Nota vaste activabeleid 2020

 

Bekendmaking

De verenigde vergadering van het hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 13 mei 2020 de Nota vaste activabeleid 2020 vastgesteld.

In deze nota is het activabeleid van het hoogheemraadschap van Rijnland opgenomen. Dit beleid is gebaseerd op het Waterschapsbesluit en het Besluit Beleidsvoorbereiding en Verantwoording Waterschappen (BBVW).

 

Besluit

De verenigde vergadering van het hoogheemraadschap van Rijnland,

gelezen het voorstel van dijkgraaf en hoogheemraden van 18 februari 2020, kenmerk 20.006609,

en gelet op artikel 108 van de Waterschapswet,

besluit:

De Nota vaste activabeleid 2020 vast te stellen.

 

1 Inleiding

 

In deze nota is het activabeleid van het hoogheemraadschap van Rijnland opgenomen. Dit beleid is gebaseerd op het Waterschapsbesluit en het Besluit Beleidsvoorbereiding en Verantwoording Waterschappen (BBVW).

De ingangsdatum van de nota is 1 januari 2020. In de nota zijn de eerder genomen besluiten ten aanzien van het activeringsbeleid meegenomen en is een begrippenlijst opgenomen.

 

2 Activeren investeringen

2.1 Drempelbedrag

Elke uitgave die langer dan één jaar ten dienste van het hoogheemraadschap staat wordt geactiveerd. Er zijn geen wettelijke voorschriften omtrent een minimum activeringsbedrag. Uit praktische overwegingen is een drempelbedrag opgenomen. De toelichting op de verslaggevingsregels geeft aan dat indien het bedrag niet te omvangrijk is en hierbij het materialiteitsbeginsel voor balansposten in acht wordt genomen, het instellen van een drempelbedrag een verdedigbare oplossing is. Rijnland hanteert een drempelbedrag van € 150.000.

Investeringen met een verkrijgings- of vervaardigingsprijs tot dit bedrag worden niet geactiveerd, maar ten laste van de exploitatie gebracht. Voor investeringen met een verkrijgings- of vervaardigingsprijs boven dit bedrag moet krediet worden aangevraagd.

2.2 Waarderingsgrondslag

2.2.1 Vaste activa

Vaste activa worden onderscheiden in drie soorten:

  • materiële vaste activa;

  • immateriële vaste activa;

  • financiële vaste activa.

 

2.2.2 Waardebepaling (art. 4.66 Waterschapsbesluit )

Vaste activa moeten worden gewaardeerd tegen de verkrijgings- en vervaardigingsprijs. De verslaggevingsvoorschriften bepalen dat de verkrijgingsprijs is opgebouwd uit de inkoopprijs en de bijkomende kosten. De vervaardigingsprijs omvat de aanschafkosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten die rechtstreeks aan de vervaardiging van een vast actief kunnen worden toegekend. Voorts wordt in de vervaardigingsprijs opgenomen: de bestede kosten van het eigen personeel van het waterschap en inhuur (zie paragraaf 2.2.3).

Er wordt vanaf 1 januari 2018 geen bouwrente toegerekend aan investeringen.

Het is niet toegestaan om middelen uit een reserve in mindering te brengen op de investering, het bruto bedrag wordt geactiveerd. Bijdragen van derden die hiermee in directe relatie staan, worden wel in mindering gebracht (artikel 4.65, lid 2 Waterschapsbesluit).

2.2.3 Activeren kosten eigen personeel en personeel van derden

Het principe dat alle uitgaven voor zaken die langer dan een jaar ten dienste van het waterschap staan (een investering) worden geactiveerd, betekent ook dat bijdragen van het eigen personeel en personeel van derden aan investeringen in beginsel kunnen worden geactiveerd. In het kader van houdbare schuld is het aantal te activeren uren in de laatste jaren afgebouwd. Doelstelling is om het activeren van uren in de toekomst af te schaffen.

De kosten van de direct aan het project bestede en toe te rekenen uren van personeelsleden kunnen worden geactiveerd, mits wordt voldaan aan de volgende criteria:

  • Er is een getekend projectcontract aanwezig.

  • Het betreft de uren van alleen de IPM-functies (project-, contract-, technisch-, en omgevingsmanager en manager projectbeheersing) en IPM-adviseur, zoals aangegeven in het projectcontract.

  • De uren zijn besteed aan het investeringsproject;

  • Er is een (voorbereidings)krediet verleend door de VV;

  • Voor watergebiedsplannen worden geen uren meer geactiveerd;

  • Het gaat niet om zuivere onderhoudswerkzaamheden (zie ook paragraaf 2.3);

  • Het project is minimaal in de uitvoeringsfase (PMC-fasering projecten, zie onder).

 

Kosten van uren, die op een cluster van projecten worden geactiveerd, worden middels een verdeelsleutel verdeeld over de verschillende projecten binnen het desbetreffende cluster.

 

Fasering ProjectMatig Creëren (PMC)

De PMC-methodiek kent de volgende fasering:

  • 1.

    Initiatieffase

  • 2.

    Definitiefase

  • 3.

    Uitvoeringsfase

  • 4.

    Nazorgfase

Uitsluitend de uren voor projecten die minimaal in de uitvoeringsfase verkeren worden geactiveerd. Deze keuze is ingegeven door praktische overwegingen. Een project start vaak met een initiatieffase die al dan niet tot uitvoering leidt. Vooraf is dit niet altijd bekend. In de definitiefase wordt het projectcontract opgesteld. In dit projectcontract wordt vastgelegd wat het beoogde resultaat is, welke activiteiten zullen plaatsvinden, hoe de uitvoering van het project van begin tot eind ingevuld zal worden en van welke projectmedewerkers de uren geactiveerd mogen worden. De doorlooptijd van de initiatieffase is vaak lang en in de definitiefase krijgt de investering pas echt vorm. Hiermee wordt voorkomen dat de kosten van geactiveerde uren ineens moeten worden afgeschreven in het geval dat een project niet doorgaat.

 

Voorbeelden activeren kosten eigen personeel

De consequentie van bovenstaande criteria laat zich het best verduidelijken met een aantal voorbeelden. De intern gemaakte uren voor onderstaande projecten worden al of niet geactiveerd.

 

Wel activeren uren personeel

Onderstaande voorbeelden leiden tot een materieel of immaterieel vast actief met een meerjarig nut. Om deze reden worden, mits is voldaan aan de gestelde criteria eerder in deze paragraaf, de volgende uren van personeel wel geactiveerd:

  • gemaakte uren voor de bouw van een awzi en/of transportgemaal,

  • gemaakte uren voor de bouw van boezem- en poldergemalen,

  • gemaakte uren voor de aanleg van keringen.

 

Niet activeren uren personeel

Onderstaande voorbeelden leiden niet tot activering van de gemaakte uren:

  • gemaakte uren voor losstaande sloop- en opruimwerkzaamheden zonder renovatie (leidt niet tot een materieel vast actief),

  • gemaakte uren voor een bijdrage aan de uitvoering van projecten van andere partijen.

 

2.3 Onderhoud

Onderhoud is er in principe op gericht een materieel vast actief in goede staat te houden en er voor te zorgen dat dit gedurende zijn gebruiksduur goed blijft functioneren. De kosten van dit onderhoud behoren tot de exploitatielasten en worden niet geactiveerd. Uitgaven voor onderhoudswerkzaamheden die de oorspronkelijk verwachte gebruiksduur van een object verlengen (’levensduurverlengend onderhoud’) worden geactiveerd. Daarvoor zal een investeringskrediet moeten worden aangevraagd. Er is sprake van ’levensduurverlengend onderhoud’ wanneer de verwachte gebruiksduur van een actief verlengd wordt met minimaal een jaar.

 

2.4 Restwaarde

Een actief dat buiten gebruik wordt gesteld, wordt afgewaardeerd als de restwaarde lager is dan de boekwaarde op het moment van buitengebruikstelling (artikel 4.68, lid 3 Waterschapsbesluit).

De meeste materiële vaste activa bij waterschappen kennen geen restwaarde. Dat komt enerzijds omdat het onroerende zaken zijn die, nadat ze zijn afgeschreven, worden vervangen of gerenoveerd, zoals gemalen en zuiveringsinstallaties. Anderzijds betreft het zaken die alleen voor het waterschap een waarde vertegenwoordigen. Hierbij kan gedacht worden aan software voor het zuiveringsproces of software voor het op afstand besturen van (boezem)gemalen.

Versneld of vertraagd afschrijven louter op basis van financiële argumenten is niet toegestaan. Als een investering wordt verkocht en de opbrengstwaarde hoger is dan de boekwaarde, wordt er een boekwinst gegenereerd. Deze boekwinst mag niet in mindering worden gebracht op een (vervangings)investering en dient als opbrengst in de exploitatie te worden verantwoord.

 

2.5 Financiële leasecontracten

Financiële en operationele lease

Objecten die op grond van een financial leasecontract worden geleased, worden als reguliere activa beschouwd en gewaardeerd tegen nominale waarde. Het economisch eigendom kan overgedragen worden op de kredietnemer.

Objecten die op grond van een operational leasecontract worden geleased, worden jaarlijks uit de exploitatie gefinancierd. De daarmee verband houdende verplichtingen worden in de toelichting op de balanspost vermeld. Het economisch eigendom blijft bij de kredietverstrekker.

 

3 Afschrijven investeringen

3.1 Startmoment van afschrijven

De afschrijving start in de maand volgend op de maand van eerste oplevering van het actief. Jaarlijks bij het opstellen van de jaarrekening worden de nagekomen kosten geactiveerd. De afschrijving van de nagekomen kosten start in de eerste maand van het boekjaar waarover de jaarrekening gaat. De einddatum van de afschrijving van de nagekomen kosten is gelijk aan de einddatum van de afschrijving van de kosten van de eerste oplevering van het actief. Indien de nagekomen kosten in een jaar onder een drempelbedrag van € 10.000 blijven, worden deze direct volledig afgeschreven. In de jaarrekening wordt gerapporteerd over alle investeringen die in het betreffende boekjaar zijn afgesloten.

 

3.2 Afschrijvingsbeleid

Door middel van afschrijvingen wordt aangegeven in welke mate een actief in waarde vermindert als gevolg van het gebruik. De afschrijvingen geschieden onafhankelijk van het resultaat in het boekjaar (artikel 4.67, lid 1 Waterschapsbesluit). Binnen het afschrijvingsbeleid kan onderscheid worden gemaakt in de afschrijvingsmethode en de afschrijvingstermijnen.

 

3.2.1 Afschrijvingsmethode

Rijnland hanteert de in de waterschapswereld gangbare lineaire methode. Lineaire afschrijving houdt in dat de afschrijving uit een jaarlijks gelijkblijvend bedrag bestaat. Zo bedraagt bijvoorbeeld bij een vast percentage van 10 de afschrijving jaarlijks 1/10 van de investering, eventueel verminderd met de restwaarde. Doordat de boekwaarde jaarlijks daalt met de afschrijving, zal ook de rentelast over het vermogensbeslag jaarlijks dalen en daarmee het totaal van de kapitaallasten. Dit betekent wel een zwaardere claim op het budget in de eerste jaren.

De lineaire methode wordt veelal toegepast bij activa waarvan in de loop van de jaren de onderhoudskosten stijgen. Tegenover de daling van de kapitaallasten staat in dat geval een stijging van de onderhoudskosten zodat per saldo de totale kosten op jaarbasis gelijk blijven.

 

3.2.2 Afschrijvingstermijn

Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur (artikel 4.67 lid 3 Waterschapsbesluit).

In bijlage 1 zijn de te hanteren afschrijvingstermijnen opgenomen. Deze afschrijvingstermijnen zijn in lijn met de wettelijke voorschriften. De termijnen voor de materiële vaste activa in deze nota zijn niet uitputtend, maar dienen als richtlijn. Alleen voor de immateriële vaste activa zijn nadere regels omtrent de termijnen opgenomen in de voorschriften. Omdat elk waterschap zijn eigen situatie en specifieke gebied heeft, bestaan er verschillen tussen de toegepaste afschrijvingstermijnen. De gekozen afschrijvingstermijnen van Rijnland zijn gebaseerd op de verwachte levensduur van de activa en daarmee gebaseerd op ervaringen uit het verleden.

Bij de kredietaanvraag wordt een afschrijvingstermijn aangegeven die gebaseerd is op de verwachte levensduur. Daarvoor zijn in bijlage 1 richtlijnen opgenomen. Er kan bij een kredietaanvraag afgeweken worden van deze richtlijnen onder voorwaarde dat er een degelijke onderbouwing is opgenomen in de aanvraag. De feitelijke omstandigheden van een investering zijn bepalend. Per investering zal daarom moeten worden gekeken naar de te hanteren afschrijvingstermijn. Conform de voorschriften dient daarbij een bestendige gedragslijn gehanteerd te worden. Indien er meerdere afschrijvingstermijnen vallen binnen één project worden de verschillende afschrijvingstermijnen zo nauwkeurig mogelijk gemiddeld.

 

Materiële vaste activa

Grond

Omdat grond in het algemeen zijn waarde behoudt, wordt daarop in de regel niet afgeschreven. Dit betekent dat verworven gronden en terreinen ongeacht hun verkrijgingsprijs altijd worden geactiveerd, dus ook als de verkrijgingsprijs lager is dan het drempelbedrag.

Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor gronden die opgaan in infrastructuur en daardoor in waarde verminderen. Door hierop af te schrijven wordt de waardevermindering tot uitdrukking gebracht. Voorbeelden zijn aangekochte landbouwgronden die voor een deel worden gebruikt om waterlopen te verbreden en terreinen die gedeeltelijk opgaan in de ondergronden van waterkeringen. Gronden op een afvalwaterzuivering worden in een kortere termijn afgeschreven, omdat deze gronden een grotere kans hebben op bodemvervuiling en omdat ze veelal in een stedelijk gebied liggen of hierin zijn geraakt. Door in kortere tijd af te schrijven ontstaat financiële ruimte om de zuivering zo nodig te saneren of te verplaatsen.

 

Immateriële vaste activa

Afsluiten geldleningen

De kosten die gemoeid zijn met het afsluiten van geldleningen (waaronder boetes i.v.m. vervroegde aflossingen) moeten worden afgeschreven op basis van de looptijd van de nieuwe lening. Indien de kosten van de geldlening het grensbedrag van € 100.000 niet overschrijden, kunnen ze direct ten laste van het resultaat worden gebracht.

Onderzoek en ontwikkeling

Kosten voor onderzoek en ontwikkeling mogen alleen worden geactiveerd indien:

  • De investering in de toekomst nut zal genereren.

  • De uitkomst van het onderzoek naar verwachting technisch uitvoerbaar is.

  • De uitgaven die aan de investering zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

Om onderzoekskosten te kunnen activeren moet aan al deze voorwaarden worden voldaan (artikel 4.63 Waterschapsbesluit). Deze kosten worden in maximaal 5 jaar afgeschreven. Om meer inzicht te geven in de onderzoeken en ontwikkelingen die in deze post zijn opgenomen, wordt in de jaarrekening een specificatie opgenomen in de toelichting op de balans.

 

Bijdragen aan investeringen van derden

Het betreft hier bijdragen die Rijnland aan derden betaalt voor de uitvoering van een investering. In dergelijke gevallen is Rijnland geen economisch eigenaar van de investering, wat het activeren van een dergelijke uitgave wel impliceert (activa zijn bezittingen van een organisatie). Om dergelijke uitgaven te kunnen activeren gelden de volgende voorwaarden:

  • Er dient sprake te zijn van een investering door een derde met een meerjarig nut.

  • De investering moet bijdragen aan een publieke taak.

  • De derde heeft zich verplicht tot het daadwerkelijk investeren op een wijze zoals is overeengekomen.

  • De bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft.

Als aan deze voorwaarden wordt voldaan kan een dergelijke uitgave als investering worden aangemerkt (artikel 4.64 Waterschapsbesluit). De afschrijvingstermijn is ten hoogste vijf jaar, tenzij gemotiveerd wordt dat een andere periode passender is.

 

Overige immateriële vaste activa

In deze categorie vallen alle overige immateriële vaste activa zoals het opstellen van strategische (water)plannen en het opstellen van peilbesluiten. Voor strategische (water)plannen geldt een afschrijvingstermijn van ten hoogste vijf jaar, tenzij gemotiveerd wordt dat een andere periode passender is. Hierbij is de periode leidend dat de investering waarde oplevert voor de organisatie en de werkprocessen.

Voor het opstellen van peilbesluiten wordt een afschrijvingstermijn van 10 jaar aangehouden. Dat is de verwachte gemiddelde termijn dat een peilbesluit actueel blijft.

 

Financiële activa

Op financiële vaste activa wordt in principe niet afgeschreven. Behalve door aflossingen vermindert de waarde van een activum ook door oninbaarheid.

Enkele voorbeelden van financiële activa bij Rijnland zijn:

  • Aandelen in de Nederlandse Waterschapsbank.

  • Deelneming in GR Slibverwerking 2009 en daarmee in HVC.

  • Deelneming in MeerGrond v.o.f.

 

4 Financiering

4.1 Financieringsbehoefte

De vaste activa worden gefinancierd met eigen en vreemd vermogen. De financieringsbehoefte wordt bepaald bij het opstellen van de (meerjaren)begroting. De beschikbare financieringsmiddelen worden niet aangewend voor financiering per project maar voor financiering van het gehele complex van vaste activa (totaalfinanciering).

 

4.2 Financiële middelen

Investeringen kunnen gefinancierd worden middels:

  • reserves en voorzieningen,

  • kort- of langlopende geldleningen, en

  • netto vlottende schuld.

 

4.3 Rentelast

Aan de reserves en voorzieningen wordt geen rente toegerekend. Het rentepercentage van de reeds afgesloten langgeldleningen is een gegeven. Voor de af te sluiten lang- en kortlopende geldleningen wordt het rentepercentage zoals opgenomen in de programmabegroting gehanteerd. Aan netto vlottende schuld wordt geen rente toegerekend.

Het bedrag aan benodigde financieringsmiddelen en de daaruit voortvloeiende rentelasten zijn bekend. Zo kan het rente-omslagpercentage worden berekend. Dit percentage wordt omgeslagen over de boekwaarde van de vaste activa per 1 januari van het betreffende boekjaar.

 

Begrippenlijst

Vaste activa: binnen de vaste activa worden drie balansposten onderscheiden: materiële, immateriële en financiële vaste activa.

  • Materiële activa: dit zijn kapitaaluitgaven waar tegenover tastbare bezittingen staan. Tot de materiële vaste activa behoren o.a. gronden, (kantoor)gebouwen, inventaris, waterkeringen, watergangen, zuiveringstechnische werken en overige duurzame bedrijfsmiddelen.

  • Immateriële activa: dit zijn activa die niet stoffelijk zijn en evenmin als financiële vaste activa kunnen worden aangemerkt. Een andere omschrijving van het begrip is kapitaaluitgaven waar tegenover geen bezittingen staan. Dit zijn met name uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling, de kosten voor het opstellen van plannen en bijdragen aan investeringen van derden.

  • Financiële activa: tot de financiële vaste activa van een waterschap behoren de aan derden beschikbaar gestelde financiële middelen met een looptijd van één jaar en langer. Het gaat met name om aan derden verstrekte langlopende geldleningen en langlopende deelnemingen van het waterschap.

Investering: een uitgave waarvan het nut zich uitstrekt over meerdere jaren. Investeringen kunnen onderscheiden worden in o.a. vervangingsinvesteringen en (nieuwe) uitbreidings-investeringen.

Waarderingsgrondslag: de waarderingsgrondslag is de wijze van waarderen van de activa. In het Waterschapsbesluit worden de verkrijgings- en vervaardigingsprijs genoemd als mogelijke waarderingsgrondslagen.

Verkrijgingsprijs: dit is de inkoopprijs van een vast actief.

Vervaardigingsprijs: dit zijn de aanschafkosten van grond- en hulpstoffen en de overige kosten die rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend .

Afschrijven: door middel van afschrijvingen wordt aangegeven op welke wijze een vast actief in waarde vermindert als gevolg van het gebruik. De voorschriften geven dan ook aan dat op de vaste activa jaarlijks moet worden afgeschreven. De categorie ‘grond’ is de enige categorie waar in de regel niet op hoeft te worden afgeschreven, op alle andere investeringen moet worden afgeschreven.

Afschrijvingstermijn: van elke investering moet worden bepaald in hoeveel termijnen (jaren) deze wordt afgeschreven. De afschrijvingstermijnen moeten worden gebaseerd op de verwachte gebruiksduur van het actief.

Boekwaarde: dit is de aanschafwaarde van een actief verminderd met de afschrijvingen.

Restwaarde: een investering kan aan het eind van de gebruiksduur nog een bepaalde waarde vertegenwoordigen; dit wordt de restwaarde genoemd.

Verslaggevingsregels: de in het Waterschapsbesluit opgenomen regels voor de verslaglegging en het toetsingskader van de externe accountant. De verenigde vergadering stelt de reikwijdte van de accountantscontrole met betrekking tot rechtmatigheid vast.

Materialiteitsbeginsel: de balans geeft een goede weergave van de financiële positie van het hoogheemraadschap. Er ontbreken geen activa die volgens de voorschriften op de balans moeten zijn opgenomen. Er wordt een getrouw beeld van de in de jaarrekening gepresenteerde baten en lasten alsmede grootte en samenstelling van het vermogen vormgegeven.

Financial lease: de kredietverstrekker (lessor) is juridisch eigenaar van het geleasede object, maar kan (door middel van een aankoopoptie) het economisch eigendomsrecht overdragen op de kredietafnemer (lessee).

Operational lease: de kredietverstrekker (lessor) blijft juridisch en economisch eigenaar van het geleasede object.

Financiering: Het aantrekken van benodigde financiële middelen. Deze middelen kunnen bestaan uit zowel eigen als vreemd vermogen.

Reserves: Vermogensbestanddelen die als eigen vermogen zijn aan te merken en vanuit voorschriften en bedrijfseconomisch oogpunt vrij besteedbaar zijn.

Voorzieningen: Voorzieningen worden op de balans gekenmerkt als vreemd vermogen. Aan een voorziening zijn namelijk middelen toegevoegd waarop een (redelijkerwijs in te schatten) verplichting rust waardoor de middelen niet meer vrij te besteden zijn.

Netto vlottende schuld: Het gezamenlijk bedrag van:

  • de opgenomen gelden met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van korter dan één jaar;

  • de schuld in rekening-courant;

  • de voor een termijn van korter dan één jaar ter bewaring in de kas gestorte gelden van derden, en

  • overige geldleningen die geen onderdeel uitmaken van de vaste schuld; verminderd met het gezamenlijk bedrag van:

    • de contante gelden in kas;

    • de tegoeden in rekening-courant, en

    • de overige uitstaande gelden met een rentetypische looptijd van korter dan één jaar.

Vreemd vermogen: opbouw van de verplichtingen en schulden op de balans. Er wordt onderscheid gemaakt naar schulden op de korte termijn (vlottende schulden, binnen één jaar te betalen) en schulden op de lange termijn (langlopende schulden, later dan na 1 jaar te betalen).

Rente-omslagpercentage: Het renteomslagpercentage is een rekenrente. Het is een methode om de financieringslasten van een organisatie collectief om te slaan over alle investeringen (vaste activa). Op basis van de geraamde (of werkelijke) rentelast en de omvang van de activa wordt het percentage van de renteomslag berekend.

 

Leiden, 13 mei 2020

De verenigde vergadering

R.A.M. van der Sande, dijkgraaf

M. Middendorp, secretaris

Bijlagen

Bijlage 1: Richtlijn afschrijvingstermijnen

 

Aantal jaren

Materieel (M) /

Immaterieel (I)

Bedrijfsmiddelen *

Diverse bedrijfsmiddelen

 

3-5

 

M

 

 

 

Huisvesting

Kantoorpanden, e.d.

Eerste en vervolginrichting

 

40

10

 

M

M

 

 

 

Waterstaatkundige werken

 

 

Grond (inclusief waterbergingslocaties)

40

M

Bouwkundig poldergemalen

30

M

Bouwkundig boezemgemalen

40

M

Mechanisch

15

M

Elektrotechnisch

10

M

 

 

 

Watergangen en duikers

25

M

Primaire waterkeringen

30

M

Dijken, kaden

20

M

Beschoeiingen

20

M

Watergebiedsplannen

20

M

Peilbesluiten

10

I

Strategische waterplannen/agenda’s

5

I

 

 

 

Procesautomatisering (boezem)gemalen

 

 

PC-hard- en software

5

M

PLC-hardware

10

M

PLC-software

5

M

 

 

 

Proefprojecten, onderzoeken, e.d.

1-5

I

Verbeteringswerken

max. 10

M

 

 

 

Waterkwaliteitswerken (zuiveringsbeheer)

 

 

Grond

25

M

Bouwkundig

25

M

Mechanisch

15

M

Elektrotechnisch

10

M

 

 

 

Procesautomatisering

 

 

PC-hard- en software

5

M

PLC-hardware

10

M

PLC-software

5

M

 

 

 

Persleidingen

25

M

 

 

 

Proefprojecten, onderzoeken, e.d.

1-5

I

Verbeteringswerken

max. 10

M

*Hieronder vallen niet de aanschaf van pc’s, auto’s en overige kleine bedrijfsmiddelen, die jaarlijks direct op de exploitatie worden geraamd.

Naar boven