Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018

Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

Gezien het bestuursvoorstel d.d. 5 februari 2019 (1483299, 1447198);

Gelet op artikel 56 van de Waterschapswet, artikel 6.13 van de Waterwet, de artikelen 3.2 en 3.3 van de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018 en het besluit van het Algemeen Bestuur d.d. 19 december 2018 (1446665, 1475838);

BESLUIT

Vast te stellen de Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018

[en deze op 1 mei 2019 in werking te laten treden].

 

Inhoudsopgave

1. Inleiding bij de beleidsregels

Deel 1: Beleidsregels voor vergunningplichtige handelingen met betrekking tot oppervlaktewater

2. Graven van of in oppervlaktewater

3. Dempen van oppervlaktewater

4. Duikers, dammen met duiker en dichte dammen in oppervlaktewater

5. Bruggen in of over oppervlaktewater

6. Steigers en vlonders bij oppervlaktewater

7. Beschoeiingen in of langs oppervlaktewater

8. Uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten in oppervlaktewater

9. Onttrekken van oppervlaktewater

10. Kabels en leidingen in, onder of langs oppervlaktewater

11. Beplanting bij oppervlaktewater

12. Objecten (hekwerken, rasters e.d.), wegen en paden langs oppervlaktewater

13. Constructies, objecten en vaartuigen in oppervlaktewater

14. Aanleggen van natuurvriendelijk oevers en/of het verrichten van handelingen daarin of daarboven

15. Versneld afvoeren en lozen van hemelwater vanaf nieuw verhard oppervlak op oppervlaktewater

16. Bouwwerken langs oppervlaktewater

17. Beweiden van gronden langs oppervlaktewater

18. Grondboringen, sonderingen en peilbuizen in of langs oppervlaktewater

19. Evenementen in oppervlaktewater

20. Op- of onderbemalingen en peilafwijkingen in oppervlaktewater

21. Peilscheidende en peilregulerende kunstwerken in en langs oppervlaktewater

22. Verrichten van handelingen in of boven een vaarweg

23. (Gereserveerd)

24. (Gereserveerd)

Deel 2: Beleidsregels voor vergunningplichtige handelingen met betrekking tot een waterkering

25. Algemeen

26. Graafwerkzaamheden bij een waterkering

27. Aanbrengen van grond bij een waterkering

28. Duikers, dammen met duiker en inlaatduikers bij een waterkering

29. Bruggen bij een waterkering

30. Steigers en vlonders bij een waterkering

31. Beschoeiing en damwanden bij een waterkering

32. Uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten bij een waterkering

33. Kabels en leidingen bij een waterkering

34. Beplanting bij een waterkering

35. Hekwerken en schuttingen bij een waterkering

36. Objecten bij een waterkering

37. Bouwwerken bij een waterkering

38. Beweiden grond bij een waterkering

39. Afrasteringen bij een waterkering

40. Bemesten van gronden bij een waterkering

41. Bewerken van gronden bij een waterkering

42. Vervangen van de grasmat bij een waterkering

43. Grondboringen, sonderingen, peilbuizen en bodemenergiesystemen in of bij een waterkering

44. Evenementen bij een waterkering

45. Op- of onderbemalingen en (tijdelijke) peilafwijkingen bij een waterkering

46. Aanleggen van wegen en verhardingen op of bij een waterkering

47. Werkzaamheden aan wegen en verhardingen op of bij een waterkering

48. Stuwen in of bij een waterkering

49. Sluizen in of bij een waterkering

50. Seismisch onderzoek in of bij een waterkering

51. Explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen op of bij een waterkering

52. Werken met een overdruk van 10 bar of hoger op of bij een waterkering

53. Het uitvoeren van werkzaamheden op of bij een waterkering

54. Insteekhavens langs waterkeringen langs de Gekanaliseerde Hollandse IJssel

55. (Gereserveerd)

Deel 3: Beleidsregels voor vergunningplichtige handelingen met betrekking tot grondwater

56. Algemeen

57. Grondwateronttrekking voor werkzaamheden in de bodem (laagwaardig gebruik)

58. Grondwateronttrekking voor grondwatersanering of beheersmaatregel (laagwaardig gebruik)

59. Proefonttrekking (laagwaardig gebruik)

60. Brandblusvoorziening

61. Grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige beregening / bevloeiing (laagwaardig gebruik)

62. Grondwateronttrekking voor drinkwater voor vee (laagwaardig gebruik)  

63. Grondwateronttrekking voor menselijke consumptie (middelwaardig gebruik)

64. Grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassing (laagwaardig gebruik)

65. Grondwateronttrekking voor huis tuin en keuken of andere kleinschalige toepassingen (laagwaardig gebruik)

66. Grondwateronttrekking voor droog houden en beschermen van ondergrondse bebouwing / infrastructuur (laagwaardig gebruik)

67. Permanente drainage percelen (laagwaardig gebruik)

68. Grondwateronttrekkingen voor waterpartijen of natuur (respectievelijk laag- en middelwaardig gebruik)

69. Infiltreren en water (terug) in de bodem brengen

 

 

1 Inleiding bij de beleidsregels

1.1 Inleiding

In de Keur en met name de uitvoeringsregels behorend bij de Keur, heeft het waterschap bepaald in welke gevallen een handeling in het watersysteem is toegestaan en wanneer hiervoor een vergunning nodig is.

Onder watersysteem wordt verstaan: het samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken en grondwaterlichamen.

In hoofdstuk 2 van de Keur heeft het algemeen bestuur van het waterschap doelcriteria vastgesteld. Deze criteria zijn bepalend voor de vraag of een handeling in het watersysteem kan worden toegestaan of niet. Het college heeft deze doelcriteria voor concrete situaties uitgewerkt in stroomschema’s, vastgelegd in het document “Uitvoeringsregels bij de Keur 2018”. Daarnaast heeft het college voor de handelingen die vergunningplichtig zijn, beleidsregels vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in dit document “Beleidsregels bij de Keur 2018”.

De beleidsregels zijn onderverdeeld in:

deel 1: handelingen met betrekking tot oppervlaktewater (hoofdstuk 2 t/m 24)

deel 2: handelingen met betrekking tot een waterkering (hoofdstuk 25 t/m 54) en

deel 3: handelingen met betrekking tot grondwater (hoofdstuk 55 t/m 67).

1.2 Mogelijke uitkomsten stroomschema

In de uitvoeringsregels zijn stroomschema’s opgenomen waarin criteria zijn vastgelegd aan de hand waarvan kan worden bepaald of een handeling is toegestaan en aan welke regels moet worden voldaan. De initiatiefnemer kan met het doorlopen van de stroomschema’s zelf nagaan waar hij zich aan moet houden voordat hij de voorgenomen handeling uitvoert. Hierbij zijn verschillende uitkomsten mogelijk, te weten:

  • er moet alleen worden voldaan aan de zorgplicht (dit geldt altijd); of

  • naast de zorgplicht moet worden voldaan aan een algemene regel (al dan niet met voorafgaande melding); of

  • naast de zorgplicht moet een vergunning worden aangevraagd; of

  • de handeling is niet toegestaan; er geldt een algeheel verbod.

1.3 Zorgplicht

Zoals hierboven aangegeven moet de initiatiefnemer altijd voldoen aan de zorgplicht. Met deze zorgplicht wordt invulling gegeven aan het “ja-mits”-uitgangspunt waar de nieuwe Keur op is gebaseerd. Handelingen die in het stroomschema zijn aangeduid met “zorgplicht”, zijn toegestaan mits wordt voldaan aan de zorgplicht. Per hoofdstuk hebben wij aangegeven wat in dat geval onder de zorgplicht kan worden verstaan. Dit zijn slechts voorbeelden. De initiatiefnemer moet altijd zelf nagaan wat in het concrete geval moet worden gedaan of nagelaten om aan de zorgplicht te voldoen. In artikel 3.1 van de Keur staan de nadelige effecten voor het watersysteem die met de zorgplicht moeten worden voorkomen.

Daarnaast functioneert de zorgplicht ook als vangnet om te kunnen optreden tegen eventuele nadelige effecten van handelingen op het watersysteem, die niet op andere wijze zijn gereguleerd.

1.4 Vergunningplicht

Als volgens het stroomschema een vergunningplicht geldt, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd en moet hiervoor op grond van artikel 3.3 van de Keur eerst een vergunning zijn verleend. In dit document met beleidsregels is te lezen welk afwegingskader het waterschap hanteert bij de beoordeling van een vergunningaanvraag.

Eventuele vergunningen worden alleen verleend als waterstaatkundige belangen niet in het gedrang komen. Bij het verlenen van een vergunning worden deze belangen altijd afgewogen. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de verbrede doelstellingen van de Waterwet te weten de samenhang met chemische en ecologische aspecten en de vervulling van maatschappelijke functies van watersystemen. Om op dit punt zoveel mogelijk duidelijkheid en zekerheid te bieden, zijn zowel ten behoeve van het waterschap als initiatiefnemers duidelijke uitgangspunten geformuleerd en vastgelegd in beleidsregels.

Daarnaast kan het zijn dat er voor een handeling naast een watervergunning op grond van de Keur nog andere regelgeving van toepassing is, waarvoor een vergunning nodig is. Te denken valt aan een aanlegvergunning van een gemeente, een vergunning op basis van de Natuur- en landschapsverordening van de provincie of op basis van de Flora en faunawet. De initiatiefnemer dient daar zelf op te letten.

1.5 Keuzevrijheid initiatiefnemer

De initiatiefnemer kan aan de hand van het stroomschema keuzes maken in de manier van uitvoering van de voorgenomen handeling, waarmee de uitkomst kan worden beïnvloed. Door een bouwplan of voorgenomen handeling aan te passen, waardoor op grond van het stroomschema andere criteria gelden, kan het doorlopen van het stroomschema een andere uitkomst geven. De uitkomst kan dan bijvoorbeeld zijn alleen zorgplicht of een algemene regel, in plaats van een vergunningplicht.

Verder heeft de initiatiefnemer de vrijheid, tenzij in dit document en/of het document met uitvoeringsregels anders is aangegeven, om gecombineerde handelingen te splitsen of samen te voegen. De basis hiervoor ligt in artikel 3.4 van de Keur. Als een voorgenomen project uit meerdere handelingen bestaat waarbij voor één of meer van de handelingen een vergunningplicht geldt, dan kan de initiatiefnemer voor dat project een gecombineerde vergunning aanvragen, waarin dus ook de handelingen worden opgenomen waarvoor een algemene regel bestaat.

Blijkt echter bij het doorlopen van de stroomschema’s dat een handeling op basis van één of meer van de stroomschema’s vergunningplichtig is, dan is de handeling altijd vergunningplichtig, ook al geeft één van de stroomschema’s aan dat er een algemene regel voor is. Dit kan voorkomen als vanuit het watersysteembelang geen vergunningplicht geldt, maar wel vanuit het waterkeringenbelang.

De initiatiefnemer heeft met dit alles meer keuzevrijheid, maar krijgt tevens meer verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van het watersysteem. Per hoofdstuk hebben wij aangegeven dat mogelijk ook andere hoofdstukken met regelgeving van toepassing zijn. Indien is verwezen naar andere hoofdstukken is dat niet uitputtend bedoeld, maar slechts informatief. Gezien de keuzevrijheid die de initiatiefnemer krijgt, is het voor het waterschap niet mogelijk een uitputtende opsomming te geven van alle mogelijk van toepassing zijnde regels. Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere algemene regels en/of andere regelgeving moet voldoen.

1.6 Relatie tussen vergunningen eigendomssituatie

De eigendomssituatie van de locatie is geen beoordelingscriterium voor de watervergunning. Het eigendom beïnvloedt immers niet het onderhoud en/of de doorstroming. Of derden toestemming geven of niet is geen beoordelingscriterium voor de vergunning. Het waterschap zal niet de eigendomssituatie verifiëren. Dat is een zaak tussen de aanvrager en de eigenaar. In de begeleidende brief bij de vergunning zal het waterschap standaard aangeven dat er mogelijk nog andere vergunningen of toestemmingen van eigenaren nodig zijn.

Als het waterschap eigenaar is, zijn er situaties denkbaar waarin het bepaalde (bouw)werken niet wil toestaan, ook al voldoet het ontwerp aan de randvoorwaarden uit het beleid. Een voorbeeld is een kano-overdraagplaats direct nabij een groot gemaal van het waterschap. Vanuit haar eigenaarsrol kan het waterschap een dergelijke voorziening weigeren, bijvoorbeeld omdat het onveilig zou zijn. Mocht het waterschap vanuit haar eigenaarsrol wel willen instemmen dan wordt dit in een aparte toestemmingsbrief vermeld.

1.7 Hoe aanvraag indienen?

Een aanvraag voor een vergunning moet bij het waterschap worden ingediend op het daarvoor bestemde aanvraagformulier. Dit formulier kunt u vinden op de site van het waterschap: www.hdsr.nl. Tevens kan de aanvraag digitaal worden ingediend via het Omgevingsloket: www.omgevingsloket.nl. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan.

1.8 Vragen?

Bij het opstellen van de beleidsregels is er naar gestreefd dit op een zo klantvriendelijk mogelijke manier te doen. Indien een en ander toch niet duidelijk is, is het raadzaam voorafgaand aan het uitvoeren van de handeling of het indienen van de vergunningaanvraag, te informeren bij de afdeling Vergunningverlening en Handhaving van het waterschap.

1.9 Achtergrondinformatie over het hoe en waarom van beleidsregels

Artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (en verder) maakt het mogelijk om beleidsregels vast te stellen Deze beleidsregels moeten er voor zorgen dat aanvragen om vergunning volgens vaste toetsingscriteria en maatstaven worden beoordeeld.

Definitie

In artikel 1:3 vierde lid Awb, wordt de volgende definitie gegeven van een beleidsregel: ''Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.''

Enkele opmerkingen hierbij:

  • een beleidsregel is een besluit in de zin van de Awb en moet dus aan dezelfde eisen

  • voldoen ter zake van motivering en bekendmaking;

  • een beleidsregel geeft aan hoe het bestuursorgaan in bepaalde gevallen gebruik zal

  • maken van zijn bevoegdheid;

  • anders dan bijvoorbeeld een algemeen verbindend voorschrift, kent de beleidsregel een zogenaamde inherente afwijkingsbevoegdheid. Dit wil zeggen dat het bestuursorgaan zich altijd moet afvragen of er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de beleidsregel vereisen. Strikte toepassing van de beleidsregel kan in voorkomende gevallen immers onevenredige gevolgen hebben. In die gevallen kan gemotiveerd van de beleidsregel worden afgeweken;

  • het bestuursorgaan kan slechts beleidsregels vaststellen ten aanzien van de eigen

  • bevoegdheden. In dit geval is dat dus het college van dijkgraaf en hoogheemraden.

Voordeel

Beleidsregels bieden de burger rechtszekerheid en rechtsgelijkheid; dat is een belangrijk voordeel. Voor het waterschap betekenen de beleidsregels dat in vergelijkbare gevallen niet iedere keer dezelfde afweging en motivering hoeft te worden gemaakt. Er kan eenvoudig naar de beleidsregel worden verwezen.

Binding

Omdat een beleidsregel een besluit is in de zin van de Awb, moet zowel het bestuursorgaan als de burger zich aan de beleidsregel houden. De burger mag dus verwachten dat hij in principe een vergunning krijgt als hij een aanvraag indient die strookt met de betrokken beleidsregel. Aan de andere kant moet het bestuursorgaan de gevraagde vergunning in principe weigeren als deze niet strookt met de betrokken beleidsregel. In beide gevallen geldt dat in bijzondere gevallen en om zwaarwegende redenen van de beleidsregel kan worden afgeweken.

Afwijking

Alleen in bijzondere gevallen kan van de beleidsregel worden afgeweken. Bijvoorbeeld omdat het belang van toepassing van de regel niet opweegt tegen het grotere belang van de aanvrager. Andersom kan ook: een aanvraag lijkt binnen de beleidsregel te passen, maar er zijn bijzondere omstandigheden op grond waarvan de aanvraag alsnog moet worden geweigerd. In beide gevallen zal een besluit goed gemotiveerd moeten worden.

Indien dezelfde afwijking regelmatig (of zelfs structureel) voorkomt is het denkbaar dat het beter is om de beleidsregel te wijzigen. Een dergelijke wijziging behoort uit een oogpunt van rechtszekerheid op dezelfde wijze tot stand te komen als de beleidsregel zelf. Van een beleidsregel mag en moet alleen worden afgeweken als de strikte naleving, gelet op de strekking van de beleidsregel zelf, niet nodig is en bovendien een onevenredig nadeel voor belanghebbende(n) of de waterschapsbelangen zou opleveren.

Bezwaar en beroep

De Awb biedt op grond van artikel 8:2 onder b tegen de vaststelling van de beleidsregels zelf géén bezwaar- of beroepsmogelijkheden. Uiteraard is dat wel het geval met besluiten, zoals vergunningen die onder de werking van een beleidsregel tot stand komen. In dat kader kan een rechter, indien deze een beleidsregel geheel of gedeeltelijk onrechtmatig vindt, alsnog de onverbindendheid van de beleidsregel zelf vaststellen.

Deel 1: Beleidsregels voor vergunningplichtige handelingen met betrekking tot oppervlaktewater 2 Graven van of in oppervlaktewater

2.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “Graven van of in oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

2.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het graven van oppervlaktewater ten behoeve van het permanent aanleggen van een nieuwe watergang of het verlengen, verdiepen of verbreden van een bestaande watergang, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van waterschaarste of -overlast als gevolg van wegzijging of kwel;

  • b.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water in relatie tot bestaande waterhuishouding en toekomstige ontwikkelingen;

  • c.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem (watergang en oevers) worden belemmerd;

  • d.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van waterschaarste- of overlast

Bij de aanleg van nieuwe watergangen kunnen deklagen worden doorgraven, waardoor de bodem van een watergang gaat bestaan uit een doorlatende zandlaag. Aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug kan het graven van oppervlaktewater leiden tot extra afvoer van kwel uit de Utrechtse Heuvelrug. Dit heeft verlaging van de grondwaterstand hoger in het gebied tot gevolg. Door het treffen van maatregelen zoals het plaatsen van stuwen is het mogelijk om extra kwel te voorkomen.

Het doorgraven van deklagen kan in sommige gebieden leiden tot extra wegzijging van water. Dit kan ter plaatse leiden tot een watertekort en in lager gelegen gebieden tot een teveel aan water.

Vergunningaanvragen worden getoetst of extra kwel of wegzijging leidt tot waterschaarste of –overlast. Indien dit het geval is kunnen voorschriften worden opgenomen om dit te voorkomen.

ad b: het garanderen van de aan- en afvoer van water

Het graven in een beschermingszone K van een kunstwerk kan de stabiliteit van het betreffende kunstwerk in gevaar brengen. Graafwerkzaamheden worden in een beschermingszone K uitsluitend toegestaan indien de stabiliteit van het kunstwerk niet in gevaar komt of onder voorwaarde dat maatregelen worden getroffen waarmee de stabiliteit van het kunstwerk wordt geborgd. Ook kan het graven onderloopsheid van het kunstwerk tot gevolg hebben. Maatregelen moeten worden getroffen om dit te voorkomen.

Bij de aanleg van nieuwe watergangen wordt getoetst of deze passen binnen de bestaande waterhuishouding en binnen eventuele toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot het watersysteem. Het nieuw gegraven water mag toekomstige ontwikkelingen niet onmogelijk maken. Indien vergunning wordt verleend, wordt tenminste de voorwaarde opgenomen dat het nieuwe oppervlaktewater past binnen toekomstige ontwikkelingen.

Indien oppervlaktewater wordt gegraven, dan wordt dit water opgenomen in de Legger oppervlaktewateren, ook als het niet als compensatie dient voor een demping of versnelde afvoer en lozing van verhard oppervlak. Dit water kan dan later niet zonder compensatie worden gedempt (zie ook hoofdstuk 3 voor het dempen van oppervlaktewater). Indien het water wordt opgenomen in een waterbank, dan kan het later ingezet worden voor compensatie van demping of versneld afvoeren en lozen. De mogelijkheden voor een waterbank kunt u bespreken met het waterschap.

ad c: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Het verbreden van een primaire of secundaire watergang met een beschermingszone A, die door het waterschap vanaf één oever wordt onderhouden, kan tot gevolg hebben dat onderhoud vanaf die oever na de verbreding niet meer mogelijk is. Alternatief is het onderhoud, indien mogelijk, vanaf beide oevers of varend uit te voeren. Dit brengt echter hogere kosten met zich mee en stelt ook eisen aan de inrichting van de watergang (inlaatplaatsen voor de boot, bruggen op minimale hoogte). Het belang van de verbreding wordt gewogen tegen de extra kosten voor onderhoud. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat minimaal een vorm van machinaal onderhoud tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, mogelijk blijft.

ad d: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Het waterschap heeft op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) de verplichting om te streven naar ecologisch gezond water. Om dit te kunnen waarborgen in nieuw te graven water, worden er eisen gesteld aan de vormgeving (diepte, breedte, taludhelling) van de watergang. Voor het graven van tertiaire watergangen gelden minimale afmetingen. Voor het verlengen van bestaande primaire of secundaire watergangen heeft het de voorkeur om het bestaande profiel door te trekken. Dit geldt met name als het profiel een vorm heeft die afgestemd is op de ecologische wensen. Als dit niet het geval is, wordt met de initiatiefnemer gekeken of het mogelijk is om een ecologisch gewenst profiel aan te leggen. Voor andere nieuw aan te leggen watergangen wordt samen met de initiatiefnemer gekeken in hoeverre een op de ecologie afgestemd profiel mogelijk is.

Indien vergunning wordt verleend, wordt tenminste de voorwaarde opgenomen dat minimaal ecologisch gezond water kan ontstaan, maar bij voorkeur met een maximaal op de ecologie afgestemd profiel.

3 Dempen van oppervlaktewater

3.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Dempen van oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

3.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het dempen, versmallen of verondiepen van een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het garanderen van de wateraan- en -afvoer;

  • c.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd;

  • d.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers;

  • e.

    het tegengaan van bodemdaling.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Uitgangspunt is dat de waterberging door een demping niet verkleind wordt. Oppervlaktewater dat tengevolge van een demping geïsoleerd wordt van het watersysteem wordt ook als gedempt beschouwd. Een demping moet volledig worden gecompenseerd (stand-still principe).

  • bij voorkeur binnen hetzelfde peilgebied;

  • indien dit niet mogelijk is, in het aangrenzend benedenstroomse peilgebied;

  • indien dit niet mogelijk is, in het aangrenzend bovenstroomse peilgebied;

  • indien dit niet mogelijk is, in hetzelfde afwateringsgebied.

Voor de compensatie valt ook het verwijderen van bestaande dammen onder het graven van nieuw water. Het opheffen van overbodige dammen is positief voor de doorstroming en de ecologie van de watersysteem en kan daarom de voorkeur genieten boven het graven van nieuw water.

Deze compensatie moet in principe voorafgaand of gelijktijdig met de demping plaatsvinden. Indien duidelijke garanties worden gegeven dat de compensatie in een later stadium van het project wordt uitgevoerd, staat het waterschap onder voorwaarden toe om in gebieden waar geen wateropgave voor wateroverlast is, een demping op een later moment te compenseren. Tijdelijke dempingen, bijvoorbeeld ten behoeve van de uitvoering van een project, hoeven niet gecompenseerd te worden, tenzij deze tijdelijke demping zou kunnen leiden tot wateroverlast. Afspraken over inzet van eerder gegraven of later te graven water kunnen in overleg met het waterschap worden vastgelegd in een waterbank.

Indien vergunning wordt verleend, wordt tenminste de voorwaarde opgenomen dat bij later compenseren de demping binnen een bepaalde periode volledig wordt gecompenseerd.

Ook tijdelijke afdammingen met het doel om in het voorjaar ten behoeve van vogelweidebeheer de (grond)waterstand tijdelijk te verhogen kunnen worden vergund zonder dat dit gecompenseerd wordt. Randvoorwaarde is dat het risico op (grond)wateroverlast bij derden binnen de norm blijft en er geen nadelige beïnvloeding is op de waterkwaliteit (uitspoeling van nutriënten).

Alleen bij hoge uitzondering kan vergunning worden gegeven voor een permanente demping zonder dat deze wordt gecompenseerd. Deze uitzonderingen zijn:

  • droge sloten die geen bijdrage leveren aan de berging in het watersysteem;

  • watergangen die worden gedempt met aantoonbaar het doel verdroging te bestrijden. Door het dempen van deze sloten worden kwelstromen verminderd en hiermee neemt de belasting op het watersysteem af;

  • oppervlaktewater dat niet is aangesloten op het watersysteem (geïsoleerde wateren);

  • het herstellen van afgekalfde oevers, waarbij aantoonbaar is dat deze afkalving recent (afgelopen 5 jaar) heeft plaatsgevonden.

ad b: het garanderen van de wateraan - en -afvoer

Bij een demping van oppervlaktewater moet de wateraan- en -afvoer van het achterliggende gebied gegarandeerd blijven. Op kaart 11 zijn tertiaire watergangen aangegeven die niet zondermeer versmald kunnen worden tot het minimale leggerprofiel, zoals weergegeven in tabel 3.1 van de uitvoeringsregels. Voor het versmallen of dempen van tertiaire watergangen binnen deze gebieden wordt bij een vergunningaanvraag getoetst of de wateraan- en afvoer binnen het peilgebied niet wordt belemmerd, zodat er wateroverlast of -schaarste kan ontstaan. Indien vergunning wordt verleend, wordt tenminste de voorwaarde opgenomen dat de capaciteit van de waterdoorvoer minimaal aan de gestelde normen blijft voldoen.

ad c: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Een demping in een primaire of secundaire watergang in onderhoud bij het waterschap kan het normale varend onderhoud belemmeren. In deze gevallen wordt gekeken of onderhoud vanaf de oever mogelijk is. Is dit niet het geval, dan moet minimaal machinaal onderhoud van de watergang tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk blijven. Eventuele meerkosten van het onderhoud door het waterschap worden gewogen tegen het belang van de demping. Vergunning wordt verleend, onder voorwaarde dat machinaal onderhoud van de watergang mogelijk blijft en de kosten voor onderhoud niet disproportioneel stijgen.

ad d: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Dempingen kunnen leiden tot (ongewenste) effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en ecologische toestand van het water. Voor het behoud van de ecologische waarden wordt het ‘stand-still principe’ gehanteerd. Na een demping kan de doorstroming verminderen, waardoor de waterkwaliteit afneemt. De leefomstandigheden voor planten en dieren kunnen zodanig wijzigen dat het voortbestaan van specifieke planten of dieren ter plaatse wordt bedreigd. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand na demping minimaal gelijk blijft.

ad e: het tegengaan van bodemdaling

Klei-op-veen- en veengronden zijn zogenaamde zettingsgevoelige gronden. Vooral wanneer de grondwaterspiegel onder de bovenkant van het veen komt te liggen, bestaat het gevaar dat het veenpakket inklinkt en krimpt met als gevolg dat het maaiveld daalt. De grondwaterstand (ontwateringsdiepte) in een perceel wordt mede bepaald door het waterpeil in de sloten en de afstand tussen de sloten. Om deze reden worden er randvoorwaarden gesteld aan de maximale perceelsbreedte. Van deze criteria kan niet worden afgeweken, tenzij er afdoende maatregelen worden getroffen om de extra bodemdaling te voorkomen en uit berekeningen blijkt dat de grondwaterstand niet verder daalt dan in de oorspronkelijke toestand. Bijvoorbeeld door percelen integraal op te hogen met zand, waarbij in de eindsituatie het grondwater tot in het zandpakket staat. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat voldaan wordt aan de door het waterschap gehanteerde droogleggingsnormen.

4 Duikers, dammen met duiker en dichte dammen in oppervlaktewater

4.1 Aanleggen van duikers, dammen met duiker en dichte dammen in oppervlaktewater

4.1.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Aanleggen van duikers, dammen met duiker en dichte dammen in oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.1.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan zoals bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor aanleggen van duikers en dammen met duiker houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of schaarste;

  • b.

    het garanderen van de wateraan- en -afvoer;

  • c.

    het voorkomen van het belemmeren van het onderhoud;

  • d.

    de fysisch-chemische waterkwaliteit en ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of schaarste

Opstuwing en daarmee de vermindering van de drooglegging en het afnemen van de bergingscapaciteit van het watersysteem worden als negatieve effecten beschouwd.

Om de bergingscapaciteit van het watersysteem te behouden moeten dammen met duiker, die meer dan 25 m2 aan bergingscapaciteit wegnemen altijd gecompenseerd worden door nieuw water te graven. Uitzondering hierop zijn tijdelijke dammen met duiker, die bijvoorbeeld voor de uitvoering van een project worden aangelegd. Voor de compensatie valt ook het verwijderen van bestaande dammen onder het graven van nieuw water. Het opheffen van overbodige dammen is positief voor de doorstroming en de ecologie van de watersysteem en kan daarom de voorkeur genieten boven het graven van nieuw water.

Wateroverlast of -schaarste kan ontstaan als duikers in een watergang te veel opstuwing veroorzaken. Om deze reden streeft het waterschap naar zo weinig en zo kort mogelijke duikers.

Om opstuwing in het watersysteem te voorkomen en het risico op verstopping van duikers klein te houden, wordt voor primaire watergangen in beginsel een minimale diameter van rond 0,80 meter en voor tertiaire watergangen van minimaal rond 0,50 meter als norm gehanteerd.

Bij vervanging van duikers wordt in beginsel gestreefd naar deze minimale afmetingen, ook al zijn de oorspronkelijke duikers kleiner. Alleen onder voorwaarden genoemd onder ad d kan hier voor duikers in het tertiaire systeem van afgeweken worden. Voor nieuwe duikers in het primair stelsel wordt altijd getoetst welke afmeting vereist is om wateroverlast ten gevolge van opstuwing te voorkomen(zie ook ad b).

Binnen het beheergebied van het waterschap zijn er gebieden die kwetsbaar zijn voor wateroverlast (zie kaart 5 Bijlage 5 bij de Keur, Uitvoeringsregels en Beleidsregels). Hier voldoet de standaard duikerdiameter van 0,50 meter in tertiaire watergangen niet altijd, maar een diameter van 0,80 meter wel. Indien een initiatiefnemer in deze gebieden een kleinere duiker dan 0,80 meter wil aanleggen, zal per geval worden beoordeeld of deze afwijking extra risico op wateroverlast tot gevolg zal hebben.

Indien vergunning wordt verleend, wordt tenminste de voorwaarde opgenomen dat de aanleg van duikers of dammen met duikers niet leidt tot extra risico op wateroverlast of -schaarste.

ad b: het garanderen van de wateraan - en -afvoer

Duikers in primaire en secundaire watergangen moeten voldoende doorstroomprofiel hebben ten behoeve van de aan- en afvoer van water. In de regio Kromme Rijn worden aanvragen voor duikers in het tertiaire systeem getoetst op voldoende aanvoer capaciteit ten behoeve van de nachtvorstschadebestrijding in de fruitteelt. De afvoercapaciteit wordt bepaald door de diameter van de duiker en het maximaal aanvaardbare verhang in de duiker. Om grote verschillen in de afstroming (het verhang) binnen het watersysteem te beperken, worden eisen gesteld aan de maximale opstuwing die een duiker mag veroorzaken. De toegestane opstuwing wordt van geval tot geval beoordeeld op basis van de aanvraag. Indien teveel opstuwing ontstaat, kan alleen vergunning worden verleend voor een diameter die dit verhang voldoende beperkt. Door het verlenen van vergunning voor het plaatsen van een dam met duiker mogen echter niet alle reserves gebruikt worden. Met andere woorden, de eerste aanvrager mag niet beperkend worden voor potentiële aanvragers op hetzelfde afvoertraject.

Vergunning wordt verleend, onder voorwaarde dat de doorvoercapaciteit van de watergang blijft voldoen aan de norm, ook als op vergelijkbare plaatsen in de watergang dezelfde duikers worden aangelegd.

Dammen met duikers die op minder dan 10 meter afstand van een peilregelend kunstwerk worden aangelegd, kunnen de werking van het kunstwerk verstoren. Vergunningaanvragen worden getoetst op verstoring van de werking van een peilregelend kunstwerk. Indien mogelijk worden voorschriften opgenomen op dit te voorkomen.

ad c: het voorkomen van het belemmeren van het onderhoud

In een watergang, die varend moet kunnen worden onderhouden, vormt een dam met duiker een hindernis voor het varend onderhoud. Op kaart 1B zijn de watergangen aangegeven, waar varend onderhoud mogelijk moet blijven (de zogenaamde vaarleidingen). In vaarleidingen waarop uitsluitend bruggen als ontsluiting liggen, worden geen dammen met duiker toegestaan. Er zijn ook vaarleidingen waar reeds dammen met duiker aanwezig zijn. Voor een aantal vaarleidingen is een uitsterfbeleid voor dammen met duiker van toepassing. Bij vervanging worden alleen doorvaarbare constructies toegestaan (een brug of een doorvaarbare duiker). In deze gevallen worden geen nieuwe dammen met duiker toegestaan. In vaarleidingen waar reeds dammen met duiker liggen waarop geen uitsterfbeleid van toepassing is - vaak stedelijk gebied - kunnen alleen extra dammen met duiker worden toegestaan onder voorwaarde dat er voldoende mogelijkheid is, of wordt gecreëerd, om de onderhoudsboot in en uit het water te halen.

Dammen met duiker, die dichter dan 7 meter van elkaar of van een peilregelend kunstwerk liggen, kunnen een belemmering vormen voor het machinaal onderhoud vanaf de oever van de watergang. Indien dammen niet op de gewenste afstand kunnen worden gelegd, worden in de vergunning voorwaarden opgenomen over het onderhoud van de watergang.

In lange duikers en duikers die niet in één rechte lijn worden gelegd is het onderhoud van het doorstroomprofiel moeilijk. Om deze reden kan het waterschap bij lange duikers een inspectieput eisen, zodat het reinigen van de duiker mogelijk blijft.

Vergunning wordt verleend, onder voorwaarde dat onderhoud van het doorstroomprofiel tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk blijft.

ad d: de fysisch-chemische waterkwaliteit en ecologische toestand van water en oevers

Dammen vormen een belemmering voor de fysisch-chemische waterkwaliteit en het ecologisch functioneren van een watergang. Ook voor dit doel is het beleid van het waterschap er op gericht om het aantal dammen zo beperkt mogelijk te houden en ook geen langere duikers toe te staan dan strikt noodzakelijk. Dammen zonder duiker vormen een barrière voor het ecologisch functioneren van water en worden daarom in beginsel niet toegestaan. Uitzondering hierop kunnen tijdelijke dammen zijn of een dam die tegen het doodlopende eind van een watergang wordt gelegd.

Lange duikers bevatten relatief veel water waar geen licht bij kan komen. Bij slechte doorstroming kan dit tot zuurstofloos water leiden. Bij aanvragen wordt getoetst of er voldoende inspanning wordt gepleegd om de duikerlengte zoveel mogelijk te beperken en of de verblijftijd van het water dermate wordt beperkt dat zuurstofloosheid van het water in de duiker wordt voorkomen. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de invloed op de fysisch-chemische waterkwaliteit en ecologie dermate beperkt is dat het niet leidt tot ecologisch ongezond water.

Voor tertiaire watergangen wordt onder andere om kwalitatieve en ecologische redenen een minimale duikerdiameter van 0,50 meter vereist, met uitzondering van de tertiaire watergangen op kaart 5. Voor het hydraulisch functioneren volstaat vaak een kleinere diameter. Kleinere diameters worden alleen toegestaan indien aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

  • de kleinere capaciteit niet leidt tot te weinig aan en afvoer van water

  • de aanleg van een duiker met een diameter van 0,5 m onevenredig duur is

  • het negatieve effect op de ecologie en waterkwaliteit klein is.

Bij vervanging van bestaande duikers die niet met voldoende (ongeveer 20%) lucht zijn gelegd, is het uitgangspunt dat de nieuwe duiker wel met voldoende lucht wordt aangelegd. Onder voldoende lucht wordt minimaal 20% en maximaal 35% verstaan bij het hoogste streefpeil. Indien door de aanwezigheid van kabels en leidingen het onevenredig kostbaar wordt om aan deze eis te kunnen voldoen kan hier van afgeweken worden. De huidige waterkwaliteit en ecologische toestand van het water wordt hierin meegewogen. Ook kan het voorkomen dat vanwege de geringe drooglegging er niet voldoende gronddekking op de duiker gelegd kan worden. (veenweide) In deze gevallen kan ook afgeweken worden van de eis van minimaal 20% lucht.

4.2 Verwijderen van duikers en dammen met duiker

4.2.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “Verwijderen van duikers en dammen met duiker in oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.2.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van duikers en dammen met duiker houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het garanderen van de water aan- en afvoer;

  • b.

    het voorkomen van het belemmeren van het onderhoud;

  • c.

    de fysisch-chemische waterkwaliteit en ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het garanderen van de wateraan - en -afvoer

Door het verwijderen van een duiker in een dam wijzigt de wateraan- en -afvoer van het watersysteem. Daarnaast kan hierdoor een peilwijziging veroorzaakt worden (zie verder hoofdstuk 21 voor het verwijderen van peilscheidende en peilregelende kunstwerken in oppervlaktewater). Vergunningaanvragen worden getoetst op het in stand houden van de benodigde waterdoorvoer.

ad b: het voorkomen van het belemmeren van het onderhoud

Het verwijderen van een dam (met of zonder duiker) in een beschermingszone A van een watergang belemmert de doorgang van een onderhoudsvoertuig. Dit kan alleen worden toegestaan onder voorwaarde dat het normaal machinaal onderhoud mogelijk blijft tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Indien de dam wordt vervangen door een brug, zal deze brug voldoende sterk moeten zijn voor het dragen van het onderhoudsvoertuig. Indien er geen brug op de locatie van de dam wordt gelegd, zal er een alternatieve route voor het onderhoudsvoertuig beschikbaar moeten zijn. Deze route mag het onderhoud niet erg vertragen. Het belang van de initiatiefnemer wordt gewogen tegen de nadelen die het waterschap ondervindt bij het uitvoeren van het onderhoud. Het onderhoud moet tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk blijven.

ad c: de fysisch-chemische waterkwaliteit en ecologische toestand van water en oevers

Het verwijderen van een dam met duiker heeft een positief effect op de waterkwaliteit en ecologie, want er wordt een barrière verwijderd. Als alleen de duiker wordt verwijderd kan er een doodlopende watergang ontstaan. Dit kan ongunstig zijn voor de waterkwaliteit en ecologie. Vergunningaanvragen worden getoetst op effecten op de waterkwaliteit en ecologie. Randvoorwaarde is dat ecologische achteruitgang niet optreedt of zo beperkt is dat het water ecologisch gezond blijft.

5 Bruggen in of over oppervlaktewater

5.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Bruggen in of over oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

5.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van bruggen houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het garanderen van de wateraan- en -afvoer;

  • b.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd;

  • c.

    de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het garanderen van de wateraan - en -afvoer

Als de aanleg van een brug leidt tot versmalling van de watergang, dan kan dat worden vergund mits de opstuwing beperkt blijft. Hierbij wordt er op gelet dat de eerste aanvrager niet beperkend mag zijn voor de volgende aanvragers. Indien er op het onderhavige traject meer aanvragen voor landhoofden, die gedeeltelijk in het water staan, verwacht worden, die tezamen teveel opstuwing gaan veroorzaken, wordt geen of slechts een beperkte versmalling toegestaan.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de doorvoercapaciteit blijft voldoen aan de norm, ook als er meer te voorziene landhoofden in het water worden aangelegd. Het vergroten van bestaande of aanleggen van nieuwe landhoofden die gedeeltelijk in het water staan, wordt beschouwd als het dempen van water. Als er door de aanleg van de brug meer dan 25 m² water wordt weggenomen als gevolg van bijvoorbeeld de aanleg van landhoofden in de watergang, dan moet dit gecompenseerd worden. De regelgeving uit hoofdstuk 2 betreffende het graven van oppervlaktewater is hierop van toepassing.

In de meeste primaire of secundaire watergangen vormen bruggen met twee sets palen of pijlers geen belemmering voor de doorvoer van water. In primaire of secundaire watergangen waar hoge stroomsnelheden voorkomen, bijvoorbeeld bij grote poldergemalen, kunnen twee sets palen of pijlers ophoping van maaisel, takken etc. veroorzaken en hiermee de doorvoer van water belemmeren. Deze watergangen zijn aangegeven op kaart 12. Voor bruggen die in de watergangen op kaart 12 worden aangelegd, wordt per geval beoordeeld welke constructie toegepast kan worden.

Bij brede primaire of secundaire watergangen is het soms wenselijk dat er meer dan twee sets palen of pijlers onder een brug worden geplaatst. Dit kan leiden tot ophoping van drijvend (planten)materiaal tegen de palen of pijlers, waardoor de doorstroming wordt belemmerd. Dit effect kan worden beperkt of voorkomen indien de hoeveelheid palen of pijlers wordt beperkt of de palen of pijlers op voldoende afstand van elkaar worden geplaatst.

Ook bij bruggen waarbij de afstand van de onderkant van de brug tot de waterspiegel klein is (< 0,30 meter) bestaat het risico op ophoping van drijvend materiaal. Dit wordt uitsluitend toegestaan in gevallen waar dit niet anders kan. Er worden dan voorwaarden in de vergunning opgenomen over het verwijderen van drijvend (planten)materiaal.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat het risico ten gevolge ophoping van drijvend materiaal dermate wordt beperkt dat de vereiste aan- en afvoer van water niet wordt belemmerd.

ad b: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

In primaire watergangen waar het onderhoud varend wordt uitgevoerd, mogen bruggen geen obstakel vormen voor de maaiboot. Doorvaarthoogten kleiner dan 0,80 meter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit, belemmeren het varend onderhoud. In gevallen waar varend onderhoud wordt belemmerd, wordt eerst gekeken of onderhoud vanaf de oever een optie is. Is dit niet mogelijk dan wordt gekeken welke maatregelen getroffen moeten worden om varend onderhoud mogelijk te maken.

In gebieden met geringe drooglegging kunnen situaties ontstaan dat een aan te leggen brug met doorvaarthoogte van 0,80 meter hinderlijk hoog boven het maaiveld komt te liggen. Dit kan leiden tot verkeersgevaarlijke situaties. In deze gevallen kan een lagere hoogte worden vergund; indien mogelijk op een hoogte dat de onderhoudsboot nog wel onder de brug door kan varen. Daar waar de onderhoudsboot niet meer onder de brug door kan en varend onderhoud mogelijk moet blijven, dienen er voorzieningen (zoals bijvoorbeeld een in- en uitlaatplaats) te worden aangelegd. Bruggen met een kleinere doorvaarbreedte dan 2,5 meter in primaire watergangen, die varend worden onderhouden, worden in beginsel niet toegestaan. Alleen in zeer uitzonderlijke situaties, waarbij een initiatiefnemer onevenredig hoge kosten moet maken om aan de eis van 2,5 meter te voldoen, wordt vergunning verleend onder voorwaarde dat machinaal onderhoud tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk blijft. Indien deze kosten te hoog worden kunnen afspraken met de initiatiefnemer in de vergunning worden opgenomen over het onderhoud van de watergang.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat machinaal onderhoud tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten van de watergang mogelijk blijft.

ad c: de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Bij een vrije hoogte onder de brug van minder dan 0,30 meter bestaat het risico dat de lichttoevoer onvoldoende is. Dit kan een negatief effect hebben op de ecologische toestand van het water. Bij een vrije hoogte onder de brug minder dan 0,30 meter kan vergunning worden verleend onder voorwaarde dat het effect op de ecologie van de watergang dermate klein is dat het water ecologisch gezond blijft.

6 Steigers en vlonders bij oppervlaktewater

6.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Steigers en vlonders bij oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

6.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van steigers en vlonders houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het garanderen van de wateraan- en –afvoer;

  • b.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd;

  • c.

    de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het garanderen van de wateraan - en –afvoer

Achter steigerpalen in het natte profiel van een watergang kan maaisel en drijfvuil blijven hangen. Dit kan een directe belemmering voor de waterdoorstroming vormen. Het hydraulisch profiel van de watergang dient te worden gehandhaafd.

Steigers met een kleinere drooglegging dan 0,30 meter lopen het risico te inunderen tijdens hevige neerslag. Gevolg kan zijn dat objecten die zich op de steiger bevinden, in de primaire watergang terecht komen. Deze kunnen de doorstroming belemmeren. Steigers met een kleinere drooglegging dan 0,30 meter kunnen alleen worden vergund, indien deze geringe drooglegging een vereiste is vanwege de functie van de steiger. Een voorbeeld hiervan zijn steigers voor het aan- en afmeren van kano’s.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat het risico op wegdrijven van objecten van de steiger beperkt is.

ad b: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

De aanleg van een steiger of vlonder kan het maaionderhoud van het natte profiel bemoeilijken. Voor het rijdend maaien vanaf de oever waaraan de steiger of vlonder is geplaatst vormt de hele steiger of vlonder een obstakel. Als het maaionderhoud vanaf de overzijde kan plaatsvinden vormen alleen eventuele palen van een steiger een obstakel. Bij de aanleg van een steiger of vlonder wordt er in beginsel naar gestreefd om de bestaande techniek van onderhoud te handhaven. Hiervoor kan het waterschap aanvullende eisen in de vergunning stellen ten aanzien van vorm, sterkte en afmetingen van de steiger of vlonder. In gevallen waar dit tot hoge kosten voor de initiatiefnemer leidt, kan een andere techniek van onderhoud worden overwogen.

In primaire en secundaire watergangen, die varend onderhouden worden, moet de doorvaartbreedte voor de maaiboot gegarandeerd blijven. Motieven van de initiatiefnemer om de doorvaarbreedte te verminderen worden gewogen tegen de mogelijkheden voor het blijven uitvoeren van het varend onderhoud.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat varend onderhoud of een andere vorm van machinaal onderhoud tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk blijft.

Palen in het water onder een steiger bemoeilijken het maaionderhoud. De hoogte van de steiger boven de waterspiegel, het aantal palen en de omvang van de steiger zijn bepalend in hoeverre het varend onderhoud wordt gehinderd. In eerste instantie zal beoordeeld worden of het ontwerp tegen redelijke kosten ook zonder palen uitgevoerd kan worden. De hoogte van de steiger is ook bepalend of en in hoeverre vegetatie zich onder de steiger zal ontwikkelen. Indien van toepassing moeten palen zover uit elkaar staan, dat de maaiboot vegetatie onder de steiger kan verwijderen. Bij steigers breder dan één meter (met of zonder palen) waaronder vegetatiegroei optreedt, moet machinaal maaionderhoud onder de steiger mogelijk blijven.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat normaal machinaal onderhoud tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk blijft en dat risico’s op schade aan de steiger als gevolg van het onderhoud klein is. Eventueel kan in de te verlenen vergunning de voorwaarde worden opgenomen dat vergunninghouder het natte profiel onder de steiger open en schoon houdt.

ad c: de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Een steiger kan belemmerend werken op plantengroei door het wegnemen van licht. Bij aanleg van een steiger met een maximaal overstek van één meter en hoger dan 0,30 meter boven het water, is de impact op de ecologie beperkt.

Bij hiervan afwijkende maten kan vergunning worden verleend onder voorwaarde dat het effect op de ecologie van de watergang dermate klein is dat het water ecologisch gezond blijft.

7 Beschoeiingen in of langs oppervlaktewater

7.1 Het plaatsen van beschoeiingen in of langs oppervlaktewater

7.1.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Plaatsen van beschoeiingen in of langs oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

7.1.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van beschoeiing houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van wateroverlast;

  • b.

    het garanderen van de wateraan- en –afvoer.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van wateroverlast

Bij het plaatsen van een nieuwe beschoeiing voor de bestaande beschoeiing vindt er demping van oppervlaktewater plaats. Het oppervlak dat door het plaatsen van de beschoeiing wordt gedempt, moet worden gecompenseerd. Zie ook hoofdstuk 3 over het dempen van oppervlaktewater.

Voor het plaatsen van een beschoeiing wordt in beginsel geen uitzondering gemaakt op de compensatieplicht. Er zijn echter gevallen waarbij de compensatie leidt tot dermate hoge kosten dat deze niet opwegen tegen het nadeel van verlies van wateroppervlak. Bijvoorbeeld bij particuliere bebouwing waarbij aantoonbaar het trekken van de bestaande beschoeiing leidt tot gebouwschade en er weinig of geen ruimte is om te compenseren. In zo’n geval kan in de vergunning worden opgenomen dat compensatie achterwege kan blijven. Voorwaarde is wel dat de beschoeiing zo strak mogelijk tegen de bestaande beschoeiing moet worden geplaatst, waarbij de versmalling van de watergang maximaal 0,10 meter mag bedragen. Het totale verlies aan wateroppervlak mag in dergelijke gevallen niet meer zijn dan 25 m2.

ad b: het garanderen van de wateraan - en –afvoer

Bij het plaatsen van een nieuwe beschoeiing voor de bestaande beschoeiing in een primaire of secundaire watergang vindt er versmalling van het doorstroomprofiel plaats. Dit heeft effect op de doorvoercapaciteit van de watergang.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de waterdoorvoer minimaal blijft voldoen aan de normen. Uiteraard gelden hierbij ook de voorwaarden genoemd onder ad a.

7.2 Het verwijderen van beschoeiingen in of langs oppervlaktewater

7.2.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Verwijderen van beschoeiingen in of langs oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

7.2.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van beschoeiingen houden wij rekening met het volgende aspect:

  • a.

    het voorkomen dat de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem wordt belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen dat de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem wordt belemmerd

Voor beschoeiingen in beheer en onderhoud bij het waterschap, heeft het waterschap de taak om een stabiele oever in stand te houden. Deze verplichting kan bijvoorbeeld voortkomen uit de zorg voor het vaarwegbeheer of door de aanwezigheid van een kunstwerk van het waterschap. Bij verwijderen van deze beschoeiing zal het waterschap toetsen of een voldoende stabiele oever achterblijft. Tevens kunnen er in de vergunning voorschriften worden opgenomen over de onderhoudsplicht van de nieuwe oever.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat na het verwijderen van de beschoeiing een stabiele oever aanwezig moet blijven.

8 Uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten in oppervlaktewater

8.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten in oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

8.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een uitstroomvoorziening of een onttrekkingspunt houden wij rekening met het volgende aspect:

  • a.

    het voorkomen van het belemmeren van het onderhoud.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het belemmeren van het onderhoud

Door het plaatsen van een permanente installatie voor het lozen of het onttrekken van oppervlaktewater kan het onderhoudspad zo versmald worden dat een onderhoudsmachine niet meer kan passeren. Het waterschap kan haar medewerking hieraan uitsluitend verlenen, indien er voor de initiatiefnemer geen redelijk alternatief is en er een werkbaar alternatief voor het passeren van de onderhoudsmachine en/of het uitvoeren van het onderhoud wordt geboden.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat normaal machinaal onderhoud tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk moet blijven.

Een onttrekkingspunt of lozingspunt bij of door een beschoeiing in beheer en onderhoud van het waterschap, kan het vervangen van deze beschoeiing belemmeren. In deze gevallen zal in de vergunning een voorschrift worden opgenomen dat bij vervanging van de beschoeiing de vergunninghouder de installatie of het lozingswerk tijdelijk verwijderd.

Een onttrekkingspunt of lozingspunt in de nabijheid van een kunstwerk kan onderhoudswerken aan het kunstwerk belemmeren en of de goede werking van het kunstwerk beïnvloeden. In deze gevallen zal in eerste instantie worden gekeken of er een alternatieve locatie voor het punt gekozen kan worden. Indien dit niet kan, kan alleen vergunning worden verleend als de werking van het kunstwerk niet negatief wordt beïnvloed.

9 Onttrekken van oppervlaktewater

9.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Onttrekken van oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

9.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het onttrekken van oppervlaktewater houden wij rekening met het volgende aspect:

  • a.

    het voorkomen van waterschaarste.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van waterschaarste

Voor het onttrekken van oppervlaktewater ten behoeve van nachtvorstschadebestrijding is niet altijd voldoende water beschikbaar. Tevens dient voorkomen te worden dat, ten gevolge van de onttrekking, de waterpeilen dermate worden verlaagd dat er schade optreedt. Door in een vergunning voorschriften op te nemen over de hoeveelheid, het tijdstip, locatie en duur van de onttrekking, kunnen deze problemen worden voorkomen. In gevallen waar dit niet mogelijk is, kunnen als alternatief bassins worden aangelegd, die volgepompt kunnen worden als de watervraag laag of nihil is. Een ander alternatief is een onttrekking uit de bodem (zie Deel 3).

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat er geen waterschaarste voor andere onttrekkers ontstaat en dat eventuele peilverlagingen niet leiden tot schade bij derden.

10 Kabels en leidingen in, onder of langs oppervlaktewater

10.1 Het aanleggen van kabels en leidingen

10.1.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Aanleggen van kabels en leidingen in, onder of langs oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

10.1.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van kabels en leidingen houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd;

  • b.

    het voorkomen dat de onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd

Indien kabels of leidingen worden aangelegd door middel van een open ontgraving in of onder de watergang, wordt de watergang geheel of gedeeltelijk droog gezet. Hierdoor wordt altijd de water aan- en afvoer beperkt of volledig gestremd. Van geval tot geval wordt beoordeeld of de risico’s van de stremming aanvaardbaar zijn. Bij een tijdelijke of volledige afsluiting zijn altijd maatregelen nodig om de minimaal benodigde waterdoorvoer te garanderen. Dit kan door bijvoorbeeld een tijdelijke bypass te graven of voldoende pompcapaciteit te installeren.

Indien vergunning wordt verleend, worden hierin tenminste voorschrift opgenomen ten aanzien van de minimale aan- en afvoercapaciteit van water.

ad b: het voorkomen dat de onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Kabels en leidingen die een watergang kruisen dienen voldoende diep te worden aangelegd, zodat bij maai- en baggerwerkzaamheden de kabel of leiding of de onderhoudsmachine niet wordt beschadigd. Standaard wordt een diepte van één meter onder de vaste waterbodem aangehouden. Bij vaarwegen geldt hiervoor een maat van twee meter. In gevallen waar dit niet mogelijk is, kunnen aanvullende beschermende maatregelen worden geëist in de vergunning, zoals een betonnen afdekking of dikke stalen mantelpijp.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de benodigde doorvoercapaciteit aan de norm blijft voldoen.

10.2 Het verwijderen van kabels en leidingen

10.2.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Verwijderen van kabels en leidingen in, onder of langs oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

10.2.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van kabels en leidingen houden wij rekening met het volgende aspect:

  • a.

    het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd

Indien kabels of leidingen worden verwijderd door middel van een open ontgraving in of onder de watergang, wordt de watergang geheel of gedeeltelijk droog gezet. Hierdoor wordt altijd de water aan- en -afvoer beperkt of volledig gestremd. Van geval tot geval dient beoordeeld te worden of de risico’s van de stremming aanvaardbaar zijn. Bij een tijdelijke volledige afsluiting zijn altijd maatregelen nodig om de minimaal benodigde waterdoorvoer te garanderen. Dit kan door bijvoorbeeld een tijdelijke bypass te graven of voldoende pompcapaciteit te installeren.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de benodigde doorvoercapaciteit aan de norm blijft voldoen.

11 Beplanting bij oppervlaktewater

11.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “beplanting bij oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

11.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanbrengen van beplanting houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd;

  • b.

    het voorkomen dat de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem worden belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Doordat bomen te dicht op elkaar worden geplant of hagen en struiken onbelemmerd uitgroeien, kan machinaal maaionderhoud vanaf de oever worden bemoeilijkt of zelfs onmogelijk worden gemaakt. Indien een initiatiefnemer wil afwijken van de in het stroomschema genoemde criteria, wordt getoetst of normaal machinaal onderhoud van de watergang mogelijk blijft. Dit onderhoud vindt dan bij voorkeur plaats vanaf de andere oever of in uitzonderlijke gevallen vanaf het water (varend). Vergunningaanvragen worden getoetst op de uitvoerbaarheid van het machinaal onderhoud. De kosten voor onderhoud mogen ten gevolge van de activiteit niet of slechts zeer beperkt stijgen.

Bomen en struiken, die te dicht op een beschoeiing in beheer en onderhoud van het waterschap worden geplant, kunnen het vervangen van de beschoeiing bemoeilijken. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de aanvrager op verzoek van het waterschap, bij vervanging van de beschoeiing de beplanting verwijdert, of eventuele schade aan de beplanting accepteert.

Bomen en struiken die in een beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk worden geplaatst, kunnen de bediening en het onderhoud van dit kunstwerk belemmeren. In deze zone kan alleen beplanting worden toegestaan indien de toegang tot het kunstwerk voor bediening en onderhoud niet wordt belemmerd. In het algemeen zal daarom alleen kleinere beplanting (hagen en struiken) worden vergund.

ad b: het voorkomen dat de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem worden belemmerd

Diepwortelende bomen en struiken, die dicht op een beschoeiing of een peilregelend kunstwerk worden geplant, kunnen deze beschoeiing of dit kunstwerk beschadigen, vanwege doorgroei van wortels en takken. Vergunningaanvragen voor aanplant in een beschermingszone B van een beschoeiing of in de beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk worden getoetst op de aard van de beplanting in relatie tot het type oeververdediging en kunstwerk.

Vergunningaanvragen worden getoetst op het risico op schade door de beplanting op de beschoeiing of kunstwerk. Dit risico moet nihil of zeer gering zijn om de beplanting toe te kunnen staan.

12 Objecten (hekwerken, rasters e.d.), wegen en paden langs oppervlaktewater

12.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Objecten (hekwerken, rasters e.d.), wegen en paden langs oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

12.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van objecten, wegen of paden houden wij rekening met het volgende aspect:

  • a.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Machinaal onderhoud vanaf de oever wordt door het waterschap doorgaans met zware machines uitgevoerd. Lichte constructies van wegen en paden kunnen door de werkzaamheden beschadigd raken. Vergunningaanvragen worden getoetst op voldoende draagkracht van de constructie of dat onderhoud mogelijk blijft zonder over de constructie te rijden. Indien vergunning wordt verleend, wordt hierin tenminste een voorschrift opgenomen dat machinaal onderhoud vanaf de oever mogelijk moet blijven zonder schade aan te richten aan de wegconstructie.

Indien objecten te dicht op elkaar worden geplaatst, wordt machinaal maaionderhoud vanaf de oever bemoeilijkt of zelfs onmogelijk gemaakt. Indien een aanvrager wil afwijken van de in het stroomschema genoemde criteria, wordt getoetst of normaal machinaal onderhoud van de watergang mogelijk blijft, bijvoorbeeld vanaf de andere oever of varend. Het belang van initiatiefnemer om van de criteria af te wijken wordt afgewogen tegen het algemeen belang dat het onderhoud goed kan worden uitgevoerd tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat machinaal onderhoud vanaf de oever of eventueel vanaf het water mogelijk moet blijven tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Hekken en afrasteringen die haaks op de watergang in een beschermingszone A van een watergang worden geplaatst, belemmeren de vrije doorgang van onderhoudsmachines. Deze objecten worden vergund op voorwaarde dat de vrije doorgang geregeld wordt. Deze hekwerken worden alleen vergund als er een toegangshek in het hekwerk wordt geplaatst.

Objecten die over een watergang worden geplaatst, kunnen het varend onderhoud hinderen. Deze objecten worden vergund op voorwaarde dat de vrije doorvaart mogelijk blijft of geregeld wordt.

Objecten die worden geplaatst in een beschermingszone B van een beschoeiing kunnen het vervangen van de beschoeiing belemmeren. Indien vergunning wordt verleend, wordt hierin tenminste een voorschrift opgenomen dat het object het vervangen van de beschoeiing niet mag belemmeren of dat het object (tijdelijk) moet worden verwijderd bij vervanging van de beschoeiing.

13 Constructies, objecten en vaartuigen in oppervlaktewater

13.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Constructies, objecten en vaartuigen in oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

13.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het plaatsen van constructies, objecten of vaartuigen in een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd;

  • b.

    het voorkomen dat de doorstroming in een oppervlaktewaterlichaam wordt belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Door het permanent plaatsen van een constructie in een watergang kan het varend onderhoud worden belemmerd. Indien uit toetsing van de vergunningaanvraag blijkt dat dit het geval is, wordt nagegaan of het object zo geplaatst kan worden of de watergang zo aangepast kan worden, dat varend onderhoud mogelijk blijft. Bij zwaarwegende belangen kan een extra uit- en inlaatplaats voor de maaiboot aangelegd worden.

Voor tijdelijke constructies die de watergang versmallen zal eerst beoordeeld worden of in de periode van de versmalling ook varend onderhoud zal plaatsvinden. Indien dit het geval is zullen in de vergunning voorschriften worden opgenomen voor het in stand houden van de minimale doorvaartbreedte. Indien hiervoor vergunning wordt verleend, wordt tenminste een voorschrift opgenomen dat varend onderhoud mogelijk moet blijven.

Bij het afmeren van woonarken, woonboten of woonschepen, kan het onderhoud van de oever en het baggeronderhoud belemmerd worden. In de vergunning voor het afmeren worden voorschriften opgenomen waarin het onderhoud wordt geregeld. Bijvoorbeeld bepalingen dat het object of vaartuig voor de baggerwerkzaamheden tijdelijk moet worden verwijderd of dat bewoners dit onderhoud zelf moeten doen.

ad b: het voorkomen dat de doorstroming in een oppervlaktewaterlichaam wordt belemmerd

Een constructie in het water heeft altijd effect op het doorstroomprofiel van de watergang. Bij een primaire en secundaire watergang wordt daarom getoetst of door de verkleining van het profiel de watergang nog voldoet aan de afvoernorm. Voor tijdelijke constructies die de watergang dermate versmallen dat de afvoernorm niet meer gehandhaafd blijft, worden voorschriften opgenomen om de doorvoer van water te garanderen. Bijvoorbeeld door de inzet van pompen of een bypass. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat het doorstroomprofiel aan de gestelde norm moet blijven voldoen.

Kortdurende versmallingen (maximaal enkele dagen) kunnen worden vergund op voorwaarde dat er in deze periode geen neerslag wordt voorspeld, waardoor tijdelijk een kleiner profiel acceptabel is.

Voor woonarken, woonboten en woonschepen wordt het uitgangspunt gehanteerd dat deze onder alle omstandigheden vrij van de bodem moeten blijven liggen. Hiervoor worden voorwaarden gesteld aan de diepgang in relatie tot de diepte van de watergang. Tevens wordt getoetst of bij grote peilfluctuaties de woonark, woonboot of het woonschip vrij kan blijven drijven, zodat het doorstroomprofiel gehandhaafd blijft en er geen schade aan leidingen tussen het object of vaartuig en de wal ontstaat.

14 Aanleggen van natuurvriendelijk oevers en/of het verrichten van handelingen daarin of daarboven

14.1 Het aanleggen van natuurvriendelijke oevers

14.1.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Aanleggen van natuurvriendelijke oevers”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

14.1.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van natuurvriendelijke oevers houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van wateroverlast;

  • b.

    het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd;

  • c.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van wateroverlast

Indien de natuurvriendelijke oever wordt aangelegd binnen het natte profiel van een watergang, dan kan dit ten koste gaan van het bergend vermogen van de watergang. Het verlies aan waterberging dient altijd gecompenseerd te worden door het graven van nieuw water. Bij het verlies van waterberging is in feite sprake van een demping (zie ook hoofdstuk 3 over dempen van oppervlaktewater). De mate waarin het bergend vermogen vermindert, is afhankelijk van de wijze waarop de oever wordt aangelegd. De taludhelling is hierin bepalend. Bij een plasberm moet de diepte minimaal 0,30 meter zijn ten opzichte van het in het peilbesluit vastgestelde peil in het groeiseizoen, omdat anders de kans op verlanding erg groot is. In hoeverre er verlanding van de oever gaat optreden, is afhankelijk van de vorm van de oever, de mogelijkheden voor onderhoud en de intensiteit waarmee de oever wordt onderhouden. Bijvoorbeeld een brede plas-dras zone die alleen maar vanaf het water is te bereiken, is lastiger te onderhouden dan een schuin talud dat vanaf het land gemaaid kan worden.

Indien een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd als compensatie, bijvoorbeeld voor een demping, of als compensatie voor versnelde afvoer en lozing vanaf nieuw verhard oppervlak, of als compensatie voor een handeling in een bestaande natuurvriendelijke oever, dan worden er eisen gesteld aan de vorm van de aan te leggen natuurvriendelijke oever. Het ontwerp van de oever wordt beoordeeld op welk type vegetatie er waarschijnlijk gaat groeien en het risico op verlanding. In de vergunning kunnen voorschriften worden opgenomen om verlanding tegen te gaan. Vergunning voor de aanleg van een natuurvriendelijke oever ter compensatie van demping van water of versneld afvoeren van hemelwater wordt verleend onder voorwaarde dat er geen risico op verlanding is in het natte profiel.

ad b: het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd

Bij aanleg van een natuurvriendelijke oever in het bestaande natte profiel van een watergang wordt het doorstroomprofiel en daarmee de doorvoercapaciteit van de watergang verkleind. Aanvragen worden getoetst op het handhaven van het minimale aan- en/of afvoerprofiel, gebaseerd op de aan- en/of afvoernorm voor het achterliggende gebied. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat het doorstroomprofiel moet blijven voldoen aan de doorvoernorm.

ad c: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Bij aanleg van een natuurvriendelijke oever in een beschermingszone A van een watergang kan het machinaal onderhoud van de watergang vanaf de oever worden gehinderd of onmogelijk worden gemaakt. In feite vindt een verbreding van de watergang plaats. Van geval tot geval moet worden beoordeeld of alternatieve onderhoudsmethoden mogelijk zijn. Het belang bij de aanleg en het hebben van de natuurvriendelijke oever wordt gewogen tegen de eventuele meerkosten voor het onderhoud.

In beginsel wordt er naar gestreefd dat onderhoud vanaf de kant mogelijk blijft. De beschermingszone A moet dan worden verlegd. Indien dit niet kan en de oever wel varend onderhouden kan worden, kan dit vergund worden mits dit niet leidt tot veel hogere onderhoudskosten. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat het onderhoud van het natte profiel op machinale wijze en tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk moet blijven.

14.2 Het verrichten van handelingen in of boven natuurvriendelijke oevers

14.2.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Verrichten van handelingen in of boven natuurvriendelijke oevers”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

14.2.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verrichten van handelingen in of boven natuurvriendelijke oevers houden wij er rekening mee dat een verslechtering van de fysisch-chemische en/of ecologische waterkwaliteit moet worden voorkomen.

Handelingen in natuurvriendelijk oevers waarbij meer dan 2 m2 oever verdwijnt, die niet in dezelfde watergang gecompenseerd kan worden, komen in de praktijk zelden voor. Om deze reden is er geen standaard beleid, maar wordt van geval tot geval beoordeeld hoe om te gaan met die gevallen waarin compensatie aansluitend aan de bestaande oever niet kan plaatsvinden.

15 Versneld afvoeren en lozen van hemelwater vanaf nieuw verhard oppervlak op oppervlaktewater

15.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Versneld afvoeren en lozen vanaf nieuw verhard oppervlak op oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

15.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het realiseren van nieuw verhard oppervlak en bijbehorende versnelde afvoer en lozing van (hemel)water houden wij rekening met het volgende aspect:

  • a.

    het voorkomen van wateroverlast.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van wateroverlast

Ten gevolge van de verwachtte klimaatsverandering zal de neerslagintensiteit toenemen, waardoor vaker peilstijgingen in het oppervlaktewater zullen optreden. Bij versnelde afvoer en lozing van extra aangelegd verhard oppervlak wordt daarom het stand-still beginsel gehanteerd. Dit wil zeggen dat er ten gevolge van de aanleg geen extra peilstijging mag optreden. Bij aanleg van meer dan in de criteria genoemd extra verhard oppervlak, waarvan versnelde afvoer en lozing naar oppervlaktewater plaatsvindt, moet daarom altijd extra oppervlaktewater worden gegraven.

Voor de compensatie valt ook het verwijderen van bestaande dammen onder het graven van nieuw water. Het opheffen van overbodige dammen is positief voor de doorstroming en de ecologie van de watersysteem en kan daarom de voorkeur genieten boven het graven van nieuw water.

Compensatie moet in beginsel voorafgaand aan of direct na aanleg van de verharding worden uitgevoerd. Bij voorkeur in hetzelfde peilgebied of anders in een lager gelegen peilvak in hetzelfde afvoergebied. In overleg met het waterschap kan, indien doelmatig ook in een hoger peilgebied worden gecompenseerd. Later compenseren wordt uitsluitend toegestaan indien er voldoende garanties binnen een langlopend project zijn dat er op een later tijdstip wordt gecompenseerd. Hierbij wordt getoetst of in de tussenliggende periode het extra risico op wateroverlast aanvaardbaar is.

Andersom is het mogelijk dat water wat al eerder is gegraven, als compensatie dient. Deze wateren dienen wel geregistreerd te zijn in een waterbank.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de lozing van het nieuw verharde oppervlak niet leidt tot extra peilstijging en dat compensatie voor de versnelde afvoer bij voorkeur wordt gerealiseerd in hetzelfde peilgebied of anders in een lager gelegen peilvak in hetzelfde afwateringsgebied.

Toenames van verhard oppervlak van meer dan 10.000 m2 kunnen een dermate grote impact op het watersysteem hebben dat de vuistregels voor compensatie niet zonder meer toegepast kunnen worden. De initiatiefnemer dient daarom bij de planvorming samen met het waterschap een maatwerkberekening te maken. Op basis van deze berekening kan een watervergunning worden aangevraagd. Vergunning wordt verleend wanneer de in de maatwerkberekening voorgestelde maatregelen aantoonbaar extra peilstijgingen bij maatgevende neerslaggebeurtenissen in het watersysteem voorkomen.

16 Bouwwerken langs oppervlaktewater

16.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Aanleggen van bouwwerken langs oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

16.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen en verwijderen van bouwwerken houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van wateroverlast;

  • b.

    het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd;

  • c.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van wateroverlast

Indien een bouwwerk geheel of gedeeltelijk in een watergang wordt geplaatst, heeft dit effect op de berging van de watergang. In feite vindt er demping plaats. Bij het plaatsen van een bouwwerk geheel of gedeeltelijk in een watergang kan ook de beleidsregel voor dempen van oppervlaktewater van toepassing zijn (zie hoofdstuk 3).

Indien vergunning wordt verleend, wordt hierin tenminste een voorschrift opgenomen dat de verkleining van het wateroppervlak minimaal volledig moet worden gecompenseerd.

ad b: het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd

Vergunningaanvragen worden getoetst op het handhaven van het minimale aan- en afvoerprofiel gebaseerd op de aan- en afvoernorm voor het achterliggende gebied.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat het minimaal benodigde profiel voor de doorvoer van water moet worden gehandhaafd.

ad c: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Indien een bouwwerk in een beschermingszone A van een watergang of beschermingszone B van een beschoeiing wordt geplaatst, belemmert dit het maaionderhoud (vanaf de oever) en/of het onderhoud aan een beschoeiing. Dit kan tot gevolg hebben dat het onderhoud vanaf het water moet plaatsvinden. Vergunningaanvragen worden getoetst op de mogelijkheden voor alternatief onderhoud.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat een vorm van machinaal maaionderhoud van het natte profiel en indien van toepassing, onderhoud aan de beschoeiing, mogelijk moet blijven.

Een bouwwerk in de beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk kan de bereikbaarheid, het onderhoud en het vervangen van het kunstwerk belemmeren. Bouwwerken kunnen alleen worden toegestaan indien het kunstwerk normaal bereikbaar blijft voor de bediening en het onderhoud. Dit kan een andere route zijn, mits dit niet leidt tot hogere kosten voor het waterschap. Het kunstwerk dient ook tegen normale kosten vervangen te kunnen worden, zonder dat dit tot schade aan het vergunde bouwwerk leidt. Eventueel kunnen, afhankelijk van het type bouwwerk, voorschriften in de vergunning worden opgenomen over het tijdelijk verwijderen van het bouwwerk bij vervanging van het kunstwerk.

17 Beweiden van gronden langs oppervlaktewater

 

Als u het stroomschema voor “beweiden van gronden langs oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, heeft doorlopen, blijkt dat voor deze activiteit geen vergunningplicht geldt. Om deze reden is dan ook geen beleidsregel opgesteld. Uiteraard is de zorgplicht wel van toepassing op deze activiteit.

18 Grondboringen, sonderingen en peilbuizen in of langs oppervlaktewater

 

Als u het stroomschema voor “grondboringen, sonderingen en peilbuizen in of langs oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, heeft doorlopen, blijkt dat voor deze activiteiten geen vergunningplicht geldt. Om deze reden is dan ook geen beleidsregel opgesteld. Uiteraard is de zorgplicht wel van toepassing op deze activiteit.

19 Evenementen in oppervlaktewater

 

Als u het stroomschema voor “evenementen in oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, heeft doorlopen, blijkt dat voor deze activiteit geen vergunningplicht geldt. Om deze reden is dan ook geen beleidsregel opgesteld. Uiteraard is de zorgplicht wel van toepassing op deze activiteit.

20 Op- of onderbemalingen en peilafwijkingen in oppervlaktewater

20.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Op- of onderbemalingen en peilafwijkingen in oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

20.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het realiseren en hebben van een afwijkend oppervlaktewaterpeil houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het voorkomen van verzakkingen van de bodem.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van wateroverlast of -schaarste

Een afwijkend waterpeil (op- of onderbemaling) wordt begrensd door peilscheidende kunstwerken. Deze vormen een belemmering voor de vrije aan- en afvoer van water. In beginsel mag daarom geen afwijkend peil worden gerealiseerd in een primaire of secundaire watergang, omdat de water aan- en afvoer daardoor wordt gestremd. Uitzondering op deze regel is het realiseren van een afwijkend peil aan het begin van een primaire of secundaire watergang, waarbij de water aan- en afvoer van derden niet wordt gestremd. In dit geval wordt het deel van de primaire of secundaire watergang onderdeel van het gebied met een afwijkend peil. Het beheer en onderhoud van deze watergang gaat in dit geval over op vergunninghouder.

Permanente peilverlaging in elk oppervlaktewater kan tot ongewenste verdroging leiden van de omgeving. Daarnaast kan permanente peilverhoging in elk oppervlaktewater tot ongewenste vernatting van de omgeving leiden. Deze effecten worden in de afweging bij vergunningverlening meegewogen. Vergunningaanvragen worden getoetst aan de uitgangspunten van het vigerend beleid voor peilbeheer. Vergunningaanvragen worden bovendien getoetst op het in stand houden van de benodigde waterdoorvoer en ongewenste effecten op de grondwaterstand.

ad b: het voorkomen van verzakkingen van de bodem

Klei-op-veen- en veengronden zijn zogenaamde zettingsgevoelige gronden. Vooral wanneer de grondwaterspiegel onder de bovenkant van het veen komt te liggen, bestaat het gevaar dat het veenpakket inklinkt en krimpt met als gevolg dat het maaiveld daalt. Vergunningaanvragen worden getoetst aan de door het waterschap gehanteerde maximale droogleggingsnormen.

Het verlagen van de grondwaterstand kan ook leiden tot schade aan funderingen van bouwwerken van derden.

21 Peilscheidende en peilregulerende kunstwerken in en langs oppervlaktewater

21.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Peilscheidende en peilregulerende kunstwerken in en langs oppervlaktewater”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

21.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen, wijzigen of verwijderen van peilscheidende en peilregulerende kunstwerken houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd;

  • c.

    het voorkomen dat de fysisch-chemische en/of ecologische waterkwaliteit verslechtert;

  • d.

    het voorkomen van verzakkingen van de bodem.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a:het voorkomen van wateroverlast of -schaarste

Het wijzigen of verplaatsen van een peilscheidend kunstwerk is gelijk aan het realiseren van een afwijkend peil. Hierbij zijn dezelfde afwegingen van toepassing zoals genoemd in de beleidsregel voor “op- of onderbemalingen en tijdelijke peilafwijkingen in oppervlaktewater” (zie hoofdstuk 20).

Inlaatwerken voor peilregulering mogen alleen worden verwijderd of aangepast mits de nieuw aan te leggen werken voldoen aan de minimale eisen die worden gesteld aan het inlaatwerk (inlaatcapaciteit en deugdelijkheid van de constructie).

Vaak is er behoefte aan het aanleggen van een inlaat om doorspoeling rondom woningen en gebouwen in hoogwatervoorzieningen te creëren om zo de waterkwaliteit te verbeteren. In lintbebouwingen, waarin elk perceel zijn eigen inlaat aanlegt, kan dit leiden tot een groot overschot aan water in de lager gelegen polder. Dit is onwenselijk omdat dit overschot uitgemalen moet worden, waardoor het risico op wateroverlast toeneemt.

In beginsel worden deze inlaten alleen maar toegestaan voor peilhandhaving. Hierbij worden beperkende voorschriften in de vergunning opgenomen voor de capaciteit van de inlaat.

Indien vergunningaanvrager een inlaat wenst voor kwaliteitsverbetering, wordt eerst getoetst of deze verbetering niet op andere wijze tot stand kan komen. Dit kan bijvoorbeeld ook worden bereikt door: baggeren, verwijderen van bomen en struiken en aanpassen van de oeverinrichting.

Als dit niet tot het gewenste resultaat leidt kan de inlaat alleen maar toegestaan worden als er beperkingen aan de capaciteit van de inlaat worden gesteld. Hierbij wordt ook gelet op precedentwerking bij vergelijkbare gevallen die op hetzelfde lager gelegen peilgebied lozen.

Alternatief voor doorspoelen is het plaatsen van een pomp, die uit het lager gelegen peilgebied water oppompt in de hoogwatervoorziening.

ad b: het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd

Plaatsen van een peilregelend kunstwerk heeft effect op de doorstroming in het watersysteem. Van peilregelende kunstwerken, die niet in het kader van een peilbesluit worden aangelegd, heeft geen toetsing plaatsgevonden op de doorstroming.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de minimaal benodigde doorvoercapaciteit in stand moet blijven.

ad c: het voorkomen dat de fysisch-chemische en/of ecologische waterkwaliteit verslechtert

Plaatsen van een peilregelend kunstwerk kan de doorstroming van een watergang verminderen of blokkeren. Dit kan tot ecologische achteruitgang leiden.

Vergunningaanvragen worden getoetst op effecten op de waterkwaliteit en ecologie. Randvoorwaarde is dat ecologische achteruitgang niet optreedt of zo beperkt is dat het water ecologisch gezond blijft.

ad d: het voorkomen van verzakkingen van de bodem

Klei-op-veen- en veengronden zijn zogenaamde zettingsgevoelige gronden. Vooral wanneer de grondwaterspiegel onder de bovenkant van het veen komt te liggen, bestaat het gevaar dat het veenpakket inklinkt en krimpt met als gevolg dat het maaiveld daalt. Vergunningaanvragen worden getoetst op de maximale drooglegging die is toegestaan in het vigerend beleid voor peilbeheer.

Het verlagen van de grondwaterstand kan ook leiden tot schade aan funderingen van bouwwerken van derden.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de peilwijziging binnen de normen blijft van het vigerend beleid voor peilbeheer.

22 Verrichten van handelingen in of boven een vaarweg

22.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor “Verrichten van handelingen in of boven een vaarweg”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

22.2 Afwegingskader

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verrichten van handelingen in of boven een vaarweg houden wij rekening met het volgende aspect:

  • a.

    het voorkomen dat de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem wordt belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen dat de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem wordt belemmerd

Alle activiteiten die de scheepvaart belemmeren, zijn niet toegestaan. Versmallingen en verondiepingen van de watergang worden getoetst aan de legger oppervlaktewateren en de door het waterschap gehanteerde maatvoering. Vergunning wordt verleend op voorwaarde dat het minimale doorvaartprofiel vastgelegd in de legger oppervlaktewateren in stand blijft en er geen belemmering voor de scheepvaart optreedt.

Deel 2: Beleidsregels voor vergunningplichtige handelingen met betrekking tot een waterkering 25 Algemeen

 

Bij het opstellen van de Beleidsregels voor vergunningplichtige handelingen met betrekking tot waterkeringen is een onderscheid gemaakt tussen de verschillende categorieën waterkeringen en de verschillende waterkeringzones. Daarnaast wordt bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag naar een aantal specifieke criteria gekeken.

25.1 Categorieën waterkeringen

In het beheergebied van het waterschap zijn 5 categorieën waterkeringen (zie kaart 15A-15E in bijlage 5 bij de Keur, Uitvoeringsregels en Beleidsregels) aanwezig:

  • primaire waterkeringen

  • regionale waterkeringen

  • overige waterkeringen

  • zomerkaden

Bij het beoordelen van (vergunningplichtige) handelingen is het waterschap het meest kritisch voor de primaire waterkeringen, omdat het hierbij gaat om de waterveiligheid van een groot deel van ons beheergebied en zelfs daar buiten. Daarnaast is het waterschap voor de regionale waterkeringen vaak kritischer dan voor de overige waterkeringen, omdat de gevolgen bij het falen van een regionale waterkering veelal groter zijn dan bij een overige waterkering. De zomerkaden zijn qua beleidsregels veelal op een gelijke wijze beschouwd als een primaire waterkering in verband met het mogelijk optreden van hoogwater op de rivier (dit levert beperkingen op voor aangevraagde werkzaamheden).

25.2 Waterkeringszones

In de Beleidsregels voor vergunningplichtige handelingen met betrekking tot waterkeringen wordt gesproken over vier verschillende waterkeringszones:.

Zone Waterstaatswerk

De zone waterstaatswerk is -behalve voor de overige waterkeringen en de zomerkaden- vastgelegd in de verschillende leggers voor waterkeringen en beslaat voor alle categorieën de gehele waterkering inclusief de binnen- en buitendijkse zones die van belang zijn om de waterkerende functie van de waterkering te waarborgen. Zie ook bijlage 2 bij de Keur, Uitvoeringsregels en Beleidsregels.

Dijklichaam

Het dijklichaam is een zone die is bepaald om een variatie aan te brengen binnen de zone waterstaatswerk. Het dijklichaam is gedefinieerd als de kruin en de wederzijdse taluds van een waterkering -met inbegrip van eventuele bermen- én 5 meter vlak aan weerszijden (of tot aan de bodem van een naastliggende watergang). Zie ook bijlage 2 bij de Keur, Uitvoeringsregels en Beleidsregels.

Beschermingszone

De beschermingszone grenst zowel binnen- als buitendijks aan de zone waterstaatswerk en is -behalve voor de overige waterkeringen en zomerkaden- vastgelegd in de verschillende leggers voor waterkeringen. Ook deze zone beschermt de waterkerende functie van de waterkering en is van toepassing op specifieke werkzaamheden, zoals bepaalde ontgravingen, het aanleggen van hogedrukleidingen en explosiegevaarlijke werken.

Profiel van Vrije Ruimte

Het profiel van vrije ruimte is alleen vastgesteld voor de primaire waterkeringen en is als zone in de legger primaire waterkeringen opgenomen. Door de toepassing van een profiel van vrije ruimte kan een waterbeheerder rekening houden met de uitbreidingsmogelijkheden van een waterkering. Binnen dit profiel kan een toekomstige dijkversterking plaatsvinden.

Bij het beoordelen van vergunningplichtige handelingen is het waterschap het meest kritisch voor de zone waterstaatswerk, omdat werkzaamheden in deze zone direct een negatieve invloed kunnen hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Voor sommige werkzaamheden op de primaire waterkeringen en de zomerkaden wordt nog een onderscheid gemaakt tussen binnen of buiten het dijklichaam in de zone waterstaatswerk, omdat als deze werkzaamheden buiten het dijklichaam plaats vinden, deze nauwelijks tot geen negatieve invloed hebben op de waterkerende functie en dan kan het waterschap meer toe staan.

Voor enkele specifieke handelingen in de beschermingszone is het waterschap ook kritisch; hierbij gaat het voornamelijk om handelingen met mogelijke grote effecten zoals bepaalde ontgravingen of explosiegevaarlijke werken.

Het profiel van vrije ruimte is een toetsingskader van de beheerder bij het verlenen van vergunningen. De beheerder kan zo aan de hand van het aangeven van het profiel van vrije ruimte een op de toekomst gericht beleid voor een primaire waterkering ontwikkelen, waarbij ruimtelijke reserveringen mogelijk worden. In dit beleid wordt er dus voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening mee gehouden dat toekomstige dijkversterkingen nog mogelijk moeten zijn zonder dat dit tot bijvoorbeeld het afbreken van kapitaalintensieve nieuwe bebouwing leidt. Het profiel van vrije ruimte is niet van toepassing op bestaande bebouwing.

25.3 Vergunningscriteria

Bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag wordt naar een aantal specifieke aspecten gekeken. Voor iedere handeling kunnen deze aspecten verschillen. Hieronder worden ze allemaal toegelicht, in de beleidsregels is bij iedere handeling beschreven naar welke aspecten wordt gekeken bij de beoordeling van de betreffende aanvraag.

Hoogte

De handeling mag geen nadelige effecten hebben op de kerende hoogte van de waterkering, zowel tijdens de werkzaamheden als na afloop (bijv. zettingen). De aanvrager van de vergunning kan gevraagd worden om aan te tonen dat er geen nadelige effecten voor de kerende hoogte gaan optreden voor de beide situaties (tijdens de handeling en na afloop van de handeling).

Stabiliteit

De handeling mag geen nadelige effecten hebben op de stabiliteit van de waterkering (macro- en microstabiliteit, binnen- en buitenwaarts). Dit geldt voor de stabiliteit tijdens de werkzaamheden én na de werkzaamheden. De aanvrager van de vergunning kan gevraagd worden de stabiliteit voor beide situaties door te (laten) rekenen en bij de vergunningsaanvraag ter controle aan het waterschap voor te leggen. Handelingen die plaats vinden in de zone waterstaatswerk kunnen een negatief effect hebben op de stabiliteit van een waterkering, maar in enkele gevallen kunnen handelingen in de beschermingszone hier ook een effect op hebben (zoals diepe ontgravingen).

Erosiebestendigheid

De handeling mag geen negatieve effecten hebben op de erosiebestendigheid van de waterkering of het negatieve effect moet zo kort mogelijk zijn. Dit betekent dat de werkzaamheden geen negatief effect mogen hebben op de staat van de bekleding (bijv. gras of stenen) van de waterkering of dat het negatieve effect op de staat van de bekleding zo kort mogelijk moet zijn. Daarnaast dient de buitenste laag van een waterkering te bestaan uit erosiebestendige klei. Wat voor klasse klei en hoe dik dit moet zijn, is afhankelijk van de categorie waterkering en of het binnen- of buitendijks is. Zie ook bijlage 3 bij de Keur, Uitvoeringsregels en Beleidsregels.

Bekleding

Als er een nieuwe bekleding wordt aangelegd, dan dient deze voldoende erosiebestendig te zijn. De voorkeur van het waterschap gaat hierbij veelal uit naar een goede grasmat (met een gevarieerd wortelstelsel). Als er voor een andere bekleding wordt gekozen, dient van te voren te worden aangetoond dat deze voldoende erosiebestendig is.

Daarnaast zijn de overgangen tussen verschillende typen bekleding en de aansluiting tussen de bekleding en objecten ook van belang. En bij waterkeringen met een grasbekleding wordt specifiek gekeken naar de periode waarin de werkzaamheden plaats vinden, omdat een grasmat in de wintermaanden niet of nauwelijks groeit of aanslaat. Van belang is ook dat het ingezaaide gras (naar beoordeling van het waterschap) in voldoende mate aanslaat.

Buiten- of binnentalud

Het waterschap maakt bij het beoordelen van handelingen een onderscheid tussen de erosiebestendigheid van het buitentalud van een waterkering en de erosiebestendigheid van het binnentalud. Voor het buitentalud is het waterschap kritischer, omdat hier het buitenwater direct tegen aan staat of kan staan (afhankelijk van categorie waterkering). De erosiebestendigheid van het binnentalud speelt vooral een rol bij water dat over de waterkering heen stroomt of slaat. Voor het binnentalud is sprake van een minder grote dreiging dan bij het buitentalud. Voor het binnentalud van een primaire waterkering en een zomerkade kijkt het waterschap voor de erosiebestendigheid alleen naar de zone dijklichaam en niet naar de gehele zone waterstaatswerk - zoals wel het geval is aan de buitenzijde.

Piping

De handeling mag de kans op het voor komen van piping niet vergroten. Dit betekent dat de aanwezige kwelweglengte niet mag worden verkort, door bijvoorbeeld ontgravingen of het plaatsen van verticale objecten in de grond waar water langs kan stromen. Van belang hierbij is ook dat er geen ondoorlatende grondlagen onder de waterkering worden verstoord door de uitvoering van de werkzaamheden. Piping kan optreden bij handelingen die plaats vinden in de zone waterstaatswerk, maar in enkele gevallen kunnen handelingen in de beschermingszone hier ook een effect op hebben.

Voor de beoordeling van de vergunningplichtige handelingen kan de aanvrager van de vergunning worden gevraagd om met berekeningen aan te tonen dat het risico op piping niet wordt vergroot en deze berekeningen dienen bij de vergunningsaanvraag ter controle aan het waterschap te worden voorgelegd.

Inspectie en onderhoud

De handeling mag geen hinder veroorzaken voor het efficiënt kunnen uitvoeren van onderhoud (dagelijks/regulier) en inspecties aan de waterkering – gedurende de werkzaamheden én hier na. Hierbij wordt vooral gekeken naar de aanwezige ruimte en de toegankelijkheid en begaanbaarheid (vastheid, draagvermogen en helling). Kan de waterkering bijvoorbeeld nog gemaaid worden met een tractor en is de waterkering bijvoorbeeld nog toegankelijk voor inspecteurs?

Periode

Het waterschap kijkt bij het beoordelen van (vergunningplichtige) handelingen naar de periode waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd. Zo kan het in de zomer heel droog zijn en in de winter heel nat; beide situaties kunnen nadelig zijn voor waterkeringen. Bij waterkeringen met een grasbekleding zijn handelingen in de winter vooral een aandachtspunt, omdat het gras nauwelijks of niet groeit of aanslaat in deze periode.

Voor de primaire waterkeringen en zomerkaden is de ‘gesloten dijkperiode’ van toepassing. Dit is ieder jaar van 1 oktober tot 1 april. In deze periode is er een verhoogde kans op hoogwater op de rivier en dit betekent dat de waterkerende functie van de waterkeringen in deze periode optimaal moet zijn en dat er in principe niets mag plaats vinden wat deze functie benadeelt.

Profiel van vrije ruimte (primaire waterkeringen)

Bij grote, kapitaalsintensieve werken moet voldoende vrije ruimte over blijven voor een in de toekomst uit te voeren versterking van de waterkering. Het profiel van vrije ruimte is vastgelegd in de legger. Daarnaast moeten werkzaamheden binnen het profiel van vrije ruimte nu of in de toekomst mogelijk zijn zonder dat hierdoor schade aan het te bouwen object ontstaat. Dit betekent dat de aanvrager van de vergunning gevraagd kan worden om door berekeningen aan te tonen dat de bebouwing en/of fundering daarvan geen schade oploopt door de (extra) belasting van het grondlichaam van de waterkering conform het toekomstige profiel van vrije ruimte.

Toekomstige kadeverbeteringen (regionale/overige waterkeringen en zomerkaden)

De handeling mag geen nadelig effect hebben op toekomstige kadeverbeteringen. Er moet bijvoorbeeld voldoende ruimte over blijven voor een in de toekomst uit te voeren verbetering aan de waterkering. Daarnaast kan de aanvrager van de vergunning worden gevraagd om door berekeningen aan te tonen dat de werken en/of fundering daarvan geen schade oplopen door een (extra) belasting van het grondlichaam van de waterkering.

Zwaarwegend maatschappelijk belang

Er is sprake van een zwaarwegend maatschappelijk belang, wanneer het specifieke belang van een handeling groter is dan het algemene belang om de handeling niet toe te staan (waterveiligheid). Als een handeling een negatief effect heeft op de waterkerende functie van een waterkering, maar er is sprake van een zwaarwegend maatschappelijk belang, dan kan het waterschap toch overwegen om een vergunning (onder voorwaarden) te verlenen.

Locatiegebondenheid

Met locatiegebondenheid wordt gedoeld op de noodzaak dat een handeling op een bepaalde locatie plaats vindt. Als de handeling ook kan plaats vinden buiten de zone(s) van de waterkering, zal er geen vergunning worden verleend voor deze handeling binnen de zone(s).

26 Graafwerkzaamheden bij een waterkering

26.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “Graafwerkzaamheden bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

26.2 Afwegingskader

Graafwerkzaamheden in de zone waterstaatswerk en in de beschermingszone kunnen een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Opmerkingen:

  • Een verlegging van een waterkering valt ook onder graafwerkzaamheden. Zo’n verlegging kan noodzakelijk zijn bij een herinrichtingsplan van een gebied;

  • Graafwerkzaamheden die gedaan moeten worden voor specifieke handelingen (bijv. voor het aanleggen van kabels of leidingen) vallen onder dat betreffende hoofdstuk.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het graven bij een waterkering, houden wij, afhankelijk van het type waterkering, rekening met de volgende aspecten:

1. Graafwerkzaamheden - primaire waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het graven bij een primaire waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de werkzaamheden het leggerprofiel doorsnijden;

  • of het gaat om een tijdelijke of definitieve ontgraving.

2. Graafwerkzaamheden - regionale en overige waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het graven bij een regionale of overige waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de werkzaamheden het leggerprofiel/minimaal benodigde profiel doorsnijden;

  • of bij een verheelde regionale of verheelde overige waterkering voldoende ruimte overblijft voor het minimaal benodigde profiel, inclusief de bijbehorende keurzones

  • of het gaat om een tijdelijke of definitieve ontgraving

3. Graafwerkzaamheden - zomerkade

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het graven bij een zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de werkzaamheden het leggerprofiel doorsnijden;

  • of het gaat om een tijdelijke of definitieve ontgraving.

27 Aanbrengen van grond bij een waterkering

27.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “Aanbrengen van grond bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

27.2 Afwegingskader

Het aanbrengen van grond in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt zowel voor de werkzaamheden om de grond aan te brengen, als voor de aangebrachte grond zelf (gewicht, ed.).

Het aanbrengen van grond in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanbrengen van grond bij een waterkering, houden wij, afhankelijk van het type waterkering, rekening met de volgende aspecten:

1. Aanbrengen van grond - primaire waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanbrengen van grond bij een primaire waterkering of zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • periode;

  • inspectie en onderhoud;

  • profiel van vrije ruimte.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of het aanbrengen van grond leidt tot een taludverflauwing;

  • of het de aanleg van een steunberm betreft;

  • of het de aanleg van een op- of afrit betreft.

2. Aanbrengen van grond – regionale, overige waterkering en zomerkade

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanbrengen van grond bij een regionale, overige waterkering of zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • periode;

  • inspectie en onderhoud.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of het aanbrengen van grond leidt tot een taludverflauwing;

  • of het de aanleg van een steunberm betreft;

  • of het de aanleg van een op- of afrit betreft.

28 Duikers, dammen met duiker en inlaatduikers bij een waterkering

28.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “Duikers, dammen met duiker en inlaatduikers bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

28.2 Afwegingskader

Het aanleggenen verwijderen van duikers, dammen met duikers en inlaatduikers in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de duikers, dammen met duiker en inlaatduikers aan te leggen of te verwijderen, maar kan ook van toepassing zijn op de aanwezigheid van bovengenoemde objecten.

Het aanleggen van duikers, dammen met duikers en inlaatduikers in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

1. Aanleggen van duikers, dammen met duiker en inlaatduikers

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van duikers, dammen met duikers en inlaatduikers bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte;

  • toekomstige kadeverbeteringen;

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

2. Verwijderen van duikers, dammen met duiker en inlaatduikers

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van duikers, dammen met duikers en inlaatduikers bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • toekomstige kadeverbeteringen;

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

29 Bruggen bij een waterkering

29.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “Bruggen bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

29.2 Afwegingskader

Het aanleggen en verwijderen van bruggen in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de brug aan te leggen of te verwijderen, maar kan ook van toepassing zijn op de aanwezigheid van de brug.

Het aanleggen van bruggen in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

1. Aanleggen van bruggen

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van bruggen bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte;

  • toekomstige kadeverbeteringen;

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

2. Verwijderen van bruggen

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van bruggen bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • periode.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of er een bouwkundige noodzaak is voor het verwijderen van aanwezige palen.

30 Steigers en vlonders bij een waterkering

30.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “Steigers en vlonders bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

30.2 Afwegingskader

Het aanleggen en verwijderen van steigers en vlonders in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de steiger of vlonder aan te leggen of te verwijderen, maar kan ook van toepassing zijn op de aanwezigheid van de steiger of vlonder.

Het aanleggen en verwijderen van steigers en vlonders in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

1. Aanleggen van steigers en vlonders

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van bruggen bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • profiel van vrije ruimte;

  • toekomstige kadeverbeteringen.

2. Verwijderen van steigers en vlonders

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van bruggen bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • profiel van vrije ruimte;

  • toekomstige kadeverbeteringen.

31 Beschoeiing en damwanden bij een waterkering

31.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “Beschoeiing en damwanden bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

31.2 Afwegingskader

Het plaatsen en verwijderen van beschoeiingen en damwanden in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de beschoeiing of damwand te plaatsen of te verwijderen, maar kan ook van toepassing zijn op de aanwezigheid van de beschoeiing of damwand.

Het plaatsen en verwijderen van beschoeiingen of damwanden in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Opmerkingen:

  • Wanneer het gaat om een beschoeiing of damwand die een constructieve functie heeft voor de waterkering dan maakt deze onderdeel uit van de waterkering en zal deze ook als zodanig worden beoordeeld.

  • Het aanbrengen van ankers in het dijklichaam kan van invloed zijn op de stabiliteit van de waterkering.

  • Een waterdichte beschoeiing of damwand kan ook van invloed zijn op de stabiliteit van de waterkering. Bij een waterdichte beschoeiing of damwand bestaat het gevaar dat een waterkering uitdroogt of juist heel erg nat wordt door opgesloten hemel- of grondwater.

1. Plaatsen van beschoeiingen

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het plaatsen van beschoeiingen of damwanden bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte;

  • toekomstige kadeverbeteringen;

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • in het geval van constructieve beschoeiingen of damwanden: of deze qua constructie getoetst zijn op reeds geplande verbeteringswerken.

2. Verwijderen van beschoeiingen of damwanden

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van beschoeiingen of damwanden bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte;

  • toekomstige kadeverbeteringen;

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

32 Uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten bij een waterkering

32.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “Uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

32.2 Afwegingskader

Het aanleggen en verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de uitstroomvoorzieningen of onttrekkingspunten aan te leggen of te verwijderen, maar kan ook van toepassing zijn op de aanwezigheid van bovengenoemde objecten.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Opmerking:

Het aanleggen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen en eventuele pompen bij waterkeringen kan een negatief effect hebben op de waterkering als deze binnen het dijklichaam -bij een primaire waterkering of zomerkade-, dan wel op de kruin en de taluds -bij een regionale of overige waterkering- worden aangebracht. Buizen en pompen kunnen gaan lekken en kunnen dan leiden tot uitspoeling van grond.

1. Aanleggen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • inspectie en onderhoud.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of bij een aan- of afvoerbuis door de waterkering er water langs de buis kan stromen (dit dient voorkomen te worden);

  • of bij een aan- of afvoerbuis door de waterkering de afsluitende middelen wel waterkerend zijn en voldoende zekerheid van afsluiting bieden.

2. Verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of bij het verwijderen van een aan- of afvoerbuis die door de waterkering ligt, de waterkerende functie van de waterkering niet aangetast wordt.

33 Kabels en leidingen bij een waterkering

33.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “Kabels en leidingen bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

33.2 Afwegingskader

Het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de kabels of leidingen aan te leggen of te verwijderen, maar ook voor de aanwezigheid van de kabels of leidingen (bijv. bij falen leiding).

Het aanleggen van kabels en leidingen in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Aanvullingen:

Het waterschap hanteert bij het beoordelen van het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen een aantal uitgangspunten die van belang zijn voor het in stand houden van de waterkerende functie van een waterkering. Deze uitgangspunten zijn hieronder verwoord:

  • Het dijklichaam wordt vrijhouden van kabels en (vooral) leidingen. Uitgezonderd zijn onder andere huisaansluitingen en openbare verlichting (locatiegebondenheid).

  • Als een kabel/leiding de waterkering moet kruisen, dan heeft een gestuurde boring onder de waterkering door met de in- en uittredepunten buiten de zone waterstaatswerk de voorkeur.

  • Bij meerdere kruisingen, dienen de kabels of leidingen zo mogelijk gebundeld te worden. Bij een bundel van kabels word een mantelbuis toegepast.

  • Mediumvoerende leidingen:

    • aanleggen buiten zone waterstaatswerk

    • indien binnen zone waterstaatswerk; mantelbuis toepassen of voldoen aan vigerende NEN-normen

  • Er is een voorkeur voor sleufloos werken in verband met de minimale grondroering.

  • (Spoel)boring door het dijklichaam is niet toegestaan, waarbij een uitzondering kan worden gemaakt voor boogboringen.

  • Bij het beoordelen wordt getoetst aan geldende NEN-normen en de NPR.

  • Buiten werking gestelde kabels/leidingen moeten worden verwijderd, tenzij dit de waterkering schade toebrengt. Dan dienen de leidingen te worden gevuld of gedicht.

  • Indien een mediumvoerende leiding in het dijklichaam aan vervanging toe is, wordt geprobeerd deze te verplaatsen naar buiten het dijklichaam.

  • Voor de beoordeling van de vergunningsaanvraag zijn o.a. de volgende gegevens benodigd:

    • dwarsprofiel waterkering met ligging kabel/leiding of gestuurde boring

    • sterkteberekening voor de leiding

    • muddrukberekeningen

1. Aanleggen van kabels en leidingen - primaire waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van kabels en leidingen bij een primaire waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte;

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de stabiliteit en hoogte van de waterkering ook na afronding van de werkzaamheden niet negatief worden beïnvloedt door bijv. falen van de leiding.

2. Aanleggen van kabels en leidingen – regionale en overige waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van kabels en leidingen bij een regionale of overige waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • toekomstige kadeverbeteringen;

  • locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de stabiliteit en hoogte van de waterkering ook na afronding van de werkzaamheden niet negatief worden beïnvloedt door bijv. falen van de leiding.

3. Aanleggen van kabels en leidingen - zomerkade

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van kabels en leidingen bij een primaire waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • toekomstige kadeverbeteringen;

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

of de stabiliteit en hoogte van de waterkering ook na afronding van de werkzaamheden niet negatief worden beïnvloedt door bijv. falen van de leiding.

4. Verwijderen van kabels en leidingen

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van kabels en leidingen bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • periode.

34 Beplanting bij een waterkering

34.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “Beplanting bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

34.2 Afwegingskader

Het aanbrengen of verwijderen van beplanting in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de beplanting aan te brengen of te verwijderen, maar ook voor de aanwezigheid van de beplanting (bijvoorbeeld ontgrondingskuil, schaduwwerking).

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

1. Aanbrengen van beplanting

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanbrengen van beplanting, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • inspectie en onderhoud.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de beplanting, inclusief de wortels buiten leggerprofiel staat en blijft staan, dat wil zeggen de beplanting staat op een overdimersionering van de waterkering;

  • of de ontgrondingskuil die ontstaat bij het omvallen van een boom of struik, of het aanwezige wortelstelsel van boom of struik geen invloed heeft op de stabiliteit van de waterkering;

  • of de beplanting niet voor teveel schaduwwerking op de waterkering zorgt - door de schaduw kan de onderliggende grasmat zich niet ontwikkelen en dit is nadelig voor de erosiebestendigheid.

2. Verwijderen van beplanting

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van beplanting, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • periode.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de werkzaamheden buitendijks of binnendijks plaatsvinden.

35 Hekwerken en schuttingen bij een waterkering

35.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “Hekwerken en schuttingen bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

35.2 Afwegingskader

Het plaatsen of verwijderen van hekwerken en schuttingen in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de hekwerken of schuttingen te plaatsen of te verwijderen, maar ook voor de aanwezigheid van de hekwerken of schuttingen.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

1. Plaatsen van hekwerken en schuttingen

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het plaatsen van hekwerken en schuttingen bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • inspectie en onderhoud;

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid (met name voor het buitentalud).

2. Verwijderen van hekwerken en schuttingen

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van hekwerken en schuttingen bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • periode.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de werkzaamheden aan de buitendijkse of binnendijkse zijde van de waterkering plaatsvinden. Bij werkzaamheden aan de buitendijkse zijde van de waterkering is het waterschap terughoudender in het verlenen van een vergunning.

36 Objecten bij een waterkering

36.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “Objecten bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

36.2 Afwegingskader

Het plaatsen of verwijderen van objecten in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de objecten te plaatsen of te verwijderen, maar ook voor de aanwezigheid van het object.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Opmerking:

Als er een nieuwe kabel of een nieuwe aftakking van een bestaande kabel naar het object moet worden aangelegd dan geldt ook de regelgeving voor het aanleggen van kabels en leidingen (zie hoofdstuk 32).

1. Plaatsen van objecten – primaire, regionale en overige waterkeringen

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het plaatsen van objecten bij een primaire, regionale of overige waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • profiel van vrije ruimte;

  • toekomstige kadeverbeteringen;

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de werkzaamheden het leggerprofiel niet doorsnijden.

2. Plaatsen van objecten - zomerkade

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het plaatsen van objecten bij een zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • inspectie en onderhoud;

  • toekomstige kadeverbeteringen;

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de werkzaamheden het minimaal benodigde profiel niet doorsnijden.

3. Verwijderen van objecten

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van objecten bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • hoogte;

  • periode.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of er een bouwkundige noodzaak is voor het verwijderen van de palen. Indien dit niet het geval is, wordt de vergunning in principe niet verleend. Indien er wel bouwkundige redenen zijn tot het verwijderen van de palen dan wordt specifiek gekeken of:

  • het risico op piping niet vergroot wordt.

37 Bouwwerken bij een waterkering

37.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “Bouwwerken bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

37.2 Afwegingskader

Het plaatsen of verwijderen van bouwwerken in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de bouwwerken te plaatsen of te verwijderen, maar ook voor de aanwezigheid van de bouwwerken.

Het plaatsen of verwijderen van bouwwerken in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Aanvullingen

Bij het plaatsen van bouwwerken wordt onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw, herbouw, aanbouw en verbouw – binnen of buiten het dijklichaam. Hieronder is eerst toegelicht wat er wordt verstaan onder de verschillende soorten bouwwerkzaamheden en vervolgens is in figuur 36.1 weergegeven of bouwen is toegestaan of niet.

  • Onder bouwwerk wordt verstaan: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. In deze beleidsregel worden met name woningen en gebouwen bedoeld, die zowel opneembaar als niet opneembaar en tijdelijk als niet tijdelijk zijn. (N.B.: de vergunningplicht geldt dus ook voor bijvoorbeeld een werkkeet op de waterkering, ten behoeve van een bouwwerk op een andere locatie.)

  • Een klein bouwwerk is een niet voor bewoning bestemd en eenvoudig te verwijderen bouwwerk met een fundering op maaiveld (zonder palen). En in deze beleidsregel gaat het over kleine bouwwerken met een grondoppervlak van maximaal 2 m2.

  • Nieuwbouw is het aanleggen van een zelfstandige constructie, los van de bestaande bebouwing. Het wijzigen van de fundering van een bestaand bouwwerk wordt in deze beleidsregel ook beschouwd als nieuwbouw.

  • Herbouw is het geheel of gedeeltelijk opnieuw opbouwen van een bestaand bouwwerk, nadat dit (gedeeltelijk) is gesloopt, waarbij de bestaande fundering ongewijzigd blijft.

  • Aanbouw is aanpassing van een bestaand bouwwerk, waarbij de oppervlakte en/of de inhoud wordt vergroot en de bestaande fundering wordt uitgebreid.

  • Verbouw is aanpassing van een bestaand bouwwerk binnen de bestaande oppervlakte en inhoud, waarbij de bestaande fundering ongewijzigd blijft.

  • Dijklichaam is gedefinieerd als de kruin en de wederzijdse taluds van de waterkering -met inbegrip van eventuele bermen- én 5 meter vlak aan weerszijden (of tot aan de bodem van een naastliggende watergang). Zie ook profielen waterkeringen opgenomen in bijlage 2 bij de Keur, Uitvoeringsregels en Beleidsregels. In onderstaande figuur 37.1 is een principeschets opgenomen zonder teensloot.

Hoofdlijnen van de toe te passen afweging

Bouwwerken zijn in beginsel niet wenselijk voor het in stand houden, de bereikbaarheid, het onderhoud van de waterkeringen en het waarborgen van toekomstige verbeteringswerken. Gezien de maatschappelijke wensen en belangen kan hiervan onder voorwaarden worden afgeweken. Daarbij gelden voor het dijklichaam strengere eisen dan buiten het dijklichaam. Een bouwwerk op het dijklichaam heeft door zijn gewicht een negatieve invloed op de stabiliteit en onderbreekt de aaneengesloten bekleding die erosie moet voorkomen. Buiten het dijklichaam heeft een bouwwerk vooral invloed op de pipingbestendigheid. Voor zowel binnen als buiten het dijklichaam kan een bouwwerk de mogelijkheden voor onderhoud en toekomstige verbeteringen beperken of negatief beïnvloeden.

Figuur 37.1: plaatsen van bouwwerken in zone waterstaatswerk en profiel van vrije ruimte (alleen bij primaire waterkering): zie bijlage bij deze regeling.

1. Plaatsen van bouwwerken – primaire waterkering

Zie ook de specifieke toetsingscriteria in 37.3.

a. Nieuwbouw

Zone waterstaatswerk

Bij de beoordeling van een aanvraag voor nieuwbouw binnen de zone waterstaatswerk buiten het dijklichaam bij een primaire waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

    • Tenzij het bouwwerk is gelegen op een reeds bestaand hoog gelegen voor- of achterland (boven de maatgevende hoogwaterstand).

Voor het plaatsen van nieuwbouw binnen het dijklichaam van een primaire waterkering wordt geen vergunning verleend.

Profiel van vrije ruimte (buiten zone waterstaatswerk)

Bij de beoordeling van een aanvraag voor nieuwbouw binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk bij een primaire waterkering, houden wij rekening met het volgende aspect:

  • profiel van vrije ruimte.

b. Kleine bouwwerken

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een klein bouwwerk binnen het dijklichaam bij een primaire waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

c. Herbouw

Zone waterstaatswerk

Bij de beoordeling van een aanvraag voor herbouw in de zone waterstaatswerk bij een primaire waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte (alleen binnen het dijklichaam);

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

    • Tenzij het bouwwerk is gelegen op een reeds bestaand hoog gelegen voor- of achterland (boven de maatgevende hoogwaterstand).

Profiel van vrije ruimte (buiten zone waterstaatswerk)

Bij de beoordeling van een aanvraag voor herbouw binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk bij een primaire waterkering, houden wij rekening met het volgende aspect:

  • profiel van vrije ruimte.

d. Aanbouw

Zone waterstaatswerk

Bij de beoordeling van een aanvraag voor aanbouw binnen de zone waterstaatswerk buiten het dijklichaam bij een primaire waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de aanbouw niet richting de waterkering plaatsvindt.

Voor het plaatsen van een aanbouw binnen het dijklichaam van een primaire waterkering wordt geen vergunning verleend.

Profiel van vrije ruimte (buiten zone waterstaatswerk)

Bij de beoordeling van een aanvraag voor aanbouw binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk bij een primaire waterkering, houden wij rekening met het volgende aspect:

  • profiel van vrije ruimte.

e. Verbouw

Zone waterstaatswerk

Bij de beoordeling van een aanvraag voor verbouw in de zone waterstaatswerk bij een primaire waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid.

Profiel van vrije ruimte (buiten zone waterstaatswerk)

Bij de beoordeling van een aanvraag voor verbouw binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk bij een primaire waterkering, houden wij rekening met het volgende aspect:

  • profiel van vrije ruimte.

2. Plaatsen van bouwwerken – regionale waterkering

Zie ook de specifieke toetsingscriteria in 37.3.

a. Nieuwbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor nieuwbouw binnen de zone waterstaatswerk buiten het dijklichaam bij een regionale waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • toekomstige kadeverbeteringen.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

    • Tenzij het bouwwerk is gelegen op een reeds bestaand hoog gelegen voor- of achterland (verheelde waterkering).

Voor het plaatsen van nieuwbouw binnen het dijklichaam van een regionale waterkering wordt in principe geen vergunning verleend.

Op bovenstaande (zowel binnen als buiten het dijklichaam) geldt een uitzondering indien er al een aaneengesloten strook met bebouwing aanwezig is (bebouwd gebied) en de nieuwbouw tussen de bestaande bebouwing wordt geplaatst op dezelfde afstand ten opzichte van de waterkering als de reeds aanwezige bebouwing (bebouwingsgrens). Het gaat hierbij expliciet over verdichting van het bebouwde gebied en niet om uitbreiding van het bebouwde gebied (zie figuur 2 onderaan deze beleidsregel).

b. Kleine bouwwerken

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een klein bouwwerk op de kruin en taluds van een regionale waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

    • Tenzij het bouwwerk is gelegen op een verheelde of overgedimensioneerde waterkering (overdimensionering is ter beoordeling van het waterschap)

c. Herbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor herbouw in de zone waterstaatswerk bij een regionale waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte (alleen binnen het dijklichaam);

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • toekomstige kadeverbeteringen.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

Op bovenstaande geldt een uitzondering indien er al een aaneengesloten strook met bebouwing aanwezig is (bebouwd gebied) en de herbouw binnen deze strook plaats vindt.

d. Aanbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor aanbouw binnen de zone waterstaatswerk buiten het dijklichaam bij een regionale waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • toekomstige kadeverbeteringen.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

    • Tenzij het bouwwerk is gelegen op een reeds bestaand hoog gelegen voor- of achterland (verheelde waterkering).

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de aanbouw niet richting de waterkering plaatsvindt.

Voor het plaatsen van een aanbouw binnen het dijklichaam van een regionale waterkering wordt in principe geen vergunning verleend.

Op bovenstaande (zowel binnen als buiten het dijklichaam) geldt een uitzondering indien er al een aaneengesloten strook met bebouwing aanwezig is (bebouwd gebied) en er een aanbouw tussen wordt geplaatst op dezelfde afstand ten opzichte van de waterkering als de reeds aanwezige bebouwing (zie figuur 2 onderaan deze beleidsregel).

e. Verbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor verbouw in de zone waterstaatswerk bij een regionale waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid.

3. Plaatsen van bouwwerken – overige waterkering

Zie ook de specifieke toetsingscriteria in 37.3.

a. Nieuwbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor nieuwbouw binnen de zone waterstaatswerk buiten het dijklichaam bij een overige waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • toekomstige kadeverbeteringen.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

    • Tenzij het bouwwerk is gelegen op een reeds bestaand hoog gelegen voor- of achterland (verheelde waterkering).

Voor het plaatsen van nieuwbouw binnen het dijklichaam van een overige waterkering wordt in principe geen vergunning verleend.

Op bovenstaande (zowel binnen als buiten het dijklichaam) geldt een uitzondering indien er al een aaneengesloten strook met bebouwing aanwezig is (bebouwd gebied) en de nieuwbouw tussen de bestaande bebouwing wordt geplaatst op dezelfde afstand ten opzichte van de waterkering als de reeds aanwezige bebouwing (bebouwingsgrens). Het gaat hierbij expliciet over verdichting van het bebouwde gebied en niet om uitbreiding van het bebouwde gebied (zie figuur 2 onderaan deze beleidsregel).

b. Kleine bouwwerken

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een klein bouwwerk op de kruin en taluds van een overige waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

    • Tenzij het bouwwerk is gelegen op een verheelde of overgedimensioneerde waterkering (overdimensionering is ter beoordeling van het waterschap)

c. Herbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor herbouw in de zone waterstaatswerk bij een overige waterkering , houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte (alleen binnen het dijklichaam);

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • toekomstige kadeverbeteringen.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

Op bovenstaande geldt een uitzondering indien er al een aaneengesloten strook met bebouwing aanwezig is (bebouwd gebied) en de herbouw binnen deze strook plaats vindt.

d. Aanbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor aanbouw binnen de zone waterstaatswerk buiten het dijklichaam bij een overige waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • toekomstige kadeverbeteringen.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

    • Tenzij het bouwwerk is gelegen op een reeds bestaand hoog gelegen voor- of achterland (verheelde waterkering).

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de aanbouw niet richting de waterkering plaatsvindt.

Voor het plaatsen van een aanbouw binnen het dijklichaam van een regionale waterkering wordt in principe geen vergunning verleend.

Op bovenstaande (zowel binnen als buiten het dijklichaam) geldt een uitzondering indien er al een aaneengesloten strook met bebouwing aanwezig is (bebouwd gebied) en er een aanbouw tussen wordt geplaatst op dezelfde afstand ten opzichte van de waterkering als de reeds aanwezige bebouwing (zie figuur 2 onderaan deze beleidsregel).

e. Verbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor verbouw in de zone waterstaatswerk bij een overige waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid.

4. Plaatsen van bouwwerken - zomerkade

Zie ook de specifieke toetsingscriteria, in 37.3.

a. Nieuwbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor nieuwbouw binnen de zone waterstaatswerk buiten het dijklichaam bij een zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

    • Tenzij het bouwwerk is gelegen op een reeds bestaand hoog gelegen voor- of achterland.

Voor het plaatsen van nieuwbouw binnen het dijklichaam van een zomerkade wordt geen vergunning verleend.

b. Kleine bouwwerken

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een klein bouwwerk binnen het dijklichaam bij een zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

c. Herbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor herbouw in de zone waterstaatswerk bij een zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte (alleen binnen het dijklichaam);

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • toekomstige kadeverbeteringen.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

d. Aanbouw

Zone waterstaatswerk

Bij de beoordeling van een aanvraag voor aanbouw binnen de zone waterstaatswerk buiten het dijklichaam bij een zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de aanbouw niet richting de waterkering plaatsvindt.

Voor het plaatsen van een aanbouw binnen het dijklichaam van een zomerkade wordt geen vergunning verleend.

e. Verbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor verbouw in de zone waterstaatswerk bij een zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid.

5. Verwijderen van bouwwerken - primaire waterkering en zomerkade

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van bouwwerken met fundering onder maaiveldniveau of op palen, (die zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam bevinden of die geheel buiten het dijklichaam, in de gesloten dijkperiode worden verwijderd) bij een primaire waterkering of zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte / toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of er een bouwkundige noodzaak is voor het verwijderen van de palen. Indien dit niet het geval is, wordt de vergunning verleend voor het verwijderen van de bouwwerken onder voorwaarde dat de palen (deels) in de grond aanwezig blijven (tot 1 meter onder maaiveld verwijderen). Indien er wel bouwkundige redenen zijn tot het verwijderen van de palen dan wordt specifiek gekeken of:

het risico op piping niet wordt vergroot.

6. Verwijderen van bouwwerken - regionale waterkering en overige waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van bouwwerken met fundering onder maaiveldniveau of op palen, binnen de zone waterstaatswerk bij een regionale waterkering of overige waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • periode;

  • toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of er een bouwkundige noodzaak is voor het verwijderen van de palen. Indien dit niet het geval is, wordt de vergunning verleend voor het verwijderen van de bouwwerken onder voorwaarde dat de palen (deels) in de grond aanwezig blijven (tot 1 meter onder maaiveld verwijderen). Indien er wel bouwkundige redenen zijn tot het verwijderen van de palen dan wordt specifiek gekeken of:

  • het risico op piping niet vergroot wordt.

37.3 Specifieke toetsingscriteria voor bouwwerken bij primaire, regionale en overige waterkeringen en zomerkaden

Figuur 37.2: Plaatsen van bouwwerken -nieuwbouw en aanbouw- in de zone waterstaatwerk bij regionale waterkeringen en overige waterkeringen (bovenaanzicht): zie bijlage bij deze regeling.

38 Beweiden grond bij een waterkering

 

Als u het stroomschema voor “Beweiden grond bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, heeft doorlopen, blijkt dat voor deze activiteiten geen vergunningplicht geldt. Om deze reden is dan ook geen beleidsregel opgesteld. Uiteraard is de zorgplicht wel van toepassing op deze activiteit.

39 Afrasteringen bij een waterkering

39.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “Afrasteringen bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

39.2 Afwegingskader

Het plaatsen of verwijderen van afrasteringen in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de afrasteringen te plaatsen of te verwijderen, maar kan ook van toepassing zijn voor de aanwezigheid van de afrastering.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

1. Plaatsen van afrasteringen

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het plaatsen van afrasteringen bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • inspectie en onderhoud.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de te plaatsen afrastering het doorstroomprofiel van de rivier (buitentalud primaire waterkeringen) niet beperkt vanwege achterblijvend drijfvuil wat nadelig is voor de erosiebestendigheid.

2. Het verwijderen van afrasteringen

Het verwijderen van afrasteringen valt niet onder de vergunningplicht. Om deze reden is geen beleidsregel opgesteld. De zorgplicht en diverse algemene regels zijn wel van toepassing op deze activiteit.

40 Bemesten van gronden bij een waterkering

 

Als u het stroomschema voor “Bemesten van gronden bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, heeft doorlopen, blijkt dat voor deze activiteiten geen vergunningplicht geldt. Om deze reden is dan ook geen beleidsregel opgesteld. Uiteraard is de zorgplicht wel van toepassing op deze activiteit.

41 Bewerken van gronden bij een waterkering

41.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “bewerken van gronden bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

41.2 Afwegingskader

Het bewerken van gronden in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering.

Het bewerken van gronden in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

1. Bewerken van gronden – primaire waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het bewerken van gronden bij een primaire waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • periode

  • profiel van vrije ruimte;

  • toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de noodzaak voor het uitvoeren van de werkzaamheden wordt aangetoond.

2. Bewerken van gronden – regionale waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het bewerken van gronden bij een regionale waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • periode.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de noodzaak voor het uitvoeren van de werkzaamheden wordt aangetoond.

3. Bewerken van gronden – zomerkade

Het bewerken van gronden bij zomerkades valt niet onder de vergunningplicht. Om deze reden is geen beleidsregel opgesteld. Binnen het dijklichaam geldt een algeheel verbod en hier buiten is de zorgplicht van toepassing.

42 Vervangen van de grasmat bij een waterkering

42.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “vervangen van de grasmat bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

42.2 Afwegingskader

Het vervangen van de grasmat in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het vervangen van de grasmat bij een waterkering, houden wij rekening met het volgende aspect:

  • erosiebestendigheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of het vervangen van de grasmat buiten de maanden april tot en met september een zwaarwegend maatschappelijk belang dienen;

  • of er tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden kans is op hoogwater. Het vervangen van de grasmat binnen het dijklichaam van een primaire waterkering staat het waterschap dan niet toe.

43 Grondboringen, sonderingen, peilbuizen en bodemenergiesystemen in of bij een waterkering

43.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “grondboringen, sonderingen, peilbuizen en bodemenergiesystemen in of bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

43.2 Afwegingskader

Het uitvoeren van grondboringen en sonderingen, het plaatsen van peilbuizen en het aanleggen van bodemenergiesystemen in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de boring of sondering uit te voeren, de peilbuis te plaatsen of het bodemenergiesysteem aan te leggen, maar kan ook van toepassing zijn na uitvoering van de boring of sondering, plaatsing van de peilbuis of aanleg van het bodemenergiesysteem.

Het aanleggen van bodemenergiesystemen in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het uitvoeren van grondboringen en sonderingen, het plaatsen van peilbuizen en het aanleggen van een bodemenergiesysteem bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • periode;

  • toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de noodzaak voor het uitvoeren van de werkzaamheden wordt aangetoond;

  • of het een gesloten of een open bodemenergiesysteem is (aan een open systeem worden meer eisen gesteld).

44 Evenementen bij een waterkering

44.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “evenementen bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

44.2 Afwegingskader

Het houden van evenementen in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt zowel voor het houden van het evenement, als de voorbereidende en afrondende werkzaamheden.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een evenement bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • periode.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of, afhankelijk van de duur van het evenement, de waterkering toegankelijk is voor calamiteiten (gerelateerd aan waterveiligheid);

  • of de waterkering tijdens het evenement onevenredig veel wordt belast (parkeergelegenheid, aantal bezoekers etc).

45 Op- of onderbemalingen en (tijdelijke) peilafwijkingen bij een waterkering

45.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “op- of onderbemalingen en (tijdelijke) peilafwijkingen bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

45.2 Afwegingskader

Het realiseren en hebben van een afwijkend peil in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering.

Het realiseren en hebben van een afwijkend peil in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor op- of onderbemalingen en (tijdelijke) peilafwijkingen bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • stabiliteit;

  • profiel van vrije ruimte;

  • toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of een peilverlaging niet leidt tot een verhoogd risico op zettingen van de waterkering waardoor de waterkering in de toekomst niet aan de hoogtenorm voldoet;

  • of een peilverhoging niet leidt tot belemmeringen in het uitvoeren van onderhoud aan de waterkering (slechte toegankelijkheid door vernatting);

  • of een peilverhoging de erosiebestendigheid niet verkleind, omdat de grasmat zich niet goed kan ontwikkelen.

46 Aanleggen van wegen en verhardingen op of bij een waterkering

46.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “aanleggen van wegen en verhardingen op of bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

46.2 Afwegingskader

Het aanleggen van wegen en verhardingen in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de wegen of verhardingen aan te leggen, maar ook voor de aanwezigheid van de weg of verharding.

Het aanleggen van wegen en verhardingen in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van wegen en verhardingen op of bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte:

  • toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • op welke wijze de aansluiting van de weg of verharding op de aangrenzende bekleding wordt gerealiseerd;

  • of de noodzaak van de werkzaamheden wordt aangetoond indien deze in de gesloten dijkperiode worden uitgevoerd (primaire waterkering).

47 Werkzaamheden aan wegen en verhardingen op of bij een waterkering

47.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “werkzaamheden aan wegen en verhardingen op of bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

47.2 Afwegingskader

Het uitvoeren van werkzaamheden aan wegen en verhardingen in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het uitvoeren van werkzaamheden aan wegen en verhardingen op of bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • periode.

Aanvullend kijken wij naar:

  • op welke wijze de aansluiting van de weg of verharding op de aangrenzende bekleding wordt gerealiseerd;

  • of de noodzaak van de werkzaamheden wordt aangetoond indien deze in de gesloten dijkperiode worden uitgevoerd (primaire waterkering).

48 Stuwen in of bij een waterkering

48.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “stuwen in of bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

48.2 Afwegingskader

Het aanleggen of verwijderen van stuwen in de zone waterstaatswerk kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de stuwen aan te leggen of te verwijderen, maar ook voor de aanwezigheid van de stuw.

Het aanleggen of verwijderen van stuwen in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen of verwijderen van stuwen bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte;

  • toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of de noodzaak voor het aanleggen of verwijderen van een stuw wordt aangetoond;

  • of de stuw niet als kunstwerk in de waterkering wordt aangelegd. Het waterschap staat het aanleggen van een stuw in de waterkering door derden in principe niet toe.

49 Sluizen in of bij een waterkering

49.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “sluizen in of bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

49.2 Afwegingskader

Het aanleggen of verwijderen van sluizen in de zone waterstaatswerk en beschermingszone kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de sluizen aan te leggen of te verwijderen, maar ook voor de aanwezigheid van de stuw.

Het aanleggen of verwijderen van sluizen in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen of verwijderen van een sluis bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte;

  • toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • of met de aansluiting op de aangrenzende waterkering de waterveiligheid gewaarborgd blijft;

  • of de waterkerende functie, ook tijdens de werkzaamheden, altijd gewaarborgd is;

  • of, afhankelijk van de duur van de werkzaamheden, de waterkering toegankelijk is voor calamiteiten (gerelateerd aan waterveiligheid);

  • of bovenstaande toetsingscriteria van toepassing zijn tijdens de aanleg van de sluis, maar ook voor toekomstige reeds geplande verbeteringswerken.

50 Seismisch onderzoek in of bij een waterkering

50.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “seismische onderzoek in of bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

50.2 Afwegingskader

Seismisch onderzoek in de zone waterstaatswerk of in de beschermingszone kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor seismisch onderzoek bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • piping;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode;

  • profiel van vrije ruimte;

  • toekomstige kadeverbeteringen;

  • zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • locatiegebondenheid.

51 Explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen op of bij een waterkering

51.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen op of bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

51.2 Afwegingskader

Het hebben van explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen in de zone waterstaatswerk of in de beschermingszone kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

1. Explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen – primaire waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het hebben van explosiegevaarlijk materiaal of inrichtingen bij een primaire waterkering of zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • profiel van vrije ruimte.

Aanvullend kijken wij naar:

  • de gevolgen voor de waterkering indien er een explosie van de tank of materiaal plaatsvindt, waarbij we specifiek aandacht hebben voor:

  • ontstaan van trillingen in de grond die kunnen leiden tot zettingen;

  • luchtdruk;

  • grootte van een krater.

2. Explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen – regionale en overige waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het hebben van explosiegevaarlijk materiaal of inrichtingen bij een regionale of overige waterkering, houden wij rekening met het volgende aspect:

  • stabiliteit.

Aanvullend kijken wij naar:

  • de gevolgen voor de waterkering indien er een explosie van de tank of materiaal plaatsvindt, waarbij we specifiek aandacht hebben voor:

  • ontstaan van trillingen in de grond die kunnen leiden tot zettingen;

  • luchtdruk;

  • grootte van een krater.

3. Explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen – zomerkade

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het hebben van explosiegevaarlijk materiaal of inrichtingen bij een zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • de gevolgen voor de waterkering indien er een explosie van de tank of materiaal plaatsvindt, waarbij we specifiek aandacht hebben voor:

  • ontstaan van trillingen in de grond die kunnen leiden tot zettingen;

  • luchtdruk;

  • grootte van een krater.

52 Werken met een overdruk van 10 bar of hoger op of bij een waterkering

52.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “werken met een overdruk van 10 bar of hoger op of bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

52.2 Afwegingskader

Het aanleggen van werken met een overdruk van 10 bar of hoger in de zone waterstaatswerk of in de beschermingszone van waterkeringen kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de werken met een overdruk van 10 bar of hoger aan te leggen, maar ook voor de aanwezigheid van deze werken.

Het aanleggen van werken met een overdruk van 10 bar of hoger in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van werken met een overdruk van 10 bar of hoger, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit.

Aanvullend kijken wij naar:

  • wat de gevolgen zijn voor de waterkering bij falen van de functie van het werk met een overdruk van 10 bar of hoger.

53 Het uitvoeren van werkzaamheden op of bij een waterkering

53.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “uitvoeren van werkzaamheden op of bij een waterkering”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

53.2 Afwegingskader

Het uitvoeren van werkzaamheden in de zone waterstaatswerk van waterkeringen kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor werkzaamheden op of bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • hoogte;

  • stabiliteit;

  • erosiebestendigheid;

  • inspectie en onderhoud;

  • periode.

54 Insteekhavens langs waterkeringen langs de Gekanaliseerde Hollandse IJssel

54.1 Inleiding

Als u in het stroomschema voor het “aanleggen van insteekhavens langs waterkeringen langs de Gekanaliseerde Hollandse IJssel”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

54.2 Afwegingskader

Het aanleggen van insteekhavens in de zone waterstaatswerk van een waterkering langs de Gekanaliseerde Hollandse IJssel kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van deze waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om een insteekhaven aan te leggen, maar ook voor de aanwezigheid van een insteekhaven.

Van geval tot geval moet worden bekeken of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 3.1 van de Keur.

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is alleen geldig voor de waterkeringen langs de Gekanaliseerde Hollandse IJssel.

Raakvlakken met ander beleid

Voor de aanleg van een insteekhaven moet ook door de provincie (o.b.v. de Landschapsverordening) en/of de gemeente (o.b.v. het bestemmingsplan) een vergunning worden verleend. De overheden informeren elkaar over binnenkomende vergunningaanvragen en er vindt afstemming plaats over de behandeling van de aanvragen.

Er moet ook afstemming plaats vinden met de vaarwegbeheerder in verband met nautische veiligheid.

Begripsbepalingen

  • Onder een insteekhaven wordt verstaan: een plaatselijke verbreding van het oppervlaktewater die de doorgaande oeverlijn onderbreekt, meestal aangelegd ten behoeve van het afmeren van een vaartuig.

  • Een waterkering met klein risico is een waterkering waarbij het achterland relatief hoog ligt en waarbij geen bebouwing aanwezig is in het beschermde gebied achter de waterkering.

  • Een overgedimensioneerde waterkering is bij deze beleidsregel een waterkering waarbij geen sprake is van een binnentalud, omdat het achterliggende land over grote afstand op of boven het maatgevende boezempeil ligt.

Doel van het beleid

Wanneer een waterkering direct langs het water is gelegen, betekent de aanleg van een insteekhaven het verleggen van de waterkering. Dit beleid is opgesteld om te voorkomen dat bij de aanleg van een insteekhaven het risico van overstroming van een waterkering wordt vergroot door het verleggen van de waterkering en het vergroten van de lengte van de waterkering.

Hoofdlijnen van de toe te passen afweging

De aanleg van insteekhavens is in beginsel niet wenselijk voor het in stand houden van de waterkeringen. Wanneer het een particuliere insteekhaven betreft, dient het maatschappelijk belang zwaarder te wegen dan het particulier belang.

Een regionale of een overige waterkering zal niet worden verlegd, met uitzondering van een tweetal bijzondere situaties, namelijk:

  • Als het risico zeer klein (omdat het achterland relatief hoog ligt en er geen bebouwing in het beschermde gebied ligt) of;

  • Als er sprake is van een overgedimensioneerde waterkering.

Wanneer er sprake is van een regionale of een overige waterkering met een zeer klein overstromingsrisico, is de aanleg van een insteekhaven onder voorwaarden toelaatbaar. De te stellen voorwaarden hebben zowel betrekking op de ligging van de haven als op de constructie ervan.

Voor de regionale en overige waterkeringen langs de Gekanaliseerde Hollandse IJssel is op de kaart 19 in Bijlage 5 bij de Keur, Uitvoeringsregels en Beleidsregels vastgelegd of sprake is van een klein risico of een overdimensionering.

In de onderstaande figuur 54.1 is samengevat op welke locaties voor insteekhavens vergunning kan worden verleend. De specifieke toetsingscriteria worden hierna verder uitgewerkt.

Figuur 54.1: Locaties vergunbare insteekhavens: zie bijlage bij deze regeling.

54.3 Specifieke toetsingscriteria

Voor de aanleg van een insteekhaven langs de Gekanaliseerde Hollandse IJssel kan vergunning worden verleend, als de aanleg plaats vindt:

  • 1.

    in het dijklichaam van een regionale of een overige waterkering die op bijgaande kaart is aangemerkt als een waterkering met klein risico;

  • 2.

    in het dijklichaam van een overgedimensioneerde regionale of overige waterkering, mits de werkzaamheden voldoen aan de algemene vergunningscriteria en aan de volgende specifieke toetsingscriteria:

    • Dijkverlegging. Er is voldoende ruimte om het dijklichaam, inclusief de

bijbehorende keurzones te verleggen. Hierbij moet rondom de haven minimaal 7 meter vrij zijn van bebouwing, etc. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat

de nieuwe situatie aan de keur moet voldoen met betrekking tot werken in de

keurzones.

  • Profiel. Indien er sprake is van een dijkverlegging, moet de waterkering zodanig

worden verlegd, dat het profiel overeenkomt met de legger; evt. kunnen

aanvullende eisen worden gesteld, vooruitlopend op groot onderhoud.

  • Ondergrond. De ondergrond waar de nieuwe waterkering komt te liggen moet onderzocht worden om te bepalen of deze geschikt is (ter beoordeling van het waterschap). Hierbij wordt o.a. gekeken naar de zettingen en de draagkracht van de grond in relatie tot de hoogte en de stabiliteit van de waterkering.

  • Damwand. Indien een damwand wordt geplaatst, moet de damwand in combinatie

met een grondlichaam de waterkering vormen, de damwand is de buitenkruinlijn.

  • Naburige havens. Een dijkverlegging voor twee vlakbij elkaar gelegen havens moet

worden gecombineerd, zodat de lengte van de waterkering zo klein mogelijk blijft.

  • Ligging en afmetingen. Indien er sprake is van een dijkverlegging, moet de haven

met de lange zijde evenwijdig aan de waterkering liggen (evenwijdig aan het water).

De maximale breedte van de haven mag niet meer dan 3.25 m bedragen. Deze voorwaarde geldt niet in het geval van een verheelde waterkering, mits er voldoende ruimte is om het waterstaatswerk te verleggen. (Zie ook het criterium dijkverlegging.)

  • In- en uitlaten. Een eventuele waterinlaat of -uitlaat ter plaatse moet zodanig

worden verlegd of aangepast dat deze kan blijven functioneren.

  • Toezicht. De aanleg van de insteekhaven en de eventuele verlegging van de

waterkering worden door de vergunninghouder uitgevoerd onder toezicht van het

waterschap.

  • Onderhoudsplicht. Eventuele aanpassing en/of vervanging van een aan te leggen damwand en/of waterkering is en blijft voor rekening van de vergunninghouder. De

onderhoudsplicht van dit ‘groot onderhoud’ wordt vastgelegd in de legger.

  • Steigers e.d. Voor het waterstaatswerk en de beschermingszone van de verlegde

waterkering zijn de beperkingen uit de keur onverkort van toepassing.

Voorzieningen ten behoeve van het gebruik van de insteekhaven (bijvoorbeeld

steigers, beschoeiingen, boothuizen) mogen geen negatieve invloed hebben op de

stabiliteit of het onderhoud van de waterkering en dienen apart te worden

opgenomen in de vergunningaanvraag.

Voor de aanleg van een insteekhaven langs de Gekanaliseerde Hollandse IJssel kan vergunning worden verleend als de aanleg plaats vindt binnen het waterstaatswerk maar buiten het dijklichaam, mits de werkzaamheden voldoen aan de algemene vergunningscriteria en aan de volgende specifieke toetsingscriteria:

  • Stabiliteit. Er worden zodanige maatregelen getroffen dat de stabiliteit van de waterkering is verzekerd.

  • In- en uitlaten. Een eventuele waterinlaat of -uitlaat ter plaatse moet zodanig

worden verlegd of aangepast dat deze kan blijven functioneren.

  • Toezicht. De aanleg van de insteekhaven en de eventuele verlegging van de

waterkering worden door de vergunninghouder uitgevoerd onder toezicht van het

waterschap.

  • Onderhoudsplicht. Eventuele aanpassing en/of vervanging van een aan te leggen damwand en/of waterkering is en blijft voor rekening van de vergunninghouder. De

onderhoudsplicht van dit ‘groot onderhoud’ wordt vastgelegd in de legger.

  • Steigers e.d. Voor het waterstaatswerk en de beschermingszone van de verlegde

waterkering zijn de beperkingen uit de keur onverkort van toepassing.

Voorzieningen ten behoeve van het gebruik van de insteekhaven (bijvoorbeeld

steigers, beschoeiingen, boothuizen) mogen geen negatieve invloed hebben op de

stabiliteit of het onderhoud van de waterkering en dienen apart te worden

opgenomen in de vergunningaanvraag.

Voor de aanleg van een insteekhaven langs de Gekanaliseerde Hollandse IJssel geldt een Absoluut verbod als de aanleg plaats vindt in niet omschreven situatie. Er wordt geen vergunning verleend in het dijklichaam van een regionale of een overige waterkering, die op kaart 19 in bijlage 5 van “Bijlagen bij de Keur, Uitvoeringsregels en Beleidsregels HDSR 2018” niet is aangemerkt als een waterkering met klein risico of als overgedimensioneerde waterkering.

Deel 3: Beleidsregels voor vergunningplichtige handelingen met betrekking tot grondwater 56 Algemeen

56.1 Motivering van het beleid

Om verschillende redenen kan het noodzakelijk zijn om grondwater te onttrekken aan of te infiltreren/lozen in de bodem. Het onttrekken dan wel infiltreren/lozen in de bodem van (grond)water heeft effect op de grondwaterstand en kan voor de omgeving negatieve gevolgen hebben.

Voor grondwateronttrekkingen en infiltraties/lozingen in de bodem waarbij de risico’s op schade niet verwaarloosbaar zijn, geldt de vergunningplicht. Het doel van de grondwateronttrekking of infiltratie/lozing in de bodem en de mogelijke schade zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het toegestaan kan worden. Bij het doel is een onderverdeling in grondwateronttrekkingen voor hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van het water gemaakt.

56.2 Beleidskader: landelijke wet- en regelgeving, beleid provincie Utrecht en provincie Zuid Holland en waterschapsbeleid

Vergunningen voor grondwateronttrekkingen en infiltraties worden verleend op grond van de bepalingen van de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling en de Keur. Het waterschap toetst de grondwateronttrekking en de infiltratie/lozing in de bodem aan het beleid van de provincie en het waterschapsbeleid voor veiligheid, waterkwantiteit- en kwaliteit en maatschappelijke functievervulling door watersystemen.

56.3 Doel van het beleid

Het doel van het beleid is om ervoor te zorgen dat zo weinig mogelijk grondwater wordt onttrokken aan het watersysteem en dat het onttrekken van grondwater zo effectief mogelijk gebeurt. Daarnaast richt het beleid zich op het voorkomen van schade ten gevolge van deze grondwateronttrekkingen.

De pijlers zijn het borgen van duurzaam en doelmatige gebruik van grondwater, het in beeld (laten) brengen van mogelijke effecten van een grondwateronttrekking en het voorkomen van negatieve gevolgen van de grondwateronttrekking. Daarbij zullen de grondwateronttrekking / infiltratie / lozing in de bodem en de gevolgen daarvan worden beschouwd vanuit het integrale watersysteem inclusief de beleidsdoelen zoals de KRW-doelstellingen, verdrogingbestrijding, beheer strategische zoetwaterreserves en tegengaan van bodemdaling. Vooral in het vooroverleg zal het waterschap actief inbrengen dat ook naar alternatieven moet worden gekeken om nadelige gevolgen voor het integrale watersysteem te beperken.

56.4 Algemene toetsingscriteria

Grondwateronttrekkingen dienen zo doelmatig mogelijk en met de laagst mogelijke hoeveelheid te onttrekken grondwater te worden uitgevoerd. Algemene toetsingscriteria voor het onttrekken van grondwater zijn:

  • De gemiddelde jaarlijkse grondwateronttrekking mag op lange termijn de beschikbare grondwatervoorraad niet nadelig beïnvloeden (KRW-doelstelling);

  • Andere bij het grondwater betrokken belangen mogen niet onevenredig geschaad worden;

  • De totale maatschappelijke kosten die als gevolg van het onttrekken van grondwater ontstaan, moeten worden meegewogen;

  • De kwaliteit van het grondwater mag niet negatief beïnvloed worden;

  • Grondwater van goede kwaliteit mag alleen onttrokken worden voor hoog- of middelwaardige doeleinden;

  • In geval grondwater van goede kwaliteit onttrokken wordt voor laag- of middelwaardige doeleinden, wordt dit zoveel mogelijk teruggebracht in de bodem;

  • Waar mogelijk moeten waterbesparende maatregelen genomen worden;

  • Bij de beoordeling van effecten van grondwateronttrekkingen moet rekening gehouden worden met het GGOR (Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime);

  • Daar waar de effecten van grondwateronttrekkingen de grens van het eigen beheersgebied overschrijden, moeten de naburige grondwaterbeheerders (provincie en waterschappen) bij de belangenafweging worden betrokken.

56.5 Belangen

Bij het verlenen van een vergunning worden de belangen van degene die grondwater wil onttrekken afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad. Hieronder is weergegeven welke belangen door een grondwateronttrekking geschaad kunnen worden en wat het negatieve effect kan zijn. De negatieve gevolgen van de grondwateronttrekkingen moeten zoveel mogelijk worden beperkt.

Droogteschade/verdroging of vernattingsschade voor natuur, landbouw en/of groenvoorziening (waaronder monumentale bomen)

Een verlaging van de stijghoogte en/of grondwaterstand kan de vochtvoorziening voor begroeiing nadelig beïnvloeden. Dit kan vooral tijdens het groeiseizoen (maart tot en met oktober) schadelijke gevolgen hebben voor het groeiproces van landbouwgewassen, bomen en groenvoorzieningen in de directe omgeving van de grondwateronttrekking. Ook kan verlaging van de grondwaterstand vernatting veroorzaken als gevolg van zakking van de bodem. Een verlaging in een natuurgebied kan resulteren in verdroging. Hierdoor kan de oorspronkelijke diversiteit aan planten verloren gegaan. Dit wordt enerzijds veroorzaakt doordat sommige plantensoorten niet meer voldoende water krijgen (door daling van de grondwaterstand). Anderzijds kan de samenstelling van het water ongeschikt worden door de aanvoer van grote hoeveelheden gebiedsvreemd water van afwijkende kwaliteit. Met het veranderen van de vegetatie kunnen ook lokale diersoorten verdwijnen.

Schade aan bebouwing en infrastructuur

Bebouwing en infrastructuur kunnen als gevolg van (ongelijke) zettingen schade ondervinden. De kans op zettingen is met name aanwezig als de grondwaterstand of stijghoogte in zettinggevoelige lagen als klei en veen wordt verlaagd beneden de GLG.

Een lage grondwaterstand kan ook leiden tot paalrot en verzakking van op houten palen gefundeerde gebouwen. Als houten funderingspalen langdurig boven het grondwaterniveau liggen, kunnen ze onder bepaalde omstandigheden door schimmels worden aangetast als ze in contact komen met zuurstof. Daarom worden in de vergunning eisen gesteld aan de maximale verlaging bij op houten palen gefundeerde gebouwen en/of worden maatregelen voorgeschreven om nadelige gevolgen te beperken.

(Negatieve) effecten voor andere grondwateronttrekkingen

  • Een grondwateronttrekking kan leiden tot verplaatsing van de koude- en warmtebellen van een bodemenergiesysteem en daarmee tot rendementsverlies van het systeem.

  • Binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking kunnen andere (tijdelijke of permanente) grondwateronttrekkingen plaatsvinden die invloed kunnen hebben op en beïnvloed kunnen worden door verlaging van de grondwaterstand en/of de stijghoogte.

  • Een grondwateronttrekking kan leiden tot verminderde beschikbaarheid van grondwater voor de drinkwatervoorziening.

  • Een grondwateronttrekking kan leiden tot verplaatsing van verontreinigingen (zie onderdeel Verspreiding van bodem- en grondwaterverontreinigingen) en daarmee de grondwateronttrekking voor drinkwatervoorziening en andere doeleinden in gevaar brengen.

  • Regeneratie van de putten (opheffen van putverstoppingen) kan leiden tot schade of aantasting van de grondwaterkwaliteit.

Beïnvloeding van peil of waterkwaliteit van het oppervlaktewater

Een grondwateronttrekking kan effect hebben op het oppervlaktewaterpeil. Bij de beoordeling van effecten van grondwateronttrekkingen wordt rekening gehouden met het GGOR (Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime). Een grondwateronttrekking kan daarnaast leiden tot verplaatsing van verontreinigingen en daarmee een negatief effect hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Bovendien kan de verlaging van het oppervlaktewaterpeil door de grondwateronttrekking het noodzakelijk maken dat gebiedsvreemd water van afwijkende kwaliteit wordt aangevoerd.

Schade aan archeologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden

Ingrepen in de grondwaterstand kunnen invloed hebben op archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle objecten en aardkundige waarden. Als gevolg van het verlagen van de grondwaterstand kan bijvoorbeeld zuurstof dieper in de bodem doordringen. Dit kan leiden tot schade aan in de bodem aanwezige archeologische en cultuurhistorische objecten.

Verspreiding van bodem- en grondwaterverontreinigingen

Bodem- en grondwaterverontreinigingen kunnen als gevolg van een wijziging in de stromingsrichting van het grondwater verspreid worden met schade aan het bodem- en grondwatermilieu als gevolg. De gevolgen van de verplaatsing van de verontreiniging op de grondwaterkwaliteit worden door het waterschap meegenomen bij de toetsing.

Bij het verplaatsen van een (mobiele) verontreiniging in de bodem van meer dan 5 meter ten gevolge van de grondwateronttrekking zal het waterschap advies vragen aan het Wbb-bevoegd gezag. Daarom is een grondwateronttrekking in dat geval altijd vergunningplichtig.

Besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten

Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Daarom is het onttrekken van grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket in principe niet toegestaan. Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

56.6 De grootte van het debiet

De grootte van het debiet is bepalend voor de risico’s van de grondwateronttrekking op de omgeving. Bij een klein debiet zijn de risico’s van de grondwateronttrekking beperkt. Uit ervaring is gebleken dat bij debieten onder de 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar het risico beperkt is, omdat slechts zeer beperkt schommelingen in de grondwaterstand of stijghoogte worden geconstateerd. Als het debiet hoger is en het doel van de grondwateronttrekking is niet genoemd in het stroomschema in hoofdstuk 0 van de uitvoeringsregels voor het onttrekken en (terug) in de bodem brengen van grondwater, dan is de grondwateronttrekking vergunningplichtig vanwege de mogelijke risico’s. Bij het verlenen van een vergunning worden de belangen van degene die grondwater wil onttrekken afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad.

56.7 Milieueffectrapportage (MER)

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat in bepaalde gevallen een MER opgesteld moet worden. Dat is het geval bij de infiltratie van water in de bodem of onttrekking van grondwater aan de bodem boven een hoeveelheid water van 10 miljoen m3 per jaar. Dit geldt ook bij een wijziging of uitbreiding van bestaande infiltraties en grondwateronttrekkingen.

56.8 MER beoordeling

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat in bepaalde gevallen beoordeeld moet worden, via een m.e.r.-beoordelingsbesluit, of een MER opgesteld moet worden. Dat is het geval bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater boven 1,5 miljoen m3 per jaar.

Daarnaast is voor grondwateronttrekkingen die niet deze grens overschrijden een verplichting opgenomen om een vormvrije m.e.r. beoordeling te doen of een MER opgesteld moet worden.

55.9 [ 56.9] Bijzondere gebieden

In ons werkgebied zijn bijzondere gebieden onderscheiden, waar ten aanzien van het grondwater een extra beschermingsniveau wordt ingesteld. Het gaat om gebieden die vanwege hun bodemopbouw of hydrologische situatie kwetsbaar zijn, die vanwege hun functie extra bescherming behoeven of die anderszins zijn aangewezen als bijzonder gebied.

Gebieden die bescherming behoeven vanwege hun functie

Gebieden die vanwege hun functie extra bescherming behoeven, zijn gebieden waar grondwater wordt onttrokken voor drinkwater. Deze gebieden zijn aangewezen in de provinciale milieuverordening (PMV). [zie de kaarten met grondwaterbeschermingszones van de provincie Utrecht, zie: https://www.provincie-utrecht.nl/loket/kaarten/geo/artikel-0/. Bij vergunningverlening worden de belangen van deze gebieden expliciet meegewogen. Dit houdt in dat als grondwater wordt onttrokken in de in de PMV aangewezen gebieden getoetst wordt of dit op grond van de PMV is toegestaan. Hierover zal advies worden gevraagd aan de provincie.

Kwetsbare gebieden (kaartcombinatie 18A, 18B en 8)

Gebieden waar sprake is van veenhoudende lagen met bebouwing die dateert van voor 1960 kunnen kwetsbaar zijn. In deze gebieden is risico op inklinking (bodemdaling) en zettingsschade aan bebouwing aanwezig.

In natuurgebieden (natura 2000-gebieden) kan een grondwateronttrekking verdroging veroorzaken. Deze gebieden zijn daarom ook aangewezen als kwetsbare gebieden. Op kaartcombinatie 18A, 18B en 8 zijn deze kwetsbare gebieden ingetekend.

Voor kwetsbare gebieden vastgelegd op kaart (kaartcombinatie 18A, 18B en 8) is in de algemene regels naast een maximaal grondwateronttrekkingsdebiet, als voorwaarde opgenomen dat ter plaatse van kwetsbare bebouwing de grondwaterstand niet verder verlaagd mag worden dan de GLG. Als de verlaging groter is dan mag de verschilzetting niet meer te bedragen dan 1:1200 bij monumentale en door eerdere zetting al beschadigde bouwwerken (SBR-3) en niet meer dan 1:600 bij op staal gefundeerde bebouwing (SBR-2). Door in deze gebieden de grondwaterstand niet verder te verlagen dan de GLG en de maximaal toegestane verschilzetting in acht te nemen is het risico op zetting, inklinking en schade beperkt.

Als de grondwaterstand wel tot onder de GLG wordt verlaagd en de verschilzetting wel groter is dan de aangegeven waarden, geldt een vergunningplicht en zullen in de vergunning maatregelen worden voorgeschreven om nadelige gevolgen te beperken.

Kwetsbare objecten of bebouwing

Ook in andere (niet kwetsbare) gebieden kunnen kwetsbare objecten of bebouwing aanwezig zijn binnen het invloedsgebied van een grondwateronttrekking. Daarom is het van belang dat een onderzoek naar kwetsbare bebouwing of objecten binnen het invloedsgebied onderdeel uitmaakt van een vergunningaanvraag voor een grondwateronttrekking. Als nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking zijn te verwachten, zal in de vergunning worden voorgeschreven dat maatregelen worden getroffen om dit te voorkomen.

57 Grondwateronttrekking voor werkzaamheden in de bodem (laagwaardig gebruik)

57.1 Inleiding

Als u in de stroomschema’s voor “grondwateronttrekking in een bouwput”, “grondwateronttrekking in een sleuf” of “grondwateronttrekking in een project” opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Dit hoofdstuk gaat over tijdelijke grondwateronttrekkingen voor bouwwerken en infrastructuur in een bouwput (of gesloten bouwkuip) of in een sleuf en over tijdelijke grondwateronttrekkingen voor projecten waarvoor meerdere grondwateronttrekkingen in een bouwput en/of in een sleuf en/of een grondwatersanering en/of een beheersmaatregel (zie ook hoofdstuk 57) worden uitgevoerd.

Bouwput

Onder tijdelijke grondwateronttrekkingen in een bouwput vallen grondwateronttrekkingen ten behoeve van de activiteiten aanleg, sloop en/of verwijdering van funderingen, kelders, andere ondergrondse bebouwing of objecten (bijvoorbeeld: ondergrondse tank, zuiveringstechnische voorziening of duiker), ten behoeve van een bodemsanering of ten behoeve van inspectie van ondergrondse bebouwing of objecten.

Sleuf

Onder grondwateronttrekkingen in een sleuf vallen grondwateronttrekkingen ten behoeve van de activiteiten aanleggen of reparatie van riolering, kabels, leidingen en funderingen, het uitvoeren van onderzoek of andersoortige ondergrondse werkzaamheden of het graven van een oppervlaktewater. Een sleufbemaling kenmerkt zich door het verplaatsen van de bemaling met de sleuf.

Grondwatersanering (zie ook hoofdstuk 57)

Onder grondwatersanering wordt verstaan het onttrekken van grondwater ten behoeve van het verwijderen van verontreinigingen uit het grondwater of verwijderen van verontreinigd grondwater.

Beheersmaatregel (zie ook hoofdstuk 57)

Onder beheersmaatregel wordt verstaan het onttrekken van grondwater met als doel het beheersen of op de plaats houden van verontreinigd grondwater, dat onderhevig is aan natuurlijke veranderingen, zoals natuurlijke grondwaterstroming.

Interceptie

Een interceptie is een tijdelijke grondwateronttrekking die noodzakelijk is om de verplaatsing van een verontreiniging ten gevolge van een grondwateronttrekking tegen te gaan. Interceptiebemalingen waarbij meer dan 25 m3 per uur wordt onttrokken zijn vergunningplichtig. Bij een debiet boven de 25 m3 per uur moeten de belangen van de onttrekking worden afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad. Aangezien het om laagwaardig gebruik gaat moet bij interceptiebemalingen gestreefd worden naar een zo gering mogelijke hoeveelheid te onttrekken grondwater en naar beperking van negatieve effecten. Voordat we een vergunning voor een interceptiebemaling verlenen vragen we altijd advies aan het Wbb-bevoegd gezag. Als er een vergunning wordt verleend voor een interceptiebemaling dan gebeurt dit altijd in de vergunning voor de grondwateronttrekking.

Project:

Meerdere grondwateronttrekkingen dicht bij elkaar in de buurt, die aansluitend op elkaar of tegelijkertijd plaats vinden, hebben een grotere invloed op de omgeving dan een enkele grondwateronttrekking. De invloed van een project met meerdere activiteiten waarvoor een grondwateronttrekking nodig is, moet daarom als een geheel beschouwd worden. Daarom is in de algemene regels voor grondwateronttrekkingen in een project een totaal waterbezwaar van alle grondwateronttrekkingen in een project als criterium opgenomen. Daarnaast gelden voor de afzonderlijke grondwateronttrekkingen binnen het project de debietseisen die voor de betreffende activiteit van toepassing zijn. Bij een debiet of waterbezwaar boven de in het stroomschema aangegeven grens moeten de belangen van de grondwateronttrekking worden afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad.

57.2 Afwegingskader

Risico’s van een grondwateronttrekking hangen samen met de totale hoeveelheid onttrokken grondwater (waterbezwaar). Het totale waterbezwaar hangt af van het debiet en de duur van de grondwateronttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn er bij kortdurende grondwateronttrekkingen minder risico’s te verwachten dan bij langdurende grondwateronttrekkingen. Daarnaast zal het effect van een langdurende grondwateronttrekking met een laag debiet ook beperkt zijn. Bij een debiet of waterbezwaar boven de in de stroomschema’s aangegeven grenzen moeten de belangen van de grondwateronttrekking worden afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad.

Aangezien het om laagwaardig gebruik gaat moet bij grondwateronttrekkingen ten behoeve van werkzaamheden in de bodem gestreefd worden naar een zo gering mogelijke hoeveelheid te onttrekken grondwater en naar beperking van effecten. Dat betekent het zo doelmatig en efficiënt mogelijk inrichten van de grondwateronttrekking en in bepaalde gevallen het terugbrengen in de bodem van het onttrokken water in hetzelfde watervoerende pakket als waaruit het is onttrokken. In verband hiermee is het van belang dat een gedegen onderzoek naar bodemopbouw, hydrologische situatie en locaties van eventuele bodemverontreinigingen in de buurt onderdeel is van de vergunningaanvraag.

Als nadelige effecten (zoals genoemd in hoofdstuk 55) van de grondwateronttrekking zijn te verwachten, moeten mitigerende of compenserende maatregelen worden getroffen. Dit kunnen maatregelen zijn ter beperking van het waterbezwaar (zoals verhogen bouwpeil, toepassen van damwanden, onderwaterbeton of waterglas) of beperken van het effect van een grondwateronttrekking (het weer terugbrengen in de bodem, watergiften bij verdroging).

Of terugbrengen in de bodem wordt voorgeschreven als maatregel is afhankelijk van de noodzaak en van de kosten. Op grond van de voorkeursvolgorde bij het lozen van het onttrokken grondwater uit de Wet milieubeheer, heeft terugbrengen in de bodem de voorkeur boven lozen in oppervlaktewater of riool. Dit speelt - naast de noodzaak voor compenserende maatregelen - een rol bij de kostenafweging. In ons beheergebied is op dit moment over het algemeen nog voldoende zoet water beschikbaar. Maar met het oog op de toekomst speelt het zuinig omgaan met de zoetwatervoorraad ook een rol bij de kostenafweging.

Bij het terugbrengen in de bodem van onttrokken grondwater moet worden aangetoond dat geen wateroverlast optreedt en dat geen verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende grondwater optreedt. [zie hoofdstuk 67].

58 Grondwateronttrekking voor grondwatersanering of beheersmaatregel (laagwaardig gebruik)

58.1 Inleiding

Als u in de stroomschema’s voor “grondwateronttrekking voor grondwatersanering” of “grondwateronttrekking voor beheersmaatregel” opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

In de Wet bodembescherming (Wbb) is voorgeschreven dat een bodemsanering wordt gemeld bij het Wbb-bevoegd gezag. Bij deze melding moet een saneringsplan worden verstrekt. Dit plan geeft inzicht in de uitvoering en effecten van de grondwatersanering. Met het uitvoeren van het saneringsplan kan pas worden begonnen nadat instemming is verleend door het Wbb-bevoegd gezag.

Grondwatersanering

Grondwateronttrekkingen ten behoeve van het verwijderen van verontreiniging uit het grondwater of verwijdering van verontreinigd grondwater. Het betreft vaak langdurige grondwateronttrekkingen (meerdere jaren) met een laag debiet om de invloed op de omgeving tot een minimum te beperken.

Beheersmaatregel

Beheersmaatregelen zijn (semi) permanente grondwateronttrekkingen om verspreiding van verontreinigd grondwater te voorkomen (zogenaamde IBC-saneringen). Een beheersmaatregel die langer duurt dan 5 jaar is vergunningplichtig. Bij de vergunningverlening voor een beheersmaatregel wordt altijd de afweging gemaakt of de nadelige gevolgen van de langdurige beheersmaatregel voor het grondwaterbeheer aanvaardbaar zijn. Daar waar mogelijk dienen alternatieven te worden ingezet. Indien die er niet zijn dient het beheerssysteem zo te worden ontworpen dat zo weinig mogelijk grondwater wordt afgevoerd en dat de negatieve effecten zo veel mogelijk worden beperkt.

Interceptie

Een interceptie is een tijdelijke grondwateronttrekking die noodzakelijk is om de verplaatsing van een verontreiniging ten gevolge van een grondwateronttrekking tegen te gaan. Interceptiebemalingen waarbij meer dan 25 m3 per uur wordt onttrokken zijn vergunningplichtig. Bij een debiet boven de 25 m3 per uur moeten de belangen van de grondwateronttrekking worden afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad. Aangezien het om laagwaardig gebruik gaat moet bij interceptiebemalingen gestreefd worden naar een zo gering mogelijke hoeveelheid te onttrekken grondwater en naar beperking van negatieve effecten. Voordat we een vergunning voor een interceptiebemaling verlenen vragen we altijd advies aan het Wbb-bevoegd gezag. Als er een vergunning wordt verleend voor een interceptiebemaling dan gebeurt dit altijd in de vergunning voor de grondwateronttrekking.

58.2 Afwegingskader

Risico’s van een grondwateronttrekking hangen samen met de grootte van de grondwateronttrekking. Grondwatersaneringen waarbij meer dan 25 m3 per uur wordt onttrokken zijn vergunningplichtig. Bij een debiet boven de 25 m3 per uur moeten de belangen van de grondwateronttrekking worden afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad. Aangezien het om laagwaardig gebruik gaat moet bij grondwatersaneringen en beheersmaatregelen gestreefd worden naar een zo gering mogelijke hoeveelheid te onttrekken grondwater en naar beperking van effecten. Dat betekent het zo doelmatig en efficiënt mogelijk inrichten van de grondwateronttrekking en in bepaalde gevallen het terugbrengen in de bodem van het onttrokken water in hetzelfde watervoerende pakket als waaruit het is onttrokken. In verband hiermee is het van belang dat een gedegen onderzoek naar bodemopbouw, hydrologische situatie en verspreidingsomvang van de verontreiniging onderdeel is van de vergunningaanvraag.

Als nadelige effecten (zoals genoemd in hoofdstuk 55) van de grondwateronttrekking zijn te verwachten, moeten mitigerende of compenserende maatregelen worden getroffen. Dit kunnen maatregelen zijn ter beperking van het waterbezwaar (zoals verhogen bouwpeil, toepassen van damwanden, onderwaterbeton of waterglas) of beperken van het effect van een grondwateronttrekking (het weer terugbrengen in de bodem, watergiften bij verdroging).

Of terugbrengen in de bodem wordt voorgeschreven als maatregel is afhankelijk van de noodzaak en van de kosten. Op grond van de voorkeursvolgorde bij het lozen van het onttrokken grondwater uit de Wet milieubeheer, heeft terugbrengen in de bodem de voorkeur boven lozen in oppervlaktewater of riool. Dit speelt - naast de noodzaak voor compenserende maatregelen - een rol bij de kostenafweging. In ons beheergebied is op dit moment over het algemeen nog voldoende zoet water beschikbaar. Maar met het oog op de toekomst speelt het zuinig omgaan met de zoetwatervoorraad ook een rol bij de kostenafweging.

Bij het terugbrengen in de bodem van onttrokken grondwater moet worden aangetoond dat geen wateroverlast optreedt en dat geen verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende grondwater optreedt. [zie hoofdstuk 67].

59 Proefonttrekking (laagwaardig gebruik)

59.1 Inleiding

Als u in de stroomschema’s voor “Proefonttrekking” opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

59.2 Afwegingskader

Bij proeven wordt doorgaans in de praktijk getoetst welke grondwateronttrekkingshoeveelheden noodzakelijk zijn om de geplande werkzaamheden uit te kunnen voeren. Als er meer dan 50.000 m3 wordt onttrokken en/of de grondwateronttrekking langer duurt dan een maand dan is een proefonttrekking vanwege mogelijke negatieve effecten vergunningplichtig. In de meeste gevallen is een proefonttrekking binnen de grenzen van de algemene regel mogelijk. Indien een hoger debiet of een langere periode noodzakelijk is, zal aangetoond moeten worden waarom dit noodzakelijk is.

Omdat een proefonttrekking veel inzicht verschaft in de werkelijke situatie, kan een dergelijke grondwateronttrekking in bepaalde gevallen onder voorwaarden worden toegestaan. Uiteraard worden de belangen van de grondwateronttrekking afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad.

Aangezien het om laagwaardig gebruik gaat moet er gestreefd worden naar een zo gering mogelijke hoeveelheid te onttrekken grondwater en naar beperking van effecten.

60 Brandblusvoorziening

 

Als u het stroomschema voor “Brandblusvoorziening”, opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, heeft doorlopen, blijkt dat voor deze activiteit geen vergunningplicht geldt. Om deze reden is dan ook geen beleidsregel opgesteld. Uiteraard is de zorgplicht wel van toepassing op deze activiteit.

61 Grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige beregening / bevloeiing (laagwaardig gebruik)

61.1 Inleiding

Als u in de stroomschema’s voor “Bedrijfsmatige beregening / bevloeiing” opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening en bevloeiing wordt onderscheid gemaakt in doelen. Met name voor kunstgrasvelden en glastuinbouw wordt de nadruk gelegd op beschikbare alternatieven voor grondwater.

Kunstgrasvelden en glastuinbouw

Indien er behoefte is om grondwater te onttrekken voor beregening / bevloeiing van glastuinbouw of kunstgrasvelden, zal aangetoond moeten worden waarom dit noodzakelijk is en er geen of onvoldoende gebruik kan worden gemaakt van andere bronnen.

Voor de glastuinbouw geldt dat het (schone) hemelwater dat afstroomt van de kassen opgevangen kan (en moet) worden. Door dit water te hergebruiken voor beregening / bevloeiing wordt het watersysteem niet extra belast en is het onttrekken van grondwater niet noodzakelijk.

Omdat voor het beregenen van kunstgrasvelden er geen sprake is van menselijke consumptie hoeft het beregeningswater niet te voldoen aan hoge kwaliteitseisen. Oppervlaktewater is in de meeste gevallen geschikt voor beregening. Voor het gebruik van grondwater wordt daarom in principe geen vergunning verleend als er oppervlaktewater in de buurt aanwezig is. Als er geen oppervlaktewater in de buurt aanwezig is en het gebruik van grondwater onvermijdelijk is dan dient dit zo zuinig mogelijk te gebeuren. Specifiek voor nieuw aan te leggen sportvelden geldt dat gezien de laatste stand der techniek bevloeiing van onderaf de voorkeur heeft boven reguliere beregening. Dit is een relatief nieuwe techniek voor zowel natuurgras als kunstgras die overmatige verdamping en afvloeiing van beregeningswater tegengaat en tegelijkertijd benut kan worden om het sportveld in te natte omstandigheden beter te ontwateren.

Andere doeleinden

Voor het toepassen van grondwater voor andere doeleinden dan glastuinbouw of kunstgrasvelden zijn alternatieve bronnen schaarser of mogelijk onvoldoende kwaliteit.

61.2 Afwegingskader

Voldoende geschikt oppervlaktewater in de buurt

Het onttrekken van grondwater met als doel het toepassen voor beregening of bevloeiing wordt gezien als een laagwaardig gebruik. Om te voorkomen dat het grondwatersysteem onnodig wordt belast verlenen wij in principe geen vergunning voor het onttrekken van grondwater voor beregening en/of bevloeiing als er alternatieven zijn. Dit betekent dat geen toestemming worden verleend om voor dit doel grondwater te onttrekken als:

  • voldoende oppervlaktewater in de buurt (grenzend aan het perceel) aanwezig is; en

  • degene die grondwater wil onttrekken niet kan aantonen dat het beschikbare oppervlaktewater niet geschikt is voor beregening en/of bevloeiing; of

  • er andere alternatieven zijn.

Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater voor beregening en/of bevloeiing als er voldoende oppervlaktewater beschikbaar is dat geschikt is voor beregening en/of bevloeiing. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

Debiet

Risico’s van een grondwateronttrekking hangen samen met het debiet. Bij een grondwateronttrekking van meer dan 60 m3/uur geldt een vergunningplicht. Bij vergunningverlening wordt het belang van de grondwateronttrekking afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad.

Spaarzaam en doelmatig grondwatergebruik

Er zal getoetst worden of het aangevraagde redelijk en noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en of er voldoende aan waterbesparing en/of waterconservering gedaan is om spaarzaam en doelmatig grondwatergebruik te realiseren.

Grondwateronttrekking dieper dan het eerste watervoerende pakket

Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Daarom is voor het gebruik van dieper gelegen grondwater een vergunning vereist. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen wordt in principe geen vergunning verleend om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken.

Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater voor beregening of bevloeiing dieper dan het eerste watervoerend pakket. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

62 Grondwateronttrekking voor drinkwater voor vee (laagwaardig gebruik)

62.1 Inleiding

Als u in de stroomschema’s voor “grondwateronttrekking voor drinkwater voor vee” opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

62.2 Afwegingskader

Voldoende geschikt oppervlaktewater in de buurt

Om te voorkomen dat het grondwatersysteem onnodig wordt belast, verlenen wij in principe geen vergunning voor het onttrekken van grondwater voor veedrenking als er alternatieven zijn. Dit betekent dat in principe geen toestemming wordt verleend om voor dit doel grondwater te onttrekken als:

  • voldoende oppervlaktewater in de buurt (grenzend aan het perceel) aanwezig is; en

  • degene die grondwateronttrekking wil onttrekken niet kan aantonen dat het beschikbare oppervlaktewater niet geschikt is voor veedrenking.

Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater voor veedrenking als er voldoende oppervlaktewater beschikbaar is dat geschikt is voor veedrenking. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

Debiet

Uit ervaring is bekend dat bij normale bedrijfsvoering voor veedrenking doorgaans minder dan 15 m3/uur wordt onttrokken. Daarom is dit debiet opgenomen als criterium voor vergunningplicht. Als er behoefte is om meer te onttrekken, zal getoetst worden of de aangevraagde hoeveelheid redelijk en noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Daarnaast zal het belang van de grondwateronttrekking worden afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad.

Grondwateronttrekking dieper dan het eerste watervoerende pakket

Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Daarom is voor het gebruik van dieper gelegen grondwater een vergunning vereist. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen wordt in principe geen vergunning verleend om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken.

Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater voor veedrenking dieper dan het eerste watervoerend pakket. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

63 Grondwateronttrekking voor menselijke consumptie (middelwaardig gebruik)

63.1 Inleiding

Als u in de stroomschema’s voor “Grondwateronttrekking voor menselijke consumptie” opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

63.2 Afwegingskader

Sinds de komst van de Kaderrichtlijn Water (KRW) is er een extra bescherming vereist voor alle bronnen bedoeld voor menselijke consumptie; dus ook bedrijfsmatige toepassingen voor menselijke consumptie. De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de KRW en heeft voor bronnen voor menselijke consumptie eisen gesteld. Om hier uitvoering aan te kunnen geven is een grondwateronttrekking van grondwater bedoeld voor menselijke consumptie vergunningplichtig.

Omdat een goede kwaliteit van het grondwater essentieel is voor het gebruik ervan voor menselijke consumptie, worden eisen gesteld aan de kwaliteit van de bron en het omgevingsgrondwater. Vooraf zal inzichtelijk moeten zijn wat de kwaliteit van het grondwater is ter plaatse van de te plaatsen bron, wat risico’s zijn voor de kwaliteit van het grondwater en de bron en hoe deze beschermd kan worden.

In vergunningen voor grondwateronttrekkingen voor menselijke consumptie waarbij dagelijks meer dan 10 m³ water wordt onttrokken of water wordt onttrokken ten behoeve van meer dan 50 personen worden voorschriften opgenomen met betrekking tot de monitoringsverplichtingen die voortvloeien uit de KRW. Over de wijze en de parameters waarop en de frequentie waarmee gemonitord wordt, vragen we advies aan de provincie.

64 Grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassing (laagwaardig gebruik)

64.1 Inleiding

Als u in de stroomschema’s voor “Grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassingen” opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

64.2 Afwegingskader

Onder grondwateronttrekkingen voor bedrijfsmatige toepassingen (niet voor menselijke consumptie) vallen activiteiten zoals schoonspoelen van stallen en machines, doorstroming van drukriolen, toepassingen in processen en toepassing als koelwater. Bij een te onttrekken debiet groter dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand of 12.000 m3/jaar is een grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassingen vergunningplichtig. Wij beschouwen deze toepassingen van grondwater als laagwaardig gebruik.

Daar waar alternatieven voor handen zijn, worden in principe geen vergunningen voor het onttrekken van grondwater voor deze toepassingen verleend. Waar mogelijk streven we naar het verder verminderen van de bestaande grondwateronttrekkingen. In veel gevallen zijn er goede alternatieven voor het gebruik van grondwater beschikbaar, bijvoorbeeld het gebruik van oppervlaktewater of drinkwater. Bij de beoordeling van vergunningaanvragen en bij de herziening van vergunningen, wegen wij de inzet van grondwater af tegen de beschikbare alternatieven. De aanvaardbaarheid van alternatieven wordt bepaald door factoren als kosten voor de vergunningaanvrager, maatschappelijke kosten, milieubelasting, volksgezondheid en andere bij het grondwater betrokken belangen. Waterbesparing is een andere mogelijkheid om de onttrekking van grondwater te beperken. Bij vergunningaanvragen en herziening van vergunningen schenken wij aandacht aan zuinig en efficiënt watergebruik en de toepassing van waterbesparende technieken. Zo nodig gebeurt dit op het niveau van deelstromen binnen de bedrijven.

Voor grondwateronttrekkingen t.b.v. koeling en verwarming verlenen we in principe geen vergunning, tenzij het grondwater na gebruik weer wordt terug gebracht in de bodem. Wij beschouwen een systeem waarbij het onttrokken grondwater niet terug gebracht wordt in de bodem als niet duurzaam. Bij het terugbrengen in de bodem van onttrokken grondwater moet worden aangetoond dat geen wateroverlast optreedt, dat geen verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende grondwater optreedt en dat de energiebalans in de bodem niet verstoord wordt. [zie hoofdstuk 67]

Grondwateronttrekking dieper dan het eerste watervoerende pakket

Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Daarom is voor het gebruik van dieper gelegen grondwater een vergunning vereist. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen wordt in principe geen vergunning verleend om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken.

Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor bedrijfsmatige toepassingen niet voor menselijke consumptie behoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie. Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassingen dieper dan het eerste watervoerend pakket. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

65 Grondwateronttrekking voor huis tuin en keuken of andere kleinschalige toepassingen (laagwaardig gebruik)

65.1 Inleiding

Als u in de stroomschema voor “Grondwateronttrekking voor huis tuin en keuken of andere kleinschalige toepassingen” opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

65.2 Afwegingskader

Onder grondwateronttrekkingen voor huis tuin en keuken of andere kleinschalige toepassingen (niet voor menselijke consumptie) wordt verstaan het gebruik van grondwater in het huishouden zoals het vullen van een zwembad in de tuin, het sproeien van een tuin en toepassing als koelwater voor een huis. Tevens kan gedacht worden aan het gebruik van grondwater voor het vullen van waterpartijen of toepassing in de natuur, zie hiervoor hoofdstuk 67. Bij een te onttrekken debiet groter dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand of 12.000 m3/jaar is een grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassingen vergunningplichtig. Wij beschouwen deze toepassingen van grondwater als laagwaardig gebruik.

Daar waar alternatieven voor handen zijn, worden in principe geen vergunningen voor het onttrekken van grondwater voor deze toepassingen verleend. Waar mogelijk streven we naar het verder verminderen van de bestaande grondwateronttrekkingen. In veel gevallen zijn er goede alternatieven voor het gebruik van grondwater beschikbaar, bijvoorbeeld het gebruik van oppervlaktewater of drinkwater. Bij de beoordeling van vergunningaanvragen en bij de herziening van vergunningen, wegen wij de inzet van grondwater af tegen de beschikbare alternatieven. De aanvaardbaarheid van alternatieven wordt bepaald door factoren als kosten voor de vergunningaanvrager, maatschappelijke kosten, milieubelasting, volksgezondheid en andere bij het grondwater betrokken belangen. Waterbesparing is een andere mogelijkheid om de onttrekking van grondwater te beperken. Bij vergunningaanvragen en herziening van vergunningen schenken wij aandacht aan zuinig en efficiënt watergebruik en de toepassing van waterbesparende technieken.

Voor grondwateronttrekkingen t.b.v. koeling en verwarming verlenen we in principe geen vergunning, tenzij het grondwater na gebruik weer wordt terug gebracht in de bodem. Wij beschouwen een systeem waarbij het onttrokken grondwater niet terug gebracht wordt in de bodem als niet duurzaam. Bij het terugbrengen in de bodem van onttrokken grondwater moet worden aangetoond dat geen wateroverlast optreedt, dat geen verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende grondwater optreedt en dat de energiebalans in de bodem niet verstoord wordt. [zie hoofdstuk 67].

Grondwateronttrekking dieper dan het eerste watervoerende pakket

Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Daarom is voor het gebruik van dieper gelegen grondwater een vergunning vereist. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen wordt in principe geen vergunning verleend om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken.

Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor huis tuin en keuken toepassingen niet voor menselijke consumptie behoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie. Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater voor huis tuin en keuken toepassingen dieper dan het eerste watervoerend pakket. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

66 Grondwateronttrekking voor droog houden en beschermen van ondergrondse bebouwing / infrastructuur (laagwaardig gebruik)

66.1 Inleiding

Als u in de stroomschema’s voor “Grondwateronttrekking voor drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing / infrastructuur” opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

66.2 Afwegingskader

Wij beschouwen permanente onttrekkingen voor bouwwerken en infrastructuur als ongewenst en niet duurzaam. Er zijn bovendien voldoende alternatieven beschikbaar. Voor het onttrekken voor dit doel worden in principe geen vergunningen verleend.

Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater voor dit doel. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

67 Permanente drainage percelen (laagwaardig gebruik)

67.1 Inleiding

Als u in de stroomschema’s voor “Permanente drainage percelen” opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

67.2 Afwegingskader

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is met name van toepassing op de veengebieden. Deze aangewezen gebieden zijn aangegeven op kaart 8.

Drainage kan een risico op inklinking van gronden en versnelde oxidatie met zich mee brengen. Bodemdaling in veengebieden is een probleem dat onder meer wordt veroorzaakt door ontwatering. Om te voorkomen dat er verdere bodemdaling optreedt, zijn gebieden aangewezen waarin drainage vergunningplichtig is.

Voor de aangewezen gebieden wordt minimaal gestreefd naar een hydrologisch standstill van de bodemdaling en maximaal naar volledig herstel van grondwaterstanden en kwelsituaties. Ingrepen binnen deze gebieden zijn slechts toegestaan, indien deze in overeenstemming zijn met, of gericht zijn op, behoud, herstel en ontwikkeling van de veenbodems.

Het waterschap voert in deze gebieden een restrictief beleid voor ingrepen die een verlaging van de grondwaterstand tot gevolg hebben en die de bodemdaling doen toenemen. Uit onderzoek is gebleken dat wanneer de aanlegdiepte van drainage in veengebieden niet dieper is dan 80 cm -mv, bodemdaling zoveel mogelijk wordt beperkt. Daarom is het aanleggen van drainage dieper dan 80 cm -mv vergunningplichtig.

In principe worden in de aangewezen gebieden geen vergunningen verleend voor nieuwe of te vervangen drainage dieper dan 80 cm – mv. Alleen als er aangetoond is dat er geen sprake is van (extra) bodemdaling, wordt vergunning verleend.

Onderwaterdrainage

In veengebieden is het risico op bodemdaling, door menselijk handelen, groot. Door op een doelmatige wijze drainage aan te leggen, bijvoorbeeld door middel van onderwaterdrainage, kan de grondwaterstand in deze gebieden gereguleerd worden. Doel van onderwaterdrainage is het voorkomen van bodemdaling door inklinking of verdroging en tegelijkertijd het creëren van een constante grondwaterstand, zodat het land geschikt is voor landbouw (inclusief het gebruik van zwaar materieel op het land).

Uit onderzoek blijkt dat in veenweidegebieden onderwaterdrainage aangelegd kan worden als de locatie niet in een hoogwatervoorziening ligt.

In principe worden hiervoor geen vergunningen verleend.

Afvoer ondersteund door gebruik van een pomp

Drainage die afvoert onder natuurlijk verval is doorgaans een vorm van versnelde afvoer van overtollige grondwater. De hoge grondwaterstand is vaak het gevolg van te veel neerslag in korte tijd of door neerslag op een moeilijk doordringbare bodem. Het water kan dan niet makkelijk de bodem in. Als de afvoer van het grondwater ondersteund moet worden door een pomp, is sprake van een grondwateronttrekking. Door het gebruik van een pomp kan het water naar de drains toegetrokken worden, hetgeen onwenselijk is. Het drooghouden van landbouwgrond door middel van grondwateronttrekking is onwenselijk en daarom vergunningplichtig.

68 Grondwateronttrekkingen voor waterpartijen of natuur (respectievelijk laag- en middelwaardig gebruik)

68.1 Inleiding

Als u in de stroomschema voor “Grondwateronttrekking voor huis tuin en keuken of kleinschalige andere toepassingen” opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

68.2 Afwegingskader

Grondwateronttrekkingen groter dan 10 m3/uur voor dit doel zijn vergunningplichtig. In principe worden voor dit doel geen nieuwe vergunningen verleend.

Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater voor dit doel. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

69 Infiltreren en water (terug) in de bodem brengen

69.1 Inleiding

Als u in de stroomschema voor “Infiltreren en water (terug) in de bodem brengen” opgenomen in de Uitvoeringsregels bij de Keur, uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Hoe u een vergunning bij het waterschap aanvraagt, kunt u vinden op de site van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Infiltreren

Infiltreren in de zin van de Waterwet (en de voormalige Grondwaterwet) is ‘het brengen van water in de bodem met het oog op het onttrekken van dat water’. Infiltreren is altijd vergunningplichtig.

Terugbrengen van onttrokken grondwater in de bodem

(Terug)brengen van onttrokken grondwater in de bodem valt niet onder het begrip ‘infiltreren' uit de Waterwet als dit niet gebeurt met het oog op het onttrekken van dat water.

69.2 Afwegingen

Hoewel er op grond van de Waterwet geen zelfstandige vergunningplicht bestaat voor het (terug)brengen van (onttrokken grond)water kunnen in de watervergunning wel voorschriften worden opgenomen voor het (terug)brengen van (onttrokken grond)water in de bodem. Hiermee worden namelijk twee doelstellingen van de Waterwet behartigd: het op peil houden van de grondwatervoorraad en het beschermen van de kwaliteit van het grondwater. De voorschriften kunnen zowel over de kwantiteit als de kwaliteit van het water gaan.

Als het (terug)brengen van (onttrokken grond)water niet wordt geregeld in de watervergunning of als de grondwateronttrekking onder algemene regels valt, dan is het (terug)brengen van (onttrokken grond)water in de bodem, geregeld in het Besluit lozen buiten inrichtingen en het Activiteitenbesluit.

In beide besluiten is echter opgenomen dat als in een watervergunning voorschriften zijn gesteld over het lozen in de bodem de voorschriften over het lozen op of in de bodem uit het Activiteitenbesluit en het Besluit lozen buiten inrichtingen niet van toepassing zijn.

Voorschriften

Specifiek voor infiltreren geldt op grond van artikel 6.26 Waterwet dat slechts vergunning verleend kan worden als er geen gevaar voor de grondwaterkwaliteit is, en dat er aan een vergunning voorschriften worden verbonden ter verzekering van de controle op de kwaliteit van het grondwater.

Ook voor terugbrengen van onttrokken grondwater zullen we voorschriften opnemen om risico’s voor de grondwaterkwaliteit te voorkomen en om de kwaliteit te controleren (monitoring).

Bovendien worden in de vergunning voorschriften opgenomen ten aanzien van de kwantiteit van het te infiltreren water. Een verhoging in de grondwaterstand en/of stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerende pakket kan tot gevolg hebben: het opdrijven van opstallen, paalrot (na herstel grondwaterstand en/of stijghoogte grondwater in watervoerend pakket) en schade aan boomwortels.

Daarnaast wordt voorgeschreven dat grondwater op dezelfde diepte in de bodem (in het zelfde pakket) wordt gebracht als waarop het grondwater onttrokken is.

Schade aan waterkeringen

Een grondwateronttrekking kan op verschillende manieren effect hebben op een waterkering. Verandering van de grondwaterstand onder of in de nabijheid van een waterkering kan leiden tot zetting of het instabiel worden van het dijklichaam door piping (water dat in een baan door de dijk stroomt). Ten slotte kan het veen in de bodem onder een kering uitdrogen, waardoor gevaar ontstaat voor verplaatsen van de waterkering.

Aldus vastgesteld in vergadering van 5 februari 2019.

P.J.M. Poelmann, dijkgraaf

J. Goedhart, secretaris-directeur

Naar boven