen in de buitenlucht wordt voldaan aan de artikelen 2.37 tweede lid, en 2.39 , als het gaat om het bedrijfsmatig overslaan van niet- inerte goederen

  • 2.

    Bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bij het overslaan van niet-inerte goederen in de buitenlucht wordt voldaan aan artikel 2.37 tweede lid, als het gaat om afvalwater afkomstig van het overslaan van:

    • a.

      zout voor het strooien op wegen; of

    • b.

      niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk of nodig zijn in een werk.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 4.1057, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bij het lozen van afvalwater op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen voldaan aan de artikelen 2.37 eerste lid, 2.38 en 2.39 , als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 m is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 2.37 Algemene regel
  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.5, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.5 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarde in μg/l of mg/l

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l

    Minerale olie

    20 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    50 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    10 mg/l

    Som van fosforverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden bij het lozen van afvalwater afkomstig van het overslaan van niet-inerte goederen op een oppervlaktewaterlichaam

    • a.

      bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken; en

    • b.

      aan het tweede lid, onder a, wordt in ieder geval voldaan als:

      • 1°.

        de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

      • 2°.

        het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of morsklep.

Artikel 2.38 Meet- en rekenbepalingen
Artikel 2.39 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.9 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Artikel 2.40 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvalwater uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.41 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het lozen van afvalwater uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.42 eerste lid.

  • 2.

    Bij het lozen van huishoudelijk afvalwater uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.42 tweede lid.

Artikel 2.42 Algemene regel
  • 1.

    Het afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die voorzieningen en maatregelen en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

  • 2.

    Het afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Afdeling 2.10 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.43 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.44 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het lozen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.45 .

  • 2.

    Bij het lozen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden uitgevoerd namens de waterbeheerder of door derden waarbij het gaat om werkzaamheden ter uitvoering van de onderhoudsverplichting, als bedoeld in artikel 78, tweede lid, Waterschapswet wordt voldaan aan artikel 2.45 .

  • 3.

    Bij het lozen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden uitgevoerd namens de waterbeheerder of door derden waarbij het niet gaat om werkzaamheden ter uitvoering van de onderhoudsverplichting, als bedoeld in artikel 78, tweede lid, Waterschapswet wordt voldaan aan de artikelen 2.45 en 2.46 .

  • 4.

    Algen of bacteriën kunnen worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als:

    • a.

      het niet gaat om ontgravingen of baggerwerkzaamheden; en

    • b.

      de werkzaamheden verricht worden door of namens de waterbeheerder

  • 5.

    Er kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als:

    • a.

      het niet gaat om ontgravingen of baggerwerkzaamheden;

    • b.

      de werkzaamheden uitgevoerd worden door of namens de waterbeheerder en

    • c.

      het niet gaat om lozen van algen of bacteriën.

Artikel 2.45 Werkinstructie verontreinigde waterbodem

Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd', bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek, en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

Artikel 2.46 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd', bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.45 ; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.11 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Artikel 2.47 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam bij het schoonmaken van drinkwaterleidingen.

Artikel 2.48 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.49 .

Artikel 2.49 Algemene regel

Het volgende voorschrift geldt voor het lozen bij het schoonmaken van drinkwaterleidingen: aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

Afdeling 2.12 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Artikel 2.50 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam bij calamiteitenoefeningen.

Artikel 2.51 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van afvalwater niet afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.52 .

Artikel 2.52 Informatieplicht

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat.

Afdeling 2.13 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Artikel 2.53 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen.

Artikel 2.54 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam voldaan aan de artikelen 2.55eerste lid , 2.57 , 2.58 en 2.59 , als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van:

    • a.

      telen of kweken van gewassen in een gebouw anders dan een kas;

    • b.

      een perceel niet aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringstechnisch werk; en

    • c.

      een perceel waarvan de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd groter is dan 40 m.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam voldaan aan de artikelen 2.55tweede lid , 2.57 , 2.58 en 2.59 , als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van:

    • a.

      spoelen van biologisch geteelde gewassen;

    • b.

      een perceel niet aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringstechnisch werk; en

    • c.

      een perceel waarvan de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd groter is dan 40 m.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam voldaan aan de artikelen 2.55eerste lid , 2.58 en 2.59 , als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van sorteren van biologisch geteelde gewassen.

  • 4.

    Bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.55derde lid , 2.56 en 2.59 , als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van zuivering van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten.

  • 5.

    Bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.55vierde lid , 2.57 , 2.58 en 2.59 , als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van:

    • a.

      ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten;

    • b.

      een perceel niet aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringstechnisch werk; en

    • c.

      een perceel waarvan de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd groter is dan 40 m.

Artikel 2.55 Algemene regel: emissiegrenswaarden
  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bij het telen of kweken van gewassen anders dan in een kas of bij het sorteren van biologisch geteelde gewassen: voor het lozen van dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden, de waarden bedoeld in tabel 2.6, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.6 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuur

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater bij het spoelen van biologisch geteelde gewassen op een oppervlaktewaterlichaam voor het lozen van dat afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater bij zuivering van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars op een oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden, de waarden bedoeld in tabel 2.7 gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.7 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 4.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater bij het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten op een oppervlaktewaterlichaam voor het lozen van dat afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

Artikel 2.56 Algemene regel: uitzondering Bal

De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

Artikel 2.57 Algemene regel: bepalen afstand
  • 1.

    De afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 2.58 Meet- en rekenbepaling
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

Artikel 2.59 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.14 Lozen bij het maken van betonmortel en het uitwassen van beton

Artikel 2.60 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam bij het maken van betonmortel en het uitwassen van beton.

Artikel 2.61 Aanwijzing algemene regels

Afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton kan, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het afvalwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of op de riolering als dit is toegestaan in het omgevingsplan.

Afdeling 2.15 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 2.62 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater bij niet-industriële voedselbereiding.

Artikel 2.63 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van afvalwater uit niet-industriële voedselbereiding op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.64 en 2.65 als de voedingsmiddelen bereiding plaats vindt met:

  • a.

    grootkeukenapparatuur;

  • b.

    één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

  • c.

    één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt.

Artikel 2.64 Algemene regel: bereiden van voedingsmiddelen

Het volgende voorschrift geldt voor het lozen bij niet-industriële voedingsbereiding: het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.

Artikel 2.65 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.16 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 2.66 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van spuiwater uit recreatieve visvijvers.

Artikel 2.67 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.68 .

Artikel 2.68 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.17 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 2.69 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van spoelwater op een oppervlaktewaterlichaam vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind.

Artikel 2.70 Aanwijzing algemene regels

De volgende afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, kunnen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

Afdeling 2.18 Asverstrooiing

Artikel 2.71 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op asverstrooiing in een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.72 Aanwijzing algemene regels

As kan individueel verstrooid worden op een oppervlaktewaterlichaam door de nabestaande die de zorg heeft voor de asbus, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging.

Afdeling 2.19 Andere lozingen

Artikel 2.73 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam en op een zuiveringtechnisch werk.

Artikel 2.74 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd en er geen sprake is van:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen, bedoeld in de afdelingen 2.2 tot en met 2.18 ;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en

    • d.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.

  • 2.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten als er geen sprake is van het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Hoofdstuk 3 Wateronttrekkingsactiviteiten

Afdeling 3.1 Algemeen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op wateronttrekkingsactiviteiten in het beheergebied van het waterschap.

Artikel 3.2 Specifieke gegevens en bescheiden bij een informatieplicht of meldplicht wateronttrekkingsactiviteit (grondwater)
  • 1.

    In aanvulling op de algemene gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 1.11 , worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal in te richten putten;

    • c.

      de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

    • d.

      de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

    • e.

      de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

    • f.

      de capaciteit van de pomp in kubieke meter per uur per put;

    • g.

      de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

    • h.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

    • i.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • j.

      als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater

      • 1°.

        de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

      • 2°.

        de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

      • 3°.

        een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

      • 4°.

        de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

      • 5°.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor:voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.3 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit (grondwater)
  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden in aanvulling op artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal in te richten putten;

    • c.

      de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekstelsel van iedere put;

    • d.

      de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het NAP;

    • e.

      de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

    • f.

      de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;

    • g.

      de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

    • h.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

    • i.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • j.

      als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater

      • 1°.

        de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

      • 2°.

        de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

      • 3°.

        een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

      • 4°.

        de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

      • 5°.

        een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.4 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit (oppervlaktewater)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, wordt in aanvulling op artikel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling, een locatietekening met daarop de te beregenen percelen inclusief het aantal hectaren en de locaties van de onttrekkingspunten verstrekt.

Artikel 3.5 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit
  • 1.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.6 Beoordelingsregel omgevingsvergunning grondwateronttrekking voor menselijke consumptie
  • 1.

    Aan een omgevingsvergunning voor een onttrekking van grondwater voor menselijke consumptie, als dagelijks meer dan 10 m3 water wordt onttrokken of water wordt onttrokken voor meer dan 50 personen, worden voorschriften verbonden over de monitoring van het ruwwater volgens de methoden en parameters uit tabel II en tabel IIIC van het Drinkwaterbesluit.

  • 2.

    De monitoring, bedoeld in het eerste lid, vindt de eerste keer plaats bij aanvang van de onttrekking en vervolgens ten minste elke zes jaar een meting en analyse van een beperkter parameterpakket, afhankelijk van de uitkomsten van de eerste en daaropvolgende metingen en de verwachte risico's.

Artikel 3.7 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 3.2 Waterkering

Paragraaf 3.2.1 Algemeen
Artikel 3.8 Toepassingsbereik
Artikel 3.9 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering en

  • h.

    voor ontwatering uitsluitend open bemaling wordt toegepast, het gebruik van filtermateriaal is niet toegestaan.

Paragraaf 3.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.10 Aanwijzing algemene regel
Paragraaf 3.2.3 Algemene regels
Artikel 3.11 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater bij een waterkering

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen mag uitsluitend worden uitgevoerd met een filter dat zich uitsluitend bevindt in het eerste watervoerend pakket met de bovenzijde van het filter op ten minste 15 m-mv;

    • b.

      bij het plaatsen van het onttrekkingsfilter mag de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket niet worden beschadigd of doorboord;

    • c.

      het onttrekken van grondwater voor andere doeleinden, dan onder a, genoemd, mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling Het gebruik van filters, inclusief drainagebuizen, of het toepassen van een zandbed is niet toegestaan;

    • d.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is kleiner dan of gelijk aan 2 m3/uur; en

    • e.

      op aanwijzing van het waterschap worden alle maatregelen getroffen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen en dit kan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater bij een waterkering

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen mag uitsluitend worden uitgevoerd met een filter dat zich uitsluitend bevindt in het eerste watervoerend pakket met de bovenzijde van het filter op ten minste 15 m-mv;

    • b.

      bij het plaatsen van het onttrekkingsfilter mag de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket niet worden beschadigd of doorboord;

    • c.

      het onttrekken van grondwater voor andere doeleinden, dan onder a, genoemd, mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling Het gebruik van filters, inclusief drainagebuizen, of het toepassen van een zandbed is niet toegestaan;

    • d.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is kleiner dan of gelijk aan 5 m3/uur; en

    • e.

      op aanwijzing van het waterschap worden alle maatregelen getroffen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen en dit kan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

Artikel 3.12 Informatieplicht
  • 1.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater in een bouwput is artikel 3.26 van toepassing.

  • 2.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater in een sleuf is artikel 3.33 van toepassing.

  • 3.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering is artikel 3.40 van toepassing.

  • 4.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel is artikel 3.47 van toepassing.

  • 5.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater in een project is artikel 3.54 van toepassing.

  • 6.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking is artikel 3.61 van toepassing.

  • 7.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater middels drainage is artikel 3.71 van toepassing.

  • 8.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening is artikel 3.78 van toepassing.

  • 9.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater voor een bedrijfsmatige beregening of bevloeiing is artikel 3.85 van toepassing.

  • 10.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee is artikel 3.92 van toepassing.

  • 11.

    Voor de meldplicht bij het onttrekken van grondwater voor een bedrijfsmatige toepassing is artikel 3.102 van toepassing.

  • 12.

    Voor de informatieplicht bij het onttrekken van grondwater voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen is artikel 3.109 van toepassing.

Artikel 3.13 Meldplicht
Paragraaf 3.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.14 Vergunningplicht

Afdeling 3.3 Aanleg of verwijdering

Paragraaf 3.3.1 Grondwater onttrekken in een kwetsbaar gebied
Subparagraaf 3.3.1.1 Algemeen

Artikel 3.15 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing en in een grondwatergevoelig natuurgebied.

  • 2.

    De regels in deze paragraaf hebben betrekking op het onttrekken van grondwater

    • a.

      in een bouwput ten behoeve van aanleg, sloop of verwijdering van funderingen, kelders, andere ondergrondse bebouwing of objecten, een bodemsanering, een inspectie van ondergrondse bebouwing of objecten of een (diepe) grondboring;

    • b.

      in een sleuf ten behoeve van het aanleggen of reparatie van riolering, kabels, leidingen en funderingen, het uitvoeren van onderzoek of andersoortige ondergrondse werkzaamheden over een (grote) lengte of het graven van een watergang

    • c.

      voor een grondwatersanering;

    • d.

      voor een beheersmaatregel en

    • e.

      in een project.

Artikel 3.16 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen; en

  • d.

    in het grondwatergevoelig natuurgebied extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.3.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.17 Aanwijzing algemene regel

Subparagraaf 3.3.1.3 Algemene regels

Artikel 3.18 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater bij kwetsbare bebouwing

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van bebouwing van vóór 1960, niet onder de gemiddelde laagste grondwaterstand komen; en

    • b.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het kwetsbare bebouwing te beschermen en dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater bij kwetsbare bebouwing

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van bebouwing van vóór 1960, verder verlaagd worden dan de gemiddeld laagste grondwaterstand;

    • b.

      houten funderingsonderdelen van bebouwing mogen niet droogvallen tijdens de bemaling

    • c.

      de verschilzakking, ten gevolge van de verlaging van de grondwaterstand, mag ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde bebouwing niet groter zijn dan 1:1.000 en mag ter plaatse van overige bebouwing van vóór 1960 niet groter dan 1:600 zijn; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het kwetsbare bebouwing te beschermen en dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een gebied met grondwatergevoelige natuur:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een grondwatergevoelig natuurgebied, verder verlaagd worden dan de gemiddeld laagste grondwaterstand;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt moet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur zijn; en

    • c.

      op aanwijzing van het waterschap worden alle maatregelen getroffen die nodig zijn om het kwetsbare gebied te beschermen en dit kan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreme droogte, betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een grondwatergevoelig natuurgebied:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de gemiddeld laagste grondwaterstand;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het onttrekken van grondwater mag alleen buiten het groeiseizoen, namelijk de periode vanaf 1 november tot 1 maart, plaatsvinden; en

    • d.

      op aanwijzing van het waterschap worden alle maatregelen getroffen die nodig zijn om het kwetsbare gebied te beschermen en dit kan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreme droogte, betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een gebied met grondwatergevoelige natuur:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het grondwater wordt onttrokken in het groeiseizoen, namelijk de periode vanaf 1 maart tot en met 31 oktober;

    • d.

      het onttrokken grondwater moet weer geheel terug in de bodem worden gebracht; en

    • e.

      op aanwijzing van het waterschap worden alle maatregelen getroffen die nodig zijn om het kwetsbare gebied te beschermen en dit kan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreme droogte, betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

Artikel 3.19 Informatieplicht

Artikel 3.20 Meldplicht

Subparagraaf 3.3.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.21 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel en in een project grondwater te onttrekken ter plaatse van kwetsbare bebouwing als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de bemaling bebouwing van vóór 1960 aanwezig is;

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de bebouwing van vóór 1960, wordt verlaagd tot onder de gemiddelde laagste grondwaterstand; en

    • c.

      ten gevolge van het verlagen van de grondwaterstand:

      • 1°.

        de verschilzakking ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen groter is dan 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking ter plaatse van overige bebouwing van vóór 1960 groter is dan 1:600; of

      • 3°.

        onderdelen van de houten fundering droog vallen.

  • 2.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel en in een project grondwater binnen een grondwatergevoelig natuurgebied te onttrekken, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de bemaling een grondwatergevoelig natuurgebied aanwezig is;

    • b.

      de grondwaterstand wordt verlaagd tot onder de gemiddelde laagste grondwaterstand;

    • c.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan 10 m3 per uur;

    • d.

      grondwater wordt onttrokken in het groeiseizoen, in de periode vanaf 1 maart tot en met 31 oktober; en

    • e.

      het onttrokken grondwater niet wordt teruggebracht in de bodem.

Paragraaf 3.3.2 Grondwater onttrekken in een bouwput
Subparagraaf 3.3.2.1 Algemeen

Artikel 3.22 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een bouwput ten behoeve van de aanleg, sloop of verwijdering van funderingen, kelders, andere ondergrondse bebouwing of objecten, ten behoeve van een bodemsanering, ten behoeve van inspectie van ondergrondse bebouwing of objecten of ten behoeve van een diepe grondboring.

Artikel 3.23 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.3.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.24 Aanwijzing algemene regel

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.25eerste lid , 3.26 en 3.27 , als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • d.

      het grondwater

    • e.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.25tweede lid , 3.26 en 3.27 , als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • d.

      het grondwater

    • e.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.25eerste lid , 3.26 en 3.27 , als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of scherm bemaling

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • f.

      het grondwater

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.25tweede lid , 3.26 en 3.27 , als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of scherm bemaling

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • f.

      het grondwater

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.25eerste lid , 3.26 en 3.27 , als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • e.

      het grondwater

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.25tweede lid , 3.26 en 3.27 , als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • e.

      het grondwater

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 of paragraaf 3.3.1 .

Subparagraaf 3.3.2.3 Algemene regels

Artikel 3.25 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een bouwput:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte en/of grondwaterstand onder de bouwputbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de bouwput;

    • b.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt, bij een pomp met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, gemonitord door de uren waarop de pomp aan staat, de capaciteit van de pomp, de datum en het tijdstip van meting, te registreren of met een watermeter, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      bij een pomp met een capaciteit groter dan 10 m3/uur:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        wordt de gemeten hoeveelheden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

    • d.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • e.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • f.

      een interceptie- en/of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • g.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • h.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • i.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101 en

    • j.

      Bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een bouwput:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte en/of grondwaterstand onder de bouwputbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de bouwput;

    • b.

      de verlaging van de grondwaterstand en/of de stijghoogte wordt binnen het invloedgebied van de grondwateronttrekking gemonitord door tenminste een peilbuis te plaatsen:

      • 1°.

        naast de bouwput waar de stijghoogteverlaging gelijk is aan de verlaging op het kritische punt in de bouwput;

      • 2°.

        op 50 en 100 m afstand van de rand van de bouwput; en

      • 3°.

        aan de gevel van bebouwing van voor 1960, tot een afstand van 100 m van de rand van de bouwput.

    • c.

      de filterdiepte van de peilbuizen is op gelijke diepte als de filters die voor het onttrekken van grondwater worden gebruikt en, indien het onttrekken dieper dan de deklaag plaatsvindt, een filter in de deklaag

    • d.

      op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

    • e.

      de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, deze kaart bevat de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP;

    • f.

      de eerste vier weken worden de peilbuizen dagelijks gemeten en daarna wordt er wekelijks gemeten, tot drie weken na beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • g.

      de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

    • h.

      De volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

      • 1°.

        de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • i.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • j.

      bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd, en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • k.

      een interceptie- en/of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • l.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • m.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • n.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101 en

    • o.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.26 Informatieplicht

  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt:

    • a.

      de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap; en

    • b.

      indien vereist, de peilbuizen die zijn ingetekend op een kaart, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer, verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Indien een watermeter vereist dan wel aanwezig is, wordt voor de start van de grondwateronttrekking(en) de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van aflezen verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Tenminste drie werkdagen voordat de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht, wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 4.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is;

    • c.

      indien een watermeter vereist, dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter;

    • d.

      indien het plaatsen van een peilbuis vereist is, alle gemeten grondwaterstanden en stijghoogten; en

    • e.

      de boorstaten.

Artikel 3.27 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken in een bouwput zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2 .

  • 2.

    Als sprake is van een bodemsanering wordt bij de melding ook:

    • a.

      een saneringsplan verstrekt, waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd; of

    • b.

      een saneringsplan zonder instemming bevoegd gezag verstrekt als door het bevoegd gezag geen saneringsplan wordt vereist.

  • 3.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

  • 4.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 5.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 6.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.3.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.28 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 100 m3/uur;

    • d.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket en

    • e.

      er geen gesloten bouwkuip wordt toegepast.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 100 m3/uur.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of scherm bemaling

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 100 m3/uur;

    • f.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket en

    • g.

      er geen gesloten bouwkuip wordt toegepast.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of scherm bemaling

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 100 m3/uur.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of scherm bemaling en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • b.

      de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering.

  • 7.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 100 m3/uur;

    • e.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket en

    • f.

      er geen gesloten bouwkuip wordt toegepast.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 100 m3/uur.

  • 9.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • b.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

Paragraaf 3.3.3 Grondwater onttrekken in een sleuf
Subparagraaf 3.3.3.1 Algemeen

Artikel 3.29 Toepassingsbereik

De paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een sleuf ten behoeve van het aanleggen of repareren van riolering, kabels, leidingen en funderingen, het uitvoeren van onderzoek of andersoortige ondergrondse werkzaamheden over een al dan niet grote lengte of het graven van een watergang

Artikel 3.30 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.3.3.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.31 Aanwijzing algemene regel

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32eerste lid , 3.33 en 3.34 , als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        15.000 m3/week;

    • e.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket en

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32tweede lid , 3.33 en 3.34 , als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        15.000 m3/week;

    • e.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket en

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32eerste lid , 3.33 en 3.34 , als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of scherm bemaling

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        15.000 m3/week;

    • g.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket en

    • h.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32tweede lid , 3.33 en 3.34 , als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of scherm bemaling

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        15.000 m3/week;

    • g.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket en

    • h.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32eerste lid , 3.33 en 3.34 , als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket en

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32tweede lid , 3.33 en 3.34 , als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket en

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 of paragraaf 3.3.1 .

Subparagraaf 3.3.3.3 Algemene regels

Artikel 3.32 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een sleuf:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte en/of grondwaterstand onder de sleufbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de sleuf;

    • b.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt, bij een pomp met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, gemonitord door de uren waarop de pomp aan staat, de capaciteit van de pomp, de datum en het tijdstip van meting, te registreren of met een watermeter als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      bij een pomp met een capaciteit groter dan 10 m3/uur:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        wordt de gemeten hoeveelheden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

    • d.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • e.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • f.

      een interceptie- en/of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • g.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • h.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • i.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101 en

    • j.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een sleuf:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte en/of grondwaterstand onder de sleufbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de sleuf;

    • b.

      de bemalen sleuflengte is maximaal 100 m;

    • c.

      de verlaging van de grondwaterstand en/of de stijghoogte worden gemonitord binnen het invloedgebied van de grondwateronttrekking door tenminste een peilbuis te plaatsen:

      • 1°.

        per 100 m sleuf, naast de sleuf waar de stijghoogteverlaging gelijk is aan de verlaging op het kritische punt in de sleuf;

      • 2°.

        per 100 m sleuf, op 50 en 100 m afstand van de rand van de sleuf; en

      • 3°.

        per 100 m sleuf, aan de gevel van bebouwing van voor 1960, tot een afstand van 100 m van de rand van de sleuf.

    • d.

      de filterdiepte van de peilbuizen is op gelijke diepte als de filters die voor het onttrekken van grondwater worden gebruikt en, indien het onttrekken dieper dan de deklaag plaatsvindt, een filter in de deklaag

    • e.

      op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

    • f.

      de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, deze kaart bevat de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP;

    • g.

      de eerste vier weken worden de peilbuizen dagelijks gemeten en daarna wordt er wekelijks gemeten, tot drie weken na beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • h.

      de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

    • i.

      de volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

      • 1°.

        de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • j.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • k.

      bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

    • l.

      een interceptie- en/of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • m.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • n.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • o.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101 en

    • p.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.33 Informatieplicht

  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt:

    • a.

      de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap; en

    • b.

      indien vereist, de peilbuizen die zijn ingetekend op een kaart, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer, verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Indien een watermeter vereist dan wel aanwezig is, wordt voor de start van de grondwateronttrekking(en) de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van aflezen verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Tenminste drie werkdagen voordat de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht, wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 4.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is;

    • c.

      indien een watermeter vereist, dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter;

    • d.

      indien het plaatsen van een peilbuis vereist is, alle gemeten grondwaterstanden en stijghoogten; en

    • e.

      de boorstaten.

Artikel 3.34 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken in een sleuf zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2 .

  • 2.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

  • 3.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 4.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 5.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.3.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.35 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is om verboden zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week; en

    • e.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 15.000 m3/week.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of scherm bemaling

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week; en

    • g.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of scherm bemaling

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 15.000 m3/week.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of scherm bemaling en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst.

  • 7.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week; en

    • f.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 15.000 m3/week.

  • 9.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

Paragraaf 3.3.4 Grondwater onttrekken voor een grondwatersanering
Subparagraaf 3.3.4.1 Algemeen

Artikel 3.36 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater ten behoeve van het verwijderen van verontreinigingen uit het grondwater of verwijderen van verontreinigd grondwater

Artikel 3.37 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.3.4.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.38 Aanwijzing algemene regel

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.39 , 3.40 en 3.41 , als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een grondwatersanering; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.39 , 3.40 en 3.41 , als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        wordt verricht met een ander doel dan een grondwatersanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of scherm bemaling

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.39 , 3.40 en 3.41 , als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 of paragraaf 3.3.1 .

Subparagraaf 3.3.4.3 Algemene regels

Artikel 3.39 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering:

  • a.

    de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

  • b.

    voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • c.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • d.

    bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

  • e.

    een interceptie- en/of schermbemaling worden voorzien van een eigen watermeter;

  • f.

    de te saneren verontreinigingsvlek wordt gemonitord volgens het saneringsplan ingediend bij de melding;

  • g.

    per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

  • h.

    tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

  • i.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101 en

  • j.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.40 Informatieplicht

  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van opname verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de gemeten onttrokken hoeveelheden aan het waterschap verstrekt, inclusief een totaaloverzicht van alle meterstanden, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 4.

    Tenminste drie werkdagen voordat de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht, wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • d.

      de boorstaten.

Artikel 3.41 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een grondwatersanering zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2 .

  • 2.

    Bij de melding wordt:

    • a.

      een saneringsplan verstrekt, waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd; of

    • b.

      een saneringsplan zonder instemming bevoegd gezag verstrekt als door het bevoegd gezag geen saneringsplan wordt vereist.

  • 3.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

  • 4.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 5.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 6.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.3.4.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.42 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een grondwatersanering; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter is dan 25 m3/uur .

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        wordt verricht met een ander doel dan een grondwatersanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of scherm bemaling

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter is dan 25 m3/uur.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        wordt verricht met een ander doel dan een grondwatersanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of scherm bemaling en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        wordt verricht met een ander doel dan een grondwatersanering.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter is dan 25 m3/uur.

  • 6.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • b.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

Paragraaf 3.3.5 Grondwater onttrekken voor een beheersmaatregel
Subparagraaf 3.3.5.1 Algemeen

Artikel 3.43 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel die als doel heeft het beheersen of op de plaats houden van verontreinigd grondwater dat onderhevig is aan natuurlijke veranderingen, zoals natuurlijke grondwaterstroming.

Artikel 3.44 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.3.5.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.45 Aanwijzing algemene regel

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.46 , 3.47 en 3.48 , als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de beheersmaatregel en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.46 , 3.47 en 3.48 , als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        wordt verricht met een ander doel dan een beheersmaatregel

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of scherm bemaling

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.46 , 3.47 en 3.48 , als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 of paragraaf 3.3.1 .

Subparagraaf 3.3.5.3 Algemene regels

Artikel 3.46 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel

  • a.

    de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

  • b.

    voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • c.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • d.

    bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

  • e.

    een interceptie- en/of schermbemaling worden voorzien van een eigen watermeter;

  • f.

    de te beheersen verontreinigingsvlek wordt gemonitord volgens het saneringsplan ingediend bij de melding;

  • g.

    per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

  • h.

    tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

  • i.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101 en

  • j.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.47 Informatieplicht

  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van opname verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de gemeten onttrokken hoeveelheden aan het waterschap verstrekt, inclusief totaaloverzicht van alle meterstanden, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 4.

    Tenminste drie werkdagen voordat de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht, wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • d.

      de boorstaten.

Artikel 3.48 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een beheersmaatregel zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2 .

  • 2.

    Bij de melding wordt:

    • a.

      een saneringsplan verstrekt, waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd; of

    • b.

      een saneringsplan zonder instemming bevoegd gezag verstrekt als door het bevoegd gezag geen saneringsplan wordt vereist.

  • 3.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

  • 4.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 5.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 6.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.3.5.4 Vergunningplicht

Artikel 3.49 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als het uitvoeren van de beheersmaatregelen langer dan vijf jaar duurt.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de beheersmaatregel en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter is dan 25 m3/uur.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        wordt verricht met een ander doel dan een beheersmaatregel

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of scherm bemaling

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter is dan 25 m3/uur.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        wordt verricht met een ander doel dan een beheersmaatregel

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of scherm bemaling en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        wordt verricht met een ander doel dan een beheersmaatregel

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter dan 25 m3/uur bedraagt.

  • 7.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

Paragraaf 3.3.6 Grondwater onttrekken in een project
Subparagraaf 3.3.6.1 Algemeen

Artikel 3.50 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een project, waarbij meerdere grondwateronttrekkingen met verschillende doelen gelijktijdig worden uitgevoerd.

  • 2.

    De vier te onderscheiden doelen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

    • a.

      grondwateronttrekking in een bouwput, ten behoeve van de aanleg, sloop of verwijdering van funderingen, kelders, andere ondergrondse bebouwing of objecten, ten behoeve van een bodemsanering of ten behoeve van inspectie van ondergrondse bebouwing of objecten;

    • b.

      grondwateronttrekking in een sleuf, ten behoeve van het aanleggen of repareren van riolering, kabels, leidingen en funderingen, het uitvoeren van onderzoek of andersoortige ondergrondse werkzaamheden of het graven van een oppervlaktewater

    • c.

      grondwatersanering, ten behoeve van het verwijderen van verontreinigingen uit het grondwater of verwijderen van verontreinigd grondwater of

    • d.

      beheersmaatregel ten behoeve van het beheersen of op de plaats houden van verontreinigd grondwater dat onderhevig is aan natuurlijke veranderingen, zoals natuurlijke grondwaterstroming.

Artikel 3.51 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.3.6.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.52 Aanwijzing algemene regel

Subparagraaf 3.3.6.3 Algemene regels

Artikel 3.53 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een project:

  • a.

    verlaging van de stijghoogte en/of grondwaterstand onder de bouwputbodem en/of sleufbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de bouwput en/of de sleuf;

  • b.

    de verlaging van de grondwaterstand en/of de stijghoogte worden gemonitord binnen het invloedgebied van de grondwateronttrekking door tenminste één peilbuis te plaatsen:

    • 1°.

      naast de bouwput of sleuf, per 100 m sleuf, waar de stijghoogteverlaging gelijk is aan de verlaging op het kritische punt in de bouwput of sleuf;

    • 2°.

      op 50 en 100 m afstand van de rand van de bouwput of sleuf, per 100 m sleuf; en

    • 3°.

      aan de gevel(s) van bebouwing van voor 1960, tot een afstand van 100 m van de rand van de bouwput of sleuf, per 100 m sleuf;

  • c.

    de filterdiepte van de peilbuizen is op gelijke diepte als de filters die voor het onttrekken van grondwater worden gebruikt en, indien het onttrekken dieper dan de deklaag plaatsvindt, een filter in de deklaag

  • d.

    op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

  • e.

    de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, deze kaart bevat de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP;

  • f.

    de eerste vier weken worden de peilbuizen dagelijks gemeten en daarna wordt er wekelijks gemeten, tot drie weken na beëindiging van de grondwateronttrekking;

  • g.

    de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

  • h.

    de volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

    • 1°.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

    • 2°.

      voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

    • 3°.

      de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

    • 4°.

      de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard.

  • i.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • j.

    bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

  • k.

    een interceptie- en/of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

  • l.

    de te saneren verontreinigingsvlek wordt gemonitord volgens het saneringsplan ingediend bij de melding;

  • m.

    de te beheersen verontreiningsvlek verontreinigingsvlek wordt gemonitord volgens het saneringsplan ingediend bij de melding;

  • n.

    per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

  • o.

    tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

  • p.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101 en

  • q.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.54 Informatieplicht

  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Ten minste één week voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de kaart waarop de peilbuizen zijn ingetekend op kaart, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer, verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd en wordt met de datum en het tijdstip van aflezen verstrekt aan het waterschap;

  • 4.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de gemeten onttrokken hoeveelheden aan het waterschap verstrekt, inclusief totaaloverzicht van alle meterstanden, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 5.

    Tenminste drie werkdagen voordat de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht, wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 6.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • d.

      de boorstaten.

Artikel 3.55 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken in een project zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2 .

  • 2.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 3.

    Als er sprake is van sanering of beheersing van verontreiniging wordt bij de melding ook:

    • a.

      een saneringsplan verstrekt, waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd; of

    • b.

      een saneringsplan zonder instemming bevoegd gezag verstrekt als door het bevoegd gezag geen saneringsplan wordt vereist.

  • 4.

    Als er sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

  • 5.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 6.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.3.6.4 Vergunningplicht

Artikel 3.56 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een project te onttrekken, als voor het onttrekken van grondwater in een bouwput een vergunningplicht is aangewezen in paragraaf 3.3.2 .

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een project te onttrekken, als voor het onttrekken van grondwater in een sleuf een vergunningplicht is aangewezen in paragraaf 3.3.3 .

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een project te onttrekken, als voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering een vergunningplicht is aangewezen in paragraaf 3.3.4 .

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een project te onttrekken, als voor het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel een vergunningplicht is aangewezen in paragraaf 3.3.5 .

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een project te onttrekken, als het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer dan:

    • a.

      400.000 m3 bedraagt; of

    • b.

      100 m3/uur bedraagt.

Afdeling 3.4 Proefonttrekking

Paragraaf 3.4.1 Algemeen
Artikel 3.57 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor proefonttrekkingen met als doel het vaststellen van de geohydrologische gesteldheid van de bodem.

Artikel 3.58 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Paragraaf 3.4.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.59 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking wordt voldaan aan de artikelen 3.60 , 3.61 en 3.62 , als het totale waterbezwaar van alle proefonttrekkingen die gelijktijdig dan wel aansluitend na elkaar worden uitgevoerd in totaal maximaal 50.000 m3 bedraagt.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 .

Paragraaf 3.4.3 Algemene regels
Artikel 3.60 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking:

  • a.

    tijdens de proefonttrekking mogen geen werkzaamheden uitgevoerd worden, waarvoor verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte noodzakelijk is;

  • b.

    een proefonttrekking mag niet gelijktijdig met andere grondwateronttrekkingen, die binnen elkaars invloedgebied liggen, uitgevoerd worden;

  • c.

    de proefonttrekking en de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte wordt gemonitord volgens het bij de melding ingediende en door het waterschap goedgekeurde monitoringsplan;

  • d.

    op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

  • e.

    de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, waarbij deze kaart de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP bevat;

  • f.

    de peilbuizen worden dagelijks gemeten en geregistreerd;

  • g.

    de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

  • h.

    de volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

    • 1°.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

    • 2°.

      voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

    • 3°.

      de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

    • 4°.

      de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • i.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • j.

    bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd. De gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • k.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101

  • l.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten of peilbuizen worden boorstaten gemaakt; en

  • m.

    er mag pas gestart worden met een grondwateronttrekking, waarbij werkzaamheden uitgevoerd worden, als de proefonttrekking is afgemeld en een rapportage van de proefonttrekking is ingediend.

Artikel 3.61 Informatieplicht
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Ten minste één week voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de kaart waarop de peilbuizen zijn ingetekend op kaart, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer, verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van opname verstrekt aan het waterschap.

  • 4.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van de onttrekkingsput of peilbuis wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

  • 5.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 6.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag; en

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter.

  • 7.

    Uiterlijk twee maanden na beëindiging van de proefonttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      een onderzoeksverslag met daarin minimaal verwerkt de onttrekkingsdebieten, bereikte verlagingsniveau's, eventueel gewenste verlagingsniveau's, invloedsgebied op basis van de gemeten debieten en verlagingen;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater en

    • c.

      alle gemeten verlagingen van grondwaterstanden en stijghoogten ter plaatse van de peilbuizen.

Artikel 3.62 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een proefonttrekking zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2 .

  • 2.

    Bij de melding wordt een monitoringsplan verstrekt, die de volgende gegevens bevat:

    • a.

      de locatie van peilbuizen en hoogte ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP; en

    • b.

      de wijze waarop de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte en het benodigde debiet wordt bepaald.

  • 3.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      tussen het einde van de eerste en de tweede, daarop volgende grondwateronttrekking meer dan acht weken zijn verstreken; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 4.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 5.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Paragraaf 3.4.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.63 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een proefonttrekking, als het totale waterbezwaar van alle proefonttrekkingen die gelijktijdig dan wel aansluitend na elkaar worden uitgevoerd in totaal groter is dan 50.000 m3.

Afdeling 3.5 Permanente drainage percelen

Paragraaf 3.5.1 Grondwater onttrekken voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing of infrastructuur
Subparagraaf 3.5.1.1 Algemeen

Artikel 3.64 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing voor het aanleggen van drainage of het onttrekken van grondwater voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing en infrastructuur.

Artikel 3.65 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.5.1.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.66 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken ten behoeve van het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing of infrastructuur.

Paragraaf 3.5.2 Grondwater onttrekken voor gebruik van gronden
Subparagraaf 3.5.2.1 Algemeen

Artikel 3.67 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing voor het aanleggen van drainage ten behoeve van het verlagen van de grondwaterstand voor gebruik van gronden.

Artikel 3.68 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten; en

  • b.

    de effecten van de drainage op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

Subparagraaf 3.5.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.69 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater middels drainage wordt voldaan aan de artikelen 3.70 , 3.71 en 3.72 , als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      er drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening

    • e.

      de bovenkant van de drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil ligt;

    • f.

      de drains worden aangelegd in de zone tussen 50 en 80 cm onder gemiddeld maaiveldniveau;

    • g.

      het grondwater onder natuurlijk verval afstroomt, geen pomp; en

    • h.

      de voorziening waarop geloosd wordt, niet wordt bemalen.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 .

Subparagraaf 3.5.2.3 Algemene regels

Artikel 3.70 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden bij permanente drainage van percelen:

  • a.

    de hart op hart afstand van de drains is minimaal 4 m en maximaal 8 m;

  • b.

    de drains worden horizontaal gelegd;

  • c.

    de drainlengte is niet meer dan 300 m; en

  • d.

    de draindiameter is minimaal 6 cm.

Artikel 3.71 Informatieplicht

Tenminste drie dagen voordat drainage wordt aangebracht, afgedicht, afgewerkt en/of verwijderd wordt de definitieve datum waarop de drainage wordt aangebracht, afgedicht, afgewerkt en/of verwijderd verstrekt aan het waterschap.

Artikel 3.72 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken middels drainage zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan het in gebruik nemen van de drainage te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2 .

  • 2.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.5.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.73 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is; en

    • b.

      alle drains van het perceel niet dezelfde afwateringsrichtingen hebben.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage waarbij de drainage is aangelegd met ander een doel dan het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een andere bodem dan een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains boven het hoogste polderpeil liggen; en

    • e.

      het grondwater niet onder natuurlijk verval afstroomt.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een andere bodem dan een veenbodem worden aangelegd; en

    • d.

      de drains niet boven het hoogste polderpeil liggen.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening

    • e.

      de bovenkant van een drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil ligt;

    • f.

      de drains worden aangelegd in de zone tussen 50 en 80 cm onder gemiddeld maaiveldniveau;

    • g.

      het grondwater onder natuurlijk verval afstroomt, geen pomp; en

    • h.

      de voorziening waarop geloosd wordt, wordt bemalen.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening

    • e.

      de bovenkant van een drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil ligt;

    • f.

      de drains worden aangelegd in de zone tussen 50 en 80 cm onder gemiddeld maaiveldniveau; en

    • g.

      het grondwater niet onder natuurlijk verval afstroomt.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening

    • e.

      de bovenkant van een drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil ligt; en

    • f.

      de drains worden aangelegd buiten de zone tussen 50 en 80 cm onder gemiddeld maaiveldniveau.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening en

    • e.

      de bovenkant van een drain minder dan 15 cm onder het laagste waterpeil ligt.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd; en

    • d.

      de drains worden aangelegd binnen een hoogwatervoorziening

Afdeling 3.6 Gebruik

Paragraaf 3.6.1 Grondwater onttrekken brandblusvoorziening
Subparagraaf 3.6.1.1 Algemeen

Artikel 3.74 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in het kader van een brandblusvoorziening.

Artikel 3.75 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.6.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.76 Aanwijzing algemene regel

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater ten behoeve van een brandblusvoorziening wordt voldaan aan de artikelen 3.77 , 3.78 en 3.79 , als:

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 .

Subparagraaf 3.6.1.3 Algemene regels

Artikel 3.77 Algemene regel

  • 1.

    Bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101

  • 2.

    Bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

  • 3.

    Bij het testen van de brandblusvoorziening, wordt de datum van testen, onttrekkingsdebiet en de onttrokken hoeveelheid grondwater geregistreerd en de gegevens worden minimaal drie jaar bewaard.

Artikel 3.78 Informatieplicht

  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de realisatie van de onttrekkingsput(ten) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is;

    • b.

      indien een watermeter vereist, dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • c.

      de datum en het tijdstip van opnames, bedoeld in het derde lid, onder a van dit artikel, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 4.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na het buiten gebruik stellen van een onttrekkingsput, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is; en

    • c.

      indien een watermeter vereist, dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter.

Artikel 3.79 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een brandblusvoorziening zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsputten te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2 .

  • 2.

    De realisatiedatum mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 3.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.6.1.4 Vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.80 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken ten behoeve van een brandblusvoorziening als:

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken ten behoeve van een brandblusvoorziening als het debiet meer dan 120 m3 per uur bedraagt.

Paragraaf 3.6.2 Grondwater onttrekken voor bedrijfsmatige beregening
Subparagraaf 3.6.2.1 Algemeen

Artikel 3.81 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing.

Artikel 3.82 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.6.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.83 Aanwijzing algemene regel

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing wordt voldaan aan de artikelen 3.84 , 3.85 en 3.86 , als:

    • a.

      het gaat om bedrijfsmatige beregening of bevloeiing anders dan voor in de glastuinbouw;

    • b.

      aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is;

    • c.

      het onttrekkingsdebiet maximaal 60 m3 per uur bedraagt; en

    • d.

      het grondwater niet dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 .

Subparagraaf 3.6.2.3 Algemene regels

Artikel 3.84 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing:

  • a.

    de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt gemonitord met een recent geijkt watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

  • b.

    voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • c.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • d.

    bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • e.

    bij het realiseren en bij het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101 en

  • f.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.85 Informatieplicht

  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de onttrekkingsput(ten) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • b.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • c.

      de datum en het tijdstip van opnames, bedoeld in het derde lid, onder a van dit artikel, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 4.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na het buiten gebruik stellen van een onttrekkingsput, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag; en

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter.

Artikel 3.86 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsputten te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2 .

  • 2.

    Per bedrijf wordt één melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.6.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.87 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing, als:

    • a.

      het gaat om bedrijfsmatige beregening of bevloeiing anders dan voor in de glastuinbouw;

    • b.

      aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is;

    • c.

      het onttrekkingsdebiet maximaal 60 m3 per uur bedraagt; en

    • d.

      het grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing, als:

    • a.

      het gaat om bedrijfsmatige beregening of bevloeiing anders dan voor in de glastuinbouw;

    • b.

      aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is; en

    • c.

      het debiet groter dan 60 m3 per uur bedraagt.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing, als:

    • a.

      het gaat om bedrijfsmatige beregening of bevloeiing anders dan voor in de glastuinbouw; en

    • b.

      aangrenzend aan het perceel voldoende en bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing, als het gaat om een beregening of bevloeiing voor in de glastuinbouw.

Paragraaf 3.6.3 Grondwater onttrekken voor drinkwater vee
Subparagraaf 3.6.3.1 Algemeen

Artikel 3.88 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee.

Artikel 3.89 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.6.3.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.90 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee wordt voldaan aan de artikelen 3.91 , 3.92 en 3.93 , als:

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 .

Subparagraaf 3.6.3.3 Algemene regels

Artikel 3.91 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee:

  • a.

    de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

  • b.

    voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • c.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • d.

    bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • e.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101 en

  • f.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.92 Informatieplicht

  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de realisatie van de onttrekkingsput(ten) voor drinkwater voor vee wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van de onttrekkingsput(ten) wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • b.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • c.

      de datum en het tijdstip van opnames, bedoeld in het derde lid, onder a van dit artikel, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 4.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na het buiten gebruik stellen van een onttrekkingsvoorziening, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag; en

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter.

Artikel 3.93 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsputten te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2 .

  • 2.

    Per bedrijf wordt één melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.6.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.94 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee, als:

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee, als:

    • a.

      er aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is; en

    • b.

      het onttrekkingsdebiet groter dan 15 m3 per uur bedraagt.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee, als er voldoende en bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is aangrenzend aan het perceel.

Paragraaf 3.6.4 Grondwater onttrekken voor menselijke consumptie
Subparagraaf 3.6.4.1 Algemeen

Artikel 3.95 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie.

Artikel 3.96 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.6.4.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.97 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor menselijke consumptie.

Paragraaf 3.6.5 Grondwater onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing
Subparagraaf 3.6.5.1 Algemeen

Artikel 3.98 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing.

Artikel 3.99 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.6.5.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.100 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing wordt voldaan aan de artikelen 3.101 , 3.102 en 3.103 , als:

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 .

Subparagraaf 3.6.5.3 Algemene regels

Artikel 3.101 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor een bedrijfsmatige toepassing:

  • a.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064;

  • b.

    een watermeter is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • c.

    bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • d.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101 en

  • e.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.102 Informatieplicht

  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de realisatie van de onttrekkingsput(ten) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van opname aan het waterschap verstrekt.

  • 3.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput of peilbuis wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

  • 4.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • b.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • c.

      de datum en het tijdstip van opnames, bedoeld in het derde lid, onder a van dit artikel, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 5.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 6.

    Uiterlijk één maand na het buiten gebruik stellen van een onttrekkingsput, wordt de einddatum van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer aan het waterschap verstrekt.

Artikel 3.103 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsput(ten) te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2 .

  • 2.

    Per bedrijf wordt een melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.6.5.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.104 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als:

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als grondwater onttrokken wordt onttrokken met een totaal debiet groter dan:

    • a.

      10 m3/uur;

    • b.

      5.000 m3/maand; of

    • c.

      12.000 m3/jaar.

Paragraaf 3.6.6 Grondwater onttrekken voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen
Subparagraaf 3.6.6.1 Algemeen

Artikel 3.105 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen.

Artikel 3.106 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.6.6.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.107 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen wordt voldaan aan de artikelen 3.108 , 3.109 en 3.110 , als:

    • a.

      het gaat om een beregening of bevloeiing anders dan voor kunst(gras)velden;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken met een totaal debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3 per uur;

      • 2°.

        5.000 m3 per maand; en

      • 3°.

        12.000 m3 per jaar; en

    • c.

      het grondwater niet dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 .

Subparagraaf 3.6.6.3 Algemene regels

Artikel 3.108 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen:

  • a.

    bij een pomp met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur:

    • 1°.

      wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater gemonitord door de uren waarop de pomp aan staat, te registreren of met een watermeter, als bedoeld onder b;

    • 2°.

      wordt de duur van de grondwateronttrekking gemeten geregistreerd met de datum; en

    • 3°.

      worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

  • b.

    bij een pomp met een capaciteit groter dan 10 m3/uur:

    • 1°.

      wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

    • 2°.

      wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter geregistreerd;

    • 3°.

      wordt de gemeten hoeveelheden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

    • 4°.

      worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

  • c.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • d.

    bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • e.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101 en

  • f.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.109 Informatieplicht

  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de realisatie van de onttrekkingsput(ten) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Indien een watermeter vereist dan wel aanwezig is, wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van aflezen aan het waterschap verstrekt.

  • 3.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

  • 4.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater inclusief registratie van gemeten hoeveelheden of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is;

    • b.

      indien een watermeter vereist dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • c.

      de datum en het tijdstip van opnames, bedoeld in het derde lid, onder a van dit artikel, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 5.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 6.

    Uiterlijk één maand na het buiten gebruik stellen van een onttrekkingsput, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is; en

    • c.

      indien een watermeter vereist, dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter;

Artikel 3.110 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsput(ten) te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2 .

  • 2.

    Per adres wordt één melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.6.6.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.111 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen, als:

    • a.

      het gaat om een beregening of bevloeiing anders dan voor kunst(gras)velden;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken met een totaal debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3 per uur;

      • 2°.

        5.000 m3 per maand; en

      • 3°.

        12.000 m3 per jaar; en

    • c.

      het grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen, als:

    • a.

      het gaat om een beregening of bevloeiing anders dan voor kunst(gras)velden; en

    • b.

      grondwater wordt onttrokken met een totaal debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3 per uur;

      • 2°.

        5.000 m3 per maand; of

      • 3°.

        12.000 m3 per jaar.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen, als het gaat om onttrekken van grondwater voor een beregening of bevloeiing van kunst(gras)velden.

Afdeling 3.7 Water terug in bodem

Paragraaf 3.7.1 Algemeen
Artikel 3.112 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het infiltreren en het (terug) in de bodem brengen van water.

Artikel 3.113 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van het infiltreren of water in de bodem brengen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de effecten van het infiltreren of water in de bodem brengen op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Paragraaf 3.7.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.114 Aanwijzing algemene regels

Bij het in de bodem brengen van water wordt voldaan aan de artikelen 3.115 , 3.116 en 3.117 , als:

  • a.

    het niet gaat om het in de bodem brengen van water met als doel dit water weer te onttrekken;

  • b.

    het water dat in de bodem wordt gebracht eerder onttrokken is aan de bodem vanwege werkzaamheden zoals beschreven in afdeling 3.3 ; en

  • c.

    de grondwateronttrekking, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, niet vergunningplichtig is.

Paragraaf 3.7.3 Algemene regels
Artikel 3.115 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het infiltreren en terug in de bodem brengen van water:

  • a.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van de retourbronnen en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101

  • b.

    het onttrokken grondwater wordt in de omgeving van de grondwateronttrekking en in hetzelfde watervoerend pakket als waar het uit onttrokken is, terug in de bodem gebracht;

  • c.

    de grondwaterstand en/of stijghoogte mag niet meer dan 10 cm stijgen ten opzichte van de GHG ten gevolge van het terug in de bodem brengen van grondwater en

  • d.

    de retourbronnen moeten op een kaart worden ingetekend, waarbij deze kaart de XY-coördinaten bevat.

Artikel 3.116 Informatieplicht
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor het de start van het lozen in de bodem worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de definitieve startdatum; en

    • b.

      de retourbronnen, die zijn ingetekend op een kaart met XY-coördinaten, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 2.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van de retourbronnen worden onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer de boorstaten verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • b.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • c.

      de datum en het tijdstip van opnames, bedoeld in het derde lid, onder a van dit artikel, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 4.

    Tenminste drie werkdagen voordat de retourbronnen geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop de retourbronnen geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na het beëindigen van het gebruik van de retourbronnen, wordt de einddatum aan het waterschap verstrekt.

Artikel 3.117 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om water te infiltreren en terug in de bodem te brengen zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de ingebruikname van de lozing in de bodem te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2 .

  • 2.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere lozingen in de bodem worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten;

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de lozing in de bodem wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Paragraaf 3.7.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.118 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water in de bodem te brengen, als:

    • a.

      het niet gaat om het in de bodem brengen van water met als doel dit water weer te onttrekken;

    • b.

      het water dat in de bodem wordt gebracht eerder onttrokken is aan de bodem vanwege werkzaamheden zoals beschreven in afdeling 3.3 ; en

    • c.

      de grondwateronttrekking, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, vergunningplichtig is.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water in de bodem te brengen, als:

    • a.

      het niet gaat om het in de bodem brengen van water met als doel dit water weer te onttrekken; en

    • b.

      het water dat in de bodem wordt gebracht niet eerder onttrokken is aan de bodem vanwege werkzaamheden zoals beschreven in afdeling 3.3 .

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water in de bodem te brengen met het doel dit water weer te onttrekken.

Afdeling 3.8 Oppervlaktewater onttrekken

Paragraaf 3.8.1 Algemeen
Artikel 3.119 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van oppervlaktewater

Artikel 3.120 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de onttrekking van oppervlaktewater geen schade veroorzaakt aan de bodem en taluds van een watergang

  • b.

    er bij het onttrekken van oppervlaktewater bescherming rondom het innamepunt wordt toegepast;

  • c.

    het onttrekken van water geen structurele of significante peilwijziging veroorzaakt, aangezien dit lokaal kan leiden tot wateroverlast of waterschaarste; en

  • d.

    er bij het onttrekken van oppervlaktewater rekening mee moet worden gehouden dat er in tijden van schaarste, bijvoorbeeld bij droogte, veel oppervlaktewateronttrekkingen gelijktijdig plaatsvinden.

Paragraaf 3.8.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.121 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning oppervlaktewater te onttrekken ten behoeve van beregening in het kader van nachtvorstschadebestrijding.

Hoofdstuk 4 Beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk

Afdeling 4.1 Algemeen

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk in beheer bij het waterschap, tenzij in dit hoofdstuk anders bepaald.

Artikel 4.2 Specifieke gegevens en bescheiden bij een informatieplicht of meldplicht beperkingengebiedactiviteit

In aanvulling op de algemene gegevens en bescheiden bedoeld in artikel 1.11 , worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap:

  • a.

    een beschrijving van de wijze waarop bij de activiteit gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied

  • b.

    tekeningen van de bestaande en te realiseren situatie;

  • c.

    indien van toepassing één of meer tekeningen van de uit te voeren activiteit met de relevante maatvoering;

  • d.

    indien van toepassing relevante berekeningen; en

  • e.

    een planning van de activiteit.

Artikel 4.3 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden in aanvulling op artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een beschrijving van het belang van de aanvrager bij de uit te voeren activiteit;

  • b.

    een beschrijving van de wijze waarop bij de activiteit gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied

  • c.

    tekeningen van de bestaande en te realiseren situatie;

  • d.

    indien van toepassing één of meer tekeningen van de uit te voeren activiteit met de relevante maatvoering;

  • e.

    indien van toepassing relevante berekeningen;

  • f.

    een planning van de activiteit; en

  • g.

    de periode waarvoor vergunning wordt gevraagd.

Afdeling 4.2 Graven

Paragraaf 4.2.1 Algemeen
Artikel 4.4 Toepassingsbereik
Artikel 4.5 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat er altijd de mogelijkheid moet zijn om maaisel uit de watergang te kunnen ontvangen door de aangelande;

  • c.

    er rekening mee wordt gehouden dat de gegraven watergang kan worden onderhouden;

  • d.

    bij diepere ontgravingen (bijvoorbeeld zand- en kleiwinputten) het aspect kwel en wegzijging een grote rol kan spelen;

  • e.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.6 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.7 Aanwijzing algemene regel watergang
Artikel 4.8 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.9 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het graven in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.10negende lid en 4.12 , als:

Paragraaf 4.2.3 Algemene regels
Artikel 4.10 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen ;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding ;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de tijdelijk te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moeten met het waterschap afspraken gemaakt worden over de bereikbaarheid van deze onderhoudsroute

    • c.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      bij het graven en in stand houden van het gegraven oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden; en

    • e.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er zodra een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding ;

    • c.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • f.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 6.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen, dit zou in bepaalde gevallen kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, in de zone waterstaatswerk klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • b.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 11.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen op- en afrit wordt zodanig vormgegeven dat het aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen op- en afrit;

    • b.

      de waterkering wordt afgewerkt conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      indien er als afdekking van de waterkering nog geen kleilaag aanwezig is dan geldt met betrekking tot de inkassing dat: voordat de laag klei wordt aangebracht wordt de grond in de waterkering voorbewerkt door middel van een trapsgewijze inkassing met treden waarvan zowel de diepte als hoogte tussen de 0,30 en 0,50 m is; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

Artikel 4.11 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.12 Meldplicht

Het is verboden om te graven zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Paragraaf 4.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.13 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.14 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.15 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.3 Grond of ander materiaal aanbrengen

Paragraaf 4.3.1 Algemeen
Artikel 4.16 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het aanbrengen van grond of ander materiaal.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      dempen van water; en

    • b.

      compenseren van de demping.

Artikel 4.17 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    er rekening mee wordt gehouden dat er altijd de mogelijkheid moet zijn om maaisel uit de watergang te kunnen ontvangen door de aangrenzende eigenaar;

  • e.

    er rekening mee wordt gehouden dat de gegraven watergang kan worden onderhouden;

  • f.

    bij diepere ontgravingen het aspect kwel en wegzijging een grote rol kan spelen, als dit aan de orde is, is het aan de initiatiefnemer om dit in een vroeg stadium in een ontwerpplan met het waterschap en andere overheden af te stemmen;

  • g.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • h.

    er rekening wordt gehouden met de flora en fauna in de te dempen watergang

  • i.

    er in het geval van een versmalling van een watergang met dempingsmateriaal anders dan grond, moet er rekening gehouden worden met de mate van afbreekbaarheid van het gebruikte materiaal;

  • j.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast

  • k.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • l.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • m.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • n.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • o.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • p.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.18 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.3.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.19 Aanwijzing algemene regel watergang
  • 1.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid , 4.22achtste lid en 4.24 , als:

  • 2.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid , 4.22achtste lid en 4.24 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      het gaat om het verbreden van een tertiaire watergang niet zijnde een droge sloot;

    • i.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang

    • j.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • k.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang

  • 3.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid , 4.22negende lid en 4.23 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 4.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid , 4.22negende lid en 4.23 , als:

  • 5.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid , 4.22tiende lid en 4.23 , als:

  • 6.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie is niet in (toekomstig) bebouwd gebied; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 7.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden; en

    • g.

      de:

      • 1°.

        breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal wordt aangebracht in:

        • i.

          een gebied dat in de toekomst bebouwd zal worden; of

        • ii.

          bebouwd gebied.

  • 8.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m; en

    • f.

      het niet wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden.

  • 9.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de locatie is niet in (toekomstig) bebouwd gebied; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 10.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden; en

    • f.

      de:

      • 1°.

        breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal wordt aangebracht in:

        • i.

          een gebied dat in de toekomst bebouwd zal worden; of

        • ii.

          bebouwd gebied.

  • 11.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt; en

    • e.

      het niet wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden.

  • 12.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie is niet in (toekomstig) bebouwd gebied; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 13.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden; en

    • g.

      waarbij:

      • 1°.

        de breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        de locatie in (toekomstig) bebouwd gebied is.

  • 14.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2 m; en

    • f.

      het niet wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden.

  • 15.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de locatie is niet in (toekomstig) bebouwd gebied; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 16.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden; en

    • f.

      waarbij:

      • 1°.

        de breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        de locatie in (toekomstig) bebouwd gebied is.

  • 17.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt; en

    • e.

      het niet wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden.

  • 18.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang zijnde een tertiaire droge sloot; en

    • c.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal:

      • 1°.

        volledig wordt gedempt; of

      • 2°.

        wordt versmald.

  • 19.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22zevende lid en 4.23 , als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      de watergang een droge sloot is; en

    • c.

      de watergang wordt versmald of volledig gedempt.

Artikel 4.20 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.21 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.22vijfde lid en 4.24 , als:

Paragraaf 4.3.3 Algemene regels
Artikel 4.22 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang en secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt door de initiatiefnemer zodanig onderhouden dat verlanden wordt tegengegaan, dit houdt in ieder geval in maaien, het verwijderen van houtgewassen en periodiek op de oorspronkelijke diepte terugbrengen van de watergang en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      aanvulling vindt plaats conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      indien er ter plaatse van de aanvulling een grasmat ligt, wordt deze eerst gefreesd, voordat met aanvullen wordt begonnen;

    • c.

      bij het dempen van watergangen wordt een eventuele sliblaag eerst verwijderd voordat wordt aangevuld; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      aanvulling vindt plaats conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      ter plaatse van de aansluiting op de bestaande waterkering wordt de grond voorbewerkt door middel van een trapsgewijze inkassing met treden waarvan zowel de diepte als hoogte tussen de 0,30 en 0,50 m is;

    • c.

      de aan te brengen grond dient puinvrij te zijn;

    • d.

      indien er ter plaatse van de aanvulling en/of de inkassing een grasmat ligt, wordt deze eerst gefreesd, voordat met aanvullen en/of het maken van de inkassing wordt begonnen;

    • e.

      indien er als fundering voor de op- en afrit een funderingscunet wordt gegraven dan wordt dit cunet direct na het graven ervan aangevuld met daartoe geschikt materiaal;

    • f.

      de op- en afrit wordt voorzien van een erosiebestendige afdekking bijvoorbeeld asfalt;

    • g.

      een eventueel aan te brengen verharding op de op- en afrit sluit aan de zijkanten goed aan op de aan te brengen erosiebestendige kleilaag conform Bijlage IV; en

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering en de eventueel aan te leggen erosiebestendige verharding van de op- en afrit.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na de demping gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften;

    • b.

      bij het dempen van een watergang voorkomt initiatiefnemer dat baggerspecie uit de te dempen watergang in het resterende deel van de watergang terecht komt;

    • c.

      de wateraan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping;

    • d.

      indien er als het gevolg van een demping een stuk geïsoleerd water overblijft, wordt ook het oppervlak van dat overgebleven gedeelte geïsoleerd water gecompenseerd volgens de daarvoor geldende regelgeving; en

    • e.

      indien een demping plaats vindt met materiaal anders dan grond moet de te dempen watergang eerst afgedamd en leeggepompt worden, alvorens het materiaal wordt aangebracht.

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: de water aan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding ;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen ;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding ;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanbrengen van grond of ander materiaal gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

Artikel 4.23 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.24 Meldplicht

Het is verboden om grond of ander materiaal aan te brengen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Paragraaf 4.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.25 Vergunningplicht watergang
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      het gaat om het verbreden van een tertiaire watergang niet zijnde een droge sloot; en

    • i.

      er:

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang en

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies; en

    • g.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies; en

    • g.

      de natuurvriendelijke oever een verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt verondiept; en

    • b.

      de watergang na het aanbrengen een diepte heeft die niet voldoet aan de minimale waterdiepte zoals vermeld in de profielenlegger

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt versmald of volledig gedempt; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        niet tijdelijk grond of ander materiaal aangebracht wordt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal wordt aangebracht niet ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang-met geborgde afmetingen, als:

    • a.

      er:

      • 1°.

        niet tijdelijk grond of ander materiaal aangebracht wordt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal aangebracht wordt niet ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap; en

    • b.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald of volledig wordt gedempt.

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald; en

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minder dan 2,30 m.

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie is niet in (toekomstig) bebouwd gebied; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de locatie is niet in (toekomstig) bebouwd gebied; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt versmald; en

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen van de grond of ander materiaal een breedte heeft van minder dan 2 m.

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen van de grond of ander materiaal een breedte heeft van minimaal 2 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie is niet in (toekomstig) bebouwd gebied; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de locatie is niet in (toekomstig) bebouwd gebied; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      de watergang versmald of volledig gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is; en

    • d.

      de compensatie van het gedempte oppervlaktewater en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater

      • 1°.

        niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt;

      • 2°.

        in hetzelfde peilgebied plaatsvindt en kleiner is dan het verlies aan oppervlaktewater of

      • 3°.

        in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt en kleiner is dan het verlies aan oppervlaktewater

Artikel 4.26 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.27 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afdeling 4.4 Duiker

Paragraaf 4.4.1 Duiker aanleggen
Subparagraaf 4.4.1.1 Algemeen

Artikel 4.28 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de duiker;

    • b.

      verlengen van de duiker; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de duiker.

Artikel 4.29 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet te veel worden belemmerd;

  • j.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.30 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.4.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.31 Aanwijzing algemene regel watergang

Artikel 4.32 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het aanleggen van een duiker in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering of de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.34tweede lid en 4.36 , als:

  • a.

    de binnen en buitenzijde van de waterkering met elkaar wordt verbonden;

  • b.

    de diameter van de duiker maximaal 110 mm is;

  • c.

    de buitenzijde afsluitbaar is met een goed functionerende afsluiter; en

  • d.

    deze via een persing wordt aangelegd.

Artikel 4.33 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.34derde lid en 4.36 , als:

Subparagraaf 4.4.1.3 Algemene regels

Artikel 4.34 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het toepassen van uitlogende materialen is niet toegestaan, met uitzondering van bevestigingsmiddelen;

    • b.

      de duikerbuizen dienen in een rechte lijn te liggen en gronddicht op elkaar te worden aangesloten;

    • c.

      door het aanleggen van een duiker ontstaat geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden;

    • d.

      er dienen zodanige maatregelen getroffen te worden dat er geen grond of puin vanaf de dam in de naastliggende watergang kan raken; en

    • e.

      wanneer de duiker niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het oorspronkelijk profiel van de watergang zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      als materiaal voor de duiker wordt geen PVC toegepast; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.35 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.36 Meldplicht

Het is verboden om een duiker aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.4.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.37 Vergunningplicht watergang

Artikel 4.38 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.39 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.4.2 Duiker verwijderen
Subparagraaf 4.4.2.1 Algemeen

Artikel 4.40 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de duiker;

    • b.

      inkorten van de duiker; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de duiker.

Artikel 4.41 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtgelaten;

  • b.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.42 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.4.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.43 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het verwijderen van een duiker wordt voldaan aan de artikelen 4.46eerste lid en 4.47 .

Artikel 4.44 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het verwijderen van een duiker binnen het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.46tweede lid en 4.47 , als:

Artikel 4.45 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.46derde lid en 4.48 , als:

Subparagraaf 4.4.2.3 Algemene regels

Artikel 4.46 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      nadat een duiker is verwijderd uit het oppervlaktewater wordt het profiel van de watergang zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms;

    • b.

      de taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • c.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de duiker wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen duiker wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen duiker.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.47 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.48 Meldplicht

Het is verboden om een duiker te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.4.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.49 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker uit een bestaande dam met duiker te verwijderen en de dam te laten liggen.

Artikel 4.51 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.4.3 Duiker vervangen
Subparagraaf 4.4.3.1 Algemeen

Artikel 4.52 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de duiker.

Artikel 4.53 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • j.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd.

Artikel 4.54 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.4.3.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.55 Aanwijzing algemene regel watergang

  • 1.

    Bij het vervangen van een duiker in de gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m wordt voldaan aan de artikelen 4.58tweede lid en 4.59 , als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,80 m;

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van 20 tot en met 35% van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • d.

      de nieuwe duiker een lengte heeft van maximaal 15 m.

  • 2.

    Bij het vervangen van een duiker buiten het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m wordt voldaan aan de artikelen 4.58tweede lid en 4.59 , als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,50 m;

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van 20 tot en met 35% van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • d.

      de nieuwe duiker een lengte heeft van maximaal 15 m.

Artikel 4.56 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.57 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.58eerste lid en 4.60 , als:

Subparagraaf 4.4.3.3 Algemene regels

Artikel 4.58 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het toepassen van uitlogende materialen is niet toegestaan, met uitzondering van bevestigingsmiddelen;

    • b.

      de duikerbuizen dienen in een rechte lijn te liggen en gronddicht op elkaar te worden aangesloten;

    • c.

      door het aanleggen van een duiker ontstaat geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden;

    • d.

      er dienen zodanige maatregelen getroffen te worden dat er geen grond of puin vanaf de dam in de naastliggende watergang kan raken; en

    • e.

      wanneer de duiker niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het oorspronkelijk profiel van de watergang zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met en gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

Artikel 4.59 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.60 Meldplicht

Het is verboden om een duiker te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin van de werkzaamheden te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.4.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.61 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen in de gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,80 m;

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van 20 tot en met 35% van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • d.

      de nieuwe duiker een lengte heeft van meer dan 15 m.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen in het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,80 m; en

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit van:

      • 1°.

        minder dan 20%; of

      • 2°.

        meer dan 35%.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen in het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft; en

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minder dan 0,80 m.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen buiten het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,50 m;

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van 20 tot en met 35% van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • d.

      de nieuwe duiker een lengte heeft van meer dan 15 m.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen buiten het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,50 m; en

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit van:

      • 1°.

        minder dan 20%; of

      • 2°.

        meer dan 35%.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen buiten het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft; en

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minder dan 0,50 m.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen, als de diameter van de nieuwe duiker kleiner is dan de diameter van de te vervangen duiker.

Artikel 4.62 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.63 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.5 Dam met duiker

Paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen
Subparagraaf 4.5.1.1 Algemeen

Artikel 4.64 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een dam met duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een dam met duiker;

    • b.

      verbreden van een dam met duiker;

    • c.

      dempen van water; en

    • d.

      compenseren van de demping.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het aanleggen van een duikerbrug.

Artikel 4.65 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • c.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd, zoals bijvoorbeeld kanoroutes, officiële schaatsroutes, varen op vaarwegen en overig vaarwater;

  • d.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond leidt niet tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • g.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd;

  • i.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van het werk wordt gebruik gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.66 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.5.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.67 Aanwijzing algemene regel watergang

Artikel 4.68 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.69 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een dam met duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.70tweede lid en 4.72 , als:

Subparagraaf 4.5.1.3 Algemene regels

Artikel 4.70 Algemene regel

  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt: De initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het toepassen van uitlogende materialen is niet toegestaan, met uitzondering van bevestigingsmiddelen;

    • b.

      de duikerbuizen dienen in een rechte lijn te liggen en gronddicht op elkaar te worden aangesloten;

    • c.

      door het aanleggen van een duiker ontstaat geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden;

    • d.

      er dienen zodanige maatregelen getroffen te worden dat er geen grond of puin vanaf de dam in de naastliggende watergang kan raken; en

    • e.

      wanneer de dam met duiker niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het oorspronkelijk profiel van de watergang zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met en gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding ;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na de demping gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften;

    • b.

      bij het dempen van een watergang voorkomt initiatiefnemer dat baggerspecie uit de te dempen watergang in het resterende deel van de watergang terecht komt;

    • c.

      de wateraan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping;

    • d.

      indien er als het gevolg van een demping een stuk geïsoleerd water overblijft, wordt ook het oppervlak van dat overgebleven gedeelte geïsoleerd water gecompenseerd volgens de daarvoor geldende regelgeving; en

    • e.

      indien een demping plaats vindt met materiaal anders dan grond moet de te dempen watergang eerst afgedamd en leeggepompt worden, alvorens het materiaal wordt aangebracht.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen ;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding ;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen, dit zou in bepaalde gevallen kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de dam met duiker gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

Artikel 4.71 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.72 Meldplicht

Het is verboden om een dam met duiker aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.5.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.73 Vergunningplicht watergang

Artikel 4.74 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.75 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.5.2 Dam met duiker verwijderen
Subparagraaf 4.5.2.1 Algemeen

Artikel 4.76 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een dam met duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een dam met duiker;

    • b.

      versmallen van een dam met duiker; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de dam met duiker.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het verwijderen van een duikerbrug.

Artikel 4.77 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.78 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.5.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.79 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het verwijderen van een dam met duiker wordt voldaan aan de artikelen 4.82eerste lid en 4.83 , als de dam met duiker niet in een toegangsweg naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap ligt.

Artikel 4.80 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.81 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een dam met duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen artikel 4.82tweede lid en 4.84 , als:

Subparagraaf 4.5.2.3 Algemene regels

Artikel 4.82 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      nadat een dam met duiker is verwijderd uit het oppervlaktewater wordt het profiel van de watergang zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms; en

    • b.

      de taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond en bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de dam met duiker wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen dam met duiker wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen dam met duiker.

Artikel 4.83 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.84 Meldplicht

Het is verboden om een dam met duiker te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.5.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.85 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker te verwijderen in beschermingszone A van een watergang

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker te verwijderen, als de dam met duiker in een toegangsweg naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap ligt.

Artikel 4.86 Vergunningplicht waterkering

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker te verwijderen in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering of de zone waterstaatswerk van een zomerkade.

Artikel 4.87 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.6 Dichte dam

Paragraaf 4.6.1 Dichte dam aanleggen
Subparagraaf 4.6.1.1 Algemeen

Artikel 4.88 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een dichte dam.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een dichte dam; en

    • b.

      verbreden van een dichte dam.

Artikel 4.89 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.90 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.6.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.91 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.92 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een dichte dam in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.93tweede lid en 4.94 , als:

Subparagraaf 4.6.1.3 Algemene regels

Artikel 4.93 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      aanvulling vindt plaats conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      indien er ter plaatse van de aanvulling een grasmat ligt, wordt deze eerst gefreesd, voordat met aanvullen wordt begonnen;

    • c.

      bij het dempen van watergangen wordt een eventuele sliblaag eerst verwijderd voordat deze wordt aangevuld; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.94 Meldplicht

Het is verboden een dichte dam aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.6.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.95 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dichte dam aan te leggen in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang.

Artikel 4.96 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.97 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.6.2 Dichte dam verwijderen
Subparagraaf 4.6.2.1 Algemeen

Artikel 4.98 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een dichte dam.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een dichte dam;

    • b.

      versmallen van een dichte dam; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de dichte dam.

Artikel 4.99 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.100 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.6.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.101 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het verwijderen van een dichte dam wordt voldaan aan de artikelen 4.104eerste lid en 4.105 , als de dichte dam niet in een toegangsweg naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap ligt.

Artikel 4.102 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het verwijderen van een dichte dam in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan artikel 4.105 .

Artikel 4.103 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een dichte dam in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.104tweede lid en 4.106 , als:

Subparagraaf 4.6.2.3 Algemene regels

Artikel 4.104 Algemene regel

  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt: nadat een dichte dam is verwijderd uit het oppervlaktewater wordt het profiel van de watergang zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.105 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.106 Meldplicht

Het is verboden een dichte dam te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.6.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.107 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dichte dam te verwijderen in beschermingszone A van een watergang

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dichte dam te verwijderen, als de dichte dam in een toegangsweg naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap ligt.

Artikel 4.108 Vergunningplicht waterkering

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dichte dam te verwijderen in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering of in de zone waterstaatswerk van een zomerkade.

Artikel 4.109 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.7 Brug

Paragraaf 4.7.1 Brug aanleggen
Subparagraaf 4.7.1.1 Algemeen

Artikel 4.110 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een brug.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen van een brug, met uitzondering van het vervangen van een brugdek;

    • b.

      verplaatsen van een brug;

    • c.

      verbreden van een brug;

    • d.

      dempen van water;

    • e.

      compenseren van de demping; en

    • f.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de brug.

  • 3.

    Het eerste lid is mede van toepassing op het aanleggen van een duikerbrug.

Artikel 4.111 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat er altijd de mogelijkheid moet zijn om maaisel uit de watergang te kunnen ontvangen door de aangelande;

  • c.

    er rekening mee wordt gehouden dat de gegraven watergang kan worden onderhouden;

  • d.

    bij diepere ontgravingen (bijvoorbeeld zand- en kleiwinputten) het aspect kwel en wegzijging een grote rol kan spelen;

  • e.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • f.

    er rekening wordt gehouden met de flora en fauna in de te dempen watergang

  • g.

    in het geval van een versmalling van een watergang met dempingsmateriaal anders dan grond, moet er rekening gehouden worden met de mate van afbreekbaarheid van het gebruikte materiaal;

  • h.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • i.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • j.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • k.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, direct worden hersteld;

  • l.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd;

  • m.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • n.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • o.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • p.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.112 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.7.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.113 Aanwijzing algemene regel watergang

Artikel 4.114 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.115 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een brug in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.116vierde lid en 4.118 , als:

Subparagraaf 4.7.1.3 Algemene regels

Artikel 4.116 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      wanneer de brug geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen ; en

    • d.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de brug tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      wanneer de brug geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen ; en

    • c.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de brug tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het aanbrengen van palen mogen geen holle ruimten rondom de palen ontstaan;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

    • e.

      wanneer de brug geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen ; en

    • f.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de brug tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 5.

    Het volgende voorschrift geldt: De initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • b.

      binnen het natte talud onder de brug mogen geen constructiedelen aangebracht worden, met uitzondering van de toegestane palen of pijlers;

    • c.

      eventuele beschoeiingen in beheer en onderhoud bij het waterschap komen over een afstand van 5 m voor de brug tot 5 m na de brug in beheer en onderhoud bij de initiatiefnemer;

    • d.

      delen van een eventueel aanwezige vervangen brug, voor zover deze geen deel uitmaken van de nieuwe brug en/of in strijd zijn met de voorschriften, worden verwijderd;

    • e.

      bruggen onder snelwegen en provinciale wegen (N-wegen) dienen ook geschikt te worden gemaakt voor het migreren van fauna. Bijvoorbeeld door looprichels aan te brengen; en

    • f.

      wanneer de brug niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel, inclusief eventuele landhoofden, te verwijderen en het profiel ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: De water aan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding ;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding ;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen ;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding ;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 11.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de brug gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

Artikel 4.117 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.118 Meldplicht

Het is verboden om een brug aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.7.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.119 Vergunningplicht watergang

Artikel 4.120 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.121 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen
Subparagraaf 4.7.2.1 Algemeen

Artikel 4.122 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een brug.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen van een brug, met uitzondering van het vervangen van een brugdek;

    • b.

      verplaatsen van een brug;

    • c.

      versmallen van een brug; en

    • d.

      het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de brug.

  • 3.

    Het eerste lid is mede van toepassing op het verwijderen van een duikerbrug.

Artikel 4.123 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • i.

    ook eventueel aanwezige landhoofden worden verwijderd en het profiel wordt daarbij zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms; en

  • j.

    De taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

Artikel 4.124 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.7.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.125 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.126 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een brug in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.127zevende lid en 4.128 , als:

Subparagraaf 4.7.2.3 Algemene regels

Artikel 4.127 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de (bovengrondse) fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen brug.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug;

    • c.

      direct na het verwijderen van de brug wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel; en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • e.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering; en

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug; en

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug;

    • c.

      direct na het verwijderen van de brug wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel; en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 8.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Artikel 4.128 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.129 Meldplicht

Het is verboden om een brug te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.7.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.130 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.131 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.7.3 Brugdek vervangen
Subparagraaf 4.7.3.1 Algemeen

Artikel 4.132 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een brugdek.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van het brugdek.

Artikel 4.133 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    watergangen die belangrijk zijn voor de water aan- en afvoer niet zonder meer mogen worden gestremd;

  • j.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • k.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • l.

    er rekening mee wordt gehouden dat er geen drijfvuil achter de brug blijft hangen; en

  • m.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.134 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.7.3.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.135 Aanwijzing algemene regel watergang

Artikel 4.136 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.137 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een brugdek in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.138derde lid en artikel 4.139 , als:

Subparagraaf 4.7.3.3 Algemene regels

Artikel 4.138 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • b.

      binnen het natte talud onder de brug mogen geen constructiedelen aangebracht worden, met uitzondering van de toegestane palen of pijlers;

    • c.

      eventuele beschoeiingen in beheer en onderhoud bij het waterschap komen over een afstand van 5 m voor de brug tot 5 m na de brug in beheer en onderhoud bij de initiatiefnemer;

    • d.

      delen van een eventueel aanwezige vervangen brug, voor zover deze geen deel uitmaken van de nieuwe brug en/of in strijd zijn met de voorschriften, worden verwijderd;

    • e.

      bruggen onder snelwegen en provinciale wegen (N-wegen) dienen ook geschikt te worden gemaakt voor het migreren van fauna. Bijvoorbeeld door looprichels aan te brengen; en

    • f.

      wanneer de brug niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel, inclusief eventuele landhoofden, te verwijderen en het profiel zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.139 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.140 Meldplicht

Het is verboden om een brugdek te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin van de werkzaamheden te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.7.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.141 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brugdek te vervangen in onderhoudsvaarwater, als:

    • a.

      de vrije hoogte onder de brug wordt verkleind; en

    • b.

      er een vrije hoogte onder de brug overblijft van minder dan 0,80 m.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brugdek te vervangen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      de vrije hoogte onder de brug wordt verkleind; en

    • b.

      er een vrije hoogte onder de brug overblijft van minder dan 0,30 m.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brugdek te vervangen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      de vrije hoogte onder de brug wordt verkleind; en

    • b.

      er een vrije hoogte onder de brug overblijft van minder dan 0,10 m.

Artikel 4.142 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.143 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afdeling 4.8 Steiger

Paragraaf 4.8.1 Steiger aanleggen
Subparagraaf 4.8.1.1 Algemeen

Artikel 4.144 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een steiger

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een steiger

    • b.

      verbreden van een steiger en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de steiger

Artikel 4.145 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het profiel van de watergang wordt hersteld;

  • c.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • d.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • e.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd;

  • h.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • i.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.146 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.8.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.147 Aanwijzing algemene regel watergang

Artikel 4.148 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.149 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een steiger in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.150vierde lid en 4.152 , als:

Subparagraaf 4.8.1.3 Algemene regels

Artikel 4.150 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt niet bevestigd aan en rust niet op een aanwezige beschoeiing van het waterschap (zie kaart 1D) of aan een peilregelend kunstwerk(zie kaart 1C);

    • b.

      delen van een aanwezige te vervangen steiger voor zover deze geen functie meer hebben en geen deel uitmaken van de nieuwe steiger of in strijd zijn met deze voorschriften, worden verwijderd;

    • c.

      de steiger moet in overleg met het waterschap op eigen kosten worden weggehaald als het waterschap de beschoeiing of het peilregelende kunstwerk of delen hiervan, moet vervangen en de steiger daarvoor in de weg ligt. De steiger mag daarna op eigen kosten worden teruggeplaatst; en

    • d.

      wanneer de steiger niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het profiel te herstellen.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het aanbrengen van palen mogen geen holle ruimten rondom de palen ontstaan. Dit is bijvoorbeeld te realiseren met de toepassing van grondverdringende palen;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • c.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

    • f.

      wanneer de steiger geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.8.2 Steiger verwijderen ; en

    • g.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de steiger tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 4.

    Het volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.151 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.152 Meldplicht

Het is verboden om een steiger aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.8.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.153 Vergunningplicht watergang

Artikel 4.154 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.155 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.8.2 Steiger verwijderen
Subparagraaf 4.8.2.1 Algemeen

Artikel 4.156 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een steiger

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een steiger

    • b.

      versmallen van een steiger en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de steiger

Artikel 4.157 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het profiel van de watergang wordt hersteld;

  • c.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • d.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • e.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd;

  • h.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • i.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.158 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.8.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.159 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.160 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een steiger uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.161vijfde lid en 4.163 , als:

Subparagraaf 4.8.2.3 Algemene regels

Artikel 4.161 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering; en

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • e.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger

    • c.

      direct na het verwijderen van de steiger wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen; en

    • e.

      zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt; en

    • e.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: De initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger

    • c.

      direct na het verwijderen van de steiger wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen; en

    • e.

      zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

Artikel 4.162 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.163 Meldplicht

Het is verboden om een steiger te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.8.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.164 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.165 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.9 Beschoeiing of damwand

Paragraaf 4.9.1 Beschoeiing of damwand aanleggen
Subparagraaf 4.9.1.1 Algemeen

Artikel 4.166 Toepassingsbereik

Artikel 4.167 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • k.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • l.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • m.

    er rekening wordt gehouden met de flora en fauna in de te dempen watergang Dit houdt onder andere in dat vissen en andere levende organismen de gelegenheid krijgen of hierbij geholpen worden te ontsnappen, voordat de demping plaats vindt. In het geval van een demping waarbij de watergang wordt afgedamd en leeggepompt, moet de watergang eerst leeggevist worden, alvorens de demping plaats vindt;

  • n.

    in het geval van een versmalling van een watergang met dempingsmateriaal anders dan grond, moet er rekening gehouden worden met de mate van afbreekbaarheid van het gebruikte materiaal. Snel afbreekbaar materiaal is ongewenst, aangezien dit bij afbraak het oppervlaktewater kan verrijken met voedingsstoffen. Dit is negatief voor de waterkwaliteit; en

  • o.

    er wordt nagedacht over mogelijke fauna-uitstapplaatsen bij het realiseren van beschoeiingen.

Artikel 4.168 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.9.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.169 Aanwijzing algemene regel watergang

Artikel 4.170 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een beschoeiing of damwand in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.171zesde lid en 4.173 , als:

Subparagraaf 4.9.1.3 Algemene regels

Artikel 4.171 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      duikers en andere uitstroomvoorzieningen die op het te beschoeien gedeelte zijn aangesloten, worden tot buiten de beschoeiing verlengd met een buis die een inwendige diameter heeft die groter of gelijk is aan de bestaande buis;

    • b.

      voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing uitspoelt in de watergang

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • d.

      de beschoeiing wordt zodanig op de bestaande oever(bescherming) aangesloten, dat uitspoeling of afkalving van de oever wordt voorkomen; en

    • e.

      de beschoeiing wordt voldoende diep in de bodem van de watergang aangelegd, zodat deze bij het uitvoeren van onderhouds- en baggerwerkzaamheden tot de vaste bodem, zijn grondkerende functie behoudt en niet bezwijkt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      duikers en andere uitstroomvoorzieningen die op het te beschoeien gedeelte zijn aangesloten, worden tot buiten de beschoeiing verlengd met een buis die een inwendige diameter heeft die groter of gelijk is aan de bestaande buis;

    • b.

      voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing uitspoelt in de watergang

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • d.

      de beschoeiing wordt zodanig op de bestaande oever(bescherming) aangesloten, dat uitspoeling of afkalving van de oever wordt voorkomen.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na de demping gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften;

    • b.

      bij het dempen van een watergang voorkomt initiatiefnemer dat baggerspecie uit de te dempen watergang in het resterende deel van de watergang terecht komt;

    • c.

      de water aan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping;

    • d.

      indien er als het gevolg van een demping een stuk geïsoleerd water overblijft, wordt ook het oppervlak van dat overgebleven gedeelte geïsoleerd water gecompenseerd volgens de daarvoor geldende regelgeving; en

    • e.

      indien een demping plaats vindt met materiaal anders dan grond moet de te dempen watergang eerst afgedamd en leeggepompt worden, alvorens het materiaal wordt aangebracht.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform afdeling 4.11 Kabel of leiding ;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      indien het gaat om het compenseren van een demping moet de verbreding vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen ;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding ;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de beschoeiing of damwand gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

Artikel 4.172 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.173 Meldplicht

Het is verboden om een beschoeiing of damwand aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.9.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.174 Vergunningplicht watergang

Artikel 4.175 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.176 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.9.2 Beschoeiing of damwand verwijderen
Subparagraaf 4.9.2.1 Algemeen

Artikel 4.177 Toepassingsbereik

Artikel 4.178 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.179 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.9.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.180 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.181 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een beschoeiing of een damwand in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.182tweede lid en 4.184 , als:

Subparagraaf 4.9.2.3 Algemene regels

Artikel 4.182 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      (onderdelen van) beschoeiingen en damwanden die tot in de eerste vaste zandlaag zitten, worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd. Beschoeiingen en damwanden die niet tot in de eerste vaste zandlaag zitten moeten minimaal tot 1 m onder maaiveld worden verwijderd, maar mogen ook helemaal worden verwijderd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen beschoeiing of damwand wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen beschoeiing of damwand

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      (onderdelen van) beschoeiingen en damwanden die tot in de eerste vaste zandlaag zitten, worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd. Beschoeiingen en damwanden die niet tot in de eerste vaste zandlaag zitten moeten minimaal tot 1 m onder maaiveld worden verwijderd, maar mogen ook helemaal worden verwijderd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen beschoeiing of damwand wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen beschoeiing of damwand en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      (onderdelen van) beschoeiingen en damwanden die tot in de eerste vaste zandlaag zitten, worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd. Beschoeiingen en damwanden die niet tot in de eerste vaste zandlaag zitten moeten minimaal tot 1 m onder maaiveld worden verwijderd, maar mogen ook helemaal worden verwijderd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen beschoeiing of damwand wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen beschoeiing of damwand

Artikel 4.183 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.184 Meldplicht

Het is verboden om beschoeiing of een damwand te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.9.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.185 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een beschoeiing of damwand te verwijderen in een beschermingszone B van een beschoeiing

Artikel 4.186 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.187 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.9.3 Beschoeiing of damwand vervangen
Subparagraaf 4.9.3.1 Algemeen

Artikel 4.188 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een beschoeiing of damwand

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de beschoeiing of damwand

Artikel 4.189 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • j.

    er wordt nagedacht over mogelijke fauna-uitstapplaatsen bij het realiseren van beschoeiingen.

Artikel 4.190 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.9.3.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.191 Aanwijzing algemene regel watergang

Artikel 4.192 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het vervangen van een beschoeiing of damwand in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering, de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering, de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering of de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.194derde lid en 4.196 , als:

Artikel 4.193 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een beschoeiing of damwand in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.194vierde lid en 4.196 , als:

Subparagraaf 4.9.3.3 Algemene regels

Artikel 4.194 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      duikers en andere uitstroomvoorzieningen die op het te beschoeien gedeelte zijn aangesloten, worden tot buiten de beschoeiing of damwand verlengd met een buis die een inwendige diameter heeft die groter of gelijk is aan de bestaande buis;

    • b.

      voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing of damwand uitspoelt in de watergang

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • d.

      de beschoeiing of damwand wordt zodanig op de bestaande oever(bescherming) aangesloten, dat uitspoeling of afkalving van de oever wordt voorkomen; en

    • e.

      de beschoeiing of damwand wordt voldoende diep in de bodem van de watergang aangelegd, zodat deze bij het uitvoeren van onderhouds- en baggerwerkzaamheden tot de vaste bodem, zijn grondkerende functie behoudt en niet bezwijkt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      duikers en andere uitstroomvoorzieningen die op het te beschoeien gedeelte zijn aangesloten, worden tot buiten de beschoeiing of damwand verlengd met een buis die een inwendige diameter heeft die groter of gelijk is aan de bestaande buis;

    • b.

      voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing of damwand uitspoelt in de watergang

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, (de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap); en

    • d.

      de beschoeiing of damwand wordt zodanig op de bestaande oever(bescherming) aangesloten, dat uitspoeling of afkalving van de oever wordt voorkomen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de nieuwe beschoeiingen of damwanden die in het talud van een waterkering worden geplaatst zijn gronddicht, hetgeen betekent dat er geen grond achter de beschoeiing of damwand kan uitspoelen;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt conform Bijlage IV grond aangevuld; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de profielenlegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.195 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.196 Meldplicht

Het is verboden om beschoeiing of een damwand te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin van de werkzaamheden te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.9.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.197 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een beschoeiing of damwand te vervangen in beschermingszone B van een beschoeiing

Artikel 4.198 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.199 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.10 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening

Paragraaf 4.10.1 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aanleggen
Subparagraaf 4.10.1.1 Algemeen

Artikel 4.200 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening;

    • b.

      vergroten van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening.

Artikel 4.201 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    wordt voorkomen dat als gevolg van onderhoudswerkzaamheden door derden de uitstroomvoorziening of onderhoudsmaterieel beschadigd raakt als gevolg van de activiteit;

  • k.

    het uitvoeren van de activiteit geen structurele of significante peilwijzigingen mag veroorzaken;

  • l.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • m.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.202 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.10.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.203 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.204 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.205vijfde lid en 4.207 , als:

Subparagraaf 4.10.1.3 Algemene regels

Artikel 4.205 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de uitstroomvoorziening en/of het onttrekkingsvoorziening worden in goede staat onderhouden;

    • b.

      een plaatselijke verbreding van de watergang ten behoeve van de aan te leggen uitstroomvoorziening of onttrekkingspunt wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • c.

      wanneer de uitstroomvoorziening of het onttrekkingspunt niet meer wordt gebruikt, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het profiel van de watergang in oorspronkelijke toestand te herstellen.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      wanneer de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.10.2 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening verwijderen ; en

    • e.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

    • e.

      wanneer de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig overeenkomstig paragraaf 4.10.2 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening verwijderen ; en

    • f.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      wanneer de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.10.2 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening verwijderen ; en

    • d.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.206 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.207 Meldplicht

Het is verboden om een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.10.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.208 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in een watergang als de afstand tussen de voorziening en een vispassage in dezelfde watergang minder is dan 50 m.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in beschermingszone B van een beschoeiing als het niet gaat om het aanleggen van een tijdelijke voorziening.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk, als het niet gaat om het aanleggen van een tijdelijke voorziening.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in beschermingszone A van een watergang als:

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in beschermingszone A van een watergang of een primaire watergang of secundaire watergang, als:

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het niet gaat om het aanleggen van een tijdelijke voorziening; en

    • b.

      de voorziening binnen het doorstroomprofiel wordt aangelegd.

Artikel 4.209 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.210 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.10.2 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening verwijderen
Subparagraaf 4.10.2.1 Algemeen

Artikel 4.211 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening;

    • b.

      verkleinen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening.

Artikel 4.212 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.213 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.10.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.214 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.215 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een uitstroomvoorziening of een onttrekkingsvoorziening uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.216vierde lid en 4.218 , als:

Subparagraaf 4.10.2.3 Algemene regels

Artikel 4.216 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • b.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.217 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.218 Meldplicht

Het is verboden om een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.10.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.219 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.220 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.11 Kabel of leiding

Paragraaf 4.11.1 Kabel of leiding aanleggen
Subparagraaf 4.11.1.1 Algemeen

Artikel 4.221 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een kabel of leiding.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een kabel of leiding;

    • b.

      verlengen van een kabel of leiding; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de kabel of leiding.

Artikel 4.222 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    een initiatiefnemer er rekening mee moet houden dat oevers van watergangen kunnen afkalven;

  • e.

    voorkomen moet worden dat kabels en leidingen hierdoor in de watergang terecht komen;

  • f.

    kabels en leidingen zodanig worden aangelegd dat het (toekomstig) onderhoud door derden (waaronder het waterschap) mogelijk blijft zonder dat de kabels en leidingen moeten worden verlegd, het waterschap adviseert daarom om kabels en leidingen zoveel mogelijk buiten de beschermingszone B van beschoeiingen en de beschermingszone K van een kunstwerk te leggen;

  • g.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • h.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • i.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • j.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • k.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • l.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • m.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.223 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.11.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.224 Aanwijzing algemene regel watergang

Artikel 4.225 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.226 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een kabel of leiding in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.227eerste lid en 4.229 , als:

Subparagraaf 4.11.1.3 Algemene regels

Artikel 4.227 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de bovenkant (van enig constructiedeel) van kabels en leidingen ligt minimaal 1 m onder de in de legger aangegeven waterdiepte plus onderhoudsdiepte van de watergang voor vaarwegen geldt dat kabels en leidingen minimaal 2 m onder de in de profielenlegger aangegeven waterdiepte plus onderhoudsdiepte moeten liggen;

    • b.

      als het werkelijke bodemniveau van de watergang lager ligt dan hierboven aangegeven, dan geldt dat de kabels en leidingen minimaal 1 m respectievelijk 2 m onder het werkelijke bodemniveau aangelegd moeten worden;

    • c.

      daar waar kabels en leidingen een watergang kruisen moet de gronddekking op de kabels en leidingen ter plaatste van de taluds loodrecht gemeten op de taluds minimaal 1 m bedragen;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden; en

    • e.

      wanneer kabels en leidingen niet meer wordt gebruikt, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het profiel te herstellen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering en

    • e.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt worden, ook lege mantelbuizen worden verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt gaan worden.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      als leidingen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • m.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      voor de graafwerkzaamheden bij de in- en uittredepunten van de boogboring en voor aansluitende graafwerkzaamheden moet worden voldaan aan de voorschriften van algemene regel voor een open ontgraving bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast;

    • g.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt worden;

    • h.

      als leidingen die niet meer gebruikt worden niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen, indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • i.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering en

    • e.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van kabels en leidingen, als ze niet meer gebruikt worden, ook lege mantelbuizen worden verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt gaan worden.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • c.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk zo spoedig mogelijk wordt hersteld;

    • d.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast wordt, na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      het spoelwater van de boring wordt beheerst c.q. gedoseerd afgevoerd, op zo'n manier dat de ondergrond ter plaatse van het waterstaatswerk niet met vocht wordt verzadigd of uitspoelt;

    • g.

      als de boring, om welke reden dan ook, niet het gewenste resultaat oplevert, wordt het in onbruik geraakte boorgat geheel gevuld met "dämmer", eventueel al aangebrachte (delen van) leidingen worden niet eerst verwijderd;

    • h.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van kabels en leidingen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • i.

      als leidingen die niet meer gebruikt worden niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen, indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • j.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt worden; en

    • l.

      als leidingen die niet meer gebruikt worden niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen, indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken.

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      voor de graafwerkzaamheden bij de in- en uittredepunten van de boogboring en voor aansluitende graafwerkzaamheden moet worden voldaan aan de voorschriften van algemene regel voor een open ontgraving bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast;

    • g.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt worden; en

    • h.

      als leidingen, die niet meer gebruikt worden niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen, indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering en

    • e.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt worden, ook lege mantelbuizen worden verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt gaan worden.

  • 11.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • c.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk zo spoedig mogelijk wordt hersteld;

    • d.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast wordt, na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      het spoelwater van de boring wordt beheerst c.q. gedoseerd afgevoerd, op zo'n manier dat de ondergrond ter plaatse van het waterstaatswerk niet met vocht wordt verzadigd of uitspoelt;

    • g.

      als de boring, om welke reden dan ook, niet het gewenste resultaat oplevert, wordt het in onbruik geraakte boorgat geheel gevuld met "dämmer", eventueel al aangebrachte (delen van) leidingen worden niet eerst verwijderd;

    • h.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt worden; en

    • i.

      als leidingen die niet meer gebruikt worden niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen, indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 12.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      als leidingen die niet meer gebruikt worden niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen, indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • m.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet an de algemene regel.

  • 13.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren;

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken.

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      voor de graafwerkzaamheden bij de in- en uittredepunten van de boogboring en voor aansluitende graafwerkzaamheden moet worden voldaan aan de voorschriften van algemene regel voor een open ontgraving bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast;

    • g.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt worden; en

    • h.

      als leidingen die niet meer gebruikt worden niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen, indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 14.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering en

    • e.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt worden, ook lege mantelbuizen worden verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt gaan worden.

  • 15.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de tijdelijke afdamming wordt niet langer ingesteld dan strikt noodzakelijk voor de uit te voeren werkzaamheden;

    • b.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden aanvullende maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende debiet; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de afdamming ongedaan gemaakt.

  • 16.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van kabels en leidingen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      als leidingen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • m.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 17.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      voor de graafwerkzaamheden bij de in- en uittredepunten van de boogboring en voor aansluitende graafwerkzaamheden moet worden voldaan aan de voorschriften van algemene regel voor een open ontgraving bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast;

    • g.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen , als ze niet meer gebruikt worden;

    • h.

      als leidingen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • i.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 18.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

    • e.

      aansluitingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • f.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen , als deze niet meer gebruikt wordt; en

    • g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 19.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

    • e.

      aansluitingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • f.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen , als deze niet meer gebruikt wordt; en

    • g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

Artikel 4.228 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.229 Meldplicht

Het is verboden om een kabel of leiding aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.11.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.230 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.231 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen
Subparagraaf 4.11.2.1 Algemeen

Artikel 4.232 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het verwijderen van een kabel of leiding.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een kabel of leiding;

    • b.

      verkleinen van een kabel of leiding; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de kabel of leiding.

Artikel 4.233 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.234 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.11.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.235 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het verwijderen van een kabel of leiding in de tertiaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.238 , vierde lid , als de watergang tijdelijk wordt afgedamd.

Artikel 4.236 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.237 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een kabel of leiding in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.238vierde lid en 4.240 , als:

Subparagraaf 4.11.2.3 Algemene regels

Artikel 4.238 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de tijdelijke afdamming wordt niet langer ingesteld dan strikt noodzakelijk voor de uit te voeren werkzaamheden;

    • b.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden aanvullende maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende debiet; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de afdamming ongedaan gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 3.

    Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de afdamming ongedaan gemaakt.

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.239 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.240 Meldplicht

Het is verboden om een kabel of leiding te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.11.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.241 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding te verwijderen in een primaire watergang of secundaire watergang, als de watergang tijdelijk wordt afgedamd.

Artikel 4.242 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.243 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.12 Beplanting

Paragraaf 4.12.1 Beplanting aanbrengen
Subparagraaf 4.12.1.1 Algemeen

Artikel 4.244 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het aanbrengen van beplanting.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van beplanting; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van beplanting.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het aanbrengen van gras of gewassen.

Artikel 4.245 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    bomen en planten zodanig worden geplant dat oeververdedigingen en taluds van watergangen niet beschadigen als gevolg van wortelgroei;

  • c.

    de watergang niet mag worden versmald als gevolg van uitgroeiende wortels of stammen van bomen;

  • d.

    varend onderhoud moet kunnen plaatsvinden zonder dat dit wordt bemoeilijkt door overhangende takken;

  • e.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • l.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • m.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.246 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.12.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.247 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.248 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanbrengen van beplanting in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.249tweede lid en 4.251 , als:

Subparagraaf 4.12.1.3 Algemene regels

Artikel 4.249 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het aanbrengen van de beplanting strikt noodzakelijk is;

    • b.

      de ontstane plantgaten worden met de uitkomende grond aangevuld, in omgekeerde volgorde van ontgraving;

    • c.

      wanneer de beplanting dood is gegaan, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.12.2 Beplanting verwijderen ; en

    • d.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de beplanting verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de profielenlegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.250 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.251 Meldplicht

Het is verboden om beplanting aan te brengen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.12.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.252 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang als de beplanting binnen het doorstroomprofiel wordt aangebracht.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone B van een beschoeiing als het gaat om het aanbrengen van bomen, struiken of heggen.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk, als het gaat om het aanbrengen van bomen, struiken of heggen.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van heggen of struiken;

    • b.

      het gaat om een windsingel en

    • c.

      het:

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van heggen of struiken; en

    • b.

      het niet gaat om een windsingel

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen of andere planten;

    • b.

      de bomen of planten op een afstand van maximaal 1,25 m uit de insteek van een watergang aangebracht worden; en

    • c.

      na het initiatief een obstakelvrij onderhoudspad dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang overblijft met een breedte van minder dan 3,75 m.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de bomen of planten op een afstand van maximaal 1,25 m uit de insteek van een watergang aangebracht worden;

    • c.

      na het initiatief een obstakelvrij onderhoudspad dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang overblijft met een breedte van minimaal 3,75 m; en

    • d.

      de bomen op minder dan 7 m onderlinge afstand ten opzichte van elkaar of ten opzichte van andere objecten staan.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de bomen op een afstand van maximaal 1,25 m uit de insteek van een watergang aangebracht worden;

    • c.

      na het initiatief een obstakelvrij onderhoudspad dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang overblijft met een breedte van minimaal 3,75 m;

    • d.

      de onderlinge afstand tussen de bomen of de afstand tussen bomen en andere objecten minimaal 7 m is;

    • e.

      de boom een knotwilg is; en

    • f.

      de afstand van de onderkant van de knotwilgkruin minder dan 2 m boven het maaiveld is.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de bomen op een afstand van maximaal 1,25 m uit de insteek van een watergang aangebracht worden;

    • c.

      na het initiatief een obstakelvrij onderhoudspad dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang overblijft met een breedte van minimaal 3,75 m;

    • d.

      de onderlinge afstand tussen de bomen of de afstand tussen bomen en andere objecten minimaal 7 m is;

    • e.

      de boom geen knotwilg is; en

    • f.

      de afstand van de onderkant van kruin van de boom minder dan 4 m boven het maaiveld is.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen of andere planten; en

    • b.

      de bomen of planten op een afstand van meer dan 1,25 m maar minder dan 3,75 m uit de insteek van een watergang aangebracht worden.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen of andere planten;

    • b.

      de bomen of planten op een afstand van 3,75 m of meer uit de insteek van een watergang aangebracht worden; en

    • c.

      na het initiatief een obstakelvrij onderhoudspad dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang overblijft met een breedte van minder dan 3,75 m.

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de bomen op een afstand van 3,75 m of meer uit de insteek van een watergang aangebracht worden;

    • c.

      na het initiatief een obstakelvrij onderhoudspad dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang overblijft met een breedte van minimaal 3,75 m;

    • d.

      de boom een knotwilg is; en

    • e.

      de afstand van de onderkant van de knotwilgkruin minder dan 2 m boven het maaiveld is.

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de bomen op een afstand van 3,75 m of meer uit de insteek van een watergang aangebracht worden;

    • c.

      na het initiatief een obstakelvrij onderhoudspad dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang overblijft met een breedte van minimaal 3,75 m;

    • d.

      de boom geen knotwilg is; en

    • e.

      de afstand van de onderkant van kruin van de boom minder dan 4 m boven het maaiveld is.

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een primaire watergang, als het gaat om het aanbrengen van heggen of struiken.

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een primaire watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen aan de kant waar de beschermingszone A ligt; en

    • b.

      de onderlinge afstand tussen de bomen of de afstand tussen bomen en andere objecten minder dan 7 m is;

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een primaire watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen aan de kant waar de beschermingszone A ligt;

    • b.

      de onderlinge afstand tussen de bomen of de afstand tussen bomen en andere objecten minimaal 7 m is;

    • c.

      de boom een knotwilg is; en

    • d.

      de afstand van de onderkant van de knotwilgkruin minder dan 2 m boven het maaiveld is.

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een primaire watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen aan de kant waar de beschermingszone A ligt;

    • b.

      de onderlinge afstand tussen de bomen of de afstand tussen bomen en andere objecten minimaal 7 m is;

    • c.

      de boom geen knotwilg is; en

    • d.

      de afstand van de onderkant van kruin van de boom minder dan 4 m boven het maaiveld is.

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een primaire watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de boom een knotwilg is; en

    • c.

      de afstand van de onderkant van de knotwilgkruin minder dan 2 m boven het maaiveld is.

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een primaire watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de boom geen knotwilg is; en

    • c.

      de afstand van de onderkant van kruin van de boom minder dan 4 m boven het maaiveld is.

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een secundaire watergang, als het gaat om het aanbrengen van heggen of struiken.

  • 21.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een secundaire watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de boom een knotwilg is; en

    • c.

      de afstand van de onderkant van de knotwilgkruin minder dan 2 m boven het maaiveld is.

  • 22.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een secundaire watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de boom geen knotwilg is; en

    • c.

      de afstand van de onderkant van kruin van de boom minder dan 4 m boven het maaiveld is.

Artikel 4.253 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.254 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.12.2 Beplanting verwijderen
Subparagraaf 4.12.2.1 Algemeen

Artikel 4.255 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het verwijderen van beplanting.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van beplanting; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van beplanting.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het verwijderen van gras of gewassen.

Artikel 4.256 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat worden achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.257 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.12.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.258 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.259 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van beplanting uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.260derde lid en 4.262 , als:

Subparagraaf 4.12.2.3 Algemene regels

Artikel 4.260 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het verwijderen van de beplanting strikt noodzakelijk is;

    • b.

      de ontstane gaten worden aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei conform Bijlage IV toegepast waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      de stobben worden tot 0,60 m onder het maaiveld weggefreesd, waarbij het uitkomende materiaal, wortelresten vermengd met grond, wordt afgevoerd; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de stobben van beplanting die in de gesloten dijkperiode alleen bovengronds zijn verwijderd, worden direct na afloop van de gesloten dijkperiode alsnog verwijderd;

    • b.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het verwijderen van de beplanting strikt noodzakelijk is;

    • c.

      de ontstane gaten worden aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      bij grondtekorten wordt klei conform Bijlage IV toegepast waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • e.

      de stobben worden tot 0,60 m onder het maaiveld weggefreesd, waarbij het uitkomende materiaal, wortelresten vermengd met grond, wordt afgevoerd; en

    • f.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de profielenlegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het verwijderen van de beplanting strikt noodzakelijk is;

    • b.

      de ontstane gaten worden aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei conform Bijlage IV toegepast waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      de stobben worden tot 0,60 m onder het maaiveld weggefreesd, waarbij het uitkomende materiaal, wortelresten vermengd met grond, wordt afgevoerd; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

Artikel 4.261 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.262 Meldplicht

Het is verboden om beplanting te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.12.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.263 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.264 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.13 Hekwerk, schutting of afrastering

Paragraaf 4.13.1 Hekwerk, schutting of afrastering aanleggen
Subparagraaf 4.13.1.1 Algemeen

Artikel 4.265 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een hekwerk, schutting of afrastering;

    • b.

      verlengen van een hekwerk, schutting of afrastering; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van het hekwerk, de schutting of de afrastering.

Artikel 4.266 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat de watergang niet versmald mag worden als gevolg van de activiteit;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • e.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • f.

    er rekening mee wordt gehouden dat primaire en secundaire watergangen door het waterschap varend of vanaf de oever worden onderhouden;

  • g.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • h.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • i.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • j.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • k.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • l.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • m.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.267 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.13.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.268 Aanwijzing algemene regel watergang

Artikel 4.269 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.270 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.271vierde lid en 4.272 , als:

Subparagraaf 4.13.1.3 Algemene regels

Artikel 4.271 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onderhoudsroutes met een breedte van minimaal 3,75 m moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • b.

      wanneer een hekwerk, schutting of afrastering niet meer wordt gebruikt, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      hekwerken worden in de beschermingszone van de watergang voorzien van een poort met een breedte van minimaal 4 m, indien de poort is voorzien van een slot, moet initiatiefnemer een sleutel hiervan verstrekken aan het waterschap;

    • b.

      afrasteringen in de vorm van schrikdraad worden in de beschermingszone van de watergang voorzien van voldoende isolerende handgrepen. De handgrepen worden zodanig in de afrastering aangebracht, dat op eenvoudige wijze (dus zonder gebruik van sloten) een opening van minimaal 4 m breed kan worden gemaakt;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • d.

      wanneer een hekwerk, schutting of afrastering niet meer wordt gebruikt, dan dient de initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      ter plaatse van onderhoudspaden wordt de afrastering voorzien van een voldoende grote doorgang voor onderhoudsmachines;

    • b.

      wanneer de afrastering geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van afrasteringen; en

    • c.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de afrastering tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.272 Meldplicht

Het is verboden om een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.13.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.273 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in een primaire watergang of in een secundaire watergang, als:

    • a.

      het binnen het doorstroomprofiel wordt aangelegd;

    • b.

      het niet permanent is;

    • c.

      het ten behoeve van een project of evenement is; en

    • d.

      de watergang wordt versmald.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in een primaire watergang of in een secundaire watergang, als:

    • a.

      het binnen het doorstroomprofiel wordt aangelegd;

    • b.

      het niet permanent is; en

    • c.

      het niet ten behoeve van een project of evenement is.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in een primaire watergang of in een secundaire watergang, als:

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in de beschermingszone B van een beschoeiing

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in de beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in de beschermingszone A van een watergang als:

    • a.

      het onderhoudspad wordt gekruist; en

    • b.

      er geen toegangshek wordt aangelegd.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in de beschermingszone A van een watergang als:

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in de beschermingszone A van een watergang als:

    • a.

      het op een afstand wordt aangelegd van minder dan 1,25 m uit de insteek van de watergang of

    • b.

      het op een afstand wordt aangelegd van meer dan 1,25 m maar minder dan 3,75 m uit de insteek van de watergang

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in de beschermingszone A van een watergang als:

    • a.

      het op een afstand van 1,25 m uit de insteek van de watergang wordt aangelegd; en

    • b.

      het een hoogte heeft van meer dan 1,10 m.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in een primaire watergang, als het wordt aangelegd aan de zijde van beschermingszone A van de watergang

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      onderdelen ervan zich boven het water bevinden;

    • b.

      het deel boven water een slootwaaier is; en

    • c.

      de slootwaaier

      • 1°.

        minder dan 0,30 m boven het water zit; of

      • 2°.

        meer dan 0,50 m over het water uitsteekt.

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      onderdelen ervan zich boven het water bevinden; en

    • b.

      het deel boven water geen slootwaaier is.

Artikel 4.274 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.275 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.13.2 Hekwerk, schutting of afrastering verwijderen
Subparagraaf 4.13.2.1 Algemeen

Artikel 4.276 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een hekwerk, schutting of afrastering;

    • b.

      inkorten van een hekwerk, schutting of afrastering; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van het hekwerk, de schutting of de afrastering.

Artikel 4.277 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.278 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.13.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.279 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.280 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.281vijfde lid en 4.283 , als:

Subparagraaf 4.13.2.3 Algemene regels

Artikel 4.281 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het verwijderen van het hekwerk of de schutting strikt noodzakelijk is;

    • b.

      direct na het verwijderen van het hekwerk of de schutting worden de ontstane gaten aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      het hekwerk of de schutting wordt in zijn geheel verwijderd, inclusief een eventuele fundering; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het verwijderen van het hekwerk of de schutting strikt noodzakelijk is;

    • b.

      direct na het verwijderen van het hekwerk of de schutting worden de ontstane gaten aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      het hekwerk of de schutting wordt in zijn geheel verwijderd, inclusief een eventuele fundering; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de afrastering wordt in zijn geheel verwijderd, inclusief de palen;

    • b.

      de ontstane gaten worden aangevuld met klei conform Bijlage IV; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de afrastering wordt in zijn geheel verwijderd, inclusief de palen;

    • b.

      de ontstane gaten worden aangevuld met klei conform Bijlage IV; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.282 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.283 Meldplicht

Het is verboden om een hekwerk, schutting of afrastering te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.13.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.284 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.285 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.14 Bouwwerk geen gebouw zijnde

Paragraaf 4.14.1 Bouwwerk geen gebouw zijnde oprichten
Subparagraaf 4.14.1.1 Algemeen

Artikel 4.286 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een bouwwerk geen gebouw zijnde;

    • b.

      verlengen van een doorgaand bouwwerk geen gebouw zijnde; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van het bouwwerk geen gebouw zijnde.

Artikel 4.287 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat de watergang niet versmald mag worden als gevolg van de activiteit;

  • c.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • d.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • e.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • f.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • g.

    er rekening mee wordt gehouden dat primaire en secundaire watergangen door het waterschap varend of vanaf de oever worden onderhouden;

  • h.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • i.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • j.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • k.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • l.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • m.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • n.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • o.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.288 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.14.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.289 Aanwijzing algemene regel watergang

Artikel 4.290 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.291 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.292vijfde lid en 4.294 , als:

Subparagraaf 4.14.1.3 Algemene regels

Artikel 4.292 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onderhoudsroutes met een breedte van minimaal 3,75 m moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden; en

    • b.

      wanneer het bouwwerk geen gebouw zijnde niet meer wordt gebruikt, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden; en

    • b.

      wanneer een bouwwerk geen gebouw zijnde niet meer wordt gebruikt, dan dient de initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de tijdelijke afdamming wordt niet langer ingesteld dan strikt noodzakelijk voor de uit te voeren werkzaamheden;

    • b.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd, zo nodig worden aanvullende maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen; en

    • c.

      direct na afloop van de activiteit wordt de afdamming ongedaan gemaakt.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 5.

    Het volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.293 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.294 Meldplicht

Het is verboden om een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.14.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.295 Vergunningplicht watergang

Artikel 4.296 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.297 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen
Subparagraaf 4.14.2.1 Algemeen

Artikel 4.298 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een bouwwerk geen gebouw zijnde;

    • b.

      inkorten van een doorgaand bouwwerk geen gebouw zijnde; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van het bouwwerk geen gebouw zijnde.

Artikel 4.299 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat de watergang niet versmald mag worden als gevolg van de activiteit;

  • c.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • d.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.300 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.14.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.301 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.302 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.303eerste lid en 4.305 , als:

Subparagraaf 4.14.2.3 Algemene regels

Artikel 4.303 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het bouwwerk geen gebouw zijnde wordt in zijn geheel, inclusief (bovengrondse) fundering, verwijderd;

    • b.

      direct na het verwijderen van het bouwwerk geen gebouw zijnde wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • c.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het bouwwerk geen gebouw zijnde wordt in zijn geheel, inclusief (bovengrondse) fundering, verwijderd;

    • b.

      direct na het verwijderen van het bouwwerk geen gebouw zijnde wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • c.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

Artikel 4.304 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.305 Meldplicht

Het is verboden om een bouwwerk geen gebouw zijnde te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.14.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.306 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.307 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.15 Natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.15.1 Natuurvriendelijke oever aanleggen
Subparagraaf 4.15.1.1 Algemeen

Artikel 4.308 Toepassingsbereik

Artikel 4.309 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.310 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.15.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.311 Aanwijzing algemene regel watergang

Artikel 4.312 Aanwijzing algemene regel waterkering

Subparagraaf 4.15.1.3 Algemene regels

Artikel 4.313 Algemene regel

Artikel 4.314 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.15.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.315 Vergunningplicht watergang

Artikel 4.316 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.317 Vergunningplicht vaarweg

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever aan te leggen in een vaarweg, niet zijnde de vaarwegen Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn, als deze door de aanleg permanent:

  • a.

    wordt versmald;

  • b.

    wordt verondiept;

  • c.

    een beperkte doorvaarthoogte krijgt; of

  • d.

    belemmerd wordt voor de doorvaart.

Paragraaf 4.15.2 Natuurvriendelijke oever verwijderenen
Subparagraaf 4.15.2.1 Algemeen

Artikel 4.318 Toepassingsbereik

Artikel 4.319 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.320 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.15.2.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.322 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever te verwijderen.

Afdeling 4.16 Gebouw

Paragraaf 4.16.1 Gebouw oprichten of aanpassen
Subparagraaf 4.16.1.1 Algemeen

Artikel 4.323 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het oprichten of aanpassen van een gebouw in het beheergebied van het waterschap.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een gebouw

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het oprichten of aanpassen van een gebouw

    • c.

      het versneld afvoeren van hemelwater; en

    • d.

      compenseren van de versnelde afvoer van hemelwater.

Artikel 4.324 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • c.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • d.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • k.

    het plaatsen van een bouwwerk geen belemmering oplevert voor het onderhoud aan de watergang door het waterschap;

  • l.

    vanuit het oogpunt van ecologie, het van belang is dat een gebouw niet zodanig groot is dat over een grote lengte of breedte lichttoetreding onder het gebouw onmogelijk wordt gemaakt;

  • m.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • n.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd, zoals bijvoorbeeld kanoroutes, officiële schaatsroutes, varen op vaarwegen en overig vaarwater;

  • o.

    dat onderhoud van de watergang mogelijk blijft; en

  • p.

    bij het uitvoeren van de activiteit geen waterberging mag worden weggenomen.

Artikel 4.325 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.16.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.326 Aanwijzing algemene regel watergang

  • 1.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vierde lid en 4.331 , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is;

    • j.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang

    • k.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • l.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang

  • 2.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vierde lid en 4.331 , als:

  • 3.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vierde lid en 4.331 , als:

  • 4.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vierde lid en 4.331 , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • j.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang

    • k.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • l.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang

  • 5.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vierde lid en 4.331 , als:

  • 6.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330 , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 7.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330 , als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • k.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 8.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330 , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 9.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330 , als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • k.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 10.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330 , als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 11.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330 , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • m.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • o.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 12.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330 , als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • k.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 13.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330 , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • m.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • o.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 14.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330 , als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • l.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 15.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330 , als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • k.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 16.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329zesde lid en 4.330 , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang en

    • i.

      de natuurvriendelijke oever

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 17.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329zesde lid en 4.330 , als:

  • 18.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329zesde lid en 4.330 , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang en

    • i.

      de natuurvriendelijke oever

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 19.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329zesde lid en 4.330 , als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang en

    • h.

      de natuurvriendelijke oever

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 20.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329zesde lid en 4.330 , als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang en

    • h.

      de natuurvriendelijke oever

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 21.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in een primaire watergang of secundaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.329eerste lid , als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

    • g.

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater;

    • h.

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast meer dan 3 m breed is; en

    • i.

      de lengte van de overstek kleiner is dan of gelijk is aan de breedte van de watergang verminderd met 3 m gedeeld door 2.

  • 22.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in een primaire watergang of secundaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.329eerste lid , als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m; en

    • g.

      het balkon niet wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater.

Artikel 4.327 Aanwijzing algemene regel waterkering

  • 1.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330 , als:

    • a.

      er bij het oprichten of aanpassen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 2.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.331 , als:

    • a.

      er bij het oprichten of aanpassen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m en maximaal 3 m is;

    • c.

      de graafwerkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden;

    • d.

      de lengte van de graafwerkzaamheden, gemeten parallel aan de primaire waterkering maximaal 20 m is; en

    • e.

      de ontgraving voor 1 oktober ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie.

  • 3.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330 , als:

    • a.

      er bij het oprichten of het aanpassen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 4.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330 , als:

    • a.

      er bij het oprichten of het aanpassen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is;

    • c.

      er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd met een diepte van meer dan 1 m en maximaal 3 m;

    • d.

      de ontgraving binnen 6 maanden ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie; en

    • e.

      de ontgraving een lengte van maximaal 20 m, gemeten parallel aan de zomerkade heeft.

  • 5.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330 , als:

    • a.

      er bij het oprichten of het aanpassen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade meer dan 10 m is.

  • 6.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330 , als:

    • a.

      er door het oprichten of aanpassen versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • b.

      de versnelde afvoer wordt gecompenseerd in de beschermingszone van een primaire waterkering; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 7.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330 , als:

    • a.

      er door het oprichten of aanpassen versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • b.

      de versnelde afvoer wordt gecompenseerd in de beschermingszone van een zomerkade; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 8.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330 , als:

    • a.

      er door het oprichten of aanpassen versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • b.

      de versnelde afvoer wordt gecompenseerd in de beschermingszone van een zomerkade;

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m is; en

    • d.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade minimaal 10 m is.

Artikel 4.328 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.329derde lid en 4.331 , als:

Subparagraaf 4.16.1.3 Algemene regels

Artikel 4.329 Algemene regel

  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt binnen het natte profiel van de watergang onder het balkon worden geen constructies aangebracht.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen, dit kan betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform afdeling 4.11 Kabel of leiding ;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen;

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • h.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het oprichten of aanpassen van het gebouw gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen ;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding ;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen;

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • h.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het oprichten of aanpassen van het gebouw gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt, het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het oprichten of aanpassen van het gebouw gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

Artikel 4.330 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.331 Meldplicht

Het is verboden om een gebouw op te richten of aan te passen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.16.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.332 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • i.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • h.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • e.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • h.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang en

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang en

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang en

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang en

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang en

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 21.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • h.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 22.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • f.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 23.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang en

    • h.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 24.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang en

    • g.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 25.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang en

    • f.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 26.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 27.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • e.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 28.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 29.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • f.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 30.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • f.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 31.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 32.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

  • 33.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 34.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

  • 35.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 36.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 37.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 38.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

  • 39.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 40.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 41.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 42.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 43.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

  • 44.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 45.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • e.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 46.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

  • 47.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

  • 48.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in beschermingszone A van een watergang

  • 49.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in beschermingszone B van een beschoeiing

  • 50.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 51.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw een woonboot is; en

    • b.

      het gebouw niet wordt opgericht of aangepast in de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel of de Doorslag.

  • 52.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is; en

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minder dan 0,30 m is.

  • 53.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is; en

    • e.

      het balkon palen heeft die in het water staan.

  • 54.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

    • g.

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater; en

    • h.

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast maximaal 3 m breed is.

  • 55.

    Het is verboden om zonder om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

    • g.

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater;

    • h.

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast meer dan 3 m breed is; en

    • i.

      de lengte van de overstek groter is dan de breedte van de watergang verminderd met 3 m gedeeld door 2.

  • 56.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan; en

    • f.

      het balkon een overstek heeft van meer dan 1 m.

  • 57.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 4 m is; en

    • e.

      het balkon palen heeft die in het water staan.

  • 58.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

  • 59.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is;

    • d.

      het gaat om een drijvende woning;

    • e.

      er een oppervlakte van de watergang wordt afgedekt van minder dan 10 m2;

    • f.

      de afstand van de drijvende woning tot aan zonnepanelen of andere drijvende woningen minimaal 100 m is; en

    • g.

      het dwarsprofiel van de waterspiegel met meer dan 50 % bedekt wordt.

  • 60.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is;

    • d.

      het gaat om een drijvende woning; en

    • e.

      er een oppervlakte van de watergang wordt afgedekt:

      • 1°.

        van minimaal 10 m2; of

      • 2°.

        van minder dan 10 m2 waarbij de afstand van de drijvende woning tot zonnepanelen of andere drijvende woningen minder dan 100 m is.

  • 61.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een tertiaire watergang, als:

Artikel 4.333 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.334 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.16.2 Gebouw verwijderen
Subparagraaf 4.16.2.1 Algemeen

Artikel 4.335 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een gebouw

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een gebouw en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van een gebouw

Artikel 4.336 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat de watergang niet versmald mag worden als gevolg van de activiteit;

  • c.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • d.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.337 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.16.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.338 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.339 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een gebouw uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.340eerste lid en 4.342 , als:

Subparagraaf 4.16.2.3 Algemene regels

Artikel 4.340 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de (bovengrondse) fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van het te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van het te verwijderen gebouw

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de (bovengrondse) fundering, met uitzondering van de funderingspalen; en

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen gebouw

  • 4.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gebouw

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • e.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gebouw

    • c.

      direct na het verwijderen van het gebouw wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen, zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gebouw en

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gebouw

    • c.

      direct na het verwijderen van het gebouw wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

Artikel 4.341 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.342 Meldplicht

Het is verboden om een gebouw te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.16.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.343 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.344 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.17 Weg of verharding

Paragraaf 4.17.1 Weg of verharding aanleggen
Subparagraaf 4.17.1.1 Algemeen

Artikel 4.345 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een weg of verharding in het beheergebied van het waterschap.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van een weg of verharding;

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van een weg of verharding;

    • c.

      het versneld afvoeren van hemelwater; en

    • d.

      compenseren van de versnelde afvoer van hemelwater.

Artikel 4.346 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat de watergang niet versmald mag worden als gevolg van de activiteit;

  • c.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang (door het waterschap) niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • d.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.347 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.17.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.348 Aanwijzing algemene regel watergang

  • 1.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351derde lid en 4.353 , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is;

    • j.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang

    • k.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • l.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang

  • 2.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351derde lid en 4.353 , als:

  • 3.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351derde lid en 4.353 , als:

  • 4.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351derde lid en 4.353 , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • j.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang

    • k.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • l.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang

  • 5.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351derde lid en 4.353 , als:

  • 6.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353 , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 7.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353 , als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • k.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 8.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353 , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 9.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353 , als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • k.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 10.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353 , als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 11.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353 , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • m.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • o.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 12.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353 , als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • k.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 13.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353 , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • m.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • o.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 14.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353 , als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • l.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 15.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353 , als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • k.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 16.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vijfde lid en 4.352 , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang en

    • i.

      de natuurvriendelijke oever

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 17.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vijfde lid en 4.352 , als:

  • 18.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vijfde lid en 4.352 , als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang en

    • i.

      de natuurvriendelijke oever

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 19.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vijfde lid en 4.352 , als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang en

    • h.

      de natuurvriendelijke oever

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 20.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vijfde lid en 4.352 , als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang en

    • h.

      de natuurvriendelijke oever

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit

Artikel 4.349 Aanwijzing algemene regel waterkering

  • 1.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding wordt voldaan aan de artikelen 4.351tweede lid en 4.352 , als:

  • 2.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding wordt voldaan aan de artikelen 4.351tweede lid en 4.352 , als:

    • a.

      er door het aanleggen versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • b.

      de versnelde afvoer wordt gecompenseerd in de beschermingszone van een zomerkade; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 3.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding wordt voldaan aan de artikelen 4.351tweede lid en 4.352 , als:

Artikel 4.350 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een weg of een verharding in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.351eerste lid en 4.353 , als:

Subparagraaf 4.17.1.3 Algemene regels

Artikel 4.351 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: De initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform afdeling 4.11 Kabel of leiding ;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen;

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • h.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de weg of verharding gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen ;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding ;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen;

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • h.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de weg of verharding gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de weg of verharding gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

Artikel 4.352 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.353 Meldplicht

Het is verboden om een weg of verharding aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.17.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.354 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • i.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • h.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • e.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • h.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang en

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang en

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang en

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang en

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang en

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 21.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • h.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 22.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • f.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 23.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang en

    • h.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 24.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang en

    • g.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 25.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang en

    • f.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 26.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 27.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • e.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 28.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 29.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • f.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 30.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • f.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit

  • 31.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 32.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

  • 33.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 34.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

  • 35.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 36.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in de beschermingszone B van een beschoeiing

  • 37.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • e.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 38.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk.

  • 39.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in beschermingszone A van een watergang als:

    • a.

      het initiatief parallel loopt aan de watergang en

    • b.

      de draagkracht van de weg of verharding onvoldoende is.

  • 40.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 41.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 42.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

  • 43.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 44.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 45.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 46.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 47.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

  • 48.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 49.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

  • 50.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

Artikel 4.355 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.356 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.17.2 Weg of verharding veranderen of verwijderen
Subparagraaf 4.17.2.1 Algemeen

Artikel 4.357 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het veranderen of verwijderen van een weg of verharding.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen en verplaatsen van een weg of verharding; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het veranderen of verwijderen van een weg of verharding.

Artikel 4.358 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.359 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.17.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.360 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.361 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een weg of een verharding in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.362vijfde lid en 4.363 , als:

Subparagraaf 4.17.2.3 Algemene regels

Artikel 4.362 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de weg en/of de verharding wordt in zijn geheel, inclusief funderingscunet verwijderd;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen weg of verharding wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen weg of verharding;

    • c.

      de waterkering wordt afgewerkt conform Bijlage IV waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden :

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: de bovenkant van de weg en/of de verharding wordt niet significant hoger of lager afgewerkt dan de bestaande hoogte van de weg en/of de verharding.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de weg en/of de verharding wordt in zijn geheel, inclusief funderingscunet verwijderd;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen weg of verharding wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen weg of verharding;

    • c.

      de waterkering wordt afgewerkt conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.363 Meldplicht

Het is verboden om een weg of verharding te veranderen of te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.17.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.364 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.365 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.18 Beweiden

Paragraaf 4.18.1 Algemeen
Artikel 4.366 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het beweiden.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op pluimvee.

Artikel 4.367 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • i.

    wordt voorkomen dat door de activiteit schade ontstaat aan de taluds, waardoor uitspoeling kan ontstaan; en

  • j.

    wordt voorkomen dat door de beweiding schade ontstaat aan de taluds, waardoor oeverafkalving kan ontstaan.

Artikel 4.368 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.18.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.369 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het beweiden in de kernzone van een watergang of in de beschermingszone A van een watergang wordt voldaan aan artikel 4.371tweede lid , als het initiatief grenst aan een natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.370 Aanwijzing algemene regel waterkering
Paragraaf 4.18.3 Algemene regels
Artikel 4.371 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de vegetatie dient, naar het oordeel van het waterschap, steeds in een goede toestand te verkeren en mag daarom niet te kort worden afgegraasd of gemaaid;

    • b.

      binnen de periode dat beweiding is toegestaan, kan het college met het oog op het waterstaatkundige belang, de beweiding tijdelijk verbieden. Hervatting mag slechts plaatsvinden op aangeven van het college;

    • c.

      drinkwatervoorzieningen en bijvoedervoorzieningen zijn te verplaatsen en worden niet op het talud geplaatst;

    • d.

      er wordt voorkomen dat er rondom de drinkwatervoorziening en de bijvoedervoorziening kale plekken ontstaan of dat er looppaden naar de drinkwatervoorziening ontstaan;

    • e.

      degene die beweidt, zorgt voor het aanbrengen en onderhouden van een voldoende veekerende afrastering;

    • f.

      bij indeling in meerdere aansluitende percelen mag van een verplaatsbare afrastering gebruik worden gemaakt, na verwijdering van de dieren dient deze afrastering ook verwijderd te worden;

    • g.

      ter plaatse van onderhoudspaden wordt de afrastering voorzien van een voldoende grote doorgang voor onderhoudsmachines;

    • h.

      wanneer de afrastering geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van afrasteringen;

    • i.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de afrastering tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer; en

    • j.

      tijdelijke afrasteringen, 1 m uit de teen in het talud moeten worden verwijderd als de waterkering gemaaid of gerold wordt.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: een natuurvriendelijke oever moet worden afgeschermd voor vee met een deugdelijke afrastering, overeenkomstig artikel 4.268 zodanig dat het vee niet in de natuurvriendelijke oever kan komen.

Paragraaf 4.18.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Gereserveerd]

Paragraaf 4.18.5 Algeheel verbod
Artikel 4.372 Algeheel verbod

Afdeling 4.19 Bemesten

Paragraaf 4.19.1 Algemeen
Artikel 4.373 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het bemesten van gronden.

Artikel 4.374 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.375 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.19.2 Algeheel verbod
Artikel 4.376 Algeheel verbod

Afdeling 4.20 Grond bewerken

Paragraaf 4.20.1 Algemeen
Artikel 4.377 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het bewerken van grond.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      ploegen;

    • b.

      frezen;

    • c.

      spitten; en

    • d.

      het roeren van grond voor het aanbrengen van gewassen.

Artikel 4.378 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.379 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.20.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.380 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het bewerken van grond in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan artikel 4.382tweede lid , als het niet plaatsvindt op de kruin of het talud

Artikel 4.381 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het bewerken van grond in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.382eerste lid en 4.383 , als:

Paragraaf 4.20.3 Algemene regels
Artikel 4.382 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      indien er langs de waterkering binnen 5 m uit de teen van het talud een teensloot Bijlage III aanwezig is, dan mogen de gronden tussen de teen van het talud en de teensloot niet worden bewerkt; en

    • b.

      indien er langs de waterkering geen teensloot aanwezig is, dan mogen de gronden niet verder bewerkt worden dan tot 5 m uit de teen van het talud van de waterkering

Artikel 4.383 Meldplicht

Het is verboden om grond te bewerken zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Paragraaf 4.20.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.384 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.385 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever
Paragraaf 4.20.5 Algeheel verbod
Artikel 4.386 Algeheel verbod

Afdeling 4.21 Grasmat vervangen

Paragraaf 4.21.1 Algemeen
Artikel 4.387 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het vervangen van een grasmat.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de grasmat.

Artikel 4.388 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.389 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.21.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.390 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.391 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een grasmat in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.392tweede lid en 4.393 , als:

Paragraaf 4.21.3 Algemene regels
Artikel 4.392 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werkzaamheden moeten achter elkaar door worden uitgevoerd, zodat de tijd dat er geen erosiebestendige grasmat aanwezig is zo kort mogelijk is; en

    • b.

      de nieuwe grasmat bestaat uit een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding of grasmat van de waterkering

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.393 Meldplicht

Het is verboden om een grasmat te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Paragraaf 4.21.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.394 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.395 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.22 Grondboring of sondering uitvoeren

Paragraaf 4.22.1 Algemeen
Artikel 4.396 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van een grondboring of sondering.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      aanleggen of verwijderen van een filterbuis; en

    • b.

      aanleggen of verwijderen van een peilbuis.

Artikel 4.397 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • e.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.398 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.22.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.399 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.400 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het uitvoeren van een grondboring of sondering in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.401eerste lid en 4.402 , als:

Paragraaf 4.22.3 Algemene regels
Artikel 4.401 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden voor peilbuizen en filterbuizen:

    • a.

      de peilbuizen en filterbuizen worden zodanig uitgevoerd dat deze niet kunnen overstromen (bijvoorbeeld tijdens een hoogwaterperiode), dit kan bijvoorbeeld door middel van een voldoende hoge buis of een schroefdop;

    • b.

      de peilbuizen en filterbuizen worden afgewerkt met een straatpot of schutkoker

    • c.

      het boorgat wordt zodanig afgedicht dat geen extra kwel of piping kan ontstaan en dat grondwaterstromingen elkaar niet kunnen beïnvloeden en niet met elkaar in verbinding kunnen komen; en

    • d.

      wanneer een peilbuis of filterbuis niet meer wordt gebruikt, wordt deze dichtgezet met bentoniet, wordt de peilbuis of filterbuis onder maaiveld afgezaagd en wordt de erosiebestendige bekleding van de waterkering binnen het dijklichaam hersteld.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden voor grondboringen en sonderingen:

    • a.

      het boorgat/sondeergat wordt zodanig afgedicht dat geen extra kwel of piping kan ontstaan en dat grondwaterstromingen elkaar niet kunnen beïnvloeden en niet met elkaar in verbinding kunnen komen; en

    • b.

      alle boorgaten binnen het dijklichaam worden na afloop voorzien van de oorspronkelijke bezoding. Hiertoe dient voorafgaand aan de grondboring de eerste 0,20 m van de boorlocatie uit te worden gestoken en apart te worden gezet. Na afloop wordt het uitgestoken gedeelte weer teruggeplaatst en vlak aangesloten op de aanwezige grasmat.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden voor peilbuizen en filterbuizen:

    • a.

      de peilbuizen en filterbuizen worden zodanig uitgevoerd dat deze niet kunnen overstromen (bijvoorbeeld tijdens een hoogwaterperiode), dit kan bijvoorbeeld door middel van een voldoende hoge buis of een schroefdop;

    • b.

      de peilbuizen en filterbuizen worden afgewerkt met een straatpot of schutkoker

    • c.

      het boorgat wordt zodanig afgedicht dat geen extra kwel of piping kan ontstaan en dat grondwaterstromingen elkaar niet kunnen beïnvloeden en niet met elkaar in verbinding kunnen komen; en

    • d.

      wanneer een peilbuis of filterbuis niet meer wordt gebruikt, wordt deze dichtgezet met bentoniet, wordt de peilbuis of filterbuis onder maaiveld afgezaagd en wordt de erosiebestendige bekleding van de waterkering hersteld.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden voor grondboringen en sonderingen:

    • a.

      het boorgat/sondeergat wordt zodanig afgedicht dat geen extra kwel of piping kan ontstaan en dat grondwaterstromingen elkaar niet kunnen beïnvloeden en niet met elkaar in verbinding kunnen komen; en

    • b.

      alle boorgaten worden na afloop voorzien van de oorspronkelijke bezoding. Hiertoe dient voorafgaand aan de grondboring de eerste 0,20 m van de boorlocatie uit te worden gestoken en apart te worden gezet. Na afloop wordt het uitgestoken gedeelte weer teruggeplaatst en vlak aangesloten op de aanwezige grasmat.

Artikel 4.402 Meldplicht

Het is verboden om een grondboring of sondering uit te voeren zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Paragraaf 4.22.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.403 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.404 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afdeling 4.23 Bodemenergiesysteem

Paragraaf 4.23.1 Bodemenergiesysteem aanleggen
Subparagraaf 4.23.1.1 Algemeen

Artikel 4.405 Toepassing

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen van een bodemenergiesysteem.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van het bodemenergiesysteem;

    • b.

      uitbreiden van het bodemenergiesysteem; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van het bodemenergiesysteem.

Artikel 4.406 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • e.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.407 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.23.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.408 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een bodemenergiesysteem in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.409 en 4.410 , als:

Subparagraaf 4.23.1.3 Algemene regels

Artikel 4.409 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.410 Meldplicht

Het is verboden om een bodemenergiesysteem aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.23.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.411 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.412 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.23.2 Bodemenergiesysteem verwijderen
Subparagraaf 4.23.2.1 Algemeen

Artikel 4.413 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het verwijderen van een bodemenergiesysteem.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van het bodemenergiesysteem;

    • b.

      verkleinen van het bodemenergiesysteem; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van het bodemenergiesysteem.

Artikel 4.414 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • c.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • d.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • e.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • h.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • i.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.415 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.23.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.416 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een bodemenergiesysteem uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.417 en 4.418 , als:

Subparagraaf 4.23.2.3 Algemene regels

Artikel 4.417 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.418 Meldplicht

Het is verboden om een bodemenergiesysteem te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.23.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.419 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.420 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.24 Evenement houden

Paragraaf 4.24.1 Algemeen
Artikel 4.421 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het houden van een evenement.

Artikel 4.422 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er moet worden voorkomen dat de doorstroming, de waterkwaliteit en de ecologische kwaliteit van de watergang zou kunnen worden aangetast; en

  • j.

    er wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.423 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.24.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.424 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het houden van een evenement in een primaire watergang of secundaire watergang, wordt voldaan aan artikel 4.428 .

Artikel 4.425 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.426 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het houden van een evenement in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.427tweede lid en 4.428 , als:

Paragraaf 4.24.3 Algemene regels
Artikel 4.427 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt geen gebruik gemaakt van de taluds van de waterkering zowel tijdens het evenement als tijdens de voorbereiding en na afloop van het evenement; en

    • b.

      er worden geen objecten naast de verharde kruin in de wegbermen aangebracht, met uitzondering van piketpaaltjes, prikpalen, jalons of vergelijkbare objecten.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.428 Meldplicht

Het is verboden om een evenement te houden zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden. Bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Paragraaf 4.24.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.429 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.430 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.25 Peilafwijking realiseren

Paragraaf 4.25.1 Algemeen
Artikel 4.431 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het realiseren van een peilafwijking tenzij het gaat om het tijdelijk afdammen van een watergang waarbij het peil wordt verlaagd voor het uitvoeren van werken.

Artikel 4.432 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten; en

  • i.

    watergangen die belangrijk zijn voor de water aan- en afvoer niet zonder meer mogen worden gestremd.

Artikel 4.433 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.25.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.434 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het realiseren van een peilafwijking in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang, wordt voldaan aan de artikelen 4.436eerste lid en 4.436tweede lid , als:

  • a.

    het te hanteren peil is opgenomen in het geldende peilbesluit en

  • b.

    de verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud van de kunstwerken waarmee het te hanteren peil in stand wordt gehouden bij de initiatiefnemer ligt.

Artikel 4.435 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het realiseren van een peilafwijking in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.436derde lid en 4.437 , als:

Paragraaf 4.25.3 Algemene regels
Artikel 4.436 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden bij een onder bemaling

    • a.

      de onderbemalen watergangen zijn bij de begrenzing van de onderbemaling voorzien van een dichte dam of een schot;

    • b.

      de waterstand binnen het gebied wordt door de initiatiefnemer gehouden op het peil dat is opgenomen in het peilbesluit

    • c.

      de onderbemalingsinstallatie heeft geen grotere capaciteit dan 1,5 liter per seconde per hectare;

    • d.

      in het geval van een maalstop of een andere bijzondere omstandigheid, wordt de onderbemalingsinstallatie buiten werking gezet en gehouden;

    • e.

      de diepte van de watergangen die onderdeel uitmaken van de onderbemaling is gelijk aan de diepte zoals vermeld in de profielenlegger en

    • f.

      kunstwerken ten behoeve van de onderbemaling worden door de initiatiefnemer beheerd, zodra de onderbemaling vervalt of niet meer is toegestaan op basis van het peilbesluit worden de kunstwerken door en op kosten van de initiatiefnemer verwijderd.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden bij een opmaling

    • a.

      de opmaling is bij de begrenzing voorzien van een dichte dam of een schot;

    • b.

      de waterstand binnen het gebied wordt door de initiatiefnemer gehouden op het peil dat is opgenomen in het peilbesluit

    • c.

      er mag niet meer water worden ingelaten dan noodzakelijk om het water binnen de opmaling op peil te houden;

    • d.

      uit de opmaling wordt niet meer water afgevoerd dan 1,5 liter per seconde per hectare; en

    • e.

      kunstwerken ten behoeve van de opmaling worden door de initiatiefnemer beheerd, zodra de opmaling vervalt of niet meer is toegestaan op basis van het peilbesluit worden de kunstwerken door en op kosten van de initiatiefnemer verwijderd.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.437 Meldplicht

Het is verboden om een peilafwijking te realiseren zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Paragraaf 4.25.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.438 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.439 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.440 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.26 Gemaal

Paragraaf 4.26.1 Gemaal aanleggen
Subparagraaf 4.26.1.1 Algemeen

Artikel 4.441 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een gemaal.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van het gemaal; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van het gemaal.

Artikel 4.442 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • k.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • l.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.443 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.26.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.444 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een gemaal in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.445 en 4.446 , als:

Subparagraaf 4.26.1.3 Algemene regels

Artikel 4.445 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.446 Meldplicht

Het is verboden om een gemaal aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.26.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.447 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gemaal aan te leggen in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang.

Artikel 4.448 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.449 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.26.2 Gemaal verwijderen
Subparagraaf 4.26.2.1 Algemeen

Artikel 4.450 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een gemaal.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van het gemaal; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van het gemaal.

Artikel 4.451 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het verwijderen van een gemaal geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.452 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.26.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.453 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het verwijderen van een gemaal in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.456eerste lid en 4.457 , als het een gemaal betreft die van belang is voor de waterhuishouding op alleen de eigen percelen.

Artikel 4.454 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.455 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een gemaal in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.456negende lid en 4.458 , als:

Subparagraaf 4.26.2.3 Algemene regels

Artikel 4.456 Algemene regel

  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt: de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal;

    • c.

      direct na het verwijderen van het gemaal wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • e.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk conform Bijlage IV grond aangevuld.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering; en

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal; en

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal;

    • c.

      direct na het verwijderen van het gemaal wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal;

    • c.

      direct na het verwijderen van het gemaal wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van het te verwijderen gemaal.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.457 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2

Artikel 4.458 Meldplicht

Het is verboden om een gemaal te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.26.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.459 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gemaal te verwijderen in een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang als dit niet plaatsvindt op een eigen perceel.

Artikel 4.460 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.461 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.26.3 Gemaal vervangen
Subparagraaf 4.26.3.1 Algemeen

Artikel 4.462 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een gemaal.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van het gemaal.

Artikel 4.463 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het vervangen van een gemaal geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.464 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.26.3.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.465 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het vervangen van een gemaal wordt voldaan aan de artikelen 4.468tweede lid en 4.469 , als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van het nieuwe gemaal identiek zijn aan de specificaties van het bestaande gemaal.

Artikel 4.466 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.467 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een gemaal in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.468eerste lid en 4.469 , als:

Subparagraaf 4.26.3.3 Algemene regels

Artikel 4.468 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder het gemaal kan ontstaan;

    • b.

      voorkomen wordt dat boven- of benedenstrooms van het gemaal erosie of uitspoeling optreedt;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • d.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende pompcapaciteit;

    • e.

      de werkzaamheden duren niet langer dan strikt noodzakelijk; en

    • f.

      tijdens de werkzaamheden moet het waterpeil gewaarborgd blijven. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om het waterpeil te waarborgen.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

Artikel 4.469 Meldplicht

Het is verboden om een gemaal te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.26.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.470 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gemaal te vervangen, als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van het nieuwe gemaal niet identiek zijn aan de specificaties van het bestaande gemaal.

Artikel 4.471 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.472 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.27 Stuw

Paragraaf 4.27.1 Stuw aanleggen
Subparagraaf 4.27.1.1 Algemeen

Artikel 4.473 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een stuw.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de stuw; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de stuw.

Artikel 4.474 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg en het watersysteem niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • k.

    het plaatsen van een kunstwerk geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken;

  • l.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • m.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.475 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.27.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.476 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het aanleggen van een stuw in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering of in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.478eerste lid en 4.479 als er geen onderdelen van de stuw worden aangelegd op de kruin of op het talud van de waterkering

Artikel 4.477 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een stuw in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.478tweede lid en 4.479 , als:

Subparagraaf 4.27.1.3 Algemene regels

Artikel 4.478 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt en direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.479 Meldplicht

Het is verboden om een stuw aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.27.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.480 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een stuw aan te leggen in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang.

Artikel 4.481 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.482 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.27.2 Stuw verwijderen
Subparagraaf 4.27.2.1 Algemeen

Artikel 4.483 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een stuw.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de stuw; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de stuw.

Artikel 4.484 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtgelaten;

  • b.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

Artikel 4.485 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.27.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.486 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.487 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een stuw uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.488derde lid en 4.490 , als:

Subparagraaf 4.27.2.3 Algemene regels

Artikel 4.488 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de stuw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen stuw wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen stuw.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.489 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.490 Meldplicht

Het is verboden om een stuw te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.27.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.491 Vergunningplicht watergang

Artikel 4.492 Vergunningplicht waterkering

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een stuw te verwijderen in de zone waterstaatswerk van een zomerkade.

Artikel 4.493 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.27.3 Stuw vervangen
Subparagraaf 4.27.3.1 Algemeen

Artikel 4.494 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een stuw.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de stuw.

Artikel 4.495 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond leidt niet tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van het werk wordt gebruik gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het vervangen van een stuw geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.496 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.27.3.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.497 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het vervangen van een stuw wordt voldaan aan de artikelen 4.500eerste lid en 4.501 , als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van de nieuwe stuw identiek zijn aan de specificaties van de bestaande stuw.

Artikel 4.498 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.499 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een stuw in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.500derde lid en 4.501 , als:

Subparagraaf 4.27.3.3 Algemene regels

Artikel 4.500 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder de stuw kan ontstaan;

    • b.

      voorkomen wordt dat boven- of benedenstrooms van de stuw erosie of uitspoeling optreedt;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • d.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende pompcapaciteit;

    • e.

      de werkzaamheden duren niet langer dan strikt noodzakelijk; en

    • f.

      tijdens de werkzaamheden moet het waterpeil gewaarborgd blijven. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om het waterpeil te waarborgen.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.501 Meldplicht

Het is verboden om een stuw te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.27.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.502 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een stuw te vervangen, als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van de nieuwe stuw niet identiek zijn aan de specificaties van de bestaande stuw.

Artikel 4.503 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.504 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.28 Sluis

Paragraaf 4.28.1 Sluis aanleggen
Subparagraaf 4.28.1.1 Algemeen

Artikel 4.505 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een sluis.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de sluis; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de sluis.

Artikel 4.506 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;en

  • j.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.507 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.28.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.508 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een sluis in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.509 en 4.510 , als:

Subparagraaf 4.28.1.3 Algemene regels

Artikel 4.509 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.510 Meldplicht

Het is verboden om een sluis aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.28.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.511 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een sluis aan te leggen in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang.

Artikel 4.513 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.28.2 Sluis verwijderen
Subparagraaf 4.28.2.1 Algemeen

Artikel 4.514 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een sluis.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de sluis; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de sluis.

Artikel 4.515 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het verwijderen van een sluis geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.516 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.28.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.517 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een sluis uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.518 en 4.519 , als:

Subparagraaf 4.28.2.3 Algemene regels

Artikel 4.518 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.519 Meldplicht

Het is verboden om een sluis te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.28.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.520 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een sluis te verwijderen in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang.

Artikel 4.522 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.28.3 Sluis vervangen
Subparagraaf 4.28.3.1 Algemeen

Artikel 4.523 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een sluis.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de sluis.

Artikel 4.524 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van het werk gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het vervangen van een sluis geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.525 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.28.3.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.526 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het vervangen van een sluis wordt voldaan aan de artikelen 4.529eerste lid en 4.530 , als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van de nieuwe sluis identiek zijn aan de specificaties van de bestaande sluis.

Artikel 4.527 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.528 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een sluis in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.529derde lid en 4.530 , als:

Subparagraaf 4.28.3.3 Algemene regels

Artikel 4.529 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder de sluis kan ontstaan;

    • b.

      voorkomen wordt dat boven- of benedenstrooms van de sluis erosie of uitspoeling optreedt;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende pompcapaciteit;

    • e.

      de werkzaamheden duren niet langer dan strikt noodzakelijk; en

    • f.

      tijdens de werkzaamheden moet het waterpeil gewaarborgd blijven. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om het waterpeil te waarborgen.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.530 Meldplicht

Het is verboden om een sluis te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.28.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.531 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een sluis te vervangen, als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van de nieuwe sluis niet identiek zijn aan de specificaties van de bestaande sluis.

Artikel 4.532 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.533 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afdeling 4.29 Peilscheiding

Paragraaf 4.29.1 Peilscheiding aanleggen
Subparagraaf 4.29.1.1 Algemeen

Artikel 4.534 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een peilscheiding.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de peilscheiding; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de peilscheiding.

Artikel 4.535 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • k.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • l.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.536 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.29.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.537 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het aanleggen van een peilscheiding in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.540eerste lid en 4.541 , als:

  • a.

    het in een binnensloot wordt aangelegd; en

  • b.

    het een peilscheiding betreft conform het geldende peilbesluit

Artikel 4.538 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.539 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een peilscheiding in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.540vierde lid en 4.542 , als:

Subparagraaf 4.29.1.3 Algemene regels

Artikel 4.540 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder de peilscheiding kan ontstaan;

    • b.

      indien de peilscheiding wordt uitgevoerd als dichte dam, is deze dam niet breder dan strikt noodzakelijk voor de peilscheidende functie; en

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      aanvulling vindt plaats conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij het aanleggen van de peilscheiding wordt een eventuele sliblaag eerst verwijderd voordat de peilscheiding wordt aangelegd; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.541 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden aan de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.542 Meldplicht

Het is verboden om een peilscheiding aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.29.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.543 Vergunningplicht watergang

Artikel 4.544 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.545 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.29.2 Peilscheiding verwijderen
Subparagraaf 4.29.2.1 Algemeen

Artikel 4.546 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een peilscheiding.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de peilscheiding; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de peilscheiding.

Artikel 4.547 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het verwijderen van een peilscheiding geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.548 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.29.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.549 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.550 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een peilscheiding in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.551tweede lid en 4.553 , als:

Subparagraaf 4.29.2.3 Algemene regels

Artikel 4.551 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de peilscheiding wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen peilscheiding wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen peilscheiding.

Artikel 4.552 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.553 Meldplicht

Het is verboden om een peilscheiding te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden. Bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.29.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.554 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een peilscheiding te verwijderen in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang.

Artikel 4.555 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.556 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.29.3 Peilscheiding vervangen
Subparagraaf 4.29.3.1 Algemeen

Artikel 4.557 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een peilscheiding.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de peilscheiding.

Artikel 4.558 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    het vervangen van een peilscheiding geen wateroverlast of waterschaarste veroorzaakt; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.559 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.29.3.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.560 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.561 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een peilscheiding in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.562eerste lid en 4.563 , als:

Subparagraaf 4.29.3.3 Algemene regels

Artikel 4.562 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder de peilscheiding kan ontstaan;

    • b.

      voorkomen wordt dat boven- of benedenstrooms van de peilscheiding erosie of uitspoeling optreedt;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • d.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende pompcapaciteit;

    • e.

      de werkzaamheden duren niet langer dan strikt noodzakelijk; en

    • f.

      tijdens de werkzaamheden moet het waterpeil gewaarborgd blijven. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om het waterpeil te waarborgen.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

Artikel 4.563 Meldplicht

Het is verboden om een peilscheiding te vervangen zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden. Bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.29.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.564 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een peilscheiding te vervangen, als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van de nieuwe peilscheiding niet identiek zijn aan de specificaties van de bestaande peilscheiding.

Artikel 4.565 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.566 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.30 Afsluitbare duiker

Paragraaf 4.30.1 Afsluitbare duiker aanleggen
Subparagraaf 4.30.1.1 Algemeen

Artikel 4.567 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een afsluitbare duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de afsluitbare duiker;

    • b.

      verlengen van de afsluitbare duiker; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de afsluitbare duiker.

Artikel 4.568 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • e.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • l.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • m.

    Indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.569 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.30.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.570 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het aanleggen van een afsluitbare duiker in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering of in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.572eerste lid en 4.573 , als:

  • a.

    de binnen- en buitenzijde van de waterkering met elkaar wordt verbonden;

  • b.

    de diameter van de duiker maximaal 110 mm is;

  • c.

    de buitenzijde afsluitbaar is met een goed functionerende afsluiter; en

  • d.

    deze via een persing wordt aangelegd.

Artikel 4.571 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een afsluitbare duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.572tweede lid en 4.573 , als:

Subparagraaf 4.30.1.3 Algemene regels

Artikel 4.572 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      als materiaal voor de afsluitbare duiker wordt geen PVC toegepast; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.573 Meldplicht

Het is verboden om een afsluitbare duiker aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.30.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.574 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een afsluitbare duiker aan te leggen in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang.

Artikel 4.575 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.576 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.30.2 Afsluitbare duiker verwijderen
Subparagraaf 4.30.2.1 Algemeen

Artikel 4.577 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een afsluitbare duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de afsluitbare duiker;

    • b.

      inkorten van de afsluitbare duiker; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de afsluitbare duiker.

Artikel 4.578 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het verwijderen van een afsluitbare duiker geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.579 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.30.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.580 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het verwijderen van een afsluitbare duiker uit een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.583eerste lid en 4.584 , als het een inlaatduiker betreft die alleen van belang is voor de waterhuishouding op de eigen percelen.

Artikel 4.581 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het verwijderen van een afsluitbare duiker in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.583derde lid en 4.584 , als de funderingspalen van de te verwijderen afsluitbare duiker in of voorbij de eerste vaste zandlaag staan.

Artikel 4.582 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een afsluitbare duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.583tweede lid en 4.585 , als:

Subparagraaf 4.30.2.3 Algemene regels

Artikel 4.583 Algemene regel

  • 1.

    De onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de afsluitbare duiker wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen afsluitbare duiker wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen afsluitbare duiker.

Artikel 4.584 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.585 Meldplicht

Het is verboden om een afsluitbare duiker te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.30.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.586 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een afsluitbare duiker te verwijderen uit een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang, als het een inlaatduiker betreft die van belang is voor de waterhuishouding op andere percelen dan waar de inlaatduiker gelegen is.

Artikel 4.587 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.588 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.30.3 Afsluitbare duiker vervangen
Subparagraaf 4.30.3.1 Algemeen

Artikel 4.589 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een afsluitbare duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de afsluitbare duiker.

Artikel 4.590 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het vervangen van een afsluitbare duiker geen wateroverlast of waterschaarste veroorzaakt;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.591 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.30.3.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.592 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het vervangen van een afsluitbare duiker wordt voldaan aan de artikelen 4.595eerste lid en 4.596 , als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van de nieuwe afsluitbare duiker identiek zijn aan de specificaties van de bestaande afsluitbare duiker.

Artikel 4.593 Aanwijzing algemene regel waterkering

Artikel 4.594 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een afsluitbare duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.595tweede lid en 4.596 , als:

Subparagraaf 4.30.3.3 Algemene regels

Artikel 4.595 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder de afsluitbare duiker kan ontstaan;

    • b.

      voorkomen wordt dat boven- of benedenstrooms van het kunstwerk erosie of uitspoeling optreedt;

    • c.

      afsluitbare duikers zijn tenminste aan de hoogwaterzijde voorzien van een voor het doel geschikte spindelafsluiter, die zo is geconstrueerd dat deze niet door onbevoegden kan worden bediend;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd;

    • f.

      de werkzaamheden duren niet langer dan strikt noodzakelijk; en

    • g.

      tijdens de werkzaamheden moet het waterpeil gewaarborgd blijven.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt conform Bijlage IV grond aangevuld; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

Artikel 4.596 Meldplicht

Het is verboden om een afsluitbare duiker te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin van de werkzaamheden te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.30.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.597 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een afsluitbare duiker te vervangen, als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van de nieuwe afsluitbare duiker niet identiek zijn aan de specificaties van de bestaande afsluitbare duiker.

Artikel 4.598 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.599 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.31 Vispassage

Paragraaf 4.31.1 Vispassage aanleggen
Subparagraaf 4.31.1.1 Algemeen

Artikel 4.600 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een vispassage.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de vispassage;

    • b.

      vervangen van de vispassage; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de vispassage.

Artikel 4.601 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling; en

  • k.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.602 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.31.1.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.603 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het aanleggen van een vispassage in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering of in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.605eerste lid en 4.606 , als er geen onderdelen van de vispassage op de kruin of talud van de waterkering worden aangelegd.

Artikel 4.604 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een vispassage in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.605tweede lid en 4.606 , als:

Subparagraaf 4.31.1.3 Algemene regels

Artikel 4.605 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.606 Meldplicht

Het is verboden om een vispassage aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.31.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.607 Vergunningplicht watergang

Artikel 4.608 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.609 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.31.2 Vispassage verwijderen
Subparagraaf 4.31.2.1 Algemeen

Artikel 4.610 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een vispassage.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de vispassage;

    • b.

      vervangen van de vispassage; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de vispassage.

Artikel 4.611 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het verwijderen van een gemaal geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.612 Voorrangsbepaling

  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.31.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.613 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het verwijderen van een vispassage in een zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering of binnen een zone niet verheelde overige regionale waterkering wordt aan de artikelen 4.615eerste lid en 4.616 , als er geen onderdelen van de vispassage worden verwijderd op de kruin of het talud van de waterkering

Artikel 4.614 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een vispassage in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.615tweede lid en 4.616 , als:

Subparagraaf 4.31.2.3 Algemene regels

Artikel 4.615 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.616 Meldplicht

Het is verboden om een vispassage te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Subparagraaf 4.31.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.617 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een visspassage te verwijderen.

Artikel 4.618 Vergunningplicht waterkering

Artikel 4.619 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.32 Seismisch onderzoek uitvoeren

Paragraaf 4.32.1 Algemeen
Artikel 4.620 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het uitvoeren van seismisch onderzoek.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het uitvoeren van het seismisch onderzoek.

Artikel 4.621 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.622 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.32.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.623 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het uitvoeren van seismisch onderzoek in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.624 en 4.625 , als:

Paragraaf 4.32.3 Algemene regels
Artikel 4.624 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.625 Meldplicht

Het is verboden om seismisch onderzoek uit te voeren zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Paragraaf 4.32.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.627 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afdeling 4.33 Explosiegevaarlijk materiaal opslaan

Paragraaf 4.33.1 Algemeen
Artikel 4.628 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal.

Artikel 4.629 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9 , is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.630 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.33.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.631 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan artikel 4.634 , als:

  • a.

    een gastank wordt geplaatst voor het gebruik in een woning of de land- en tuinbouw; en

  • b.

    de gastank bovengronds wordt geplaatst.

Artikel 4.632 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.633 en 4.635 , als:

Paragraaf 4.33.3 Algemene regels
Artikel 4.633 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.634 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit artikelen 1.11 en 4.2 .

Artikel 4.635 Meldplicht

Het is verboden om explosiegevaarlijk materiaal op te slaan zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2 .

Paragraaf 4.33.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.636 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.637 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg
Paragraaf 4.33.5 Algeheel verbod
Artikel 4.638 Algeheel verbod

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Afdeling 5.1 Overgangsbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsrecht omgevingsvergunningen
  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een activiteit die verleend is op grond van de regels die golden voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning op grond van deze verordening.

  • 2.

    Als voor een activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening geen omgevingsvergunningplicht meer geldt, geldt een aan een onherroepelijke omgevingsvergunning voor die activiteit verbonden voorschrift als een maatwerkvoorschrift, voor zover het voorschrift gaat over een onderwerp waarvoor het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften kan stellen.

  • 3.

    Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend voor een activiteit waarvoor op grond van deze verordening een vergunningplicht geldt, blijft het oude recht van toepassing tot de omgevingsvergunning onherroepelijk wordt. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing als die omgevingsvergunning onherroepelijk wordt.

Artikel 5.2 Overgangsrecht meldingen en maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een melding of kennisgeving van een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is gedaan, geldt als een melding op grond van deze verordening, als een melding onder deze verordening vereist is.

  • 2.

    Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is gedaan, geldt als een melding op grond van deze verordening, als een melding onder deze verordening vereist is.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift voor een activiteit op grond van de regels die golden voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening.

Artikel 5.3 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor die inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:

  • a.

    de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;

  • b.

    de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of

  • c.

    als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom:

    • 1°.

      de last volledig is uitgevoerd;

    • 2°.

      de dwangsom volledig is verbeurd en betaald; of

    • 3°.

      de last is opgeheven.

Afdeling 5.2 Slotbepalingen

Artikel 5.4 Inwerkingtreding
  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

  • 2.

    Indien de Omgevingswet na 1 januari 2024 in werking treedt, is het eerste lid niet van toepassing en treedt deze verordening in werking op een door het dagelijks bestuur te bepalen tijdstip.

Artikel 5.5 Citeertitel

Deze verordening noemen we: Waterschapsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

Bijlage I Begripsbepalingen

aangewezen oppervlaktewaterlichaam

een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage II van de waterschapsverordening.

beheersmaatregel

een maatregel die zich richt op het elimineren, vermijden of verkleinen van de oorzaak of het gevolg van een ongewenste gebeurtenis.

bemaling

het actief beheersen van het peil van grondwater of oppervlaktewater met bijvoorbeeld een pomp of gemaal.

beschermingszone

een aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden.

beschoeiing

een constructie veelal van staal of hout, die een oever of waterkant beschermt tegen afkalven, golven en andere invloeden die de stabiliteit van de waterkant in gevaar brengen.

binnenberm

een verbreding aan de binnendijkse zijde van de dijk om het dijklichaam extra steun te bieden en/of om zandmeevoerende wellen te voorkomen.

binnensloot

een sloot gelegen binnen één kadastraal perceel of tussen twee aan elkaar grenzende kadastrale percelen van één eigenaar.

binnentalud

het hellend vlak van het dijklichaam aan de binnendijkse zijde van de dijk.

boogboring met bentoniet

een boogboring waarbij bentoniet door de snijkop spuit om de boorgang open te houden.

boorstaat

een boorstaat is een log of beschrijving van een boring, met onder andere diepte, grondsoort, kleur en specifieke waarnemingen.

damwand

een verticale grond- en/of waterkerende constructie, die bestaat uit een rij losse de grond in gedreven wandelementen die door middel van een gronddichte en in sommige gevallen ook waterdichte messing-en-groefverbinding met elkaar zijn verbonden.

deklaag

een vaak slecht doorlatende bodemlaag die zich bevindt aan het maaiveld.

dijklichaam

een waterkerende constructie die bestaat uit de kruin met aan weerszijde taluds, met inbegrip van eventuele bermen en 5 meter vlak aan weerzijden (of tot aan de bodem van een naastliggende watergang).

doorstroomprofiel

de onder de waterspiegel gelegen dwarsdoorsnede van een watergang.

eerste vaste zandlaag

de bovenste draagkrachtige laag waar de fundering op rust.

eerste watervoerend pakket

de eerste bodemlaag vanaf het aardoppervlak (vaak opgebouwd uit zand en/of grind), waarin het grondwater zich relatief gemakkelijk kan verplaatsen en die aan de bovenzijde begrensd wordt door een mogelijk slecht doorlatende laag met een vrije waterspiegel en aan de onderzijde begrensd wordt door een ondoorlatende laag.

erosiebestendige bekleding

de afdekking van een grondlichaam, bijvoorbeeld gras of steen, ter voorkoming van uitspoeling van grond.

funderingscunet

een uitgegraven gedeelte in een niet draagkrachtige grondlaag, voor de aanleg van een fundering.

gebouw

een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

gesloten dijkperiode

de periode van 1 oktober tot 1 april.

gestuurde boring

een sleufloze boortechniek voor de aanleg van ondergrondse infrastructuur.

gewoon onderhoud

het zorgen voor het goed blijven functioneren van een waterstaatswerk.

geïsoleerde watergang

een op zichzelf staande watergang die niet is verbonden met het oppervlaktewatersysteem.

GHG

de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand, bepaald aan de hand van in peilbuis gemeten stijghoogtes ten opzichte van een bepaald niveau (maaiveld of NAP).

GLG

de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand, bepaald aan de hand van in peilbuis gemeten stijghoogtes ten opzichte van een bepaald niveau (maaiveld of NAP).

HAS-kast

een kast met een hoge druk aansluitset voor gasleverantie aan huishoudens en dergelijke.

hoogwatervoorziening

een gebied rond bebouwing waarvan in het peilbesluit is aangegeven dat ten behoeve van de bescherming van de fundering het oppervlaktewaterpeil op een hoger peil wordt gehouden dan het omringende gebied.

inerte goederen

goederen die geen bodembedreigende stoffen, gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen zijn of bevatten.

inkassing

een trapsgewijze afgraving die nodig is om een aan te brengen grondlichaam goed te laten hechten aan een bestaand grondlichaam.

insteek

de snijlijn van het talud van een oppervlaktewaterlichaam met het maaiveld.

kanosteiger

een steiger die bedoeld is om een of meerdere kano’s aan te meren.

kerende hoogte

de hoogte die een kunstwerk of waterkering moet hebben. Deze hoogte is bepaald door de eis ten aanzien van overlopen en golfoverslag.

kruin

het hoogste punt in het dwarsprofiel van het dijklichaam.

kunstwerk

een civieltechnische constructie voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen, waarvoor andere materialen dan aarde en zand zijn gebruikt.

kwel

het water dat door een drukverschil vanuit de bodem omhoog komt.

kwetsbare bebouwing

de bebouwing die gevoelig is voor schade door zetting van de bodem onder andere ten gevolge van verlaging van de grondwaterstand of stijghoogte van dieper gelegen grondwater door een grondwateronttrekking.

leggerprofiel

het profiel van een waterstaatswerk zoals dat is vastgelegd in de profielenlegger.

maaiveld

de hoogteligging van het grondoppervlak in een gebied, met uitzondering van taluds en bermen of andere (kunstmatige) verhogingen dan wel verlagingen.

maalstop

de situatie waarbij het water uit een of meer polders niet meer naar de boezem wordt gepompt, doordat er een of meer poldergemalen zijn stopgezet.

natuurvriendelijke oever

een oever die ten behoeve van de ecologisch toestand en (natte) natuurwaarden is ingericht met een ondiepe 'natte' zone die oever- en watervegetatie de kans bieden zich te ontwikkelen.

NEN 6600-1

NEN 6600-1:2019 nl - Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater

NEN 6646

NEN 6646/C1:2015 nl - Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat

NEN 6966

NEN 6966:2005/C1:2006 nl - Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten - Atomaire-emissie-spectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES)

NEN-EN 12566-1

NEN-EN 12566-1:2016 en - Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks

NEN-EN 13284-1

NEN-EN 13284-1:2017 en - Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties - Deel 1: Manuele gravimetrische methode

NEN-EN 872

NEN-EN 872:2005 en - Water - Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen - Methode door filtratie over glasvezelfilters

NEN-EN-ISO 10301

NEN-EN-ISO 10301:1997 en - Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden

NEN-EN-ISO 11732

NEN-EN-ISO 11732:2005 en - Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie

NEN-EN-ISO 11885

NEN-EN-ISO 11885:2009 en - Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES)

NEN-EN-ISO 12846

NEN-EN-ISO 12846:2012 en - Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;:

NEN-EN-ISO 13395

NEN-EN-ISO 13395:1997 nl - Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie

NEN-EN-ISO 15587-1

NEN-EN-ISO 15587-1:2002 en - Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting

NEN-EN-ISO 15587-2

NEN-EN-ISO 15587-2:2002 en - Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur

NEN-EN-ISO 15680

NEN-EN-ISO 15680:2003 en - Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie

NEN-EN-ISO 15681-1

NEN-EN-ISO 15681-1:2005 en - Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA)

NEN-EN-ISO 15681-2

NEN-EN-ISO 15681-2:2018 en - Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA)

NEN-EN-ISO 15682

NEN-EN-ISO 15682:2001 en - Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie

NEN-EN-ISO 17294-2

NEN-EN-ISO 17294-2:2016 en - Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uraniumisotopen

NEN-EN-ISO 17852

NEN-EN-ISO 17852:2008 en - Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie

NEN-EN-ISO 17993

NEN-EN-ISO 17993:2004 en - Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie

NEN-EN-ISO 5667-3

NEN-EN-ISO 5667-3:2018 en - Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters

NEN-EN-ISO 6878

NEN-EN-ISO 6878:2004 en - Water - Bepaling van fosfor - Ammoniummolybdaat spectometrische methode

NEN-EN-ISO 9377-2

NEN-EN-ISO 9377-2:2000 en - Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie

NEN-ISO 15705

NEN-ISO 15705:2003 en - Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode

NEN-ISO 15923-1

NEN-ISO 15923-1:2013 en - Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat

NEN-ISO 5663

NEN-ISO 5663:1993 en - Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

een oppervlaktewaterlichaam dat niet aangewezen en begrensd is in bijlage II van de waterschapsverordening.

onderbemaling

als door middel van een werk (bijvoorbeeld een pomp of schuif) een lager peil wordt gehandhaafd dan het in het peilbesluit vastgelegde peil.

onderhoudslegger

de legger bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, waarin voor delen van een waterstaatswerk een onderhoudsplichtige en een of meerdere onderhoudsplichten worden aangewezen.

onderhoudspad

een pad of strook grond gelegen langs een waterstaatswerk ten behoeve van beheerdoeleinden.

onderhoudsroute

de route die onderhoudsvoertuigen kunnen gebruiken om vanaf de kant het watersysteem te onderhouden.

onttrekkingsfilter

een buis of pijp die op bepaalde gedeelten op en bepaalde manier is geperforeerd om het onttrekken van grondwater mogelijk te maken.

opbarsten

het bezwijken van de grond, door het ontbreken van verticaal evenwicht in de grond, onder invloed van wateroverdrukken.

opmaling

het door middel van een werk (pomp, inlaat, stuw e.d.) handhaven van een hoger peil dan het in het peilbesluit vastgelegde peil.

oppervlaktewater

het vrij aan het aardoppervlak voorkomend water zoals sloten, rivieren, kanalen, plassen en meren.

overige waterkering

een categorie waterkeringen, niet zijnde primaire waterkeringen, regionale waterkeringen of zomerkades.

peilafwijking

een afwijking van de waterstanden in het peilbesluit waarvoor door het waterschap een vergunning is afgegeven of die als zodanig in het peilbesluit zijn opgenomen.

peilbesluit

een bestuurlijk besluit met betrekking tot de te handhaven waterhoogte in watergangen.

piping

de lekstroom onder een constructie door.

plasberm

een natte oeverstrook die langs een watergang wordt aangelegd.

polderpeil

het reglementair vastgestelde waterpeil in een polder dat door de beherende instantie wordt nagestreefd.

profielenlegger

de legger bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet, waarin wordt beschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen.

protocol 2001

het geldende protocol 2001 voor het plaatsen van handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, zoals opgesteld door het SIKB.

protocol 2101

het geldende protocol 2101 voor het plaatsen van handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, zoals opgesteld door het SIKB.

regionale waterkering

een waterkering die is aangewezen op grond van een provinciale verordening en is opgenomen in de legger van het waterschap.

scheidende laag

een bodemlaag tussen twee watervoerende pakketten waar grondwater moeilijk of niet doorheen stroomt.

schermbemaling

een retourbemaling van onttrokken grondwater tussen de grondwateronttrekking en een verontreiniging, om verplaatsing van deze verontreiniging te beperken.

schutkoker

een bovengrondse koker ter bescherming van een peilbuis.

slootwaaier

een waaiervormig hekwerk bij een sloot.

steiger

een constructie langs of boven het water.

stijghoogte

het potentiele peil van het wateroppervlak van het grondwater gemeten ten opzichte van een bepaald niveau (maaiveld of NAP).

straatpot

een kleine afsluitbare put in het wegdek waaronder zich bijvoorbeeld een peilbuis bevindt of een afsluiter voor een gasleiding, waterleiding en dergelijke.

talud

een onder helling gelegen vlak.

verbindingsduiker

een duiker met de functie om twee watergangen door een grondlichaam heen met elkaar te verbinden, waarbij de watergangen parallel aan elkaar liggen.

verlanden

het optreden van verlanding.

warmtevracht

een maat voor het opwarmend vermogen van het koelwater.

waterbeheerder

de aangewezen overheidsinstantie die zorgdraagt voor het beheer van watersystemen, zoals opgenomen in de Omgevingswet.

waterbezwaar

de totaal onttrokken of te onttrekken hoeveelheid (grond)water.

waterbezwaarlijkheid

de mate waarin er een kans is op nadelige effecten voor het aquatisch milieu.

watergang

een langgerekte verlaging in het terrein van natuurlijke of kunstmatige oorsprong die permanent of periodiek stromend water bevat.

waterkerend vermogen

het vermogen om een bepaalde waterdruk als gevolg van hoogwater te weerstaan.

waterkerende constructie

een constructie die tot doel heeft om water te keren.

waterkering

een kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben.

waterlijn

de snijlijn van het watervlak ter hoogte van het waterpeil met de aangrenzende gronden.

waterspiegel

het grensvlak tussen water en lucht.

watervoerend pakket

een geologische formatie waarbinnen de relatief (ten opzichte van de omgeving) hoge doorlatendheid aanzienlijk transport van grondwater mogelijk maakt.

wegzijging

de neerwaartse stroming van (grond-)water door een slecht doorlatende laag.

windsingel

een aanplanting van bomen of hagen, gebruikt als windscherm of emissiescherm.

zandbed

het bovenste gedeelte van de aardebaan, waarvan het materiaal aan bepaalde eisen moet voldoen en waarop de verharding rust.

zomerkade

de waterkering langs een rivier die bij lage afvoeren de rivier in het stroomprofiel houdt.

zone waterstaatswerk

deel van de waterkering dat als zodanig in de legger is aangegeven. In de zone waterstaatwerk gelden beperkingen ten aanzien van het gebruik.

Bijlage II Overzicht Informatieobjecten

Bebouwde gebied

/join/id/regdata/ws0636/2023/Rode_contour/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Beheergebied Oost

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_O_ARK/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Beheergebied West

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_W_ARK/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Beschermingszone A van een watergang

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_BZ_A/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Beschermingszone B

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_BZ_B/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Beschermingszone K van een kunstwerk

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_BZ_K/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_BZ_peilregulerende_kunstw/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Beschermingszone niet verheelde overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_BZ_nietverh/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Beschermingszone niet verheelde regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_BZ_nietverh/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Beschermingszone overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_BZ/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Beschermingszone primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_PK_BZ/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Beschermingszone regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_BZ/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Beschermingszone zomerkade

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_ZK_BZ/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Enkele Wiericke en bovenloop Kromme Rijn

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_VW_bKRR_EWI/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Grondwatergevoelig natuurgebied

/join/id/regdata/ws0636/2023/GW_natuur_18B/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Klei op veen- of veengronden

/join/id/regdata/ws0636/2023/BO_VenKopV/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Natuurvriendelijke oever

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_NVO/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Onderhoudsvaarwater

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_OHVW/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Waterkering langs de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW_GHIJ/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Primaire droge sloot

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_PW_DP/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Primaire watergang

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_PW_KZ/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Profiel van vrije ruimte van primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_PK_PVV/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Secundaire watergang

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_SW_KZ/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Tertiaire watergang met geborgde afmetingen

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_TW_geb_afm/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Tertiaire droge sloot

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_TW_DP/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Tertiaire watergang

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_TW_KZ/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Droge sloot

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_DP/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Utrechtse Heuvelrug

/join/id/regdata/ws0636/2023/Utrechtse_Heuvelrug/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Vaarweg

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_VW/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Watergang met groot afvoerdebiet

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_Grote_Afvoer/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Zone waterstaatswerk niet verheelde overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW_nietverh/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Zone waterstaatswerk niet verheelde regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_ZWW_nietverh/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Zone waterstaatswerk overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Zone waterstaatswerk primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_PK_ZWW/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Zone waterstaatswerk regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_ZWW/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Zone waterstaatswerk van een verheelde overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW_verheeld/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Zone waterstaatswerk van een verheelde regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_ZWW_verheeld/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Zone waterstaatswerk zomerkade

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_ZK_ZWW/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Gebied met minimaal duikerdiameter 0.80 meter

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_08/nld@2023‑06‑02;ontwerp

Bijlage III Profielen Waterkeringen

PROFIELEN WATERKERINGEN

Figuur 3.1 Dijklichaam

Link

Uitleg: Schematische weergave van een dijklichaam bij verschillende profielen, al dan niet met een teensloot.

Figuur 3.2 Zone Waterstaatswerk

Link

Uitleg: Vier varianten van een waterkering waarbij telkens de zone waterstaatswerk is aangegeven.

Figuur 3.3 Begrippen waterkering

Link

Uitleg: 3D weergave van een waterkering waarin deze begrippen aangegeven zijn: buitenberm, buitenteen, buitentalud, kruin, binnentalud, binnenteen, binnenberm en teemsloot.

Bijlage IV Toepassing van klei binnen de zone waterstaatswerk

TOEPASSING VAN KLEI BINNEN DE ZONE WATERSTAATSWERK

Figuur 4.1 Toepassing van klei binnen de zone waterstaatswerk

Link

Uitleg: Drie dwarsdoorsneden van een waterkering waarbij is aangegeven waar welke klasse klei toegepast moet worden. De bovenste doorsnede is een primaire waterkering, daaronder een regionale kering met en dan een zonder verharding op de kruin.

Figuur 4.2 Indeling en benaming grondsoorten obv gehaltes lutum silt en zand.

Link

Uitleg:Indeling en benaming van grondsoorten naar de gehaltes aan lutum, silt en zand conform NEN-EN- ISO-14688.

Figuur 4.3 Eisen klei

Link

Uitleg:Toelichting over het toepassen van klei binnen de zone waterstaatswerk

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) van toepassing verklaard op deze waterschapsverordening. Dit bevordert de eenduidigheid van begrippen in het stelsel van het omgevingsrecht. In aanvulling op de begrippen van de wet en de AMvB's, bevat Bijlage I Begripsbepalingen bij deze verordening de overige begripsbepalingen die nog nodig zijn voor de goede toepassing van deze verordening.

Artikel 1.10 Maatwerkvoorschriften

Dit artikel biedt de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Het gaat om een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 1.9, over ongewone voorvallen (artikel 1.14 en 1.15) en over de algemene regels in hoofdstuk 2, 3 en 4. Een maatwerkvoorschrift mag daarbij niet conflicteren met de doelen voor waterstaatswerken (artikel 1.3), grondwaterlichamen (artikel 1.4) en zuiveringtechnische werken (artikel 1.5). En ook mag er geen strijdigheid zijn met de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening.

In het tweede lid is geregeld in welke gevallen met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken. Zo is het wel mogelijk om een maatwerkvoorschrift te stellen over de specifieke zorgplicht van artikel 1.9, maar kan deze daarmee alleen concreet worden ingevuld en is het niet mogelijk om met een maatwerkvoorschrift van de specifieke zorgplicht af te wijken.

Maatwerk blijft over het algemeen wel een uitzondering, in de meeste gevallen zijn de algemene regels in deze waterschapsverordening voldoende. Maar als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin wel worden voorzien.

Artikel 1.11 Algemene gegevens en bescheiden bij een informatieplicht of meldplicht

Dit zijn de algemene indieningsvereisten, die gelden altijd. Daarnaast zijn er specifieke genoemd in de andere hoofstukken. Als er extra dingen nodig zijn, worden die in het hoofdstuk of bij de activiteit zelf uitgevraagd.

In dit artikel staan de algemene indieningsvereisten bij informatieplichten en meldplichten. Deze indieningsvereisten gelden altijd. Daarnaast kunnen er specifieke indieningsvereisten zijn voor bepaalde activiteiten. Als er extra informatie nodig is bij een informatieplicht of meldplicht voor een specifieke activiteit, dan is bij die activiteit zelf aangegeven welke gegevens en bescheiden moeten worden aangeleverd.

Artikel 1.12 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

Dit artikel bevat een plicht om gegevens te verstrekken in twee situaties.

Het eerste lid regelt dat een naams- of adreswijziging wordt doorgegeven aan het dagelijks bestuur van het waterschap vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang: diegene is er immers bij gebaat dat correspondentie op het juiste adres aankomt.

Het tweede lid regelt dat bij het verrichten van de activiteit door iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het dagelijks bestuur van het waterschap worden verstrekt. Bijvoorbeeld in de situatie dat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde over vergunninghouders is geregeld.

Artikel 1.13 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap

Bij de aanvraag om een maatwerkvoorschrift worden alle gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beslissing over dat maatwerkvoorschrift, en waarover degene die de aanvraag doet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen; dit volgt uit artikel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Die regeling ziet alleen op aanvragen. Artikel 1.13 regelt daarom dat gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap, als deze gegevens en bescheiden nodig zijn om voor een specifieke activiteit of een specifieke locatie te beoordelen of de algemene regels en eventuele maatwerkvoorschriften die voor die activiteit of die locatie gelden, nog volstaan. Het gaat om gegevens en bescheiden waar het dagelijks bestuur van het waterschap om vraagt. Degene die de activiteit verricht, hoeft in eerste instantie niet uit eigen beweging gegevens of bescheiden te verstrekken. Ook kan in het kader van toezicht op de naleving om gegevens worden gevraagd. Zulke bevoegdheden van toezichthouders zijn geregeld in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht; dit artikel staat daar niet aan in de weg. Het gaat in dit artikel alleen om de situatie dat het dagelijks bestuur van het waterschap wil bekijken of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit nog toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de waterkwaliteit en de ontwikkelingen van die waterkwaliteit. Bij ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de waterkwaliteit kan gedacht worden aan het beschikbaar komen van nieuwe passende preventieve maatregelen of de actualisatie van de beste beschikbare technieken. De ontwikkelingen die zien op de waterkwaliteit kunnen bijvoorbeeld aan de orde zijn als er door cumulatie van activiteiten een verslechtering van de waterkwaliteit optreedt. Met deze formulering is aangesloten op dezelfde regeling voor vergunningplichtige gevallen, zoals opgenomen in artikel 16.56 in samenhang met artikel 5.38 van de Omgevingswet. Gegevens waarover degene die de activiteit niet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen hoeven uiteraard niet te worden verstrekt. Dat staat in het tweede lid van dit artikel.

Artikel 1.14 Informeren over een ongewoon voorval

Dit artikel bepaalt dat het dagelijks bestuur van het waterschap onverwijld over een ongewoon voorval moet worden geïnformeerd. Om de gepaste mate van spoed uit te drukken, is gekozen voor het begrip onverwijld. Dit houdt in dat zodra vastgesteld is dat er sprake is van een ongewoon voorval het bevoegd gezag direct moet worden geïnformeerd; vertraging is gezien de gevolgen voor de waterkwaliteit niet wenselijk.

Het tweede lid bepaalt dat de informatieplicht niet geldt bij lozingsactiviteiten afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal en afkomstig van wonen. Het Bal bevat zelf al een informatieplicht voor ongewone voorvallen. Ongewone voorvallen bij de activiteit wonen komen zelden voor, en ook op grond van het oude recht gold daarvoor geen informatieplicht.

Artikel 1.15 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

In dit artikel is omschreven welke gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval aan het dagelijks bestuur van het waterschap moeten worden verstrekt, zodra deze informatie beschikbaar is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het ongewone voorval zelf. Uit onderdeel d volgt dat ook informatie moet worden verstrekt over de maatregelen die worden genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewone voorval te voorkomen of te beperken. Voor het 'voorkomen van de nadelige gevolgen van ongewone voorvallen' is aangesloten bij de uitleg die daarover wordt gegeven in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

Omdat er geen informatieplicht geldt bij lozingsactiviteiten afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal en afkomstig van wonen, is dit artikel uiteraard ook niet van toepassing op deze situaties. Dat is geregeld in het tweede lid van dit artikel.

Artikel 1.16 Algemene beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten

Het eerste lid van dit artikel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt verleend. Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit wordt alleen verleend als, kort gezegd, de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met de doelen van het waterbeheer. Als de aangevraagde activiteit niet met deze doelen verenigbaar is, dan wordt de aanvraag voor een dergelijke omgevingsvergunning geweigerd. Deze beoordelingsregel sluit aan op de beoordelingsregel die het Rijk hanteert voor aanvragen voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet (zie artikel 8.84, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving).

Het tweede en vierde lid van dit artikel bevatten de beoordelingsregels die volgens de instructieregel van artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de waterschapsverordening moeten worden opgenomen. Inhoudelijk zijn deze leden een voortzetting van de regel die voorheen in artikel 6.1a van het Waterbesluit was opgenomen, maar dan beter toegesneden op de eisen die de kaderrichtlijn water stelt. Haal extra toelichting hierover uit het Waterbesluit

Haal toelichting over lid 3 uit het Bkl

In het vijfde lid is een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen op het vereiste van geen achteruitgang van de watertoestand van waterlichamen dat volgt uit de milieudoelstellingen van de kaderrichtlijn water die zijn weergegeven in artikel 4, eerste lid, van die richtlijn, en dat is opgenomen in artikel 4.15 van het Bkl. Die mogelijkheid wordt in artikel 4, zevende lid, van de kaderrichtlijn water geboden, teneinde ontwikkelingen mogelijk te maken die worden genoemd in onderdeel c van die bepaling. Het gaat dan, geparafraseerd weergegeven, om ontwikkelingen die van hoger openbaar belang zijn of voor de gezondheid van de mens, de handhaving van de veiligheid van de mens of duurzame ontwikkeling van groter belang zijn dan het nut voor milieu en samenleving van deTODO

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Aan iedere regel in deze waterschapsverordening is een werkingsgebied gekoppeld. De werkingsgebieden verschillen per type activiteit. Dit artikel geeft in het eerste lid aan dat de verordening bedoeld is voor het beheergebied van het hoogheemraadschap. Deze bepaling fungeert als een vangnet voor alle regels waarvoor in de hoofdstukken 2, 3 en 4 geen specifieker werkingsgebied is opgenomen.

In het tweede lid zijn 2 situaties uitgezonderd van de informatieplicht, meldplicht en vergunningplicht. Dit gaat alleen over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk. Voor sommige lozingsactiviteiten gelden ook uitzonderingen op de informatieplicht of meldplicht bij werkzaamheden door het waterschap of ter uitvoering van de onderhoudsverplichting, maar deze zijn opgenomen in het hoofdstuk met betrekking tot lozingsactiviteiten.

Onderdeel a van het tweede lid gaat over projecten waarvoor een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44 van de Omgevingswet wordt vastgesteld. Onder project verstaat de wet:

  • het bouwen van bouwwerken of de totstandbrenging van installaties of werken

  • andere activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving wijzigen, inclusief activiteiten voor de winning van delfstoffen

Op grond van artikel 5.44, vierde lid, kan het dagelijks bestuur van het waterschap alleen een projectbesluit vaststellen als dat gaat over het beheer van watersystemen voor zover aan het waterschap toegedeeld bij provinciale verordening of ministeriële regeling en over de zuivering van stedelijk afvalwater

Onderdeel b van het tweede lid gaat over activiteiten die door het waterschap zelf worden uitgevoerd en die nodig zijn voor het beheer, de bediening of het onderhoud van het watersysteem of onderdelen daarvan. Dit is alleen van toepassing als er geen sprake is van wijzigingen aan het watersysteem ten opzichte van de profielenlegger.

In andere gevallen waar geen sprake is van het nemen van een projectbesluit, gelden voor de eigen

Artikel 1.3 Doelen waterstaatswerken

De verwijzing naar de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet maakt duidelijk dat het waterschap vanuit de eigen (beheer)taken een bijdrage levert aan de maatschappelijke doelen die worden beoogd met de Omgevingswet en de na te streven waterdoelen voor waterstaatswerken niet op zichzelf staan. Artikel 2.1, eerste lid, van de Omgevingswet schrijft voor dat bestuursorganen de taken en bevoegdheden op grond van de wet uitoefenen met het oog op deze maatschappelijke doelen. Dat geldt dus ook voor de bevoegdheid van het waterschap om, op basis van artikel 2.5 van de Omgevingswet, één waterschapsverordening vast te stellen waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.

In dit artikel staan de waterdoelen die zijn gericht op waterstaatstaatswerken. De wet definieert dit als een oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering en ondersteunend kunstwerk.

Artikel 1.4 Doelen grondwaterlichamen

De verwijzing naar de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet maakt duidelijk dat het waterschap vanuit de eigen (beheer)taken een bijdrage levert aan de maatschappelijke doelen die worden beoogd met de Omgevingswet en de na te streven waterdoelen voor grondwaterlichamen niet op zichzelf staan. Artikel 2.1, eerste lid, van de Omgevingswet schrijft voor dat bestuursorganen de taken en bevoegdheden op grond van de wet uitoefenen met het oog op deze maatschappelijke doelen. Dat geldt dus ook voor de bevoegdheid van het waterschap om, op basis van artikel 2.5 van de Omgevingswet, één waterschapsverordening vast te stellen waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.

In dit artikel staan de waterdoelen die zijn gericht op grondwaterlichamen. De wet definieert dit als een afzonderlijke grondwatermassa in een of meer watervoerende lagen.

Artikel 1.5 Doelen zuiveringtechnische werken

De verwijzing naar de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet maakt duidelijk dat het waterschap vanuit de eigen (beheer)taken een bijdrage levert aan de maatschappelijke doelen die worden beoogd met de Omgevingswet en de na te streven waterdoelen voor zuiveringtechnische werken niet op zichzelf staan. Artikel 2.1, eerste lid, van de Omgevingswet schrijft voor dat bestuursorganen de taken en bevoegdheden op grond van de wet uitoefenen met het oog op deze maatschappelijke doelen. Dat geldt dus ook voor de bevoegdheid van het waterschap om, op basis van artikel 2.5 van de Omgevingswet, één waterschapsverordening vast te stellen waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.

In dit artikel staan de waterdoelen die zijn gericht op zuiveringtechnische werken. De wet definieert dit als een werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, of een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van het bij dat werk behorende werk voor het transport van stedelijk afvalwater.

Artikel 1.6 Aanwijzing en begrenzing van geometrische begrenzingen

Deze bepaling biedt de juridische grondslag voor de digitale kaart met de ligging van de verschillende werkingsgebieden.

In de eerste kolom van de bijlage staan de werkingsgebieden opgesomd onder het kopje 'Geo Noemer'. Dit gaat bijvoorbeeld over de ligging van watergangen, waterkeringen en de bijbehorende beschermingszones. Dit is nodig voor het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO).

In de tweede kolom van de bijlage staat de zogenaamde GIO-id. Dit is een url (identificatiecode) met verwijzing naar geografische coördinaten (zie TPOD Waterschapsverordening). Hierdoor is het mogelijk om deze locaties digitaal te bekijken en erop in te zoomen. En ook worden de regels zichtbaar gemaakt die gekoppeld zijn aan het betreffende werkingsgebied.

Artikel 1.7 Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn

Het eerste lid van dit artikel is bedoeld voor waterstaatswerken die zijn aangelegd of gewijzigd op grond van een projectbesluit of een omgevingsvergunning. Het kan gaan om waterstaatswerken die net zijn aangelegd of die nog in uitvoering zijn. Het nieuwe beperkingengebied voor deze waterstaatswerken met de nieuwe geometrische begrenzingen zijn dan nog niet gelijk opgenomen in bijlage II van deze verordening. Zolang dit nog niet is gebeurd, gelden de begrenzingen zoals die in het projectbesluit of de omgevingsvergunning staan.

Het tweede lid gaat over andere waterstaatswerken die nog niet geometrisch zijn begrensd. Onder a tot en met f staat per waterstaatswerk beschreven waar de grenzen liggen van het beperkingengebied met betrekking tot dat waterstaatswerk. Voor de beschermingszone K geldt in beginsel dat wanneer een kunstwerk grenst aan een primaire of secundaire watergang er een beschermingszone van 5 meter geldt. Een duiker of sifon heeft alleen een beschermingszone wanneer het waterschap onderhoudsplichtig is voor het buitengewoon onderhoud van het kunstwerk. Wanneer een kunstwerk aan één of beide zijden grenst aan een tertiaire watergang geldt er in beginsel geen beschermingszone, tenzij het gaat om een gemaal, inlaat of stuw in welk geval een beschermingszone van 2 meter geldt.

Deze tekst is gebaseerd op afdeling 3.2 van het Omgevingsbesluit. Daar staat een vergelijkbare regeling voor beperkingengebieden in beheer bij het Rijk.

Artikel 1.8 Normadressaat

Dit artikel bepaalt dat degene die de activiteit verricht, moet voldoen aan de regels over activiteiten van deze verordening. Binnen het stelsel van de wet wordt degene die de activiteit verricht als eerste verantwoordelijk gehouden voor de naleving van de regels die gelden voor het verrichten van die activiteit. Voor vergunningplichtige activiteiten is dat expliciet verwoord in artikel 5.37, eerste lid, van de Omgevingswet. Het gaat daarbij om degene die verantwoordelijk is voor het verrichten van de activiteiten, zoals de eigenaar of de opdrachtgever. Deze moet de vergunningvoorschriften zelf naleven en ervoor zorgen dat deze door zijn werknemers of contractanten worden nageleefd. Dit artikel bevat een soortgelijke bepaling voor de activiteiten die worden geregeld met algemene regels: degene die de activiteiten verricht, moet voldoen aan de regels van deze verordening, en ervoor zorgen dat de mensen of bedrijven die voor haar of hem werkzaamheden verrichten zich aan de regels over de activiteiten houden.

Het is in een waterschapsverordening ook mogelijk om de normadressaat per hoofdstuk of paragraaf te regelen. Daar is niet voor gekozen omdat het om eenzelfde bepaling gaat die dan elke keer opnieuw wordt herhaald. Door het in de algemene bepalingen in hoofdstuk 1 te regelen, geldt dit artikel gelijk voor de hele verordening.

Dit artikel is ontleend aan artikel 2.10 van het Besluit activiteiten leefomgeving waar eenzelfde regeling is opgenomen.

Artikel 1.9 Specifieke zorgplicht watersysteem

De specifieke zorgplicht in dit artikel is een algemene bepalingen en geldt voor alle activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor het watersysteem. In de hoofdstukken 2, 3 en 4 is deze zorgplicht nog verder uitgewerkt en geconcretiseerd voor specifieke activiteiten.

Niet alle activiteiten zijn gedetailleerd in regels gevat in de waterschapsverordening, maar vallen onder deze zorgplicht. De specifieke zorgplicht doet dus een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van een initiatiefnemer. Het gaat om handelingen waarvan iedereen zou moeten weten dat het niet goed is. De specifieke zorgplicht geldt naast de meer uitgewerkte regels in de waterschapsverordening en ook naast vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht geldt altijd en treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. Deze algemene specifieke zorgplicht fungeert daarbij dus ook als een vangnet. Mocht er toch sprake zijn van een activiteit die niet onder een van de andere specifieke zorgplichten valt en evenmin in regels is vastgelegd, dan kan altijd worden teruggegrepen op deze algemene specifieke zorgplicht voor watersystemen.

Een handeling valt onder deze specifieke zorgplicht als degene die de activiteit verricht weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die handeling nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving. Ook iets nalaten kan onder de specifieke zorgplicht vallen. Bijvoorbeeld het niet tijdig uitvoeren van onderhoud aan een oever waardoor erosie optreedt, dat bij niet ingrijpen kan leiden tot schade aan een achterliggende dijk.

In het eerste lid van dit artikel is een voorkeursvolgorde opgenomen: voorkomen van gevolgen, als dat niet kan gevolgen beperken/ongedaan maken, als dat ook niet kan activiteit achterwege laten. Daarbij wordt wel uitgegaan van 'redelijkerwijs'. Dit betekent dat de specifieke zorgplicht niet het onmogelijke van iemand vraagt. Het moet wel redelijk zijn wat er van de betreffende persoon wordt verlangd. Daarbij gaat het om wat verwacht kan worden van de gemiddelde.

Artikel 2.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op oppervlaktewaterlichamen die in beheer zijn bij het waterschap en lozingsactiviteiten op zuiveringtechnische werken die in beheer zijn bij het waterschap. De artikelen in dit hoofdstuk zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. Als een artikel niet van toepassing is op lozingen afkomstig van zo'n milieubelastende activiteit, is dat in het artikel zelf aangegeven.

Artikel 2.10 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.

De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren, of bij lozingen vanuit huishoudens. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en bescheiden: ten minste 5 werkdagen voor de start van de lozingsactiviteit wordt het bevoegd gezag geïnformeerd in plaats van 4 weken.

Artikel 2.11 Toepassingsbereik

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit artikel is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit.

Artikel 2.12 Aanwijzing algemene regels

De regeling voor het lozen van afvloeiend hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen is verantwoordelijk voor het nemen van deze preventieve maatregelen en kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden het schoonhouden van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging), of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen. In deze verordening is ervoor gekozen deze preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen.

In dit artikel is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK's, zware metalen of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels of rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor afvoer van regenwater, zijn aangelegd. Dit afvloeiend hemelwater vloeit buiten de bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.13 Algemene regel

Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen wordt buiten de bebouwde kom bij voorkeur geloosd op de bodem. De regels hierover staan in het omgevingsplan. Als lozen in de bodem niet (of niet volledig) mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Als laatste mogelijkheid is het lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam aangegeven. Dit is alleen toegestaan wanneer het lozen via een andere route niet mogelijk is.

Artikel 2.14 Informatieplicht

Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Het is daarom niet nodig om voorafgaand aan de start of wijziging van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Alleen wanneer er een rijksweg of provinciale weg en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken worden aangelegd of gewijzigd, moet het bevoegd gezag tijdig, ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg of wijziging, op de hoogte worden gesteld. Het bevoegd gezag kan dan samen met de wegbeheerder bekijken wat de gewenste wijze van verwerking van het afstromende regenwater is.

Artikel 2.16 Aanwijzing algemene regels

De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA's redelijkerwijs niet mogelijk.

Artikel 2.17 Algemene regel

In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2.000 inwonerequivalenten. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater.

De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden.

De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA's redelijkerwijs niet mogelijk.

Artikel 2.18 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Hierbij wordt voor lozingen in het oppervlaktewater een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven). De lijst van aangewezen wateren is opgenomen in bijlage II bij deze verordening. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIW-rapport 'Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen' van januari 1999 ten grondslag.

De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 2.3, voor kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het derde lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo'n voorziening geloosd mogen worden.

Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.

Artikel 2.19 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Artikel 2.2 Specifieke zorgplicht

Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze specifieke zorgplicht is gelijk aan die van artikel 2.11 van het Bal. Het eerste lid bevat de omschrijving van de zorg die iedereen die een lozingsactiviteit verricht moet betrachten. Het tweede lid bevat een nadere uitwerking van de elementen die in ieder geval tot die zorg behoren.

De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in de afdelingen 2.2 tot en met 2.18. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van afdeling 2.19 is vereist. Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert zoals een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. De algemene regels van de afdelingen 2.2 en verder en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit. Die algemene regels en vergunningvoorschriften moeten steeds passen binnen de oogmerken van artikel 2.2 (waarnaar in het eerste lid van dit artikel wordt verwezen) en de strekking die in het tweede lid van dit artikel is opgenomen. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen.

Deze specifieke zorgplicht is de opvolger van de zorgplichten die in artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens waren opgenomen.

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift (zie het navolgende artikel) maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Bal.

Onder a: Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Onder b: aangezien dit kan leiden tot wateroverlast. Onder significant wordt verstaan een dermate grote afwijking die op grond van het peilbesluit niet is toegestaan. De peilbesluiten zijn te raadplegen via de site van het waterschap: www.hdsr.nl/bestuur-organisatie/regelgeving. Hierin is opgenomen dat het waterschap de vastgestelde peilen nastreeft met een marge van 5 centimeter. Dit betekent dat het peil 5 centimeter mag stijgen en 5 centimeter mag dalen ten opzichte van het vastgestelde peil opgenomen in het peilbesluit. Grotere afwijkingen zijn niet toegestaan zonder overleg met het waterschap.

Artikel 2.20 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen van het afvalwater. Eveneens moeten gegevens aan het bevoegd gezag verstrekt worden als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.21 Toepassingsbereik

Deze afdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen.

Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan.

Artikel 2.23 Algemene regel

Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen) worden toegevoegd. De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening; andere oppervlaktewaterlichamen zijn niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen.

De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd:

De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij

L = lozingsdebiet (m3/s)

ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius.

W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging.

Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.

Artikel 2.24 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om ten minste vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verschaft over de maximale warmtevracht. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.26 Aanwijzing algemene regels

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater.

De regels in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.1.6) en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (paragraaf 3.5) schreven voor dat bij het reinigen en conserveren maatregelen getroffen dienden te worden om het op het oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen. Deze regels betroffen gedetailleerde instructies waaraan de lozer moest voldoen. Hierdoor mocht slechts afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd bij het afwassen met water en het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar. Voor andere reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld in Artikel 2.23 Algemene regel.

Artikel 2.27 Werkinstructie bij reinigen en conserveren

Het onderhouden van bouwwerken houdt veelal in dat de bouwwerken van verontreinigingen worden ontdaan, dat roest en oude verflagen worden verwijderd en dat een nieuwe verflaag wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings- en/of conserveringstechnieken toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken naar oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin wordt gewerkt en opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie van de toegepaste techniek, de te verwijderen of toe te passen materialen en stoffen en de te nemen milieubeschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor het milieu beperkt worden.

Voor de reinigings- en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie opgesteld worden waarin in ieder geval de maatregelen staan die getroffen worden om het lozen te voorkomen of, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. De werkinstructie kan de maatregelen bevatten die onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen worden beschreven, maar het is ook mogelijk om andere maatregelen of technieken te treffen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.23 van het Bal.

Artikel 2.28 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Als bouwwerken worden gesloopt, gerenoveerd of gebouwd is het bijna onvermijdelijk dat vaste delen in het oppervlaktewaterlichaam geraken. Het is daarom van belang dat bij deze werkzaamheden aan bouwwerken, die in de buurt van of boven het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden, verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk wordt voorkomen. De werkwijze en een zorgvuldige bedrijfsvoering zijn daarbij van doorslaggevend belang. Daarom moet een werkinstructie worden opgesteld waarin naast de werkwijze in ieder geval is aangegeven welke preventieve maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen in een oppervlaktewaterlichaam terechtkomen. Er moet worden gehandeld conform deze werkinstructie en de daarin genoemde maatregelen moeten worden getroffen.

Artikel 2.29 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Als het bij het reinigen of conserveren nodig is om te werken met een gesloten hulpconstructie en afzuiging, geldt een emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid stof die naar de buitenlucht wordt afgevoerd. Deze eis is bedoeld om te voorkomen dat het stof alsnog in het oppervlaktewater terecht kan komen. Als de afstand tot een oppervlaktewaterlichaam zodanig groot is dat een lozing redelijkerwijs niet te verwachten is, geldt dit artikel niet.

Artikel 2.3 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

Artikel 2.30 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van stof.

Artikel 2.31 Informatieplicht

Op grond van dit artikel moeten aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voor aanvang van de reinigings- of conserveringswerkzaamheden of de bouw- of sloopwerkzaamheden de in het eerste lid van dit artikel genoemde gegevens en bescheiden verstrekt worden. Daarbij moet de werkinstructie worden toegestuurd. Het derde lid bevat een uitzondering op deze plicht voor periodieke reinigingswerkzaamheden waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld gevelreiniging.

Artikel 2.32 Toepassingsbereik

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.

Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om 'het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen'. Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De afdeling heeft geen betrekking op 'opslaan'. Het opslaan van goederen is al uitputtend geregeld in het Bal.

Artikel 2.33 Aanwijzing algemene regels

Afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen kan worden geloosd in oppervlaktewater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) wordt het afvalwater bij voorkeur hergebruikt voordat het wordt geloosd. In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug, want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Artikel 2.34 Algemene regel

Onder a: bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (bijvoorbeeld zand of grind op een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

Onder b: is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 m. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

De maatregelen onder b laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van Artikel 2.26 Aanwijzing algemene regels.

Artikel 2.36 Aanwijzing algemene regels

Dit artikel heeft betrekking op goederen die bij contact met water kunnen uitlogen. Dit artikel geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat besluit is geregeld dat het te lozen afvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit artikel is dus een maatwerkregel op het Bal. De verplichte lozingsroute naar het vuilwaterriool kan in deze waterschapsverordening niet worden 'uitgezet'. Daarom is in het omgevingsplan een regel opgenomen die bepaalt dat de verplichte lozingsroute een facultatieve lozingsroute wordt, als in de waterschapsverordening lozen in het oppervlaktewater is toegestaan.

Lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam is toegestaan als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk en ook niet binnen een afstand van 40 m aangesloten kan worden op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk. Als er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk aanwezig is, is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Het ligt dan voor de hand om aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het:

- bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

- overslaan van zout voor het strooien op wegen;

- overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

- overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Met 'bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen' wordt het overslaan bedoeld wat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen.

De andere overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij of nodig zijn in een werk) hebben betrekking op wat in het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij 'niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk' kan gedacht worden aan het vervangen of aanleggen van een walbeschoeiing in het oppervlaktewater, het aanbrengen of vervangen van kabels in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit materiaal kan van allerlei aard zijn, zoals beschadigde walbeschoeiing en oude kabels. Ook het nieuwe materiaal kan worden overgeslagen voordat het in het werk wordt aangebracht. In dit geval betreft het dus de nieuwe walbeschoeiing, nieuwe kabels en soortgelijk materiaal die nodig zijn in een werk.

Artikel 2.37 Algemene regel

Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden in de tabel. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel relevant. Zo zijn bijvoorbeeld voor agribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen, som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang.

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

In het tweede lid onder b is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 m. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

De maatregelen laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van Artikel 2.34 Algemene regel.

Artikel 2.38 Meet- en rekenbepalingen

Dit artikel geeft aan welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in artikel 2.32 emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I bij deze verordening.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse.

Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Artikel 2.39 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag bepaalde gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.4 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 2.42 Algemene regel

In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP's van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige artikel 3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Ongetwijfeld zal het college het waterschap daarbij betrekken. Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen daarom eveneens toegestaan. De naam 'rioleringsprogramma' is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.

Voor lozingen vanuit 'overheids-IBA's' geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de hierboven opgenomen toelichting.

Artikel 2.43 Toepassingsbereik

Dit artikel heeft betrekking op baggerwerkzaamheden en ontgravingen en geldt alleen voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel heeft dus geen betrekking op een eventuele toepassing van de bagger of de opgegraven materie.

Het artikel is niet alleen van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden en ontgravingen verrichten. Ook als die werkzaamheden door derden worden verricht (zoals de onderhoudsplichtigen), is het artikel van toepassing.

Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als die plaatsvindt in hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of ontgraven plaatsvindt.

Artikel 2.44 Aanwijzing algemene regels

Het eerste lid van dit artikel heeft betrekking op lozingen afkomstig van andere werkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam (anders dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden) die door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvinden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever.

Het vierde lid van dit artikel heeft betrekking op het lozen van algen en bacteriën op een oppervlaktewaterlichaam wat door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvindt in het kader van oppervlaktewaterbeheer.

Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat algen en bacteriën afkomstig van een oppervlaktewaterlichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam geloosd mogen worden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewaterlichamen in beheer zijn bij dezelfde waterbeheerder. Het artikel maakt mogelijk dat de waterbeheerder, in het kader van het oppervlaktewaterbeheer, algen en bacteriën naar eigen inzicht in het eigen beheersgebied kan verplaatsten.

Artikel 2.45 Werkinstructie verontreinigde waterbodem

Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden, waarbij de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem in de kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd', bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit valt, is het gewenst dat het ontgraven of baggeren met een grotere zorgvuldigheid gebeurt dan wanneer de kwaliteit in een andere (minder schadelijke) kwaliteitsklasse valt. De kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd' komt overeen met een waterbodem die volgens het oude recht de interventiewaarden overschreed. In dat geval is het opstellen van een werkinstructie verplicht.

Artikel 2.46 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag te verstrekken. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.47 Toepassingsbereik

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater.

Artikel 2.48 Aanwijzing algemene regels

Bij het schoonmaken van leidingen kan onderscheid gemaakt worden tussen afvalwater afkomstig van leidingen uit het transportnet en afvalwater afkomstig van leidingen uit het distributienet. Vanuit de productiestations wordt het drinkwater via transportleidingen naar het distributienet gepompt. Het transportnet kenmerkt zich door een grotere leidingdiameter en het geringe aantal vertakkingen en aansluitingen. Het distributienet verdeelt de hoofdstroom naar de vele eindgebruikers en kenmerkt zich door de vele vertakkingen en het verloop van grotere naar kleinere diameters. In grote lijnen zal het schoonmaken van leidingen uit het transportnet lozingen opleveren van 100 m3 of meer, terwijl lozingen van afvalwater afkomstig van distributieleidingen daaronder blijven. Ook op het schoonmaken van de aanvoerleiding heeft dit artikel betrekking.

Artikel 2.49 Algemene regel

Tegen lozingen van dit afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bestaat geen bezwaar, voor zover het afvalwater geen chemicaliën zoals desinfecteermiddelen bevat. Een lozing die wel zulke middelen bevat, is alleen mogelijk als het bevoegd gezag daarvoor een maatwerkvoorschrift heeft gesteld.

Artikel 2.50 Toepassingsbereik

Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie valt binnen het begrip 'calamiteitenoefening'. Bij calamiteitenoefeningen kan afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater, dat tijdens de oefening in het oppervlaktewater stroomt. Om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken, wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Deze oefenblusschuimen hebben vergelijkbare uitvloeieigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet de schadelijke werkzame stof van blusschuimen.

Artikel 2.51 Aanwijzing algemene regels

Om overlap met regels uit het Bal te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Bal.

Artikel 2.52 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat blusschuim bevat.

Artikel 2.54 Aanwijzing algemene regels

Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 m vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens.

Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 m vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens.

Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.773 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 m vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens.

Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Bal. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 m vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens.

Artikel 2.55 Algemene regel: emissiegrenswaarden

Dit artikel bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor de lozingen.

Artikel 2.56 Algemene regel: uitzondering bal

Op grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Bal mag brijn, afkomstig van de bereiding van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer mogelijk gemaakt.

Artikel 2.57 Algemene regel: bepalen afstand

De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Artikel 2.58 Meet- en rekenbepaling

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater, zoals dit artikel, schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Met het toevoegen van 'NEN-ISO 15705' wordt deze regel gelijkgetrokken met andere regels in deze verordening.

Artikel 2.59 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.61 Aanwijzing algemene regels

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.62 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding, ongeacht of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal of niet. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de horeca. Deze afdeling is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding als bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.

Artikel 2.64 Algemene regel: bereiden van voedingsmiddelen

Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool aanwezig is, kan het afvalwater ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening zoals een IBA. Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater afkomstig van de voedselbereiding.

Artikel 2.65 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, aan het bevoegd gezag te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.66 Toepassingsbereik

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers.

Recreatieve visvijvers vallen onder de recreatieve sector. Anders dan in kwekerijen van vis voor menselijke consumptie of voor siervissen worden in recreatieve visvijvers geen vissen gekweekt. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd.

Artikel 2.67 Aanwijzing algemene regels

Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. Deze vissen worden tijdelijk in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze - afhankelijk van de vraag - uit de voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden gevangen door recreatieve vissers.

De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen, die voor consumptiedoeleinden worden gebruikt, niet toegestaan.

Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3 grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken, die weer in open verbinding staan met de visvijvers. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam of elders geloosd. Het spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen. Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan.

Artikel 2.68 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.69 Toepassingsbereik

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van een tweetal afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig.

Artikel 2.7 Aanwijzing algemene regels

Afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel. 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt.

De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om het waterschap te informeren over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap om na te gaan of er in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen zou kunnen leiden.

Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen specifieke eisen bevatte voor deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Artikel 2.70 Aanwijzing algemene regels

Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport ervan, is toegestaan. Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen naar de plaats waar het zand wordt toegepast, met steeds zoeter wordend oppervlaktewater gespoeld, om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt.

Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand en grind, is toegestaan.

De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater en het lozen van organismen en slib veroorzaakt door het kweken en verwerken van mosselen en oesters zijn niet overgenomen uit het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.

Artikel 2.72 Aanwijzing algemene regels

De toegestane lozing betreft het incidenteel verstrooien op een voor de overledene of de nabestaanden bijzondere plek. Het artikel heeft geen betrekking op bedrijfsmatig georganiseerd verstrooien.

Artikel 2.74 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap is een omgevingsvergunning vereist, als die lozing niet is geregeld in de afdelingen 2.2 tot en met 2.18 van deze waterschapsverordening. Dit sluit aan op de systematiek van artikel 6.2 van de Waterwet: voor alle lozingen is een vergunning vereist, tenzij voor de lozing een vrijstelling geldt.

De vergunningplicht is beperkt tot het lozen van stoffen of warmte (oftewel de gevolgen voor de waterkwaliteit). Een eventuele vergunningplicht voor het lozen van water (oftewel de gevolgen voor de waterkwantiteit) staat in het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening. Beide vergunningen kunnen natuurlijk wel gelijktijdig worden aangevraagd.

De vergunningplicht geldt niet voor het lozen van warmte of stoffen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Voor die lozingen is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist. De vergunningplicht geldt ook niet voor water dat afkomstig is uit het oppervlaktewaterlichaam waarop het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd. Er zijn dan immers geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. De vergunningplicht geldt ook niet voor lozingen afkomstig van wonen.

Voor het lozen van water, warmte of stoffen op een zuiveringtechnisch werk, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal, is een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit vereist. Voor lozingen die wel afkomstig zijn van zo'n milieubelastende activiteit is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist.

Artikel 2.8 Algemene regel

Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd.

Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen, die een grotere omvang hebben en daardoor minder kwetsbaar zijn voor lozingen, zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht en is daarom niet uitgeschreven in dit artikel.

Artikel 2.9 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Artikel 3.101 Algemene regel

Om zicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking is van belang dat de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwater-onttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere onttrekkingsputten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

Artikel 3.105 Toepassingsbereik

Onder huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen wordt in ieder geval verstaan: het gebruik van grondwater in het huishouden, het vullen van een zwembad in de tuin, het sproeien van een tuin, voor het vullen van waterpartijen, toepassing in de natuur en het beregenen en bevloeien van (sport)velden.

Artikel 3.108 Algemene regel

Het aanleggen en verwijderen van 'retourbronnen' kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere 'retourbronnen waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.Om te voorkomen dat een andere kwaliteit grondwater wordt vermengd met mogelijk schoner grondwater moet het onttrokken grondwater nabij de onttrekkingslocatie en in hetzelfde watervoerend pakket (als waar het uit onttrokken is) weer in de bodem worden gebracht. Daarmee wordt verplaatsing van verontreiniging en eventuele schade aan schone bodem voorkomen. Indien het onttrokken grondwater verontreinigd is, moet eerst bij het bevoegd gezag nagegaan worden of het water terug in de bodem gebracht mag worden.

Door water in de bodem te brengen, neemt de grondwaterstand en/of stijghoogte toe. Een mogelijk negatieve bijkomstigheid is dat de grondwaterstand of stijghoogte plaatselijk te veel kan stijgen, waardoor de opwaartse druk bij bebouwing te veel toeneemt en de bebouwing kan gaan drijven. Om dit te voorkomen is een grens gesteld tot hoever de grondwaterstand/ stijghoogte mag stijgen ten opzichte van de GHG.

Artikel 3.110 Meldplicht

Om een duidelijk beeld te hebben van waar het water terug in de bodem wordt gebracht, moet op kaart worden aangegeven waar de 'retourbronnen' (de lozingspunten) zich bevinden ten opzichte van de grondwateronttrekking en de bebouwing in de omgeving.

Met behulp van boorstaten wordt meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan het waterschap controleren of de activiteit op juiste wijze is uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

- een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en NAP;

- een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

- een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Indien de startdatum van het in de bodem brengen van water meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de lozingsperiode vastgelegd.

Het juist afdichten van diepere retourbronnen is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, wordt het waterschap via een informatieplicht op de hoogte gesteld wanneer een retourbron wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om de activiteit administratief af te sluiten.

Artikel 3.112 Toepassingsbereik

Het veranderen van de grondwaterstand heeft effect op de omgeving en kan negatieve gevolgen hebben. De mogelijke schade die op kan treden en het doel van het infiltreren en (terug) in de bodem brengen van water zijn leidend bij de afweging of, en onder welke voorwaarden het infiltreren en (terug) in de bodem brengen van water kan worden toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om regels per doel te verbinden aan infiltreren en het terug in de bodem brengen van water.

Onder infiltreren wordt verstaan: het brengen van water in de bodem met als doel het weer te onttrekken ten behoeve van drinkwaterproductie.

Onder het in de bodem brengen van water wordt verstaan: het brengen van water in de bodem met als doel het voorkomen of beperken van verlaging van de grondwaterstand of de stijghoogte of het lozen van overtollig water.

Artikel 3.115 Algemene regel

Het aanleggen en verwijderen van 'retourbronnen' kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere 'retourbronnen' waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.Om te voorkomen dat een andere kwaliteit grondwater wordt vermengd met mogelijk schoner grondwater moet het onttrokken grondwater nabij de onttrekkingslocatie en in hetzelfde watervoerend pakket (als waar het uit onttrokken is) weer in de bodem worden gebracht. Daarmee wordt verplaatsing van verontreiniging en eventuele schade aan schone bodem voorkomen. Indien het onttrokken grondwater verontreinigd is, moet eerst bij het bevoegd gezag nagegaan worden of het water terug in de bodem gebracht mag worden.

Door water in de bodem te brengen, neemt de grondwaterstand en/of stijghoogte toe. Een mogelijk negatieve bijkomstigheid is dat de grondwaterstand of stijghoogte plaatselijk te veel kan stijgen, waardoor de opwaartse druk bij bebouwing te veel toeneemt en de bebouwing kan gaan drijven. Om dit te voorkomen is een grens gesteld tot hoever de grondwaterstand/ stijghoogte mag stijgen ten opzichte van de GHG.

Artikel 3.116 Informatieplicht

Het is verplicht om voor het in de bodem brengen van water, behorende bij één project één melding in te dienen. Voor deze algemene regel geldt dat een melding ook mag bestaan uit meerdere lozingen in de bodem.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor in de bodem brengen van water is ingediend, een project wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het lozen plaatsvindt, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het in de bodem brengen van water vergunningplichtig is geworden.

Artikel 3.117 Meldplicht

Om een duidelijk beeld te hebben van waar het water terug in de bodem wordt gebracht, moet op kaart worden aangegeven waar de “retourbronnen” (de lozingspunten) zich bevinden ten opzichte van de grondwateronttrekking en de bebouwing in de omgeving.

Met behulp van boorstaten wordt meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan het waterschap controleren of de activiteit op juiste wijze is uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

- een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en NAP;

- een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

- een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Indien de startdatum van het in de bodem brengen van water meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de lozingsperiode vastgelegd.

Het juist afdichten van diepere retourbronnen is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, wordt het waterschap via een informatieplicht op de hoogte gesteld wanneer een retourbron wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om de activiteit administratief af te sluiten.

Artikel 3.118 Vergunningplicht

Voor het onttrekken van oppervlaktewater geldt in principe alleen de zorgplicht. Uitzondering hierop is het onttrekken van oppervlaktewater in de periode van nachtvorstschadebestrijding Hierbij moet worden voorkomen dat er een te kort aan oppervlaktewater ontstaat als gevolg van de vele oppervlaktewateronttrekkingen die tegelijkertijd plaatsvinden. Daarom zijn deze oppervlaktewateronttrekkingen vergunningplichtig.

Artikel 3.121 Vergunningplicht

Voor het onttrekken van oppervlaktewater geldt in principe alleen de zorgplicht. Uitzondering hierop is het onttrekken van oppervlaktewater in de periode van nachtvorstschadebestrijding Hierbij moet worden voorkomen dat er een te kort aan oppervlaktewater ontstaat als gevolg van de vele oppervlaktewateronttrekkingen die tegelijkertijd plaatsvinden. Daarom zijn deze oppervlaktewateronttrekkingen vergunningplichtig.

Artikel 3.13 Meldplicht

Het onttrekken van grondwater in een waterkering of de nabijheid van een waterkering wordt gedaan vanwege een bepaald doel, bijvoorbeeld in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering of voor een beheersmaatregel. Afhankelijk welk doel van toepassing is gelden de betreffende voorschriften voor de meldplicht en informatieplicht in Afdeling 3.1 Algemeen.

Artikel 3.14 Vergunningplicht

Wordt het grondwater onttrokken met een debiet groter dan 5 m3 per uur, dan zijn hieraan risico's verbonden voor de waterkering. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

Artikel 3.15 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing en in een gebied met grondwatergevoelige natuur. Grondwateronttrekkingen ter plaatse van een kwetsbaar gebouw of gebied, brengen extra risico met zich mee met betrekking tot zetting en/of verdroging. Zetting van de bodem kan schade aan bebouwing en infrastructuur tot gevolg hebben. Verdroging kan tot grote schade aan flora en fauna leiden.

Deze regelgeving is alleen van toepassing als binnen het invloedgebied van een grondwateronttrekking:

  • a.

    bebouwing aanwezig is van vóór 1960 ; of

  • b.

    een gebied met grondwatergevoelige natuur aanwezig is.

In de bouwperiode van vóór 1960 werden op een minder draagkrachtige bodem houten paalfunderingen toegepast of een fundering op staal verstevigd met koeienhuiden of in combinatie met grondverbetering. Deze funderingstypen op een minder draagkrachtige ondergrond beschouwen wij als kwetsbaar. Het bouwjaar van een pand kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht.

Artikel 3.19 Informatieplicht

Het onttrekken van grondwater in een kwetsbaargebied wordt gedaan vanwege een bepaald doel, bijvoorbeeld in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering of voor een beheersmaatregel. Afhankelijk welk doel van toepassing is gelden de betreffende voorschriften voor de meldplicht en informatieplicht in paragrafen 3.3.2 tot en met 3.3.5.

Artikel 3.21 Vergunningplicht

Een grondwaterstand onder de GLG kan leiden tot schade, zoals scheurvorming in wegen en ondergrondse infrastructuur, maar ook paalrot of verschilzakking bij bebouwing. Daarom is het in gebieden met bebouwing van vóór 1960 alleen toegestaan om zonder vergunning tot onder de GLG te verlagen als er geen verschilzakking optreedt.

Artikel 3.25 Algemene regel

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de bodem van een ontgraving geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden.

Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Monitoring van de onttrokken hoeveelheid grondwater, bij een pomp met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, kan worden volstaan met het bijhouden van het aantal draaiuren. Is sprake van een grotere pompcapaciteit dan zal de grondwateronttrekking gemonitord moeten worden door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt, in de afgelopen 2 jaar. Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

Artikel 3.26 Informatieplicht

De melding wordt minimaal twee weken voor het begin van de activiteit ingediend. Onder het begin van de activiteit wordt verstaan de aanleg van de onttrekkingsvoorziening.

Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één bedrijf, één melding in te dienen. Een melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

Hiervan mag worden afgeweken als sprake is van een project dat lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarvan de grondwateronttrekkingen nimmer in elkaars invloedsgebied liggen.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor de grondwateronttrekking is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift is een nieuwe melding nodig.

Artikel 3.28 Vergunningplicht

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente.

In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Binnen deze zones beschouwt het bevoegd gezag het verplaatsen van verontreinigen niet direct als een probleem, mits de verplaatsing binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft.

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de bouwputbemaling. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de bouwputbemaling. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Het is niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging met meer dan 5 m te verplaatsen, tenzij de verontreinigingsvlek onderdeel is van een bodemsanering. Wanneer dat wel het geval is zijn maatregelen noodzakelijk.

Met een interceptie- en/of schermbemaling (maatregelen) kan de verplaatsing van een verontreinigingsvlek worden tegengegaan. Een interceptie- en/of schermbemaling is een bemaling die enkel uitgevoerd mag worden in combinatie met een andere grondwateronttrekking (bijv. een bouwput) en wordt in of nabij een verontreinigingsvlek geplaatst om te voorkomen dat de vlek in de richting van de bouwputbemaling wordt verplaatst. Een schermbemaling is een retourveld dat tussen de grondwateronttrekking en de vlek in geplaatst wordt.

Indien de verplaatsing van een verontreinigingsvlek groter is dan 5 m, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Een verontreinigingsvlek kan ook door een andere oorzaak worden verplaatst, zoals natuurlijke grondwaterstroming. Indien hier sprake van is, is een grondwateronttrekking ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van de verontreinigingsvlek geen interceptie- of schermbemaling. Er is dan sprake van een grondwatersanering of een beheersmaatregel.

Het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking (bijv. een bouwput).

Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn.

Bij een debiet groter dan 25 m3/uur, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken.

Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een bouwput met een debiet kleiner dan of gelijk aan 100 m3/uur de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Bij een debiet groter dan 100 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere bouwputten en/of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle gelijktijdig uitgevoerde grondwateronttrekkingen samen kleiner dan of gelijk aan 100 m3/uur zijn. Het onder een algemene regel direct na elkaar uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere bouwputten, die in elkaars invloedsgebied liggen, is toegestaan indien het uurdebiet van de grootste bemaling kleiner dan of gelijk aan 100 m3/uur is.

De totale hoeveelheid onttrokken grondwater (waterbezwaar) wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico's bij een waterbezwaar kleiner dan of gelijk aan 400.000 m3, beperkt.

Het maximale waterbezwaar (400.000 m3) is gebaseerd op een bemalingsperiode van zes maanden waarin sprake is van een continue onttrekking van 100 m3/uur. Voordeel van opnemen van het criterium maximaal waterbezwaar in plaats van het criterium maximale tijdsduur is dat grondwateronttrekkingen met een lange duur en een laag debiet, niet direct vergunningplichtig zijn, omdat er geen tijdsbepalende factor is. Hierdoor kunnen meer grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd onder een algemene regel. Voorbeelden hiervan zijn grondwateronttrekkingen die uitlopen door bijvoorbeeld vorstverlet of doordat gedurende de uitvoering een grondwateronttrekking tijdelijk stilligt.

Bij een waterbezwaar kleiner dan of gelijk aan 400.000 m3 kan worden volstaan met een algemene regel met meldplicht. In de algemene regel zijn voorschriften opgenomen waaraan de grondwateronttrekking moet voldoen. Bij een waterbezwaar groter dan 400.000 m3 is de invloed groter en zijn er meer risico's te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke grondwateronttrekking, geldt een vergunningplicht.

Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket te onttrekken onder een algemene regel.

Voor het onttrekken van dieper gelegen grondwater zal per geval beoordeeld moeten worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder vergunningplicht.

Een gesloten bouwkuip is een bouwput die afgesloten is van de omgeving door toepassing van damwanden of andere waterdichte schermen en toepassing van een onderafdichting, zoals onderwaterbeton, bodeminjectie of een andersoortige scheidende laag.

Tijdens de aanleg van een gesloten bouwkuip wordt grondwater opgesloten tussen de damwanden waardoor, na ontgraving, grondwater in de bouwput staat. Dit grondwater wordt, eventueel na het aanbrengen van een onderafdichting, eenmalig uit de bouwput gepompt. Het is nagenoeg onmogelijk om een gesloten bouwkuip volledig lekdicht te maken. Hierdoor stroomt er, langs de randen van de damwanden, grondwater (lekwater) de bouwput in. Dit lekwater zal ook uit de bouwput gepompt moeten worden. Het eenmalig leegpompen van de bouwput en het wegpompen van het lekwater beschouwt het waterschap als het onttrekken van grondwater.

Naast het grond- en lekwater kan ook neerslag leiden tot een wateroverschot in een gesloten bouwkuip. Het loskoppelen van een hemelwateroverschot van een grond- en/of lekwateroverschot is enkel proefondervindelijk mogelijk. Daarom wordt zonder aanvullende gegevens (hoeveelheid grond- en lekwater in een droge periode, vastgesteld minimaal een week na het eenmalig leegpompen) het wegpompen van al het water uit de bouwput gezien als het onttrekken van grondwater.

Bij een laag debiet zijn de effecten op de grondwaterstand en in de omgeving beperkt. Uit ervaring blijkt dat er zeer beperkte schommelingen (verlagingen) in de grondwaterstand en/of stijghoogte worden geconstateerd. Daarom zijn bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand (30 dagen) en 12.000 m3/jaar maar beperkte (negatieve) gevolgen te verwachten en zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen minder eisen gesteld. Deze zijn verwoord in een algemene regel met meldplicht. Bij een debiet groter dan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Daarom zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen aanvullende eisen gesteld. Deze zijn verwoord in een algemene regel met meldplicht.

Artikel 3.29 Toepassingsbereik

Een sleufbemaling kenmerkt zich door voortgang van de grondwateronttrekking; het opschuiven (verplaatsen) in de loop van de tijd.

Artikel 3.32 Algemene regel

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de bodem van een ontgraving geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden.

Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Monitoring van de onttrokken hoeveelheid grondwater, bij een pomp met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, kan worden volstaan met het bijhouden van het aantal draaiuren. Is sprake van een grotere pompcapaciteit dan zal de grondwateronttrekking gemonitord moeten worden door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

Artikel 3.33 Informatieplicht

Met behulp van boorstaten wordt meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan het waterschap controleren of de activiteit op juiste wijze is uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere onttrekkingsvoorziening is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, wordt het waterschap via een informatieplicht op de hoogte gesteld wanneer een onttrekkingsput wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de activiteit administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in het beheergebied in kaart brengen; en

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid.

Artikel 3.35 Vergunningplicht

Een grondwateronttrekking ten behoeve van een sleuf kenmerkt zich door voortgang. De grondwateronttrekking start op een punt en zal gaandeweg de grondwateronttrekking opschuiven, net zo lang tot de volledige afstand is afgelegd. Door ervoor te zorgen dat de onttrekking niet te lang op een locatie plaatsvindt, zullen de effecten van de grondwateronttrekking beperkt zijn, zelfs bij een hoger uur debiet. Dit wordt bereikt door een verplaatsing van de grondwateronttrekking te eisen. Een voortgang van 20 m per week per sleuf, betekent dat na een week de werkzaamheden en daarmee de grondwateronttrekking minimaal 20 m zijn verplaatst, voor elke sleuf die wordt bemalen. Het is niet mogelijk om de voortgang van 20 m per week te verdelen over meerdere sleuven, om in totaal een voortgang van 20 m te hebben.

Heen en weer schuiven (bijvoorbeeld: een week werken van noord naar zuid en de daarop volgende week werken van zuid naar noord op dezelfde locatie) wordt niet beschouwd als voortgang.

Wanneer de voortgang kleiner dan 20 m per week is (bijvoorbeeld tijdens het plaatsen van een put) beschouwen wij dit als een bouwputbemaling. Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het droog krijgen en houden van een bouwput moet worden voldaan aan andere voorwaarden.

Voor grondwateronttrekkingen in een sleuf gelegen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in hoofdstuk XX.

Voor grondwateronttrekkingen in een sleuf gelegen in een kwetsbaar gebied zijn extra regels van toepassing. Onder kwetsbare gebieden verstaan wij o.a. gebieden met kwetsbare bebouwing en/of gebieden met grondwatergevoelige natuur. Deze zijn opgenomen in hoofdstuk XX

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente.

In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Binnen deze zones beschouwt het bevoegd gezag het verplaatsen van verontreinigen niet direct als een probleem, mits de verplaatsing binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft.

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de sleufbemaling. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de sleufbemaling. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Het is niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging met meer dan 5 m te verplaatsen. Wanneer dat wel het geval is zijn maatregelen noodzakelijk.

Met een interceptie- en/of schermbemaling (maatregelen) kan de verplaatsing van een verontreinigingsvlek worden tegengegaan. Een interceptie- en/of schermbemaling is een bemaling die enkel uitgevoerd mag worden in combinatie met een andere grondwateronttrekking (bijv. een sleuf) en wordt in of nabij een verontreinigingsvlek geplaatst om te voorkomen dat de vlek in de richting van de sleufbemaling wordt verplaatst. Een schermbemaling is een retourveld dat tussen de grondwateronttrekking en de vlek in geplaatst wordt.

Indien de verplaatsing van een verontreinigingsvlek groter is dan 5 m, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Een verontreinigingsvlek kan ook door een andere oorzaak worden verplaatst, zoals natuurlijke grondwaterstroming. Indien hier sprake van is, is een grondwateronttrekking ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van de verontreinigingsvlek geen interceptie- of schermbemaling. Er is dan sprake van een grondwatersanering of een beheersmaatregel.

Het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking (bijv. een sleuf).

Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn.

Bij een debiet groter dan 25 m3/uur, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. .

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken.

Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een sleuf met een debiet kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het is mogelijk om de grondwateronttrekking dusdanig in te richten dat in een korte periode meer grondwater onttrokken wordt. Voorwaarde is dat na een week (7 dagen) niet meer dan 15.000 m3 grondwater onttrokken mag zijn. Het debiet en het totale waterbezwaar kunnen beperkt blijven door de lengte van de sleuf af te stemmen op de aanlegsnelheid. Zo wordt voorkomen dat een sleufdeel wordt bemalen, waarvoor een verlaagde grondwaterstand op dat moment nog niet noodzakelijk is.

Bij een debiet groter dan 15.000 m3/week zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere sleuven en/of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het weekdebiet van alle gelijktijdig uitgevoerde grondwateronttrekkingen samen kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week zijn. Het onder een algemene regel direct na elkaar uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere sleuven, die in elkaars invloedsgebied liggen, is toegestaan indien het weekdebiet van de grootste bemaling kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week is.

De totale hoeveelheid onttrokken grondwater (waterbezwaar) wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico's bij een waterbezwaar kleiner dan of gelijk aan 400.000 m3, beperkt.

Het maximale waterbezwaar (400.000 m3) is gebaseerd op een bemalingsperiode van zes maanden waarin sprake is van een continue onttrekking van 100 m3/uur. Voordeel van opnemen van het criterium maximaal waterbezwaar in plaats van het criterium maximale tijdsduur is dat grondwateronttrekkingen met een lange duur en een laag debiet, niet direct vergunningplichtig zijn, omdat er geen tijdsbepalende factor is. Hierdoor kunnen meer grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd onder een algemene regel. Voorbeelden hiervan zijn grondwateronttrekkingen die uitlopen door bijvoorbeeld vorstverlet of doordat gedurende de uitvoering een grondwateronttrekking tijdelijk stilligt.

Bij een waterbezwaar kleiner dan of gelijk aan 400.000 m3 kan worden volstaan met een algemene regel met meldplicht. In de algemene regel zijn voorschriften opgenomen waaraan de grondwateronttrekking moet voldoen. Bij een waterbezwaar groter dan 400.000 m3 is de invloed groter en zijn er meer risico's te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke grondwateronttrekking, geldt een vergunningplicht.

Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket te onttrekken onder een algemene regel.

Voor het onttrekken van dieper gelegen grondwater zal per geval beoordeeld moeten worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder vergunningplicht.

Bij een laag debiet zijn de effecten op de grondwaterstand en in de omgeving beperkt. Uit ervaring blijkt dat er zeer beperkte schommelingen (verlagingen) in de grondwaterstand en/of stijghoogte worden geconstateerd.

Daarom zijn bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand (30 dagen) en 12.000 m3/jaar maar beperkte (negatieve) gevolgen te verwachten en zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen minder eisen gesteld. Deze zijn verwoord in een algemene regel met meldplicht.

Bij een debiet groter dan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Daarom zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen aanvullende eisen gesteld. Deze zijn verwoord in een algemene regel met meldplicht.

Artikel 3.39 Algemene regel

Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat maandelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Dit gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

Artikel 3.4 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit (oppervlaktewater)

let op invoegen dat onttrekkingsvoorzieningen is een aparte activiteit

Artikel 3.42 Vergunningplicht

Een grondwateronttrekking ten behoeve van een sleuf kenmerkt zich door voortgang. De grondwateronttrekking start op een punt en zal gaandeweg de grondwateronttrekking opschuiven, net zo lang tot de volledige afstand is afgelegd. Door ervoor te zorgen dat de onttrekking niet te lang op een locatie plaatsvindt, zullen de effecten van de grondwateronttrekking beperkt zijn, zelfs bij een hoger uur debiet. Dit wordt bereikt door een verplaatsing van de grondwateronttrekking te eisen. Een voortgang van 20 m per week per sleuf, betekent dat na een week de werkzaamheden en daarmee de grondwateronttrekking minimaal 20 m zijn verplaatst, voor elke sleuf die wordt bemalen. Het is niet mogelijk om de voortgang van 20 m per week te verdelen over meerdere sleuven, om in totaal een voortgang van 20 m te hebben.

Heen en weer schuiven (bijvoorbeeld: een week werken van noord naar zuid en de daarop volgende week werken van zuid naar noord op dezelfde locatie) wordt niet beschouwd als voortgang.

Wanneer de voortgang kleiner dan 20 m per week is (bijvoorbeeld tijdens het plaatsen van een put) beschouwen wij dit als een bouwputbemaling. Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het droog krijgen en houden van een bouwput moet worden voldaan aan andere voorwaarden.

Voor grondwateronttrekkingen in een sleuf gelegen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in hoofdstuk XX.

Voor grondwateronttrekkingen in een sleuf gelegen in een kwetsbaar gebied zijn extra regels van toepassing. Onder kwetsbare gebieden verstaan wij o.a. gebieden met kwetsbare bebouwing en/of gebieden met grondwatergevoelige natuur. Deze zijn opgenomen in hoofdstuk XX

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente.

In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Binnen deze zones beschouwt het bevoegd gezag het verplaatsen van verontreinigen niet direct als een probleem, mits de verplaatsing binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft.

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de sleufbemaling. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de sleufbemaling. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Het is niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging met meer dan 5 m te verplaatsen. Wanneer dat wel het geval is zijn maatregelen noodzakelijk.

Met een interceptie- en/of schermbemaling (maatregelen) kan de verplaatsing van een verontreinigingsvlek worden tegengegaan. Een interceptie- en/of schermbemaling is een bemaling die enkel uitgevoerd mag worden in combinatie met een andere grondwateronttrekking (bijv. een sleuf) en wordt in of nabij een verontreinigingsvlek geplaatst om te voorkomen dat de vlek in de richting van de sleufbemaling wordt verplaatst. Een schermbemaling is een retourveld dat tussen de grondwateronttrekking en de vlek in geplaatst wordt.

Indien de verplaatsing van een verontreinigingsvlek groter is dan 5 m, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Een verontreinigingsvlek kan ook door een andere oorzaak worden verplaatst, zoals natuurlijke grondwaterstroming. Indien hier sprake van is, is een grondwateronttrekking ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van de verontreinigingsvlek geen interceptie- of schermbemaling. Er is dan sprake van een grondwatersanering of een beheersmaatregel.

Het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking (bijv. een sleuf).

Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn.

Bij een debiet groter dan 25 m3/uur, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. .

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken.

Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een sleuf met een debiet kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het is mogelijk om de grondwateronttrekking dusdanig in te richten dat in een korte periode meer grondwater onttrokken wordt. Voorwaarde is dat na een week (7 dagen) niet meer dan 15.000 m3 grondwater onttrokken mag zijn. Het debiet en het totale waterbezwaar kunnen beperkt blijven door de lengte van de sleuf af te stemmen op de aanlegsnelheid. Zo wordt voorkomen dat een sleufdeel wordt bemalen, waarvoor een verlaagde grondwaterstand op dat moment nog niet noodzakelijk is.

Bij een debiet groter dan 15.000 m3/week zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere sleuven en/of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het weekdebiet van alle gelijktijdig uitgevoerde grondwateronttrekkingen samen kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week zijn. Het onder een algemene regel direct na elkaar uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere sleuven, die in elkaars invloedsgebied liggen, is toegestaan indien het weekdebiet van de grootste bemaling kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week is.

De totale hoeveelheid onttrokken grondwater (waterbezwaar) wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico's bij een waterbezwaar kleiner dan of gelijk aan 400.000 m3, beperkt.

Het maximale waterbezwaar (400.000 m3) is gebaseerd op een bemalingsperiode van zes maanden waarin sprake is van een continue onttrekking van 100 m3/uur. Voordeel van opnemen van het criterium maximaal waterbezwaar in plaats van het criterium maximale tijdsduur is dat grondwateronttrekkingen met een lange duur en een laag debiet, niet direct vergunningplichtig zijn, omdat er geen tijdsbepalende factor is. Hierdoor kunnen meer grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd onder een algemene regel. Voorbeelden hiervan zijn grondwateronttrekkingen die uitlopen door bijvoorbeeld vorstverlet of doordat gedurende de uitvoering een grondwateronttrekking tijdelijk stilligt.

Bij een waterbezwaar kleiner dan of gelijk aan 400.000 m3 kan worden volstaan met een algemene regel met meldplicht. In de algemene regel zijn voorschriften opgenomen waaraan de grondwateronttrekking moet voldoen. Bij een waterbezwaar groter dan 400.000 m3 is de invloed groter en zijn er meer risico's te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke grondwateronttrekking, geldt een vergunningplicht.

Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket te onttrekken onder een algemene regel.

Voor het onttrekken van dieper gelegen grondwater zal per geval beoordeeld moeten worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder vergunningplicht.

Bij een laag debiet zijn de effecten op de grondwaterstand en in de omgeving beperkt. Uit ervaring blijkt dat er zeer beperkte schommelingen (verlagingen) in de grondwaterstand en/of stijghoogte worden geconstateerd.

Daarom zijn bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand (30 dagen) en 12.000 m3/jaar maar beperkte (negatieve) gevolgen te verwachten en zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen minder eisen gesteld. Deze zijn verwoord in een algemene regel met meldplicht.

Bij een debiet groter dan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Daarom zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen aanvullende eisen gesteld. Deze zijn verwoord in een algemene regel met meldplicht.

Artikel 3.46 Algemene regel

Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat maandelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Dit gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

Artikel 3.5 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit

De beoordelingsregel van het Bkl voor omgevingsvergunningen voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld.

Artikel 3.56 Vergunningplicht

Het beheersen van een verontreinigingsvlek is geen structurele oplossing. Het saneren van grondwaterverontreinigingen heeft de voorkeur boven het beheersen van grondwater-verontreinigingen. Bij een beheersmaatregel wordt verontreinigd grondwater onttrokken om te voorkomen dat een verontreinigingsvlek verplaatst. Bij langdurig beheersen bestaat de kans dat een grondwaterverontreiniging gedeeltelijk of zelfs volledig wordt verwijderd.

Als een verontreinigingsvlek niet wordt gesaneerd en verplaatsing via een beheersmaatregel wordt voorkomen, bestaat altijd een (klein) risico dat de vlek alsnog kan verplaatsen. Bovendien is het vanuit grondwaterbeheer ongewenst omdat permanent grondwater onttrokken wordt. Om deze reden is er een beperking aan de duur van een grondwateronttrekking ten behoeve van beheersing van een grondwaterverontreiniging gesteld.

Voor beheersmaatregelen gelegen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in hoofdstuk XX

Voor beheersmaatregelen gelegen in een kwetsbaar gebied zijn extra regels van toepassing. Onder kwetsbare gebieden verstaan wij o.a. gebieden met kwetsbare bebouwing en/of gebieden met grondwatergevoelige natuur.

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente.

In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Binnen deze zones beschouwt het bevoegd gezag het verplaatsen van verontreinigen niet direct als een probleem, mits de verplaatsing binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft.

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de beheersmaatregel. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de beheersmaatregel. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Het is niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging met meer dan 5 m te verplaatsen, tenzij de verontreinigingsvlek onderdeel is van de beheersmaatregel. Wanneer dat wel het geval is zijn maatregelen noodzakelijk.

Met een interceptie- en/of schermbemaling (maatregelen) kan de verplaatsing van een verontreinigingsvlek worden tegengegaan. Een interceptie- en/of schermbemaling is een bemaling die enkel uitgevoerd mag worden in combinatie met een andere grondwateronttrekking (bijv. een beheersmaatregel) en wordt in of nabij een verontreinigingsvlek geplaatst om te voorkomen dat de vlek in de richting van de beheersmaatregel wordt verplaatst. Een schermbemaling is een retourveld dat tussen de grondwateronttrekking en de vlek in geplaatst wordt.

Indien de verplaatsing van een verontreinigingsvlek groter is dan 5 m, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Een verontreinigingsvlek kan ook door een andere oorzaak worden verplaatst, zoals natuurlijke grondwaterstroming. Indien hier sprake van is, is een grondwateronttrekking ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van de verontreinigingsvlek geen interceptie- of schermbemaling. Er is dan sprake van een grondwatersanering of een beheersmaatregel.

Het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking.

Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn. Bij een debiet groter dan 25 m3/uur, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken.

Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een beheersmaatregel met een debiet kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Bij een debiet groter dan 25 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen bij meerdere beheersmaatregelen en/of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle gelijktijdig uitgevoerde grondwateronttrekkingen samen kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur zijn. Het onder een algemene regel direct na elkaar uitvoeren van grondwateronttrekkingen bij meerdere beheersmaatregelen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is toegestaan indien het uurdebiet van de grootste bemaling kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur is.

Artikel 3.57 Toepassingsbereik

Een proefonttrekking heeft als doel het vaststellen van de geohydrologische gesteldheid van de bodem. Voorbeelden zijn: het bepalen van het benodigde debiet, de mogelijkheid voor het aanleggen van een energieopslagsysteem of het onttrekken van grondwater in het kader van een bodemsaneringsonderzoek.

Artikel 3.6 Beoordelingsregel omgevingsvergunning grondwateronttrekking drinkwater

Ook de voorschriften die volgens het Bkl aan een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water in de bodem moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

Artikel 3.60 Algemene regel

Het doel van een proefonttrekking is een beeld krijgen van de bodemgesteldheid en zodoende wat mogelijk is of wat noodzakelijk is voor nog uit te voeren werkzaamheden. Er wordt ruimte geboden om een juiste afweging te maken en zodoende ook de juiste maatregelen voor te kunnen bereiden. Het is daarom niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren tijdens de proefonttrekking waarvoor een grondwateronttrekking noodzakelijk is.

Om zicht te krijgen/houden op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de proefonttrekking heeft het waterschap voorgeschreven waaraan een monitoring voor het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte minimaal moet voldoen. Hiermee kan bij drastische verlagingen worden ingegrepen om schade te voorkomen. Voor het aanbrengen van peilbuizen e.d. heeft u toestemming nodig van een eventuele (mede)eigenaar, beheerder of gebruiker van de grond.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat niet aan de voorgeschreven monitoring kan worden voldaan of dat met een andere methode van monitoring ook voldoende zicht wordt verkregen op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de proefonttrekking. In deze gevallen kan een (gemotiveerd) schriftelijk verzoek, waarin de monitoring wordt beschreven, worden ingediend.

Daarnaast is het voor het verloop van de grondwateronttrekking van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwater-onttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere onttrekkingsputten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

Artikel 3.62 Meldplicht

Met behulp van boorstaten wordt meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan het waterschap controleren of de activiteit op juiste wijze is uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere onttrekkingsputten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, wordt het waterschap via een informatieplicht op de hoogte gesteld wanneer een onttrekkingsput wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de activiteit administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in het beheergebied in kaart brengen; en

na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid.

Naast de eindemelding van de grondwateronttrekking is het voor het waterschap ook van belang dat een proefonttrekking tot inzicht heeft geleid. Om deze reden wordt ook het onderzoeksverslag ingediend worden waarbij aandacht is voor de gevolgen van de grondwateronttrekking in de omgeving.

Artikel 3.63 Vergunningplicht

Risico's van een grondwateronttrekking hangen samen met de duur en grootte van de grondwateronttrekking. Bij kortdurende grondwateronttrekkingen zijn de risico's beperkt. Door een maximaal debiet en een maximale duur vast te leggen, zullen de effecten van de grondwateronttrekking beperkt blijven.

Bij proeven wordt doorgaans in de praktijk getoetst welke onttrekkingshoeveelheden noodzakelijk zijn om de geplande werkzaamheden uit te kunnen voeren. Dat kan zijn voor het verlagen van de grondwaterstand, maar ook voor het bepalen van de geschiktheid van een locatie voor bodemenergieopslag of een andere vorm van geohydrologisch onderzoek.

Bij een proefonttrekking zijn mogelijk hogere debieten gemoeid dan is toegestaan onder een melding voor de daadwerkelijke uitvoering. Omdat een proefonttrekking veel inzicht verschaft in de werkelijke situatie, wordt een proef ten behoeve van bepaling van de benodigde debieten voor verlaging van de grondwaterstand, bij geohydrologisch onderzoek voor grondwaterstandsverlaging en/of retourbemaling of voor het bepalen van de geschiktheid van een locatie voor warmte- en/of koudeopslag (WKO), toegestaan onder een melding.

Artikel 3.64 Toepassingsbereik

Onder het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing en infrastructuur wordt onder andere verstaan het drooghouden van kelders die reiken tot onder de grondwaterstand en onvoldoende waterdicht zijn waardoor deze vollopen met grondwater.

Artikel 3.67 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op (permanente) drainage. Onder (permanente) drainage percelen wordt verstaan het ontwateren van percelen ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of ter voorkoming van wateroverlast op straat, waarbij de grondwaterstand wordt verlaagd door middel van horizontale drains aangelegd onder vrij verval. Het afstromende grondwater wordt geloosd. Ten behoeve van de landbouw kan de drainage tevens ingezet worden als infiltratieleidingen in de vorm van onderwaterdrainage.

Artikel 3.7 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige als vergunningvrije gevallen. Op grond van het eerste lid moet de hoeveelheid onttrokken grondwater en de hoeveelheid water die wordt geïnfiltreerd worden gemeten. Op grond van het derde lid moet daarnaast ook de kwaliteit van het water dat wordt geïnfiltreerd worden gemeten. In het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening kan een bepaling staan waarin gevallen worden aangewezen waarvoor de meetverplichtingen niet gelden.

Artikel 3.77 Algemene regel

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere onttrekkingsputten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

Een brandblusvoorziening wordt enkel dan gebruikt als er sprake is van brand. Om zeker te zijn dat een voorziening in noodsituaties functioneert, zal deze getest worden. Het testen zelf kan gepland worden.

Artikel 3.8 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op alle grondwateronttrekkingen die uitgevoerd worden bij een waterkering. Grondwateronttrekkingen bij een waterkering brengen extra risico met zich mee, omdat een waterkering kwetsbaar is voor scheuren of andere schade dat bij hoogwater kan leiden tot het doorbreken van de waterkering, met overstroming tot gevolg.

Artikel 3.80 Vergunningplicht

De 'Richtlijn voor de aanleg en installatie van brandputten' heeft voor de waterlevering als voorschrift opgenomen dat deze tenminste 60 tot 120 m3/uur moet zijn. Doorgaans worden brandputten aangelegd geschikt voor een pomp met een debiet van 90 m3/uur. Afwijking van deze debieten doen zich doorgaans alleen voor als het gaat om een brandblusvoorziening bij gebouwen, waarop sprinklers aangesloten zijn. De debieten kunnen dan oplopen tot ruim het dubbele. De impact van een bron op de omgeving neemt daarmee toe. Om te voorkomen dat een bron tot ongewenste situaties leidt, is er een vergunningplicht opgenomen voor bronnen met een groter debiet dan gesteld in de 'Richtlijn voor de aanleg en installatie van brandputten'.Een brandblusvoorziening moet voldoende diep zijn om gedurende een aantal uren met een maximaal debiet van 120 m3/uur te kunnen onttrekken. Doorgaans is het niet noodzakelijk dat daarvoor dieper dan het eerste watervoerend pakket grondwater wordt onttrokken. Dieper in het eerste watervoerend pakket is ook voldoende water beschikbaar om een brandblusvoorziening enkele uren van voldoende water te voorzien.Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket te onttrekken onder een algemene regel. Voor het gebruik van dieper gelegen grondwater zal een vergunning aangevraagd moeten worden.

Artikel 3.81 Toepassingsbereik

Onder bedrijfsmatige beregening of bevloeiing wordt verstaan het onttrekken van grondwater ten behoeve van het beregenen of bevloeien van agrarisch terrein; daarbij moet onder andere gedacht worden aan akkers, weilanden en kwekerijen.

Artikel 3.84 Algemene regel

Om zicht te krijgen en te houden op het verloop van de grondwateronttrekking is het van belang dat de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere onttrekkingsputten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

Artikel 3.87 Vergunningplicht

In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen.

Het gebruik van grondwater in de glastuinbouw wordt als laagwaardig gebruik bestempeld omdat alternatieven bronnen van schoon water beschikbaar zijn. Voor de glastuinbouw geldt dat het (schone) hemelwater dat afstroomt van de kassen opgevangen kan worden. Door dit water te hergebruiken voor beregening/ bevloeiing wordt het watersysteem niet extra belast en is het onttrekken van grondwater niet noodzakelijk.

Vanwege het laagwaardig gebruik en alternatieven van grondwater beschikbaar zijn, is een grondwater-onttrekking ten behoeve van beregening of bevloeiing van glastuinbouw vergunningplichtig.

Om te voorkomen dat het grondwatersysteem onnodig wordt belast, dient vooraf nagegaan te worden of in de buurt (grenzend aan het perceel) oppervlaktewater aanwezig is dat geschikt is voor beregening of bevloeiing.Indien voldoende oppervlaktewater aanwezig is, zal de initiatiefnemer die een grondwater-onttrekking wenst, aan moeten tonen dat het beschikbare oppervlaktewater niet geschikt is voor beregening of bevloeiing. Daarbij moet ook de mogelijkheid om het oppervlaktewater te behandelen/ zuiveren meegewogen worden. Voor het toepassen van grondwater is in veel gevallen namelijk ook een behandeling van het water (zuivering) noodzakelijk voordat het kan worden gebruikt voor beregening/ bevloeiing.Beregening en bevloeiing vinden plaats in het groeiseizoen tijdens drogere perioden. Dit betekent dat de pompen een beperkte periode in het jaar in gebruik zijn. Er zal geen sprake zijn van continue beregening of bevloeiing. Omdat in droge periode grondwater onttrokken zal worden, is het van belang dat niet meer onttrokken wordt dan noodzakelijk is en niet meer onttrokken wordt dan beschikbaar is. De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving.

Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand, het optreden van zettingen en het ontstaan van schade.

Beregeningbronnen bevinden zich doorgaans in beperkt risicogevoelige gebieden. De verlaging van de grondwaterstand en stijghoogte zal in de meeste gevallen niet leiden tot bodemdaling of zetting. Het onttrekken van grondwater kan echter leiden tot verdroging van naastgelegen niet beregende natuurgebieden. Bij een debiet groter dan of gelijk aan 60 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Het grondwater (onder) in het eerste watervoerend pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor beregening/ bevloeiing hoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie.

Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door scheidende lagen met een grotere dichtheid. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Op basis van TNO-boringen in de omgeving kan bepaald worden op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket te onttrekken onder een algemene regel. Voor het gebruik van dieper gelegen grondwater zal een vergunning aangevraagd moeten worden.

Artikel 3.91 Algemene regel

Om zicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking is van belang dat de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwater-onttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere onttrekkingsputten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

Artikel 3.93 Meldplicht

Met behulp van boorstaten wordt meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan het waterschap controleren of de activiteit op juiste wijze is uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere onttrekkingsvoorziening is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, wordt het waterschap via een informatieplicht op de hoogte gesteld wanneer een onttrekkingsput wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de activiteit administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in het beheergebied in kaart brengen; en

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid.

Artikel 3.94 Vergunningplicht

In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen.

Met grondwater voor menselijke consumptie wordt zowel drinkwater bedoeld als water wat in contact komt met producten voor menselijke consumptie. Water voor menselijke consumptie heeft een hoge maatschappelijke waarde en betreft hoogwaardig gebruik van het grondwater. Daarom geldt bij bronnen voor menselijke consumptie, ongeacht locatie, duur en debiet van de onttrekking een vergunningplicht.

Artikel 3.98 Toepassingsbereik

Onder bedrijfsmatige toepassing wordt verstaan processen binnen een bedrijf waarvoor (grond)water noodzakelijk is.

Artikel 4.10 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.100 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een dichte dam. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de dichte dam een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een dichte dam een vergunningplicht.

Artikel 4.103 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.104 Algemene regel

Het profiel van de watergang moet worden hersteld zodat er geen opstuwing plaats kan vinden als gevolg van een vernauwing in het profiel van de watergang. De taluds moeten worden afgewerkt zodat er geen uitspoeling van grond in de watergang kan plaatsvinden.

Artikel 4.105 Informatieplicht

Het verwijderen van een dam met duiker dient vooraf te worden gemeld, omdat dit een wijziging in het watersysteem behelst, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger.

Artikel 4.106 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.107 Vergunningplicht watergang

Het kan gaan om een dam, die speciaal is aangelegd om schouw en/of onderhoud van watergangen mogelijk te maken (als een watergang een onderhoudsroute van het waterschap doorkruist zie beschermingszone A op kaart (2a - XX). Ook kan het gaan om een dam die in een toegangsweg ligt naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap. Als het gaat om de hiervoor genoemde situaties dan kan zo'n dam niet zonder meer worden verwijderd. Indien er toch een dringende reden is om zo'n dam met duiker te verwijderen moeten er maatregelen worden getroffen om de bereikbaarheid van het schouwpad te garanderen. In zo'n geval moet een vergunning worden aangevraagd waarin een en ander kan worden geregeld.

Artikel 4.109 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.112 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een brug. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de brug een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een brug een vergunningplicht.

Artikel 4.115 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.116 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel is bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken.

Artikel 4.118 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.12 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.121 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.123 Specifieke zorgplicht

Toelichting onder a: hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Artikel 4.124 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een brug. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de brug een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een brug een vergunningplicht.

Artikel 4.126 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.127 Algemene regel

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Bevindt de te verwijderen brug zich binnen het profiel van vrije ruimte, maar buiten de zone waterstaatswerk, dan geldt er een algemene regel met meldplicht als de brug gefundeerd is op palen, die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken. De reden is dat deze palen niet geheel getrokken mogen worden. De meldplicht geldt omdat het waterschap wil weten waar er palen achterblijven die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken. Is de brug niet op dergelijke palen gefundeerd dan geldt de zorgplicht.

Het verwijderen van bruggen die zich buiten het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft geen negatief effect op de waterkering en valt onder een algemene regel met meldplicht. Er geldt een meldplicht omdat het waterschap wil weten welke objecten er zich bevinden in de waterkering.

Het verwijderen van bruggen die zich buiten het dijklichaam bevinden en die onder maaiveldniveau (bijvoorbeeld landhoofden) of op palen zijn gefundeerd heeft een geringe invloed op de waterkering als de werkzaamheden geheel worden uitgevoerd buiten de gesloten dijkperiode. De werkzaamheden vallen dan onder een algemene regel met meldplicht. Er wordt hier geen onderscheid gemaakt in hoelang de palen zijn.

Het verwijderen van bruggen die zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft een geringe invloed op de waterkering en valt onder een algemene regel met meldplicht.

Wanneer sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het verwijderen van bruggen geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.

Het verwijderen van bruggen heeft een geringe invloed op de waterkering als die bruggen niet onder maaiveldniveau zijn gefundeerd en ook niet op palen staan, maar die bijvoorbeeld op stoeptegels of stelconplaten zijn gefundeerd, die op het maaiveld liggen. Daarom geldt hier een algemene regel.

Bij regionale waterkeringen moet een melding worden gedaan omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht. Dit geldt niet voor overige waterkeringen.

Het verwijderen van bruggen die zich buiten het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft geen negatief effect op de waterkering en valt onder een algemene regel zonder meldplicht.

Het verwijderen van bruggen die zich buiten het dijklichaam bevinden en die onder maaiveldniveau (bijvoorbeeld landhoofd) of op palen zijn gefundeerd heeft een geringe invloed op de waterkering als de werkzaamheden geheel worden uitgevoerd buiten de gesloten dijkperiode. De werkzaamheden vallen dan onder een algemene regel zonder meldplicht.

Het verwijderen van bruggen die zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft een geringe invloed op de waterkering en valt onder een algemene regel zonder meldplicht.

Alle palen moeten tot 1 m onder maaiveld worden weggehaald. Ze mogen niet verder worden weggehaald omdat er anders mogelijk een ongewenste grondwaterstroming door het ontstane paalgat optreedt.

Voorkomen moet worden dat grond kan uitspoelen door regenval of een hoge rivierwaterstand, waardoor een risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. In Bijlage IV worden de verschillende klei/grondsoorten genoemd die kunnen worden toegepast om de stabiliteit van de waterkering te waarborgen. De voorschriften zien er op dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering na de werkzaamheden wordt hersteld.

De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden het waterkerend vermogen van de waterkering is gewaarborgd.

Artikel 4.128 Informatieplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.130 Vergunningplicht waterkering

Voor het verwijderen van bruggen die onder maaiveldniveau of op palen zijn gefundeerd, geldt, overeenkomstig de regelgeving voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden in waterkeringen, een vergunningplicht. Dit aangezien hier per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan.

Bevindt de brug zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam en is de brug onder maaiveldniveau of op palen gefundeerd dan moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt in die gevallen een vergunningplicht.

Artikel 4.131 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.134 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het vervangen van een brugdek. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van het brugdek een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een brugdek een vergunningplicht.

Artikel 4.137 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.138 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken.

Artikel 4.139 Informatieplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.143 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.146 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een steiger. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de steiger een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een steiger een vergunningplicht.

Artikel 4.149 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.15 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.150 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.152 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.155 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.157 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht is altijd van toepassing op activiteiten binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de activiteiten die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn.

Onder a. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd, indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Artikel 4.158 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een steiger. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de steiger een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een steiger een vergunningplicht.

Artikel 4.160 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.161 Algemene regel

Lid 5: In dit lid is het voorschrift opgenomen waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt. Het voorschrift ziet er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden het waterkerend vermogen van de waterkering is gewaarborgd.

Artikel 4.163 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.165 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.168 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een beschoeiing of damwand. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de beschoeiing of damwand een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een beschoeiing of damwand een vergunningplicht.

Artikel 4.170 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.171 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.173 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.176 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.178 Specifieke zorgplicht

Toelichting onder a: hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Artikel 4.179 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een beschoeiing of damwand. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de beschoeiing of damwand een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een beschoeiing of damwand een vergunningplicht.

Artikel 4.18 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit het aanbrengen van grond of ander materiaal. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanbrengen van grond of ander materiaal een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanbrengen van grond of ander materiaal een vergunningplicht.

Artikel 4.181 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.182 Algemene regel

De beschoeiing of damwand wordt tot 1 m onder maaiveld verwijderd. De reden hiervan is dat bij het geheel verwijderen van de damwand of beschoeiing er een lekweg kan ontstaan, waardoor kwel of piping kan optreden of toenemen. Betreft het een beschoeiing met lange palen waartussen kortere schotten zitten dan mogen de schotten in zijn geheel worden weggehaald.

De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Vanwege de stabiliteit van de waterkering moeten ontgravingen altijd worden hersteld. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is, moet er i.v.m. het gevaar op piping buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk klei, worden toegepast conform Bijlage IV. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Onderdelen van beschoeiingen of damwanden die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd. De reden hiervan is dat bij het geheel verwijderen van de damwand of beschoeiing er een lekweg kan ontstaan, waardoor kwel of piping kan optreden of toenemen. Betreft het een beschoeiing met lange palen waartussen kortere schotten zitten dan mogen de schotten in zijn geheel worden weggehaald. Ook kortere beschoeiingen en damwanden mogen geheel worden verwijderd.

Toelichting onder lid 3 en lid 4 sub f: bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken

Artikel 4.184 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.185 Vergunningplicht watergang

Als het een beschoeiing betreft die in een beschermingszone B ligt dan betekent dit dat deze beschoeiing in beheer en onderhoud is bij het waterschap. Het waterschap wil bij zo'n beschoeiing per geval bekijken of deze verwijderd mag worden en zo ja, onder welke voorwaarden. Daarom geldt in die gevallen een vergunningplicht. Is de beschoeiing niet in beheer en onderhoud bij het waterschap dan is bij het uitvoeren van de handeling de zorgplicht van toepassing.

Artikel 4.186 Vergunningplicht waterkering

De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.

Bij een primaire waterkering kan het verwijderen van beschoeiingen of damwanden uit het dijklichaam schade veroorzaken aan de waterkering. Daarom moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht.

Als een beschoeiing of damwand een constructieve functie heeft voor de waterkering dan kan deze niet zomaar worden verwijderd, aangezien dit gevolgen kan hebben voor de waterkering. Daarom moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht. Dit geldt ook voor kwelschermen, aangezien die ook een belangrijke functie hebben voor de waterkering. Of een beschoeiing of damwand een functie heeft als kwelscherm of een constructieve functie heeft voor de waterkering kan worden nagevraagd bij het waterschap.

Heeft de beschoeiing of damwand geen functie als kwelscherm en ook geen constructieve functie voor de waterkering dan geldt een algemene regel met meldplicht. De meldplicht geldt omdat het waterschap wil weten welke objecten er zich in de waterkering bevinden.

Wanneer een beschoeiing of damwand een functie heeft als kwelscherm of een constructieve functie heeft voor de waterkering mag deze uiteraard niet zomaar verwijderd worden. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de vergunningplicht

Bij een zomerkade kan het verwijderen van beschoeiingen of damwanden uit het dijklichaam schade veroorzaken aan de waterkering. Daarom moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht.

Wanneer een beschoeiing of damwand een functie heeft als kwelscherm of een constructieve functie heeft voor de waterkering mag deze uiteraard niet zomaar worden verwijderd. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de vergunningplicht.

Artikel 4.187 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.190 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het vervangen van een beschoeiing of damwand. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van de beschoeiing of damwand een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een beschoeiing of damwand een vergunningplicht.

Artikel 4.193 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.194 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.196 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.199 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.201 Specifieke zorgplicht

Toelichting bij sub b: Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Toelichting bij sub c: Uitloging doet zich voor bij onder andere het gebruik van de volgende materialen: gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Uitloging van deze materialen kan schadelijk zijn voor de ecologie. Door gebruik te maken van onbehandeld hardhout of door het toepassen van een coating kan uitloging worden voorkomen.

Toelichting bij sub d: Dit kan worden bereikt door de uitstroomvoorziening te verklikken middels een paal die zowel vanaf het maaiveld als vanaf het water zichtbaar is en blijft.

Toelichting bij sub e: Hiermee moet voorkomen worden dat vissen en andere organismen aanwezig in het oppervlaktewater schade op lopen bij de onttrekking. Dit kan middels een filter worden gedaan.

Toelichting bij sub f: Dit kan lokaal leiden tot wateroverlast of waterschaarste. Onder significant wordt verstaan een dermate grote afwijking die op grond van het peilbesluit niet is toegestaan. De peilbesluiten zijn te raadplegen via de site van het waterschap: https://www.hdsr.nl/buurt/peilbesluiten/. Hierin is opgenomen dat het waterschap de vastgestelde peilen nastreeft met een marge van 5 centimeter. Dit betekent dat het peil 5 centimeter mag stijgen en 5 centimeter mag dalen ten opzichte van het vastgestelde peil opgenomen in het peilbesluit. Grotere afwijkingen zijn niet toegestaan zonder overleg met het waterschap.

Als het om een tijdelijke uitstroomvoorziening of tijdelijk onttrekkingspunt voor eenmalig gebruik gaat dan geldt alleen de zorgplicht. Voorwaarde is uiteraard dat de uitstroomvoorziening of onttrekkingspunt direct na afloop van de werkzaamheden geheel uit de watergang wordt verwijderd. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een lozingspunt voor een grondwateronttrekking of om bijvoorbeeld een onttrekkingspunt voor het opzetten van het waterpeil in een tijdelijke bouwkuip. Onttrekkingspunten voor de nachtvorstbestrijding vallen hier niet onder aangezien deze niet voor eenmalig gebruik bedoeld zijn maar een permanent karakter hebben.

Als er een uitstroomvoorziening of een onttrekkingspunt wordt aangelegd in een tertiaire watergang dan heeft dit geen negatieve gevolgen voor het watersysteem. Daarom geldt voor die gevallen alleen de zorgplicht.

Artikel 4.202 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening een vergunningplicht.

Artikel 4.204 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.205 Algemene regel

De voorschriften zijn bedoeld om er voor te zorgen dat alle voorzieningen voor de aan te leggen uitstroomvoorziening of onttrekkingspunt in goede staat worden onderhouden en verwijderd worden indien ze geen functie meer hebben.

Toelichting bij lid 2: de voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is, moet er i.v.m. het gevaar op piping buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk klei, worden toegepast conform Bijlage IV. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering.

Een geschikt grasmengsel is bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken.

Het aanleggen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen (en eventuele pompen) heeft geen negatief effect op de waterkering als deze geheel buiten de kruin en de taluds worden aangebracht, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel.

Het aanleggen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen heeft geen negatief effect op de waterkering als deze buiten het dijklichaam worden aangebracht, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel.

Artikel 4.207 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.208 Vergunningplicht watergang

Lozingen en onttrekkingen nabij vispassages kunnen tegenstrijdige situaties opleveren waardoor deze het effect van een vispassages benadelen. Vissen navigeren o.a. aan de hand van stromingen binnen de watergang. Vispassages maken hier gebruik van door het toepassen van een lokstroom. Deze kan verstoord worden door veranderingen in de waterstroming nabij de vispassage. Het effect is afhankelijk van de afstand, stromingsrichting, debiet en timing van onttrekking /lozing. In het geval van een uitstroomvoorziening of onttrekkingspunt dichter dan 50 m van een vispassage, moet worden beredeneerd waarom dit geen effect zal hebben op de lokstroom van de vispassage. Dit moet echter van geval tot geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Als de aan te leggen uitstroomvoorziening of het aan te leggen onttrekkingspunt zich binnen de beschermingszone B van een beschoeiing of binnen de beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk bevindt, dan moet per geval worden beoordeeld wat zo'n constructie betekent voor die beschoeiing of dat peilregelende kunstwerk. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Langs een primaire of secundaire watergang die vanaf de kant wordt onderhouden moet een obstakelvrij onderhoudspad aanwezig zijn, zodat onderhoudsvoertuigen bij de watergang kunnen komen. Als er een obstakelvrij onderhoudspad aanwezig is, kan worden volstaan met de zorgplicht. Is dit niet het geval dan moet per geval worden beoordeeld of dit acceptabel is. Daarom geldt voor die gevallen een vergunningplicht.

Als er een uitstroomvoorziening of een onttrekkingspunt geheel of gedeeltelijk wordt aangelegd in het bestaande natte profiel van een primaire of secundaire watergang dan kan dit negatieve gevolgen hebben voor de doorstroming en/of voor de wijze van onderhoud van de watergang door of namens het waterschap. Daarom geldt voor die gevallen een vergunningplicht. Wordt de uitstroomvoorziening of een onttrekkingspunt buiten het bestaande natte profiel aangelegd dan geldt een algemene regel zonder meldplicht.

Het aanleggen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen heeft geen negatief effect op de waterkering als deze buiten het dijklichaam worden aangebracht, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel. Er geldt een meldplicht omdat het waterschap op de hoogte wil zijn van de werkzaamheden.

Binnen de kruin en taluds van de waterkering kan het aanleggen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen (en eventuele pompen) een negatief effect hebben op de waterkering. Buizen en pompen kunnen gaan lekken en kunnen dan leiden tot uitspoeling van grond. Dit is uiteraard schadelijk voor de waterkering. Daarom geldt een vergunningplicht.

Voor regionale waterkeringen is er een meldplicht omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht.

Artikel 4.21 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.210 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.213 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening een vergunningplicht.

Artikel 4.215 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.216 Algemene regel

De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is, moet er i.v.m. het gevaar op piping buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk klei, worden toegepast conform Bijlage IV. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering.

Artikel 4.218 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.219 Vergunningplicht waterkering

Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.

Het verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen heeft geen negatief effect op de waterkering als deze buiten het dijklichaam wordt verwijderd, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel.

Binnen de kruin en taluds van de waterkering kan het verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen (en eventuele pompen) een negatief effect hebben op de waterkering. Daarom geldt een vergunningplicht.

Het verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen (en eventuele pompen) heeft geen negatief effect op de waterkering als deze geheel buiten de kruin en de taluds worden aangebracht, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel. Voor regionale waterkeringen is er een meldplicht omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht.

Artikel 4.22 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.220 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.222 Specifieke zorgplicht

Toelichting onder a: hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Toelichting onder c: zoals bijvoorbeeld kanoroutes, officiële schaatsroutes, varen op vaarwegen en overig vaarwater.

Het leggen van kabels (dus ook huisaansluitingen) en het leggen van huisaansluitingen van leidingen in het profiel van vrije, buiten de zone waterstaatswerk, van de waterkering staan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering niet in de weg. Daarom geldt hiervoor de zorgplicht.

Wanneer het niet gaat om mediumvoerende leidingen met een werkdruk van 10 bar of meer dan geldt buiten de zone waterstaatswerk alleen de zorgplicht.

Artikel 4.223 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een kabel of leiding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de kabel of leiding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een kabel of leiding een vergunningplicht.

Artikel 4.227 Algemene regel

Een geschikt grasmengsel is bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Toelichting lid 2: dit voorschrift is bedoeld om er voor te zorgen dat kabels en leidingen bij het kruisen van een watergang en/of onderhoudsroute, voldoende diep liggen, zodat bij het uitvoeren van de onderhoudswerkzaamheden geen schade kan ontstaan en/of dat het onderhoud wordt belemmerd.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.

De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van graafwerkzaamheden geen risico optreedt voor de stabiliteit en erosiebestendigheid van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen.

Als sprake is van een leidingbreuk moet dit zo snel mogelijk worden gemeld bij het waterschap. Door een leidingbreuk kan verzadiging en uitspoeling van grond optreden, waardoor de stabiliteit van de waterkering in gevaar komt. Na de melding zal het waterschap een inschatting maken van de risico's en zo nodig een calamiteitenorganisatie instellen.

De boogboring met bentoniet werkt door middel van het wegsnijden van grond. Er ontstaan geen holle ruimtes langs de leiding, omdat deze worden opgevuld met bentoniet. Daarom kan deze methode worden toegepast in waterkeringen.

De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond (piping) kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Om een waterdichte afsluiting te krijgen kan gebruik worden gemaakt van dämmer. Dit is een dik-vloeibare stof die kan worden gebruikt om leidingen met een relatief kleine diameter over de volle lengte vol te zetten en zo waterdicht af te dichten.

Om een waterdichte afsluiting van mantelbuizen te krijgen kan bentoniet (zwelklei) of dämmer worden gebruikt.

Een gestuurde boring onder een waterkering, waarbij de in- en uittredepunten buiten de zone waterstaatswerk van de waterkering liggen, heeft nauwelijks effect op de waterkering, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel. Er hoeft geen melding te worden gedaan van de werkzaamheden.

Artikel 4.229 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.230 Vergunningplicht waterkering

Het leggen van mediumvoerende leidingen met een werkdruk van 10 bar of meer in de zone waterstaatswerk en/of in de beschermingszone van een primaire waterkering kan van invloed zijn op de veiligheid van de waterkering. Per geval moet bekeken worden of dit kan worden toegestaan en onder welke voorwaarden. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Buiten het leggen van mediumvoerende leidingen met een met een werkdruk van 10 bar of meer is deze regelgeving alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht. De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.

Voor grotere leidingen voor bijvoorbeeld gas of water geldt dat deze moeilijker te verleggen zijn indien dat nodig is vanwege dijkverzwaringsprojecten. Daarom vallen deze leidingen niet onder de zorgplicht.

In de gesloten dijkperiode mogen er geen graafwerkzaamheden plaatsvinden in de primaire waterkering. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor het maken van een lasgat en voor het inblazen van kabels in bestaande mantelbuizen hoeft slechts een beperkte ontgraving te worden gerealiseerd. Daarom vallen deze werkzaamheden, als ze tenminste geheel buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden, onder de algemene regel. Van de werkzaamheden moet een melding worden gedaan, aangezien het waterschap vanwege de periodieke veiligheidstoets wil weten welke objecten in de waterkering aanwezig zijn.

Uiteraard moeten bestaande mantelbuizen ook voldoen aan de regelgeving. Daarbij worden mantelbuizen beschouwd als leidingen.

Van de werkzaamheden moet een melding worden gedaan, aangezien het waterschap vanwege de periodieke veiligheidstoets wil weten welke objecten in de waterkering aanwezig zijn. Onder waterkerende constructies worden onder andere damwanden en kademuren verstaan.

Bij een boogboring met de bentoniet wordt de grond niet onder hoge druk met water weggespoten (zoals bij een boogzinker), maar wordt de boorstang de grond ingedrukt waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Om te voorkomen dat het boorfront instort wordt een bentonietslurry gebruikt, die tevens dient om de ontgraven grond af te voeren. Ook voorkomt de bentonietslurry dat er holle ruimtes om de mantelbuis ontstaan.

Een gestuurde boring onder een waterkering, waarbij de in- en uittredepunten buiten de zone waterstaatswerk van de waterkering liggen, heeft nauwelijks effect op de waterkering, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel. Wel moet er een melding van de werkzaamheden worden gedaan aangezien het waterschap vanwege de periodieke veiligheidstoets wil weten welke objecten in de waterkering aanwezig zijn.

In de gesloten dijkperiode mogen er geen graafwerkzaamheden plaatsvinden in de zomerkade. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.231 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.233 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht is altijd van toepassing op activiteiten binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de activiteiten die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.234 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een kabel of leiding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de kabel of leiding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een kabel of leidingeen vergunningplicht.

Artikel 4.235 Aanwijzing algemene regel watergang

Het verwijderen van kabels en leidingen bij watergangen is een handeling die geen grote impact heeft op watergangen. Voor tertiaire watergangen geldt een algemene regel zonder meldplicht.

Artikel 4.236 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij kleinere sleufafmetingen vallen de werkzaamheden voor het verwijderen van kabels en leidingen onder de algemene regel als het gaat om een andere waterkering dan de primaire waterkering. Alleen bij zomerkades geldt dat de werkzaamheden geheel moeten plaatsvinden buiten de gesloten dijkperiode, aangezien de erosiebestendige grasmat de tijd moet krijgen zich te herstellen. Voor regionale waterkeringen is er een meldplicht omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht. Voor het verwijderen van kabels en leidingen bij zomerkades binnen de gesloten dijkperiode geldt een vergunningplicht.

Artikel 4.238 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.238 Algemene regel

Lid 1. In dit lid zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform Bijlage IV. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.

Lid 2. In dit lid zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform Bijlage IV. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.

Lid 3. In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform Bijlage IV. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.

Lid 4. In dit lid zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Tijdelijke afdammingen dienen niet langer in stand te worden gehouden dan strikt noodzakelijk omdat het peilbeheer door het waterschap hierdoor kan worden belemmerd. Ook kan elders schade ontstaan door wateroverlast of waterschaarste. De wateraan- en afvoer naar achterliggende percelen moet daarom gewaarborgd blijven.

Artikel 4.24 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.241 Vergunningplicht watergang

Als bij het verwijderen van kabels en leidingen een watergang moet worden doorkruist door middel van het graven van een sleuf in open ontgraving dan kan het zijn dat de watergang moet worden gestremd. Bij primaire en secundaire watergangen is dit ongewenst omdat hierdoor (elders) wateroverlast of watertekort kan ontstaan. Daarom geldt voor deze gevallen alsnog een vergunningplicht, waarbij het waterschap nagaat of de handeling onder het stellen van voorschriften toch kan worden toegestaan.

Artikel 4.242 Vergunningplicht waterkering

Voor het verwijderen van kabels en leidingen in een primaire waterkering vinden er graafwerkzaamheden plaats in deze waterkering. Hierbij moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.

Indien de te graven sleuf voor het verwijderen van kabels en leidingen grotere afmetingen heeft (ontgraving is dieper dan 0,80 m of breder dan 0,50 m), dan is er sprake zodanig grootschalige graafwerkzaamheden dat het waterschap per geval wil bekijken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.243 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.245 Specifieke zorgplicht

Toelichting onder a: Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Wanneer er beplanting wordt aangebracht bij een tertiaire watergang, dan geldt alleen de zorgplicht. Tertiaire watergangen hebben geen beschermingszone. Ook in het droge talud van tertiaire watergangen is het aanbrengen van planten geen probleem. Alleen de zorgplicht is hierop van toepassing.

Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft de aanwezigheid van beplanting geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.

Artikel 4.246 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanbrengen van beplanting. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanbrengen van de beplanting een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanbrengen van beplanting een vergunningplicht.

Artikel 4.248 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.249 Algemene regel

De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat een risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Plantgaten mogen daarom niet groter zijn dan strikt noodzakelijk en uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen.

Bij primaire waterkeringen en zomerkades valt het aanbrengen van planten, struiken en snoeibomen buiten het dijklichaam onder een algemene regel als deze vormen van beplanting lager zijn (en lager blijven) dan 5 m. Voor de primaire waterkering geldt een meldplicht aangezien het waterschap op de hoogte wil zijn of er zich beplanting op de waterkering bevindt.

Indien er sprake is van opgaande beplanting die hoger is (of hoger wordt) dan 5 m geldt er altijd een vergunningplicht. De reden is dat hoge beplanting (bomen) schade kan aanrichten aan de waterkering wanneer zo'n boom bijvoorbeeld omvalt.

Artikel 4.250 Informatieplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.252 Vergunningplicht watergang

Als er beplanting wordt aangebracht in het doorstroomprofiel van een watergang dan gaat dit ten koste van de doorstroming. Dat is ongewenst en daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Bovendien kan bladval in de watergang leiden tot fysisch-chemische achteruitgang van de watergang. Zo zorgen afbraakprocessen van de bladeren voor een verhoogd zuurstofgebruik, wat zuurstofloze omstandigheden kan veroorzaken. Zuurstofloosheid heeft diverse negatieve effecten op de waterkwaliteit. Deze vraag heeft geen betrekking op natuurvriendelijke oevers. Hiervoor geldt aparte regelgeving.

Als er bomen, struiken of heggen worden aangeplant in de beschermingszone B van een beschoeiing of in de beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk, dan geldt hiervoor een vergunningplicht. Het waterschap moet vooraf beoordelen of de bomen, struiken of heggen (in de toekomst) geen schade aanbrengen of onderhoud belemmeren. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. Het gaat hier niet om planten die slechts ondiep wortelen. Deze zullen de beschoeiing immers niet beschadigen.

Struiken en heggen kunnen in de loop der jaren breed uitgroeien, waarbij het gevaar bestaat dat dit ten koste gaat van het obstakelvrije onderhoudspad of van de mogelijkheid om maaisel en/of bagger op de kant te ontvangen. Per geval moet worden beoordeeld of het planten van struiken of heggen toegestaan is. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Windsingels mogen wel in de beschermingszone A van een watergang worden aangebracht mits ze op een afstand van minimaal 3,75 m uit de insteek van de watergang worden aangeplant. Op deze manier wordt het onderhoud aan de watergang niet gehinderd. Mocht het gewenst zijn de windsingel toch dichter naar de insteek van de watergang te plaatsen dan moet per geval worden beoordeeld of dit toegestaan is. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Als er bomen of planten worden aangeplant in de beschermingszone A van een watergang dan moeten ze geplant worden in de zone van 1,25 m breed direct naast de watergang of op een afstand van minimaal 3,75 m uit de insteek van de watergang, zodat het onderhoud niet wordt gehinderd. Voor de zone van 1,25 m breed direct naast de watergang gelden voor bomen bovendien voorwaarden voor de onderlinge afstand van die bomen. De onderlinge afstand bedraagt 7 m, zodat de maaikorf van een onderhoudsvoertuig tussen de bomen door kan bewegen.

Als er bomen of planten worden aangebracht in het droge talud van de watergang dan gelden er alleen voorwaarden aan de onderlinge afstand van bomen als de watergang een beschermingszone heeft. In dat geval moet de maaikorf van een onderhoudsvoertuig tussen de bomen door kunnen bewegen. Hiervoor geldt de zorgplicht.

Als de afstand van de boomkruin tot maaiveld minimaal 4 m bedraagt (bij knotwilgen bedraagt die afstand 2 m), geldt de zorgplicht. Indien andere maten worden aangehouden dan moet per geval worden beoordeeld of dit acceptabel is. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. Niet alle bomen die worden aangeplant hebben een kruin op een hoogte van 4 m boven het maaiveld. Deze bomen moeten echter zodanig worden onderhouden dat de uiteindelijk volgroeide kruin voldoet aan bovenstaande eisen.

Artikel 4.253 Vergunningplicht waterkering

Binnen het dijklichaam van primaire waterkeringen en zomerkades geldt er wel een vergunningplicht, aangezien de aanwezigheid van beplanting een negatief effect kan hebben op onder andere de erosiebestendigheid van de waterkering. Bij regionale en overige waterkeringen wordt het onderscheid binnen of buiten het dijklichaam niet gemaakt en geldt overal een vergunningplicht.

Artikel 4.254 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.257 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van beplanting. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de beplanting een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van beplanting een vergunningplicht.

Artikel 4.259 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.260 Algemene regel

De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform Bijlage IV

De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.

sub e: bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken.

Artikel 4.263 Vergunningplicht waterkering

Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het verwijderen van beplanting geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.

Het waterschap wil het verwijderen van beplanting op waterkeringen bevorderen. Daarom valt het verwijderen van beplanting bijna in alle gevallen onder de algemene regel. Bij regionale waterkeringen en primaire waterkeringen geldt een meldplicht aangezien het waterschap op de hoogte wil zijn of er zich beplanting op deze waterkeringen bevindt.

Uitzondering op bovenstaande zijn de gevallen waarbij binnen de gesloten dijkperiode beplanting ook ondergronds wordt verwijderd bij primaire waterkeringen en zomerkades. Voor deze gevallen geldt een vergunningplicht, aangezien de erosiebestendige grasmat in de gesloten dijkperiode geen mogelijkheid heeft om te herstellen. Het bovengronds verwijderen van beplanting binnen de gesloten dijkperiode bij primaire waterkeringen en zomerkades valt wel onder de algemene regel. De ondergrondse stobben moeten dan buiten de gesloten dijkperiode alsnog worden verwijderd. Ook hier geldt weer dat er bij primaire waterkeringen een meldplicht geldt.

Artikel 4.264 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.267 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering een vergunningplicht.

Artikel 4.27 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd.

Artikel 4.270 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.271 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.272 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.275 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.277 Specifieke zorgplicht

Na afloop van de werkzaamheden het werk altijd in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Artikel 4.278 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering een vergunningplicht.

Artikel 4.280 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.281 Algemene regel

De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat een risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Bij het opvullen van gaten moet de uitgegraven grond in omgekeerde volgorde worden teruggebracht of moet grond van gelijke samenstelling worden gebruikt om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Om uitspoeling van grond te voorkomen is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding wordt hersteld.

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken.

Het verwijderen van hekwerken en schuttingen heeft een geringe invloed op de waterkering. Daarom is dit toegestaan met een algemene regel. Voor primaire en regionale waterkeringen geldt een meldplicht aangezien het waterschap wil weten of er zich hekwerken of schuttingen bevinden in deze waterkeringen.

Artikel 4.284 Vergunningplicht waterkering

Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het plaatsen van hekwerken en schuttingen geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.

Bij niet verheelde waterkeringen is het waterschap terughoudend met het toestaan van het plaatsen van hekwerken en schuttingen. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht

Voor primaire waterkeringen en voor zomerkades geldt dat de algemene regel niet van toepassing is als de werkzaamheden plaatsvinden in de periode tussen 1 oktober en 1 april (gesloten dijkperiode). Hiervoor moet per geval bekeken worden of dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Bij primaire waterkeringen en zomerkades is het verwijderen van afrasteringen binnen het dijklichaam toegestaan met een algemene regel zonder meldplicht. Buiten het dijklichaam valt het onder de zorgplicht. Bij regionale en overige waterkeringen wordt dit onderscheid niet gemaakt en geldt overal een algemene regel zonder meldplicht.

Artikel 4.285 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.288 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde een vergunningplicht.

Artikel 4.291 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.292 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.294 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.297 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.30 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van aanleggen van een duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een duiker een vergunningplicht.

Artikel 4.300 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde een vergunningplicht.

Artikel 4.302 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.303 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.305 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.307 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.309 Specifieke zorgplicht

Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Artikel 4.310 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de natuurvriendelijke oever een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever een vergunningplicht.

Artikel 4.313 Algemene regel

Toelichting bij lid 1 sub c: initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Toelichting bij lid 3: dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Artikel 4.317 Vergunningplicht vaarweg

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.319 Specifieke zorgplicht

Toelichting: hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Artikel 4.320 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een natuurvriendelijke oever. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de natuurvriendelijke oever een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een natuurvriendelijke oever een vergunningplicht.

Artikel 4.325 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het oprichten of aanpassen van een gebouw. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het oprichten of aanpassen van een gebouw een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het oprichten of aanpassen van een gebouw een vergunningplicht.

Artikel 4.328 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.33 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.330 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.331 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.334 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.337 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een gebouw. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een gebouw een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een gebouw een vergunningplicht.

Artikel 4.339 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.34 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.340 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.342 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.344 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.347 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een weg of verharding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de weg of verharding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een weg of verharding een vergunningplicht.

Artikel 4.350 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.351 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.353 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.357 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.358 Specifieke zorgplicht

Toelichting onder a: hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het uitvoeren van werkzaamheden aan wegen geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.

Wanneer het uitsluitend het vervangen van erfverharding betreft hebben de werkzaamheden geen invloed op de stabiliteit van de waterkering, aangezien het hier om kleinschalige werkzaamheden gaat. Wel moet de zorgplicht in acht worden genomen.

Artikel 4.359 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het veranderen of verwijderen van een weg of verharding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het veranderen of verwijderen van een weg of verharding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het veranderen of verwijderen van een weg of verhardingeen vergunningplicht.

Artikel 4.36 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.362 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.362 Algemene regel

Toelichting bij lid 1: Het is belangrijk dat het oude wegdek in zijn geheel wordt weggehaald. Bij overlaging met een nieuwe asfaltlaag komt er extra gewicht op het dijklichaam. Hierdoor kan het grondlichaam verzakken. Als aanvulling moet er klei worden toegepast conform Bijlage IV. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de stabiliteit van de waterkering. Om uitspoeling van grond te voorkomen is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding direct na de werkzaamheden wordt hersteld.

Toelichting bij lid 1 en lid 4 sub d: Een geschikt graszaadmengsel is bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken.

Toelichting bij lid 2 en lid 3:De waterkering moet, binnen een kleine marge, op dezelfde hoogte worden afgewerkt als in de bestaande situatie. Te hoog afwerken geeft extra gewicht op de waterkering en kan instabiliteit van de waterkering tot gevolg hebben. Te laag afwerken levert een te lage waterkering op en dat is uiteraard ook ongewenst. Voorkomen moet worden dat grond kan uitspoelen door regenval of een hoge rivierwaterstand, waardoor een risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering.

Toelichting bij lid 2 sub c: bijvoorbeeld bij extreem hoog water.

Voor het verwijderen van een weg of van verharding in de zones waterstaatswerk van een waterkering geldt een algemene regel met meldplicht.

Artikel 4.363 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.364 Vergunningplicht waterkering

Het uitvoeren van herstelwerkzaamheden aan de klinkerbestrating heeft geen nadelige invloed op de waterkering en valt onder een algemene regel met meldplicht. Voorwaarde is dat aan het einde van iedere werkdag de klinkerbestrating is teruggebracht en goed aansluit op de aangrenzende erosiebestendige bekleding van de waterkering. Lukt dat niet dan geldt een vergunningplicht. Een totale reconstructie van de weg, waarbij bijvoorbeeld ook de riolering wordt vervangen, valt hier niet onder, aangezien de weg dan voor langere tijd open zal liggen.

Het vervangen van de bestaande toplaag en/of de bestaande bermverharding heeft geen invloed op de hoogte of de stabiliteit van de waterkering. Daarom valt dit onder een algemene regel, mits ook voldaan wordt aan onderstaande vragen. Onder het vervangen van de toplaag wordt bijvoorbeeld verstaan het wegfrezen van de bovenste laag asfalt waarbij het onderste deel blijft liggen en erosiebestendig is. Het weghalen van een klinkerverharding valt hier niet onder want het eronder liggende zand of puin is niet erosiebestendig.

Voor grind- en puinbermen geldt dat dit ten koste gaat van een goede opbouw en stabiliteit van de waterkering. Hiervoor moet per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Wanneer er t.b.v. het vervangen van de bermverharding grond en/of funderingsmateriaal wordt uitgegraven vinden er graafwerkzaamheden in de waterkering plaats. Hiervoor moet per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Wanneer er veelvuldig overlaging van asfalt plaatsvindt, waarbij meerdere lagen van asfalt over elkaar worden aangebracht zonder dat oude lagen worden verwijderd, gaat dit ten koste van de stabiliteit van de waterkering als gevolg van het gewicht. Hiervoor moet per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor bepaalde gevallen een vergunningplicht. Het gedeeltelijk frezen van de toplaag en daarop een geheel nieuwe toplaag aanbrengen valt ook onder overlagen en is dus vergunningplichtig.

Artikel 4.365 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.367 Specifieke zorgplicht

Toelichting onder a: hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Toelichting onder j: dit is negatief voor ecologie en waterkwaliteit doordat dit de baggeraanwas vergroot. Dit heeft diverse negatieve gevolgen zoals het vrijkomen van voedingsstoffen, en een verhoogde kans op zuurstofloosheid. In veenweide gebied kan oeverafkalving het proces van veenafbraak versterken met uitstoot van broeikasgassen als gevolg. Verder kan het de doorstroming van de watergang belemmeren. Vertrapping van de oevers langs beweide percelen kan voorkomen worden door het gebruiken van drinkvoorzieningen voor het vee. Denk hierbij aan mobiele weidedrinkbakken, of vaste, verstevigde toetredingsplaatsen voor het vee. Ook afrasteringmateriaal kan vertrapping tegengaan.

Artikel 4.368 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het beweiden. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het beweiden een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het beweiden een vergunningplicht.

Artikel 4.371 Algemene regel

Toelichting bij lid 1: De voorschriften zien er op dat moet worden voorkomen dat de erosiebestendige bekleding wordt aangetast en risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering.

Schapen of geiten kunnen de grasmat op een goede manier kort houden en zijn bovendien licht van gewicht zodat er geen belasting van de dijk plaats vindt. Beweiding met schapen of geiten kan daarom op primaire waterkeringen worden toegestaan, mits er bij beweiding van een talud minimaal 5 m vlakke grond onder aan het dijktalud wordt mee beweid. Het vlakke gedeelte heeft er mee te maken dat het waterschap geen paden wil op het talud van de dijk en uit de praktijk blijkt dat de dieren liever vlak lopen dan over het talud als ze zich evenwijdig met de dijk verplaatsen. Bovendien kunnen drinkwatervoorzieningen dan ook op het vlakke gedeelte worden geplaatst; het waterschap staat dit niet toe op het talud.

Om vertrapping van de grasmat te voorkomen, wordt beweiding met rundvee niet overal toegestaan. Dit heeft voornamelijk te maken met het gewicht van deze dieren. Daarom worden het buitentalud, de kruin, het binnentalud en de buitenberm van primaire waterkeringen voor deze beweiding uitgesloten.

Er wordt een uitzondering gemaakt voor aanwezige binnenbermen en in sommige gevallen het binnentalud. Deze bermen zijn van belang voor de stabiliteit van de waterkering en minder voor de erosiebestendigheid. Daarom mag hier wel worden beweid.

Beweiding met andere dieren dan schapen, geiten of rundvee staat het waterschap alleen toe buiten de kruin, de taluds en de buitenberm. Er mag wel beweid worden op de aanwezige binnenbermen. Deze bermen zijn van belang voor de stabiliteit van de waterkering en minder voor de erosiebestendigheid. Daarom mag hier wel worden beweid.

Voor beweiding in de winterperiode (1 november t/m 31 maart) geldt op de kruin en de taluds van de waterkering een algeheel verbod. In deze periode groeit het gras minimaal en het waterschap wil juist in deze periode, waarin de kans op hoogwater op de rivier het grootste is, voorkomen dat de grasmat op de waterkering zelf beschadigd raakt. Beweiding staat het waterschap alleen toe buiten de kruin, de taluds en de buitenberm. Er mag wel beweid worden op de aanwezige binnenbermen. Deze bermen zijn van belang voor de stabiliteit van de waterkering en minder voor de erosiebestendigheid. Daarom mag hier wel worden beweid. Voorwaarde is wel dat er een afrastering wordt geplaatst. Deze afrastering moet op minimaal 5 m uit de teen van het talud staan indien het gaat om een vaste afrastering. Gaat het om een tijdelijke afrastering dan moet deze minimaal 1 m uit de teen van het talud staan. De reden hiervan is dat de ervaring leert dat onder afrasteringen vaak geen onderhoud wordt gepleegd. Dit leidt tot verruiging van de grasmat wat weer leidt tot schade door ongedierte. Op termijn leidt dit dan weer tot vertrapping en gaten in de teen. Om goed onderhoud mogelijk te maken, moet de afrastering op voldoende afstand (5 m) uit de teen geplaatst worden zodat maaionderhoud kan plaatsvinden. Een tijdelijke afrastering mag op 1 m uit de teen worden geplaatst, maar moet worden weggehaald tijdens onderhoudswerkzaamheden. Hiervoor is een voorschrift opgenomen in de algemene regel voor afrasteringen.

Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft beweiding geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.

Om vertrapping van de grasmat te voorkomen, wordt beweiding met rundvee niet overal toegestaan. Dit heeft voornamelijk te maken met het gewicht van deze dieren. Daarom worden het buitentalud, de kruin en het binnentalud van regionale en overige waterkeringen voor deze beweiding uitgesloten. Een uitzondering wordt gemaakt voor aanwezige binnenbermen. Deze bermen zijn van belang voor de stabiliteit van de waterkering en minder voor de erosiebestendigheid. Daarom mag hier wel worden beweid. Voorwaarde is wel dat er een afrastering wordt geplaatst. Deze afrastering moet op minimaal 5 m uit de teen van het talud staan indien het gaat om een vaste afrastering. Gaat het om een tijdelijke afrastering dan moet deze minimaal 1 m uit de teen van het talud staan. De reden hiervan is dat de ervaring leert dat onder afrasteringen vaak geen onderhoud wordt gepleegd. Dit leidt tot verruiging van de grasmat wat weer leidt tot schade door ongedierte. Op termijn leidt dit dan weer tot vertrapping gaten in de teen. Om goed onderhoud mogelijk te maken, moet de afrastering op voldoende afstand (5 m) uit de teen geplaatst worden zodat maaionderhoud kan plaatsvinden. Een tijdelijke afrastering mag op 1 m uit de teen worden geplaatst, maar moet worden weggehaald tijdens onderhoudswerkzaamheden. Hiervoor is een voorschrift opgenomen in de algemene regel voor afrasteringen.

Beweiding met andere dieren dan schapen, geiten of rundvee staat het waterschap alleen toe buiten de kruin en de taluds en op de aanwezige binnenbermen. Deze bermen zijn van belang voor de stabiliteit van de waterkering en minder voor de erosiebestendigheid. Daarom mag hier wel worden beweid. Voorwaarde is wel dat er een afrastering wordt geplaatst. Deze afrastering moet op minimaal 5 m uit de teen van het talud staan indien het gaat om een vaste afrastering. Gaat het om een tijdelijke afrastering dan moet deze minimaal 1 m uit de teen van het talud staan. De reden hiervan is dat de ervaring leert dat onder afrasteringen vaak geen onderhoud wordt gepleegd. Dit leidt tot verruiging van de grasmat wat weer leidt tot schade door ongedierte. Op termijn leidt dit dan weer tot vertrapping en gaten in de teen. Om goed onderhoud mogelijk te maken, moet de afrastering op voldoende afstand (5 m) uit de teen geplaatst worden zodat maaionderhoud kan plaatsvinden. Een tijdelijke afrastering mag op 1 m uit de teen worden geplaatst, maar moet worden weggehaald tijdens onderhoudswerkzaamheden. Hiervoor is een voorschrift opgenomen in de algemene regel voor afrasteringen.

Daarnaast staat het waterschap ook beweiding met rundvee toe op de zomerkaden, mits er bij beweiding van een talud minimaal 5 m vlak wordt mee beweid.

Toelichting lid 2: Indien er een beschermingszone A langs de watergang aanwezig is dan moet deze afrastering voldoen aan de regels voor het aanleggen en verwijderen van objecten, wegen en paden. Natuurvriendelijke oevers zijn aangelegd met het doel om de waterkwaliteit te verbeteren. Voorkomen moet worden dat de nieuw aangelegde oever beschadigd raakt en dat oevers worden vertrapt waardoor grond in de watergang kan komen. Bovendien wordt op deze manier ook de vegetatie beschermt die in de natuurvriendelijke oever groeit.

Artikel 4.374 Specifieke zorgplicht

Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering worden er geen beperkingen opgelegd ten aanzien van het bemesten van gronden. De reden is dat er bij verheelde waterkeringen geen veiligheidsrisico's zijn als er een grasmat aanwezig is, die oppervlakkig wortelt mits de zorgplicht in acht wordt genomen.

Artikel 4.375 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het bemesten van gronden. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het bemesten van gronden een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen.

Artikel 4.376 Algeheel verbod

Bij niet verheelde regionale en niet verheelde overige waterkeringen en bij zomerkades mag geen bemesting plaatsvinden op de kruin en de taluds, aangezien bemesting zorgt voor oppervlakkige wortelgroei. Door het bemesten ontstaat er geen diepgewortelde erosiebestendige grasmat.

Bovendien mag bij deze type waterkeringen een eventuele binnenberm niet worden bemest met zwaar materieel aangezien dit tot schade kan leiden aan deze berm. Zo'n berm mag wel met kunstmest worden bemest aangezien dit met relatief licht materieel gebeurt en dus de stabiliteit van de berm dan niet in gevaar komt. Bij primaire waterkeringen wordt er van uitgegaan dat een eventuele binnenberm voldoende stabiel is voor het gebruik van zwaar materieel. Indien er geen binnenberm aanwezig is, mag bij primaire waterkering ook het binnentalud bemest worden.

Artikel 4.378 Specifieke zorgplicht

Sub a. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Artikel 4.379 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het bewerken van grond. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het bewerken van grond een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het bewerken van grond een vergunningplicht.

Artikel 4.381 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.382 Algemene regel

Lid 2. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat risico ontstaat voor de erosiebestendigheid en de stabiliteit van de waterkering.

Artikel 4.383 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.384 Vergunningplicht waterkering

Binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, heeft het bewerken van gronden geen gevolgen voor toekomstige ontwikkelingen van de waterkering, indien de gronden niet dieper dan tot 0,5 m onder het maaiveld worden bewerkt. Daarom geldt voor die gevallen de zorgplicht. Worden de gronden wel dieper dan tot 0,5 m onder maaiveld bewerkt dan is deze (klei)grond mogelijk niet meer geschikt om te gebruiken bij een toekomstige dijkversterking. Daarom geldt voor die gevallen een vergunningplicht.Het bewerken van gronden binnen de zone waterstaatswerk, buiten het dijklichaam, valt onder de vergunningplicht aangezien het waterschap per geval wil bekijken of en onder welke voorwaarden dit kan worden toegestaan.Voor het bewerken van gronden in de zone waterstaatswerk buiten de kruin en de taluds van de waterkering geldt voor overige waterkeringen een algemene regel zonder meldplicht. Voor regionale waterkeringen geldt in dit geval een vergunningplicht aangezien het waterschap per geval wil bekijken of en onder welke voorwaarden dit kan worden toegestaan.

Artikel 4.385 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.386 Algeheel verbod

Er mogen geen gronden bewerkt worden binnen het dijklichaam van de primaire waterkering en binnen het dijklichaam van de zomerkade. De reden is dat de aanwezige grasmat en de afdekkende kleilaag van het dijklichaam worden beschadigd, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid.Het bewerken van gronden buiten het dijklichaam is wel toegestaan en valt onder de zorgplicht.

Wanneer er geen sprake is van een verheelde waterkering dan mogen er geen gronden bewerkt worden op de kruin en/of taluds van de waterkering. De reden is eveneens dat de aanwezige grasmat en de afdekkende kleilaag van de waterkering worden beschadigd, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor de erosiebestendigheid en de stabiliteit van de waterkering.

Indien het alleen gaat om het vervangen van de grasmat dan geldt de regelgeving voor het vervangen van de grasmat bij een waterkering.

Artikel 4.389 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het vervangen van een grasmat. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van de grasmat een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een grasmat een vergunningplicht.

Artikel 4.39 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.391 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.392 Algemene regel

Voor de stabiliteit van een waterkering is een erosiebestendige grasmat heel belangrijk. Zonder grasmat kan door regenval of hoogwater op de rivier, grond uitspoelen waardoor de stabiliteit in gevaar komt. Het is daarom belangrijk om de grasmat direct te herstellen en te zorgen voor een goede aanhechting op de bestaande erosiebestendige bekleding.

Artikel 4.393 Meldplicht

Aan de melding wordt de volgende informatie toegevoegd:

- een duidelijke locatietekening van de uit te voeren werkzaamheden;

- de specificaties van de aan te leggen grasmat;

- een planning met daarin minimaal de start- en einddatum van de werkzaamheden

Artikel 4.395 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.397 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.11 en artikel x.x van deze waterschapsverordening is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Onder a: Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Als het een natuurvriendelijke oever betreft die op de kaart 3 is aangegeven dan zijn handelingen in of boven deze oever niet zo maar toegestaan. Als de natuurvriendelijke oever niet op deze kaart is aangegeven dan is de zorgplicht van toepassing. Wel moet andere van toepassing zijnde regelgeving worden geraadpleegd.

Het aanleggen van bodemenergiesystemen zijn handelingen die geen grote impact hebben op watergangen. Daarom geldt voor deze handelingen uitsluitend de zorgplicht.

Voor grondboringen, sonderingen en peilbuizen die niet in de zone waterstaatswerk van de waterkering worden uitgevoerd geldt alleen de zorgplicht.

Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan worden er geen beperkingen opgelegd ten aanzien van het uitvoeren van sonderingen en grondboringen, het plaatsen van peilbuizen en het aanleggen van bodemenergiesystemen. De reden is dat er bij verheelde waterkeringen geen negatief effect voor deze waterkeringen optreedt bij het uitvoeren van bovengenoemde werkzaamheden mits de zorgplicht in acht wordt genomen.

Artikel 4.400 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.401 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.402 Meldplicht

Artikel 4.395 Meldplicht

Artikel 4.404 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.406 Specifieke zorgplicht

Sub a. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Artikel 4.407 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een bodemenergiesysteem. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een bodemenergiesysteem een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een bodemenergiesysteem een vergunningplicht.

Artikel 4.408 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.409 Algemene regel

Eerste lid:

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel om de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Tweede en derde lid:

In deze artikelen zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.

- Peilbuizen, boorgaten en sonderingen moeten goed worden afgedicht om te voorkomen dat hier regenwater of rivierwater in kan lopen. Hierdoor zou de ondergrond verzadigd kunnen raken en zou uitspoeling van grond kunnen optreden (piping), waardoor de stabiliteit van het dijklichaam wordt aangetast.

- De erosiebestendige bekleding voorkomt erosie van de waterkering. Om die reden moet de erosiebestendige bekleding altijd worden hersteld.

Vierde lid:

in deze artikelen zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht. - Peilbuizen, boorgaten en sonderingen moeten goed worden afgedicht om te voorkomen dat hier regenwater of rivierwater in kan lopen. Hierdoor zou de ondergrond verzadigd kunnen raken en zou uitspoeling van grond kunnen optreden (piping), waardoor de stabiliteit van de waterkering wordt aangetast. - De erosiebestendige bekleding voorkomt erosie van de waterkering. Om die reden moet de erosiebestendige bekleding altijd worden hersteld.

Artikel 4.410 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.411 Vergunningplicht waterkering

Bij de aanleg van een bodemenergiesysteem moet bekeken worden wat dit betekent voor de waterkering. De aanleg kan leiden tot extra kwel of piping en instabiliteit van de waterkering. Bovendien kan een dergelijk kostbaar systeem toekomstige dijkversterkingsprojecten in de weg staan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan worden er geen beperkingen opgelegd ten aanzien van het aanleggen van bodemenergiesystemen. De reden is dat er bij verheelde waterkeringen geen negatief effect voor deze waterkeringen optreedt bij het aanleggen van bodemenergiesystemen mits de zorgplicht in acht wordt genomen.

Artikel 4.412 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van natuurvriendelijke oevers past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van natuurvriendelijke oevers niet in dit streven past. In het geval een handeling van de initiatiefnemer een verlies van 2 m² aan natuurvriendelijke oever veroorzaakt, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de handeling te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht. Als het verlies aan natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever. De handeling die het verlies aan natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn voor die handeling. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels opgenomen in hoofdstuk 6 betreffende de aanleg van steigers en vlonders. Voor primaire en secundaire watergangen die vanaf de oever worden onderhouden, geldt ook een vergunningplicht als er gecompenseerd moet worden middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever. Dit komt overeen met de regelgeving voor het aanleggen van natuurvriendelijke oevers.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.414 Specifieke zorgplicht

Sub a. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Artikel 4.415 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een bodemenergiesysteem. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een bodemenergiesysteem een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een bodemenergiesysteem een vergunningplicht.

Artikel 4.416 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.417 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.418 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.42 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een duiker een vergunningplicht.

Artikel 4.420 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.422 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.11 en artikel 4.42 van deze waterschapsverordening is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Als het evenement in zijn geheel buiten het dijklichaam plaatsvindt dan heeft het evenement geen negatief effect op de erosiebestendige grasmat van het dijklichaam mits de zorgplicht in acht wordt genomen. Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het evenement geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.

Onder a: Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater die als gevolg van het evenement zijn ontstaan, moeten worden verwijderd.

Artikel 4.423 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het houden het houden van een evenement. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het houden van een evenement een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het houden van een evenement een vergunningplicht.

Artikel 4.424 Aanwijzing algemene regel watergang

Voor primaire en secundaire watergangen wil het waterschap in ieder geval geïnformeerd zijn in verband met mogelijke veiligheidsaspecten en om te bezien of het evenement al dan niet problemen oplevert voor het uitvoeren van het waterbeheer. Daarom geldt er een meldplicht indien het evenement geheel of gedeeltelijk plaats vindt in de kernzone van een primaire of secundaire watergang. Als het een tertiaire watergang betreft dan kan worden volstaan met de zorgplicht. Daarnaast zijn activiteiten in of op vaarwegen geregeld in het Binnenvaartpolitiereglement (BPR). Raadpleeg daarom ook die regelgeving, voordat u de handeling uitvoert. Het kan dus zo zijn dat de activiteit die u wilt uitvoeren niet is toegestaan volgens het BPR.

Artikel 4.427 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.427 Algemene regel

In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht. Voor de stabiliteit van een primaire waterkering is de erosiebestendigheid van de grasmat van essentieel belang. Om te voorkomen dat de grasmat beschadigd raakt is het niet toegestaan het talud van deze kering te gebruiken voor een evenement. Als op de kruin van de waterkering een weg is gelegen, dan is het toegestaan in de wegberm ten behoeve van het evenement tijdelijk kleine paaltjes/verwijzingsbordjes etc. te plaatsen. Grotere objecten zijn niet toegestaan op de kruin van de waterkering, omdat hiermee na verwijdering grotere/diepere gaten kunnen ontstaan in het dijklichaam.

Artikel 4.428 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.429 Vergunningplicht waterkering

Als het evenement in zijn geheel buiten het dijklichaam plaatsvindt dan heeft het evenement geen negatief effect op de erosiebestendige grasmat van het dijklichaam mits de zorgplicht in acht wordt genomen.

Als er onderdelen van het evenement plaatsvinden op onverharde delen van de waterkering dan kan het evenement een negatief effect hebben op de erosiebestendige grasmat van het dijklichaam. Er moet dan per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.

Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het evenement geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.

Als er onderdelen van het evenement plaatsvinden op onverharde delen van de waterkering dan kan het evenement een negatief effect hebben op de erosiebestendige grasmat van de waterkering. Er moet dan per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.430 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.433 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het realiseren van een peilafwijking. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het realiseren van een peilafwijking een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het realiseren van een peilafwijking een vergunningplicht.

Artikel 4.435 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.436 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.437 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.440 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.443 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een gemaal. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een gemaal een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een gemaal een vergunningplicht.

Artikel 4.444 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.445 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.446 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.449 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd.

Artikel 4.45 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever aanleggen

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.452 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een gemaal. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een gemaal een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een gemaal een vergunningplicht.

Artikel 4.455 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.456 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken.

Artikel 4.46 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.461 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.464 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het vervangen van een gemaal. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van een gemaal een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een gemaal een vergunningplicht.

Artikel 4.467 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.468 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.469 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.472 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.474 Specifieke zorgplicht

Toelichting onder h: hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Toelichting onder l: uitloging doet zich voor bij onder andere het gebruik van de volgende materialen: gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Uitloging van deze materialen kan schadelijk zijn voor de ecologie. Door gebruik te maken van onbehandeld hardhout of door het toepassen van een coating kan uitloging worden voorkomen;

Artikel 4.475 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een stuw. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een stuw een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een stuw een vergunningplicht.

Artikel 4.477 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.478 Algemene regel

De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform Bijlage IV De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de stabiliteit van de waterkering. Voor de stabiliteit van de waterkering is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding direct na de werkzaamheden wordt hersteld.

Een geschikt graszaadmengsel is bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken.

Artikel 4.479 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.48 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.481 Vergunningplicht waterkering

Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht. De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.

Binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, kan het aanbrengen of verwijderen van funderingspalen, die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken, leiden tot meer kwel of piping. Bovendien kan een stuw met dergelijke lange palen toekomstige ontwikkelingen aan de waterkering in de weg staan. Daarom moet binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht.

Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het aanbrengen en/of verwijderen van stuwen geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.

Als er een stuw aangebracht wordt in de kruin en/of de taluds van de waterkering kan dit van invloed zijn op de stabiliteit van de waterkering en kunnen de werkzaamheden een negatief effect hebben op de erosiebestendige bekleding van de waterkering. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de vergunningplicht. Buiten de kruin en de taluds valt het aanleggen van een stuw onder een algemene regel met meldplicht.

Als er een stuw aangebracht wordt binnen de zone waterstaatswerk kan dit van invloed zijn op de stabiliteit van de waterkering en kunnen de werkzaamheden een negatief effect hebben op de erosiebestendige bekleding van het dijklichaam. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de vergunningplicht.

Artikel 4.482 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd.

Artikel 4.485 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een stuw. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een stuw een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van eens stuw een vergunningplicht.

Artikel 4.488 Algemene regel

In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform Bijlage IV. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de stabiliteit van de waterkering. Voor de stabiliteit van de waterkering is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding direct na de werkzaamheden wordt hersteld.

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken.

Artikel 4.493 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.496 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het vervangen van een stuw. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van de stuw een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een stuw een vergunningplicht.

Artikel 4.499 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.500 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.501 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.504 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.507 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een sluis. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een sluis een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een sluis een vergunningplicht.

Artikel 4.508 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.51 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.510 Meldplicht

De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.513 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd.

Artikel 4.516 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een sluis. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een sluis een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een sluis een vergunningplicht.

Artikel 4.517 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.519 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.522 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.536 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een peilafscheiding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een peilafscheiding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een peilafscheiding een vergunningplicht.

Artikel 4.539 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.54 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het vervangen van een duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van de duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een duiker een vergunningplicht.

Artikel 4.540 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.542 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.545 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd.

Artikel 4.548 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een peilscheiding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een peilscheiding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een peilscheiding een vergunningplicht.

Artikel 4.550 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.551 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.553 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.556 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.559 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het vervangen van een peilscheiding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van een peilscheiding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een peilscheiding een vergunningplicht.

Artikel 4.561 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.562 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.563 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.566 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.568 Specifieke zorgplicht

Toelichting onder a: hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Toelichting onder c: bijvoorbeeld kanoroutes of officiële schaatsroutes.

Toelichting onder l: Uitloging doet zich voor bij onder andere het gebruik van de volgende materialen: gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Uitloging van deze materialen kan schadelijk zijn voor de ecologie. Door gebruik te maken van onbehandeld hardhout of door het toepassen van een coating kan uitloging worden voorkomen

Artikel 4.569 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een afsluitbare duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de afsluitbare duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een afsluitbare duiker een vergunningplicht.

Artikel 4.57 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever aanleggen

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.571 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.572 Algemene regel

Toelichting onder d: bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken.

De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform Bijlage IV. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.

Artikel 4.573 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.574 Vergunningplicht watergang

De afstand tussen dammen met duiker en peilregelende kunstwerken moet minimaal 10 m bedragen, omdat een dam met duiker vanwege de verminderde doorstroming de werking van een peilregelend kunstwerk in negatieve zin kan beïnvloeden.

Het aanleggen van een duiker of een dam met duiker in een primaire en secundaire watergang kan de doorstroming bemoeilijken en leiden tot onacceptabele opstuwing ter plaatse van de dam met duiker. Dit kan uiteraard niet zonder meer worden toegestaan, maar moet per geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Bij een minimale diameter van de duiker van 0,50 m is er in de meeste tertiaire watergangen weinig gevaar voor opstuwing. Daar waar dit gevaar wel bestaat geldt een minimale diameter van 0,80 m. Dit geldt bijvoorbeeld voor duikers in het Kromme Rijngebied. De diameter wijkt hier af omdat in dat gebied tertiaire watergangen een belangrijke rol kunnen spelen in de aanvoer van water ten behoeve van de beregening (zowel voor droogte- als nachtvorstbestrijding) voor de fruitteelt. Ook vanuit de ecologie wordt er een minimale diameter van 0,50 m gevraagd in verband met de vispasseerbaarheid en de kans op dichtgroeien van de duiker door kroos en/of drijfvuil. In sommige gevallen kan hiervan worden afgeweken. Redenen hiervoor zouden kunnen zijn: afmetingen van de aangrenzende sloten zijn beperkt (kleiner dan de diameter), beperkte diepte van aangrenzende sloten of specifieke functie van de duiker bijvoorbeeld verbindingsduiker door agrarische percelen). In deze gevallen lijkt de ecologische functie van de duiker namelijk beperkt. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt voor deze kleinere duikers een vergunningplicht.

Als duikers worden vervangen dan moet altijd een duiker van gelijke diameter of groter worden gebruikt. Bijvoorbeeld: er ligt een duiker van 0,60 m terwijl 0,50 m is voorgeschreven, dan moet toch een duiker van minstens 0,60 m worden aangelegd. Als er een duiker ligt van 0,40 m terwijl 0,50 m is voorgeschreven, dan moet de duiker worden vervangen door een duiker van minstens 0,50 m.

Duikers moeten met 20 tot en met 35 procent lucht worden gelegd ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit. Dus bij een buis van 0,50 m ligt hiervan maximaal 0,40 m onder water en minimaal 0,10 m boven water. Als de duiker minder dan 0,10 m boven het water uitsteekt bestaat de kans dat drijfvuil ophoopt voor de duiker. Dit heeft negatieve effecten op ecologie en waterkwaliteit, met name bij ophoping van kroos. Een krooslaag limiteert o.a. het lichtklimaat en de zuurstofhuishouding van een watergang. Daarnaast wordt een grens gesteld aan de maximale lengte van duikers. Duikers zorgen door een versmalling ten opzichte van het omliggende watersysteem en mogelijk een verhoogde stroomsnelheid en turbulentie binnen de duiker. Sommige onderzoeken wijzen erop dat lange duikers vispasseerbaar kunnen zijn. Maar dit is nog niet goed onderbouwd, daarom is de grens voor de algemene regel op 15 m gesteld. In sommige gevallen kan van voorgenoemde maatvoering worden afgeweken. Dat moet per geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Artikel 4.575 Vergunningplicht waterkering

Binnen de zone waterstaatswerk van een waterkering heeft het aanleggen van een duiker gevolgen voor de stabiliteit en de erosiebestendigheid van de waterkering. Daarom geldt er binnen de zone waterstaatswerk een vergunningplicht.

Binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, kan het aanbrengen of verwijderen van funderingspalen, die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken, leiden tot meer kwel of piping. Bovendien kan een duiker met dergelijke lange palen toekomstige ontwikkelingen aan de waterkering in de weg staan. Daarom moet binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht.

Worden er geen funderingspalen, die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken, aangebracht of verwijderd dan geldt de zorgplicht.

Wanneer er een duiker dwars door de kering wordt aangelegd, dan moet per geval worden bekeken of dit kan worden toegestaan en zo ja, onder welke voorwaarden.

Artikel 4.576 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.578 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht is altijd van toepassing op activiteiten binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de activiteiten die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

Artikel 4.579 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een afsluitbare duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de afsluitbare duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een afsluitbare duiker een vergunningplicht.

Artikel 4.58 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken.

Artikel 4.582 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.583 Algemene regel

Tijdens de werkzaamheden ter verwijdering van de inlaatduiker mag het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet worden belemmerd. Bij het waterschap kan worden nagevraagd wanneer het onderhoud wordt uitgevoerd. Verder mag de waterhuishouding van aangrenzende percelen van derden niet worden verstoord.

Artikel 4.584 Informatieplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.585 Meldplicht

Het verwijderen van een inlaatduiker dient te worden doorgegeven, omdat dit een wijziging in het watersysteem behelst die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De informatieplicht kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.587 Vergunningplicht waterkering

Binnen de zone waterstaatswerk heeft het aanbrengen of verwijderen van een duiker, dam met duiker of inlaatduiker gevolgen voor de stabiliteit en de erosiebestendigheid van de waterkering. Daarom geldt er binnen de zone waterstaatswerk een vergunningplicht.

Binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, kan het aanbrengen of verwijderen van funderingspalen, die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken, leiden tot meer kwel of piping. Bovendien kan een duiker, dam met duiker of inlaatduiker met dergelijke lange palen toekomstige ontwikkelingen aan de waterkering in de weg staan. Daarom moet binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht.

Worden er geen funderingspalen, die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken, aangebracht of verwijderd dan geldt de zorgplicht.

Artikel 4.588 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.591 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het vervangen van een afsluitbare duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van een afsluitbare duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een afsluitbare duiker een vergunningplicht.

Artikel 4.594 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.595 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.596 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.599 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.6 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit graven. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het graven een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het graven een vergunningplicht.

Artikel 4.60 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.602 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een vispassage. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een vispassage een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een vispassage een vergunningplicht.

Artikel 4.604 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.605 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.606 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.609 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.612 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een vispassage. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een vispassage een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een vispassage een vergunningplicht.

Artikel 4.614 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.615 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.616 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.619 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.621 Specifieke zorgplicht

Indien het seismisch onderzoek plaatsvindt buiten de zone van het waterstaatswerk c.q. de beschermingszones, maar desondanks wel een effect kan hebben op de waterkering, dan moet de initiatiefnemer om te voldoen aan de zorgplicht vooraf een studie laten verrichten naar de effecten van het seismisch onderzoek op de waterkering. De uitkomsten van de studie worden met het waterschap afgestemd.

Artikel 4.622 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het uitvoeren van seismologisch onderzoek. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het uitvoeren van seismologisch onderzoek een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het uitvoeren van seismologisch onderzoek een vergunningplicht.

Artikel 4.623 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.624 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.625 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.626 Vergunningplicht waterkering

Het verrichten van seismisch onderzoek in de zone waterstaatswerk of in de 'beschermingszone waterkeringen' kan, afhankelijk van de aard van het onderzoek, van invloed zijn op de veiligheid van de waterkering. Per geval moet bekeken worden of een dergelijk onderzoek mag worden uitgevoerd en onder welke voorwaarden. Daarom vallen deze onderzoeken onder de vergunningplicht. Voor verheelde regionale en verheelde overige waterkeringen geldt alleen de zorgplicht.

Artikel 4.627 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.628 Toepassingsbereik

In deze paragraaf staat het hebben van explosiegevaarlijk materiaal centraal. Dit is niet zonder meer toegestaan, aangezien de erosiebestendigheid en de stabiliteit van de waterkering hierdoor kunnen worden verstoord. Om die reden zijn er regels gesteld voor het hebben van explosiegevaarlijk materiaal.

Artikel 4.63 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.630 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal een vergunningplicht.

Artikel 4.631 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bovengrondse gastanks ten behoeve van de verwarming van woningen of gebruik in de land- en tuinbouw in de beschermingszone van de waterkering vormen geen gevaar voor de waterkering. Wel geldt er een meldplicht omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht.

Artikel 4.632 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.633 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.635 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.636 Vergunningplicht waterkering

Voor bovengrondse gastanks ten behoeve van de verwarming van woningen of gebruik in de land- en tuinbouw in de zone waterstaatswerk van de waterkering moet per geval worden bekeken of deze kunnen worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor ondergrondse gastanks ten behoeve van de verwarming van woningen of gebruik in de land- en tuinbouw in de beschermingszone van de waterkering moet per geval worden bekeken of deze kunnen worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.

Het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal en het aanbrengen van explosiegevaarlijke inrichtingen in de zone waterstaatswerk van de waterkering kan bij een explosie leiden tot ernstige schade aan de waterkering. Daarom moet per geval worden bekeken of dit kunnen worden toegestaan en geldt hiervoor een vergunningplicht.

In de beschermingszone van de waterkering moet per geval worden bekeken of en onder welke voorwaarden het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal en het aanbrengen van explosiegevaarlijke inrichtingen kan worden toegestaan. Dit heeft onder meer te maken met de stabiliteit van de waterkering en met het niet onmogelijk maken van toekomstige ontwikkelingen van de waterkering (Profiel van vrije ruimte).

Artikel 4.637 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.638 Algeheel verbod

Ondergrondse gastanks ten behoeve van de verwarming van woningen of gebruik in de land- en tuinbouw in de zone waterstaatswerk van de waterkering zijn niet toegestaan vanwege het gevaar van ernstige schade aan de waterkering in geval van een explosie. Daarom geldt hiervoor een algeheel verbod.

Artikel 4.66 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een dam met duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een dam met duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een dam met duiker een vergunningplicht.

Artikel 4.69 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever aanleggen

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.70 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.72 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.75 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd.

Artikel 4.77 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht is altijd van toepassing op activiteiten binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de activiteiten die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn.

Onder a. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Artikel 4.78 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een dam met duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de dam met duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een dam met duiker een vergunningplicht.

Artikel 4.81 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever aanleggen

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.82 Algemene regel

Het profiel van de watergang moet worden hersteld zodat er geen opstuwing plaats kan vinden als gevolg van een vernauwing in het profiel van de watergang. De taluds moeten worden afgewerkt zodat er geen uitspoeling van grond in de watergang kan plaatsvinden.

Artikel 4.84 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.85 Vergunningplicht watergang

Het kan gaan om een dam, die speciaal is aangelegd om schouw en/of onderhoud van watergangen mogelijk te maken (als een watergang een onderhoudsroute van het waterschap doorkruist zie beschermingszone A). Ook kan het gaan om een dam die in een toegangsweg ligt naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap. Als het gaat om de hiervoor genoemde situaties dan kan zo'n dam niet zonder meer worden verwijderd. Indien er toch een dringende reden is om zo'n dam met duiker te verwijderen moeten er maatregelen worden getroffen om de bereikbaarheid van het schouwpad te garanderen. In zo'n geval moet een vergunning worden aangevraagd waarin een en ander kan worden geregeld.

Of het gaat om een dam in een toegangsweg naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap staat niet op kaart, maar een initiatiefnemer wordt verondersteld hiervan op de hoogte te zijn.

Artikel 4.87 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.89 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht is altijd van toepassing op activiteiten binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de activiteiten die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn.

Onder h: hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Onder i: uitloging doet zich voor bij onder andere het gebruik van de volgende materialen: gecreosoteerd hout, gewolmaniseerd hout en verzinkt staal. Uitloging van deze materialen kan schadelijk zijn voor de ecologie. Door gebruik te maken van onbehandeld hardhout of door het toepassen van een coating kan uitloging worden voorkomen.

Onder j: bijvoorbeeld kanoroutes, officiële schaatsroutes, varen op vaarwegen en overig vaarwater.

Artikel 4.9 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.90 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een dichte dam. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de dichte dam een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een dichte dam een vergunningplicht.

Artikel 4.92 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever aanleggen

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.93 Algemene regel

In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering.

Artikel 4.94 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.95 Vergunningplicht watergang

Het aanleggen van een duiker of een dam met duiker in een primaire en secundaire watergang kan de doorstroming bemoeilijken en leiden tot onacceptabele opstuwing ter plaatse van de dam met duiker. Dit kan uiteraard niet zonder meer worden toegestaan, maar moet per geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Het gaat hier om een dichte dam zonder duiker die niet peilscheidend is. Het oppervlaktewater wordt niet gestremd aangezien het aan beide zijden van de dam in open verbinding staat met het watersysteem. Per geval moet beoordeeld worden of zo'n dichte dam kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Artikel 4.96 Vergunningplicht waterkering

Lid 1. Als er grond aangebracht wordt binnen het dijklichaam kan dit van invloed zijn op de stabiliteit van de waterkering en kunnen de werkzaamheden een negatief effect hebben op de erosiebestendige bekleding van het dijklichaam. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de vergunningplicht.

Lid 2. Als er grond aangebracht wordt, buiten het dijklichaam, tot omliggend maaiveldniveau dan heeft dit geen invloed op de stabiliteit van de waterkering als aan de zorgplicht wordt voldaan. Onder het aanvullen tot omliggend maaiveldniveau vallen onder andere het vullen van gaten en kuilen en ook slootdempingen. Uiteraard moet voor deze laatste categorie ook worden voldaan aan de regelgeving voor het dempen van oppervlaktewater. Het aanbrengen van een steunberm en/of een taludverflauwing vallen niet onder het aanvullen van grond tot omliggend maaiveldniveau. Hiervoor geldt dus een vergunningplicht.

Artikel 4.97 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd.

Artikel 4.99 Specifieke zorgplicht

Toelichting onder a: hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Artikel 5.1 Overgangsrecht omgevingsvergunningen

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor vergunningen, verleend op basis van de voorgaande waterschapsverordening.

Als de handelingen zowel op basis van de voorgaande waterschapsverordening als deze vergunningplichtig zijn, en er is een vergunning verleend op basis van de voorgaande waterschapsverordening, dan wordt deze vergunning geacht te zijn verleend op basis van deze waterschapsverordening.

Voor oudere vergunningen en ontheffingen, die zijn verleend op basis van de keur (of eerdere keuren van vóór de laatst geldende keur) gold het overgangsrecht van de Invoeringswet Omgevingswet. Artikel 4.13 van de Invoeringswet Omgevingswet bepaalt dat een vergunning voor een activiteit waarop een verbodsbepaling van toepassing is als bedoeld (onder andere) de waterschapsverordening die tegelijk met inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege is ontstaan en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning voor die activiteit. Kort gezegd: reeds verleende vergunningen worden gelijkgesteld met een vergunning op grond van die “waterschapsverordening van rechtswege”. Dit geldt ook voor fictieve vergunningen die op grond van het overgangsrecht van de laatste keur (of voorafgaande keuren) zijn ontstaan.

Het tweede lid bevat een regeling voor activiteiten die na inwerkingtreding van deze verordening niet meer vergunningplichtig zijn. De voorschriften van dergelijke vergunningen blijven als maatwerkvoorschrift bestaan, mits het voorschrift past binnen de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen op grond van deze verordening.

In het derde lid is een voorziening getroffen voor lopende aanvragen om een omgevingsvergunning. De aanvraag wordt afgehandeld onder het oude recht, mits de activiteit ook in de nieuwe waterschapsverordening vergunningplichtig is. Dit zorgt ervoor dat het er gedurende het vergunningentraject geen omschakeling naar het nieuwe beleid hoeft plaats te vinden. Zodra de vergunning onherroepelijk wordt, wordt de vergunning gelijkgesteld met een vergunning op grond van de nieuwe verordening. Het overgangsrecht voor lopende aanvragen voor activiteiten die niet meer vergunningplichtig zijn, is opgenomen in artikel 5.2.

Artikel 5.2 Overgangsrecht meldingen en maatwerkvoorschriften

Een melding of kennisgeving van een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is gedaan, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding de activiteit te verrichten van toepassing is.

Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding de activiteit te verrichten van toepassing is.

Een maatwerkvoorschrift voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening.

Artikel 5.3 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor die inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing:

  • tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;

  • tot het tijdstip waarop de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of

  • als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom, tot het tijdstip waarop:

    • de last volledig is uitgevoerd;

    • de dwangsom volledig is verbeurd en betaald; of

    • de last is opgeheven.

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

De waterschapsverordening die van rechtswege is ontstaan op grond van artikel 4.7 van de Invoeringswet Omgevingswet wordt door dit artikel ingetrokken.

Naar boven