Waterschapsblad van Waterschap Zuiderzeeland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Zuiderzeeland | Waterschapsblad 2021, 4068 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Zuiderzeeland | Waterschapsblad 2021, 4068 | Beleidsregels |
Beleidsregel van het college van Dijkgraaf en Heemraden van Waterschap Zuiderzeeland houdende regels omtrent de versterking of reconstructie van de primaire waterkeringen van Waterschap Zuiderzeeland (Standaard Ontwerp Richtlijnen)
Het college van Dijkgraaf en Heemraden besluit de Standaard Ontwerp Richtlijnen voor de versterking of reconstructie van de primaire waterkeringen van Waterschap Zuiderzeeland, vast te stellen.
Standaard Ontwerp Richtlijnen (SOR) voor de versterking of reconstructie van de primaire waterkeringen zijn uitgangspunten voor het ontwerp van een primaire waterkering. Het werken met SOR draagt bij aan veilige primaire waterkeringen die efficiënt beheerd kunnen worden. Ook maakt het werken met deze richtlijnen het mogelijk om duurzaamheidsambities van Waterschap Zuiderzeeland te realiseren en ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.
Waterschap Zuiderzeeland versterkt de komende jaren een deel van zijn primaire waterkeringen. Ook worden er regelmatig (grote) projecten door derden gerealiseerd op of nabij de primaire waterkering van het waterschap, waarbij er een reconstructie van de kering plaatsvindt.
Dit vraagt om heldere uitgangspunten die als vertrekpunt dienen voor het ontwerp van de primaire waterkering. In dit document zijn de uitgangspunten voor het ontwerp van een primaire waterkering opgenomen. Dit noemen we Standaard Ontwerp Richtlijnen (SOR).
Het waterschap wil veilige primaire waterkeringen die efficiënt beheerd kunnen worden. Daarnaast wil het waterschap kansen bij dijkversterkingen en reconstructies benutten om duurzaamheidsambities (energiezuinig, CO2-neutraal, circulair, biodiversiteit) van het waterschap te realiseren en ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. Het werken met de SOR draagt bij aan deze doelstellingen.
1.2. Standaard Ontwerp Richtlijnen
De Standaard Ontwerp Richtlijnen (SOR) vormen het vertrekpunt voor een dijkversterking of dijkreconstructie. Per project wordt in het kader van Systems Engineering bekeken welke ontwerprichtlijnen vertaald moet worden in een klanteis en later een systeemeis en contracteis voor het project.
Het waterschap onderbouwt in dit document waarom het kiest voor een bepaalde ontwerprichtlijn. Dit doet het waterschap vanuit zijn belang als beheerder van de primaire waterkeringen in zijn beheergebied. De SOR vormen een beleidskader dat vastgesteld is door het dagelijks bestuur van het waterschap. Maatwerk waarbij afgeweken wordt van de SOR is in overleg met het waterschap mogelijk in bijzondere gevallen. Voorwaarde is dat dit leidt tot een betere, of efficiëntere, of duurzamere of innovatievere oplossing.
De scope van de SOR is technische ontwerpeisen voor een primaire waterkering én eisen op het gebied van grondzaken. Alles binnen de kernzone wordt omschreven. De SOR bevat dus geen standaard richtlijnen voor het inrichten van bijvoorbeeld omgevingsparticipatie of contractmanagement. Ook het watersysteem valt buiten de scope.
In hoofdstuk 2 wordt toegelicht hoe de SOR zijn opgebouwd. Hoofdstuk 3 beschrijft, per onderdeel van de primaire waterkering, de standaard ontwerprichtlijnen. In hoofdstuk 4 staan de ontwerprichtlijnen voor objecten in of op de waterkering die geen waterkerende functie hebben. Eisen t.a.v. de realisatiefase en oplevering van de primaire waterkering staan in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 beschrijft de eisen op gebied van grondzaken.
2.1. Definitie object primaire waterkering met deelobjecten
Hieronder is een dwarsprofiel weergegeven van het object primaire waterkering binnen het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland. In het profiel zijn de verschillende deelobjecten van het object primaire waterkering weergegeven. In de tabel daaronder is per deelobject de definitie gegeven die Zuiderzeeland hanteert. In de praktijk komen vele varianten op dit dwarsprofiel voor.
Figuur 1: dwarsprofiel object primaire waterkering met deelobjecten
Tabel 1: definities deelobjecten van object primaire waterkering. De definities zijn grotendeels ontleend aan “Regeling veiligheid primaire waterkeringen 2017”
2.2. Objectboom reconstructie/versterking primaire waterkering
Een versterking of reconstructie van de primaire waterkering heeft als doel om de waterveiligheid van het achterliggende land te verbeteren of te borgen. Daarnaast faciliteert de versterking of reconstructie de inpassing van bestaande en/of nieuwe functies in of op de primaire waterkering. Dit laatste betreft het inpassen van NWO’s (Niet Waterkerende Objecten).
De waterveiligheid wordt geborgd door de primaire waterkering. Deze is onder te verdelen in dijk (het grondlichaam) en kunstwerken. Zie onderstaande objectboom.
Figuur 2: objectboom versterking/reconstructie primaire waterkering
*deelobject dat niet in de SOR is uitgewerkt.
In dit document zijn (in hoofdstuk 3) per deelobject van het object primaire waterkering de ontwerprichtlijnen beschreven die Waterschap Zuiderzeeland hanteert. Hetzelfde is gedaan voor de (meest voorkomende) NWO’s (in hoofdstuk 4).
3. Ontwerprichtlijnen primaire waterkering
In dit hoofdstuk worden de standaard ontwerprichtlijnen voor de deelobjecten van de primaire waterkering beschreven. Het betreffen eisen t.a.v. de eindsituatie. Gestart wordt met algemene uitgangspunten die gelden voor de volledige primaire waterkering.
Gedurende de levensduur van een waterkering neemt de sterkte van de kering af door veroudering en door toenemende hydraulische condities door klimaatverandering. De landelijke afspraak is dat met de voorbereidingen van een dijkversterking gestart kan worden op het moment dat een traject niet meer voldoet aan de signaleringswaarde uit de Waterwet (signaleringsparameter in de Omgevingswet). Binnen het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland gaat de achteruitgang langzamer doordat de keringen gefundeerd zijn op een zandcunet en het klimaateffect in het merengebied achter de afsluitdijk, klein is. Dit maakt dat de dijk na versterking niet aan de signaleringswaarde hoeft te voldoen. De overstromingskans mag echter niet groter zijn dan de ondergrens.
De Waterwet en het WBI (Wettelijk Beoordelings Instrumentarium 2017) hebben een wettelijke status. Het OI (Ontwerpinstrumentarium 2014 Versie 4) is een handreiking. Naar verwachting komen er in 2023 een nieuw Wettelijk Beoordelingsinstrumentarium (WBI 2023) en een nieuwe handreiking voor het veiligheidsontwerp van een waterkering. De toepassing van het WBI 2023 wordt wettelijk verplicht. Voor het ontwerpen van versterkingsmaatregelen is de ontwerphandreiking niet verplicht, het gebruik ervan wordt echter wel aanbevolen.
De versterking of reconstructie van de primaire waterkering moet voldoen aan de Keur (straks Waterschapsverordening), het waterkeringenbeleid (bouwbeleid, beleid windmolens, kabels en leidingen en beplantingen, visie medegebruik primaire keringen) en het vigerende waterbeheerprogramma van Waterschap Zuiderzeeland. De gewijzigde situatie (kernzone, beschermingszones en onderhoudsplichten) wordt opgenomen in de legger.
Dit betreft een meerpeilstijging van 1 cm per jaar voor het IJsselmeer vanaf 2050 tot 2080, totaal 30 cm, waarna van 2080 tot 2100 het meerpeil gelijk blijft. Na 2050 zal het meerpeil van het Markermeer door zeespiegelstijging en toenemende neerslag gaan meestijgen met het IJsselmeer. Er wordt verondersteld dat een derde deel van dit klimaateffect kan worden weggepompt naar het IJsselmeer. Dit betekent dat in de periode van 2050 tot en met 2075 rekening moet worden gehouden met een lineaire toename van het wintermeerpeil van het Markermeer met +10 cm. Het plafond van +10 cm op het Markermeer is derhalve in 2075 bereikt, daarna moet het peil constant worden verondersteld tot 2100. Voor het ontwerpen van kunstwerken of voor ruimtereservering wordt vaak een zichtduur van 100 jaar gebruikt. Voor de periode na 2100 bestaat er echter nog geen beleidsvoornemen. Het is aan de waterbeheerder om hier zelf een weloverwogen keuze voor te maken (of verder stijgen of plafondwaarde hanteren). (Bron: Werkwijzer bepaling hydraulische ontwerprandvoorwaarden Aanvulling OI2014, versie 4, A.J. Smale , 2016). NB De actualiteit van deze ontwerpeis dient bij iedere versterking of reconstructie getoetst te worden bij de Helpdesk Water.
Nieuw aan te brengen materiaal dient vrij te zijn van verontreinigingen conform AW 2000 (achtergrondwaarde 2000 uit het besluit bodemkwaliteit), inclusief biologische en chemische verontreiniging en puin. Aan te brengen materiaal mag niet verontreinigd zijn met invasieve soorten als Japanse Duizend Knoop. Aan te brengen materialen mogen niet thermisch gereinigd zijn.
Eventuele bij de realisatie van het project vrijkomende grond vervalt niet aan de aannemer of een derde partij, maar blijft eigendom van het waterschap. Deze grond wordt op waarde gezet. Met het waterschap worden nadere afspraken gemaakt wat hiermee gebeurt en hoe de waarde met het waterschap verrekend wordt.
De aanpassing van de waterkering leidt niet tot (significant hogere) meerkosten voor het waterschap (qua beheer, toetsing, onderhoud en toekomstige dijkversterkingen). Bij het ontwerp wordt een afweging gemaakt in het kader van LCC. Meerkosten voor het waterschap in de eindsituatie dienen, in overleg, te worden afgekocht.
Eisen t.a.v. uit te voeren onderzoek
3.2. Taluds, belopen en bermen
Door laboratorium onderzoeksresultaten dient aangetoond te worden dat de kwaliteit voldoet aan de eisen conform schrale of stevige klei schematiseringshandleiding grasbekleding WBI 2017. Op aanwijzen van het waterschap dient op minimaal 4 en maximaal 10 locaties in het laboratorium te worden onderzocht of de aangebrachte klei voldoende is verdicht en aan de vereiste kwaliteit voldoet. Dit alles conform de proef beschreven in “Studie voor richtlijnen klei op dijktaluds in het rivierengebied” Hfst 10.
Er ontwikkelt zich een meer kruidenrijke grasmat. Deze hoeft minder vaak gemaaid te worden (2 maaibeurten i.p.v. 3) en er is minder kans op ongewenste kruiden. Het is lastig om op een kleilaag cat. 1 een gesloten en goed doorwortelde grasmat te kweken. Bij droogte zal de dijk minder snel en diep droogtescheuren gaan vertonen.
De onverharde delen binnen de kernzone dienen ingezaaid te zijn met graszaadmengsel D1 (hooiland) of D2 (weidemengsel/schapenland). Inzaaien met 120 kg/ha. (geldt voor buitentalud, binnentalud, benedenbeloop, buitenberm, binnenberm en taluds kwelsloot) Andere mengsels kunnen worden toegestaan, mits voldoende is aangetoond door kennisinstituten dat deze mengsels meer dan voldoende erosiebestendigheid geven. Waar mogelijk wil het waterschap de biodiversiteit vergroten, conform de rapportage "Biodiversiteitsontwikkeling op de dijken van Waterschap Zuiderzeeland. Een analyse van ecologisch potentieel".
De dijk dient opgeleverd te worden met een dichte grasmat, zonder ongewenste kruiden. Dit betekent dat de grasmat dusdanig ontwikkeld is, dat aangetoond kan worden dat er over 3 jaar een goed ontwikkelde grasmat is. Bij onvoldoende ontwikkeling van de grasmat bij oplevering, dient er opnieuw ingezaaid te worden.
Bij de overgang van een harde naar een zachte dijkbekleding (b.v. van een steenbekleding naar een grasbekleding) dient een overgangsconstructie (van b.v. grasbetonstenen) aangebracht te worden conform de Handreiking Dijkbekledingen 2015 deel 1 t/m 5 en de Technische richtlijn Steenzettingen. Tussen de dijkbekleding en een kunstwerk of NWO dient eveneens een overgangsconstructie aangebracht te worden. Deze bepaling geldt binnen de gehele kernzone.
Het doel van de overgangsconstructie is het voorkomen van erosie. Wanneer er geen overgangsconstructie aanwezig is, kan de bekleding open gaan staan/wijken. Het waterschap heeft de ervaring dat de overgang van een (asfalt)pad naar gras beter niet middels een betonband uitgevoerd kan worden. Na jaren ontstaat er een naad tussen het asfalt en de band. Deze naad kan aanleiding zijn tot uitspoelen van materiaal uit de ondergrond of gevaar opleveren voor fietsers die met hun banden in de naad rijden.
De stenen dijkbekleding dient beproefd te zijn (voorzien van de vereiste certificaten). Het waterschap moet de steenbekleding conform het WBI kunnen beoordelen. Ook dient de steenbekleding eenvoudig en snel gerepareerd te kunnen worden. De stenen dijkbekleding wordt zonder scherpe overgangen aangelegd om spleetvorming te voorkomen.
Overlaging met stortsteen is goedkoop in aanleg, niet in beheer. Na verloop van tijd ontstaan in stortsteenbekleding struiken/bomen die minimaal eens per drie jaar handmatig moeten worden verwijderd. Dit gebeurt met kniptangen en motorkettingzagen. Dit is gevaarlijk werk, omdat de steenbestortingen lastig te bereiken zijn. Uit oogpunt van veiligheid en ARBO zijn dergelijke werkzaamheden daarom niet gewenst. Een ander nadeel is dat dergelijke glooiingen erg ongelijkmatig van vorm zijn en dus moeilijk zijn te monitoren en inspecteren. Kleine verzakkingen zijn niet waarneembaar tijdens inspectie.
Met het oog op klimaatverandering en meerpeilstijging vindt het waterschap het niet duurzaam om dijken te verzwakken. Als de steenzetting in de huidige situatie hoger ligt dan volgens het ontwerpinstrumentarium nodig is, dan wordt de steenzetting boven de vereiste hoogte niet verwijderd. Dit geldt alleen wanneer het profiel ongewijzigd blijft.
Ten behoeve van calamiteitenbestrijding en inspecteerbaarheid dient er een buitendijks inspectiepad aanwezig te zijn. Bij het ontwerp dient met de dijkspecialisten bepaald te worden wat de ideale hoogteligging van het onderhoudspad is. Voorkeur heeft een hoogte waarbij het onderhoudspad ook onder stormomstandigheden (bijvoorbeeld tot 1:100) nog begaanbaar is. Mogelijk is dit de hoogte die overeenkomt met (of iets ligt boven) de maatgevende hoogwaterstand bij de norm (ondergrens). Deze hoogte kan per dijk(strekking) verschillen i.v.m. de grootte en diepte van de meren en aanwezige strijklengte. Bij het bepalen van de hoogte moet er ook rekening mee worden gehouden dat de hele steenglooiing en teenschot vanaf het onderhoudspad met kranen en tractorarmen af te reiken is, om het berijden van de steenzetting te voorkomen. Indien niet aan deze eis tegemoetgekomen kan worden dient op de kruin of aan de polderzijde van de dijk een verhard inspectiepad met een minimale breedte van 5,00 meter aangebracht te worden. Onderhoud teenschot en terugzetten stortsteen op stortberm vindt dan plaats vanaf het water, met een kraanschip. Het wordt dan duurder om het onderhoud uit te voeren.
Bij onderhoud aan steenzettingen en/of teenschot worden zuilen/blokken en overig materiaal tijdens de uitvoering tijdelijk buiten de steenzetting op het onderhoudspad geplaatst. Het is voor kranen die steenzetters assisteren niet toegestaan om op de steenzetting te rijden i.v.m. het gevaar op vervormingen van het daaronder gelegen keileem en het mogelijk breken van zuilen of blokken. De kraan moet dus op het onderhoudspad staan. Als het pad 5,00 meter breed is kunnen beheerverkeer, hulpdiensten en fietsers nog passeren. Voor het terugzetten van stortsteen dat op de steenzetting is terechtgekomen na een storm, wordt een kraan ingezet die de steen vanaf de onderhoudsweg kan terugzetten.
Het fietspad/onderhoudspad op de buitenberm van de dijk dient opgebouwd te zijn uit waterbouwasfaltbeton of een betonpad van voldoende dikte. Alle verhardingen dienen voldoende sterk te zijn om onderhoudsapparatuur/ verkeer te kunnen dragen. Het pad moet zettingen kunnen volgen en er mogen geen holle ruimten onder het pad ontstaan.
Smalle grasbermen zijn aanwezig op de Vosse- en Ketelmeerdijk . De teen van het talud is daar beschadigd. Het maaiapparaat snijdt soms in het talud. Een ander nadeel van deze berm is dat bij het maaien van het boventalud de tractor met zijn banden over deze berm rijdt. De berm wordt aangedrukt en er kunnen rijsporen ontstaan, omdat er niet kan worden verspoord .
Om tegendruk te bieden aan het teenschot en daarmee het vooroverhangen van het teenschot te voorkomen, en ter bescherming van het onderwatertalud dient direct langs het teenschot een kraagstuk te worden aangebracht, van een nader te bepalen breedte en te worden afgestort met breuksteen van voldoende zwaarte.
Het kraagstuk dient te bestaan uit een kunststofdoek met daarop in lengte- en dwarsrichting een raamwerk van wiepen. De functie van het raamwerk van wiepen is om het kunststofdoek tijdens het afzinken stabiel te houden (ter voorkoming van bijvoorbeeld dubbelslaan) en om te voorkomen dat de aan te brengen steenbestorting in het onderwatertalud naar beneden rolt.
Het benedenbeloop dient bij voorkeur een breedte te hebben van minimaal 10 meter, met een verhang van minimaal 1:20 ten behoeve van doelmatig onderhoud. De minimale breedte is 5 meter met een verhang van 1:10 richting de kwelsloot. Indien het benedenbeloop breder is dan 10 meter, kan het verhang 1:40 zijn.
3.3. Grondlichaam of dijkskern
Bij de dijkverhogingen in 2000 – 2005 zijn de aanwezige kleilagen en keileemlagen van de “oude” dijk onder de ophoging verdwenen. Wanneer deze lagen verwijderd worden en het zand van de verhoging aansluit op het zand van het oude dijklichaam, verwacht het waterschap, door het ontbreken van stoorlagen in de dijkkern, een meer regelmatig verloop van de freatische grondwaterlijn door de dijk.
De uiterlijke vormgeving en toegepaste materialen van de dijk dienen overeen te komen met de aansluitende dijktrajecten. Zo is er sprake van een grote continuïteit van het dijkprofiel, met zo min mogelijk verstoringen. Het door het waterschap opgestelde ‘ruimtelijk perspectief dijken’ geeft richting aan de nagestreefde ruimtelijke kwaliteit waaraan de dijk moet voldoen.
3.4. Teenconstructie (teenschot en teenbestorting)
De steenbekleding dient te worden opgesloten m.b.v. een teenschot van voldoende sterkte / afmeting. Beton heeft de voorkeur, maar hardhout en staal zijn ook toegestaan. Het waterschap wil dat er binnen een project een eenduidige keuze wordt gemaakt. Het teenschot mag tijdens en na plaatsing niet vervormen en moet voldoende weerstand bieden tegen de druk van de steenzetting. Het teenschot wordt grondverdringend aangebracht. Spuiten en/of fluïderen is niet toegestaan. De levensduur van het teenschot komt overeen met die van de dijk. Indien gekozen wordt voor een stalen damwand, dan moet het zetwerk ook in de damwandkassen worden gezet.
Een nieuw aan te brengen teenschot dient aan de dijkzijde zo kort mogelijk achter het bestaande teenschot geplaatst te worden. Op deze manier wordt het buitentalud met de erosiebestendige keileemkist in de ondergrond zo weinig mogelijk aangetast. De ruimte tussen het oude en nieuwe teenschot dient opgevuld te worden met grind 20-40 mm en vol en zat ingegoten te worden met gietasfalt om een stevige teenconstructie te verkrijgen.
Kwel- en hemelwater dienen vrij af te kunnen wateren op een kwelsloot. De kwelsloot dient 2-zijdig af te kunnen wateren op het oppervlaktewatersysteem. Indien er geen kwelsloot is dient in het ontwerp te worden aangetoond dat de dijk niet instabiel kan worden en er voldoende ontwatering is overeenkomstig eis 53.
In het benedenbeloop dient een drainagesysteem aanwezig te zijn dat onder maatgevende omstandigheden voldoende capaciteit heeft om kwelwater af te voeren, zodat de stabiliteit van de dijk en het benedenbeloop gewaarborgd is. Ook wanneer niet uit het OI volgt dat drainage aangelegd moet worden, schrijft het waterschap drainage voor, om te borgen dat het benedenbeloop voldoende daadkrachtig is voor onderhoudsverkeer.
Bij een dijkversterking of reconstructie dient nieuwe drainage te worden aangebracht in een zandsleuf in het benedenbeloop van de primaire waterkering, afgedekt met een kleilaag ten behoeve van de graszode. Het betreft geperforeerde pvc ribbeldrain minimaal Ø 100 mm (bron STOWA) met kunststofomwikkeling van polypropeen O90, 700 of 1000 µm, of gelijkwaardig.
Dit kan bijvoorbeeld een kunststoffen uitstroombak zijn. Zie voor voorbeeld http://www.haner.nl/ eindbuis taludbescherming type ET. De uitstroomopening mag ook worden uitgevoerd in beton.
Sluis, gemaal, inlaatduiker en coupure
In de SOR zijn geen ontwerprichtlijnen opgenomen voor een sluis, gemaal, inlaatduiker of coupure. Aanpassingen aan een gemaal, inlaatduiker of coupure doet het waterschap in de regel zelf en veelal binnen een dijkversterkingsproject.
Voor aanpassingen aan of nieuwbouw van sluizen (op verzoek van de provincie Flevoland of een gemeente) schrijft het waterschap binnen het vergunningentraject specifieke ontwerpregels en uitvoeringsvoorwaarden voor.
De vigerende ontwerp- en rekenregels, zoals vastgelegd in de “Werkwijzer ontwerpen waterkerende kunstwerken – ontwerpverificaties voor de hoogwatersituatie” bieden hiervoor voldoende handvatten.
4. Ontwerprichtlijnen voor inpassing NWO’s
In dit hoofdstuk worden de standaard ontwerprichtlijnen beschreven voor de objecten die tijdens een versterking of reconstructie worden ingepast in de primaire waterkering. Het gaat daarbij om zogenaamde Niet Waterkerende Objecten (NWO’s). Dit zijn objecten op of in de waterkering die geen waterkerende functie hebben, zoals kabels en leidingen, gebouwen, beplanting, brugpijlers, wegconstructies en wegmeubilair, windmolens, dijkpalen met een grotere diameter dan 12 cm en afrasteringen.
In de kernzone mogen, conform de Keur, geen NWO's (niet-waterkerende-objecten waaronder pijlers en heipalen) staan. Afwijkingen op de Keur dienen middels de waterwetvergunning te worden aangevraagd. Hierbij zijn pijlers aan de buitenzijde in de kernzone niet vergunbaar. Aan de polderzijde mogen ze niet binnen de grondmechanische teen staan en onder voorwaarden binnen de kernzone op het vlakke benedenbeloop.
Bij dijkversterkingen of -dijkreconstructie is het uitgangspunt dat het waterschap een provinciale of gemeentelijke weg (wegdek en wegfundering) op een dijk met de bestaande weg- en bermafmetingen, teruglegt in de dijk (zie onderstaande figuur). Bovenkant wegdek is gelijk aan de ontwerphoogte.
Figuur 3: ontwerphoogte dijk, bij weg in dijk
De weg wordt in de wegenlegger 1 opgenomen en de provincie/ gemeente wordt hierin als wegbeheerder aangewezen. De wegbeheerder is hiermee verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de weg én aansprakelijk voor schade bij derden als gevolg van gebruik van de weg. Het waterschap wil daarnaast een recht van opstal voor de weg vestigen.
Het waterschap verleent vergunning aan de wegbeheerder voor de aanleg van de weg. In de vergunning maakt het waterschap afspraken met de wegbeheerder over de vereiste toestand van het wegdek en de wegberm en welk beheer en onderhoud (inclusief herstel van schades) hiervoor vanuit waterveiligheid nodig is. Wat niet in een vergunning geregeld kan worden, wordt geregeld in een aanvullende overeenkomst. Ook worden afspraken gemaakt over de werkzaamheden die tijdens het gesloten seizoen (15 oktober tot 15 maart) door de wegbeheerder uitgevoerd kunnen worden.
Het waterschap neemt de weg (fundering en wegdek inclusief bermen, met afmetingen) op in de legger waterkeringen (situatiebladen en dwarsprofielen). De wegbeheerder wordt als onderhoudsplichtige voor de weg en de wegberm opgenomen in de legger van het waterschap (tabel met onderhoudsplichtigen). Hierbij wordt expliciet vermeld dat het waterschap geen wegbeheerder is.
Afrasteringen ten behoeve van de schapen beweiding dienen van het volgende type te zijn of gelijkwaardig: type zwaar ursusgaas rond 3mm verlopend van 80 tot 150mm, hoog 0,80 meter. Betonpalen met diamantkop en minimaal 4 gaten ten behoeve van bevestiging gaas. Afmeting paal 100x100x1800. Paalafstand hart op hart 4 meter. Hoogte paal boven maaiveld 1000 mm. Schoorpalen bij eindpalen en aan weerszijden tussenpalen hart op hart 60 m. Gaas duurzaam strak bevestigen met minimaal 4 bevestigingsmiddelen per paal. Draaipoorten breed 5,00 meter. (Draaipoort voorzien van hekfundering 250SS, beweegbaar landhek Fabrikaat DJS hekwerken te Vuren of gelijkwaardig). Poorten moeten kunnen worden voorzien van dijkhangsloten.
5. Ontwerprichtlijnen voor uitvoering en oplevering
In dit hoofdstuk worden de ontwerprichtlijnen beschreven die gericht zijn op het borgen van de veiligheid en het voorkomen van schade tijdens de uitvoering. Daarnaast wil het waterschap heldere afspraken maken over de oplevering van de primaire waterkering. Richtlijnen om tot deze afspraken te komen worden eveneens in dit hoofdstuk beschreven.
Na versterking kan het enige tijd duren voordat een kering ‘op sterkte’ is. Het kan zeer kostbaar zijn om te eisen dat een afgekeurde waterkering tijdens of direct na versterking aan de normen uit de Waterwet moet voldoen. Het hanteren van deze eis gaat dan ten koste van de middelen die voor overige versterkingsmaatregelen beschikbaar zijn. Daarom acht het Expertise Netwerk Waterveiligheid een grotere overstromingskans gedurende een periode van maximaal 4 jaar acceptabel als hiermee hoge kosten te voorkomen zijn. De overstromingskans mag in deze periode echter in geen enkel jaar groter zijn dan de overstromingskans direct voorafgaand aan de versterking.” (Bron: grondslagen voor hoogwaterbescherming, p114). Indien door werkzaamheden de overstromingskans toch toeneemt, moet dit ondervangen worden door beheermaatregelen.
Conform de keur zijn werkzaamheden aan de kernzone van de primaire waterkering in het gesloten seizoen niet toegestaan. Het gesloten seizoen duurt van 15 oktober tot 15 maart. Indien een derde of een opdrachtnemer van het waterschap hiervan wenst af te wijken toetst het waterschap de aanvraag aan de betreffende bepalingen in de keur (conform de huidige keur moet sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden, zoals zwaarwegende maatschappelijke omstandigheden om af te mogen wijken. Met het van kracht worden van de waterschapsverordening zal het waterschap toetsen of de werkzaamheden niet redelijkerwijs buiten het gesloten seizoen uitgevoerd kunnen worden). De waterveiligheid mag (vanzelfsprekend) niet in het geding zijn.
Hierbij merkt het waterschap op dat het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden (bijvoorbeeld het verwerken van zand en klei), in het gesloten seizoen minder gunstig kan zijn, dan tijdens het open seizoen. De keuze van een derde of opdrachtnemer om buiten het open seizoen te werken, mag niets afdoen aan de kwaliteit van het op te leveren werk. Werken in het gesloten seizoen vraagt om het hanteren van een ruimere planning (t.o.v. hetzelfde werk in het open seizoen) door een derde of opdrachtnemer, om tegenvallers op te kunnen vangen.
De werkzaamheden voor een project, niet zijnde aan de waterkering, vinden soms plaats in de kern- dan wel beschermingszone van de dijk. Dit zijn dan ook vergunningplichtige activiteiten waarvoor apart vergunning moet worden aangevraagd. Met name het aanbrengen van damwanden en heipalen die van invloed zijn op de stabiliteit van de dijk, zijn bijzondere aandachtspunten.
De werkzaamheden ten behoeve van dijkversterking dienen zodanig te worden uitgevoerd dat schade aan het dijklichaam zo veel mogelijk wordt voorkomen. Deze intentie richt zich met name op langstransport over relatief lange, niet te versterken dijkvakken en in het bijzonder op voorkoming van verdichting van de grond in de nabijheid van drainagesystemen. Eventuele schade die toch op de niet te versterken dijkvakken ontstaat zal door de aannemer hersteld moeten worden.
Bij de gehele uitvoeringswijze, dus inclusief de aan/afvoerroutes en de inrichting van werkterreinen, zal rekening moeten worden gehouden met de aanwezige draagkracht van de ondergrond. Bij de betreding met zwaar transport en overige voertuigen moet zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de aanwezige verhardingen. Buiten de verharde gedeelten, inclusief het benedenbeloop, bedraagt de maximaal toelaatbare asdruk 2 ton tijdens de realisatie. Deze waarde geldt in principe niet voor gedeelten die worden opgehoogd of op plaatsen waar de drainage wordt vervangen. Het maximaal toelaatbaar gewicht van transportvoertuigen op het buitendijks inspectiepad bedraagt 20 ton inclusief eigen gewicht. Het waterschap vraagt aannemers om materiaal zoveel mogelijk vanaf het water aan te voeren. In de vergunningsvoorwaarden kan het Waterschap nadere eisen t.a.v. maximaal toelaatbare aslasten en/of gewicht stellen.
Het is toegestaan om schepen, werkpontons, loopbruggen etc. te plaatsen voor, tegen en op de dijk onder de nadrukkelijke voorwaarden dat: de aanlandingswerken op geen enkele wijze worden bevestigd dan wel verankerd in de dijk én binnen een afstand van 12 meter, gerekend vanaf het aanwezige teenschot van de dijk, geen spudpalen in het onderwatertalud van de dijk worden geplaatst.
Ter plaatse van de steunpunten voor de aanlandingswerken (inclusief de voorzieningen voor de aan/afvoer van materialen) is het niet toegestaan de blijvende dijkbekledingen open te breken. Dit betekent dat de steunpunten op schotten moeten worden aangebracht, rustend op een grondaanvulling op doek op de dijk. Hiervan afwijkende afspraken over tijdelijk constructies kunnen alleen in overleg met het waterschap worden gemaakt.
Het overdrachtsdossier bevat tenminste:
Revisietekeningen, as-built met dwarsprofielen en detailtekeningen met daarin duidelijk aangeven de gebruikte materialen (dikte en type stenen), teenschot (afmetingen), drainage en uitstroomvoorzieningen, dikte zand en kleilagen etc. en de opbouw van de onderliggende “oude” (grondverbetering), gebitumineerd zand dat is blijven liggen, wegmeubilair, afrasteringen etc in xyz. In de revisie tekeningen (dwarsprofielen) dient ook de ondergrond van het oude dijklichaam inclusief oude teenschot, kraagstukken, drainage etc te worden aangegeven.
6. Ontwerprichtlijnen grondzaken
Dijkversterkingen of- reconstructies hebben vaak, zo niet altijd, consequenties voor het eigendom (grond en objecten) van het waterschap. Daarom zijn in deze nota ook de belangrijkste ontwerprichtlijnen m.b.t. grondzaken opgenomen. Deze vinden voor een groot deel hun oorsprong in het vigerende grondzakenbeleid van het waterschap.
6.1. Grondverwerving en vervreemding
Waar niet de gehele kernzone van de primaire waterkering volledig eigendom is van het waterschap wordt dit eigendom actief verworven, behoudens de hiervoor genoemde uitzonderingen. Aangezien de bestaande primaire waterkeringen reeds eigendom zijn van het waterschap, zal dit zich met name voordoen bij nieuwe keringen of bij het verleggen of aanleg van keringen.
Uitgangspunten bij grondverwerving voor uitvoering wettelijke taak
Wanneer een rechthebbende kan aantonen dat de aangeboden bedragen niet marktconform zijn dan kan het Waterschap besluiten om de reeds aangeboden schadevergoeding aan te passen. Een rechthebbende dient zijn verzoek te onderbouwen met bewijsstukken zoals een accountantsrapportage, of een door een onafhankelijk taxateur opgestelde schadeberekening.
6.2. Vestigen zakelijk recht (recht van opstal)
De inhoud van de zakelijk recht overeenkomst dient aan te sluiten bij de af te geven watervergunningen en/of het Projectplan Waterwet (na inwerkingtreding Omgevingswet: projectbesluit). Indien de vergunning is afgegeven voor een bepaalde tijd, dan wordt het zakelijk recht gevestigd voor de duur gelijk aan de duur van de afgegeven vergunning.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2021-4068.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.