Mandaatbesluit waterschap Aa en Maas 2023

Het dagelijks bestuur en de dijkgraaf van waterschap Aa en Maas;

 

ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft;

 

Overwegende:

  • -

    dat het uit een oogpunt van doelmatig bestuur en een efficiënte besluitvorming gewenst is om bevoegdheden tot het nemen van besluiten te mandateren, volmacht te verlenen en machtiging te verlenen;

  • -

    Eén van de uitgangspunten in de organisatie is zodanig beleggen van de bevoegdheden in de organisatie dat het doelmatig en slagvaardig functioneren van het waterschap wordt bevorderd.

  • -

    dat actualisatie van het Mandaatregeling waterschap Aa en Maas 2020 gewenst is;

 

Gelet op

 

de Waterschapswet, Waterwet, Algemene wet bestuursrecht, Wet op de ondernemingsraden en het Reglement voor het waterschap Aa en Maas;

 

B E S L U I TEN:

 

Vast te stellen het Mandaatbesluit waterschap Aa en Maas 2023 luidende als volgt:

Hoofdstuk I Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • -

    besluit: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling;

  • -

    bestuursovereenkomsten. overeenkomsten tussen het dagelijks bestuur en andere bestuursorganen (van gemeenten, waterschappen of rijk) inzake de coördinatie van de uitoefening van wettelijke bevoegdheden.

  • -

    leden van het directieteam: de secretaris-directeur en de als zodanig benoemde functionarissen die gezamenlijk zijn belast met de leiding van de organisatie dan wel ieder voor zich die is belast met onderdelen van de organisatie;

  • -

    machtiging: de bevoegdheid om namens het bestuursorgaan feitelijke handelingen te verrichten, die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn;

  • -

    mandaat: de bevoegdheid om namens het bestuursorgaan besluiten te nemen, waaronder ook de voorbereiding en de uitvoering ervan wordt verstaan;

  • -

    mandaatgever: het bestuursorgaan dat de betreffende bevoegdheid heeft verleend;

  • -

    mandaathouder: degene aan wie mandaat is verleend door de mandaatgever en de bevoegdheid namens het bestuursorgaan uitoefent;

  • -

    medewerker: een ambtenaar die werkzaam is bij het waterschap op basis van een arbeidsovereenkomst met het waterschap;

  • -

    niet-ondergeschikten: een persoon die niet werkzaam is bij het waterschap op basis van een arbeidsovereenkomst met het waterschap

  • -

    ondermandaat: mandaat dat door mandaathouder is verleend aan een ander;

  • -

    portefeuillehouder: het lid van het dagelijks bestuur dat met de betreffende taak/onderwerp is belast;

  • -

    secretaris-directeur: voorzitter van de directie en geeft leiding aan de ambtelijke organisatie, secretaris van het dagelijks bestuur, de dijkgraaf en de algemene vergadering.

  • -

    stafafdelings-, afdelings-, districts- en regiohoofd: de als zodanig benoemde medewerker die is belast met de leiding van één zelfstandig onderdeel van de ambtelijke organisatie met een eigen productinhoudelijke verantwoordelijkheid.

  • -

    volmacht: de bevoegdheid om namens het bestuursorgaan privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten.

  • -

    WOR-bestuurder: secretaris-directeur.

Artikel 2 Verlening algemeen mandaat, machtiging en volmacht voorbereiding en uitvoering

  • 1.

    Aan de secretaris-directeur, leden van het directieteam, stafafdelings-, afdelings-, districts- en regio- hoofden wordt een algemeen mandaat gegeven voor de uitoefening van alle wettelijke bevoegdheden van het dagelijks bestuur respectievelijk de dijkgraaf, voor zover de omvang in dit besluit niet wordt beperkt.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde personen zijn gemachtigd en gevolmachtigd om alle handelingen te verrichten voor de voorbereiding en de uitvoering van besluiten waarvoor bij dit besluit mandaat wordt gegeven en ook om over die besluiten informatie te verschaffen aan derden.

  • 3.

    De in deze regeling opgenomen bepalingen over mandaat zijn ook van toepassing op het uitoefenen van machtiging en volmacht.

Artikel 3 Omvang/beperking mandaat

  • 1.

    Onverminderd artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht en de instructies zoals opgenomen artikel 5 van dit besluit, is artikel 2 niet van toepassing op de taken en bevoegdheden over:

    • a.

      de voorbereiding van beslissingen van algemeen bestuur, bedoeld in artikel 84, eerste lid, van de Waterschapswet;

    • b.

      het verstrekken van informatie aan de leden van het algemeen bestuur anders dan op uitdrukkelijk verzoek of met uitdrukkelijke instemming van de portefeuillehouder;

    • c.

      besluiten tot vaststelling van besluiten van algemene strekking, waaronder algemeen verbindende voorschriften;

    • d.

      besluiten tot vaststelling van beleidsregels als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht of van andere beleidsstukken;

    • e.

      besluiten tot het aangaan van bestuurs-, dan wel samenwerkingsovereenkomsten;

    • f.

      besluiten tot het voeren van rechtsgedingen, bezwaarprocedures of (administratief) beroepsprocedures, met uitzondering van procedures op het gebied van het arbeidsrecht;

    • g.

      besluiten die aan de goedkeuring of instemming van een ander bestuursorgaan zijn onder- worpen;

    • h.

      vergunningverlening voor eigen inrichtingen/installaties;

    • i.

      besluiten op bezwaarschriften;

    • j.

      besluiten tot benoeming of tot het vaststellen van een voordracht tot benoeming, waaronder niet wordt begrepen het aanwijzen van een toezichthouder;

    • k.

      besluiten tot het verstrekken van een lening of garantie;

    • l.

      besluiten tot het verlenen van mandaat.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, is artikel 2 van toepassing op:

    • a.

      de beantwoording van technische vragen nadat de portefeuillehouder hierover is geïnformeerd;

    • b.

      besluiten tot gunning van werken, diensten of leveringen en besluiten in het kader van het voorafgaande aanbestedingstraject, mits de procedure met toepassing van de voorschriften van de Aanbestedingswet 2012 of opvolgende toekomstige regelgeving is verlopen en voldoende dekking beschikbaar is;

    • c.

      besluiten tot het aangaan van overeenkomsten betreffende onroerende zaken;

    • d.

      besluiten tot het plaatsen van gelden bij medeoverheden, onder de voorwaarden van de Wet financiering decentrale overheden en met in achtneming van de Regeling budgethouderschap

    • e.

      besluiten tot het afsluiten van geldmarkttransacties, met dien verstande dat deze besluiten worden genomen door het hoofd Informatiestaf;

    • f.

      besluiten door de secretaris-directeur tot vergunningverlening voor eigen inrichtingen/installaties;

    • g.

      besluiten door de secretaris-directeur tot het aangaan van overeenkomsten die betrekking hebben op de collectieve arbeidsverhouding;

    • h.

      besluiten door de leden van het directieteam tot het aangaan en het beëindigen van arbeidsovereenkomsten of andere overeenkomsten die verband houden met de individuele arbeidsrelatie;

    • i.

      besluiten tot het aangaan en het beëindigen van andere dan arbeidsovereenkomsten overeenkomsten die verband houden met de individuele arbeidsrelatie, waaronder begrepen detacheringsovereenkomsten.

Artikel 4 Ondermandaat

  • 1.

    Mandaathouders zijn bevoegd om voor de aan hen gegeven mandaten ondermandaat of onder- machtiging te verlenen.

  • 2.

    Bij gebruik van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, voorzien mandaathouders in een genoegzame controle vooraf en achteraf op de besluiten die in ondermandaat worden of zijn genomen.

  • 3.

    Mandaathouders informeren het team Control van de afdeling Concernstaf onverwijld over verleende ondermandaten en ondermachtiging. Van verleende ondermandaten en machtiging wordt door het genoemde team een register bijgehouden.

  • 4.

    Het verlenen van ondermandaat aan niet-ondergeschikten is mogelijk na toestemming van de directie en instemming van de mandaathouder.

  • 5.

    Een besluit tot het verlenen van ondermandaat wordt schriftelijk vastgelegd en opgenomen in een afzonderlijk dossier.

Artikel 5 Instructies

In aanvulling op artikel 3 zijn de volgende instructies op het afgegeven mandaat van toepassing.

  • 1.

    De bevoegdheid (ontvangen mandaat, machtiging of volmacht) is beperkt tot aangelegenheden binnen de rol en op het werkterrein van de mandaathouder.

  • 2.

    De uitoefening van een bevoegdheid geschiedt met inachtneming van de ter zake geldende instructies per geval onder meer door degene onder wiens verantwoordelijkheid hij werkt of in algemene zin.

  • 3.

    Indien de uitoefening van het mandaat financiële consequenties heeft, is de Regeling budgethouderschap mede van toepassing.

  • 4.

    De mandaathouder informeert degene onder wiens verantwoordelijkheid hij werkt periodiek over de uitoefening van de bevoegdheid.

  • 5.

    Van een gegeven mandaat wordt geen gebruik gemaakt in de volgende gevallen:

    • a.

      bij het nemen van een besluit dat in strijd is met bestaand beleid of waarvoor geen beleid bestaat;

    • b.

      bij het nemen van een besluit zonder dat de redelijkerwijs te verwachten financiële gevolgen in voldoende mate zijn afgedekt.

  • 6.

    In bestuurlijke gevoelige zaken mag alleen van het mandaat gebruik worden gemaakt na voorafgaand overleg en goedkeuring van het dagelijks bestuur. Van een bestuurlijk gevoelige zaak is in ieder geval sprake als:

    • -

      in de fase voorafgaand aan de besluitvorming sprake was van maatschappelijke bezorgdheid of onrust over de kwestie;

    • -

      in de fase na de besluitvorming aanzienlijke kans is op maatschappelijke bezorgdheid of onrust over de kwestie;

    • -

      de kwestie extra communicatieve inspanningen vergt van de organisatie naar de buitenwereld;

    • -

      in de fase voorafgaand aan de besluitvorming sprake was van wezenlijke politieke/bestuurlijke discussie over de kwestie;

    • -

      de besluitvorming over de kwestie ingaat tegen politieke/bestuurlijke wensen met meningsverschillen als gevolg;

    • -

      sprake is van een besluit in het kader waarvan al een gerechtelijke procedure loopt en tegen het besluit naar redelijke verwachting opnieuw een rechtsmiddel zal worden ingesteld.

  • 7.

    Bij de uitoefening van een mandaat worden de uitgaande stukken, ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft, als volgt ondertekend:

    • a.

      namens het dagelijks bestuur:

      (volgt de naam van de ondertekenaar)

      (volgt de omschrijving van de functie van de ondertekenaar).

       

    • b.

      namens de dijkgraaf

      (volgt de naam van de ondertekenaar)

      (volgt de omschrijving van de functie van de ondertekenaar).

       

  • 8.

    Indien de beslissing tot het aangaan van overeenkomsten is gemandateerd, houdt deze bevoegdheid ook in het aangaan van de overeenkomst als zodanig waaronder te verstaan het op grond van artikel 95 van de Waterschapswet in samenhang met artikel 10:12 Awb vertegenwoordigen van het waterschap als rechtspersoon door het voor het waterschap in de plaats van de dijkgraaf tekenen (bij volmacht) van de overeenkomst. De aanhef van de ondertekening luidt dan:

     

    “Waterschap Aa en Maas, voor deze overeenkomst op grond van artikel 95 Waterschapswet vertegenwoordigd door de dijkgraaf, <NAAM DIJKGRAAF>, met volmacht vertegenwoordigd door <NAAM EN FUNCTIE-AANDUIDING VAN DEGENE DIE DE GEMANDATEERDE BEVOEGDHEID UITOEFENT>, hierna te noemen: het waterschap”.

Artikel 6 plaatsvervanging

Bij afwezigheid van de mandaathouder worden deze bevoegdheden uitgeoefend door hun collega-leidinggevende, dan wel de naast hogere leidinggevende, tenzij anders is bepaald.

Hoofdstuk II De dijkgraaf

Artikel 7 Algemeen

  • 1.

    De dijkgraaf is bevoegd om ten aanzien van de aan de dijkgraaf verleende bevoegdheden ondermandaat, volmacht en machtiging te verlenen.

  • 2.

    Bij afwezigheid of verhindering van de dijkgraaf treedt diens plaatsvervanger voor de duur van de afwezigheid of verhindering van de dijkgraaf in diens plaats.

  • 3.

    Bij twijfel of een aangelegenheid onder het mandaat valt dient de dijkgraaf de aangelegenheid voor te leggen aan het dagelijks bestuur.

Artikel 8 Handhavingsbevoegdheden

Aan de dijkgraaf worden gemandateerd de bevoegdheden op het werkgebied handhaving:

  • 1.

    als bedoeld in de titels 5.3. en 5.4. van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede in dit kader de bevoegdheden zoals bedoeld in titel 4.4. van de Algemene wet bestuursrecht (bestuursrechtelijke geldschulden);

  • 2.

    als bedoeld in artikel 5.16 van de Waterwet (Bijzondere bepalingen met betrekking tot verontreiniging van de bodem en oever van oppervlaktewaterlichamen), alsmede in artikel 5.15, tweede lid van de Waterwet in samenhang met de artikelen 30, tweede tot en met vierde lid en artikel 74 van de Wet bodembescherming;

  • 3.

    het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking voor milieufeiten en keurfeiten;

  • 4.

    het verlenen van een gedoogbeschikking;

  • 5.

    het in het kader van de handhaving intrekken van een vergunning of ontheffing;

  • 6.

    het doen van een (formeel) handhavingsverzoek bij andere overheden inzake indirecte lozingen;

  • 7.

    het al dan niet instemmen met milieujaarverslagen;

  • 8.

    het al dan niet goedkeuren van de wijze van uitvoering van in watervergunningen opgenomen verplichtingen tot bemonstering, meten, analyse e.d.;

  • 9.

    De dijkgraaf houdt de bevoegdheden voor repressief handhavend optreden tegen de eigen organisatie aan zich, dit met uitzondering van het toepassen van bestuursdwang in spoedeisende situaties en het afwijzen van handhavingsverzoeken.

Artikel 9 Behandeling klachten

  • 1.

    Aan de dijkgraaf wordt gemandateerd de bevoegdheid tot behandeling van klachten als bedoeld in titel 9.1. en 9.2. van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    Indien de klacht zich richt tegen de dijkgraaf, wordt de plaatsvervangend dijkgraaf belast met de bevoegdheid als bedoeld in het vorige lid.

  • 3.

    Voor de ambtelijke ondersteuning bij de klachtenafhandeling wordt een functionaris als Klachtcoördinator aangewezen. Deze functionaris onderhoudt het contact met het bureau van de Nationale Ombudsman en rapporteert 1 maal per jaar aan het dagelijks bestuur over de afhandeling van klachten die zijn ingediend tegen bestuursorganen en/of ambtenaren van het waterschap.

Artikel 10 Besluiten op bezwaar

Aan de dijkgraaf wordt gemandateerd de bevoegdheid tot het nemen van een besluit op bezwaar, voor zover het betreft bezwaren ingediend tegen door functionarissen in ondermandaat genomen besluiten.

Artikel 11 Aangaan van rechtsgedingen

  • 1.

    Aan de dijkgraaf wordt de bevoegdheid gemandateerd om in spoedeisende situaties zowel buitengerechtelijke procedures als rechtsgedingen aan te gaan.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, wordt aan de dijkgraaf de bevoegdheid gemandateerd tot het aangaan van mediation.

  • 3.

    De dijkgraaf maakt van het gebruiken van deze bevoegdheid melding in de eerstvolgende vergadering van het dagelijks bestuur.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid, wordt aan de dijkgraaf de bevoegdheid gemandateerd tot het indienen van een bezwaarschrift tegen belastingaanslagen.

Artikel 12 Verlenen van volmacht tot vertegenwoordiging

  • 1.

    Het dagelijks bestuur verleent hierbij de bevoegdheid aan de dijkgraaf om volmachten te verlenen aan functionarissen en niet functionarissen van het waterschap tot:

    • a.

      het vertegenwoordigen van het dagelijks en algemeen bestuur in het kader van een buitengerechtelijke procedure of rechtsgeding en

    • b.

      het vertegenwoordigen van het waterschap in werkgeversaangelegenheden.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stemt hierbij in met het door de dijkgraaf verlenen van machtiging aan functionarissen van het waterschap en niet functionarissen van het waterschap tot vertegenwoordiging van het waterschap in en buiten rechte, zoals bedoeld in artikel 95 van de Waterschapswet, hieronder worden ook expliciet werkgeversaangelegenheden verstaan.

  • 3.

    De functionaris die volmacht heeft gekregen, is bevoegd om een schriftelijke substitutievolmacht te verlenen.

Artikel 13 Intrekking "Mandaatregeling waterschap Aa en Maas 2020" en overgangsbepaling

  • 1.

    De "Mandaatregeling waterschap Aa en Maas 2020" wordt ingetrokken.

  • 2.

    (Onder)mandaten verleend op grond van Mandaatregeling 2020 worden geacht op grond van dit besluit te zijn verleend.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Dit besluit wordt bekend gemaakt in het Waterschapsblad en treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

Artikel 15 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit waterschap Aa en Maas 2023

 

Aldus vastgesteld door het dagelijks bestuur op 11 juli 2023,

de dijkgraaf,

Pieter Sennema

de secretaris-directeur,

Mario Jacobs

Toelichting bij het Mandaatbesluit waterschap Aa en Maas 2023

Algemeen

Op grond van wettelijke bepalingen zijn bestuursorganen bevoegd om allerlei besluiten te nemen. Het bestuursorgaan hoeft de bevoegdheden echter niet zelf uit te oefenen, maar kan deze overdragen (delegatie) of mandateren. Mandaat geeft de mogelijkheid om namens (in naam van) een bestuursorgaan een besluit te nemen.

Met het mandaatbesluit waterschap Aa en Maas 2023 wordt de mandaatregeling waterschap Aa en Maas 2020 herzien en aangepast aan de uitgangspunten van de organisatie. Eén van de uitgangspunten in de organisatie is zodanig beleggen van de bevoegdheden in de organisatie dat het doelmatig en slagvaardig functioneren van het waterschap wordt bevorderd. Om deze uitgangspunten te verwezenlijken, maar ook voor de rechtszekerheid is een duidelijke en heldere mandaatregeling van belang.

Verder voorziet het besluit in het verlenen van ondermandaat aan werknemers van het waterschap, voor zover dat naar aard en inhoud van de werkzaamheden in de rede ligt. De bevoegdheden worden gemandateerd aan functies, zodat bij personeelswisselingen de regeling niet gewijzigd hoeft te worden. Met het nieuwe besluit wordt voorkomen dat besluiten onbevoegd worden genomen.

Met dit besluit wordt aan genoemde eisen tegemoet gekomen. Dit neemt niet weg dat een emandateerde zich altijd zal moeten afvragen of het dagelijks bestuur of de dijkgraaf niet zelf het besluit zal willen nemen omdat bijvoorbeeld;

  • -

    er rekening mee gehouden moet worden, dat het dagelijks bestuur op zijn verantwoordelijkheid voorhet te nemen besluit zal worden aangesproken;

  • -

    uit het te nemen besluit grote bestuurlijke, beleidsmatige, juridische en/of financiële consequenties(kunnen) voortvloeien. Denk hierbij ook aan het voorkomen van imagoschade.

Mandaat

Mandaat heeft betrekking op de beslissing, voorbereiding, uitvoering en ondertekening van onder de bevoegdheid van het dagelijks bestuur respectievelijk de dijkgraaf vallende aangelegenheden. Mandaat ziet op het uitoefenen van een bevoegdheid onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan. De mandaatgever kan te allen tijde aanwijzingen geven aan de gemandateerde dan wel bepaalde voorbehouden maken aan de uitoefening van de bevoegdheid. De gemandateerde ondertekent namens de mandaatgever. Een mandaat voor een bepaald geval kan ook mondeling worden verleend. In het algemeen wordt hier zeer terughoudend mee omgegaan.

Relatie met Regeling budgethouderschap

In deze regeling wordt aan werknemers bevoegdheden toegekend om bepaalde besluiten te nemen en deze uit te voeren. Ter uitvoering van die besluiten dienen werknemers uiteraard ook over budget te kunnen beschikken. Dit laatste is geregeld in de Regeling budgethouderschap. Deze regeling en de Regeling budgethouderschap houden verband met elkaar. Daarom wordt in artikel 4 een koppeling gelegd tussen beide regelingen.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Uitgangspunt: mandaat en machtiging, tenzij (artikel 2)

Het Mandaatbesluit is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: enerzijds een maximale mandaatverlening aan de ambtelijke organisatie, anderzijds de beperkingen daarop wanneer het gaat om de vaststelling van beleid of beleidsstukken; wanneer er een risico bestaat voor de integriteit en belangenverstrengeling dan wel de schijn daarvan, of wanneer de financiële, juridische of bestuurlijke en maatschappelijke verhoudingen risico’s opleveren. En daarnaast het behoud van de mogelijkheid voor bestuurders om te sturen in gevoelige vraagstukken.

Voor het gebruik van verleende mandaten wordt een aantal gebruiksregels vastgesteld; ook al om te zorgen dat de sturende taak van het bestuur op de besluitvorming gewaarborgd blijft.

 

Beperking/omvang mandaat (artikel 3)

Niet voor alle besluiten kan mandaat worden verleend; in artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht is vastgelegd dat geen mandaat kan worden gegeven voor de uitoefening van de bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, van besluiten waarvoor een versterkte meerderheid bij besluitvorming door het algemeen bestuur zelf geldt en van besluiten tot vernietiging van of onthouding van goedkeuring aan besluiten van andere bestuursorganen. Ook is mandaat uitgesloten voor het nemen van besluiten op bezwaar dan wel tot het doorzenden van een bezwaarschrift aan de rechtbank, indien de mandaathouder tevens mandaathouder is voor het nemen van het besluit waartegen het bezwaar is gericht (het primaire besluit); en voor besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke boete nadat van de beboete overtreding proces-verbaal is opgemaakt.

Naast de hierboven vermelde wettelijke uitsluitingen van mandaatverlening zijn in het voorliggende mandaatbesluit ook de besluiten of andere handelingen die in artikel 3 eerste lid zijn vermeld uitgezonderd. Dat zijn:

a. de werkzaamheden en beslissingen ter voorbereiding van beslissingen van het algemeen bestuur, als bedoeld in artikel 84, tweede lid, van de Waterschapswet.

b. het verstrekken van informatie aan de leden van het algemeen bestuur anders dan op uitdrukkelijk verzoek of met uitdrukkelijke instemming van het door het dagelijks bestuur aangewezen lid van het dagelijks bestuur; hieronder valt onder meer de beantwoording van schriftelijke vragen van leden van het algemeen bestuur en de toezending van schriftelijke informatie aan die leden. De beantwoording van technische vragen valt niet onder deze uitzondering.

c. besluiten tot vaststelling van besluiten van algemene strekking. Deze uitzondering is ruimer dan de eerder vermelde uitzondering voor de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften. Besluiten van algemene strekking bevatten niet steeds algemeen verbindende voorschriften, maar kunnen ook beperkt zijn tot de invulling van algemeen verbindende voorschriften op bepaalde onderdelen, bijvoorbeeld de bepaling van het gebied waarin het algemeen verbindende voorschrift van toepassing is; of de vaststelling van het percentage van bepaalde kostensoorten dat bij de berekening van subsidiabele kosten mag worden meegerekend. Besluiten van algemene strekking geven invulling aan een elders geformuleerde norm en bevatten dus zelf geen zelfstandige normstellingen. Besluiten van algemene strekking zijn evenwel zozeer beleidsmatig van aard dat die besluiten in het algemeen niet in mandaat kunnen worden vastgesteld.

d. besluiten tot de vaststelling van beleidsregels als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht of van andere beleidsstukken. Voor de vaststelling van beleidsregels of andere beleidsdocumenten geldt hetzelfde als voor besluiten van algemene strekking, hiervoor vermeld.

e. besluiten tot het aangaan van bestuursovereenkomsten. Bestuursovereenkomsten zijn overeenkomsten tussen het dagelijks bestuur en andere bestuursorganen (van gemeenten, waterschappen of rijk) inzake de coördinatie van de uitoefening van wettelijke bevoegdheden. Dergelijke overeenkomsten zijn instrumenten voor de betrokken bestuursorganen om hun onderlinge verhouding en samenwerking vast te leggen, waarmee deze overeenkomsten per definitie van groot belang zijn voor de kwaliteit van de onderlinge betrekkingen tussen de bestuursorganen. Daarom zou het onjuist zijn om voor de bevoegdheid tot het aangaan van dergelijke overeenkomsten een mandaat aan de domeinleider en teamleiders te geven.

f. besluiten tot het voeren van rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures. In verreweg de meeste gevallen zijn dagelijks bestuur of het waterschap niet degenen die het initiatief nemen tot een rechtsgeding, maar bevoegd gezag, verweerder of gedaagde. Wanneer het dagelijks bestuur besluiten om een rechtszaak te beginnen, wordt daarmee tevens duidelijk dat zij geen kans zien om een geschil met de tegenpartij op te lossen. Het beginnen van een rechtszaak kan dan ook worden uitgelegd als een blijk van bestuurlijk onvermogen. Die mogelijke beeldvorming is van hoog bestuurlijke relevantie, vandaar dat de besluiten tot het beginnen van rechtszaken van het mandaat worden uitgezonderd. Deze uitzondering geldt niet voor arbeidsrechtelijke procedures.

g. besluiten die aan de goedkeuring of instemming van een ander bestuursorgaan zijn onderworpen. Indien besluiten van het dagelijks bestuur onderworpen zijn aan de goedkeuring of instemming van een ander bestuursorgaan, dat meestal een bestuursorgaan van gemeente, provincie of rijk zal zijn, is bij de vaststelling van zo’n besluit per definitie de bestuurlijke verhouding met dat andere bestuursorgaan aan de orde. De bewaking van de kwaliteit van deze verhoudingen leent zich niet voor een mandaatverlening.

h. vergunningverlening voor eigen inrichtingen/installaties worden, na inwinning juridisch advies, enkel door de secretaris-directeur genomen. Kleine “projectplannen” voor eigen dienst worden daarmee niet door afdeling afgehandeld.

i. besluiten op bezwaarschriften en administratief beroepschriften. Deze besluiten worden door het dagelijks bestuur of de portefeuillehouder (zie artikel 7) genomen, gelet ook op het beoogde leereffect van bezwaar- en beroepschriften.

j. besluiten inzake benoemingen en voordrachten tot benoemingen. De achtergrond van deze uitzondering is dat benoemingen vaak een hoge bestuurlijke gevoeligheid kennen en dat juist bij benoemingen vragen van integriteit aan de orde zijn.

k. Bij leningen en garanties gaat veelal om grote(re) bedragen gaat met daarbij ook in meer of mindere mate risico's, verloopt de besluitvorming over leningen of garanties uit eigen fondsen via het dagelijks bestuur. Een geldlening of garantie tot € 10.000 is vanwege de daaraan verbonden administratie lasten niet wenselijk. Om die reden geldt hiervoor geen mandaat.

Daar waar voor het fondsbeheer een extern rechtspersoon is of wordt opgericht is bovenstaande uiteraard niet aan de orde. In dat geval worden door de betrokken rechtspersoon besluiten genomen over het al dan niet verstrekken van een lening of garantie en heeft het dagelijks bestuur geen rol bij concrete financieringen.

l. Besluiten tot het verlenen van mandaat. Het verlenen van ondermandaat is wel toegestaan.

In het tweede lid zijn enkele uitzondering op lid 1 opgenomen dat het doelmatig en slagvaardig functioneren van het waterschap niet in geding komt. Het betreft hier zaken op de het niveau van dagelijkse uitvoering.

 

In het tweede lid zijn enkele uitzonderingen op de beperkingen in het eerste lid opgenomen. Dit om een doelmatig en slagvaardig functioneren van het waterschap te bevorderen. Eén van de uitzonderingen is het door de leden van het directieteam tot het aangaan en het beëindigen van arbeidsovereenkomsten of andere overeenkomsten die verband houden met de individuele arbeidsrelatie. Hierbij gaat het om reguliere zaken. In geval er sprake is van uitzonderlijke situaties waarbij bijvoorbeeld strafontslag en/of vergoedingen aan de orde zijn, is afgesproken dat de secretaris-directeur verantwoordelijk is.

 

Onderdeel c besluiten tot het aangaan van overeenkomsten betreffende onroerende zaken worden afgestemd met de portefeuillehouder.

 

In artikel 3 lid 2 onderdeel d staat: “besluiten tot het afsluiten van geldmarkttransacties, met dien verstande dat deze besluiten worden genomen door het hoofd Informatiestaf;” Het aangaan van dergelijke transacties (geldleningen) geschiedt enkel tot een hoogte die is vastgesteld in de begroting. Verder is in artikel 5 lid 3 bepaalt dat als de uitoefening van het mandaat financiële consequenties heeft, de Regeling budgethouderschap mede van toepassing is.

 

Ondermandaat (artikel 4)

Bij ondermandaat blijft de mandaathouder verantwoordelijk voor de besluiten die op grond van het ondermandaat worden genomen. De houder van een ondermandaat is verplicht om de mandaathouder te informeren over door hem/haar genomen besluiten en daarover verantwoording af te leggen. Er kan geen ondermandaat worden gegeven voor het nemen van besluiten waarvoor niet ook mandaat is gegeven: dan zou de mandaathouder buiten zijn bevoegdheid treden.

Mandaathouders moeten bij gebruik van hun bevoegdheid om ondermandaat te verlenen voorzien in een afdoende controle op het gebruik van het ondermandaat door de houders daarvan. In het algemeen moet worden gesteld dat voorkomen moet worden dat afzonderlijke medewerkers van een aan hen gegeven ondermandaat gebruik maken zonder dat hun voornemen tot het nemen van een besluit is voorgelegd aan een andere medewerker.

Nadat een ondermandaat is verleend, gewijzigd of ingetrokken dient het team Control, dat een registratie bijhoudt van verleende ondermandaten, hierover te worden geïn- formeerd.

 

Instructies (artikel 5)

De mandaatgever is bevoegd tot het verstrekken van instructies aan de mandaathouder, die verplicht is naar die instructies te handelen. Dergelijke instructies kunnen algemeen en specifiek of bijzondere zijn. Algemene instructies zijn opgenomen in artikel 5 van het Mandaatbesluit; specifieke instructies of voorschriften hebben betrekking op een bijzonder geval of een groep van bijzondere gevallen waarop het mandaat van toepassing is.

De in het mandaatbesluit neergelegde algemene voorschriften voor het gebruik van een mandaat zijn gebaseerd op de onderscheiding van uitvoering en beleid. Daarbij is van belang dat door uitvoering ook beleid kan worden gevormd en dat een dergelijke ontwikkeling de aandacht van de mandaatgever verdient. Om daarin te voorzien zijn voorschriften opgenomen over de politiek- bestuurlijke en de financiële effecten van de in mandaat te nemen besluiten: voorzien is dat deze effecten bij ieder gebruik van het mandaat moeten worden geïnventariseerd en dat indien die inventarisatie daartoe aanleiding geeft, het gebruik van het mandaat wordt opgeschort.

Besluiten waartegen naar redelijke verwachting beroep zal worden ingesteld bij de rechter, vertegenwoordigen een juridisch risico dat bestuurlijk moet worden beoordeeld. In geval een besluit in beroep wordt vernietigd, kan dat aanzienlijke bestuurlijke gevolgen hebben zodat het risico daarop tevoren door het bestuur onder ogen moet worden gezien. Het verbod om gebruik te maken van het mandaat kan in deze gevallen worden genegeerd, wanneer de portefeuillehouder daarvoor toestemming geeft. Uitdrukkelijk geldt hetzelfde niet voor besluiten waartegen bezwaar wordt gemaakt; de behandeling van een bezwaarschrift vindt plaats binnen het waterschapsbestuur en het dagelijks bestuur kan het besluit waartegen bezwaar is gemaakt, na bezwaar nog herroepen.

 

Plaatsvervanging (Artikel 6)

Dit artikel bepaalt wie het mandaat mag uitoefenen bij afwezigheid van de gemandateerde. Omdat de organisatie geen functies met een plaatsvervanger kent, is gekozen voor horizontale vervanging oftewel vervanging door de collega-leidinggevende van de gemandateerde. Bij afwezigheid van een collegaleidinggevende wordt het mandaat door de naast hogere leidinggevende uitgeoefend, tenzij anders wordt bepaald.

 

Hoofdstuk II De dijkgraaf

 

Algemene omschrijving bevoegdheden dijkgraaf (Artikel 7)

In dit artikel wordt kort aangegeven welke bevoegheden de dijkgraaf als bestuurorgaan heeft. Ook wordt in dit artikel de plaatsvervanging geregeld.

 

Handhaving (Artikel 8)

In de Waterwet is de opdracht tot bestuursrechtelijke handhaving gegeven. De bevoegdheid om uitvoering te geven aan deze opdracht heeft ook een wettelijke grondslag. Het toezicht op de naleving en handhaving van de Waterwet volgt uit de Waterwet, Awb, Provincie- of Waterschapswet.

Bestuursrechtelijke handhaving bestaat uit het houden van toezicht en het opleggen van sancties door een bestuursorgaan. De verantwoordelijkheid voor de (bestuurlijke) handhaving van de Waterwet ligt o.a. bij het dagelijks bestuur van het waterschap. repressieve handhaving is belegd bij de voorzitter. .

Onder handhavingbesluiten worden in elk geval begrepen: de toepassing van bestuursdwang en dwangsom, beschikkingen omtrent de feitelijke toepassing van bestuursdwang, het nemen van besluiten inzake kostenbeschikking bestuursdwang en invorderingsbeschikking dwangsom, alsmede het nemen van besluiten inzake gedogen en verzoeken tot handhaving.]

 

Klachten (Artikel 9)

Hoofdstuk 9 van de algemene wet bestuursrecht regelt de klachtenbehandeling door een bestuursorgaan. Het algemeen bestuur is bevoegd een verordening te maken waarin de keuze - die de wet in afdeling 9.3 biedt – over de wijze van behandeling van klachten is neergelegd. De behandeling van klachten komt op grond van de huidige klachtenverordening toe aan de voorzitter.

 

Besluiten op bezwaar (Artikel 10)

Aan de dijkgraaf wordt gemandateerd de bevoegdheid tot het nemen van een besluit op bezwaar, voor zover het betreft bezwaren ingediend tegen door functionarissen in ondermandaat genomen besluiten.

Artikel 10:3 lid 3 bepaalt dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift of op een verzoek als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. Omwille van doelmatigheid kan de dijkgraaf dergelijk besluiten tekenen. Hierbij geniet het de voorkeur dat deze besluiten in lijn zijn met het primaire besluiten, het standpunt niet wordt gewijzigd en de commissie bezwaarschriften in haar advies niet afwijkt.

 

Naar de rechter (Artikel 11)

besluiten tot het voeren van rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures. In verreweg de meeste gevallen zijn dagelijks bestuur of het waterschap niet degenen die het initiatief nemen tot een rechtsgeding, maar bevoegd gezag, verweerder of gedaagde. Wanneer het dagelijks bestuur besluiten om een rechtszaak te beginnen, wordt daarmee tevens duidelijk dat zij geen kans zien om een geschil met de tegenpartij op te lossen. Het beginnen van een rechtszaak kan dan ook worden uitgelegd als een blijk van bestuurlijk onvermogen. Die mogelijke beeldvorming is van hoog bestuurlijke relevantie, vandaar dat de besluiten tot het beginnen van rechtszaken in het “ambtelijk” mandaat is uitgezonderd maar omwille van spoedeisende zaken wel gemandateerd wordt aan de dijkgraaf. Bij het aangaan van een geding wordt het dagelijks bestuur geinformeerd over de gang naar de rachter.

 

Vertegenwoordiging (Artikel 12)

Artikel 95 Waterschapswet bepaalt, dat de voorzitter het waterschap in en buiten rechte vertegenwoordigt. Hier is bedoeld de vertegenwoordiging van het waterschap als rechtspersoon in privaatrechtelijke aangelegenheden. De voorzitter kan deze bevoegdheid met instemming van het dagelijks bestuur opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon. Op die wijze kan de functionaris het waterschap vertegenwoordigen bij buitengerechtelijke rechtshandelingen zoals het door middel van ondertekening sluiten van een overeenkomst.

Het voorgaande betekent, dat zonder nadere regeling de functionaris die in (onder)mandaat namens het waterschap kan besluiten tot het bijvoorbeeld aangaan van een overeenkomst, níet bevoegd is om de overeenkomst ook namens het waterschap te ondertekenen. Hij dient hiervoor over een volmacht van de voorzitter te beschikken.

Om die reden wordt door de dijkgraaf - met instemming van het dagelijks bestuur – een besluit vol- machtverlening vastgesteld. Hierin wordt aan (onder)gemandateerden volmacht verleend voor het – voor zover voortvloeiend uit verleend (onder)mandaat - namens de voorzitter verrichten van buitenge- rechtelijke rechtshandelingen met inbegrip van het ondertekenen van hiermee samenhangende schriftelijke stukken.

 

Overgangsbepaling en einde oude regeling (Artikel 13)

Dit artikel bevat enkele slotbepalingen. In het tweede lid wordt bepaald dat al verleende mandaten en ondermandaten van kracht blijven. Op deze wijze wordt voorkomen dat verleende ondermandaten komen te vervallen.

 

Inwerkingtreding (Artikel 14)

Dit artikel bepaalt wanneer een besluit in werking treedt en rechtskracht heeft.

Naar boven