Waterschapsblad van Waterschap Rivierenland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Rivierenland | Waterschapsblad 2022, 8168 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Rivierenland | Waterschapsblad 2022, 8168 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland
Het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland heeft in zijn vergadering van 1 juli 2022 de regels van de Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland vastgesteld.
Op grond van artikel 2.5 Omgevingswet is het waterschap verplicht om een waterschapsverordening vast te stellen. In de waterschapsverordening staan alle regels die bepalen welke activiteiten waar in ons gebied mogen plaatsvinden en onder welke voorwaarden. Zodra de Omgevingswet in werking treedt, komt de waterschapsverordening in plaats van de volgende regels:
De omzetting van de regels heeft beleidsneutraal plaatsgevonden. Dit houdt in dat er inhoudelijk nauwelijks iets aan de regels is veranderd. Strijdigheden in de regels zijn verwijderd en waar mogelijk zijn de regels vereenvoudigd. De opzet en systematiek van de verordening is gewijzigd om te voldoen aan de technische eisen van het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO), zodat de waterschapsverordening in dit online loket kan worden geraadpleegd als de Omgevingswet ingaat.
In de waterschapsverordening worden ook de locaties opgenomen waar de regels gelden, de zogenaamde werkingsgebieden. Deze zones maken nu nog onderdeel uit van de leggers. Tijdens de inspraakperiode zijn de werkingsgebieden gelijktijdig met de juridische teksten van de waterschapsverordening ter inzage gelegd. Ook de gewijzigde leggers wateren en waterkeringen zijn ter inzage gelegd. Maar omdat er zoveel zienswijzen zijn ontvangen op de gewijzigde legger wateren, is het ontwerp tot wijziging van de legger wateren uit procedure genomen en wordt er een nieuw ontwerp voor de wijzigingen van de legger wateren gemaakt.
Het ontwerp dat ter inzage heeft gelegen, leidt dus nog niet tot een besluit. Het uit procedure nemen van de gewijzigde legger wateren heeft ook gevolgen voor de werkingsgebieden in de waterschapsverordening. De werkingsgebieden in de waterschapsverordening worden op een later moment nogmaals ter inzage gelegd en worden, na verwerking van de inspraakreacties, vastgesteld door het algemeen bestuur. Wanneer de Omgevingswet in werking treedt, worden deze werkingsgebieden zichtbaar in het nieuwe landelijke loket.
De tekst van de waterschapsverordening treft u onder deze bekendmaking aan.
Tegen vaststelling van de regels van de Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland is geen beroep mogelijk.
De regels van de waterschapsverordening treden in werking op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt.
Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland
Het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland;
Op voordracht van het college van dijkgraaf en heemraden van 10 mei 2022;
Van tot 22 februari 2022 tot en met 4 april 2022 heeft de ontwerp-Waterschapverordening Waterschap Rivierenland ter inzage gelegen. Gedurende de inspraakperiode zijn in totaal 2 zienswijzen binnengekomen en 11 ambtelijke reacties. De zienswijzen en de reacties zijn door het waterschap beoordeeld en in de reactienota voorzien van een inhoudelijke reactie. De zienswijzen hebben niet geleid tot wijzigingen in het definitieve besluit ten opzichte van het ontwerp. In de reactienota is uitgelegd om welke wijzigingen het gaat.
Vast te stellen de regels van de Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland.
Afdeling 1.1 AToepassingsgebied en doelen
zijn ook van toepassing op deze verordening. Staat een begripsbepaling in BIJLAGE 1 van deze verordening, dan geldt de begripsbepaling uit BIJLAGE 1.
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet of in bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op deze verordening. Staat een begripsbepaling in de Omgevingswet of in de Omgevingsregeling en in BIJLAGE 1 van deze verordening? En is er een verschil? Dan geldt de begripsbepaling uit de Omgevingswet of in de Omgevingsregeling.
Artikel 1.1.2 Toepassingsbereik
Deze waterschapsverordening is van toepassing op het beheergebied van Waterschap Rivierenland.
Artikel 1.1.4 Doelen waterkeringen
De regels over waterkeringen in deze verordening zijn gericht op:
Artikel 1.1.5 Doelen oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden
De regels over oppervlaktewaterlichamen in deze verordening zijn gericht op:
Artikel 1.1.6 Doelen grondwater
De regels over grondwater in deze verordening zijn gericht op:
Artikel 1.1.7 Doelen zuiveringtechnische werken
De regels over zuiveringtechnische werken in deze verordening zijn gericht op het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk.
Afdeling 1.2 Algemene bepalingen
Artikel 1.2.1 Normadressaat – op wie zijn de regels van toepassing?
De regels van deze verordening zijn van toepassing op degene die de activiteit verricht of laat verrichten, voor zover niet anders is bepaald. Degene die de activiteit verricht en degene die de activiteit laat verrichten, zorgen voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 1.2.3 Belangen van derden
Degene die de activiteit uitvoert, houdt rekening met algemene beperkingen opgelegd bij wet. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in het Burgerlijk Wetboek, Boek 5, Titel 4: bevoegdheden en verplichtingen van eigenaars van naburige erven. Het doen van een KLIC-melding bij graafwerkzaamheden is ook een voorbeeld van een verplichting waaraan men moet voldoen.
Afdeling 1.3 Aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden
Artikel 1.3.2 Begrenzing van beperkingengebieden
Is een beperkingengebied nog niet geometrisch begrensd als bedoeld in artikel 1.3.1, tweede lid en ligt er een omgevingsvergunning of projectbesluit ten grondslag aan het beperkingengebied? Dan bestaat het beperkingengebied van een waterstaatswerk in beheer bij het waterschap uit het waterstaatswerk en het gebied dat daaromheen ligt. Hierbij wordt uitgegaan van de begrenzing aangegeven in het projectbesluit of de omgevingsvergunning.
Is een beperkingengebied nog niet geometrisch begrensd als bedoeld in artikel 1.3.1, tweede lid en ligt er geen omgevingsvergunning of projectbesluit ten grondslag aan het beperkingengebied? Dan bestaat het beperkingengebied van een waterstaatswerk in beheer bij het waterschap uit het waterstaatswerk en het gebied dat daaromheen ligt. Dit gebied wordt begrensd door een lijn die:
Is een beperkingengebied nog niet geometrisch begrensd als bedoeld in artikel 1.3.1, tweede lid en ligt er geen omgevingsvergunning of projectbesluit ten grondslag aan het beperkingengebied? Dan bestaat het beperkingengebied van grondwater in beheer bij het waterschap uit al het grondwater binnen het gebied waar het waterschap op grond van de Omgevingswet kan optreden als bevoegd gezag.
Is een beperkingengebied nog niet geometrisch begrensd als bedoeld in artikel 1.3.1, tweede lid en ligt er geen omgevingsvergunning of projectbesluit ten grondslag aan het beperkingengebied? Dan bestaat het beperkingengebied met betrekking tot een weg in beheer bij het waterschap uit de rijbaan en het gebied dat daaromheen ligt. Dit gebied wordt begrensd door een lijn die ligt op een afstand van 5 meter van de rand van de rijbaan.
Is een beperkingengebied nog niet geometrisch begrensd als bedoeld in artikel 1.3.1, tweede lid en ligt er geen omgevingsvergunning of projectbesluit ten grondslag aan het beperkingengebied? Dan bestaat het beperkingengebied met betrekking tot een vaarweg in beheer bij het waterschap uit het gehele oppervlaktewater, inclusief de ondersteunende voorzieningen die nodig zijn voor de functie van het oppervlaktewater, zoals aanleg- en tewaterlaatvoorzieningen.
Artikel 1.3.3 Nadere uitwerking gebieden
Het beperkingengebied specifieke toekomstige ontwikkelingen bestaat uit het gebied waarbinnen tijdelijk kan worden afgeweken van de bestaande regels van de waterschapsverordening. Dit houdt in dat de artikelen die gaan over vrijstelling en meldingsplicht tijdelijk niet van toepassing kunnen zijn in dit gebied.
Afdeling 1.4 Specifieke zorgplicht, informatieplicht en maatwerkvoorschriften
Artikel 1.4.1 Zorgplicht watersysteem
Artikel 1.4.2 Zorgplicht wegen
Degene die een activteit uitvoert aan een weg in beheer bij Waterschap Rivierenland zorgt er in ieder geval voor dat hij het veilig en doelmatig gebruik van de weg niet hindert.
Artikel 1.4.3 Zorgplicht vaarwegen
Degene die een activiteit uitvoert aan een vaarweg waarvoor het waterschap door de provincie is aangewezen als vaarwegbeheerder zorgt er in ieder geval voor dat hij het veilig en doelmatig gebruik van de vaarweg niet hindert.
Deze plicht houdt in ieder geval in dat:
Artikel 1.4.5 Maatwerkvoorschriften
Worden meerdere activiteiten gecombineerd uitgevoerd? En geldt voor een deel van de activiteiten een vergunningplicht en voor een deel een meldingsplicht? Dan worden de voorschriften die horen bij de activiteit waarvoor een melding wordt gedaan aan de omgevingsvergunning verbonden. Een maatwerkvoorschrift kan dan niet worden gesteld.
Artikel 1.5.2 Algemene indieningsvereisten bij een vergunningaanvraag
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bevat ten minste:
wil de aanvrager in plaats van een maatregel die is voorgeschreven in regels als bedoeld in artikel 4.3 van de Omgevingswet, een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7 eerste lid, van de Omgevingswet treffen? Dan blijkt uit de gegevens dat met de gelijkwaardige maatregel minimaal hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel;
Heeft de activiteit betrekking op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd? Dan worden bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning aanvullende gegevens aangeleverd. Dit in aanvulling op het eerste lid. De activiteit vindt plaats in een beperkingengebied en heeft betrekking op een waterstaatswerk. Op grond van deze verordening is voor deze activiteit een vergunning nodig. De aanvullende gegevens die moeten worden aangeleverd, zijn:
Artikel 1.5.3 Gegevens op verzoek van het bestuur van het waterschap
Op verzoek van het bestuur van het waterschap worden de gegevens verstrekt die nodig zijn om te beoordelen of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit voldoende zijn. Dit gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.
Bij een melding of aanvraag die elektronisch wordt ingediend, worden meegeleverde bestanden gekenmerkt als ‘alleen lezen’. Deze bestanden worden ingediend in een van de volgende bestandsformaten:
Afdeling 1.6 Algemene bepalingen bij activiteiten in het beheergebied
Artikel 1.6.1 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning wordt rekening gehouden met de waterbeheerprogramma’s, regionale waterprogramma’s, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma die betrekking hebben op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam. Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat:
niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, zoals bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;
Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.
Artikel 1.6.3 Bijzonder voorschrift bij een omgevingsvergunning
Het bestuur kan aan een omgevingsvergunning het voorschrift verbinden dat de houder van die vergunning een betaling of een andere compensatie verricht voor de bescherming van de belangen van de waterkering of van de waterhuishouding.
Artikel 1.6.4 Verwijderingsplicht object zonder functie
Verliest een object dat met een melding is aangebracht zijn functie? Dan verwijdert de rechthebbende het object en herstelt hij het waterstaatswerk. De rechthebbende neemt contact op met de toezichthouder voordat wordt begonnen met verwijderen.
Artikel 1.6.6 Tijdelijke maatregelen met betrekking tot de scheepvaart
In geval van bijzondere omstandigheden kan het bestuur het schutten van vaartuigen in de sluizen of de doorvaart van schepen over vaarwegen tijdelijk beperken of nader regelen.
De eigenaren van stuwen stellen de stuw in op het peil dat door het algemeen bestuur is bepaald en houden dit peil in stand.
Artikel 1.6.9 Activiteiten in beperkingengebied specifieke toekomstige ontwikkelingen
Is een beperkingengebied gereserveerd voor specifieke toekomstige ontwikkelingen in verband met aanleggen of wijzigen van een waterstaatswerk? Dan neemt degene die een activiteit uitvoert in dat gebied contact op met het waterschap over de mogelijkheden in dit beperkingengebied.
HOOFDSTUK 2 VERANDERINGEN VAN HET WATERSYSTEEM OF EEN WEG IN BEHEER BIJ HET WATERSCHAP
Artikel 2.1.3 Meldingsplicht voor het dempen, versmallen of verondiepen van een oppervlaktewaterlichaam
Het is verboden zonder melding een oppervlaktewaterlichaam te dempen, te versmallen of te verondiepen. Een oppervlaktewaterlichaam mag onder voorwaarden met een melding worden gedempt, versmald of verondiept. De voorwaarden zijn:
Artikel 2.1.4 Voorschriften bij een melding voor het dempen, versmallen of verondiepen van een oppervlaktewaterlichaam
Uit artikel 2.1.3 blijkt dat met een melding een oppervlaktewaterlichaam mag worden gedempt, versmald of verondiept. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 2.1.5 Specifieke indieningsvereisten melding
Bij het indienen van een melding worden de volgende gegevens aangeleverd:
Artikel 2.1.6 Vergunningplicht bij het dempen, versmallen of verondiepen van een oppervlaktewaterlichaam
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 2.1.2? En Is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 2.1.3 of de voorschriften in artikel 2.1.4? Dan is het verboden om zonder omgevingsvergunning een oppervlaktewaterlichaam te dempen, te versmallen of te verondiepen.
Artikel 2.2.3 Vrijstelling graven
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een water worden gegraven en aanwezig zijn. De voorwaarden zijn:
Artikel 2.2.4 Meldingsplicht graven of verbreden van water
Artikel 2.2.5 Voorschriften bij een melding van het graven of verbreden van een oppervlaktewaterlichaam
Uit artikel 2.2.3 blijkt dat met een melding een oppervlaktewaterlichaam mag worden gegraven of verbreed. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 2.2.6 Specifieke indieningsvereisten melding
Bij een melding van het graven of verbreden van een water worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening aangeleverd. Ook worden de volgende gegevens aangeleverd:
Artikel 2.2.7 Vergunningplicht voor het graven of verbreden van een oppervlaktewaterlichaam
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 2.2.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 2.2.3 of de voorschriften in artikel 2.2.5? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een oppervlaktewaterlichaam te graven of te verbreden.
Afdeling 2.3 Natuurvriendelijke oever
Artikel 2.3.3 Meldingsplicht voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever
Het is verboden zonder melding een natuurvriendelijke oever aan te leggen en te hebben. Een natuurvriendelijke oever mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd. De voorwaarden zijn:
Artikel 2.3.4 Voorschriften bij een melding voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever
Uit artikel 2.3.3 blijkt dat met een melding een natuurvriendelijke oever mag worden aangelegd en aanwezig mag zijn. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 2.3.5 Specifieke indieningsvereisten melding
Bij een melding van de aanleg van een natuurvriendelijke oever worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening aangeleverd. Ook worden de volgende gegevens aangeleverd:
Artikel 2.3.6 Vergunningplicht voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 2.3.2? En is niet voldaan aan de criteria in artikel 2.3.3 of de voorschriften in artikel 2.3.4? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever aan te leggen en te hebben.
Artikel 2.4.3 Meldingsplicht uitweg
Het is verboden zonder melding een uitweg naar een openbare weg in beheer bij het waterschap aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben. Een uitweg mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn. De voorwaarden zijn:
Artikel 2.4.4 Voorschriften bij meldingsplicht uitweg
Uit artikel 2.4.3 blijkt dat met een melding een uitweg naar een openbare weg in beheer bij het waterschap mag worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig mag zijn. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 2.4.5 Vergunningplicht voor het maken van een uitweg
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 2.4.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 2.4.3 of de voorschriften in artikel 2.4.4? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een uitweg naar een openbare weg in beheer bij het waterschap aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben.
HOOFDSTUK 3 LOZINGSACTIVITEITEN
Afdeling 3.2 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering
Artikel 3.2.1 Meldingsplicht voor het lozen van grondwater bij saneringen
Het is verboden zonder melding grondwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Grondwater mag onder voorwaarden met een melding op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit met het oog op doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:
Wordt het grondwater geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam? Dan overschrijden de emissiegrenswaarden de waarden in Tabel 3.1 niet. De waarden worden gemeten in een steekmonster.
Tabel 3.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam
Artikel 3.2.2 Meldingsplicht voor het lozen van grondwater bij ontwatering
Het is verboden zonder melding grondwater afkomstig van ontwatering te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Grondwater afkomstig van ontwatering mag met het oog op doelmatig beheer van afvalwater onder voorwaarden met een melding op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.2.3 Meet- en rekenbepalingen
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen. Op het analyseren is van toepassing:
voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680. Voor vinylchloride kan alleen NEN-EN-ISO 15680 worden gebruikt;
Artikel 3.2.4 Specifieke indieningsvereisten
Bij een melding van een lozing van grondwater zoals bedoeld in artikel 3.2.1 en artikel 3.2.2 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal twee weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal twee weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:
Afdeling 3.3 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening
Artikel 3.3.1 Meldingsplicht lozen van afvloeiend hemelwater
Is afvloeiend hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen die buiten de bebouwde kom liggen? Dan wordt het afvloeiend hemelwater alleen geloosd op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is. Dit is in afwijking van het eerste lid. Het afvloeiend hemelwater wordt via een deugdelijke behandelvoorziening geloosd.
Artikel 3.3.2 Specifieke indieningsvereisten
Minimaal zes maanden voor de voorgenomen aanleg van rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 aan het bestuur van deze waterschapsverordening aangeleverd. Ook worden de volgende gegevens minimaal zes maanden voor de start van de aanleg van rijkswegen en provinciale wegen die buiten de bebouwde kom liggen en bruggen, viaducten en andere kunstwerken die daarbij horen, aangeleverd:
Afdeling 3.4 Lozen van huishoudelijk afvalwater
Artikel 3.4.1 Vrijstelling lozen van huishoudelijk afvalwater
Is voldaan aan onderstaande voorwaarde? Dan mag zonder melding huishoudelijk afvalwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarde is dat de lozing plaatsvindt:
Artikel 3.4.2 Meldingsplicht lozen van huishoudelijk afvalwater
Het is verboden zonder melding huishoudelijk afvalwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam. Huishoudelijk afvalwater mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
wordt er al voor 1 maart 1997 huishoudelijk afvalwater geloosd in een oppervlaktewaterlichaam? Dan wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt. Dit is in afwijking van het bepaalde onder d onder i.
Artikel 3.4.3 Meldingsplicht zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
Het is verboden zonder melding huishoudelijk afvalwater dat wordt geleid via een zuiveringsvoorziening te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam. Huishoudelijk afvalwater dat wordt geleid via een zuiveringsvoorziening mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
wordt het huishoudelijk afvalwater geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam? Dan overschrijden de emissiegrenswaarden de waarden in Tabel 3.3 niet. De waarden worden gemeten in een representatief etmaalmonster of een steekmonster; of
Tabel 3.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam
wordt het huishoudelijk afvalwater geloosd op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam? Dan overschrijden de emissiegrenswaarden de waarden in Tabel 3.4 niet. De waarden worden gemeten in een representatief etmaalmonster of een steekmonster; en
Tabel 3.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam
Artikel 3.4.5 Specifieke indieningsvereisten
Bij een melding van een lozing van huishoudelijk afvalwater zoals bedoeld in artikel 3.4.2 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:
Afdeling 3.5 Lozen van koelwater
Artikel 3.5.1 Meldingsplicht lozen van koelwater
Het is verboden zonder melding koelwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit zoals aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving mag onder voorwaarden met een melding op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit met het oog op doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.5.2 Specifieke indieningsvereisten
Bij een melding van een lozing van koelwater zoals bedoeld in artikel 3.5.1 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:
Afdeling 3.6 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren en slopen van bouwwerken
Artikel 3.6.1 Vrijstelling lozen van afvalwater bij reinigen en conserveren
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.6.2 Meldingsplicht bij reinigen en conserveren van bouwwerken
Het is verboden zonder melding afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van een bouwwerk mag onder voorwaarden met een melding op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.6.3 Meldingsplicht bij bouwen, renoveren en slopen van bouwwerken
Het is verboden zonder melding afvalwater afkomstig van het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater afkomstig van het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken mag onder voorwaarden met een melding op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.6.4 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam
Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3. Deze waarde wordt gemeten in een eenmalige meting.
Artikel 3.6.5 Meet- en rekenbepalingen
Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.
Artikel 3.6.6 Specifieke indieningsvereisten
Bij een melding van een lozing van afvalwater afkomstig van het reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken zoals bedoeld in artikel 3.6.2 en artikel 3.6.3 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverording minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:
Afdeling 3.7 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen
Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd als deze niet verontreinigd zijn:
Artikel 3.7.2 Vrijstelling lozen bij opslaan van inerte goederen
Afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen mag zonder melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater.
Artikel 3.7.3 Vrijstelling lozen bij overslaan van inerte goederen
Afdeling 3.8 Lozen bij opslaan en overslaan van andere dan inerte goederen
Artikel 3.8.1 Meldingsplicht lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen
In aanvulling op artikel 4.1057, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving is het verboden zonder melding afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen, te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen, mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.8.3 Meldingsplicht lozen bij overslaan van niet-inerte goederen
Het is verboden zonder melding afvalwater te lozen in of op een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.8.4 Specifieke indieningsvereisten
Bij een melding van een lozing van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen zoals bedoeld in artikel 3.8.1 en het lozen van afvalwater afkomstig van het overslaan van niet-inerte goederen zoals bedoeld in artikel 3.8.3 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:
Afdeling 3.9 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater
Artikel 3.9.1 Vrijstelling lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater. De voorwaarden zijn:
het openbaar ontwateringsstelsel, het openbaar hemelwaterstelsel of het openbaar vuilwaterriool komen voor op het overzicht van voorzieningen en maatregelen zoals bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet. Dit overzicht is opgenomen in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma.De stelsels of dat riool zijn volgens dat plan of programma uitgevoerd en worden volgens dat plan of programma beheerd.
Artikel 3.9.2 Vrijstelling lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem zoals bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:
Afdeling 3.10 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam
Artikel 3.10.1 Meldingsplicht lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden
Het is verboden zonder melding stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden van een oppervlaktewaterlichaam te lozen op dat oppervlaktewaterlichaam. Stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden van een oppervlaktewaterlichaam mogen met een melding worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen.
Artikel 3.10.2 Vrijstelling lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder
Stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 3.10.1 en artikel 3.10.4 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer mogen zonder melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen.
Artikel 3.10.3 Vrijstelling lozen van algen en bacteriën
Is aan onderstaande voorwaarden voldaan? Dan mogen zonder melding algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.10.4 Meldingsplicht bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden bij verontreinigde waterbodem
Het is verboden zonder melding stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, te lozen op dat oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam. Stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, mogen onder voorwaarden met een melding op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.10.5 Specifieke indieningsvereisten
Bij een melding van het lozen van stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden zoals bedoeld in artikel 3.10.1 en artikel 3.10.4 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:
Afdeling 3.11 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen
Artikel 3.11.1 Vrijstelling lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen
Afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit mag zonder melding op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater.
Afdeling 3.12 Lozen bij calamiteitenoefeningen
Artikel 3.12.1 Meldingsplicht lozen bij calamiteitenoefeningen
Het is verboden zonder melding afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening mag met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. Het afvalwater is niet af afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 3.12.2 Specifieke indieningsvereisten
Bij een melding van een lozing van afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening zoals bedoeld in artikel 3.12.1 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:
Afdeling 3.13 Lozen bij telen, kweken, spoelen en sorteren van gewassen
Artikel 3.13.1 Meldingsplicht lozen vanuit andere gebouwen dan een kas
Het is verboden zonder melding afvalwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit in aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving en met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.13.2 Meldingsplicht lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen
Het is verboden zonder melding afvalwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit in aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving en met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.13.3 Meldingsplicht lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen
Het is verboden zonder melding afvalwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit in aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving en met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.13.5 Meldingsplicht lozen bij ontijzeren grondwater
Het is verboden zonder melding afvalwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.13.7 Specifieke indieningsvereisten
Bij een melding van het lozen van afvalwater zoals bedoeld in artikel 3.13.1, artikel 3.13.2, artikel 3.13.3, artikel 3.13.4 en artikel 3.13.5 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:
Afdeling 3.14 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton
Artikel 3.14.1 Meldingsplicht lozen afvalwater bij maken van betonmortel en uitwassen van beton
Het is verboden zonder melding afvalwater dat vrijkomt bij het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater dat vrijkomt bij het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via een andere route. Dit in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. De voorwaarden zijn:
Afdeling 3.15 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding
Artikel 3.15.1 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving
Deze afdeling is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie zoals bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Gaat het om afvalwater dat afkomstig is van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht? Dan is deze afdeling wel van toepassing.
Artikel 3.15.2 Meldingsplicht lozen afvalwater na bereiden van voedingsmiddelen
Het is verboden zonder melding afvalwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.15. Specifieke indieningsvereisten
Bij een melding van het lozen van afvalwater zoals bedoeld in artikel 3.15.2 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:
Afdeling 3.16 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Artikel 3.16.1 Meldingsplicht lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Het is verboden zonder melding spuiwater uit recreatieve visvijvers te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Spuiwater uit recreatieve visvijvers mag met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 3.16.2 Specifieke indieningsvereisten
Bij een melding van het lozen van spuiwater zoals bedoeld in artikel 3.16.1 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Daarbij wordt ook de aard en omvang van de lozing gemeld.
Afdeling 3.17 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind
Afdeling 3.20 Aanvraagvereisten, beoordelingsregels en voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Artikel 3.20.1 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Daarnaast wordt de volgende informatie verstrekt:
Artikel 3.20.2 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.20.3 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 3.21 Lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam of een bergingsgebied
Artikel 3.21.3 Meldingsplicht voor het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam of het plaatsen of hebben van een lozingsvoorziening
Het is verboden zonder melding water te lozen op of een lozingsvoorziening te plaatsen of te behouden in een oppervlaktewaterlichaam. Water mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd of een lozingsvoorziening mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst of aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.21.4 Voorschriften bij meldingsplicht voor het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam of het plaatsen of hebben van een lozingsvoorziening
Degene die de activiteiten uitvoert als beschreven in artikel 3.21.3:
Artikel 3.21.5 Vergunningplicht voor het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam of een bergingsgebied of het plaatsen of hebben van een lozingsvoorziening
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 3.21.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 3.21.3 of de voorschriften in artikel 3.21.4? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning water te lozen op een oppervlaktewaterlichaam of een bergingsgebied of een lozingsvoorziening te plaatsen of te hebben.
Afdeling 3.22 Afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam of een bergingsgebied
Artikel 3.22.3 Vrijstelling voor het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam vanaf nieuw verhard oppervlak
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam worden afgevoerd door versnelde afvoer vanaf nieuw verhard oppervlak. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.22.4 Vrijstelling voor het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door het afkoppelen van het hemelwater van het vuilwaterriool
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning hemelwater worden afgekoppeld van het vuilwaterriool. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.22.5 Meldingsplicht voor het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door het afkoppelen van het hemelwater van het vuilwaterriool
Het is verboden zonder melding hemelwater versneld af te voeren naar een oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater mag onder voorwaarden met een melding worden afgevoerd naar een oppervlaktewaterlichaam door het afkoppelen daarvan van het vuilwaterriool. De voorwaarden zijn:
Artikel 3.22.6 Voorschriften voor het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam
Uit artikel 3.22.3, artikel 3.22.4 en artikel 3.22.5 blijkt dat hemelwater afgevoerd mag worden naar een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 3.22.7 Nadere specifieke indieningsvereisten bij het melden van het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door het afkoppelen van het hemelwater van het vuilwaterriool
Bij het melden van het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door het afkoppelen van het hemelwater van het vuilwaterriool worden de de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens aangeleverd aan het bestuur:
Artikel 3.22.8 Vergunningplicht bij het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam of een bergingsgebied
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 3.22.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 3.22.3, artikel 3.22.4 en artikel 3.22.5 en de voorschriften in artikel 3.22.6? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning hemelwater af te voeren naar een oppervlaktewaterlichaam of een bergingsgebied. Wordt de waterberging door werkzaamheden minder? Of wordt het watersysteem door de waterafvoer zwaarder belast dan voorheen? Dan treft de vergunninghouder compenserende maatregelen. Binnen hetzelfde peilgebied wordt zo dicht mogelijk bij de ingreep eenzelfde hoeveelheid waterberging gegraven. Onder waterberging wordt verstaan de hoeveelheid water (in m3) die in het oppervlaktewaterlichaam verzameld kan worden boven het zomer(boezem)peil of in het bergingsgebied verzameld kan worden.
HOOFDSTUK 4 WATER ONTTREKKEN OF WATER INFILTREREN
Afdeling 4.1 Het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam
Artikel 4.1.3 Vrijstelling voor het onttrekken van oppervlaktewater
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een onttrekkingsvoorziening voor het onttrekken van water worden geplaatst, vervangen, gebruikt en aanwezig zijn. De voorwaarden zijn:
Artikel 4.1.4 Voorschriften bij de vrijstelling voor het onttrekken van oppervlaktewater
Uit artikel 4.1.3 blijkt dat met een onttrekkingsvoorziening water mag worden onttrokken aan een primair, secundair of tertiair oppervlaktewater. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 4.1.5 Vergunningplicht voor het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam
Is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 4.1.3 of de voorschriften in artikel 4.1.4? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een onttrekkingsvoorziening te plaatsen, te vervangen, te gebruiken en te hebben voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.
Afdeling 4.2 Het onttrekken van grondwater en infiltreren van water in de bodem
Artikel 4.2.4 Meldingsplicht voor het onttrekken van grondwater
Het is verboden zonder melding grondwater te onttrekken in het gebied van het waterschap. Grondwater mag onder voorwaarden met een melding worden onttrokken. De voorwaarden zijn:
Artikel 4.2.5 Voorschriften bij het melden onttrekken van grondwater
Uit artikel 4.2.4 blijkt dat met een melding grondwater mag worden onttrokken in het gebied van het waterschap.
Artikel 4.2.7 Vergunningplicht voor het onttrekken van grondwater
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 4.2.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 4.2.3 en artikel 4.2.4 of de voorschriften in artikel 4.2.5? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken.
Artikel 4.2.8 Beoordelingsregel omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.
Het in de bodem brengen van water om grondwater aan te vullen, gebeurt in samenhang met het onttrekken van grondwater. Het onttrekken van grondwater gebeurt met een voorziening die daarvoor is bedoeld en die voldoet aan deze waterschapsverordening. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water om het grondwater aan te vullen, wordt beoordeeld aan:
Artikel 4.2.9 Vergunningplicht voor het infiltreren van water in de bodem
Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te infiltreren in de bodem.
Artikel 4.2.10 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water
Het bestuur mag voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning. Het gaat hierbij over een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water om het grondwater aan te vullen. Dit in samenhang met het onttrekken van grondwater. Het onttrekken van grondwater gebeurt met een voorziening die daarvoor is bedoeld. De voorziening is aangelegd volgens de regels in deze waterschapsverordening. Artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is van overeenkomstige toepassing op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning.
Artikel 4.2.11 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het bestuur in de voorschriften van de omgevingsvergunning bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten. Is er geen omgevingsvergunning vereist? Dan kan het bestuur bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.
Artikel 4.2.12 Nadere specifieke zorgplicht bij het onttrekken van grondwater
De onttrekking van grondwater is doelmatig en duurzaam. Nadelige gevolgen van de onttrekking van grondwater voor de omgeving worden geïnventariseerd, voorkomen en als dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk beperkt. Daarnaast wordt voldaan aan de specifieke zorgplichtbepalingen in afdeling 1.4.
HOOFDSTUK 5 UITVOEREN VAN WERKZAAMHEDEN OF ANDERE ACTIVITEITEN
Afdeling 5.1 Bodemonderzoek en boringen
Artikel 5.1.3 Meldingsplicht bodemonderzoek
Het is verboden om zonder melding bodemonderzoek uit te voeren in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering, in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam of in een weg in beheer bij het waterschap. Bodemonderzoek mag onder voorwaarden met een melding worden uitgevoerd in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering, in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam of in een weg in beheer bij het waterschap. De voorwaarden zijn:
Voldoet het bodemonderzoek aan bovenstaande voorwaarden? Dan is bodemonderzoek in de binnendijkse beschermingszone het hele jaar toegestaan. Dit is een uitzondering op de bepalingen in artikel 1.6.7.
Artikel 5.1.4 Voorschriften bij een melding voor het uitvoeren van bodemonderzoek
Uit artikel 5.1.3 blijkt dat met een melding bodemonderzoek mag worden uitgevoerd. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 5.1.5 Specifieke indieningsvereisten melding bodemonderzoek
Bij een melding bodemonderzoek worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 aangeleverd. Ook wordt op de situatietekening de diepte van de peilbuizen ten opzichte van de gemiddeld laagste freatische grondwaterstand aangegeven.
Artikel 5.2.3 Vrijstelling voor klein onderhoud aan een weg
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning klein onderhoud worden uitgevoerd aan een weg op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering. De voorwaarden zijn:
Artikel 5.2.4 Voorschriften bij klein onderhoud aan een weg
Uit artikel 5.2.3 blijkt dat er klein onderhoud aan een weg mag plaatsvinden. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 5.2.5 Vergunningplicht voor klein onderhoud of reconstructies aan een weg
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 5.5.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 5.2.3 of de voorschriften in artikel 5.2.4? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning klein onderhoud of reconstructies aan een weg uit te voeren.
Afdeling 5.3 Het houden van een evenement op een weg
Artikel 5.3.3 Meldingsplicht evenement op een weg
Het is verboden zonder melding een evenement te houden op een weg in beheer bij het waterschap. Dit geldt als de weg tijdelijk niet kan worden gebruikt waarvoor deze is bedoeld. Een evenement mag onder voorwaarden met een melding worden gehouden. De voorwaarden zijn:
Artikel 5.3.4 Voorschriften bij een melding voor het houden van een evenement op een weg
Uit artikel 5.3.3 blijkt dat met een melding een evenement mag worden gehouden op een weg in beheer bij het waterschap. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 5.3.5 Specifieke indieningsvereisten melding
Bij een melding van een evenement worden de de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 aangeleverd. Ook worden de volgende specifieke gegevens aangeleverd:
Artikel 5.3.6 Vergunningplicht voor het houden van een evenement op een weg
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 5.3.2? En is niet is voldaan aan de voorwaarden in artikel 5.3.3 of de voorschriften in artikel 5.3.4? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een evenement te houden op een weg in beheer bij het waterschap.
Artikel 5.4.4 Vrijstelling voor varend onderhoud
Voor het uitvoeren van regulier en groot onderhoud aan een oppervlaktewaterlichaam mag zonder melding worden gevaren.
Artikel 5.4.5 Vrijstelling voor varen overdag
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding met een mechanisch voortbewogen vaartuig worden gevaren op een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
Artikel 5.4.6 Vrijstelling voor varen in de nacht
Is voldaan aan de voorwaarden in artikel 5.4.5 derde, vierde of vijfde lid, dan mag op de Linge tussen Arkel en de sluis bij Asperen en de gekanaliseerde Linge zonder melding worden gevaren in de nacht met een mechanisch voortbewogen vaartuig.
Artikel 5.4.7 Meldingsplicht voor varen in de nacht
Het is verboden zonder melding te varen met een mechanisch voortbewogen vaartuig op een oppervlaktewaterlichaam tussen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopgang. Er mag onder de voorwaarden met een melding worden gevaren tussen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopgang. De voorwaarden zijn:
Artikel 5.4.8 Voorschriften bij een melding voor varen in de nacht
Uit Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. blijkt dat met een melding gevaren mag worden op een oppervlaktewaterlichaam tussen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopgang. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 5.4.9 Voorschriften bij het varen
Uit artikel 5.4.5, artikel 5.4.6, artikel 5.4.7 en artikel 5.4.8 blijkt dat gevaren mag worden op een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 5.4.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 5.4.5, artikel 5.4.6 en artikel 5.4.7 of de voorschriften in artikel 5.4.8? Dan is het verboden met een mechanisch voortbewogen vaartuig te varen.
Artikel 5.4.11 Vaarverbod bij bepaalde waterstanden en ijsdiktes
Ook al is voldaan aan de voorwaarden in artikel 5.4.5, artikel 5.4.6 en artikel 5.4.7 en de voorschriften in artikel 5.4.8, dan is het in onderstaande situaties verboden om te varen. Deze situaties zijn:
er ligt een ijslaag van oever tot oever van meer dan twee centimeter op de Linge tussen de verkeersbrug te Leerdam en Geldermalsen, de Lage Boezemwateren van de Nederwaard en Overwaard en de Buiten-Giessen, de Karnemelksloot, de voormalige Vluchthaven, de watergang ten zuiden van de Apollostraat en de zijtak van de Buiten-Giessen gelegen ten noorden van het Peulenplein; en
Artikel 5.5.3 Vrijstelling voor vissen
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag vis worden uitgezet in en onttrokken aan een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap. Ook mogen dan fuiken of andere vistuigen worden geplaatst en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap. En er mag gevist worden met een hengel in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap. Vis die met een hengel is gevangen, mag onmiddellijk en levend worden teruggezet in het oppervlaktewaterlichaam waaruit de vis is gevangen. De voorwaarden zijn:
Artikel 5.5.4 Verboden te vissen
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 5.5.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 5.5.3? Dan is het verboden te vissen in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap. In artikel 5.5.2, tweede lid staan de activiteiten die onder vissen worden verstaan.
Afdeling 5.6 Explosief materiaal
Artikel 5.6.3 Vergunningplicht bij een activiteit in de buitenbeschermingszone van een waterkering
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de activiteiten zoals genoemd in artikel 5.6.2, vierde lid uit te voeren in de buitenbeschermingszone van een waterkering.
Artikel 5.6.4 Verbod explosief materiaal
Het is verboden de activiteiten zoals genoemd in artikel 5.6.2, vierde lid uit te voeren in een waterkering, de beschermingszone van een waterkering, een oppervlaktewaterlichaam, de Slaperdijk te Kesteren of de Meidijk te Zuilichem, de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam of langs een weg in beheer bij het waterschap.
HOOFDSTUK 6 OBJECTEN EN BEPLANTING
Afdeling 6.1 Constructie aan het water: steiger, terras en vlonder
Artikel 6.1.3 Vrijstelling constructie aan het water: steiger, terras en vlonder
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een steiger, terras en vlonder worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.1.4 Meldingsplicht constructie aan het water: steiger, terras en vlonder
Het is verboden zonder melding een steiger, terras en vlonder aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Een steiger, terras en vlonder mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam of in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.1.5 Meldingsplicht constructie aan het water in Giessenzoom: steiger, terras en vlonder
In de Giessenzoom is het verboden zonder melding een steiger, terras en vlonder aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben. Een steiger, terras en vlonder mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in de Giessenzoom. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.1.6 Meldingsplicht constructie aan het water in Binnen-Giessen of Buiten-Giessen: steiger, terras en vlonder
In de Binnen-Giessen of Buiten-Giessen is het verboden zonder melding een steiger, terras en vlonder aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben. Een steiger, terras en vlonder mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.1.7 Voorschriften bij een melding constructie aan het water: steiger, terras en vlonder
Uit artikel 6.1.4, artikel 6.1.5 en artikel 6.1.6 blijkt dat met een melding een steiger, terras en vlonder mag worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 6.1.8 Vergunningplicht constructie aan het water: steiger, terras en vlonder
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.1.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.1.3, artikel 6.1.4, artikel 6.1.5 of artikel 6.1.6 of de voorschriften in artikel 6.1.7? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een steiger, terras en vlonder aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben.
Afdeling 6.2 Constructie langs het water: beschoeiing en damwand
Artikel 6.2.3 Meldingsplicht beschoeiing
Het is verboden zonder melding beschoeiing te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam. Een beschoeiing mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
In de Giessenzoom is het verboden zonder melding beschoeiing te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam. Een beschoeiing mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam in de Giessenzoom. De voorwaarden zijn:
In de Binnen-Giessen en Buiten-Giessen is het verboden zonder melding beschoeiing te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam. Een beschoeiing mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam in de Binnen-Giessen en Buiten-Giessen. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.2.4 Meldingsplicht damwand
Het is verboden zonder melding een damwand te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Een damwand mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
In de Giessenzoom is het verboden zonder melding een damwand te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam. Een damwand mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam in de Giessenzoom. De voorwaarden zijn:
In de Binnen-Giessen en Buiten-Giessen is het verboden zonder melding een damwand te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam. Een damwand mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam in de Binnen-Giessen en Buiten-Giessen. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.2.6 Vergunningplicht beschoeiing en damwand
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.2.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.2.3 of artikel 6.2.4 of de voorschriften in artikel 6.2.5? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning beschoeiing of een damwand te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben.
Afdeling 6.3 Constructie in het water: dam met duiker en frontmuur
Artikel 6.3.3 Vrijstelling frontmuur
Is aan onderstaande voorwaarden voldaan? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een frontmuur worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.3.4 Voorschriften frontmuur
Uit artikel 6.3.3 blijkt dat er een frontmuur mag worden geplaatst. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 6.3.5 Meldingsplicht dam met duiker
Het is verboden zonder melding een dam met duiker aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben in een oppervlaktewaterlichaam. Een dam met duiker mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.3.6 Voorschriften dam met duiker
Maakt de dam met duiker of de frontmuur de waterberging kleiner? Dan hoeft het verlies aan waterberging niet te worden gecompenseerd. Dit in tegenstelling tot de regels over dempen in afdeling 2.1. Wordt er een water gegraven ter compensatie voor toename van verhard oppervlak of het dempen van water? Dan mag het verwijderen van een dam en duiker niet worden meegerekend bij de compensatie voor het verlies aan waterberging
Artikel 6.3.7 Vergunningplicht dam met duiker en frontmuren
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.3.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.3.3 of artikel 6.3.5 of de voorschriften in artikel 6.3.4 of artikel 6.3.6? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen, aan te passen, te vervangen, en te hebben en/of frontmuren te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben.
Afdeling 6.4 Constructie over het water: brug
Artikel 6.4.3 Vrijstelling brug
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een brug worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn over een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.4.4 Meldingsplicht brug
Het is verboden zonder melding een brug aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben over een oppervlaktewaterlichaam. Een brug mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn over een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
In de Giessenzoom is het verboden zonder melding een brug aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben over een oppervlaktewaterlichaam. Een brug mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn over een oppervlaktewaterlichaam in de Giessenzoom. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.4.5 Voorschriften brug
Uit artikel 6.4.3 en artikel 6.4.4 blijkt dat met een vrijstelling of een melding een brug mag worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig mag zijn over een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 6.4.6 Vergunningplicht brug
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.4.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.4.3 of artikel 6.4.4 of de voorschriften in artikel 6.4.5? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben.
Artikel 6.5.3 Vrijstelling anti-worteldoek
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning anti-worteldoek worden aangebracht, vervangen en aanwezig zijn op het talud van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.5.4 Voorschriften anti-worteldoek
Uit artikel 6.5.3 blijkt dat er anti-worteldoek mag worden aangebracht, vervangen en aanwezig zijn op het talud van een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 6.5.5 Vergunningplicht anti-worteldoek
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.5.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.5.3 of de voorschriften in artikel 6.5.4? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning anti-worteldoek aan te brengen, te vervangen en te hebben.
Artikel 6.6.3 Vrijstelling bomen langs een oppervlaktewaterlichaam
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mogen zonder melding of omgevingsvergunning bomen worden geplant of aanwezig zijn in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.6.4 Voorschriften bomen langs een oppervlaktewaterlichaam
Uit artikel 6.6.3 blijkt dat er bomen mogen worden geplant en aanwezig zijn in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 6.6.5 Vrijstelling beplanting op de Slaperdijk en de Meidijk
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning beplanting worden aangebracht en aanwezig zijn op de Slaperdijk en de Meidijk. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.6.6 Meldingsplicht beplanting in de beschermingszone van een waterkering
Het is verboden zonder melding beplanting aan te brengen en te hebben in de beschermingszone van een waterkering. Beplanting mag onder voorwaarden met een melding worden aangebracht en aanwezig zijn in de beschermingszone van een waterkering. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.6.7 Voorschriften bij een melding beplanting in de beschermingszone van een waterkering
Uit artikel 6.6.6 blijkt dat beplanting mag worden aangebracht en aanwezig mag zijn in de beschermingszone van een waterkering. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 6.6.8 Meldingsplicht haag in de Giessenzoom
In de Giessenzoom is het verboden zonder melding een haag te plaatsen, aan te passen, te vervangen of te hebben. Een haag mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in de Giessenzoom. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.6.9 Meldingsplicht heg of struik langs een weg
Het is verboden zonder melding een heg of struik langs een weg in beheer bij het waterschap te planten en te hebben. Een heg of struik mag onder voorwaarden met een melding worden geplant en aanwezig zijn langs een weg in beheer bij het waterschap. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.6.10 Voorschriften bij een melding heg of struik langs een weg
Uit artikel 6.6.9 blijkt dat met een melding een heg of struik mag worden geplant en aanwezig mag zijn langs een weg. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 6.6.11 Vergunningplicht voor het aanbrengen van beplanting
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.6.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.6.3, artikel 6.6.5, artikel 6.6.6, artikel 6.6.8 of artikel 6.6.9 of de voorschriften in artikel 6.6.4, artikel 6.6.7 of artikel 6.6.10? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen en te hebben.
Artikel 6.6.12 Nadere specifieke zorgplicht bomen langs een oppervlaktewaterlichaam en beplanting in de beschermingszone van een waterkering en langs een weg
Bij het planten en hebben van bomen langs een oppervlaktewaterlichaam of het aanbrengen en hebben van beplanting in de beschermingszone van een waterkering en langs een weg geldt het volgende:
Afdeling 6.7 Kabels en leidingen
Artikel 6.7.3 Algemene voorschriften kabel of leiding
Bij het aanleggen, vervangen en hebben van een kabel of leiding wordt altijd voldaan aan de volgende voorschriften:
alle gaten en kuilen worden gedicht met de grond die eruit gekomen is. Zo nodig wordt de grond aangevuld met gelijkwaardige grond. Lagen van maximaal 0,20 meter worden mechanisch aangedrukt. De grond heeft zoveel mogelijk dezelfde samenstelling, opbouw en draagkracht als vóór de start van de werkzaamheden; en
bestaande kabels en/of leidingen (inclusief restmaterialen) die buiten gebruik worden of zijn gesteld, worden volledig uit het waterstaatswerk verwijderd conform afdeling 6.14. Kabels en/of leidingen die minder diep dan 1,20 meter onder maaiveld of de vaste bodem liggen, worden afgevoerd. Oude kabels/leidingen mogen blijven liggen onder wegen die niet op een waterkering liggen; en
spoedreparaties aan een kabel en/of leiding door een kabelbreuk of lekkage worden direct gemeld bij de toezichthouder. Dit gebeurt bij het Meldpunt Handhaving, via het algemene telefoonnummer van het waterschap. De werkzaamheden worden uitgevoerd in overleg met de toezichthouder. De uitgevoerde werkzaamheden worden achteraf schriftelijk gemeld. De werkzaamheden voldoen aan de voorwaarden en de voorschriften zoals beschreven in deze afdeling. Voldoen de werkzaamheden niet aan de voorwaarden? Dan wordt alsnog een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend.
Artikel 6.7.4 Vrijstelling kabel en leiding
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een kabel of leiding worden aangelegd, vervangen en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.7.5 Meldingsplicht kabel of leiding in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering
Het is verboden zonder melding een kabel of leiding aan te leggen, te vervangen en te hebben in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering. Een kabel of leiding mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, vervangen en aanwezig zijn in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.7.6 Aanvullende voorschriften bij een melding kabel of leiding in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering
Uit artikel 6.7.5 blijkt dat met een melding een kabel of leiding mag worden aangelegd, vervangen en aanwezig mag zijn in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering. Hierbij is voldaan de voorschriften zoals beschreven in artikel 6.7.3. Ook is voldaan aan de volgende voorschriften:
werkzaamheden worden tussen 1 april en 15 oktober uitgevoerd. De volgende werkzaamheden mogen het hele jaar worden uitgevoerd:
werkzaamheden in de waterkeringen van het boezemsysteem (Overwaard, Nederwaard, Merwedekanaal, Zouweboezem, Kanaal van Steenenhoek) en het Lingesysteem. Dit zijn de keringen met dijkpaalnummers beginnend met: AC, AD, AG, AM, AZ, BG, DL, DS, GG, GI, GK, GN, HL, HN, HO, HT, IK, KD, KK, KS, MD, MK, MW, NI, OL, WD en ZZ; en
Artikel 6.7.7 Meldingsplicht kabel of leiding in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam
Het is verboden zonder melding een kabel of leiding aan te leggen, te vervangen en te hebben in oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Een kabel of leiding mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, vervangen en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam en de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
de kabel of leiding kruist een vaarweg voor scheepvaart of boezemwater door middel van een gestuurde boring. Hierbij heeft de kabel of leiding een gronddekking van minimaal 3,00 meter onder het gehele leggerprofiel. Is er geen leggerprofiel? Dan zijn de vaste bodem en taluds van het water het uitgangspunt.
Artikel 6.7.8 Aanvullende voorschriften bij een melding kabel of leiding in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam
Bij de aanleg van een kabel of leiding in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktelichaam gelden de voorschriften zoals beschreven in artikel 6.7.3. Ook gelden de volgende voorschriften:
Artikel 6.7.9 Meldingsplicht kabel of leiding in een weg in beheer bij het waterschap
Het is verboden zonder melding een kabel of leiding aan te leggen, te vervangen en te hebben in een weg in beheer bij het waterschap. Een kabel of leiding mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, vervangen en aanwezig zijn in een weg in beheer bij het waterschap. De voorwaarden zijn:
Tabel: Minimale dieptes Kabels en Leidingen parallel aan wegen in beheer bij het waterschap
Artikel 6.7.10 Aanvullende voorschriften bij een melding kabel of leiding in een weg in beheer bij het waterschap
Bij de aanleg van een kabel of leiding in een weg in beheer bij het waterschap gelden de voorschriften zoals beschreven in artikel 6.7.3. Ook gelden de volgende voorschriften:
Artikel 6.7.11 Nadere specifieke indieningsvereisten bij een melding kabel of leiding
Bij een melding van de aanleg van een kabel of leiding worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening aangeleverd. Ook worden de volgende gegevens aangeleverd:
Artikel 6.7.12 Vergunningplicht kabel of leiding
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.7.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.7.4, artikel 6.7.5, artikel 6.7.7 en artikel 6.7.9 of de voorschriften in artikel 6.7.3, artikel 6.7.6, artikel 6.7.8 en artikel 6.7.10? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding aan te leggen, te vervangen en te hebben.
Artikel 6.8.3 Vrijstelling schutting of hek
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een schutting of een hek worden geplaatst, veranderd, vervangen of aanwezig zijn op een waterkering, in de beschermingszone van een waterkering of in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.8.4 Vrijstelling schutting of hek op de Slaperdijk en de Meidijk
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een schutting of een hek worden geplaatst, veranderd, vervangen of aanwezig zijn op de Slaperdijk en de Meidijk. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.8.5 Meldingsplicht schutting of hek langs een boezemwater
Een schutting of hek mag met een melding worden geplaatst, veranderd, vervangen en aanwezig zijn in de beschermingszone van een primair water met een boezemfunctie.
Artikel 6.8.6 Meldingsplicht schutting of hek op een waterkering
Het is verboden zonder melding een schutting of hek te plaatsen, aan te passen, te vervangen of te hebben op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering. Een schutting of hek mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, veranderd, vervangen en aanwezig zijn op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.8.7 Voorschriften bij een melding schutting of hek
Uit artikel 6.8.6 blijkt dat met een melding een schutting of hek mag worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig mag zijn op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 6.8.8 Vergunningplicht schutting of hek
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.8.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.8.3, artikel 6.8.4, artikel 6.8.5 en artikel 6.8.6 of de voorschriften in artikel 6.8.7? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een schutting of hek te plaatsen, aan te passen, te vervangen of te hebben.
Afdeling 6.9 Veekerende afrastering en het houden van dieren
Artikel 6.9.3 Gebruik van gronden voor het houden van dieren
Gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren en die liggen op of vlakbij waterstaatwerken of wegen in beheer bij het waterschap hebben een voldoende veekerende afrastering. Bij het plaatsen, aanpassen, vervangen en hebben van een veekerende afrastering gelden de voorwaarden in artikel 6.9.4, artikel 6.9.7, artikel 6.9.8 of artikel 6.9.9 en de voorschriften in artikel 6.9.5, artikel 6.9.8 of artikel 6.9.10.
Artikel 6.9.4 Vrijstelling veekerende afrastering bij een oppervlaktewaterlichaam
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een veekerende afrastering worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.9.5 Voorschriften bij de vrijstelling veekerende afrastering
Uit artikel 6.9.4 blijkt dat een veekerende afrastering mag worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig mag zijn in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 6.9.6 Vrijstelling veekerende afrastering op de Slaperdijk en de Meidijk
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een veekerende afrastering worden geplaatst, veranderd, vervangen of aanwezig zijn op de Slaperdijk en de Meidijk. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.9.7 Meldingsplicht veekerende afrastering bij een waterkering
Het is verboden zonder melding een veekerende afrastering te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering. Een veekerende afrastering mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.9.8 Voorschriften bij een melding veekerende afrastering bij een waterkering
Uit artikel 6.9.7 blijkt dat met een melding een veekerende afrastering mag worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig mag zijn op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 6.9.9 Meldingsplicht veekerende afrastering langs een weg
Het is verboden zonder melding een veekerende afrastering te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben langs een weg in beheer bij het waterschap. Een veekerende afrastering mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn langs een weg in beheer bij het waterschap. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.9.10 Voorschriften bij een melding veekerende afrastering langs een weg
Uit artikel 6.9.9 blijkt dat met een melding een veekerende afrastering mag worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig mag zijn langs een weg in beheer bij het waterschap. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 6.9.11 Vergunningplicht veekerende afrastering
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.9.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.9.4, artikel 6.9.6, artikel 6.9.7 of artikel 6.9.9 of de voorschriften in artikel 6.9.5, artikel 6.9.8 of artikel 6.9.10? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een veekerende afrastering te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben.
Afdeling 6.10 Het plaatsen van (bouw)materiaal
Artikel 6.10.3 Meldingsplicht voor het plaatsen van (bouw)materiaal
Het is verboden zonder melding (bouw)materiaal te plaatsen en tijdelijk te hebben langs een weg in beheer bij het waterschap. Het (bouw)materiaal mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst en tijdelijk aanwezig zijn. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.10.4 Voorschriften bij een melding voor het plaatsen van (bouw)materiaal
Uit artikel 6.10.3 blijkt dat met een melding (bouw)materiaal mag worden geplaatst en tijdelijk aanwezig mag zijn langs een weg in beheer bij het waterschap. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 6.10.5 Specifieke indieningsvereisten melding
Bij het indienen van een melding wordt aangegeven hoe en hoelang het (bouw)materiaal wordt opgeslagen. Daarnaast worden de algemene gegevens bedoeld in afdeling 1.5 verstrekt.
Artikel 6.10.6 Vergunningplicht voor het plaatsen van (bouw)materiaal
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.10.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.10.3 of de voorschriften in artikel 6.10.4? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning (bouw)materiaal te plaatsen en tijdelijk te hebben langs een weg in beheer bij het waterschap.
Afdeling 6.11 Een gebouw bouwen of verbouwen
Artikel 6.11.3 Vrijstelling verbouwen en bouwen op de Slaperdijk en de Meidijk
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning worden gebouwd of verbouwd op de Slaperdijk en de Meidijk. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.11.4 Vrijstelling verbouwen
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering een gebouw aan de binnenkant worden verbouwd. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.11.5 Meldingsplicht gebouwen in de Giessenzoom
In de Giessenzoom is het verboden zonder melding een botenhuis, recreatiewoning of bijgebouw te bouwen, te verbouwen en te hebben. Een botenhuis, recreatiewoning of bijgebouw mag onder voorwaarden met een melding worden gebouwd, verbouwd en aanwezig zijn in de Giessenzoom. De voorwaarden zijn:
Afdeling 6.12 Aanbrengen verharding
Artikel 6.12.3 Vrijstelling gesloten verharding op de Slaperdijk en de Meidijk
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning gesloten verharding worden aangebracht, vervangen en aanwezig zijn op de Slaperdijk en de Meidijk. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.12.4 Meldingsplicht voor gesloten verharding
Het is verboden zonder melding gesloten verharding aan te brengen, te vervangen en te hebben in de beschermingszone van een waterkering. Gesloten verharding mag onder voorwaarden met een melding worden aangebracht, vervangen en aanwezig zijn in de beschermingszone van een waterkering. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.12.6 Vergunningplicht voor gesloten verharding
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.12.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.12.3 of artikel 6.12.4 of de voorschriften in artikel 6.12.5? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning gesloten verharding aan te brengen, te vervangen en te hebben.
Afdeling 6.13 Het plaatsen van een ander object
Artikel 6.13.3 Vrijstelling objecten op de Slaperdijk en de Meidijk
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een object worden geplaatst of aanwezig zijn op de Slaperdijk en de Meidijk. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.13.4 Vrijstelling verkeersbord of vergelijkbaar bord op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een verkeersbord of een vergelijkbaar bord worden geplaatst, vervangen en aanwezig zijn op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.13.5 Vrijstelling losstaand object
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een losstaand object worden geplaatst, vervangen of aanwezig zijn op de kruin van de waterkering of in de beschermingszone van de waterkering. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.13.6 Meldingsplicht klein object in het winterbed van een boezem
Het is verboden zonder melding een klein object te plaatsen, te vervangen en te hebben in het winterbed van een boezem. Een klein object mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst en aanwezig zijn in het winterbed van een boezem. De voorwaarden zijn dat het kleine object:
Artikel 6.13.7 Meldingsplicht handmatig te verwijderen object
Het is verboden zonder melding een handmatig te verwijderen object te plaatsen, te vervangen of te hebben in de beschermingszone van een waterkering. Een handmatig te verwijderen object mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, vervangen en aanwezig zijn in de beschermingszone van een waterkering. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.13.8 Voorschriften bij een melding van een handmatig te verwijderen object
Uit artikel 6.13.7 blijkt dat met een melding een handmatig te verwijderen object mag worden geplaatst, vervangen en aanwezig mag zijn in de beschermingszone van een waterkering. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 6.13.9 Meldingsplicht voor objecten in de Buiten-Giessen en Binnen-Giessen
Het is verboden zonder melding een object te plaatsen, te vervangen en te hebben in de Buiten-Giessen of de Binnen-Giessen. Een object mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, vervangen en aanwezig zijn in de Buiten-Giessen of de Binnen-Giessen. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.13.10 Meldingsplicht voor het plaatsen van een bord of een verkeersspiegel op of langs een weg in beheer bij het waterschap
Het is verboden zonder melding een bord of een verkeerspiegel op of langs een weg in beheer bij het waterschap te plaatsen, te vervangen en te hebben. Een bord of verkeersspiegel mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, vervangen en aanwezig zijn op of langs een weg in beheer bij het waterschap. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.13.11 Voorschriften bij een melding bord of verkeersspiegel langs een weg in beheer bij het waterschap
Uit artikel 6.13.10 blijkt dat met een melding een bord of verkeersspiegel mag worden geplaatst, vervangen en aanwezig mag zijn op of langs een weg in beheer bij het waterschap. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 6.13.12 Meldingsplicht objectbeschermend obstakel langs een weg in beheer bij het waterschap
Het is verboden zonder melding een objectbeschermend obstakel op of langs een weg in beheer bij het waterschap te plaatsen, te vervangen of te hebben. Een objectbeschermend obstakel mag onder voorwaarden na een melding worden geplaatst, te vervangen of aanwezig zijn op of langs een weg in beheer bij het waterschap. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.13.13 Voorschriften bij een melding objectbeschermend obstakel langs een weg in beheer bij het waterschap
Uit artikel 6.13.12 blijkt dat met een melding een objectbeschermend obstakel mag worden geplaatst, vervangen en aanwezig mag zijn op of langs een weg in beheer bij het waterschap. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 6.13.14 Vergunningplicht voor het plaatsen van een object
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.13.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.13.3, artikel 6.13.4, artikel 6.13.5, artikel 6.13.6, artikel 6.13.7, artikel 6.13.9, artikel 6.13.10 of in artikel 6.13.12 of de voorschriften in artikel 6.13.8, artikel 6.13.11 of artikel 6.13.13? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een object te plaatsen of te hebben.
Afdeling 6.14 Verwijderen object
Artikel 6.14.3 Vrijstelling verwijderen object op de Slaperdijk en de Meidijk
Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een object worden verwijderd van de Slaperdijk en de Meidijk. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.14.4 Meldingsplicht verwijderen object uit oppervlaktewaterlichaam
Het is verboden zonder melding een object te verwijderen uit een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Een object mag onder voorwaarden met een melding worden verwijderd uit een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.14.5 Voorschriften bij een melding verwijderen van een object uit een oppervlaktewaterlichaam
Uit artikel 6.14.4 blijkt dat een object mag worden verwijderd uit een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 6.14.6 Meldingsplicht voor het verwijderen van een object uit een waterkering
Het is verboden zonder melding een object te verwijderen uit een waterkering of de beschermingszone van een waterkering. Een object mag onder voorwaarden met een melding uit een waterkering of de beschermingszone van een waterkering worden verwijderd. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.14.7 Voorschriften bij een melding voor het verwijderen van een object uit een waterkering of de beschermingszone van een waterkering
Uit artikel 6.14.6 blijkt dat met een melding een object mag worden verwijderd uit een waterkering of de beschermingszone van een waterkering. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 6.14.8 Meldingsplicht voor het verwijderen van een object uit een weg in beheer bij het waterschap
Het is verboden zonder melding een object te verwijderen uit een weg in beheer bij het waterschap. Een object mag onder voorwaarden met een melding uit een weg in beheer bij het waterschap worden verwijderd. De voorwaarden zijn:
Artikel 6.14.9 Voorschriften bij een melding voor het verwijderen van een object in een weg in beheer bij het waterschap
Uit artikel 6.14.8 blijkt dat met een melding een object mag worden verwijderd uit een weg in beheer bij het waterschap. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:
betreft het werkzaamheden aan een asfaltweg? Dan wordt de tijdelijke klinkerbestrating binnen 12 maanden na afronding van de werkzaamheden vervangen door een asfaltlaag. Dit gebeurt in overleg met en op aanwijzen van de toezichthouder. De asfaltlaag loopt vloeiend over in het bestaande wegdek zodat er geen plassen kunnen ontstaan; of
Artikel 6.14.10 Vergunningplicht verwijderen object
Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.14.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.14.3, artikel 6.14.4, artikel 6.14.6 of artikel 6.14.8 of de voorschriften in artikel 6.14.5, artikel 6.14.7 of artikel 6.14.9? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een object te verwijderen.
De Keur Waterschap Rivierenland 2014 en de Algemene Regels behorende bij de Keur Waterschap Rivierenland 2014 worden ingetrokken op het moment waarop de Omgevingswet in werking treedt.
Aldus vastgesteld in een openbare vergadering van het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland op 1 juli 2022.
het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland,
de secretaris-directeur,
ir. Z.C. Vonk
de waarnemend dijkgraaf,
M.H.M. Gremmen
BIJLAGE 1. ALFABETISCHE LIJST VAN BEGRIPPEN
aangewezen oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage 2;
aangewezen vaarweg: een vaarweg die door Gedeputeerde Staten van een provincie in een provinciale verordening is aangewezen als een vaarweg;
bedrijfsperceel: terrein dat hoort bij een bedrijfsgebouw en daarmee een ononderbroken ruimtelijk geheel vormt. Dit omvat gebouwen met bedrijfsactiviteiten, bijhorende loodsen, opslagruimten en parkeerruimten;
beperkingengebied: bij of krachtens de wet aangewezen gebied waar vanwege de (toekomstige) aanwezigheid van een waterstaatswerk of beschermingszone regels gelden voor activiteiten. Het gaat om activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat (toekomstige) waterstaatswerk of beschermingszone;
bergingsgebied: gebied waaraan op grond van de Omgevingswet een functie voor waterstaatkundige doeleinden is toegedeeld. Het gaat niet om een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat bedoeld is voor de verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen. Het gebied is ook als bergingsgebied op de legger opgenomen;
beplanting: bomen, struiken, heggen, hagen en lage begroeiing. Gras valt niet onder beplanting;
beschermingszone: een zone die aan een waterstaatswerk grenst. In deze zone kunnen voorschriften en beperkingen gelden om het waterstaatswerk te beschermen;
beschoeiing: materiaal dat is aangebracht op de grens van water en land of langs de waterkant. Het materiaal is bedoeld om de oever tegen afkalving te beschermen. Daarmee wordt voorkomen dat door afkalving van de oever de doorstroming, de waterbeheersing of het vaarwegverkeer wordt belemmerd;
bestuur: het dagelijks bestuur van Waterschap Rivierenland;
bewegwijzeringsbord: een bord dat voldoet aan de Richtlijn bewegwijzering 2014, publicatie 322 van het CROW;
bodemenergiesysteem: een installatie die gebruik maakt van de bodem voor de levering van warmte of koude voor de verwarming of koeling van een gebouw;
boezem: het stelsel van wateren en meren die met elkaar in open verbinding staan. Hierop wordt het water van lager gelegen polders uitgeslagen. Een boezem is bedoeld voor tijdelijke berging en lozing op het buitenwater;
bouwgrens: een grens die op de legger is aangegeven als bouwgrens. Een bouwgrens bakent een gebied af waarbinnen een bouwverbod geldt. Dit is ter bescherming van een waterstaatswerk;
bouwput- of sleufbemaling: het onttrekken van grondwater met als doel het kunnen uitvoeren van werkzaamheden in de bodem;
brandblusvoorziening: een voorziening die permanent aanwezig is maar alleen in noodsituaties wordt gebruikt. Als een brandblusvoorziening ook voor andere doeleinden wordt gebruikt, wordt de voorziening niet als een brandblusvoorziening aangemerkt;
brug: een vaste of beweegbare verbinding van de ene kant van het water naar de andere kant van het water;
bruggenhoofd: de versterkte plaats waar een brug met de oever is verbonden;
buitenbeschermingszone: een zone binnen het gebied dat onder werking van de waterschapsverordening of Wet beheer rijkswaterstaatswerken valt en die als buitenbeschermingszone in de legger is opgenomen;
dam met duiker: dam in een primair, secundair of tertiair water met een buis of koker; door de buis of koker kan water door de dam stromen;
damwand: grondkerende constructie die op de insteek van een oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst om afkalving en instorten van de oever te voorkomen;
erftoegangsweg: een weg die bedoeld is voor het veilig toegankelijk maken van percelen met langzaam en gemotoriseerd verkeer. Men mag hier buiten de bebouwde kom maximaal 60 km per uur rijden;
evenement: een georganiseerde gebeurtenis;
frontmuur: eenvoudige constructie (bijvoorbeeld een stenen muurtje) aan beide zijden van de dam met duiker. De dam kan zo over de volle breedte worden gebruikt;
gebiedsontsluitingsweg: een weg met gelijkvloerse kruisingen die is bedoeld om landelijk en stedelijk gebied te ontsluiten. Men mag hier buiten de bebouwde kom maximaal 80 km per uur rijden;
gehanteerd peil: hoogte van het vastgestelde peil in het peilgebied, inclusief de marges die in het peilbesluit beschreven staan. Deze marges zijn nodig om het waterpeil in tijden van droogte te kunnen verhogen. Ook is er soms sprake van een heel lang peilgebied. Achterin dit peilgebied kan het peil hoger zijn dan voorin het peilgebied, bijvoorbeeld bij een stuw of gemaal;
geleidebaken: langwerpig bord met schuine rood-witte strepen. Dit bord is bedoeld om het verkeer te waarschuwen;
gesloten verharding: asfaltverharding, straatklinkers, (grasbeton)tegels en sierbestrating; halfverharding zoals grind valt niet onder gesloten verharding;
grondkerende hoogte: de hoogte tussen het vastgestelde peil en het maaiveld. Met beschoeiing wordt voorkomen dat de grondkerende hoogte afkalft of uitstroomt in het oppervlaktewater;
grondsanering: het verwijderen van verontreinigde grond;
grondwatersanering: een grondwatersanering is het onttrekken van verontreinigd grondwater. Dit heeft als doel de verontreinigde bodem te reinigen en het verontreinigde grondwater te verwijderen. Het verontreinigde grondwater dat is onttrokken, wordt in het algemeen na zuivering afgevoerd naar het gemeenteriool of oppervlaktewater;
haag: aaneengesloten rij struiken om ruimtes te scheiden, eventueel voorzien van een toegangspoort;
halfverharding: los materiaal dat meer draagkracht geeft aan de oorspronkelijke grond, zoals grind, gebroken puin en gebroken natuursteen;
handmatig te verwijderen object: dat is een object:
Een handmatig te verwijderen object is bijvoorbeeld een kippenhok, een fietsenrek of een blokhut-tuinhuisje;
heg: aaneengesloten rij struiken om ruimtes te scheiden;
hek: afscheiding met vrij doorzicht, eventueel voorzien van een toegangspoort;
infiltreren van water: in de bodem brengen van water om het grondwater aan te vullen, in samenhang met het onttrekken van grondwater;
insteek: de grens van het waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam op de legger; vaak is dit het punt waar de oeverhelling begint;
klein onderhoud aan een weg: verlagen van een berm (roven), herstellen van schade aan de toplaag of vervangen van de toplaag van de weg; een wegreconstructie valt hier niet onder;
klein object: geen bouwwerk maar een eenvoudig object zoals een bloempot of bestrating;
kunstwerk: civieltechnisch bouwwerk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen. Een kunstwerk is niet bedoeld om in te wonen;
leggerprofiel: dwarsdoorsnede die door het bestuur van het waterschap is vastgesteld. Hierop staan de minimale vereiste afmetingen van een waterstaatswerk;
lintbebouwing: een (bijna) aaneengesloten rij huizen langs een weg;
losstaand object: een object zonder fundering. Dit object is zonder hulpmiddel te verwijderen, bijvoorbeeld een container, een kliko, een bloempot of terrasmeubilair;
lozingsvoorziening: een constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen;
mottobord: bord om aandacht te schenken aan veilig verkeersgedrag, bijvoorbeeld “Ben je BOB, zeg het hardop!”;
natuurvriendelijke oever: een oever met een ondiep ‘nat’ gedeelte. Dit geeft oever- en waterplanten de kans zich te ontwikkelen. En verbetert het leefgebied van bepaalde dieren;
niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam: een ander oppervlaktewaterlichaam dan een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage 2;
objectbeschermend obstakel: een object zoals een steen, een kei, een bloembak, een betonblok, een paal, etc. Dit object is bedoeld om een ander object te beschermen tegen verkeer. Bijvoorbeeld een woning, een schuur, een haag of een tuin. Een hek is geen objectbeschermend obstakel;
omgevingsvergunning: een omgevingsvergunning voor wateractiviteiten;
onderhoudsroute: route die het waterschap gebruikt voor beheer- en onderhoudstaken;
ondersteunend kunstwerk: civieltechnisch bouwwerk dat nodig is voor de taken van het waterschap, voor de waterkering of voor het functioneren van de waterhuishouding. Ondersteunende kunstwerken zijn bijvoorbeeld gemalen, dammen, duikers, sluizen, inlaatwerken en stuwen;
ontgraven: verwijderen van bodemlagen van een stuk grond;
onttrekkingsvoorziening: een constructie om water uit een oppervlaktewaterlichaam te halen;
oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van water dat vrij aan het aardoppervlak voorkomt. Ook de stoffen die in het water zitten, vallen onder het oppervlaktewaterlichaam. Dit geldt ook voor de oevers, planten en dieren;
perceel: een stuk grond bedoeld om op te wonen of voor het uitoefenen van een (landbouw)bedrijf of een combinatie daarvan;
pijler: onderdeel van een brug dat de brug ondersteunt;
proefbemaling: het onttrekken van grondwater om te bepalen hoeveel grondwater tijdens toekomstige werkzaamheden moet worden onttrokken. Een proefbemaling is veelal kortdurend;
profiel: een dwarsdoorsnede van een oppervlaktewaterlichaam;
profiel van vrije ruimte: de ruimte die is gereserveerd voor toekomstige verbeteringen van een waterstaatswerk. Deze ruimte ligt aan beide kanten van een waterstaatswerk of van een toekomstig waterstaatswerk. De ruimte kan ook boven of onder een (toekomstig) waterstaatswerk liggen. Dit is vastgelegd in de legger;
roven van een berm: verwijderen van de bovenlaag van de wegberm zodat het water beter van de weg afloopt;
schutting: constructie tussen twee percelen die meestal uit planken bestaat, eventueel voorzien van een toegangspoort;
seismisch onderzoek: onderzoek met kunstmatig opgewekte trillingen naar de opbouw van de bodem;
stedelijk gebied: de bebouwde kom en het gebied dat volgens een ruimtelijk plan in de toekomst als bebouwde kom kan worden aangemerkt;
steiger: constructie aan het water voor het afmeren van schepen of woonschepen of voor recreatief gebruik;
struik: een houtige plant die zich meteen boven de grond of al in de grond vertakt;
uitstroomvoorziening: een constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen;
uitweg: een aansluiting van een perceel op de openbare weg. Ook wel inrit, oprit, afrit, toerit of uitrit genoemd;
vaarweg: een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage 2;
vastgesteld peil: hoogte van het water dat is vastgesteld in het peilbesluit;
veekerende afrastering: eenvoudige constructie die bestaat uit palen met draad of gaas om vee tegen te houden;
vergelijkbaar bord: verkeersaanduidingen zoals reflectorpalen, verkeersspiegels, routeborden, maar geen reclameborden;
verkeersbord: bord dat voldoet aan bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;
verhard oppervlak: daken, bestrating, kassen en dergelijke, waarvan regenwater wordt afgevoerd naar de riolering of een oppervlaktewaterlichaam;
verkeersspiegel: bolle spiegel die wordt gebruikt om een onoverzichtelijke verkeerssituatie beter te kunnen overzien. De spiegel is gemaakt van gehard glas of roestvrijstaal en is goed zichtbaar vanaf de zijkant;
versnelde afvoer: het verschijnsel dat water door toename van verhard oppervlak sneller in een oppervlaktewaterlichaam of de riolering terechtkomt;
voorzieningen voor beluchting, drainage en watertoevoer: constructie die in de bodem wordt aangebracht om beplanting te voorzien van lucht en water of om water af te voeren;
wateractiviteiten: een verzameling van verschillende activiteiten die allemaal een relatie hebben met water en waarvoor de waterschapsverordening regels bevat;
waterkering: een verhoging die water kan tegenhouden. Dit kan een verhoging zijn die door mensen is aangelegd, maar ook een natuurlijke verhoging of hooggelegen gronden met ondersteunende kunstwerken. Voorbeelden van een waterkering zijn: dammen, dijken, kades, keermuren, kunstwerken en hoge gronden;
waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk;
watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;
weg: rijbanen, paden, trottoirs, wegmeubilair en alles wat daarbij hoort zoals bermen, parkeergelegenheden en bermsloten. Een weg kan ook een geïsoleerd fietspad of voetpad zijn;
wegmeubilair: objecten die naast, in, op of boven de weg zijn aangebracht voor het verkeer zoals een geleiderail of een lantaarnpaal;
wegreconstructie: een weg afbreken en helemaal opnieuw aanleggen, een wegreconstructie valt onder groot onderhoud;
werken: constructies die door mensen zijn aangelegd of ontstaan en alles wat erbij hoort;
werkingsgebied: een gebied waarin de regels van de waterschapsverordening van toepassing zijn;
woonperceel: perceel waar een woning op staat of waar een woning op gebouwd mag worden.
NEN 6600-1:NEN 6600-1:2019: Water -Monsterneming -Deel 1: Afvalwater, versie 2019;
NEN 6646: NEN 6646/C1:2015: Water -Fotometrischebepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem -Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat, versie 2015 + C1:2015;
NEN 6966:NEN 6966:2006: Milieu -Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten –Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2006;
NEN-EN 12566-1: NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE -Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016;
NEN-EN 13284-1: NEN-EN 13284-1:2001: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen –Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties –Deel 1: Manuele gravimetrische methode, versie 2001;
NEN-EN 872: NEN-EN 872:2005: Water –Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen –Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005;
NEN-EN-ISO 5667-3:NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water -Monsterneming -Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018;
NEN-EN-ISO 5815-1: NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water -Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) -Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;
NEN-EN-ISO 5815-2: NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water -Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) -Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003;
NEN-EN-ISO 6878: NEN-EN-ISO 6878:2004: Water -Bepaling van fosfor -Ammoniummolybdaat spectometrische methode, versie 2004;
NEN-EN-ISO 9377-2:NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water -Bepaling van de minerale-olie-index -Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000;
NEN-EN-ISO 10301:NEN-EN-ISO 10301:1997: Water -Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen -Gaschromatografische methoden, versie 1997;
NEN-EN-ISO 11732: NEN-EN-ISO 11732:2005: Water -Bepaling van ammonium stikstof -Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 2005;
NEN-EN-ISO 11885:NEN-EN-ISO 11885:2009: Water -Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009;
NEN-EN-ISO 12846:NEN-EN-ISO 12846:2012: Water -Bepaling van kwik -Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;
NEN-EN-ISO 13395:NEN-EN-ISO 13395:1997: Water -Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de somvan beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 1997;
NEN-EN-ISO 15587-1: NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water -Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water -Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002;
NEN-EN-ISO 15587-2: NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water -Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water -Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002;
NEN-EN-ISO 15680: NEN-EN-ISO 15680:2003: Water -Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie, versie 2003;
NEN-EN-ISO 15681-1: NEN-EN-ISO 15681-1:2005: Water -Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) -Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA), versie 2005;
NEN-EN-ISO 15681-2: NEN-EN-ISO 15681-2:2018: Water -Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) -Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA), versie 2018;
NEN-EN-ISO 15682:NEN-EN-ISO 15682:2001: Water -Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001;
NEN-EN-ISO 17294-2:NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water -Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma -Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016;
NEN-EN-ISO 17852:NEN-EN-ISO 17852:2008: Water -Bepaling van kwik -Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008;
NEN-EN-ISO 17993: NEN-EN-ISO 17993:2004: Water -Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004;
NEN-ISO 5663: NEN-ISO 5663:1993: Water -Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof -Methode na mineralisatie met seleen, versie 1993;
NEN-ISO 15705:NEN-ISO 15705:2003: Water -Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) -Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003;
NEN-ISO 15923-1:NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit -Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie -Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013
BIJLAGE 2. AANWIJZING EN BEGRENZING BEPERKINGENGEBIEDEN
Voor de Waterschapsverordening is een set kaarten vastgesteld, welke online zijn te raadplegen. Deze kaarten worden gebruikt om werkingsgebieden voor bepaalde regels aan te geven. Door met kaarten te werken, zorgen we ervoor dat we de regels alleen dáár van toepassing zijn, waar ze ook echt noodzakelijk zijn.
Het werkingsgebied van een regel (verordening, hoofdstuk, afdeling, artikel of lid) is opgebouwd uit een combinatie van één of meerdere soorten beperkingengebieden. Deze zijn beschreven in de artikelen van deze waterschapsverordening. Onderstaande tabel geeft de beperkingengebieden die genoemd zijn in deze waterschapsverordening weer.
Tabel: beperkingengebieden genoemd in deze waterschapsverordening
Waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam met boezemfunctie |
Aangewezen oppervlaktewaterlichaam:
|
Naast de beperkingengebieden die in deze waterschapsverordening vastgesteld worden wordt ook aan andere soorten gebieden gerefereerd. Dit zijn:
Tabel: aanvullende gebieden genoemd in deze waterschapsverordening
Toelichting Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland
Behorend bij Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland 1 juli 2022
Algemene toelichting op de waterschapsverordening
1 Strekking, doelen en uitgangspunten
Deze waterschapsverordening bevat de regels van het Waterschap Rivierenland over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de watersystemen, de zuiveringtechnische werken en de wegen die in beheer zijn bij Waterschap Rivierenland.
De waterschapsverordening berust op artikel 2.5 van de Omgevingswet en vervangt de keur en de algemene regels. Bovendien bevat de waterschapsverordening regels over lozingen. Lozingen waren eerst op het niveau van de centrale overheid geregeld.
1.2 Verbeterdoelen van de stelselherziening
De waterschapsverordening is onderdeel van de stelselherziening van het omgevingsrecht. De invoering van de waterschapsverordening draagt bij aan de landelijke verbeterdoelen van de Omgevingswet: een inzichtelijk omgevingsrecht, waarin de leefomgeving centraal staat, waarin ruimte is voor maatwerk en waarin besluitvorming over projecten sneller en beter verloopt.
1.3 Basisvariant van de waterschapsverordening
Voor Waterschap Rivierenland is de ambitie als volgt bepaald. Op 29 november 2019 heeft het algemeen bestuur besloten om de waterschapsverordening gefaseerd te ontwikkelen zodat deze gereed is om aan te sluiten op het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO). Daarbij is uitgegaan van een beleidsneutrale omzetting van de keur en algemene geregel in een zogeheten ‘basisvariant’ van de waterschapsverordening. Deze basisvariant houdt in dat de waterschapsverordening qua vorm en opzet volledig voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingswet, terwijl de veranderingen ten opzichte van de oude regels inhoudelijk beperkt zijn. Voor deze basisvariant is gekozen om de continuïteit en daarmee de betrouwbaarheid van de regels in de overgang naar het nieuwe stelsel te kunnen garanderen. In een volgende versie van de waterschapsverordening zullen wijzigingen en vereenvoudigingen worden doorgevoerd.
1.4 Decentralisatie van lozingen
Inhoudelijke veranderingen die wel zijn meegenomen, komen in de eerste plaats voort uit de decentralisatie van regelgeving. Regelgeving over lozingen zijn in de zogenoemde bruidsschat van Rijk naar de waterschappen gegaan. De regels uit de bruidsschat zijn verwerkt in hoofdstuk 3 van de waterschapsverordening. Daarmee is de bruidsschat volledig geïntegreerd in de waterschapsverordening. In 2.3 Decentralisatie van de lozingen en bruidsschat van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.
Een tweede verandering in vergelijking met de huidige keur van Waterschap Rivierenland is de opzet van de waterschapsverordening. De waterschapsverordening is activiteitgericht opgebouwd. Hiermee is het accent verlegd naar het perspectief van burgers en bedrijven. De oude objectgerichte benadering van de keur wordt daarmee verlaten. De regels zijn verbonden aan de verschillende activiteiten die burgers en bedrijven willen verrichten in plaats van regels te koppelen aan de waterstaatswerken. Dat betekent dat de verschillende hoofdstukken en paragrafen zijn geordend naar alle relevante activiteiten. Daarbij is een clustering van activiteiten gehanteerd die aansluit bij de terminologie van de Omgevingswet.
1.6 Transparant gebruik van doelen
De regels zijn zo gemaakt dat te zien is uit welk algemeen belang ze voortkomen. De regels staan rechtstreeks in verband met de taken van het waterschap en de doelen die in de waterschapsverordening zijn omschreven.
Bij het vaststellen van de doelen van regels voor activiteiten is gebruik gemaakt van een landelijke ‘doelenboom’ die voor de implementatie van de Omgevingswet is ontwikkeld. Tabel 1 laat een vereenvoudigde versie van de doelenboom zien. Per activiteit die in de waterschapsverordening is opgenomen, is in de doelenboom aangegeven op welke doelen deze activiteit van invloed kan zijn. In de waterschapsverordening zijn de doelen bij elke afdeling in een apart artikel opgenomen bij de regels.
Tabel 1, vereenvoudigde versie doelenboom
Doordat de regels zijn gekoppeld aan de doelen die zij dienen, neemt de transparantie toe. De koppeling aan de diverse doelen van Waterschap Rivierenland (waterveiligheid, voldoende water, waterkwaliteit, enzovoort) leidt bovendien tot een meer integrale regelgeving. Door de tijd heen zijn er verschillen in regels ontstaan in delen van het beheergebied. Verschillen die niet meer uit te leggen zijn, zijn zoveel mogelijk opgeheven. Deze structuur vergroot de toegankelijkheid voor de burger en de toepasbaarheid door het waterschap.
Vanuit de doelenboom is de toelaatbaarheid van een groot deel van de activiteiten opnieuw bekeken. De regels voor de activiteiten zijn in de waterschapsverordening gebaseerd op het ‘ja-mits’ principe: een activiteit mag met een melding aan het bestuur van het waterschap worden verricht. Hierbij moet wel aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. In andere gevallen komt de vergunningplicht om de hoek kijken. In lijn met het instrumentarium van de Omgevingswet heeft dit geleid tot regels die variëren van een zorgplicht, een inhoudelijke regel of een informatieplicht, tot een maatwerkvoorschrift, een meldplicht of een omgevingsvergunningplicht en in enkele gevallen een absoluut verbod.
Nieuw is dat de regels over activiteiten zijn gekoppeld aan geometrisch aangewezen en begrensde werkingsgebieden die in bijlage 2 van de verordening zijn opgenomen. De werkingsgebieden kunnen ook worden aangeklikt op een digitale kaart voor burgers en bedrijven. Deze digitalisering is onderdeel van het landelijke Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Daarin wordt ook de regelgeving van Rijk, provincie, gemeenten en andere waterschappen digitaal ontsloten.
De digitalisering van de waterschapsverordening in het DSO moet zorgen voor een verbeterde dienstverlening aan burgers en bedrijven. Door zogenoemde toepasbare regels wordt de juridische tekst van de verordening toegankelijk gemaakt aan de hand van vragen. Deze vragen leiden de burger naar de juridische regels die op hun activiteit en locatie van toepassing zijn. Zo kan een gebruiker eenvoudig nagaan of een activiteit op een bepaalde locatie is toegestaan. Of dat ze een melding moeten doen of een vergunning moeten aanvragen. Ook zien ze aan welke algemene regels eventueel moet worden voldaan.
1.9 Opbouw van deze toelichting
Het algemeen deel van deze toelichting gaat eerst in op (Hoofdstuk 2) de verhouding tot het stelsel van de Omgevingswet waarbinnen de waterschapsverordening zal werken, (Hoofdstuk 3) de werkingssfeer van de verordening en (Hoofdstuk 4) de verhouding tot andere instrumenten van het waterschap onder de Omgevingswet. Vervolgens wordt (Hoofdstuk 5) de inhoud van de verordening op hoofdlijnen beschreven met aandacht voor de belangrijkste wijzigingen. Tot slot (Hoofstuk 6) is er aandacht voor de voorbereiding en de uitvoering van de waterschapsverordening.
2 Verhouding tot het stelsel van de Omgevingswet
2.1 Taken en verantwoordelijkheden
De waterschapsverordening is gebaseerd op artikel 2.5 van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel stelt het algemeen bestuur van het waterschap één waterschapsverordening vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. Anders dan de keur is de waterschapsverordening dus niet vastgesteld met gebruik van de autonome verordenende bevoegdheid in de zin van de Waterschapswet, maar worden de regels gesteld in medebewind op basis van de Omgevingswet. De Omgevingswet stelt daarbij uitdrukkelijke regels over de gebruikte instrumenten, zoals algemene regels, maatwerkvoorschriften of verboden om activiteiten te verrichten zonder omgevingsvergunning, zonder melding, zonder het leveren van informatie of in absolute zin. De Omgevingswet regelt ook wie het bevoegd gezag is voor deze meldingen, maatwerkvoorschriften en omgevingsvergunningen. In de regel zal dat voor deze waterschapsverordening het dagelijks bestuur van het waterschap zijn.
2.2 Instructieregels van het Rijk en van de provincies Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Brabant en Utrecht
Bij de vaststelling van de waterschapsverordening spelen instructieregels een rol. Voor zover hier van belang zijn dat enkele regels van het Rijk (vastgesteld in hoofdstuk 6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving) of van de Provincie Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Brabant en Utrecht (Omgevingsverordening) die gaan over de inhoud of de motivering van de waterschapsverordening.
De Omgevingsverordeningen van de provincies, gebaseerd op de Omgevingswet, zijn nog niet allemaal vastgesteld. De huidige waterschapsverordening is getoetst aan het ontwerp van de Omgevingsverordeningen.
2.3 Decentralisatie van de lozingen en bruidsschat
Het beleid voor lozingen van stoffen was tot nu toe centraal geregeld. De meeste algemene regels staan nu in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het Rijk was van plan de lozingen decentraal te regelen. Daarmee zou tegemoet worden gekomen aan het uitgangspunt om maximaal regionaal maatwerk te kunnen leveren.
De Unie van Waterschappen en de organisaties voor de landbouwsector hebben zich er sterk voor gemaakt om in ieder geval de regels voor lozingen uit de land- en tuinbouw centraal te blijven regelen. Dit om het zogenaamde level-playing-field voor deze bedrijven in stand te houden. De lozingsregels voor de glastuinbouw, akkerbouw en veehouderij worden daarom, in ieder geval tot 2027, ondergebracht in het Besluit activiteiten leefomgeving.
Andere regels voor lozingen ‘verhuizen’ wel van het Rijk naar de waterschappen. Hiervoor heeft het Rijk een Invoeringsbesluit opgesteld. Dit wordt ook wel de ‘bruidsschat’ genoemd. Met het invoeringsbesluit kunnen de lozingsregels rechtstreeks onderdeel uitmaken van de waterschapsverordening. Dit geldt als er bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen waterschapsverordening is vastgesteld.
In het najaar van 2021 is desondanks gekeken of de regels uit de bruidsschat een op een kunnen worden opgenomen in de waterschapsverordening van Waterschap Rivierenland. Onder de Omgevingswet verandert het begrip ‘lozen’. De lozingsregels gaan straks niet alleen over de kwaliteit van het water, maar ook over hoeveelheden te lozen water. In de huidige keur zijn hiervoor ook regels opgenomen. Beide typen regels worden nu bij elkaar gebracht.
In de bruidsschat wordt nog onderscheid gemaakt tussen aangewezen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. Aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn grotere wateren in het beheergebied (over het algemeen boezemwateren). Voor deze wateren gelden minder strenge normen omdat ze groter zijn. Bij de niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen gelden strengere normen voor het lozen omdat deze wateren kleiner zijn. Wateren die zijn aangewezen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) vallen ook onder de aangewezen wateren.
De regels voor lozen in de bruidsschat betreft een set van circa 20 onderwerpen, variërend van de algemene zorgplicht tot lozingen van huishoudelijk afvalwater en hemelwater, van lozingen bij grondwatersaneringen tot lozingen op zuiveringtechnische werken. Er spelen dus vele verschillende soorten belangen op het gebied van waterkwaliteitsbeheer, waterkwantiteitsbeheer en afvalwaterzuivering. De regels per activiteit uit de bruidsschat zijn in deze waterschapsverordening overgenomen.
3.1 Watersystemen en onderdelen daarvan in beheer bij Waterschap Rivierenland
De waterschapsverordening is van toepassing in het beheergebied van Waterschap Rivierenland, voor zover het gaat over de watersystemen of onderdelen daarvan die in beheer zijn bij Waterschap Rivierenland. Wat onder watersysteem moet worden verstaan vloeit voort uit de Omgevingswet, zoals dat eerder op basis van de Waterwet het geval was: een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken. Daarbij geldt dat oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken als waterstaatswerken worden aangemerkt. Welke watersystemen of onderdelen daarvan in beheer zijn bij Waterschap Rivierenland wordt bepaald bij provinciale verordening die gebaseerd is op artikel 2.18, tweede lid, van de Omgevingswet.
3.2 Geometrisch bepaalde werkingsgebieden concrete regels
De regels over activiteiten zijn steeds gekoppeld aan werkingsgebieden. Waar geen specifiek werkingsgebied is benoemd, geldt het hele beheergebied van Waterschap Rivierenland als werkingsgebied. Zie voor de uitwerking hiervan de toelichting bij artikel 1.1.2 en bij de artikelen 1.3.1 tot en met 1.3.4.
De digitalisering van de waterschapsverordening brengt nieuwe informatiebehoeften over de beheerobjecten van Waterschap Rivierenland met zich mee. Dit houdt vooral verband met aanwijzing en begrenzing van werkingsgebieden. In de waterschapsverordening worden de werkingsgebieden aangewezen en geometrisch begrensd. Werkingsgebieden zijn gebieden waarin bepaalde regels uit de verordening van toepassing zijn, zoals beperkingengebieden met betrekking tot waterkeringen of oppervlaktewaterlichamen.
Deze werkingsgebieden berusten op informatie over de ligging van het waterstaatswerk zelf en over de beschermingszones die daarop aansluiten. Voor deze waterschapsverordening is een eenduidige naamgeving doorgevoerd, waardoor duidelijker is benoemd welk onderdeel van het watersysteem wordt bedoeld. De wijze waarop beperkingengebieden van oppervlaktewaterlichamen zijn onderverdeeld in verschillende zones is afgebeeld in Afbeelding 1. De onderverdeling van het beperkingengebied van waterkeringen in zones is afgebeeld in Afbeelding 2.
Afbeelding 1, zonering bij oppervlaktewaterlichamen
Afbeelding 2, zonering bij waterkeringen
4 Verhouding tot andere regelingen
4.1 Delegatiesystematiek en delegatiebesluit
De Omgevingswet vereist dat de waterschapsverordening op elk moment actueel is. Dat maakt het nodig om parallel aan de voorbereiding van de waterschapsverordening een afzonderlijk delegatiebesluit op te stellen. Daarin benoemt het algemeen bestuur de onderdelen van de waterschapsverordening die het dagelijks bestuur kan wijzigen of aanvullen. Dat geldt niet voor de wezenlijke kenmerken van de verordening zoals de doelen van de regels of, op hoofdlijnen, welke activiteiten zij bestrijkt. Het geldt wel voor andersoortige onderwerpen, zoals de wijziging van beperkingengebieden. In de waterschapsverordening zelf komen dus geen delegatiegrondslagen voor.
Voorop staat dat de hoofdelementen van de waterschapsverordening door het algemeen bestuur worden vastgelegd. Regels van uitvoeringstechnische of administratieve aard, uitwerking van de details of van meet- en rekenvoorschriften, regels die vaak veranderd moeten worden en regels waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld, moeten echter ook door het dagelijks bestuur te stellen zijn. Dit zijn twee uitersten van een spectrum, waarop steeds voor concrete onderwerpen keuzes gemaakt kunnen worden in het delegatiebesluit.
4.2 Verhouding tot de onderhoudslegger
De keur bevatte in hoofdstuk 2 algemene onderhoudsverplichtingen voor waterstaatswerken. In de onderhoudslegger zijn de onderhoudsplichtigen van de waterstaatswerken genoemd. De onderhoudslegger is gebaseerd op artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.
In het stelsel van de Omgevingswet mogen de onderhoudsplichten die voortvloeiden uit de keur en de legger niet in de waterschapsverordening worden opgenomen. Dit is bepaald in artikel 2.2 van het Omgevingsbesluit. Bij invoering van de waterschapsverordening zullen deze onderdelen van de keur daarom niet vervallen, maar op basis van de Waterschapswet blijven bestaan in de verordening onderhoudslegger.
4.3 Verhouding tot projectbesluit en vergunning eigen dienst
Onder de Waterwet is voor de aanleg of wijziging van waterstaatswerken door Waterschap Rivierenland een projectplan vereist. In de Omgevingswet wordt het projectplan vervangen door een projectbesluit. Een projectbesluit is voor het waterschap verplicht voor de aanleg en het wijzigen van primaire waterkeringen.
Voor de andere gevallen van aanleg en wijzigen van waterstaatswerken door het waterschap laat de Omgevingswet de keuze aan het waterschap. Het waterschap kan deze categorie vrijstellen, een projectbesluit of een vergunning eigen dienst voor schrijven.
Veel voorkomende onderhoudsactiviteiten van het waterschap zelf zijn als vrijstelling opgenomen in de waterschapsverordening. Voor het uitvoeren van beheer en onderhoud geldt nu en onder de waterschapsverordening geen vergunningvereiste voor het waterschap.
De waterschapsverordening bestaat uit zeven hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat algemene bepalingen over begrippen, toepassingsbereik en enkele algemene onderwerpen die relevant zijn voor de gehele verordening zoals de specifieke zorgplicht. Deze zorgplicht geldt altijd, dus ook naast bijvoorbeeld een meldplicht of vergunningplicht. De hoofdstukken 2 tot en met 6 zijn gewijd aan regels over activiteiten. Daarbij is de aard van de activiteiten bepalend.
Hoofdstuk 2 bevat regels over activiteiten die de werking, de samenhang en de kwaliteit raken van het watersysteem als zodanig (systeemactiviteiten). Dit betreft het wijzigen van waterstaatswerken zoals bijvoorbeeld het dempen of het graven van water en de aanleg van een natuurvriendelijke oever. In dit hoofdstuk is ook het aanleggen, aanpassen, vervangen en hebben van een uitweg naar een openbare weg in beheer bij het waterschap geregeld.
Hoofdstuk 3 gaat over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnische werk. Het gaat zowel om de kwantiteit als de kwaliteit van het water.
Hoofdstuk 4 gaat over wateronttrekkingsactiviteiten met betrekking tot oppervlaktewater of grondwater en over infiltreren.
De hoofdstukken 5 en 6 gaan over activiteiten met betrekking tot waterstaatswerken en wegen. De activiteiten zijn als volgt onderverdeeld:
Hoofdstuk 5: uitvoeren van werkzaamheden of andere activiteiten (bodemonderzoek en boringen, wegwerkzaamheden, het houden van een evenement op een weg, varen en afmeren, visactiviteiten en explosief materiaal),
Hoofdstuk 6: aanleggen, hebben, aanpassen of verwijderen van een object of beplanting (steigers, terrassen en vlonders, beschoeiingen, damwanden, dammen met duikers en frontmuren, bruggen, anti-worteldoek, beplanting, kabels en leidingen, schuttingen en hekken, veekerende afrasteringen, het houden van dieren, het plaatsen van (bouw)materiaal, bouwwerkzaamheden, aanbrengen van verharding, het plaatsen en verwijderen van (andere) objecten),
Hoofdstuk 7 bevat slotbepalingen.
De bijlagen bij de waterschapsverordening bevatten de begripsbepalingen voor begrippen en NEN-normen (bijlage 1), de benoeming, aanwijzing en geometrische begrenzing van werkingsgebieden (bijlage 2) en voorbeeldtekeningen bij de waterschapsverordening (bijlage 3). Bijlagen vormen een integraal onderdeel van de juridische tekst.
De inhoudelijke veranderingen komen vooral voort uit de decentralisatie van regelgeving over lozingen van Rijk naar de waterschappen. Bovendien wordt ten opzichte van de huidige keur gebruik gemaakt van moderne inzichten over wetgeving. Dat houdt in dat historisch ontstane verschillen worden opgeheven. Nieuwe technieken die worden gebruikt, zijn toegevoegd. En de regels zijn beter en duidelijker geformuleerd.
De wijzigingen zijn beperkt tot wat haalbaar was binnen de basisvariant van de waterschapsverordening. In een volgende variant kan worden overwogen of en waar eventuele verdere aanpassingen gewenst en haalbaar zijn.
De voornaamste inhoudelijke wijzigingen zijn hieronder toegelicht.
In de hele verordening worden de begrippen primair, secundair en tertiair oppervlaktewaterlichaam gebruikt. Deze termen zijn afkomstig uit de Aquo-standaard. De Aquo-standaard (Aquo) is de Nederlandse standaard voor het uitwisselen van gegevens binnen de watersector. Aquo maakt het mogelijk om op een uniforme manier gegevens uit te wisselen tussen partijen die betrokken zijn bij het waterbeheer en draagt daarmee bij aan een kwaliteitsverbetering van het waterbeheer. In de verordening is in de voorwaarden en voorschriften bij een artikel de term ‘oppervlaktewaterlichaam’ over het algemeen vervangen door de term ‘water’.
(Hoofdstuk 3) Een aantal lozingen die nu nog door het Rijk zijn gereguleerd, zijn opgenomen in de waterschapsverordening. Het gaat om bepaalde lozingen op het oppervlaktewater, op afvalwaterzuiveringen en op afvalwatertransportsystemen. De Rijksregels maken onderscheid tussen grotere en kleinere oppervlaktewateren waarop wordt geloosd. Voor de grotere, zoals de meren en plassen, gelden iets lichtere eisen. De waterkwaliteit hiervan valt echter onder de directe werking van de Kaderrichtlijn Water. Tegelijk vinden in de praktijk weinig lozingen plaats op deze wateren. Daarom worden de strengere eisen voor de kleine wateren in de waterschapsverordening van toepassing voor het gehele gebied van Waterschap Rivierenland.
Bergingsgebieden zijn zowel in de legger van het waterschap als door de gemeente (bestemmingsplan/omgevingsplan) aangewezen om tijdelijk water op te slaan. Binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland liggen vooralsnog geen bergingsgebieden die ook in het bestemmingsplan of omgevingsplan zijn opgenomen. Het is de bedoeling dat het waterschap daarover in overleg gaat met gemeenten om ervoor te zorgen dat onze bergingsgebieden ook in de ruimtelijke plannen van de gemeenten worden opgenomen.
Waterschap Rivierenland beheert een groot aantal wegen en paden in met name het westelijk gedeelte van het beheergebied Waterschap Rivierenland. De bestaande regels over wegen in de keur van Waterschap Rivierenland worden zoveel mogelijk beleidsneutraal omgezet naar de waterschapsverordening. Waar mogelijk zijn de regels geharmoniseerd en vereenvoudigd. Dit geldt bijvoorbeeld voor de lengte van een duiker onder een uitweg. Een aantal regels komt onder de zorgplicht te vallen. De Omgevingswet voegt aanvullende taken aan de waterschappen toe met betrekking tot de geluidsproductie van wegen. In de basisvariant van de waterschapsverordening zijn hiervoor nog geen specifieke regels opgenomen.
Het overgangsrecht voor de invoering van de waterschapsverordening is geregeld in hoofdstuk 4 van de Invoeringswet Omgevingswet. In artikelen 4.1, 4.3, 4.4, 4.5, 4.13 en 4.14 is voorzien in de overgang van lopende procedures en wat de consequenties zijn van het vervallen van vergunningplichten of het ontstaan van nieuwe vergunningplichten. Werken die overeenkomstig de huidige regels zijn gerealiseerd, mogen op grond van het overgangsrecht in de waterschapsverordening in stand blijven.
6 Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
In de huidige keur zijn verschillende informatiesystemen nodig voordat duidelijk wordt welke regels van toepassing zijn. Zo is nu informatie uit diverse leggers nodig, maar ook informatie uit peilbesluiten en uit de algemene regels. Bij de invoering van de Omgevingswet wordt een landelijk Digitaal Stelsel Omgevingswet geïntroduceerd. Dit stelsel integreert de verschillende verordeningen van alle overheden met een digitale kaart. Ook maakt dit stelsel het aanvragen van vergunningen en het doen van meldingen mogelijk. Om het voor de gebruiker eenvoudiger te maken, worden vragen gesteld en worden de werkingsgebieden getoond, waardoor de gebruiker de juiste regels voor de gewenste activiteit kan vinden. Dit zorgt ervoor dat de regels gemakkelijker kenbaar zijn.
Strafbaarstelling van de overtreding van regels uit de waterschapsverordening is op centraal niveau geregeld in de Wet op de economische delicten. Het is dus niet meer mogelijk in de waterschapsverordening strafbaarstellingen en strafmaten op te nemen voor de niet-naleving van de regels van de waterschapsverordening.
Toelichting per afdeling en per artikel
Afdeling 1.1 Toepassingsgebied en doelen
In bijlage 1 is de begrippenlijst van deze verordening opgenomen. De begrippenlijst geeft uitleg over wat precies verstaan moet worden onder bepaalde begrippen die in deze verordening voorkomen. De begripsbepalingen zijn opgenomen voor woorden die in deze verordening een betekenis hebben die afwijkt van het normaal taalgebruik, om de reikwijdte van begrippen af te bakenen of om veel voorkomende beschrijvingen korter op te kunnen schrijven.
In het tweede en derde lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) van toepassing verklaard op deze waterschapsverordening. Bepaalde begrippen die al op het hogere niveau van de Omgevingswet zijn gedefinieerd, zijn hier letterlijk herhaald of eenvoudiger geformuleerd.
Mede door de aansluiting op het Digitale Stelsel Omgevingswet is het van groot belang dat terminologie van de waterschapsverordening correspondeert met de wet en gedelegeerde regelgeving en de op gang gebrachte standaardisatie van begrippen. Dat brengt ten opzichte van de keur een aantal gewijzigde begrippen met zich mee.
Artikel 1.1.2 Toepassingsbereik
In dit artikellid wordt aangegeven op welke gebied deze verordening van toepassing is. De verordening is van toepassing op het hele beheergebied van Waterschap Rivierenland.
De doelen van deze waterschapsverordening vormen het algemene kader voor wat is geregeld in deze verordening. Voor deze doelen is aangesloten bij artikel 2.17 van de Omgevingswet. In dit artikel van de Omgevingswet zijn de waterschapstaken voor de fysieke leefomgeving toegedeeld.
Artikel 1.1.4 tot en met artikel 1.1.9 Specifieke doelen
In deze artikelen staan de doelen van deze verordening die betrekking hebben op waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, grondwater, zuiveringtechnische werken, wegen en vaarwegen. Deze doelen worden in de afdelingen herhaald als ze op die afdeling van toepassing zijn.
Afdeling 1.2 Algemene bepalingen
Artikel 1.2.1 Normadressaat – op wie zijn de regels van toepassing?
Dit artikel bepaalt dat degene die de activiteit verricht of laat verrichten, moet voldoen aan de regels over die activiteit in deze verordening. Binnen het stelsel van de wet wordt degene die de activiteit verricht primair verantwoordelijk geacht voor de naleving van de regels die gelden voor het verrichten van activiteiten. Voor activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is, is dat expliciet verwoord in artikel 5.37, eerste lid, van de Omgevingswet. Het gaat daarbij om degene die verantwoordelijk is voor het verrichten van de activiteiten, zoals de eigenaar of de opdrachtgever. Deze moet de vergunningvoorschriften zelf naleven en zorgen dat deze door zijn werknemers of contractanten worden nageleefd. Dit artikel bevat een soortgelijke bepaling voor de activiteiten die worden geregeld met algemene regels: degene die de activiteiten verricht, moet voldoen aan de regels van deze verordening. En diegene moet ervoor zorgen dat de mensen of bedrijven die voor haar of hem werkzaamheden verrichten zich aan de regels voor de activiteit houden.
Artikel 1.2.2 Beheer en onderhoud eigen werken
Dit artikel bepaalt op welke projecten en activiteiten de regels van hoofdstuk 2 tot en met hoofdstuk 6 niet van toepassing zijn. Dit heeft te maken met doelmatig beheer en onderhoud van de taken van Waterschap Rivierenland. Daaronder vallen het beheer, de bediening en doelmatig onderhoud van het watersysteem met inbegrip van de waterkeringen, het systeem voor het zuiveren van afvalwater en het beheer en onderhoud van wegen die het waterschap in beheer heeft.
In onderdeel a van dit artikel is bepaald dat geen omgevingsvergunningplicht geldt voor projecten waarvoor door het dagelijks bestuur een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44 van de wet, wordt vastgesteld. Onder project verstaat de wet: het bouwen van bouwwerken of de totstandbrenging van installaties of werken en andere activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving wijzigen, inclusief activiteiten voor de winning van delfstoffen (als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Mijnbouwwet).
Een projectbesluit kan worden vastgesteld met het oog op de taken van Waterschap Rivierenland op het gebied van het beheer van watersystemen (voor zover het beheer daarvan aan het waterschap is toegedeeld) en het waterketenbeheer (de zuivering van stedelijk afvalwater, gebracht in een openbaar vuilwaterriool, in een zuiveringtechnisch werk).
Voor aanleg, vastlegging of versterking van primaire waterkeringen die in beheer zijn bij het waterschap geldt op basis van artikel 5.46, tweede lid, Omgevingswet de verplichting een projectbesluit vast te stellen. Voor andere grootschalige projecten kan het waterschap zelf bepalen of het een projectbesluit vaststelt of dat het bijvoorbeeld aan zichzelf een omgevingsvergunning verleent voor de uitvoering van een project.
Om te voorkomen dat het waterschap als beheerder van het watersysteem onnodig meldingen en vergunningen indient, is dit artikel over beheer en onderhoud van eigen werken in de waterschapsverordening opgenomen. Deze activiteiten zijn vrijgesteld voor diegene die het waterstaatswerk onderhoudt. Het gaat hier bijvoorbeeld om:
Onderdeel c van dit artikel heeft het toepassingsbereik ook begrensd voor overige onderhoudsplichtigen, zodat een verplichting tot het plegen van onderhoud niet ook leidt tot een omgevingsvergunningplicht. De voorschriften voor het onderhoud worden dan in de onderhoudsplicht geformuleerd en niet in een aanvullende vergunning. De regels van hoofdstuk 2 tot en met hoofdstuk 6 gaan dus niet over activiteiten die nodig zijn voor het uitvoeren van onderhoudsverplichtingen aan waterstaatswerken op grond van artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet. Die verplichtingen tot het uitvoeren van onderhoud aan waterstaatswerken zijn namelijk geregeld in een andere verordening: de Onderhoudsverordening wateren en waterkeringen.
Artikel 1.2.3 Belangen van derden
Dit artikel bepaalt dat er naast deze verordening ook andere wetten en regels van toepassing zijn op activiteiten. Deze wetten en regels beschermen ook de belangen van anderen. Naast de waterschapsverordening moeten andere wetten en regels ook in acht worden genomen.
Afdeling 1.3 Aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden
Artikel 1.3.1 Aanwijzing van beperkingengebieden
In deze afdeling wordt aangegeven op welke gebieden deze verordening van toepassing is: de beperkingengebieden van deze verordening. De beperkingengebieden zijn geometrisch begrensd. Dat is vastgelegd in Bijlage 2 bij de verordening.
Artikel 1.3.2 Begrenzing van beperkingengebieden
In artikel 1.3.2 wordt de begrenzing van beperkingengebieden omschreven als deze nog niet geometrisch is begrensd.
Artikel 1.3.3 Nadere uitwerking gebieden
In artikel 1.3.3 worden de beperkingengebieden voor waterstaatwerken, vaarwegen in beheer bij het waterschap en voor het beperkingengebied ‘specifiek toekomstige ontwikkelingen’ nader uitgewerkt. Dit laatste beperkingengebied is gereserveerd voor het verruimen, verleggen of wijzigen van waterstaatswerken. Wil iemand een activiteit uitvoeren in een beperkingengebied dat is gereserveerd voor specifieke toekomstige ontwikkelingen? Dan moet hij contact opnemen met het waterschap over de mogelijkheden in dit beperkingengebied.
Slaperdijk te Kesteren en Meidijk te Zuilichem
De Slaperdijk te Kesteren en de Meidijk te Zuilichem zijn waterkeringen die nog op de legger waterkeringen staan bij het waterschap. Maar deze dijken hebben geen belangrijke waterkerende functie meer. Het ligt in de lijn van de verwachting dat deze dijken na verloop van tijd van de legger zullen worden afgehaald. Maar zolang deze dijken nog op de legger staan, worden ze beschermd. Wel gelden er minder regels voor activiteiten aan de Slaperdijk en aan de Meidijk in vergelijking met activiteiten aan andere waterkeringen. Daarom komen de Meidijk en Slaperdijk op verschillende plaatsen in de waterschapsverordening voor en worden er minder zware voorwaarden en voorschriften gesteld aan activiteiten op en aan de Slaperdijk en de Meidijk.
Artikel 1.3.4 Aanpassing beperkingengebied
Artikel 1.3.4 bepaalt dat beperkingengebieden zo snel mogelijk worden aangepast na een verandering. Leidt het werk niet tot een verandering? Dan wordt het beperkingengebied specifieke toekomstige ontwikkelingen dat hoort bij een verleende vergunning, melding of projectbesluit zo snel mogelijk na oplevering verwijderd.
Afdeling 1.4 Specifieke zorgplicht, informatieplicht en maatwerkvoorschriften
Artikel 1.4.1 Zorgplicht watersysteem
Er is sprake van een specifieke zorgplicht om het verschil tot uitdrukking te brengen met de algemene zorgplicht die in artikel 1.6 en 1.7 van de Omgevingswet is opgenomen. Die algemene zorgplicht geldt op grond van artikel 1.8 van de Omgevingswet niet voor zover er specifieke regels gelden die worden nageleefd. De specifieke zorgplicht in artikel 1.4.1 van deze waterschapsverordening is een dergelijke specifieke regel. Dat geldt overigens ook voor artikel 1.4.1, tweede en derde lid en voor de artikelen 1.4.2 en 1.4.3. Daarin wordt de specifieke zorgplicht nader geconcretiseerd. Deze specifieke zorgplicht stelt dus algemene regels die gelden voor alle activiteiten die eronder vallen, ongeacht of voor die activiteiten op grond van deze waterschapsverordening nog andere regels gelden, zoals een meldingsplicht of een omgevingsvergunningplicht.
Specifieke zorgplichten geven voor een activiteit het doel aan dat bij de bescherming van de fysieke leefomgeving moet worden bereikt zonder daarbij aan te geven met welke middelen dat doel bereikt moet worden, en zonder dat doel in kwantificeerbare termen te omschrijven. De specifieke zorgplichten houden daarmee het midden tussen de algemene zorgplicht van de wet en de meer uitgewerkte doelvoorschriften en middelvoorschriften. Ze kunnen bij een evenwichtig gebruik een positieve rol spelen in verschillende situaties:
Die algemene regels en vergunningvoorschriften moeten steeds passen binnen de doelen van de artikelen en de strekking die in de artikelen is opgenomen. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen.
Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij duidelijke overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht, onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken: wordt een handhavingstraject ingezet of wordt eerst verduidelijkt wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift (zie artikel 1.4.5) maar dat hoeft niet.
Het bevoegd gezag kan degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeren over water er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht wordt verstaan. Voor diegene is na ontvangst van die informatie duidelijk wat er van hem of haar wordt verwacht. Geeft diegene daar geen gevolge aan, dan is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Besluit activiteiten leefomgeving (Stb. 2018, 293, p. 526-527).
Artikel 1.4.1, tweede lid: specifieke zorgplicht: concretisering
Het tweede lid van artikel 1.4.1 maakt de specifieke zorgplicht duidelijker. Deze opsomming is niet limitatief (niet compleet). De nadruk ligt in dit artikel op de bescherming van waterstaatswerken.
Artikel 1.4.1, derde lid: specifieke zorgplicht: minimale verplichtingen kwaliteit
Het derde lid van artikel 1.4.1 bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze verduidelijking van de specifieke zorgplicht is gelijk aan die van artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Het eerste lid bevat de omschrijving van de zorg die iedereen die een lozingsactiviteit verricht, moet betrachten. Het tweede lid bevat een nadere uitwerking van de elementen die in ieder geval tot die zorg behoren.
Deze specifieke zorgplicht is de opvolger van de zorgplichten die in artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het Besluit lozing afvalwater huishoudens waren opgenomen.
De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in hoofdstuk 3. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van hoofdstuk 3 is vereist.
Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Besluit activiteiten leefomgeving. Zo fungeert de specifieke zorgplicht als een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen.
De algemene regels van hoofdstuk 3 en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit.
Artikel 1.4.2 en 1.4.3 Zorgplicht wegen en zorgplicht vaarwegen
Voor wegen die in beheer zijn bij Waterschap Rivierenland geldt een zorgplicht. Net als voor vaarwegen waarvoor het waterschap door de provincie is aangewezen als vaarwegbeheer.
Artikel 1.4.4 Informeren over een ongewoon voorval / algemene informatieplicht
Dit artikel bepaalt dat iemand het waterschap onmiddellijk over een ongewoon voorval moet informeren als diegene weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit voorval nadelige gevolgen kan hebben voor de doelen als bedoeld in Afdeling 1.1. Het tweede lid bepaalt dat de informatieplicht niet geldt bij lozingsactiviteiten afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal en afkomstig van wonen. Het Bal bevat zelf al een informatieplicht voor ongewone voorvallen. Ongewone voorvallen bij de activiteit wonen komen zelden voor. Ook op grond van het oude recht gold daarvoor geen informatieplicht.
Artikel 1.4.5 Maatwerkvoorschriften
Dit artikel maakt het mogelijk om maatwerkvoorschriften op te leggen voor een wateractiviteit om de specifieke zorgplicht van artikel 1.4.1 tot en met 1.4.3 concreet te maken. Een maatwerkvoorschrift is een specifiek voorschrift voor het verrichten van een activiteit in een concreet geval.
Het gaat hier om een brede bevoegdheid tot het opleggen van dit soort maatwerkvoorschriften. Dat kan van belang zijn voor activiteiten die niet duidelijk vallen onder een hoofdstuk en de bevoegdheden tot maatwerkvoorschriften die in die hoofdstukken worden gegeven. Activiteiten die dus alleen onder de zorgplicht van afdeling 1.4 vallen, kunnen zodoende toch, waar nodig, met een maatwerkvoorschrift bijgestuurd worden.
Artikel 1.4.1, tweede en derde lid, concretiseren de zorgplicht in algemene regels. Daarvan mag in het maatwerkvoorschrift worden afgeweken, zolang niet van artikel 1.4.1, eerste lid wordt afgeweken.
Het belangenkader voor het gebruik van de bevoegdheid tot het opleggen van maatwerkvoorschriften wordt bepaald door de doelstellingen van artikel 1.1.3.
Maatwerkvoorschriften zijn voorschriften die bij beschikking kunnen worden opgelegd. Maatwerkvoorschriften gaan over het verrichten van een activiteit in een concreet geval. Het gaat dus niet om regels die voor meer personen of gevallen gelden, maar om voorschriften die gericht zijn op individuele situaties. Daarvan wordt in de waterschapsverordening terughoudend gebruik gemaakt. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat geen overlap tussen omgevingsvergunningplicht of maatwerkvoorschriften mogelijk is. Met andere woorden: als een voorschrift aan een omgevingsvergunning kan worden verbonden of had kunnen worden verbonden, dan is geen maatwerkvoorschrift meer mogelijk.
Deze afdeling bevat de bepalingen die gaan over algemene indieningsvereisten die gelden bij de melding, de aanvraag van een omgevingsvergunning, de maatwerkvoorschriften en de gegevens bij een ongewoon voorval. Deze gegevens zijn algemeen van aard. De gegevens worden ingediend bij het bestuur van het waterschap. Specifieke indieningsvereisten zijn deze opgenomen bij de activiteit zelf. Deze worden ook ingediend bij het bestuur van het waterschap. De gegevens over een ongewoon voorval hoeven pas worden verstrekt zodra de informatie beschikbaar is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het voorval zelf.
Het is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang om wijzigingen in adresgegevens op tijd door te geven. Daardoor komt de correspondentie op het juiste adres aan. Ook als de gegevens van degene die de activiteit uitvoert veranderen, moet deze ook op tijd worden doorgegeven.
Afdeling 1.6 Algemene bepalingen bij activiteiten in het beheergebied
Artikel 1.6.1 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten
Het eerste lid van dit artikel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt verleend. Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit wordt alleen verleend als, kort gezegd, de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met de doelen van het waterbeheer. Als de aangevraagde activiteit niet met deze doelen verenigbaar is, dan wordt de aanvraag voor een dergelijke omgevingsvergunning geweigerd. Deze beoordelingsregel sluit aan op de beoordelingsregel die het Rijk hanteert voor aanvragen voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet (zie artikel 8.84, eerste lid, van het Bal).
Het tweede en derde lid van dit artikel bevatten de beoordelingsregels die volgens de instructieregel van artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de waterschapsverordening moeten worden opgenomen. Inhoudelijk zijn deze leden een voortzetting van de regel die voorheen in artikel 6.1a van het Waterbesluit was opgenomen, maar dan beter toegesneden op de eisen die de Kaderrichtlijn Water stelt.
In aanvulling op deze algemene beoordelingsregels, zijn specifieke beoordelingsregels voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk, wateronttrekkingsactiviteiten en activiteiten in een beperkingengebied die betrekking hebben op een waterstaatswerk opgenomen in de hoofdstukken 3 en 4.
Artikel 1.6.2 Termijnen meldingen
In verband met de leesbaarheid en toegankelijkheid van de meldplichten die in deze verordening zijn opgenomen, is gekozen om de termijn waarbinnen een melding moet worden gedaan in algemene zin te bepalen op minimaal twee weken voordat de activiteit wordt verricht. Deze termijn is door dit artikel een bindend onderdeel van de verschillende verbodsbepalingen om zonder melding een activiteit te verrichten. Geldt er voor een bepaalde activiteit een andere termijn dan twee weken? Dan staat dat in het betreffende artikel vermeld. De termijn die in dat artikel staat vermeld, gaat dan vóór de algemene termijn van twee weken.
Om de actualiteit van meldingen te bewaren en om te vermijden dat meldingen maar alvast worden gedaan terwijl het daadwerkelijk verrichten van de activiteit nog hoogst onzeker is, is ervoor gekozen een uiterste termijn op te nemen van een jaar. Als binnen die termijn met de activiteit geen start is gemaakt, vervalt de melding. Gaat de activiteit alsnog door? Dan moet een nieuwe melding worden gedaan.
Artikel 1.6.3 Bijzonder voorschrift omgevingsvergunning
In hoofdstuk 5 van de Omgevingswet zijn regels opgenomen omtrent de omgevingsvergunning. De bepalingen hebben betrekking op de aanvraag en de aanwijzing van het bevoegd gezag. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen over voorschriften die aan de watervergunning kunnen worden verbonden. Artikel 5.34, derde lid, onder b van de wet bepaalt dat regels over het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning ook kunnen worden gesteld bij waterschapsverordening. Deze voorschriften kunnen bijvoorbeeld de wijze van uitvoering van een werk of een beperking in het gebruik betreffen. Artikel 13.5 van de Omgevingswet en artikel 8.5 onder c van het Omgevingsbesluit bepalen dat die voorschriften ook betrekking kunnen hebben op financiële zekerheidstelling voor de nakoming van verplichtingen, voor de dekking van schade of voor het compenseren of beperken van de nadelige gevolgen na het staken van de vergunde handeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. in 27 mei 2009, 200806373) acht het aanvaardbaar dat de overheid financiële compensatie vraagt voor het dempen van water, indien compensatie in natura door het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is. Financiële compensatie leidt niet tot de bescherming van de doelen van het waterschap. Het vergoedt slechts de extra kosten die het waterschap heeft door de activiteit van een derde. Dit in tegenstelling tot compensatie in natura. Daarom is een wettelijke grondslag nodig. Dat is gebeurd door artikel 1.6.3 op te nemen. Hiermee staat ondubbelzinnig vast dat het waterschap ook voorschriften met een dergelijke strekking aan de watervergunning kan verbinden.
Artikel 1.6.4 Verwijderingsplicht object zonder functie
Een object dat met een melding is aangebracht, kan na verloop van tijd zijn functie verliezen. De rechthebbende moet dit object verwijderen en het waterstaatswerk herstellen. Vóór het verwijderen neemt de rechthebbende hierover contact op met de toezichthouder van het waterschap.
Artikel 1.6.5 Algeheel verbod bij calamiteiten
In geval van calamiteiten kan het nodig zijn de waterafvoer en -aanvoer of lozingen en onttrekkingen te verbieden. Bij calamiteiten gaat het bijvoorbeeld om droogte of een overvloed aan water. Maar ook (een dreiging van) een aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit of het beschadigd raken of onbruikbaar worden een waterstaatswerk. Op basis van dit artikel kan het bestuur bijvoorbeeld bij droogte een onttrekkingsverbod instellen.
Artikel 1.6.6 Tijdelijke maatregelen met betrekking tot de scheepvaart
Deze bepaling is opgenomen omdat het in geval van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld onderhoud, noodzakelijk kan zijn het schutten of de doorvaart tijdelijk te beperken of nader te regelen.
Artikel 1.6.7 Activiteiten aan waterkeringen
Dit artikel bevat een aantal algemene verbodsbepalingen voor activiteiten in de buurt van waterkeringen. Voor deze activiteiten is een omgevingsvergunning nodig. In de periode van 15 oktober tot 1 april mogen er geen activiteiten worden uitgevoerd aan de waterkering. In deze periode is er meer kans op hoogwater in de rivieren. Uit het oogpunt van veiligheid voor de waterkering zijn activiteiten op en in de buurt van de waterkering verboden.
Eigenaren van stuwen moeten een bepaald stuwpeil instellen als het bestuur daartoe besluit. Verplichtingen vanuit een eventueel peilbesluit op grond van artikel 2.41 van de Omgevingswet moeten hierbij in acht worden genomen.
Artikel 1.6.9 Activiteiten in beperkingengebieden specifiek toekomstige ontwikkelingen
Voor gebieden waar in de toekomst specifieke ontwikkelingen gaan plaatsvinden, gelden speciale regels en beperkingen. Daarvoor worden afzonderlijke beperkingengebieden gemaakt. Deze beperkingengebieden zijn gereserveerd voor het verruimen, verleggen of wijzigen van waterstaatswerken. Wil iemand een activiteit uitvoeren in zo’n beperkingengebied dat is gereserveerd voor specifieke toekomstige ontwikkelingen? Dan moet hij contact opnemen met het waterschap over de mogelijkheden in dit beperkingengebied.
Hoofdstuk 2 Veranderingen van het watersysteem of een weg in beheer bij het waterschap
Grond is kostbaar. Om deze maximaal te gebruiken, wil men vaak een water dempen. Het dempen van een water heeft gevolgen voor het watersysteem. De waterberging en de aan- en afvoer van water mogen niet worden belemmerd.
Wilt u een tertiair water dempen? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 2.1? Dan zal het dempen geen gevolgen hebben voor de waterberging en de aan- en afvoer van water. U kunt een water dan dempen met een melding.
Dempt u een water? Dan moet u het dempen compenseren door:
De voorwaarden en voorschriften van Afdeling 2.2 zijn van toepassing op het graven van nieuw water en het vergroten van bestaand water.
Wilt u een primair of secundair water dempen? Dan moet u altijd een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Wilt u een water graven of verbreden? Water dat nieuw wordt gegraven, maakt deel uit van het watersysteem. Dit water wordt minimaal een tertiair water. Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 2.2? Dan heeft het graven of verbreden van water geen negatieve gevolgen voor de waterberging en de aan- en afvoer van water. U kunt dit dan met een melding doen.
De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 2.2 zijn:
Voldoet u niet aan alle voorwaarden en voorschriften in Afdeling 2.2? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Afdeling 2.3 Natuurvriendelijke oever
Een natuurvriendelijke oever is een oever met een ecologische en landschappelijke functie. De oever heeft een natuurlijke overgang van nat naar droog. Meestal hebben natuurvriendelijke oevers flauwe taluds met begroeiing.
Wilt u een natuurvriendelijke oever in een secundair en tertiair water aanleggen? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 2.3? Dan heeft de aanleg van een natuurvriendelijke oever geen negatieve gevolgen voor de waterberging, de aan- en afvoer van water, de onderhoudsmogelijkheden en de ecologie. U kunt dit dan met een melding uitvoeren.
De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 2.3 zijn:
Voldoet u niet aan alle voorwaarden en voorschriften in Afdeling 2.3? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Wilt u een natuurvriendelijke oever aanleggen in een primair water? Dan moet u altijd een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
In het gebied de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden beheert het waterschap veel wegen buiten de bebouwde kom. Het waterschap is verantwoordelijk voor de veiligheid op de weg en een goede doorstroming van het verkeer. Daarom zijn er regels voor het aanleggen van een uitweg die aansluit op een weg in beheer bij het waterschap. Een (huis)perceel heeft een uitweg nodig naar de openbare weg. Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 2.4? Dan kunt u deze uitweg met een melding aanleggen.
De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 2.4 zijn:
Voldoet u niet aan alle voorwaarden en voorschriften in Afdeling 2.4? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen. Wilt u een uitweg aanleggen op een waterkering? Dan moet u altijd een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Afdeling 2.5 Overige veranderingen van het watersysteem of een weg in beheer bij het waterschap
Veel activiteiten in de omgeving leiden tot veranderingen van het watersysteem. Ook zijn er activiteiten die leiden tot veranderingen van een weg in beheer bij het waterschap.
Wilt u een activiteit uitvoeren die niet wordt genoemd in de waterschapsverordening? En leiden ze tot veranderingen van het watersysteem of van een weg? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Hoofdstuk 3 Lozingsactiviteiten
Dit artikel geeft aan waar de regels in dit hoofdstuk voor zijn. Dit zijn de doelstellingen van het waterbeheer die betrekking hebben op de waterkwaliteit en het vervullen van functies door watersystemen. De doelstellingen gaan ook over de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken. De meeste regels in dit hoofdstuk hebben niet als doel wateroverlast of watertekorten te voorkomen of te beperken.
Het waterschap houdt in de waterschapsverordening rekening met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater op grond van artikel 10.29a van de Wet milieubeheer. Bij het opstellen van de regels over lozingen in een oppervlaktewater is rekening gehouden met:
Daarom is in dit hoofdstuk bepaald dat afvalwaterstromen onder voorwaarden op een oppervlaktewaterlichaam kunnen worden geloosd. Hierbij is een afweging gemaakt tussen:
Waar ‘dit met het oog op doelmatig beheer van afvalwater’ staat, heeft deze afweging meegespeeld.
Artikel 3.1.2 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk is van toepassing op:
lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels zoals bedoeld in artikel 3.12 van het Bal. Is een artikel niet van toepassing op lozingen afkomstig van zo’n milieubelastende activiteit? Dan is dat in het artikel zelf aangegeven.
Afdeling 3.2 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering
Artikel 3.2.1 Meldplicht voor het lozen van grondwater bij saneringen
Is afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater of van onderzoek dat voorafgaat aan een grondwatersanering? Dan is het niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater als het gaat om biologische afbreekbaarheid. Het heeft de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu in plaats van af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan.
Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van Artikel 3.12 van het Bal.
Saneren heeft een positief effect op het milieu. Maar bij het saneren kunnen ook nadelige gevolgen optreden. Om deze nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen het afvalwater dat vrijkomt bij saneren. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd.
Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor:
De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht in Hoofdstuk 1, Afdeling 1.4 van de waterschapsverordening.
Artikel 3.2.2 Meldplicht voor het lozen van grondwater bij ontwatering
Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit gaat om kleinschalige activiteiten die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond. Of het gaat om grootschalige projecten, vooral in de bouw, die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt.
Bij het lozen van grondwater houden we de voorkeursvolgorde aan voor het beheer van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer). Over het algemeen kan grondwater dat bij ontwatering vrijkomt zonder problemen in het milieu worden teruggebracht. Het kan zijn dat grondwater dat vrijkomt, verontreinigd is of van nature stoffen bevat waardoor lozing niet wenselijk is. Vaak is dit bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid.
Degene die loost, is verantwoordelijk voor het informeren van het waterschap over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is vooral van belang op plaatsen waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de grondwaterkwaliteit die in het gebied voorkomt. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake is, is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap. Zo kan worden gecontroleerd of er in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn waarvan lozing tot problemen kan leiden.
In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht. Daarom is dit niet uitgeschreven in dit artikel.
Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen. Het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens bevatte geen specifieke eisen voor deze lozingen. Voor wonen geldt daarom alleen de specifieke zorgplicht in Hoofdstuk 1, Afdeling 1.4.
Artikel 3.2.3 Meet-en rekenbepalingen
In dit artikel wordt aangegeven welke normen worden gehanteerd voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn analysemethoden voorgeschreven die moeten worden gebruikt voor de stoffen waarvoor in deze afdeling emissiegrenswaarden staan. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.
Wordt er bemonsterd? Dan moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd. Hiermee wordt voorkomen dat er in de monsters een verandering optreedt in de parameter die geanalyseerd moet worden in de periode tussen het nemen van het monster en het moment van analyse.
Het is belangrijk dat een monster niet gefilterd wordt en dat niet-opgeloste stoffen meegenomen worden in de analyse. De emissiegrenswaarden hebben namelijk betrekking op het totaal van opgeloste en niet-opgeloste stoffen in het afvalwater.
Artikel 3.2.4 Specifieke indieningsvereisten
Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de lozing gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om gegevens over de aard en omvang van de lozing:
Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.
De plicht om het bestuur te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren of bij lozingen vanuit huishoudens.
Afdeling 3.3 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening
Artikel 3.3.1 Vrijstelling lozen van afvloeiend hemelwater
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan overig afvalwater van een kas zoals bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater zoals bedoeld in paragraaf 4.77 van het Bal.
Bij het lozen van afvloeiend hemelwater houden we de voorkeursvolgorde aan voor het beheer van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer). Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen in het milieu worden teruggebracht.
De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen, is verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om milieuverontreiniging te voorkomen. De beheerder kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht (Afdeling 1.4) worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden:
In deze verordening zijn preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften opgenomen. Ze komen voort uit de specifieke zorgplicht.
In het tweede lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren ook de bruggen, viaducten en andere kunstwerken die daarbij horen en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het verontreinigd zijn met straatvuil. In het straatvuil kunnen PAK’s, zware metalen of minerale olie voorkomen.
Buiten de bebouwde kom is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen in een gemeentelijk rioolstelsel vaak niet mogelijk. Er zijn daar geen rioolstelsels die bestemd zijn voor afvoer van regenwater. Dit afvloeiend hemelwater loopt buiten de bebouwde kom meestal weg in de bodem of een water. Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen loopt buiten de bebouwde kom bij voorkeur weg in de bodem. De regels hierover staan in het omgevingsplan. Als lozen in de bodem niet of niet helemaal mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. De laatste mogelijkheid is het lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Dit is alleen toegestaan als het lozen via een andere route niet kan.
Artikel 3.3.2 Specifieke indieningsvereisten
Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het is daarom niet nodig om voor de start of wijziging van de lozing het bestuur te informeren. Wordt er een rijksweg of provinciale weg met bruggen, viaducten en andere kunstwerken aangelegd of gewijzigd? Dan wordt het bestuur minimaal zes maanden voor de aanleg of wijziging op de hoogte gesteld. Het bestuur kan dan samen met de wegbeheerder bekijken hoe het regenwater het beste kan worden afgevoerd.
Afdeling 3.4 Lozen van huishoudelijk afvalwater
Artikel 3.4.1 Vrijstelling lozen van huishoudelijk afvalwater
Er gelden geen eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s (systeem voor individuele behandeling van afvalwater) redelijkerwijs niet mogelijk.
Artikel 3.4.2 Meldplicht lozen van huishoudelijk afvalwater
In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Is er geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk? Dan is soms lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit mag buiten de bebouwde kom. Ook stedelijk afvalwater met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten mag worden geloosd. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van Artikel 3.12 van dat besluit.
Binnen de vermelde afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater worden gezuiverd voordat het mag worden geloosd op het oppervlaktewaterlichaam.
De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden, geldt overgangsrecht. De afstand wordt dan bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk ligt. Het overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de besluiten die daaraan voorafgaan: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.
In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor staat in onderdeel d, onder ii dat de afstand moet worden berekend langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding kan worden aangelegd.
Artikel 3.4.3 Meldplicht zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
Wordt niet aangesloten op de riolering maar direct geloosd op het oppervlaktewaterlichaam? Dan zijn er lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven). De lijst van aangewezen wateren is opgenomen in bijlage II van de waterschapsverordening. Aan de lozingseisen ligt het CIW-rapport ‘Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen’ van januari 1999 ten grondslag.
Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer ervoor kiezen te lozen via een septic tank. Dit in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 3.3. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met vijf inwonerequivalenten. Vandaar dat onder c van dit artikel staat dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via een septic tank mogen worden geloosd.
Voorzieningen van voor 2009 die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voorzieningen die 2009 zijn geplaatst, kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de beproevingsprocedure die is beschreven in de NEN-EN 12566-1, niet in het veld toepasbaar is.
Artikel 3.4.4 Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn analysemethoden voorgeschreven voor de stoffen waarvoor in deze afdeling emissiegrenswaarden zijn. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.
Wordt er bemonsterd? Dan moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd. Hiermee wordt voorkomen dat er in de monsters een verandering optreedt in de parameter die geanalyseerd moet worden in de periode tussen het nemen van het monster en het moment van analyse.
Het is belangrijk dat een monster niet gefilterd wordt en dat niet-opgeloste stoffen meegenomen worden in de analyse. De emissiegrenswaarden hebben namelijk betrekking op het totaal van opgeloste en niet-opgeloste stoffen in het afvalwater.
Artikel 3.4.5 Specifieke indieningsvereisten
Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de lozing gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om gegevens over de aard en omvang van de lozing:
Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.
Afdeling 3.5 Lozen van koelwater
Artikel 3.5.1 Meldplicht lozen van koelwater
Deze afdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen. Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan.
Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen worden toegevoegd. De maximale warmtevracht die mag worden geloosd, hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II van de waterschapsverordening. Andere oppervlaktewaterlichamen zijn niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen.
De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd:
De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij
L = lozingsdebiet (m3/s) ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius.
W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging.
Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.
Artikel 3.5.2 Specifieke indieningsvereisten
Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de lozing gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om gegevens over de maximale warmtevracht.
Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.
Afdeling 3.6 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken
Artikel 3.6.1 Vrijstelling lozen van afvalwater bij reinigen en conserveren
Deze afdeling heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan worden gedacht aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater. Het lozen van afvalwater van periodieke reinigingswerkzaamheden is vrijgesteld als alleen vuilafzetting wordt verwijderd. Hierbij kan worden gedacht aan gevelreiniging.
Artikel 3.6.2 Meldplicht bij reinigen en conserveren van bouwwerken
Het onderhouden van bouwwerken houdt vaak in dat de bouwwerken van verontreinigingen worden ontdaan. Roest en oude verflagen worden verwijderd en een nieuwe verflaag wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings-en/of conserveringstechnieken toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken naar een oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin wordt gewerkt en opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van de omvang en onwenselijkheid van de stoffen die vrijkomen, kunnen de nadelige gevolgen voor het milieu worden beperkt door een optimale combinatie van:
Voor de reinigings-en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie worden opgesteld. Hierin staan in ieder geval de maatregelen die getroffen worden om het lozen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken, als lozing niet is te voorkomen. De werkinstructie kan de maatregelen bevatten die onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen worden beschreven. Maar het is ook mogelijk om andere maatregelen of technieken te treffen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.23 van het Bal.
Artikel 3.6.3 Meldplicht bij bouwen, renoveren en slopen van bouwwerken
Worden bouwwerken gesloopt, gerenoveerd of gebouwd? Dan komt er bijna altijd materiaal in het water terecht. Wordt er gewerkt aan bouwwerken in de buurt van een water? Dan is het belangrijk dat er maatregelen worden genomen om verontreiniging van water zoveel mogelijk te voorkomen. Er moet een werkinstructie worden opgesteld. Hierin staat de werkwijze beschreven. Ook is aangegeven welke preventieve maatregelen worden genomen om te voorkomen dat stoffen in het water terechtkomen. Er moet worden gewerkt volgens deze werkinstructie. En de maatregelen die daarin worden genoemd, moeten worden getroffen.
Artikel 3.6.4 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam
Is het bij het reinigen of conserveren nodig om te werken met een gesloten hulpconstructie en afzuiging? Dan geldt een emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid stof die naar de buitenlucht wordt afgevoerd. Deze eis is bedoeld om te voorkomen dat het stof alsnog in het water terecht komt. Is de afstand tot een water zo groot is dat een lozing redelijkerwijs niet te verwachten is? Dan geldt dit artikel niet.
Artikel 3.6.5 Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van stof.
Artikel 3.6.6 Specifieke indieningsvereisten
Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de werkzaamheden gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om de werkinstructie. Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing.
Afdeling 3.7 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen
Deze afdeling gaat over het lozen van stoffen die afkomstig zijn van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.
Overslaan is een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om ‘het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen’. Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De afdeling gaat niet over ‘opslaan’. Het opslaan van goederen is al geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
Artikel 3.7.2 Vrijstelling lozen bij opslaan van inerte goederen
Afvalwater dat in contact is geweest met inerte goederen die zijn opgeslagen, kan worden geloosd in oppervlaktewater. Afvalwater wordt bij voorkeur hergebruikt voordat het wordt geloosd. Dit is in overeenstemming met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer). In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn.
In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug, want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.
Artikel 3.7.3 Vrijstelling lozen bij overslaan van inerte goederen
Dit artikel bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam terechtkomen. Zo veel mogelijk moet worden voorkomen dat de goederen (bijvoorbeeld zand of grind op een oever) afvloeien in het water of met stuiven, morsen of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.
Er wordt beschreven hoe kan worden voorkomen dat goederen in het water terechtkomen bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal moet worden gelegd. De afstand tussen wal en schip mag in ieder geval niet groter zijn dan vijf meter. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.
Afdeling 3.8 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen
Artikel 3.8.1 Meldplicht lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen
Dit artikel gaat over goederen die bij contact met water kunnen uitlogen. Dit artikel geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn beschreven in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). In dat besluit is geregeld dat afvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit artikel is dus een maatwerkregel op het Bal. Wordt in de waterschapsverordening het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan? Dan kan dit alleen als in het omgevingsplan een regel is opgenomen die mogelijk maakt dat lozen op een oppervlaktewaterlichaam ook is toegestaan.
Is het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet aangesloten of niet aan te sluiten binnen een afstand van 40 meter op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk? Dan is lozen van afvalwater dat afkomstig is van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Is er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk aanwezig? Dan is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Het ligt dan voor de hand om het perceel aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze waterschapsverordening.
Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden in de tabel. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel van belang. Zo zijn bijvoorbeeld voor agribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen, som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang.
Artikel 3.8.2 Meet- en rekenbepalingen
Dit artikel geeft aan welke normen worden gehanteerd voor het meten van emissiegrenswaarden. Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden voorgeschreven die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in Artikel 3.8.1 emissiegrenswaarden worden gesteld. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I bij deze waterschapsverordening.
Wordt er bemonsterd? Dan moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd. Hiermee wordt voorkomen dat er in de monsters een verandering optreedt in de parameter die geanalyseerd moet worden in de periode tussen het nemen van het monster en het moment van analyse.
Het is belangrijk dat een monster niet gefilterd wordt en dat niet-opgeloste stoffen meegenomen worden in de analyse. De emissiegrenswaarden hebben namelijk betrekking op het totaal van opgeloste en niet-opgeloste stoffen in het afvalwater.
Artikel 3.8.3 Meldplicht lozen bij overslaan van niet-inerte goederen
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen die afkomstig zijn van het:
Met ‘bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen’ wordt het overslaan bedoeld dat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen.
De andere overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij of nodig zijn in een werk) gaan over wat in het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij ‘niet-inerte goederen die vrijkomen of nodig zijn bij een werk’ kan gedacht worden aan het vervangen of aanleggen van een beschoeiing in een water, het aanbrengen of vervangen van kabels in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit materiaal kan van allerlei aard zijn.
Bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen in een water terechtkomen. Zo veel mogelijk moet worden voorkomen dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het water of met stuiven, morsen of andere ongewenste routes in het water terechtkomen.
Er wordt beschreven hoe kan worden voorkomen dat goederen in het water terechtkomen bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal moet worden gelegd. De afstand tussen wal en schip mag in ieder geval niet groter zijn dan vijf meter. Een andere maatregel die kan worden toegepast, is door gebruik te maken van een ponton of een morsklep.
Degene die de goederen overslaat, doet er alles aan om te voorkomen dat deze goederen in het water terechtkomen.
Artikel 3.8.4 Specifieke indieningsvereisten
Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de werkzaamheden gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om informatie over de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen. Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing.
Afdeling 3.9 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater
Artikel 3.9.1 Vrijstelling lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels
In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) zoals bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP’s van kracht tot:
Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige artikel 3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie Artikel 3.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Het college betrekt het waterschap daarbij. Heeft het college een rioleringsprogramma vastgesteld? Dan is het lozen vanuit een voorziening die in dat programma is opgenomen ook toegestaan. De gemeente hoeft dit programma niet ‘rioleringsprogramma’ te noemen. Maar de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.
Artikel 3.9.2 Vrijstelling lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen
Voor lozingen vanuit ‘overheids-IBA’s’ geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. We verwijzen hiervoor naar de toelichting bij Artikel 3.9.1.
Afdeling 3.10 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam
Artikel 3.10.1 Meldplicht lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden
Dit artikel gaat over baggerwerkzaamheden en ontgravingen. Het artikel geldt alleen voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel gaat dus niet over toepassing van de bagger of materiaal dat wordt opgegraven. Het artikel is niet alleen van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden en ontgravingen verrichten. Het artikel is ook van toepassing als die werkzaamheden door derden worden verricht (zoals de onderhoudsplichtigen). Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als die plaatsvindt in hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of het ontgraven plaatsvindt.
Artikel 3.10.2 Vrijstelling lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder
Dit artikel gaat over lozingen die afkomstig zijn van andere werkzaamheden aan een oppervlaktewaterlichaam. Het gaat om andere werkzaamheden dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden. De werkzaamheden vinden plaats door of in opdracht van de waterbeheerder in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever. Het artikel bepaalt dat zo’n lozing is toegestaan zonder verdere voorwaarden. Natuurlijk geldt wel de specifieke zorgplicht.
Artikel 3.10.3 Vrijstelling lozen van algen en bacteriën
Dit artikel gaat over het lozen van algen en bacteriën op een oppervlaktewaterlichaam. De lozing vindt plaats door of in opdracht van de waterbeheerder in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Het artikel bepaalt dat algen en bacteriën die afkomstig zijn van een oppervlaktewaterlichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam mogen worden geloosd in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewaterlichamen in beheer zijn bij dezelfde waterbeheerder. Het artikel maakt het mogelijk dat de waterbeheerderalgen en bacteriën naar eigen inzicht in het eigen beheergebied kan verplaatsten in het kader van het oppervlaktewaterbeheer.
Artikel 3.10.4 Meldplicht bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden bij verontreinigde waterbodem
Valt de kwaliteit van de waterbodem die wordt ontgraven of gebaggerd in de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, zoals bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluitbodemkwaliteit? Dan is het gewenst dat het ontgraven of baggeren met een grotere zorgvuldigheid gebeurt dan wanneer de kwaliteit in een andere (minder schadelijke) kwaliteitsklasse valt. De kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ komt overeen met een waterbodem die volgens het oude recht de interventiewaarden overschreed. In dat geval is het opstellen van een werkinstructie verplicht.
Artikel 3.10.5 Specifieke indieningsvereisten
Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de lozing gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om de gegevens die worden genoemd in het eerste lid van dit artikel. Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing.
Afdeling 3.11 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen
Artikel 3.11.1 Vrijstelling lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen
Dit artikel gaat over het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater. Bij het schoonmaken van leidingen wordt onderscheid gemaakt tussen:
Vanuit de productiestations wordt het drinkwater via transportleidingen naar het distributienet gepompt. Het transportnet heeft een grotere leidingdiameter en heeft minder vertakkingen en aansluitingen. Het distributienet verdeelt de hoofdstroom naar veel eindgebruikers en heeft veel vertakkingen en verloopt van grotere naar kleinere diameters. In grote lijnen zal het schoonmaken van leidingen uit het transportnet lozingen opleveren van 100 m3 of meer. Lozingen van afvalwater afkomstig van distributieleidingen blijven daaronder. Dit artikel gaat ook over het schoonmaken van de aanvoerleiding.
Bevat afvalwater geen chemicaliën zoals desinfecteermiddelen? Dan is er geen bezwaar tegen het lozen van dit afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam. Bevat een lozing wel zulke middelen? Dan is lozen alleen mogelijk als het bestuur daarvoor een maatwerkvoorschrift heeft gesteld.
Afdeling 3.12 Lozen bij calamiteitenoefeningen
Artikel 3.12.1 Meldplicht lozen bij calamiteitenoefeningen
Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie valt binnen het begrip ‘calamiteitenoefening’. Bij calamiteitenoefeningen kan afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater. Dat bluswater stroomt tijdens de oefening in het oppervlaktewater. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Dit om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken. Deze oefenblusschuimen hebben vergelijkbare eigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet de schadelijke werkzame stof van blusschuimen.
Om overlap met regels uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken zoals bedoeld in artikel 3.259 van het Bal.
Artikel 3.12.2 Specifieke indieningsvereisten
Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de lozing gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat blusschuim bevat. Dit artikel verplicht om twee weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken.
Afdeling 3.13 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen en bij agrarische activiteiten
Artikel 3.13.1 Meldplicht lozen vanuit andere gebouwen dan een kas
Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een ander gebouw dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater. Dit mocht alleen als er geen vuilwaterriool aanwezig was binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering geldt nog steeds. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt en niet vanaf de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste route waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste route. De aansluitleiding moet soms langs een andere route worden aangelegd dan de kortste route. Dat kan zijn door privaatrechtelijke belemmeringen of door de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering.
Artikel 3.13.2 Meldplicht lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen
Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Is er geen vuilwaterriool aanwezig binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt? Dan mag het afvalwater worden geloosd in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. Dit artikel maakt de alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater mogelijk. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt en niet vanaf de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste route waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste route. De aansluitleiding moet soms langs een andere route worden aangelegd dan de kortste route. Dat kan zijn door privaatrechtelijke belemmeringen of door de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering.
Artikel 3.13.3 Meldplicht lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen
Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.773 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Is er geen vuilwaterriool aanwezig binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt? Dan mag het afvalwater worden geloosd in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. Dit artikel maakt de alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater mogelijk. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt en niet vanaf de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste route waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste route. De aansluitleiding moet soms langs een andere route worden aangelegd dan de kortste route. Dat kan zijn door privaatrechtelijke belemmeringen of door de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering.
Artikel 3.13.4 Meldplicht lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars
Op grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) mag brijn, afkomstig van de bereiding van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer mogelijk gemaakt.
Artikel 3.13.5 Meldplicht lozen bij ontijzeren van grondwater
Het lozen van afvalwater dat afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool. Is er geen vuilwaterriool aanwezig binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt? Dan mag het afvalwater worden geloosd in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. Dit artikel maakt de alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater mogelijk. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt en niet vanaf de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste route waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste route. De aansluitleiding moet soms langs een andere route worden aangelegd dan de kortste route. Dat kan zijn door privaatrechtelijke belemmeringen of door de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering.
Artikel 3.13.6 Meet- en rekenbepalingen
Dit artikel geeft aan welke normen worden gehanteerd voor het meten van emissiegrenswaarden. Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Met het toevoegen van ‘NEN-ISO 15705’ wordt deze regel gelijkgetrokken met andere regels in deze waterschapsverordening.
Artikel 3.13.7 Specifieke indieningsvereisten
Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de werkzaamheden gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om informatie over de aard en omvang van de lozingen. Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing. Bijvoorbeeld als de hoeveelheid water die wordt geloosd, wordt aangepast.
Afdeling 3.14 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton
Artikel 3.14.1 Meldplicht lozen afvalwater bij maken van betonmortel en uitwassen van beton
Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) moet afvalwater dat afkomstig is van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk. Bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale of ander bedrijf ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd.
Een andere lozingsroute dan naar het oppervlaktewater is volgens het Bal niet toegestaan. Dit artikel bepaalt dat een andere lozingsroute wel is toegestaan als die lozingsroute in het omgevingsplan is opgenomen. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.
Afdeling 3.15 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding
Artikel 3.15.1 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Deze afdeling is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding. Het maakt niet uit of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal of niet. Het gaat bijvoorbeeld om bedrijfskantines of de horeca. Deze afdeling is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding zoals bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.
Artikel 3.15.2 Meldplicht lozen afvalwater na bereiden van voedingsmiddelen
Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool aanwezig is, kan het afvalwater ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dat mag alleen als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening zoals een IBA (Individuele Behandeling Afvalwater). Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater dat afkomstig is van de voedselbereiding.
Artikel 3.15.3 Specifieke indieningsvereisten
Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de lozing gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om informatie over de aard en omvang van de lozingen. Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing. Bijvoorbeeld als de hoeveelheid water die wordt geloosd, wordt aangepast.
Afdeling 3.16 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Artikel 3.16.1 Meldplicht lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Dit artikel gaat over het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers. Recreatieve visvijvers vallen onder de recreatieve sector. In recreatieve visvijvers worden geen vissen gekweekt. Dit gebeurt wel in kwekerijen van vis voor menselijke consumptie of voor siervissen. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd.
Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. Deze vissen worden tijdelijk in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze uit de voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden gevangen door recreatieve vissers.
De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen die voor consumptiedoeleinden worden gebruikt, niet toegestaan.
Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3 grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken. De voorraadbakken staan in open verbinding met de visvijvers. Omdat er dagelijks water wordt toegevoegd aan de visvijvers, moet er ook water worden geloosd. Dit spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam of elders geloosd. Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan.
Artikel 3.16.2 Specifieke indieningsvereisten
Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de lozing gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om informatie over de aard en omvang van de lozingen. Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing. Bijvoorbeeld als de hoeveelheid water die wordt geloosd, wordt aangepast.
Afdeling 3.17 Lozen vanaf vaartuigen of drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind
Artikel 3.17.1 Vrijstelling lozen van spoelwater
Dit artikel gaat over het lozen van een tweetal afvalwaterstromen die afkomstig zijn van een vaartuig of ander drijvend werktuig.
Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater is toegestaan als dat afvalwater vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport (het varen). Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen met steeds zoeter oppervlaktewater gespoeld om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt.
Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand en grind is toegestaan.
De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater zijn niet overgenomen uit het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Dit geldt ook voor het lozen van organismen en slib dat ontstaat door het kweken en verwerken van mosselen en oesters. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.
Artikel 3.18.1 Vrijstelling asverstrooiing
De lozing is toegestaan als het gaat om het eenmalig verstrooien op een bijzondere plek voor de overledene of de nabestaanden. Het artikel gaat niet over bedrijfsmatig georganiseerd verstrooien.
Artikel 3.19.1 Vangnetvergunningplicht lozen op een oppervlaktewaterlichaam
Is een lozing niet geregeld in de afdelingen 3.2 tot en met 3.18 van deze waterschapsverordening? Dan is voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap een omgevingsvergunning vereist.
De vergunningplicht is beperkt tot het lozen van stoffen of warmte. Dit heeft namelijk gevolgen voor de kwaliteit van het water. De regels voor het lozen van een hoeveelheid water staat in afdeling 3.21 van deze waterschapsverordening. Is voor beide typen lozingen (kwaliteit en hoeveelheid) een vergunning nodig? Dan kan deze in een keer worden aangevraagd.
Worden warmte of stoffen geloosd die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit zoals aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)? Dan is er op grond van de waterschapsverordening geen vergunning nodig. In het Bal is al geregeld in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist. De vergunningplicht geldt ook niet voor water dat afkomstig is uit het oppervlaktewaterlichaam waarop het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd. Er zijn dan immers geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. De vergunningplicht geldt ook niet voor lozingen die afkomstig zijn van wonen.
Artikel 3.19.2 Vangnetvergunningplicht lozen op een zuiveringtechnisch werk
Worden water, warmte of stoffen geloosd die niet afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit zoals aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)? Dan is voor het lozen van water, warmte of stoffen op een zuiveringtechnisch werk een omgevingsvergunning vereist. Voor lozingen die wel afkomstig zijn van zo’n milieubelastende activiteit is al in het Bal bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning is vereist.
Afdeling 3.20 Aanvraagvereisten, beoordelingsregels en voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Artikel 3.20.1 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Dit artikel is afkomstig uit de Omgevingsregeling.
Artikel 3.20.2 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Voor de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Artikel 3.20.3 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Ook de voorschriften die op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dat sluit ook aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Afdeling 3.21 Lozen van een hoeveelheid water op een oppervlaktewaterlichaam
Een lozing op een water mag de bergingscapaciteit van dat water niet kleiner maken. Daarnaast moeten grote peilschommelingen worden voorkomen. Een water moet een bepaalde hoeveelheid water afvoeren. Daarom moet een water altijd voldoende doorstromen. Schade aan de oever kan de doorstroming van het water beperken. Schade aan de oever moet dus worden voorkomen bij het lozen van water. Verder mag de kwaliteit van het oppervlaktewater niet slechter worden door het lozen van water. De regels voor lozingen die (ook) de waterkwaliteit negatief beïnvloeden, staan in afdeling 3.2 tot en met afdeling 3.19.
Wilt u water lozen op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsvoorziening plaatsen of behouden? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 3.21? Dan kunt u dit met een melding doen.
De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 3.21 zijn:
Voldoet u niet aan alle voorwaarden en voorschriften in Afdeling 3.21? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Afdeling 3.22 Afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam
Regenwater dat op een onverharde bodem valt, dringt voor een belangrijk deel in de bodem. Als de bodem is verhard, bijvoorbeeld door bestrating of bebouwing, stroomt het regenwater grotendeels direct af naar het oppervlaktewatersysteem en/of naar het rioleringssysteem. Nieuwe verharding moet daarom gecompenseerd worden door extra waterberging te maken. Bijvoorbeeld door het graven van een nieuw water, het vergroten van een bestaand water of het aanleggen van een wadi.
Wordt er binnen de bebouwde kom voor het eerst minder dan 500 m² verhard? Dan hoeft de extra verharding niet altijd te worden gecompenseerd. De reden is dat het binnen de bebouwde kom vaak moeilijk is extra waterberging te maken. Het gemis aan waterberging wordt wel toegevoegd aan de wateropgave van de betreffende kern.
Buiten de bebouwde kom is er een groter bergend vermogen doordat een groter gebied onverhard is. Hier kan water makkelijker in de bodem zakken. Buiten de bebouwde kom mag maximaal 1500 m² worden verhard zonder dat voor extra waterberging moet worden gezorgd.
Regenwater afkomstig van daken en bestratingen is vaak zo schoon dat zuivering niet nodig is. Dit water kan dus beter worden afgevoerd naar het grond- of oppervlaktewater dan naar de riolering. Dat heeft als voordeel dat de rioolwaterzuiveringsinstallaties minder worden belast. Dat zorgt er ook voor dat bij hevige buien minder overstorten overlopen. Dit betekent dat er minder afvalwater vanuit het gemengde riool naar een oppervlaktewater gaat. Dat is goed voor de waterkwaliteit in de sloten. Daarom wordt het afkoppelen van hemelwaterafvoer van het vuilwaterriool gestimuleerd. Het afkoppelen mag geen grote nadelige gevolgen hebben voor de berging. Ook moet de doorstroming van een water voldoende blijven.
Afhankelijk van uw situatie mag u extra verharding aanleggen en hemelwater afkoppelen van het vuilwaterriool met een vrijstelling. U hoeft dan niets aan het waterschap te melden. Het is ook mogelijk dat u een melding moet maken. De voorwaarden en voorschriften voor een vrijstelling en de voorwaarden en voorschriften voor een melding leest u in afdeling 3.22.
Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 3.22? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Hoofdstuk 4 Water onttrekken of water infiltreren
Afdeling 4.1 Het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam
Veedrenking, droogtebestrijding of nachtvorstberegening zijn veelvoorkomende activiteiten waarvoor men oppervlaktewater wil onttrekken. Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 4.1? Dan zal het onttrekken van oppervlaktewater geen ernstige gevolgen hebben voor de aan- en afvoer van water en de beschikbaarheid van water. U mag voor het onttrekken van oppervlaktewater een onttrekkingsvoorziening gebruiken.
De belangrijkste voorwaarden gaan over de maximale hoeveelheid water die u mag onttrekken. Het maximale debiet voor onttrekken is:
Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 4.1? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Afdeling 4.2 Het onttrekken van grondwater en infiltreren van water in de bodem
Het onttrekken van grondwater is een veelvoorkomende activiteit, met name bij agrarische bedrijven. Grondwateronttrekking kan nadelige gevolgen hebben voor de omgeving. Denk hierbij aan schade aan de landbouw, schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreiniging, schade aan bouwwerken (als gevolg van zetting) en negatieve gevolgen voor onttrekkingen bij bodemenergiesystemen. Om nadelige gevolgen voor de omgeving te voorkomen zijn er regels voor het onttrekken van grondwater. Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 4.2? Dan mag grondwater worden onttrokken zonder omgevingsvergunning. Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 4.2? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen. Bij het beoordelen van de aanvraag wordt ook gekeken naar artikel 8.89, eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Hieronder worden verschillende situaties kort toegelicht.
Gebruik voor particuliere woningen en tuinen
Wordt aan de volgende voorwaarden voldaan? Dan mag u grondwater onttrekken voor particulier gebruik. De voorwaarden zijn:
U hoeft dit niet te melden bij het waterschap en er is geen meet- en rapportageplicht.
Aanleggen van een brandblusvoorziening
Het aanleggen van een brandblusvoorziening en het gebruik daarvan voor noodsituaties mag zonder melding of omgevingsvergunning en er is geen meet- en rapportageplicht.
Bouwputbemaling, proefbemaling of grondsanering
Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften voor het onttrekken van grondwater voor bouwputbemaling, proefbemaling of grondsanering? Dan mag u met een melding grondwater onttrekken.
De belangrijkste voorwaarden zijn:
Er geldt voor deze onttrekkingen wel een meet- en rapportageplicht.
Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften voor het onttrekken van grondwater voor grondwatersanering? Dan mag u met een melding grondwater onttrekken.
De belangrijkste voorwaarden zijn:
Er geldt hier wel een meet- en rapportageplicht.
Beregening, veedrenking of bevloeiing
Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften voor het onttrekken van grondwater voor beregening, veedrenking of bevloeiing? Dan mag u met een melding grondwater onttrekken.
De belangrijkste voorwaarden zijn:
Er geldt ook hier een meet- en rapportageplicht.
Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften voor het onttrekken van grondwater voor menslijke consumptie? Dan mag u met een melding grondwater onttrekken. In de provincie Utrecht dient u eerst een risicoanalyse van de omgeving van de onttrekking uit te voeren.
Wilt u voor een ander doeleinde dan hierboven genoemd grondwater onttrekken? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften? Dan mag u met een melding grondwater onttrekken.
De belangrijkste voorwaarden zijn:
Ook hier geldt een meet- en rapportageplicht.
Bij het infiltreren van water wordt er water in de bodem gebracht om grondwater aan te vullen. Dit hangt vaak samen met het onttrekken van grondwater.
Wilt u water infiltreren in de bodem? Dan moet u altijd een omgevingsvergunning bij eht waterschap aanvragen. Bij het beoordelen van de aanvraag wordt ook gekeken naar artikel 8.89, tweede en derde, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Hoofdstuk 5 Uitvoeren van werkzaamheden of andere activiteiten
Afdeling 5.1 Bodemonderzoek en boringen
Voor bodemonderzoek worden vaak grondboringen en sonderingen uitgevoerd en peilbuizen aangebracht in een waterkering, de beschermingszone van een waterkering, een oppervlaktewaterlichaam, de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam of de berm van een weg in ons beheer.
Wilt u een van bovengenoemde werkzaamheden voor bodemonderzoek uitvoeren? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 5.1? Dan zal dit geen ernstige gevolgen hebben voor de waterberging, de aan- en afvoer van water, de stabiliteit en de waterkerende functie van de waterkering of voor de weg. U kunt dit dan met een melding uitvoeren.
De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 5.1 zijn:
Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 5.1? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Wilt u boringen uitvoeren voor een bodemenergiesysteem? Dan moet u altijd een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Deze afdeling gaat over klein onderhoud van een weg die wij niet zelf beheren. De weg ligt wel op of bij een waterstaatwerk in beheer van het waterschap.
Onder klein onderhoud aan een weg valt:
Een wegreconstructie valt hier niet onder.
Wilt u klein onderhoud aan een weg op of bij een waterkering uitvoeren of laten uitvoeren? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 5.2? Dan zal dit geen ernstige gevolgen hebben voor de waterberging, de aan- en afvoer van water, de stabiliteit en de waterkerende functie van de waterkering. U kunt klein onderhoud aan een weg dan zonder melding of omgevingsvergunning uitvoeren.
De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 5.2 zijn:
Voor reconstructies aan een weg op of bij een waterkering in beheer bij het waterschap is altijd een omgevingsvergunning nodig.
Voldoet u niet aan alle voorwaarden en voorschriften in Afdeling 5.2? Dan mag klein onderhoud niet zonder vergunning worden uitgevoerd. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Afdeling 5.3 Het houden van een evenement op een weg
In het gebied de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden zijn veel wegen buiten de bebouwde kom in beheer bij het waterschap. Het waterschap is verantwoordelijk voor de veiligheid op de weg en voor een doelmatige doorstroming van het verkeer. Evenementen kunnen op wegen plaatsvinden. Het gaat bijvoorbeeld om wielerwedstrijden, hardloopwedstrijden, skeelertochten, braderieën, optochten en markten.
Wilt u een evenement houden op een weg die in beheer is bij het waterschap? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 5.3? Dan zal dit geen gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid en een doelmatige doorstroming van het verkeer. Het evenement mag dan met een melding worden gehouden. Vraagt u bij de gemeente een vergunning aan of meldt u daar het evenement? Dan hoeft u geen aparte melding bij het waterschap te doen.
De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 5.3 zijn:
Voldoet u niet aan alle voorwaarden en voorschriften in Afdeling 5.3? Dan moet u een omgevingsvergunning aanvragen.
Waterschap Rivierenland is vaarwegbeheerder van een aantal wateren die de provincie heeft aangewezen als vaarweg. Het gaat hier om het bevaarbare deel van de Linge, de gekanaliseerde Linge, het Kanaal van Steenenhoek en de Korne.
Daarnaast zijn er wateren die geen specifieke vaarwegfunctie hebben, maar waar je wel mag varen. Denk aan de Beuningseplas en het Lingemeer. Dit noemen we recreatief medegebruik. Voor de wateren met een vaarwegfunctie en voor enkele wateren zonder vaarwegfunctie (zoals de boezemwateren) is het waterschap ook nautisch beheerder. In de Scheepvaartverkeerswet is een aantal belangen genoemd waarvoor het waterschap maatregelen mag treffen en verkeersbesluiten mag nemen.
De belangrijkste belangen die beschermd worden, zijn:
Nautisch beheer gaat over “verkeersregels” voor de scheepvaart en de veiligheid daarvan. Vaarwegbeheer gaat over het beheer van de vaarweg, bijvoorbeeld het waarborgen van de diepte en het voorkomen van afkalving van de oever door golfslag. De provincie is vaarwegbeheerder en kan (zal) dus aanvullende regels stellen. Nautisch beheer valt niet onder de Omgevingswet, vaarwegbeheer wel.
Wilt u overdag met een motorboot of schip varen op een water dat in beheer is bij het waterschap? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften voor varen overdag in Afdeling 5.4? Dan zal dit geen grote gevolgen hebben voor de belangen die hierboven genoemd zijn. U mag zonder melding varen.
Er geldt een verbod voor varen in de nacht: het nachtvaartverbod. Er zijn enkele uitzonderingen. Op sommige vaarwegen of als er sprake is van een evenement mag er onder voorwaarden in de nacht worden gevaren. U moet wel een melding doen. Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften voor varen in de nacht? Dan geldt het vaarverbod.
Bij bepaalde waterstanden en ijsdiktes geldt een vaarverbod. Dit is vooral om de oever te beschermen.
U kunt geen omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen voor varen.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning af te meren, te laden of te lossen of een ligplaatsen in te nemen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam op andere plaatsen dan plaatsen die daarvoor zijn ingericht. Er mag dus alleen worden afgemeerd op plaatsen die daarvoor zijn ingericht.
Is een afmeervoorziening aangelegd in strijd met de bepalingen in deze verordening? Dan valt deze niet onder de plaatsen die daarvoor zijn ingericht. Een illegaal aangebrachte afmeervoorziening valt niet onder een plaats die is ingericht om af te meren. Daar mag dus niet worden afgemeerd.
Het afmeerverbod geldt niet voor recreatieve evenementen die het bestuur toestaat.
Wilt u haaks afmeren op de lengterichting van de vaarweg? Dan moet u voldoen aan de voorwaarden voor haaks afmeren. De belangrijkste voorwaarden zijn:
Voldoet u aan de voorwaarden? Dan heeft afmeren geen grote gevolgen voor de belangen die hierboven worden genoemd. U mag dan haaks afmeren. U moet dit wel melden. Voldoet u niet aan de voorwaarden? Dan mag u niet haaks afmeren. Er geldt een afmeerverbod. U kunt geen omgevingsvergunning aanvragen.
Wateren hebben ook een maatschappelijke functie. In de wateren wordt namelijk ook gevist. Deze visactiviteiten kunnen het leven in het water en de kwaliteit van het water aantasten.
Wilt u vissen in een water in beheer bij het waterschap? En voldoet u aan de voorwaarden in Afdeling 5.5? Dan mag u dit doen zonder melding.
De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 5.5 zijn:
Voldoet u niet aan de voorwaarden in Afdeling 5.5? Dan is het verboden te vissen in een water in beheer bij het waterschap. U kunt geen omgevingsvergunning aanvragen.
Afdeling 5.6 Explosief materiaal
Explosies kunnen de waterkering aantasten. Dit vormt een gevaar voor de waterkering. Activiteiten waarbij explosies kunnen ontstaan, zijn:
Er geldt een verbod voor het uitvoeren van bovenstaande activiteiten in een waterkering, de beschermingszone van een waterkering, een oppervlaktewaterlichaam, de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam of langs een weg in beheer bij het waterschap. U kunt geen omgevingsvergunning aanvragen.
Wilt u bovengenoemde activiteiten uitvoeren in de buitenbeschermingszone van een waterkering? Dan kunt wel u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Hoofdstuk 6 Objecten en beplanting
Afdeling 6.1 Constructie aan het water: steiger, terras en vlonder
Ligt een perceel aan het water? Dan wordt vaak een steiger, terras of vlonder aangelegd. We verwijzen hiernaar in deze afdeling met het woord ‘constructie’. Zo’n constructie wordt aangelegd voor de waterbeleving, als onderdeel van de tuin, als visplaats of als aanlegplaats voor een boot. Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften van afdeling 6.1? Dan zal het aanleggen van een steiger, terras of vlonder geen gevolgen hebben voor de waterberging en de aan- en afvoer van water.
Afhankelijk van hoe u de constructie aanlegt, mag u dit doen met een vrijstelling. U hoeft dan niets aan het waterschap te melden. Het is ook mogelijk dat u een melding moet doen. Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.1? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Voor de Binnen-Giessen en Buiten-Giessen en wateren binnen de Giessenzoom gelden bijzondere voorwaarden en voorschriften.
Afdeling 6.2 Constructie aan het water: beschoeiing en damwand
Om afkalving van de oever tegen te gaan, wordt vaak een beschoeiing of een damwand in een water aangebracht. Onder een beschoeiing verstaan we een constructie (bijvoorbeeld palen, wilgenteen of planken) op de waterlijn om afkalving van het talud tegen te gaan. Een damwand is een grondkerende constructie die op de insteek wordt geplaatst om afkalven en instorten van de oever te voorkomen. Dit is meestal een zwaardere constructie dan een beschoeiing (balken, damwandprofiel, betonelementen). Een damwand wordt doorgetrokken tot op het niveau van het maaiveld.
Wilt u een beschoeiing of een damwand in een primair, secundair of tertiair water aanleggen? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.2? Dan kunt u meestal volstaan met een melding. De constructie zal dan geen ernstige gevolgen hebben voor de waterberging, de aan- en afvoer van water, de ecologie, de stabiliteit en de waterkerende functie van de waterkering. Voldoet u niet aan alle voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.2? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Voor de Giessenzoom en in de strook tertiair water in de Buiten- en Binnen-Giessen gelden bijzondere voorwaarden voor een beschoeiing. De beschoeiing moet u op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam plaatsen. U mag de beschoeiing niet gebruiken om het grondoppervlak (tuin) te vergroten.
Afdeling 6.3 Constructie in het water: dam met duiker en frontmuur
Een dam met duiker wordt meestal geplaatst om een perceel bereikbaar te maken. Om de breedte van de dam optimaal te kunnen benutten, worden vaak frontmuren aan de zijkanten van de dam aangebracht.
Een duiker is een obstakel in het water waardoor het water minder makkelijk doorstroomt. Daarom geldt er een maximale lengte en minimale doorsnede. De minimale doorsnede verschilt binnen en buiten de bebouwde kom. Een duiker moet binnen de bebouwde kom een grotere doorsnede hebben dan buiten de bebouwde kom. Want buien veroorzaken binnen de bebouwde kom eerder wateroverlast.
Wilt u een dam met duiker in een secundair of tertiair water aanleggen? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.3? Dan zal dit de doorstroming van het water niet verstoren. U moet wel een melding doen.
De belangrijkste voorwaarden zijn:
Een frontmuur is een eenvoudige constructie aan de zijkant van een dam met duiker. Een frontmuur maakt de doorstroming van het water niet minder. Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften die in Afdeling 6.3 worden genoemd? Dan mag u deze plaatsen en hoeft u dit niet te melden.
Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften van Afdeling 6.3? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen. Voor een dam met duiker en een frontmuur in een primair water moet u altijd een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Sluit uw dam met duiker aan op een weg in beheer bij het waterschap? Dan moet u ook voldoen aan de regels in Afdeling 2.4.
Afdeling 6.4 Constructie over het water: brug
Een brug wordt meestal geplaatst om een perceel bereikbaar te maken of om een weg over water te kunnen aanleggen.
Wilt u een brug aanleggen? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.4? Dan zal het aanleggen van een brug de doorstroming van het water niet verstoren. U kunt dan volstaan met een melding. In enkele gevallen mag u een brug aanleggen zonder melding
De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 6.4 zijn:
Voor het aanleggen van brug in de Giessenzoom gelden afwijkende voorwaarden.
Voldoet u niet aan de voorwaarden en de voorschriften in Afdeling 6.4? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Anti-worteldoek wordt meestal op het talud van een water aangebracht om de tuin ter plaatse netjes af te werken en het onderhoud makkelijker te maken. Wilt u anti-worteldoek op het talud van een water aanbrengen? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.5? Dan zal dit de aan- en afvoer van water en het uitvoeren van onderhoud en inspectie niet in de weg staan. U mag het anti-worteldoek zonder omgevingsvergunning of melding aanbrengen.
De belangrijkste voorwaarden zijn::
Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.5? Dan u moet een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Beplanting (bomen, struiken en heggen) kan de stabiliteit van de waterkering aantasten. Ook kan beplanting een doelmatige inspectie van de waterkering moeilijker maken. Daarnaast kan beplanting het onderhoud en de inspectie van een water bemoeilijken. Beplanting bij wegen kan de verkeersveiligheid, de goede staat van de weg en een doelmatige doorstroming van het verkeer aantasten. Daarom zijn er in Afdeling 6.6 voorwaarden en voorschriften gesteld voor beplanting bij waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en wegen in beheer van het Waterschap Rivierenland.
Voor het aanbrengen van beplanting op een waterkering, langs een water of weg gelden de voorwaarden en voorschriften uit Afdeling 6.6. Afhankelijk van waar u beplanting wilt aanbrengen, mag u dit doen met een vrijstelling. U hoeft dan niets aan het waterschap te melden. Het is ook mogelijk dat u een melding moet doen bij het waterschap.
Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.6? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Afdeling 6.7 Kabels en leidingen
Kabels of leidingen worden meestal aangelegd door of namens nutsbedrijven. Zij leggen voorzieningen aan van algemeen nut en in het algemeen belang. Denk hierbij aan gas-, water-, elektriciteits-, telecommunicatievoorzieningen en riolering. Deze bedrijven voeren in het beheergebied van Waterschap Rivierenland jaarlijks honderden activiteiten uit. Deze activiteiten vormen een risico voor de stabiliteit van een waterstaatswerk. Ook kunnen de activiteiten een doelmatige inspectie en onderhoud van een waterkering of een water bemoeilijken. Daarnaast kunnen de activiteiten de verkeersveiligheid, de goede staat van de weg en een doelmatige doorstroming van het verkeer aantasten.
Daarom staan in Afdeling 6.7 voorwaarden en voorschriften voor kabels en leidingen bij waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en wegen in beheer van het waterschap.
In Afdeling 6.7 staan ook algemene voorschriften voor kabels en leidingen. Deze voorschriften geven aan hoe de activiteiten moeten worden uitgevoerd en gemeld. Zo moeten alle kabels en leidingen die niet meer worden gebruikt, worden verwijderd. Dit geldt ook voor , tijdelijke voorzieningen en achtergebleven materiaal. Aanwijzingen van de toezichthouder moeten onmiddellijk worden opgevolgd. Spoedreparaties moeten direct worden gemeld.
Er gelden andere voorwaarden voor een waterkering, water of weg in beheer bij het waterschap. In Afdeling 6.7 vindt u alle voorwaarden en voorschriften.
Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.7? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Voor een leiding met een overdruk van 10 bar of meer in de buitenbeschermingszone van de waterkering moet ook een omgevingsvergunning bij het waterschap worden aangevraagd.
Een schutting of een hek kan de mogelijkheid van een doelmatige inspectie en onderhoud van de waterkering en een water in de weg staan. Bij wegen kan een schutting of hek de verkeersveiligheid, de goede staat van de weg en een doelmatige doorstroming van het verkeer aantasten. Daarom staan er in Afdeling 6.8 voorwaarden en voorschriften voor een schutting of hek bij waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en wegen in beheer van Waterschap Rivierenland.
De voorwaarden en voorschriften zijn afhankelijk van waar u een schutting of hek wilt plaatsen. U moet altijd een melding doen bij het waterschap. Voldoet u niet aan de voorwaarden in Afdeling 6.8? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Afdeling 6.9 Veekerende afrastering en het houden van dieren
Een afrastering kan de mogelijkheid van een doelmatige inspectie en onderhoud van de waterkering en een water in de weg staan. Aan de andere kant kan vee het talud van een water of waterkering beschadigen. Afrastering langs een weg voorkomt dat vee op de openbare weg komt en zo het verkeer in gevaar brengt. Maar een afrastering kan ook de verkeersveiligheid aantasten. Bijvoorbeeld als deze te hoog is of te dicht bij een weg staat.
Daarom staan er in Afdeling 6.9 voorwaarden en voorschriften voor een veekerende afrastering en het houden van dieren bij een waterkering, een water en een weg in beheer van Waterschap Rivierenland.
In Afdeling 6.9 staat dat eigenaren of gebruikers van gronden een voldoende veekerende afrastering moeten hebben. Dit is verplicht als de grond ligt op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering of van een water. Deze verplichting geldt niet voor gronden in de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden. Dit heeft te maken met de aard en het karakter van het gebied. Er is daar zoveel water dat het niet haalbaar is om bij elk water een afrastering te plaatsen. Ook niet als die grond in gebruik is voor vee. Voor een veekerende afrastering gelden de voorwaarden en de voorschriften van Afdeling 6.9. De voorwaarden en voorschriften zijn anders voor een waterkering, een water of een weg in beheer bij het waterschap.
Voldoet u niet aan de voorwaarden en de voorschriften in Afdeling 6.9? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Afdeling 6.10 Het plaatsen van (bouw)materiaal
Het is soms niet mogelijk om (bouw)materialen op eigen terrein op te slaan. Het (bouw)materiaal wordt dan tijdelijk in de berm geplaatst. Is het (bouw)materiaal te hoog of staat het te dicht bij de weg? Dan kan dit (bouw)materiaal de verkeersveiligheid in gevaar brengen. Daarom staan er in Afdeling 6.10 voorwaarden en voorschriften voor (bouw)materialen in de berm van wegen in beheer van Waterschap Rivierenland. Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften uit Afdeling 6.10? Dan mag u het (bouw)materiaal met een melding plaatsen. U geeft bij uw melding aan hoe lang u het (bouw)materiaal opslaat.
De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 6.10 zijn dat het (bouw)materiaal wordt geplaatst:
Voldoet u niet aan de voorwaarden en de voorschriften in Afdeling 6.10? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning van het waterschap aanvragen.
Afdeling 6.11 Een gebouw bouwen of verbouwen
Wilt u bouwen of een gebouw verbouwen dat staat in of bij een water of waterkering? Dan heeft u meestal een omgevingsvergunning van het waterschap nodig.
Soms mag u bouwen of een gebouw verbouwen met een melding. Hebben de werkzaamheden geen invloed op de waterkerende functie van een waterkering? Bijvoorbeeld als u de binnenkant van een gebouw verbouwt. Dan is het mogelijk dat u de werkzaamheden mag uitvoeren zonder melding. Wilt u een botenhuis, recreatiewoning of bijgebouw in de Giessenzoom bouwen of verbouwen? Dan gelden daar andere regels voor. Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften voor bouwen of verbouwen in de Giessenzoom? Dan mag u dit zonder omgevingsvergunning van het waterschap doen. U moet dit wel melden bij het waterschap.
Voldoet u niet aan de voorwaarden in Afdeling 6.11? Dan is een melding niet voldoende.
U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Afdeling 6.12 Aanbrengen verharding
De waterkering moet altijd een erosiebestendige deklaag hebben. De meeste verhardingen op particuliere percelen hebben echter geen erosiebestendige deklaag. Alleen in de beschermingszone van een waterkering mag met een melding gesloten verharding worden aangebracht. Zo is het risico beperkt dat de deklaag verzwakt. Met de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.12 wordt de veiligheid van de dijk beschermd.
Wilt u gesloten verharding aanbrengen? En voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.12? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Afdeling 6.13 Het plaatsen van een ander object
Deze afdeling gaat over het plaatsen van diverse objecten in of bij waterstaatswerken en/of wegen.
Wij onderscheiden de volgende objecten:
Het plaatsen van een aantal van bovengenoemde objecten in of bij een waterstaatswerk of langs een weg in beheer bij het waterschap zijn vrijgesteld. Die mag u dus zonder melding of omgevingsvergunning van het waterschap plaatsen. Andere objecten mag u alleen plaatsen als u een melding doet. Ook zijn er objecten waarvoor u een omgevingsvergunning bij het waterschap moet aanvragen. De voorwaarden en voorschriften vindt u in Afdeling 6.13.
Wilt u een objectbeschermend obstakel zoals stenen, keien, bloembakken, enzovoorts langs de weg aanbrengen om uw gebouw of tuin te beschermen? Dan kan dit de verkeersveiligheid en de doorstroming van het verkeer in gevaar brengen. Daarom staan er voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.13.
Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.13? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.
Afdeling 6.14 Verwijderen object
Deze afdeling gaat over het verwijderen van diverse objecten in of bij een waterkering, een water of een weg. Een object is een voorwerp. Een boom of struik is in dit geval ook een object. Het verwijderen van een object uit een water heeft een positief effect op de waterhuishouding. Vooral de doorstroming van het water verbetert. Het verwijderen van een object uit een waterkering is positief voor de stabiliteit en het onderhoud van de waterkering. Het is van belang dat er zo weinig mogelijk wordt gegraven. En dat een waterkering, een water en een weg in goede staat worden hersteld.
Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.14? Dan mag u een voorwerp met een melding verwijderen. Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.14? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen?
Artikel 7.1.1 Intrekking keur en algemene regels
De Keur Waterschap Rivierenland 2014 en de Algemene Regels behorende bij de Keur Waterschap Rivierenland 2014 worden ingetrokken op het moment waarop de Omgevingswet in werking treedt.
Artikel 7.1.2 Inwerkingtreding
Deze waterschapsverordening treedt in werking op het moment waarop de Omgevingswet in werking treedt. De inwerkingtreding van de Omgevingswet is voorzien op 1 oktober 2022 of 1 januari 2023.
Deze waterschapsverordening heet Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2022-8168.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.