Vierde partiële herziening Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater

Het dagelijks bestuur van waterschap Brabantse Delta;

overwegende dat het dagelijks bestuur op 10 februari 2015 de ‘Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater heeft vastgesteld en deze op 24 februari 2015, op 19 juli 2016 en op 30 oktober 2018 partieel heeft herzien;

gezien het feit dat bij de meest recente partiele herziening de algemene regels op het gebied van grondwater niet zijn meegenomen, omdat deze regels destijds niet zijn geëvalueerd, is er nu behoefte om de algemene regels omtrent grondwater alsnog te herzien. Deze aanpassingen hebben tot gevolg dat de beleidsregels omtrent grondwater ook aangepast dienen te worden;

gezien het feit dat de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel een uniforme keur met bijbehorende uniforme algemene regels en beleidsregels hanteren, en deze ook in gezamenlijkheid actueel houden;

gezien het feit dat de ontwerpbesluiten in de periode van 3 oktober 2019 tot en met 14 november 2019 ter inzage hebben gelegen;

gelet op onder andere de Waterwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Verordening water Noord-Brabant, en de Keur waterschap Brabantse Delta 2015;

B E S L U I T :

  • 1.

    in de ‘Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater’ de wijzigingen door te voeren zoals opgenomen in bijlage bij dit besluit;

  • 2.

    vast te stellen de ‘Nota van inspraak Herziening algemene regels en beleidsregels grondwateronttrekkingen 2019;

  • 3.

    dit besluit wordt aangehaald als “Vierde partiële herziening Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater”;

  • 4.

    dit besluit treedt in werking op 1 april 2020.

 

Aldus besloten door het dagelijks bestuur per e-mailronde op grond van artikel 11a van het reglement van orde dagelijks bestuur Waterschap Brabantse Delta d.d. 24 maart 2020,

De dijkgraaf

drs. C.J.G.M. de Vet

De secretaris-directeur

dr. A.F.M. Meuleman

Bijlage

 

Toelichting

In deze bijlage staat per beleidsregel uit de ‘Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater’ in een aparte tabel aangegeven welke veranderingen in de bestaande tekst doorgevoerd worden. Om makkelijk te kunnen verwijzen zijn alle wijzigingen genummerd (kolom 1). In de tweede kolom van de tabel staat de vindplaats in de beleidsregel zoals deze is laatst is vastgesteld op 3 december 2018. De wijziging is omschreven in de derde kolom en in de laatste kolom is kort omschreven waarom de wijziging wordt aangebracht. Er zijn alleen tabellen opgenomen voor beleidsregels waarin daadwerkelijk iets aangepast wordt. Daar waar dat verduidelijkend is, is in de derde kolom de wijziging in rood aangegeven.

 

Beleidsregel 22 Grondwater

 

nr.

vindplaats

aanpassing

reden

1.1

22.4 Vergunningenbeleid voor agrarische beregening

De tekst van de opsomming in de derde alinea luidt:

- Geen nieuwe vergunningen meer worden verleend voor beregening;

- Bestaande grondwateronttrekkingen niet mogen worden verplaatst. Alleen bij de realisatie van overheidsplannen kan een grondgebruiker die het bestaand gebruik moet beëindigen, een put verplaatsen naar een nieuw perceel. De nieuwe put mag hierbij niet zijn gelegen in een beschermd gebied waterhuishouding of attentiegebied.

- Grasland niet mag worden beregend voor 1 juni en in juni en juli niet tussen 11:00 en 17:00 uur. (Dit is opgenomen in de vergunning, hierbij is tevens voorzien in een ontheffingsregeling). In de periode 1 januari tot 1 juni mag grasland beregend worden in voornoemde periode binnen 48 uur na een emissiearme bemestingsmethode met dierlijke mest.

- Voor intensieve grondgebonden teelten, waarbij vruchtwisseling belangrijk is, kan een raamvergunning worden verleend, waarin de totale pompcapaciteit per uur is aangegeven en de maximale diepte van de put. Bij wijzigingen moet de locatie van de te gebruiken put(ten) worden opgegeven. De nieuwe put mag niet zijn gelegen in beschermd gebied waterhuishouding of attentiegebied. In raamvergunningen wordt de voorwaarde opgenomen dat de vergunning nooit meer kan worden gebruikt voor de beregening van grasland.

- Bestaande putten mogen worden verplaatst vanuit de beschermde gebieden naar de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Bestaande putten mogen ook worden verplaatst binnen de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000 indien de afstand tot de beschermde gebieden daarmee wordt vergroot (afwaartse beweging). Verplaatsing van de put is ook mogelijk naar een locatie buiten de beschermde gebieden, attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Het doel is steeds het vergroten van de afstand van de onttrekking ten opzichte van natuurgebieden.

- Bestaande putten mogen worden vervangen binnen 50 meter van de bestaande ingemeten locatie, waarbij de nieuwe put dezelfde diepte dient te hebben als de bestaande of ondieper dient te zijn, maar deze niet dieper mag zijn dan de maximale diepte conform de algemene regels grondwater. Deze voorwaarde is eveneens in de vergunningen opgenomen.

- Bij overdracht van eigendommen en/of bodemgebruik kan een vergunning overgaan op een rechtsopvolger. Dit kan ook betrekking hebben op een deel van de vergunning, waarbij echter elk deel van de vergunning minimaal dient te bestaan uit een put en 11 m3 per uur pompcapaciteit. Waarbij de totale pompcapaciteit en het aantal putten in de beschermde gebieden, attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000 niet toeneemt.

Wordt vervangen door:

- Geen nieuwe vergunningen meer worden verleend voor beregening;

- Bestaande grondwateronttrekkingen niet mogen worden verplaatst. Alleen bij de realisatie van overheidsplannen kan een grondgebruiker die het bestaand gebruik moet beëindigen, een put verplaatsen naar een nieuw perceel. De nieuwe put mag hierbij niet zijn gelegen in een beschermd gebied of attentiegebied.

- Grasland niet mag worden beregend voor 1 juni en in juni en juli niet tussen 11:00 en 17:00 uur. (Dit is opgenomen in de vergunning, hierbij is tevens voorzien in een ontheffingsregeling). In de periode 1 januari tot 1 juni mag grasland beregend worden in voornoemde periode binnen 48 uur na een emissiearme bemestingsmethode met dierlijke mest.

- Voor intensieve grondgebonden teelten, waarbij vruchtwisseling belangrijk is, kan een raamvergunning worden verleend, waarin de totale pompcapaciteit per uur is aangegeven en de maximale diepte van de put. Bij wijzigingen moet de locatie van de te gebruiken put(ten) worden opgegeven. De nieuwe put mag niet zijn gelegen in beschermd gebied of attentiegebied. In raamvergunningen wordt de voorwaarde opgenomen dat de vergunning nooit meer kan worden gebruikt voor de beregening van grasland.

- Bestaande putten mogen worden verplaatst vanuit de beschermde gebieden naar de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Bestaande putten mogen ook worden verplaatst binnen de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000 indien de afstand tot de beschermde gebieden daarmee wordt vergroot (afwaartse beweging). Verplaatsing van de put is ook mogelijk naar een locatie buiten de beschermde gebieden, attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Het doel is steeds het vergroten van de afstand van de onttrekking ten opzichte van natuurgebieden.

- Bestaande putten mogen worden vervangen binnen 50 meter van de bestaande ingemeten locatie, waarbij de nieuwe put dezelfde diepte dient te hebben als de bestaande of ondieper dient te zijn, maar deze niet dieper mag zijn dan de maximale diepte conform de algemene regels grondwater. Deze voorwaarde is eveneens in de vergunningen opgenomen.

- Bij overdracht van eigendommen en/of bodemgebruik kan een vergunning overgaan op een rechtsopvolger. Dit kan ook betrekking hebben op een deel van de vergunning, waarbij echter elk deel van de vergunning minimaal dient te bestaan uit een put en 11 m3 per uur pompcapaciteit. Waarbij de totale pompcapaciteit en het aantal putten in de beschermde gebieden, attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000 niet toeneemt.

Bij de vorige herziening van de beleidsregels is het begrip “beschermde gebieden waterhuishouding” aangepast naar “beschermde gebieden”. In de opsomming stond echter het oude begrip nog tweemaal vermeld (eerste en derde streepje). Het oude begrip is aangepast naar het nieuwe begrip.

1.2

22.4 Vergunningenbeleid voor agrarische beregening

De tekst van de eerste alinea onder Doel en motivering van de beleidsregel luidt:

Voor agrarische beregening wordt onderscheid gemaakt tussen graslandberegening, akkerbouw- en tuinbouwberegening en overige beregeningen voor glastuinbouw, boomteelt en dergelijke.

Wordt vervangen door:

< vervallen >

Aan algemene regel 34.5 worden de sectoren glastuinbouw, container- en substraatteelt toegevoegd. Uit praktijkervaring blijkt dat ook beregening in deze sectoren op dezelfde wijze gedereguleerd (van vergunningplicht naar algemene regel) kan worden als de beregening van gewassen voor “akkerbouw, vollegronds tuinbouw en vollegronds boomteelt”.

Door het wijzigen van algemene regel 34.5 moet de genoemde alinea geschrapt worden.

1.3

22.4 Vergunningenbeleid voor agrarische beregening

De tekst luidt:

Voor agrarisch gebruik geldt dat de onttrekkingsinrichting veelal bestaat uit een pomp met meerdere putten. Er wordt niet uit alle putten tegelijkertijd onttrokken, maar meerdere putten zijn nodig vanwege de omvang van agrarische bedrijven en teeltwisselingen. Bij agrarische onttrekkingen zijn twee doelstellingen van belang. Enerzijds het onder controle houden van de hoeveelheden onttrokken grondwater, anderzijds de bescherming van de kwaliteit van het diepere grondwater door middel van het beschermen van de slechtdoorlatende lagen tegen onnodige doorboringen. Voor beregening van grasland, akkerbouw en vollegronds tuinbouw en vollegronds boomteelt geldt dat dit primair via algemene regels gereguleerd wordt. Vergunningverlening is nog aan de orde bij een voorgenomen afwijking van de algemene regels, zoals een groter aantal putten of een groter pompcapaciteit dan in de algemene regels is toegestaan. Aangezien de algemene regels afgestemd zijn op de draagkracht van het grondwatersysteem, een normale bedrijfsvoering, en gezien de algemene uitgangspunten ten aanzien van grondwatergebruik, zal getoetst worden of het aangevraagde redelijk en noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en wat er aan waterbesparing en/of waterconservering gedaan kan worden ten einde zuinig grondwatergebruik te realiseren. Zoals ook bij de algemene regels wordt ook hier een bedrijfswaterplan vereist, conform hetzelfde model. Er kunnen met het oog op zuinig grondwatergebruik in de vergunning waterconserverende of waterbesparende maatregelen voorgeschreven worden. Voor de maximale diepten worden in beginsel de algemene regels (artikel 1) gevolgd.

Wordt vervangen door:

Voor agrarisch gebruik geldt dat de onttrekkingsinrichting veelal bestaat uit een pomp met meerdere putten. Er wordt niet uit alle putten tegelijkertijd onttrokken, maar meerdere putten zijn nodig vanwege de omvang van agrarische bedrijven en teeltwisselingen. Bij agrarische onttrekkingen zijn twee doelstellingen van belang. Enerzijds het onder controle houden van de hoeveelheden onttrokken grondwater, anderzijds de bescherming van de kwaliteit van het diepere grondwater door middel van het beschermen van de slechtdoorlatende lagen tegen onnodige doorboringen. Voor beregening van grasland, akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw en container- en substraatteelt geldt dat dit primair via algemene regels gereguleerd wordt. Vergunningverlening is nog aan de orde bij een voorgenomen afwijking van de algemene regels, zoals een groter aantal putten of een groter pompcapaciteit dan in de algemene regels is toegestaan. Aangezien de algemene regels afgestemd zijn op de draagkracht van het grondwatersysteem, een normale bedrijfsvoering, en gezien de algemene uitgangspunten ten aanzien van grondwatergebruik, zal getoetst worden of het aangevraagde redelijk en noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en wat er aan waterbesparing en/of waterconservering gedaan kan worden ten einde zuinig grondwatergebruik te realiseren. Zoals ook bij de algemene regels wordt ook hier een bedrijfswaterplan vereist, conform hetzelfde model. Er kunnen met het oog op zuinig grondwatergebruik in de vergunning waterconserverende of waterbesparende maatregelen voorgeschreven worden. Voor de maximale diepten worden in beginsel de algemene regels (artikel 1) gevolgd.

Aan algemene regel 34.5 worden de sectoren glastuinbouw, container- en substraatteelt toegevoegd. Uit praktijkervaring blijkt dat ook beregening in deze sectoren op dezelfde wijze gedereguleerd (van vergunningplicht naar algemene regel) kan worden als de beregening van gewassen voor “akkerbouw, vollegronds tuinbouw en vollegronds boomteelt”.

Door het wijzigen van algemene regel 34.5 moeten deze sectoren ook vermeld worden.

1.4

22.4 Vergunningenbeleid voor agrarische beregening

De tekst van de derde en vierde alinea onder Doel en motivering van de beleidsregel luidt:

Voor overige teelten zoals glastuinbouw en container- en substraatteelten zijn geen algemene regels vastgesteld, omdat deze bedrijven wat betreft de watervoorziening complexer en meer divers zijn. Bovendien gelden voor dergelijke bedrijven ook tal van andere regels op grond van de Waterwet waarvoor vergunning nodig is of voorschriften op basis van landelijke regelgeving gelden. Een voorbeeld hiervan is de gesloten waterhuishouding bij substraatteelt. Deze is primair ingegeven vanuit waterkwaliteitsoogpunt, maar heeft als neveneffect ook een zuiniger gietwatergebruik. Een ander voorbeeld is het gebruik van een retentiebassin met overcapaciteit als gietwatervoorziening in de glastuinbouw. Voor deze teelten geldt dat conform de algemene lijn voor grondwatergebruik getoetst wordt in hoeverre andere alternatieven beschikbaar zijn, waarbij getracht wordt het gebruik van grondwater en de voorwaarde die daaraan gesteld worden, zo veel mogelijk af te stemmen met andere regels en voorschriften uit andere hoofde.

Andere gebruiksvormen kunnen voorkomen als het om een gemengd bedrijf gaat dat meerdere soorten teelten omvat. Daarbij is het in de praktijk effectiever om één integrale vergunning te verlenen. De hieronder beschreven toetsingscriteria blijven gelden voor de onderdelen uit de vergunning die zich richten op gebruik van grondwater voor beregening.

Wordt vervangen door:

< vervallen >

Aan algemene regel 34.5 worden de sectoren glastuinbouw, container- en substraatteelt toegevoegd. Uit praktijkervaring blijkt dat ook beregening in deze sectoren op dezelfde wijze gedereguleerd (van vergunningplicht naar algemene regel) kan worden als de beregening van gewassen voor “akkerbouw, vollegronds tuinbouw en vollegronds boomteelt”.

Door het wijzigen van algemene regel 34.5 moeten de genoemde alinea’s geschrapt worden.

1.5

22.4 Vergunningenbeleid voor agrarische beregening

Tekst bij Beregening van overige teelten onder toetsingscriteria luidt:

Beregening van overige teelten

Voor overige teelten zoals glastuinbouw en container- en substraatteelten zijn geen algemene regels vastgesteld, omdat deze bedrijven wat betreft de watervoorziening complexer en meer divers zijn.

Hierbij wordt getoetst aan:

- Zijn er alternatieven voor het gebruik van grondwater?

* Maatregelen die bijdragen aan zuinig watergebruik die al genomen worden vanwege andere wet- en regelgeving zoals het Activiteitenbesluit.

* Indien er geen reële alternatieven zijn, dan moet het grondwater zo zuinig mogelijk gebruikt worden.

* Zijn er alternatieven beschikbaar, dan wordt gebruik van grondwater niet toegestaan.

Wordt vervangen door:

< vervallen>

Aan algemene regel 34.5 worden de sectoren glastuinbouw, container- en substraatteelt toegevoegd. Uit praktijkervaring blijkt dat ook beregening in deze sectoren op dezelfde wijze gedereguleerd (van vergunningplicht naar algemene regel) kan worden als de beregening van gewassen voor “akkerbouw, vollegronds tuinbouw en vollegronds boomteelt”.

Door het wijzigen van algemene regel 34.5 moet de genoemde alinea geschrapt worden.

1.6

22.5 Vergunningenbeleid voor bronbemalingen, grondwater- en bodemsaneringen, etc.

De tekst luidt:

Conform de algemene uitgangspunten voor grondwatergebruik geldt ook hier dat er zo zuinig mogelijk met grondwater moet worden omgaan. Daarnaast mag er geen verdroging optreden, met name in beschermde gebieden en attentiegebieden, en mag er geen overlast of schade ontstaan aan nabij gelegen opstallen. Daarom richt het beleid zich enerzijds op minimalisatie van de grondwateronttrekking en anderzijds op retourbemaling. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

- Nieuwe vergunningen voor permanente verlagingen van de grondwaterstand voor het droog houden van gebouwen en werken, worden niet verleend. Bestaande vergunningen dienen te worden beëindigd en indien dit niet mogelijk is dient het onttrokken grondwater terug gebracht te worden in de bodem.

- Bij bronbemaling is minimalisatie van de grondwateronttrekking door het toepassen van aangepaste bouwtechnieken en zorgvuldige planning van de uitvoering van bouwwerkzaamheden een absolute noodzaak. Iedere aanvraag voor bronbemaling zal hierop worden getoetst.

- Bij onttrekkingen groter dan 0,5 miljoen m3 per jaar moet worden gestreefd het onttrokken grondwater terug te brengen in de bodem. Bij onttrekkingen tussen 0,2 en 0,5 miljoen m3 per jaar moet het streven gericht zijn op het minimaal 50% terugbrengen in de bodem.

- Bij niet te vermijden vergunningplichtige bronbemalingen in beschermde gebieden waterhuishouding en attentiegebieden dient gestreefd te worden het onttrokken water altijd volledig terug te brengen in de bodem.

- Bij bodem- en grondwatersanering dient te worden gestreefd naar een minimalisatie van de netto-onttrekking die is te bereiken door:

* toepassing van alternatieve saneringstechnieken (o.a. in situ-sanering);

* toepassen van technieken om toestroming schoon grondwater te beperken (o.a. damwanden, efficiënt onttrekken);

* het onttrokken grondwater na zuivering terug te brengen in de bodem (waarbij mogelijk snellere sanering kan plaatsvinden).

- Indien het onttrokken grondwater niet in de bodem kan worden teruggebracht, moet ingeval van mogelijk negatieve effecten op de omgeving worden onderzocht of de effecten zo veel mogelijk kunnen worden verminderd.

Wordt vervangen door:

Conform de algemene uitgangspunten voor grondwatergebruik geldt ook hier dat er zo zuinig mogelijk met grondwater moet worden omgaan. Daarnaast mag er geen verdroging optreden, met name in beschermde gebieden en attentiegebieden, en mag er geen overlast of schade ontstaan aan nabij gelegen opstallen. Daarom richt het beleid zich enerzijds op minimalisatie van de grondwateronttrekking en anderzijds op retourbemaling. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

- Nieuwe vergunningen voor permanente verlagingen van de grondwaterstand voor het droog houden van gebouwen en werken, worden niet verleend. Bestaande vergunningen dienen te worden beëindigd en indien dit niet mogelijk is dient het onttrokken grondwater terug gebracht te worden in de bodem.

- Bij bronbemaling is minimalisatie van de grondwateronttrekking door het toepassen van aangepaste bouwtechnieken en zorgvuldige planning van de uitvoering van bouwwerkzaamheden een absolute noodzaak. Iedere aanvraag voor bronbemaling zal hierop worden getoetst.

- Bij onttrekkingen groter dan 0,5 miljoen m3 per jaar moet worden gestreefd het onttrokken grondwater terug te brengen in de bodem. Bij onttrekkingen tussen 0,2 en 0,5 miljoen m3 per jaar moet het streven gericht zijn op het minimaal 50% terugbrengen in de bodem.

- Bij niet te vermijden vergunningplichtige bronbemalingen in beschermde gebieden en attentiegebieden dient gestreefd te worden het onttrokken water altijd volledig terug te brengen in de bodem.

- Bij bodem- en grondwatersanering dient te worden gestreefd naar een minimalisatie van de netto-onttrekking die is te bereiken door:

* toepassing van alternatieve saneringstechnieken (o.a. in situ-sanering);

* toepassen van technieken om toestroming schoon grondwater te beperken (o.a. damwanden, efficiënt onttrekken);

* het onttrokken grondwater na zuivering terug te brengen in de bodem (waarbij mogelijk snellere sanering kan plaatsvinden).

- Indien het onttrokken grondwater niet in de bodem kan worden teruggebracht, moet ingeval van mogelijk negatieve effecten op de omgeving worden onderzocht of de effecten zo veel mogelijk kunnen worden verminderd.

Bij de vorige herziening van de beleidsregels is het begrip “beschermde gebieden waterhuishouding” aangepast naar “beschermde gebieden”.

In de opsomming stond echter het oude begrip nog vermeld (vierde streepje). Het oude begrip is aangepast naar het nieuwe begrip.

1.7

22.6 Vergunningenbeleid kleine onttrekkingen

De tekst luidt:

Kleine onttrekkingen vallen voor een groot deel onder artikel 3 van de algemene regels. Het vergunningenbeleid is dan ook slechts nog op een enkel geval van toepassing.

Voor onttrekkingen met een pompcapaciteit van niet meer dan 10 m3 per uur en een put dieper dan bepaald in algemene regel 34, artikel 1 geldt dat nieuwe vergunningen niet worden verleend. Bij uitzondering kan een diepere put worden vergund indien het een bestaande put betreft die op last van overheidsingrijpen verplaatst moet worden, en de put een doel dient die het afwijken van de algemene lijn rechtvaardigt, en het voor dat doel daadwerkelijk noodzakelijk is een diepere put te slaan. Tot slot geldt dat kleine onttrekkingen alleen mogelijk zijn buiten de beschermde gebieden waterhuishouding. Zoals ook bij grotere onttrekkingen kunnen ook bij kleine onttrekkingen meerdere putten geslagen worden die door één onttrekkingsinrichting benut wordt. Hierbij geldt dat het slaan van meerdere putten tot een minimum beperkt wordt. Voor volkstuincomplexen is dit al verwerkt in de algemene regel door deze op 1 put per complex vast te stellen.

Wordt vervangen door:

Kleine onttrekkingen vallen voor een groot deel onder artikel 3 van de algemene regels. Het vergunningenbeleid is dan ook slechts nog op een enkel geval van toepassing.

Voor onttrekkingen met een pompcapaciteit van niet meer dan 10 m3 per uur en een put dieper dan bepaald in algemene regel 34, artikel 1 geldt dat nieuwe vergunningen niet worden verleend. Bij uitzondering kan een diepere put worden vergund indien het een bestaande put betreft die op last van overheidsingrijpen verplaatst moet worden, en de put een doel dient die het afwijken van de algemene lijn rechtvaardigt, en het voor dat doel daadwerkelijk noodzakelijk is een diepere put te slaan. Tot slot geldt dat kleine onttrekkingen alleen mogelijk zijn buiten de beschermde gebieden waterhuishouding. Zoals ook bij grotere onttrekkingen kunnen ook bij kleine onttrekkingen meerdere putten geslagen worden die door één onttrekkingsinrichting benut wordt. Hierbij geldt dat het slaan van meerdere putten tot een minimum beperkt wordt.

De laatste zin komt te vervallen, omdat de bepaling omtrent volkstuincomplexen in een eerdere herziening van de algemene regels al verwijderd is.

 

Naar boven