Beleidsregels voor nautische activiteiten

1. Inleiding

 

 

Het dagelijks bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht is op een aantal wateren aangewezen als bevoegd gezag voor de uitvoering van de Scheepvaartverkeerswet. De Scheepvaartverkeerswet regelt de organisatie en uitvoering van het nautisch beheer. Het nautisch beheer omvat onder meer het verzekeren van een veilig en vlot verloop van het scheepvaartverkeer, de instandhouding van scheepvaartwegen en het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan de waterhuishouding, oevers en waterkeringen, of aan werken in of over scheepvaartwegen, zoals bruggen.

 

De verkeersregels voor deelname aan het scheepvaartverkeer zijn vastgelegd in het Binnenvaartpolitiereglement (BPR), een uitvoeringsregeling op basis van de Scheepvaartverkeerswet die van toepassing is op alle scheepvaartwegen in Nederland.

 

Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van het BPR voor de wateren waar het bestuur is aanwezen als nautisch beheerder. Voorts is het dagelijks bestuur bevoegd om voor die wateren regels te stellen in het belang van een vlot en veilig scheepvaartverkeer in aanvulling of afwijking van het BPR.

 

Van die regelgevende bevoegdheid heeft het bestuur gebruik gemaakt in de volgende besluiten:

- Besluit AGV afmetingen vaartuigen

- Verkeersbesluit AGV Ligplaats nemen

- Verkeersbesluit AGV Duiken

- Verkeersbesluit AGV Vaarsnelheden

- Verkeersbesluit AGV Waterscooters

- Verkeerbesluit openbare aanlegplaatsen Oost

- Verkeerbesluit openbare aanlegplaatsen West

 

In het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) en in het Besluit AGV afmetingen vaartuigen, het Verkeersbesluit AGV Ligplaats nemen en het Verkeersbesluit AGV Vaarsnelheden zijn bepaalde activiteiten onderworpen aan een vergunningplicht. Deze nota bevat de beleidsregels, als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht, voor vergunningverlening.

 

De hierboven genoemde besluiten vormen tezamen met deze beleidsregels het ‘Vaarreglement AGV’.

 

Naast de bevoegdheden als nautisch beheerder heeft het waterschap ook de taak om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Hiervoor heeft het waterschap een eigen verordening (“Keur”) met een vergunningsstelsel. Het is mogelijk dat een bepaalde activiteit zowel uit hoofde van nautisch beheer en watersysteembeheer getoetst moet worden.

 

2. Algemene vergunningsvoorwaarden

 

 

2.1 Inleiding

Deze beleidsregel vormt het algemene afwegingskader om toestemming te kunnen geven voor bepaalde activiteiten. Daarnaast gelden er specifieke, aanvullende voorwaarden

 

2.2 Beleidsregel 1: Algemene voorwaarden

Hieronder staan algemene voorwaarden waaraan dient te worden voldaan wil een vergunning verleend kunnen worden.

- de aanvrager toont op verzoek van het dagelijks bestuur aan dat de te vergunnen handeling het

scheepvaartverkeer niet onnodig ophoudt en

- de aanvrager toont op verzoek van het dagelijks bestuur aan dat het scheepvaartverkeer niet in gevaar wordt gebracht en

- de aanvrager toont desgevraagd aan dat er geen schade wordt veroorzaakt aan de oevers, waterkeringen of werken gelegen in of over de vaarweg en

- de aanvrager toont desgevraagd aan dat geen schade wordt veroorzaakt aan de natuurwetenschappelijke waarden van het gebied waarin de vaarweg ligt.

 

2.3 Motivering

In het belang van een vlotte en veilige afwikkeling van het scheepvaartverkeer moet het potentieel negatieve effect ervan op het scheepvaartverkeer zo klein mogelijk worden. De voorgenomen handeling mag bijvoorbeeld niet leiden tot een engte, onnodige stremmingen of onoverzichtelijke situaties te water.

De aanvrager moet, als daar om gevraagd wordt, aantonen dat de oever niet beschadigd worden door extra waterverplaatsingen. Ook mag de handeling niet leiden tot beschadigingen aan bijvoorbeeld bruggen en sluizen.

 

3. Beleidsregel: bijzonder transport (bovenmaatse afmetingen)

 

 

3.1 Inleiding

Deze beleidsregels vormen het afwegingskader voor vergunningverlening: in dit geval het verbod om zonder vergunning af te wijken van de vaartuigafmetingen uit ‘Besluit AGV afmetingen vaartuigen’.

 

3.2 Relevante regelgeving

 

3.2.1 Verboden in Besluit AGV afmetingen vaartuigen

Deze beleidsregels zijn van toepassing op vergunningsaanvragen die betrekking hebben op het verbodsartikel in artikel 1.21, lid 2 BPR (bijzonder transport) in samenhang met het ‘Besluit AGV afmetingen vaartuigen’. Dat besluit bevat de maximaal toegestane vaartuigafmetingen voor de daarbij aangegeven scheepvaartwegen, overeenkomstig de ‘karakteristiek’ van de betreffende vaarweg als bedoeld in artikel 1.06 BPR.

 

3.3 Vergunningsvoorwaarden

 

3.3.1 Beleidsregel 2: varen met bovenmaatse afmetingen

Het bestuur kan onder de volgende voorwaarden een vergunning, conform artikel 1.21 BPR verlenen voor het varen met een schip, drijvend voorwerp en drijvende inrichting met afwijkende breedte en/of lengte en /of diepgang.

- De aanvrager voldoet aan beleidsregel 1 en

- De aanvrager toont op verzoek aan dat een alternatieve vaarroute niet mogelijk is en

- De aanvrager toont desgevraagd aan dat het gebruik van een bovenmaats vaartuig noodzakelijk is.

 

3.4 Motivering

De vastgestelde vaartuigafmetingen zijn ingegeven vanuit een veilig gebruik van de vaarweg door beroeps- en recreatievaart. Vaartuigen met afwijkende afmetingen kunnen soms ook gebruik moeten maken van de vaarwegen. In de verleende vergunning zullen voorschriften opgenomen worden over bijvoorbeeld het aantal vaarbewegingen, de tijdsvensters, weersomstandigheden, hoogte van het waterpeil, zwaailocaties, ligplaatslocaties , maximale snelheid enz.

Het bestuur vraagt als dat nodig is aan de aanvrager om de negatieve effecten van de voorgenomen vaart te verminderen door voorzorgsmaatregelen te nemen.

In die gevallen waar het belang van het varen met een groot vaartuig niet opweegt tegen de belangen die het waterschap dient te beschermen zal een vergunning moeten worden afgewezen.

4. Beleidsregel: ligplaats nemen

 

 

4.1 Inleiding

Deze beleidsregel vormt het afwegingskader om toestemming te kunnen geven voor ligplaats nemen, meren of ankeren met een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting

 

4.2 Relevante regelgeving

 

4.2.1 Verboden in Verkeersbesluit AGV Ligplaats nemen

Deze beleidsregels zijn van toepassing op ontheffingsaanvragen die betrekking hebben op het verbodsartikel 1 uit het ‘Verkeersbesluit AGV Ligplaats nemen’.

 

4.3 Ontheffingsvoorwaarden

 

4.3.1 Beleidsregel 3: ligplaats nemen, meren of ankeren van schepen, drijvende inrichtingen en voorwerpen in de vaarstrook of langs rode oeverzones.

3.1 Het bestuur kan onder de volgende voorwaarden ontheffing verlenen voor tijdelijk ligplaats nemen, meren of ankeren van schepen, drijvende inrichtingen en voorwerpen:

• de aanvrager voldoet aan beleidsregel 1 en

• de aanvrager toont desgevraagd aan dat het ligplaats nemen, meren of ankeren ter plaatse noodzakelijk is en

• de tijdelijke ligplaats, het meren of ankeren wordt niet langer gebruikt dan nodig met een maximum van 6 maanden per jaar en

• de afmetingen van het schip, de drijvende inrichting en/of het voorwerp zijn niet groter dan strikt noodzakelijk en

• De tijdelijke ligplaats is nodig voor onderhoud aan werken of wateren.

 

3.2 Het bestuur kan onder de volgende voorwaarden ontheffing verlenen voor ligplaats nemen, meren of ankeren van schepen, drijvende inrichtingen en voorwerpen;

• de aanvrager voldoet aan beleidsregel 1 en

• De schepen, drijvende inrichtingen en voorwerpen liggen niet (gedeeltelijk) in de vrij te houden vaarstrook en

• de schepen, drijvende inrichtingen of voorwerpen liggen parallel aan de lenterichting van de vaarstrook en

• in het geval er sprake is van een remmingwerk dan wordt er ligplaats genomen tussen het werk en de dichtstbijzijnde oever en

• indien er sprake is van een brug met zijdoorgangen wordt er ligplaats genomen buiten een strook met een breedte gelijk aan de zijdoorgang en een lengte van 20 meter vanaf de buitenzijde van het landhoofd aan weerzijde van de brug. De richting van deze strook is gelijk aan die van de vaarstrook.

 

 

4.3.2 Beleidsregel 4: ligplaats nemen, meren of ankeren meer dan 6 meter uit de waterkant.

Het bestuur kan onder de volgende voorwaarden ontheffing verlenen voor ligplaats nemen, meren of ankeren van schepen, drijvende inrichtingen en voorwerpen ;

• De aanvrager voldoet aan beleidsregel 1 en

• de aanvrager toont desgevraagd aan dat het ligplaats nemen, meren of ankeren ter plaatse noodzakelijk is.

 

4.4 Motivering

De regels voor ligplaats nemen, meren en ankeren uit het ‘Verkeersbesluit AGV Ligplaats nemen‘ zijn strikt. De breedte van de vaarstrook is afgestemd op het gebruik van de wateren door beroeps- en recreatievaart. De rode oevers zijn aangegeven op die plaatsen waar ligplaats nemen, meren en ankeren een potentieel probleem veroorzaakt voor vlot en vooral veilig scheepvaartverkeer bij smalle doorgangen zoals bij bruggen en sluizen. De aangelegde wachtplaatsen kunnen uiteraard wel gebruikt worden om ligplaats te nemen, meren of ankeren om te wachten tot de eerstvolgende brug of sluisbediening.

Naast deze wachtplaatsen zijn er onder de genoemde voorwaarden tijdelijke en permanente ligplaatsen mogelijk. Het vaartuig moet in de lengterichting afgemeerd worden omdat bij haakse ligging te veel vaarmanoeuvres nodig zijn. Dit verstoort het andere vaarverkeer bij het passeren van een brug of sluis.

Achter een remmingwerk achten wij het mogelijk om veilig een ligplaats te nemen, aangezien het overige vaarverkeer geen gebruik maakt van dit deel van de vaarweg. De zijdoorgangen van een beweegbare brug worden gebruikt door de pleziervaart. Door deze zijdoorgangen bevaarbaar te houden, blijft het aantal brugopeningen beperkt. Wanneer ligplaats genomen wordt vlak voor of in de nabijheid van de zijdoorgang neemt de veiligheid af.

 

5. Beleidsregel: houden van evenementen en andere gebeurtenissen in en op vaarwegen

 

 

5.1 Inleiding

Deze beleidsregel vormt het afwegingskader om toestemming te kunnen geven voor evenementen en andere gebeurtenissen (zoals werkzaamheden).

 

5.2 Relevante regelgeving

 

5.2.1 Verboden in Binnenvaart p olitie r eglement

Deze voorwaarden zijn van toepassing op toestemmingsverzoeken die betrekking hebben op het verbodsartikel 1.23 uit het Binnenvaartpolitiereglement.

 

5.3 Voorwaarden voor toestemming

 

5.3.1 Beleidsregel 5: houden van evenementen of gebeurtenissen

Het bestuur kan onder de volgende voorwaarden toestemming verlenen voor het houden van evenementen of gebeurtenissen in vaarwegen:

- De melder/aanvrager voldoet aan beleidsregel 1 en

- De melder/aanvrager toont desgevraagd in een veiligheidsplan aan dat de veiligheid van het scheepvaartverkeer in de vaarweg geborgd is tijdens het evenement of de gebeurtenis en

- De melder/aanvrager toont desgevraagd aan dat er (samen met de andere belanghebbenden) gezocht is naar oplossingen met de minste hinder en

- De eventuele stremming is overeenkomstig het belang van het evenement of de gebeurtenis

en

- Het bestuur kan bij voorschrift aanwijzingen geven over:

o de duur van een eventuele stremming en

o het tijdvenster waarbinnen een eventuele stremming mag plaatsvinden.

 

5.4 Motivering

Gehele of gedeeltelijke stremming van de vaarweg ten behoeve van evenementen en andere gebeurtenissen is slechts in zeer uitzonderlijke gevallen te accepteren, nadat in overleg met belanghebbenden gezocht is naar oplossingen die de minste hinder voor de scheepvaart opleveren.

De duur van de stremmingen moet zo kort mogelijk zijn, begin- en eindtijd afgebakend en zo de veiligheid het toelaat niet de gehele breedte van de vaarweg betreffen.

De stremming die nodig is voor het evenement of de gebeurtenis moet in verhouding zijn met het belang van het evenement of de gebeurtenis ten opzichte van het belang van de vaarweg.

- op hoofdvaarwegen als het evenement of de gebeurtenis van nationaal of uitzonderlijk

regionaal belang is

- op overige vaarwegen als het evenement of de gebeurtenis van regionaal of uitzonderlijk lokaal belang is

In die gevallen waar het belang van het evenement of de gebeurtenis niet opweegt tegen het belang van een vlot scheepvaartverkeer, de veiligheid in geding is of er schade dreigt zal een vergunning moeten worden afgewezen.

 

 

6. Beleidsregel: gebruik van motorvaartuigen

 

 

6.1 Inleiding

Deze beleidsregel vormt het afwegingskader om toestemming te kunnen geven varen met gemotoriseerde vaartuigen op plaatsen waar dit verboden is volgens het ‘Verkeersbesluit AGV vaarsnelheden’.

 

6.2 Relevante regelgeving

 

6.2.1 Verboden in Verkeersbesluit AGV vaarsnelheden

Deze beleidsregels zijn van toepassing op ontheffingsaanvragen die betrekking hebben op het verbodsartikel 1 en 2 uit het ‘Verkeersbesluit AGV vaarsnelheden’.

 

6.3 Ontheffingsvoorwaarden

 

6.3.1 Beleidsregel 6: gebruik van motorvaartuigen

Het bestuur kan onder de volgende voorwaarden ontheffing verlenen voor het varen met motorvaartuigen op wateren waar het gebruik van motorvoertuigen verboden is:

- het gebruik van een motorvaartuig is noodzakelijk voor

o onderhoud van eigendommen of

o bereiken van eigendommen of

o onderhoud van wateren of

o een excursie met een educatief karakter onder deskundige begeleiding in natuurgebieden of

o een wetenschappelijk onderzoek of

o een evenement en

- de gebruiker van het motorvaartuig

o woont aan een water dat in directe verbinding staat met een vaarweg waar gebruik van motorvaartuigen wel is toegestaan of

o heeft eigendommen aan een water dat in directe verbinding staat met een vaarweg waar gebruik van motorvaartuigen wel is toegestaan of

o heeft een schriftelijke verklaring waarin de eigenaar en beheerder van het water het gebruik van een motorvaartuig toestaat en

- Indien het motorvaartuig gebruikt wordt in een gebied met de watergebruiksfunctie Natuurplas of landgebruiksfunctie Natuur wordt het vaartuig elektrisch aangedreven en de gebruiker van het motorvaartuig heeft een schriftelijke verklaring waarin de eigenaar en beheerder van het water het gebruik van het elektrisch aangedreven vaartuig toestaat.

 

6.4 Motivering

Varen met een motorvaartuig is buiten de meeste vaarwegen door het bestuur verboden. De “traditionele” vaarwegen zijn hiervoor geschikter, dan de overige wateren.

Het met motorvaartuigen bevaren van wateren in natuurgebieden kan schade veroorzaken aan de natuurwaarden van water en oevers. In natuurgebieden ligt de nadruk nog sterker dan elders op het bereiken en behouden van een goede ecologische toestand.

Het gebruik van elektrisch aangedreven vaartuigen is alleen toegestaan wanneer de betreffende (natuur)terreinbeheerder daar uitdrukkelijk toestemming voor verleent.

 

Ook elektrisch aangedreven vaartuigen kunnen namelijk leiden tot meer verstoring van (broedende) vogels en andere dieren in de natuurgebieden.

 

 

vastgesteld door het Dagelijks Bestuur AGV op 07-05-2019

 

Naar boven