Waterschapsblad van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden | Waterschapsblad 2019, 3808 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden | Waterschapsblad 2019, 3808 | Overige besluiten van algemene strekking |
UITVOERINGSREGELS BIJ DE KEUR HOOGHEEMRAADSCHAP DE STICHTSE RIJNLANDEN 2018
Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;
Gezien het bestuursvoorstel d.d. 5 februari 2019 (1483299, 1447198);
Gelet op artikel 56 van de Waterschapswet, artikel 6.13 van de Waterwet, de artikelen 3.2 en 3.3 van de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018 en het besluit van het Algemeen Bestuur d.d. 19 december 2018 (1446665, 1475838);
Vast te stellen de Uitvoeringsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018
[en deze op 1 mei 2019 in werking te laten treden].
1 Inleiding bij de uitvoeringsregels
Het waterschap is verantwoordelijk voor het beheer van het watersysteem en heeft daarom regels opgesteld om het watersysteem te beschermen. Dit is uitgewerkt in de Keur en in de bijbehorende documenten.
Onder watersysteem wordt verstaan: het samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.
In hoofdstuk 2 van de Keur heeft het algemeen bestuur van het waterschap doelcriteria vastgesteld. Deze criteria zijn bepalend voor de vraag of een handeling in het watersysteem kan worden toegestaan of niet. Het college heeft deze doelcriteria voor concrete situaties uitgewerkt in stroomschema’s, vastgelegd in dit document “Uitvoeringsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018”. De uitvoeringsregels bestaan uit stroomschema’s, toelichting op de zorgplicht en algemene regels met bijbehorende toelichting. De afwegingskaders voor vergunningverlening zijn opgenomen in het document “Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018”.
Voor de belangrijkste in de praktijk voorkomende handelingen zijn uitvoeringsregels opgesteld. Deze uitvoeringsregels zijn onderverdeeld in:
Deel 1: uitvoeringsregels voor handelingen met betrekking tot oppervlaktewater (hoofdstuk 2 t/m 24)
Deel 2: uitvoeringsregels voor handelingen met betrekking tot een waterkering (hoofdstuk 25 t/m 54)
Deel 3: uitvoeringsregels met betrekking tot grondwater (hoofdstuk 55 t/m 72)
1.2 Mogelijke uitkomsten stroomschema’s
Bij het doorlopen van de stroomschema’s zijn verschillende uitkomsten mogelijk, te weten:
De hoofdstukken kennen steeds eenzelfde opbouw en volgorde waarin de verschillende uitkomsten van het stroomschema worden behandeld. Alleen de stroomschema’s en de algemene regels hebben de status van regelgeving, waaraan de initiatiefnemer moet voldoen. De erbij gegeven toelichting en de overige paragrafen hebben de status van toelichting.
Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan welke uitvoeringsregels en/of andere regelgeving van toepassing zijn. Iemand die water wil lozen op oppervlaktewater en daarvoor een uitstroomvoorziening wil realiseren, moet zowel het stroomschema voor het lozen op oppervlaktewater als die voor het aanleggen van een uitstroomvoorziening doorlopen.
Per hoofdstuk is aangegeven dat mogelijk ook andere hoofdstukken met regelgeving van toepassing zijn. Indien is verwezen naar andere hoofdstukken is dat niet uitputtend bedoeld, maar slechts informatief. Het is voor het waterschap niet mogelijk een uitputtende opsomming te geven van alle mogelijk van toepassing zijnde regels.
Voor één handeling kunnen meerdere uitvoeringsregels van toepassing zijn. Er kunnen beperkingen gelden vanwege oppervlaktewaterbelang (deel 1), waterkeringenbelang (deel 2) en grondwaterbelang (deel 3). Deze kunnen alle drie een andere uitkomst geven. De strengste regel geldt dan. Bijvoorbeeld: als vanuit het oppervlaktewaterbelang een algemene regel geldt, en vanuit het waterkeringbelang vergunningplicht, dan geldt voor deze handeling de vergunningplicht.
Als voor een bepaalde handeling een specifieke uitvoeringsregel is gemaakt, dan behoeft de initiatiefnemer alleen die regel op te volgen, behoudens er daarnaast geen andere activiteiten worden uitgevoerd waarvoor aanvullend toch een andere uitvoeringsregel van toepassing is. Voorbeelden van specifieke uitvoeringsregels zijn: “bruggen in of over oppervlaktewater” (hoofdstuk 5) en ”steigers en vlonders bij oppervlaktewater” (hoofdstuk 6). Als een initiatiefnemer een brug of een steiger wil maken dan geldt dus alleen hoofdstuk 5 of 6. De hoofdstukken 13 (“constructies, objecten en vaartuigen in oppervlaktewater”) en 16 (“bouwwerken langs oppervlaktewater”), zijn in dat geval niet van toepassing. Hoofdstuk 13 is naast de specifieke regelgeving echter wel van toepassing indien de werkzaamheden vanaf het water worden uitgevoerd.
1.3 Ruime uitleg van het begrip “handeling”
Zoals hierboven aangegeven is het vaak niet mogelijk om in de uitvoeringsregels uitputtend te zijn. Daarom moet de initiatiefnemer ruime uitleg geven aan de in de uitvoeringsregels genoemde handelingen. Zo moet onder aanleggen van bijvoorbeeld een dam met duiker of een brug ook worden verstaan: het verbreden of het verlengen van een reeds bestaande dam met duiker of brug, etc. Onder verwijderen van bijvoorbeeld een dam met duiker of een brug moet ook worden verstaan: het inkorten of het versmallen daarvan. Verder geldt de uitvoeringsregel niet alleen voor de activiteit op zich waarbij een object wordt aangelegd, maar ook voor het achteraf hebben van het gerealiseerde object.
Als een initiatiefnemer een bestaand iets gaat vervangen voor iets nieuws, dan moet in het betreffende hoofdstuk worden gekeken naar zowel de regels voor het verwijderen van het object, als ook naar de regels voor het aanleggen van het object.
Zoals hierboven aangegeven moet de initiatiefnemer altijd voldoen aan de zorgplicht. Met deze zorgplicht wordt invulling gegeven aan het “ja-mits”-uitgangspunt waar de nieuwe Keur op is gebaseerd. Handelingen en activiteiten die in het stroomschema zijn aangeduid met “zorgplicht”, zijn toegestaan mits wordt voldaan aan de zorgplicht. Per hoofdstuk is aangegeven wat in dat geval onder de zorgplicht kan worden verstaan. Dit zijn slechts voorbeelden. De initiatiefnemer moet altijd zelf nagaan wat in het concrete geval moet worden gedaan of nagelaten om aan de zorgplicht te voldoen. In artikel 3.1 van de Keur staan de nadelige effecten voor het watersysteem die met de zorgplicht moeten worden voorkomen.
Bij een algemene regel en een verleende vergunning geldt naast de bijbehorende voorschriften dat ook aan de zorgplicht moet worden voldaan. Dit betekent dat de initiatiefnemer altijd zelf moet nagaan of zijn handeling geen nadelige gevolgen heeft voor het watersysteem; ook al voldoet hij aan de voorschriften.
Daarnaast functioneert de zorgplicht als vangnet om te kunnen optreden tegen eventuele nadelige effecten van handelingen en activiteiten op het watersysteem, die niet op andere wijze zijn gereguleerd.
Naast de zorgplicht kan een algemene regel van toepassing zijn, genoemd in artikel 3.2 van de Keur. De algemene regels bestaan uit een set voorschriften behorende bij een unieke combinatie van criteria in de stroomschema’s. Elke algemene regel heeft zijn eigen “unieke code” (paragraafnummer) die in het stroomschema staat aangegeven en verwijst naar een blauw gekleurd kader in de tekst met de bijbehorende voorschriften. Dit heeft de status van regelgeving, waar aan moet worden voldaan.
In sommige algemene regels is een voorafgaande meldplicht opgenomen. Voordat handelingen uitgevoerd mogen worden, moeten deze bij het waterschap worden gemeld. Dit is belangrijk omdat de voorgenomen handeling in het watersysteem bijvoorbeeld moet worden verwerkt in het beheerregister of de Legger. Ook kan het zijn dat om de handeling te mogen uitvoeren vooraf maatwerk voorschriften nodig zijn of dat een toezichthouder bij de uitvoering van de werkzaamheden aanwezig wil zijn. Het is dan van belang dat de melding tijdig wordt gedaan.
Per geval kan een andere termijn gelden waarbinnen de melding moet worden gedaan. Indien van toepassing, is dit in de betreffende algemene regel aangegeven. De melding kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan. Zie hiervoor de site van het waterschap (www.hdsr.nl). Tevens kan een melding digitaal worden gedaan via het omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Als volgens het stroomschema een vergunningplicht geldt, dan mag de handeling niet zonder meer worden uitgevoerd en moet hiervoor op grond van artikel 3.3 van de Keur eerst een vergunning zijn verleend. In de betreffende paragraaf is aangegeven hoe een vergunning kan worden aangevraagd. De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd via het omgevingsloket (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl).
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst is na te lezen in het document “Beleidsregels bij de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018”.
Tenslotte is het mogelijk dat een handeling in het geheel niet is toegestaan. In dat geval komt de initiatiefnemer bij het doorlopen van het stroomschema uit bij een rood vakje met algeheel verbod. Op grond van artikel 3.5 van de Keur is het dan niet toegestaan de handeling uit te voeren. Hiervoor kan geen vergunning worden verleend. Omdat de term “verbod” voor zich spreekt is dit in de hoofdstukken niet verder uitgewerkt.
1.8 Keuzevrijheid initiatiefnemer
De initiatiefnemer kan aan de hand van het stroomschema keuzes maken in de manier van uitvoering van de voorgenomen handeling, waarmee de uitkomst kan worden beïnvloed. Door een bouwplan of voorgenomen handeling aan te passen, kan het doorlopen van het stroomschema een andere uitkomst geven. De uitkomst kan dan bijvoorbeeld zijn zorgplicht of een algemene regel, in plaats van een vergunningplicht.
Verder heeft de initiatiefnemer de vrijheid, tenzij in dit document anders is aangegeven, om gecombineerde handelingen te splitsen of samen te voegen. De basis hiervoor ligt in artikel 3.4 van de Keur. Als een voorgenomen project uit meerdere handelingen bestaat waarbij voor één of meer van de handelingen een vergunningplicht geldt, dan kan de initiatiefnemer voor dat project een gecombineerde vergunning aanvragen, waarin dus ook de handelingen worden opgenomen waarvoor een algemene regel bestaat.
Als in de gecombineerde aanvraag zowel tijdelijke als permanente handelingen en activiteiten voorkomen kan het waterschap ervoor kiezen deze apart in behandeling te nemen.
Bij het opstellen van de regels is er naar gestreefd dit op een zo klantvriendelijk mogelijke manier te doen. Indien een en ander toch niet duidelijk is, is het raadzaam voorafgaand aan het uitvoeren van de handeling, te informeren bij de afdeling Vergunningverlening en Handhaving van het waterschap.
2 Graven van of in oppervlaktewater
In dit hoofdstuk is de handeling ‘het graven van oppervlaktewater’ uitgewerkt. Onder deze handeling verstaan we:
Het graven van oppervlaktewater is niet zonder meer toegestaan. Het graven van oppervlaktewater kan immers gevolgen hebben voor het peilbeheer door het waterschap, maar ook voor het grondwater, waardoor (elders) wateroverlast of -schaarste kan ontstaan.
Als u van plan bent om oppervlaktewater te graven, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn. Daar waar in het stroomschema één van bovenstaande vormen van het graven van oppervlaktewater expliciet wordt genoemd, dan gaat het uitsluitend om die vorm van het graven van oppervlaktewater.
Het stroomschema is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in het stroomschema zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
2.2 Stroomschema graven van of in oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Geïsoleerde watergangen en waterpartijen (bijvoorbeeld op zichzelf staande vijvers of plassen) maken geen onderdeel uit van het bergend vermogen van het watersysteem en zijn niet direct aangesloten op een andere watergang. Het waterschap heeft bij deze geïsoleerde watergangen geen kwantiteitsbelang. Daarom vallen deze watergangen onder de zorgplicht.
Wanneer te graven oppervlaktewater zich geheel of gedeeltelijk bevindt in de beschermingszone K van een kunstwerk, dan kan dit ten koste gaan van bijvoorbeeld de stabiliteit van dat kunstwerk. Ook kan het graven onderloopsheid van het kunstwerk tot gevolg hebben. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht zodat kan worden onderzocht wat de gevolgen van de graafwerkzaamheden voor het betreffende kunstwerk zijn.
Soms moet ten behoeve van een project tijdelijk een nieuwe watergang worden aangelegd of een bestaande watergang worden verbreed. Na afloop van het project wordt de gegraven watergang weer gedempt. In dat geval is de algemene regel zonder meldplicht van toepassing.
Voor primaire en secundaire watergangen die vanaf de oever worden onderhouden en die een beschermingszone hebben, moet per geval worden beoordeeld wat de gevolgen zijn van het verbreden van de watergang voor de uitvoering van het onderhoud. Als u deze handeling wilt gaan uitvoeren dient u een vergunning aan te vragen. Deze vergunningplicht geldt ook voor het aanleggen van een (deel van een) nieuwe primaire of secundaire watergang.
Bij het verlengen, verbreden en/of verdiepen van een bestaande watergang worden er geen eisen gesteld aan de afmetingen van deze verbreding, tenzij de handeling wordt uitgevoerd vanwege een compensatie van een demping of een compensatie voor versnelde afvoer van nieuw verhard oppervlak. Daarom is voor deze handeling een algemene regel met meldplicht van toepassing.
Het oppervlaktewater in het beheergebied van het waterschap is in de Legger opgenomen. Periodiek wordt al het oppervlaktewater gecontroleerd en beoordeeld of het voldoet aan de minimale afmetingen die in de Legger zijn vastgelegd. Nieuw aan te leggen oppervlaktewater dient ook te voldoen aan minimale afmetingen. Als er redenen zijn om van deze minimale afmetingen af te wijken dan moet per geval worden beoordeeld of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.
De minimale afmetingen van watergangen zijn aangegeven in onderstaande tabel.
Tabel 2.1 Minimale afmetingen watergangen
Voor de tabel wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Figuur 2.1 Indeling deelgebieden
Voor de figuur wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage
In het gebied van de Utrechtse Heuvelrug (zie kaart 7) komen grote grondwaterstands-verschillen voor. Als er een nieuwe watergang wordt aangelegd en deze watergang wordt aangesloten op een watergang met een bepaald peil, dan kan het voorkomen dat de grondwaterstand ter plaatse van de nieuw aan te leggen watergang grote verschillen vertoont met dit peil. Het kan dan nodig zijn de nieuwe watergang te voorzien van één of meerdere stuwen. Als dit niet gebeurt dan kan de watergang gaan werken als drain voor de omgeving. In dat geval kan er verdroging of (elders) vernatting optreden.
Omdat per geval moet worden beoordeeld of er stuwen of andere voorzieningen moeten worden aangelegd, geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
bij het graven van oppervlaktewater, het werk na afloop van de werkzaamheden in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd, indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden;
bij diepere ontgravingen (bijvoorbeeld zand- en kleiwinputten) het aspect kwel en wegzijging een grote rol kan spelen. Als dit aan de orde is, is het aan de initiatiefnemer om dit in een vroeg stadium in een ontwerpplan met het waterschap (en/of met andere overheden) af te stemmen. In het ontwerpplan kan beschreven worden welke maatregelen getroffen worden om het ongewenste effect tegen te gaan. Zo nodig zal de initiatiefnemer dit over een langere periode monitoren. Hierbij kunnen grenswaarden en mitigerende maatregelen worden vastgesteld.
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘Algemene regel zonder meldplicht’ of ‘Algemene regel met meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
2.4.1 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan deze algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
De ligging van de peilgebieden en de desbetreffende peilen zijn terug te vinden in de verschillende peilbesluiten. De peilbesluiten zijn te raadplegen via de site van het waterschap: www.hdsr.nl/bestuur-organisatie/regelgeving. Watergangen met verschillende peilen mogen niet met elkaar worden verbonden.
Het kan noodzakelijk zijn dat in de tijdelijk te graven watergang ter plaatse van de onderhoudsroute een tijdelijke dam met duiker wordt aangelegd. Deze moet dan voldoen aan de regelgeving voor het aanleggen van een dam met duiker, met uitzondering van het gestelde: maximaal één dam met duiker per zijde van het betreffende perceel. De aanleg van zo’n dam met duiker is niet altijd nodig. Daarom is het raadzaam om vooraf contact op te nemen met het waterschap. Voor uw specifieke situatie kunnen dan afspraken worden gemaakt.
Als een watergang te diep wordt gegraven bestaat het risico dat door de grondwaterdruk de bodem opbarst. Dit moet worden voorkomen. Grondwater kan zich dan vermengen met oppervlaktewater. Ook kan de watergang vollopen met sediment. Aan de hand van boringen en/of sonderingen kan vooraf een inschatting worden gemaakt van het risico.
2.4.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan deze algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Indien de te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een onderhoudsroute van het waterschap doorkruist (zie beschermingszone A op kaart 2 A), moet in de te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 meter. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving voor het aanleggen van een dam met duiker, met uitzondering van het gestelde; maximaal één dam met duiker per zijde van het betreffende perceel.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
De ligging van de peilgebieden en de desbetreffende peilen zijn terug te vinden in de verschillende peilbesluiten. De peilbesluiten zijn te raadplegen via de site van het waterschap: www.hdsr.nl/bestuur-organisatie/regelgeving. Watergangen met verschillende peilen mogen niet met elkaar worden verbonden.
Als een watergang te diep wordt gegraven bestaat het risico dat door de grondwaterdruk de bodem opbarst. Dit moet worden voorkomen. Grondwater kan zich dan vermengen met oppervlaktewater. Ook kan de watergang vollopen met sediment. Aan de hand van boringen en/of sonderingen kan vooraf een inschatting worden gemaakt van het risico.
Een extra maatregel die kan worden getroffen om wegzijging te voorkomen, als blijkt dat schade ontstaat door verdroging of als onevenredig veel water wordt afgevoerd, is bijvoorbeeld het aanbrengen van een klei afdekking op de bodem van de watergang. Te denken valt ook aan het minder diep graven van een watergang.
Het graven van nieuw oppervlaktewater dient vooraf te worden gemeld. Het betreft een wijziging in het watersysteem, die moet worden geregistreerd in de Legger. Ook moet het waterschap kunnen controleren of de handeling goed wordt uitgevoerd. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
2.4.3 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan deze algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist (zie beschermingszone A op kaart 2 A), moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 meter. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving voor het aanleggen van een dam met duiker, met uitzondering van het gestelde; maximaal één dam met duiker per zijde van het betreffende perceel.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
De ligging van de peilgebieden en de desbetreffende peilen zijn terug te vinden in de verschillende peilbesluiten. De peilbesluiten zijn te raadplegen via de site van het waterschap: www.hdsr.nl/bestuur-organisatie/regelgeving. Watergangen met verschillende peilen mogen niet met elkaar worden verbonden.
Als een watergang te diep wordt gegraven bestaat het risico dat door de grondwaterdruk de bodem opbarst. Dit moet worden voorkomen. Grondwater kan zich dan vermengen met oppervlaktewater. Ook kan de watergang vollopen met sediment. Aan de hand van boringen en/of sonderingen kan vooraf een inschatting worden gemaakt van het risico.
Een extra maatregel die kan worden getroffen om wegzijging te voorkomen, als blijkt dat schade ontstaat door verdroging of als onevenredig veel water wordt afgevoerd, is bijvoorbeeld het aanbrengen van een klei-afdekking op de bodem van de watergang. Te denken valt ook aan het minder diep graven van een watergang.
Het graven van nieuw oppervlaktewater dient vooraf te worden gemeld. Het betreft een wijziging in het watersysteem, die moet worden geregistreerd in de Legger. Ook moet het waterschap kunnen controleren of de handeling goed wordt uitgevoerd. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
In dit hoofdstuk is de handeling het dempen van oppervlaktewater uitgewerkt. Onder deze handeling verstaan we:
- het volledig dempen van oppervlaktewater;
- het versmallen van oppervlaktewater;
- het verondiepen van oppervlaktewater.
Het dempen van oppervlaktewater is niet zonder meer toegestaan. Mede vanwege het verlies aan waterbergend vermogen en de verstoring van de doorstroming die hierdoor ontstaat. De regelgeving opgenomen in dit hoofdstuk is van toepassing op de kernzone van watergangen. Daar waar in het stroomschema één van bovenstaande vormen van het dempen van oppervlaktewater wordt genoemd, dan gaat het uitsluitend om die vorm van het dempen van oppervlaktewater. Elk verlies aan waterbergend vermogen van de watergang weegt daarbij mee.
Dit hoofdstuk is ook van toepassing op het dempen van een deel van de watergang ten behoeve van het aanleggen van een beschoeiing. Als u van plan bent om een watergang te dempen, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Het stroomschema is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in het stroomschema zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
3.2 Stroomschema dempen van oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Wanneer het gaat om het verondiepen van een watergang, waarbij niet verder dan tot vermelde waterdiepte wordt verondiept, dan geldt uitsluitend de zorgplicht. In de ‘Legger oppervlaktewateren’ is de diepte opgenomen waar rekening mee moet worden gehouden. De Legger is te vinden op de site van het waterschap www.hdsr.nl/bestuur-organisatie/regelgeving. Wordt er wel verder verondiept dan tot leggerdiepte dan geldt er een vergunningplicht.
In het geval een tijdelijk gegraven watergang ten behoeve van een project wordt gedempt, dan is uitsluitend de zorgplicht van toepassing. Van belang hierbij is dat het om een bij het waterschap aangemeld project gaat, waarvan de eindsituatie bij het waterschap bekend is. Onder ‘aangemeld project’ wordt in ieder geval verstaan:
Het dempen van (een deel van) primaire en secundaire watergangen kan er toe leiden dat de wateraan- en -afvoer wordt bemoeilijkt. Dit kan uiteraard niet zonder meer worden toegestaan en moet per geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Het volledig dempen van belangrijke tertiaire watergangen, aangegeven op kaart 11, is ongewenst. Hierdoor kan de aan- en afvoer van oppervlaktewater in het gedrang komen. In dat geval moet per situatie beoordeeld worden wat de gevolgen van de demping zijn. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Toelichting bij vragen 6, 7 en 8
Tertiaire watergangen die op kaart 11 staan hebben behalve een bergende functie ook een belangrijke functie in de wateraan- of -afvoer. Het versmallen van dergelijke watergangen is dan ook niet zonder meer toegestaan. Per geval moet worden beoordeeld of dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Als de te versmallen watergang niet op kaart 11 staat, dan moet het overgebleven profiel van de watergang na versmalling voldoen aan de minimale afmetingen die zijn aangegeven in onderstaande tabel. Kan daar niet aan worden voldaan dan geldt er een vergunningplicht.
De minimale afmetingen van tertiaire watergangen zijn aangegeven in onderstaande tabel.
Tabel 3.1 Minimale afmetingen watergangen in drie deelgebieden
Voor de tabel wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Figuur 3.1 Indeling deelgebieden
Voor de figuur wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Om het negatieve effect van de demping op de waterberging te beperken, bestaat er een compensatieverplichting. In sommige gevallen kan hiervan worden afgeweken. Dit moet per geval apart worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Compensatie moet plaatsvinden in hetzelfde peilgebied als waar de demping plaats vindt of in een peilgebied dat daar direct naast ligt, met hetzelfde of een lager peil.
De compensatie moet voorafgaand aan of gelijktijdig met de demping plaatsvinden. Hiermee wordt een tijdelijk negatief effect van de demping op de waterberging voorkomen. In sommige gevallen kan hiervan worden afgeweken. Dit moet per geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Toelichting bij vragen 12 en 13
Klei op veen- en veengronden zijn zogenaamde zettingsgevoelige gronden. Vooral wanneer de grondwaterspiegel onder de bovenkant van het veen komt te liggen bestaat het gevaar dat het veenpakket inklinkt en krimpt met als gevolg dat het maaiveld zal dalen. De grondwaterstand (ontwateringsdiepte) in een perceel wordt mede bepaald door het waterpeil in de sloot en de afstand tot de sloot.
Uitgaande van een zelfde slootpeil zal in brede percelen in perioden van neerslagtekort in het midden van het perceel de ontwateringsdiepte groter zijn dan in smallere percelen. Als gevolg hiervan zal het maaiveld met name in het midden van het perceel ook sneller gaan dalen (versnelde maaivelddaling). Uit onderzoek blijkt dat een optimale grondwaterstand wordt bereikt bij een perceelsbreedte van circa 60 meter. In het veen-weidegebied is de gemiddelde perceelsbreedte circa 50 meter. Het waterschap hanteert dan ook als beleid dat in klei op veen- en veengronden het dempen van een watergang niet mag leiden tot een perceelsbreedte breder dan 60 meter.
Natuurlijk zijn er ook percelen, die aanzienlijk smaller zijn dan 50 meter. Algemeen kan worden aangenomen, dat een perceel smaller dan 30 meter niet meer landbouwkundig is te gebruiken. Hieruit kan de behoefte ontstaan om dit perceel door slootdemping aan het naastliggende toe te voegen. Hierbij zal een nieuw perceel ontstaan van circa 80 meter breed. Hoewel dit bredere perceel zal leiden tot de hierboven genoemde nadelige waterhuishoudkundige effecten, mag in dergelijke gevallen – om landbouwkundig gebruik mogelijk te maken – worden afgeweken van de maximale breedte van 60 meter.
Hierbij hanteert het waterschap de volgende richtlijnen:
Voor bebouwd of toekomstig bebouwd gebied (percelen waar gebouwen op staan of gebouwen op gebouwd gaan worden) is bovenstaande minder relevant aangezien de waterhuishouding in dergelijke gebieden op een andere wijze is of wordt geregeld. Bovendien zijn dergelijke gebieden heel anders ingericht dan de open weidegebieden met langssloten en passen dergelijke sloten niet in de inrichting van de openbare ruimte.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘Algemene regel zonder meldplicht’ of ‘Algemene regel met meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
3.4.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan deze algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschrift nader toegelicht.
c. Overgebleven geïsoleerd water, dat niet meer verbonden is met de rest van het watersysteem, heeft geen functie meer in de piekopvang, bijvoorbeeld bij hevige regenval. Daarom moet dit oppervlak ook worden gecompenseerd, als ware het gedempt.
Het dempen van oppervlaktewater dient vooraf te worden gemeld, omdat dit een wijziging in het watersysteem behelst, die moet worden geregistreerd in de Legger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
4 Duikers, dammen met duiker en dichte dammen in oppervlaktewater
In dit hoofdstuk staan duikers, dammen met duiker en dichte dammen centraal. De regels omtrent het aanleggen van duikers, dammen met duiker en dichte dammen en het verwijderen van duikers, dammen met duiker en dichte dammen binnen het beheergebied van het waterschap worden hierin uitgewerkt.
Dit hoofdstuk is bijvoorbeeld van toepassing bij het aanleggen van een toegangsweg naar een perceel over een watergang, waarbij de watergang deels wordt gedempt middels een dam met duiker. Dit hoofdstuk is ook van toepassing op verbindingsduikers of als een bestaande (dam met) duiker wordt verbreed of verlengd.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op peilscheidende of peilregelende kunstwerken, zoals bijvoorbeeld inlaatduikers of dichte peilscheidende dammen.
Het aanleggen of het verwijderen van duikers, dammen met duiker en dichte dammen is niet zonder meer toegestaan. Door het plaatsen van een duiker, dam met duiker of dichte dam kan bijvoorbeeld de doorstroming van de watergangen in gevaar komen. Om die reden heeft het waterschap regels opgesteld om deze handelingen te monitoren. Het verbreden of verlengen van een bestaande duiker, dam met duiker of dichte dam wordt in de regels gelijkgesteld met de aanleg van een nieuwe, tenzij met een vergunning kan worden aangetoond dat de bestaande dam met duiker of dichte dam al eerder is gecompenseerd. Dus als de bestaande dam (met duiker) 20 m2 water wegneemt en het nieuwe deel 10 m2 water wegneemt, dan moet er 30 m2 water worden gecompenseerd, tenzij kan worden aangetoond dat de eerste 20 m2 al eerder is gecompenseerd.
Als u van plan bent om een duiker, dam met duiker of dichte dam aan te leggen, te verbreden of te verwijderen, doorloop dan het desbetreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
4.2 Aanleggen van duikers, dammen met duiker en dichte dammen in oppervlaktewater
4.2.1 Stroomschema aanleggen van duikers, dammen met duiker en dichte dammen in oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Voor peilscheidende en peilregelende kunstwerken geldt aparte regelgeving. Daarom moet hoofdstuk 21 ‘Peilscheidende en peilregelende kunstwerken in oppervlaktewater’ worden geraadpleegd. Het kan bijvoorbeeld gaan om een inlaatduiker of om een dichte peilscheidende dam.
Het aanleggen van een duiker of een dam met duiker in een primaire en secundaire watergang kan de doorstroming bemoeilijken en leiden tot onacceptabele opstuwing ter plaatse van de dam met duiker. Dit kan uiteraard niet zonder meer worden toegestaan, maar moet per geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Het gaat hier om een dichte dam zonder duiker die niet peilscheidend is. Het oppervlaktewater wordt niet gestremd aangezien het aan beide zijden van de dam in open verbinding staat met het watersysteem. Per geval moet beoordeeld worden of zo’n dichte dam kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Bij een minimale diameter van de duiker van 0,50 meter is er in de meeste tertiaire watergangen weinig gevaar voor opstuwing. Daar waar dit gevaar wel bestaat geldt een minimale diameter van 0,80 meter (zie kaart 5). Dit geldt bijvoorbeeld voor duikers in het Kromme Rijngebied. De diameter wijkt hier af omdat in dat gebied tertiaire watergangen een belangrijke rol kunnen spelen in de aanvoer van water ten behoeve van de beregening (zowel voor droogte- als nachtvorstbestrijding) voor de fruitteelt.
Als duikers worden vervangen dan moet altijd een duiker van gelijke diameter of groter worden gebruikt. Bijvoorbeeld: er ligt een duiker van 0,60 meter terwijl 0,50 meter is voorgeschreven, dan moet toch een duiker van minstens 0,60 meter worden aangelegd. Als er een duiker ligt van 0,40 meter terwijl 0,50 meter is voorgeschreven, dan moet de duiker worden vervangen door een duiker van minstens 0,50 meter.
Duikers moeten met 20 tot 35 procent lucht worden gelegd ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit. Dus bij een buis van 0,50 meter ligt hiervan maximaal 0,40 meter onder water en minimaal 0,10 meter boven water. Als de duiker minder dan 0,10 meter boven het water uitsteekt bestaat de kans dat drijfvuil ophoopt voor de duiker.
Daarnaast wordt een grens gesteld aan de maximale lengte van duikers. De maximale lengte bestaat omdat duikers een negatief effect hebben op de waterkwaliteit. De grens voor de algemene regel is op 10 meter gesteld. In sommige gevallen kan van voorgenoemde maatvoering worden afgeweken. Dat moet per geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
De afstand tussen dammen met duiker en peilregelende kunstwerken moet minimaal 10 meter bedragen, omdat een dam met duiker vanwege de verminderde doorstroming de werking van een peilregelend kunstwerk in negatieve zin kan beïnvloeden.
De minimale afstand is niet van toepassing op verbindingsduikers, aangezien die dwars op de watergang liggen en niet van invloed zijn op de werking van peilregelende kunstwerken.
Als de dam met duiker niet meer dan 25 m2 oppervlaktewater wegneemt (demping) dan geldt een algemene regel met meldplicht. Neemt de dam met duiker wel meer dan 25 m2 weg dan geldt de algemene regel alleen als er wordt gecompenseerd conform de regelgeving in hoofdstuk 3 (Dempen van oppervlaktewater). Wordt er niet gecompenseerd conform hoofdstuk 3 dan geldt een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
bij het dempen van oppervlaktewater het werk na afloop van de werkzaamheden in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden; en/of
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
4.2.3 Algemene regel met meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘Algemene regel zonder meldplicht’ of ‘Algemene regel met meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan deze algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
a. Hierbij wordt verwezen naar uitlogende materialen. Hieronder verstaan we onder andere zink, gecreosoteerd hout of gewolmaniseerd hout. Met bevestigingsmiddelen wordt bedoeld verzinkte of koperen schroeven of spijkers etc. Het gebruik van uitlogende materialen bij bevestigingsmiddelen is wel toegestaan.
d. Een voorbeeld hiervan is het plaatsen van een grondkering of een erosiebestendige afdekking.
e. Dammen en duikers in de watergang zorgen voor opstuwing. Indien de dammen niet meer worden gebruikt moeten ze worden weggehaald.
Het plaatsen van een (dam met) duiker dient vooraf te worden gemeld, omdat dit een wijziging in het watersysteem behelst. Een wijziging in het watersysteem moet worden geregistreerd in de Legger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
4.3.1 Stroomschema verwijderen van duikers, dammen met duiker en dichte dammen in oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Voor inlaatduikers en peilregelende kunstwerken gelden aparte regels. Daarvoor moet hoofdstuk 21 ‘Peilscheidende en peilregelende kunstwerken in oppervlaktewater’ worden geraadpleegd.
Het is zonder vergunning niet toegestaan om een duiker te verwijderen en de dam te laten liggen. De wateraan- en -afvoer kan dan in het gedrang komen.
Het kan gaan om een dam, die speciaal is aangelegd om schouw en/of onderhoud van watergangen mogelijk te maken (als een watergang een onderhoudsroute van het waterschap doorkruist zie beschermingszone A op kaart 2A). Ook kan het gaan om een dam die in een toegangsweg ligt naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap. Als het gaat om de hiervoor genoemde situaties dan kan zo’n dam niet zonder meer worden verwijderd. Indien er toch een dringende reden is om zo’n dam met duiker te verwijderen moeten er maatregelen worden getroffen om de bereikbaarheid van het schouwpad te garanderen. In zo’n geval moet een vergunning worden aangevraagd waarin een en ander kan worden geregeld.
De beschermingszone A is terug te vinden op kaart 2A. Of het gaat om een dam in een toegangsweg naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap staat niet op kaart, maar een initiatiefnemer wordt verondersteld hiervan op de hoogte te zijn.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
bij het verwijderen van de dam het werk na afloop van de werkzaamheden in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
4.3.3 Algemene regel met meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘Algemene regel zonder meldplicht’ of ‘Algemene regel met meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften meldplicht
Het verwijderen van een (dam met) duiker dient vooraf te worden gemeld, omdat dit een wijziging in het watersysteem behelst, die moet worden geregistreerd in de Legger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
5 Bruggen in of over oppervlaktewater
In dit hoofdstuk staan bruggen centraal. Hiertoe wordt ook gerekend het verbreden van bruggen en het vervangen van het brugdek. Dit wordt gelijkgesteld met de aanleg van een nieuwe brug. Onder een brug verstaan we bijvoorbeeld een verbinding van een weg van de ene kant van de watergang naar de andere kant, die al dan niet met pijlers of palen in de watergang wordt ondersteund.
Het verbreden van een brug wordt gelijk gesteld met de aanleg van een nieuwe brug.
Als u van plan bent om een brug aan te leggen, te verbreden of te verwijderen, doorloop dan het betreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
5.2.1 Stroomschema aanleggen, verbreden van bruggen en vervangen van een brugdek in of over oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er een brug wordt aangelegd, verbreed of wordt onderhouden in de kernzone of beschermingszone A van een watergang, de beschermingszone B van een beschoeiing of in de beschermingszone K van een kunstwerk. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer alleen het dek van een brug wordt vervangen dan geldt de zorgplicht. Voorwaarde is wel dat de vrije ruimte onder de brug niet wordt verkleind. Met de vrije ruimte wordt de afstand tussen het brugdek en de watergang bedoeld. Wordt een brug in zijn geheel vervangen dan moet worden voldaan aan zowel de regelgeving voor het verwijderen van bruggen als aan de regelgeving voor het aanleggen van bruggen.
Wanneer het een primaire of secundaire watergang betreft en deze versmald wordt als gevolg van de aanleg van de brug door bijvoorbeeld de landhoofden, dan kan de doorstroming van de watergang teveel worden belemmerd. Mochten er toch redenen zijn om het doorstroomprofiel met de aanleg van de brug te versmallen dan moet van geval tot geval worden beoordeeld wat de effecten zijn en welke maatregelen er moeten worden getroffen om nadelige consequenties voor de doorstroming zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Een eventuele versmalling van de watergang moet voorafgaand of gelijktijdig met de versmalling van de watergang worden gecompenseerd.
Als er een brug met palen of pijlers wordt aangelegd in een watergang met een groot afvoerdebiet dan kunnen deze palen of pijlers een goede doorstroming in de weg staan. Daarom moet per geval worden beoordeeld of een dergelijke brug kan worden toegestaan en geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. De betreffende (delen van) watergangen zijn aangegeven op kaart 12.
Voor primaire en secundaire watergangen geldt dat als er palen of pijlers in de watergang worden geplaatst, dit ten koste kan gaan van de doorstroming. Het waterschap staat toe dat twee sets ondersteunende palen of pijlers in de watergang worden geplaatst, waarbij een set uit meerdere palen/pijlers kan bestaan die in de stromingsrichting van de watergang zijn geplaatst. Op deze manier wordt de doorstroming het minst beperkt. Voor tertiaire watergangen is de doorstroming van minder belang en om die reden worden daar geen eisen aan gesteld.
Bij watergangen waarop varend onderhoud van de watergang kan plaatsvinden (zie kaart 1B) worden eisen gesteld aan de doorvaartbreedte en –hoogte van bruggen. Bij niet-varend onderhoud is bij primaire en secundaire watergangen een vrije hoogte onder de brug van 0,30 meter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil volgens het peilbesluit gewenst. Dit in verband met lichttoevoer, ecologie en onderhoud onder de brug en om eventuele stijging van het waterpeil te kunnen doorstaan. In sommige gevallen kan van deze eisen worden afgeweken. Dit moet echter van geval tot geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Bij tertiaire watergangen die niet op kaart 1B staan, geldt deze laatst eis (vrije hoogte onder de brug 0,30 meter) niet omdat deze watergangen niet door het waterschap worden onderhouden.
Ook tertiaire watergangen kunnen op kaart 1B staan. Het gaat dan meestal om aanvaarroutes van een inlaatplaats voor de maaiboot naar een primaire watergang toe.
Bij primaire en secundaire watergangen mag een brug niet in de beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk worden aangelegd om de mogelijkheid te hebben om deze kunstwerken in de toekomst te kunnen vervangen.
In sommige gevallen kan van deze eisen worden afgeweken. Dit moet echter van geval tot geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor die gevallen een vergunningplicht.
Voor tertiaire watergangen geldt dat het meestal om kleinere peilregelende kuntswerken gaat en wordt deze eis niet gesteld. Wel geldt hier natuurlijk altijd nog wel de zorgplicht.
Als een brug te dicht op een ander kunstwerk ligt, is het niet meer mogelijk om het stukje water tussen de brug en dat kunstwerk vanaf de oever met een maaikorf te onderhouden. Daarom schrijft het waterschap bij primaire en secundaire watergangen die (mogelijk) vanaf de oever worden onderhouden, en dus een beschermingszone A hebben, een minimale afstand van 7 meter voor.
Als er bij de aanleg van de brug geen oppervlaktewater wordt gedempt (bijvoorbeeld voor de aanleg van landhoofden die de watergang versmallen), dan geldt voor de aanleg van de brug een algemene regel zonder meldplicht.
Toelichting bij vragen 9 en 10
Als er door de aanleg van de brug niet meer dan 25 m2 oppervlaktewater weggenomen wordt (demping als gevolg van bijvoorbeeld de aanleg van landhoofden in de watergang) dan geldt een algemene regel met meldplicht. Wordt er door de aanleg van de brug wel meer dan 25 m2 weggenomen dan geldt de algemene regel alleen als er wordt gecompenseerd conform de regelgeving in hoofdstuk 3 (Dempen van oppervlaktewater). Wordt er niet gecompenseerd conform hoofdstuk 3 dan geldt een vergunningplicht.
Let op dat als er gecompenseerd moet worden conform hoofdstuk 3 dit alsnog kan leiden tot meldplicht of vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
bij het aanleggen, verbreden of onderhouden van een brug het werk na afloop van de werkzaamheden in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden;
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘Algemene regel zonder meldplicht’ of ‘Algemene regel met meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
5.2.3.1 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
b. Constructiedelen in het water kunnen de doorstroming belemmeren.
e. Bruggen met landhoofden in de watergang zorgen voor opstuwing. Indien de bruggen niet meer worden gebruikt moeten deze compleet met landhoofden worden weggehaald.
5.2.3.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
c. Constructiedelen in het water kunnen de doorstroming belemmeren.
e. Bruggen met landhoofden in de watergang zorgen voor opstuwing. Indien de bruggen niet meer worden gebruikt moeten deze compleet met landhoofden worden weggehaald.
Het aanleggen van een brug waarbij oppervlaktewater wordt gedempt dient vooraf te worden gemeld, omdat dit een wijziging in het watersysteem behelst. Een wijziging in het watersysteem moet worden geregistreerd in de Legger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
bij het verwijderen van bruggen het werk na afloop van de werkzaamheden in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden; en/of
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
6 Steigers en vlonders bij oppervlaktewater
In dit hoofdstuk staan steigers en vlonders centraal (zie ook figuur 6.1). Het aanleggen en het wijzigen van steigers en vlonders en het verwijderen van steigers en vlonders worden hierin uitgewerkt. Onder een steiger wordt verstaan een werk dat over de watergang hangt. Het kan worden ondersteund middels palen in de watergang. Met een vlonder wordt een werk bedoeld dat wordt aangebracht boven land en dus niet over een watergang hangt.
Het wijzigen van een steiger of vlonder wordt gelijk gesteld met de aanleg van een nieuwe steiger of vlonder.
De regelgeving opgenomen in dit hoofdstuk is ook van toepassing op het realiseren van constructies zoals een balkon, die over de watergang hangt. Dergelijke constructies worden hier beschouwd als een steiger.
Vanwege het feit dat de doorstroming en het onderhoud van de watergang kan worden belemmerd door het hebben dan wel het verwijderen van een steiger of vlonder, zijn deze handelingen niet zonder meer toegestaan.
Als u van plan bent om een steiger of vlonder aan te leggen, te wijzigen of te verwijderen in, boven of naast een watergang, doorloop dan het desbetreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
6.2.1 Stroomschema aanleggen van steigers en vlonders bij oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er een steiger of vlonder wordt aangelegd in de kernzone of beschermingszone A van een watergang, de beschermingszone B van een beschoeiing of in de beschermingszone K van een kunstwerk. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Tertiaire watergangen worden niet door het waterschap onderhouden. Of er sprake is van een tertiaire watergang kunt u herleiden uit de Legger oppervlaktewateren (zie kaart 1 A). Vanwege het feit dat tertiaire watergangen niet door het waterschap worden onderhouden, worden door het waterschap geen eisen gesteld aan steigers en vlonders. Ook worden geen eisen gesteld aan de maximale breedte van het overstek van de steiger.
Overigens kan het bij een tertiaire watergang zo zijn dat wanneer deze in eigendom is van de gemeente er varend onderhoud wordt gepleegd door deze gemeente. Met dit onderhoud dient de initiatiefnemer wel rekening te houden. In die gevallen is het verstandig toestemming te vragen voor de aanleg van de steiger bij de betreffende gemeente.
Figuur 6.1 Verschil tussen een vlonder en een steiger
Voor de figuur wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 2, 3 en 4
Als er sprake is van een vlonder (zie figuur 6.1), dan is de invloed op watergangen minimaal. De doorstroming wordt niet belemmerd, omdat er geen palen in het water staan en er geen sprake van een overstek over de watergang. Wel moet worden nagegaan of de vlonder zich bevindt in de beschermingszone A van een watergang. Als dat het geval is dan moet de vlonder zodanig geconstrueerd zijn dat deze overrijdbaar is door onderhoudsvoertuigen die maaionderhoud aan de watergang uitvoeren. Is de vlonder niet overrijdbaar voor onderhoudsvoertuigen dan moet per geval worden nagegaan of zo’n vlonder in de beschermingszone kan worden toegestaan. Daarom geldt voor die gevallen een vergunningplicht.
Als de vlonder niet in de beschermingszone A van een watergang ligt, maar wel in de beschermingszone B van beschoeiingen of in de beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk, en overrijdbaar is voor onderhoudsvoertuigen, dan moet alleen nog worden nagegaan of de vlonder zich bevindt bij een beschoeiing of peilregelend kunstwerk die in beheer en onderhoud is bij het waterschap. Is dat het geval dan gelden er voorschriften voor het aanleggen van die vlonder. Daarom geldt in die gevallen een algemene regel, waarbij er geen meldingsplicht is. In andere gevallen geldt alleen de zorgplicht.
Bij primaire en secundaire watergangen worden er eisen gesteld aan de afstand van de onderzijde van de steiger tot het hoogst vastgestelde waterpeil in het peilbesluit. Peilbesluiten kunt u inzien op de site van het waterschap (zie www.hdsr.nl/bestuur-organisatie/regelgeving). Of een watergang primair of secundair is, staat op kaart 1A. De maat van 0,30 meter heeft als achtergrond dat deze afstand voldoende is om de meeste peilstijgingen van watergangen te kunnen opvangen zonder dat steeds de steiger onder water loopt en er allerlei losliggende voorwerpen in de watergang terecht komen.
Bij steigers in de openbare ruimte (bijvoorbeeld kanosteigers) bevinden zich over het algemeen geen losliggende voorwerpen op de steiger en zijn bovengenoemde risico’s dus niet aan de orde. Daarom geldt hier geen maat van 0,30 meter. Ook bij steigers die zich niet in de openbare ruimte bevinden, zou een kleinere maat dan 0,30 meter in sommige gevallen kunnen worden toegestaan. Er worden dan wel aanvullende eisen gesteld. Dit moet echter van geval tot geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Wanneer er sprake is van een primaire of secundaire watergang en deze watergang wordt door het waterschap vanaf de kant (beschermingszone A) onderhouden dan vormen steigers een lastig obstakel bij dit onderhoud. Of zo’n steiger toch wordt toegestaan moet per situatie beoordeeld worden. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht omdat moet worden bekeken of het onderhoud niet te veel wordt belemmerd.
Wanneer de watergang vanaf de andere oever wordt onderhouden en dus niet vanaf het water (watergang staat niet op kaart 1B), dan hoeft geen rekening te worden gehouden met de doorvaartbreedte voor een maaiboot. De lengte van het overstek van de steiger over het water mag dan per oever 1/6 deel zijn van de waterlijn bij het hoogst vastgestelde waterpeil in het peilbesluit, met een maximale breedte van 1 meter. Bij deze breedte blijft altijd 2/3 deel van de breedte op de waterlijn vrij, waardoor de schaduwwerking, die door de steiger wordt veroorzaakt, beperkt blijft.
Het plaatsen van palen in een primaire of secundaire watergang is ongewenst vanwege doorstroming, drijfvuil en onderhoud. Als er toch dringende redenen zijn om groter overstek over het water aan te leggen of om palen onder een steiger in de watergang te zetten dan moet per geval beoordeeld worden of dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Toelichting bij vragen 9, 10, en 11
In de legger oppervlaktewateren worden onder andere watergangen aangegeven die varend kunnen worden onderhouden. In het geval er vanaf het water onderhoud kan worden uitgevoerd middels een boot, spreken we van onderhoudsvaarwater. Bij varend onderhoud, bijvoorbeeld door het waterschap, gelden er eisen aan de doorvaartbreedte ten behoeve van de maaiboot. Dit geldt ook voor (andere) watergangen die toegankelijk moeten zijn voor de maaiboot. Voor de bepaling van het overstek van de steiger boven het water gelden twee uitgangspunten.
Voor het bepalen van de lengte van het overstek van de steiger over het water onderscheiden we vier gevallen waarbij de breedte van de watergang op de waterlijn bij het hoogst vastgestelde waterpeil in het peilbesluit leidend is, te weten:
De watergang is breder dan 7 meter: aan beide zijden mag een steiger worden aangelegd met een overstek over het water van 1 meter. Er is aan beide zijden dan ook nog de mogelijkheid om een klein bootje of kano aan de steiger aan te leggen, mits dit ook vanuit andere regelgeving is toegestaan. Hierbij moet er rekening mee worden gehouden dat er te allen tijde een vrije doorvaartopening overblijft van minimaal 3 meter ten behoeve van de maaiboot.
De watergang heeft een breedte tussen 5 en 7 meter. Alles wat de watergang breder is dan 5 meter mag gelijk verdeeld worden over beide oevers. Dus bij een watergang met een breedte van 6 meter mag de lengte van het overstek over het water maximaal 0,50 meter zijn. Ook in dit geval is er nog voldoende ruimte over om aan beide zijden een klein bootje of kano aan de steiger aan te leggen, mits dit ook vanuit andere regelgeving is toegestaan. Ook hier geldt weer dat er te allen tijde een vrije doorvaartopening overblijft van 3 meter ten behoeve van de maaiboot.
De watergang heeft een breedte tussen 3 en 5 meter. Alles wat de watergang breder is dan 3 meter mag gelijk verdeeld worden over beide oevers. Dus bij een watergang met een breedte van 4 meter mag de lengte van het overstek over het water maximaal 0,50 meter zijn. In dit geval mag er geen bootje of kano aan de steiger worden aangelegd omdat dan de doorvaartbreedte voor de maaiboot smaller zou worden dan 3 meter.
Indien een groter overstek van de steiger over het water gewenst is, dan moet per geval worden beoordeeld of dit mogelijk is. Dat geldt ook voor het plaatsen van palen onder de steiger in de watergang. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
bij het aanleggen van een steiger of vlonder wordt het werk na afloop van de werkzaamheden in nette staat achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd, indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden;
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘Algemene regel zonder meldplicht’ of ‘Algemene regel met meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
6.2.3.1 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
a. Een vlonder mag niet worden bevestigd aan de beschoeiing of aan een peilregelend kunstwerk van het waterschap. De reden hiervoor is dat de constructie hier niet op is berekend. Het aanbrengen van een vlonder kan daarmee de stabiliteit en levensduur van de beschoeiing of het kunstwerk negatief beïnvloeden.
c. Als het waterschap (groot) onderhoud moet uitvoeren, waarbij de vlonder in de weg ligt, dan moet de initiatiefnemer deze weghalen. Na afloop van de werkzaamheden mag de vlonder weer worden teruggeplaatst.
d. Vlonders kunnen het onderhoud belemmeren. Indien deze niet meer worden gebruikt moeten ze worden weggehaald.
6.2.3.2 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
b. Een steiger mag niet worden bevestigd aan de beschoeiing of aan een peilregelend kunstwerk van het waterschap. De reden hiervoor is dat de constructie hier niet op is berekend. Het aanbrengen van een steiger kan daarmee de stabiliteit en levensduur van de beschoeiing of het kunstwerk negatief beïnvloeden.
c. Als het waterschap (groot) onderhoud moet uitvoeren, waarbij de steiger in de weg ligt, dan moet de initiatiefnemer deze weghalen. Na afloop van de werkzaamheden mag de steiger weer worden teruggeplaatst.
d. Steigers in de watergang zorgen voor opstuwing en kunnen het onderhoud belemmeren. Indien deze niet meer worden gebruikt moeten ze worden weggehaald.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
het werk na afloop van de werkzaamheden in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd, indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden; en/of
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
7 Beschoeiingen en damwanden in of langs oppervlaktewater
In dit hoofdstuk staan beschoeiingen en damwanden centraal. Het plaatsen en verwijderen van beschoeiingen en damwanden wordt hierin uitgewerkt. Onder een beschoeiing of damwand wordt verstaan een constructie die wordt aangebracht langs de oever ter bescherming van het afkalven van het achterliggende land of ter bescherming van de waterkering.
Het plaatsen en het verwijderen van een beschoeiing of damwand is niet zonder meer toegestaan. Als een nieuwe beschoeiing of damwand in de watergang wordt geplaatst kan wateroppervlakte en dus bergingscapaciteit verloren gaan. Er is dan sprake van een demping. Dit is niet altijd toegestaan. Ook kan mogelijk verkeerd materiaal worden gebruikt dat niet geschikt is voor een beschoeiing of dat uitloging in oppervlaktewater veroorzaakt. Verder moet worden voorkomen dat grond of schadelijke stoffen in de watergang terecht komen. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het materiaal dat kan worden gebruikt en zijn er regels opgesteld ten behoeve van de compensatie van de demping die ten gevolge van het plaatsen van de beschoeiing of damwand plaatsvindt.
Als u van plan bent om een oeverbeschoeiing of een damwand te plaatsen of te verwijderen, doorloop dan het desbetreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Indien u een nieuwe beschoeiing of damwand strak langs de oever plaatst en daarbij de oude beschoeiing of damwand verwijdert, dan dient u enkel het stroomschema voor het plaatsen van een beschoeiing en damwanden te doorlopen.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
7.2.1 Stroomschema plaatsen van beschoeiingen en damwanden in of langs oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Als de beschoeiing wordt geplaatst in een tertiaire watergang, waarbij eventuele aanwezige oude beschoeiingen worden verwijderd en er dus geen demping plaats vindt als gevolg van het plaatsen van de beschoeiing, dan geldt de algemene regel zonder meldplicht.
Als de beschoeiing wordt geplaatst in een tertiaire watergang en er vindt wel demping plaats als gevolg van het plaatsen van de beschoeiing dan moet worden gecompenseerd middels het graven van nieuw oppervlaktewater. Daarom moet ook hoofdstuk 3 voor het dempen van oppervlaktewater geraadpleegd worden. Er geldt dan een meldplicht in het kader van de algemene regels.
Deze situatie doet zich voor als de nieuwe beschoeiing tegen de oude beschoeiing wordt geplaatst, of als de nieuwe beschoeiing niet op de oeverlijn maar in het water wordt geplaatst.
Als de beschoeiing wordt geplaatst in een primaire of secundaire watergang en er vindt geen demping plaats als gevolg van het plaatsen van de beschoeiing dan geldt er een meldingsplicht in het kader van de algemene regels. Aangezien het waterschap een groot belang heeft bij voldoende doorstroming van deze watergangen wil het waterschap hier actief op toezien. Daarom moet een melding worden gedaan.
Als de beschoeiing voor de bestaande beschoeiing moet worden geplaatst, wordt de watergang versmald en gaat er bergingscapaciteit verloren. Dit wordt beschouwd als een demping. Van geval tot geval moet worden beoordeeld of deze demping acceptabel is. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van de werkzaamheden het werk in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden; en/of
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘Algemene regel zonder meldplicht’ of ‘Algemene regel met meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
7.2.3.1 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
a. Bij verlenging van duikers en uitstroomvoorzieningen moet de buis tot buiten de beschoeiing worden verlengd. De reden hiervoor is dat de duiker of uitstroomvoorziening moet blijven functioneren en dat voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing uitspoelt en in de watergang terecht komt. De buis moet minimaal van gelijke diameter zijn als de bestaande buis om te voorkomen dat deze gemakkelijk verstopt raakt.
b. Doel van dit voorschrift is dat wordt voorkomen dat grond van achter de beschoeiing uitspoelt en in de watergang terecht komt.
c. De werkzaamheden aan de beschoeiing mogen het onderhoud van de watergang door het waterschap niet belemmeren. Bij het waterschap kan worden nagevraagd wanneer het onderhoud wordt uitgevoerd.
d. Doel van dit voorschrift is dat wordt voorkomen dat grond van achter de beschoeiing uitspoelt en in de watergang terecht komt.
7.2.3.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan deze algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
a. Bij verlenging van duikers en uitstroomvoorzieningen moet de buis tot buiten de beschoeiing worden verlengd. De reden hiervoor is dat de duiker of uitstroomvoorziening moet blijven functioneren en dat voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing uitspoelt en in de watergang terecht komt. De buis moet minimaal van gelijke diameter zijn als de bestaande buis om te voorkomen dat deze gemakkelijk verstopt raakt.
b. Doel van dit voorschrift is dat wordt voorkomen dat grond van achter de beschoeiing uitspoelt en in de watergang terecht komt.
c. De werkzaamheden aan de beschoeiing mogen het onderhoud van de watergang door het waterschap niet belemmeren. Bij het waterschap kan worden nagevraagd wanneer het onderhoud wordt uitgevoerd.
d. Doel van dit voorschrift is dat wordt voorkomen dat grond van achter de beschoeiing uitspoelt en in de watergang terecht komt.
Het plaatsen van een beschoeiing dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging in het watersysteem kan betekenen waar het waterschap op moet controleren. Eventueel moet zo’n wijziging in de Legger worden geregistreerd. Ook moet het waterschap kunnen controleren of de beschoeiing op de juiste wijze is aangelegd. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
7.2.3.3 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan deze algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
a. Bij verlenging van duikers en uitstroomvoorzieningen moet de buis tot buiten de beschoeiing worden verlengd. De reden hiervoor is dat de duiker of uitstroomvoorziening moet blijven functioneren en dat voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing uitspoelt en in de watergang terecht komt. De buis moet minimaal van gelijke diameter zijn als de bestaande buis om te voorkomen dat deze gemakkelijk verstopt raakt.
b. Doel van dit voorschrift is dat wordt voorkomen dat grond van achter de beschoeiing uitspoelt en in de watergang terecht komt.
c. De werkzaamheden aan de beschoeiing mogen het onderhoud van de watergang door het waterschap niet belemmeren. Bij het waterschap kan worden nagevraagd wanneer het onderhoud wordt uitgevoerd.
d. Doel van dit voorschrift is dat wordt voorkomen dat grond van achter de beschoeiing uitspoelt en in de watergang terecht komt.
e. De beschoeiing moet voldoende diep tot aan de vaste bodem worden aangebracht om te voorkomen dat beschoeiing omvalt bij baggerwerkzaamheden of het uitdiepen van de watergang. In de Legger oppervlaktewateren kan worden nagegaan wat de onderhoudsdiepte van de watergang is (zie www.hdsr.nl/bestuur-organisatie/regelgeving).
Het plaatsen van een beschoeiing dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging in het watersysteem kan betekenen, die moet worden geregistreerd in de Legger. Ook moet het waterschap kunnen controleren of de beschoeiing op de juiste wijze is aangelegd. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
7.3.1 Stroomschema verwijderen van beschoeiingen en damwanden in of langs oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Als het een beschoeiing betreft die in een beschermingszone B ligt dan betekent dit dat deze beschoeiing in beheer en onderhoud is bij het waterschap. Het waterschap wil bij zo’n beschoeiing per geval bekijken of deze verwijderd mag worden en zo ja, onder welke voorwaarden. Daarom geldt in die gevallen een vergunningplicht. Is de beschoeiing niet in beheer en onderhoud bij het waterschap dan is bij het uitvoeren van de handeling de zorgplicht van toepassing.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van de werkzaamheden het werk in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
8 Uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten in oppervlaktewater
In dit hoofdstuk staan uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten centraal. Het aanleggen van en het verwijderen van een uitstroomvoorziening of een onttrekkingspunt wordt hierin uitgewerkt. Dit zijn voorzieningen, bijvoorbeeld een pomp of gemaal, om water af te voeren naar oppervlaktewater, dan wel om water daaraan te onttrekken. Wat exact hieronder wordt verstaan, kunt u vinden in de begrippenlijst die als bijlage bij dit document is gevoegd.
Het realiseren van een uitstroomvoorziening of een onttrekkingspunt is niet zonder meer toegestaan. Het onderhouden van een watergang kan immers door een uitstroomvoorziening worden belemmerd. Daarom zijn er regels opgesteld ten behoeve van de ruimte die overblijft voor het doen van onderhoud.
Als u van plan bent om een uitstroomvoorziening of onttrekkingspunt aan te leggen of te verwijderen, doorloop dan het desbetreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
8.2.1 Stroomschema aanleggen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten in oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er een uitstroomvoorziening of onttrekkingspunt wordt aangelegd in de kernzone of beschermingszone A van een watergang, de beschermingszone B van een beschoeiing of in de beschermingszone K van een kunstwerk. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Als de aan te leggen uitstroomvoorziening of het aan te leggen onttrekkingspunt zich binnen de beschermingszone B van een beschoeiing of binnen de beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk bevindt, dan moet per geval worden beoordeeld wat zo’n constructie betekent voor die beschoeiing of dat peilregelende kunstwerk. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Langs een primaire of secundaire watergang die vanaf de kant wordt onderhouden moet een obstakelvrij onderhoudspad aanwezig zijn, zodat onderhoudsvoertuigen bij de watergang kunnen komen. Als er een obstakelvrij onderhoudspad aanwezig is, kan worden volstaan met de zorgplicht. Is dit niet het geval dan moet per geval worden beoordeeld of dit acceptabel is. Daarom geldt voor die gevallen een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van de werkzaamheden het werk in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden;
wordt voorkomen dat als gevolg van onderhoudswerkzaamheden door derden (bijvoorbeeld het waterschap) de uitstroomvoorziening en/of onderhoudsmaterieel beschadigd raakt als gevolg van de werkzaamheden. Dit kan worden bereikt door de uitstroomvoorziening te verklikken middels een paal die zowel vanaf het maaiveld als vanaf het water zichtbaar is en blijft; en/of
dat het onttrekken of lozen van water geen structurele en/of significante peilwijzigingen mag veroorzaken, aangezien dit lokaal kan leiden tot wateroverlast of waterschaarste. Onder significant wordt verstaan een dermate grote afwijking die op grond van het peilbesluit niet is toegestaan. De peilbesluiten zijn te raadplegen via de site van het waterschap: www.hdsr.nl/bestuur-organisatie/regelgeving. Hierin is opgenomen dat het waterschap de vastgestelde peilen nastreeft met een marge van 5 centimeter. Dit betekent dat het peil 5 centimeter mag stijgen en 5 centimeter mag dalen ten opzichte van het vastgestelde peil opgenomen in het peilbesluit. Grotere afwijkingen zijn niet toegestaan zonder overleg met het waterschap.
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van de werkzaamheden het werk in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
9 Lozen op en het onttrekken van oppervlaktewater
In dit hoofdstuk staat het lozen op oppervlaktewater en het onttrekken van oppervlaktewater centraal. Het lozen op oppervlaktewater en het onttrekken van oppervlaktewater is niet zonder meer toegestaan. Het watersysteem kan worden ontregeld door het lozen en het onttrekken van oppervlaktewater en om die reden zijn hiervoor regels opgesteld.
Als u van plan bent om op oppervlaktewater te lozen of oppervlaktewater te onttrekken aan een watergang, doorloop dan het desbetreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
9.2.1 Stroomschema lozen op oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Het lozen op oppervlaktewater is een handeling die geen grote impact heeft op watergangen. Daarom geldt voor deze handeling uitsluitend de zorgplicht.
De Keur ziet alleen toe op waterkwantiteit, dus de hoeveelheid water die wordt geloosd. Daarnaast controleert het waterschap ook de waterkwaliteit. Regels hiervoor staan in het Besluit lozingen buiten inrichtingen (Blbi) en/of het Activiteitenbesluit. Bij het lozen op oppervlaktewater moet ook hiermee rekening worden gehouden. Vaak is het nodig dat u hiervoor een melding doet, maar in bepaalde gevallen is zelfs een vergunningaanvraag noodzakelijk. Raadpleeg daarom ook die besluiten op de site van het waterschap: www.hdsr.nl en/of www.wetten.nl of neem contact op met het waterschap.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van de werkzaamheden het werk in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden; en/of
het lozen van water geen structurele en/of significante peilwijziging mag veroorzaken, aangezien dit kan leiden tot wateroverlast. Onder significant wordt verstaan een dermate grote afwijking die op grond van het peilbesluit niet is toegestaan. De peilbesluiten zijn te raadplegen via de site van het waterschap: www.hdsr.nl/bestuur-organisatie/regelgeving. Hierin is opgenomen dat het waterschap de vastgestelde peilen nastreeft met een marge van 5 centimeter. Dit betekent dat het peil 5 centimeter mag stijgen en 5 centimeter mag dalen ten opzichte van het vastgestelde peil opgenomen in het peilbesluit. Grotere afwijkingen zijn niet toegestaan zonder overleg met het waterschap.
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
9.3.1 Stroomschema onttrekken van oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Dit hoofdstuk geldt niet voor het realiseren en/of het hebben van een op- of onderbemaling of een hoogwatervoorziening. Voor die onderwerpen is hoofdstuk 20 ‘het realiseren en hebben van een afwijkend peil’ van toepassing.
Voor het onttrekken van oppervlaktewater geldt in principe alleen de zorgplicht. Uitzondering hierop is het onttrekken van oppervlaktewater in de periode van nachtvorstschadebestrijding Hierbij moet worden voorkomen dat er een te kort aan oppervlaktewater ontstaat als gevolg van de vele oppervlaktewateronttrekkingen die tegelijkertijd plaatsvinden. Daarom zijn deze oppervlaktewateronttrekkingen vergunningplichtig.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
het onttrekken van water geen structurele en/of significante peilwijziging veroorzaakt, aangezien dit lokaal kan leiden tot wateroverlast of waterschaarste. Onder significant wordt verstaan een dermate grote afwijking die op grond van het peilbesluit niet is toegestaan. De peilbesluiten zijn te raadplegen via de site van het waterschap: www.hdsr.nl/bestuur-organisatie/regelgeving. Hierin is opgenomen dat het waterschap de vastgestelde peilen nastreeft met een marge van 5 centimeter. Dit betekent dat het peil 5 centimeter mag stijgen en 5 centimeter mag dalen ten opzichte van het vastgestelde peil opgenomen in het peilbesluit. Grotere afwijkingen zijn niet toegestaan zonder overleg met het waterschap.
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
10 Kabels en leidingen in, onder, over of langs oppervlaktewater
In dit hoofdstuk staan kabels en leidingen centraal. Het aanleggen van kabels en leidingen en het verwijderen van kabels en leidingen wordt hierin uitgewerkt.
Het aanleggen van en het verwijderen van kabels en leidingen is niet zonder meer toegestaan. Een watergang kan door het plaatsen of het verwijderen van kabels en leidingen worden gestremd. Om die reden zijn er regels opgesteld ten behoeve van het plaatsen en of het verwijderen van kabels en leidingen.
Als u van plan bent om een kabel of leiding aan te leggen of te verwijderen in, onder, over of langs een watergang, doorloop dan het desbetreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
10.2.1 Stroomschema aanleggen van kabels en leidingen in, onder, over of langs oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er kabels en/of leidingen worden aangelegd in de kernzone of beschermingszone A van een watergang. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
In het geval er sprake is van een tertiaire watergang kan bij het aanleggen van kabels en leidingen volstaan worden met de zorgplicht. Er wordt hier uitsluitend over de kernzone van een tertiaire watergang gesproken aangezien een tertiaire watergang geen beschermingszone heeft. Voor primaire en secundaire watergangen geldt een algemene regel zonder meldplicht.
Als bij de aanleg van kabels en leidingen een watergang moet worden doorkruist door middel van het graven van een sleuf in open ontgraving dan kan het zijn dat de watergang moet worden gestremd. In dat geval moet hoofdstuk 13 van de uitvoeringsregels worden geraadpleegd. Bij primaire en secundaire watergangen en bij tertiaire watergangen die op kaart 11 staan is dit ongewenst omdat hierdoor (elders) wateroverlast of watertekort kan ontstaan. Daarom geldt vanuit de regelgeving in hoofdstuk 13 voor deze gevallen alsnog een vergunningplicht, waarbij het waterschap nagaat of de handeling onder het stellen van voorschriften toch kan worden toegestaan. Voor tertiaire watergangen die niet op kaart 11 staan geldt dan behalve de algemene regel zonder meldplicht van paragraaf 10.2.3 tevens een algemene regel zonder meldplicht van paragraaf 13.4.1.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van de werkzaamheden het werk altijd in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig moeten worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater moeten worden verwijderd. Hierdoor zou de doorstroming kunnen worden belemmerd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden;
kabels en leidingen zodanig worden aangelegd dat het (toekomstig) onderhoud door derden (waaronder het waterschap) mogelijk blijft zonder dat de kabels en leidingen moeten worden verlegd. Het waterschap adviseert daarom om kabels en leidingen zoveel mogelijk buiten de beschermingszone B van beschoeiingen en de beschermingszone K van kunstwerken te leggen.
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
10.2.3 Algemene regel zonder meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘Algemene regel zonder meldplicht’ of ‘Algemene regel met meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan deze algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften van het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
De bovenkant (van enig constructiedeel) van kabels en leidingen ligt minimaal 1 meter onder de in de legger aangegeven waterdiepte plus onderhoudsdiepte van de watergang. Voor vaarwegen geldt dat kabels en leidingen minimaal 2 meter onder de in de legger aangegeven waterdiepte plus onderhoudsdiepte moeten liggen. Als het werkelijke bodemniveau van de watergang lager ligt dan hierboven aangegeven, dan geldt dat de kabels en leidingen minimaal 1 meter respectievelijk 2 meter onder het werkelijke bodemniveau aangelegd moeten worden.
Dit voorschrift is bedoeld om er voor te zorgen dat kabels en leidingen bij het kruisen van een watergang en/of onderhoudsroute, voldoende diep liggen, zodat bij het uitvoeren van de onderhoudswerkzaamheden geen schade kan ontstaan en/of dat het onderhoud wordt belemmerd.
10.3.1 Stroomschema verwijderen van kabels en leidingen in, onder, over of langs oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Het verwijderen van kabels en leidingen bij watergangen is een handeling die geen grote impact heeft op watergangen. Daarom geldt voor deze handeling uitsluitend de zorgplicht.
Als bij het verwijderen van kabels en leidingen een watergang moet worden doorkruist door middel van het graven van een sleuf in open ontgraving dan kan het zijn dat de watergang moet worden gestremd. In dat geval moet hoofdstuk 13 van de uitvoeringsregels worden geraadpleegd. Bij primaire en secundaire watergangen en bij tertiaire watergangen die op kaart 11 staan is dit ongewenst omdat hierdoor (elders) wateroverlast of watertekort kan ontstaan. Daarom geldt vanuit de regelgeving in hoofdstuk 13 voor deze gevallen alsnog een vergunningplicht, waarbij het waterschap nagaat of de handeling onder het stellen van voorschriften toch kan worden toegestaan. Voor tertiaire watergangen die niet op kaart 11 staan geldt dan een algemene regel zonder meldplicht van paragraaf 20.4.1.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van de werkzaamheden het werk altijd in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
11 Beplanting bij oppervlaktewater
In dit hoofdstuk staat het aanbrengen en het verwijderen van beplanting naast en in de watergang centraal.
Het aanbrengen en/of het verwijderen van beplanting in of naast de watergang is niet zonder meer toegestaan. Door het aanbrengen en het verwijderen van beplanting kan de beschoeiing of het talud van de watergang beschadigd raken, waardoor de doorstroming van het water en het onderhoud aan de watergang wordt belemmerd. Om die reden zijn er regels opgesteld ten aanzien van het aanbrengen en het verwijderen van beplanting in of naast de watergang.
Als u van plan bent om beplanting aan te brengen of te verwijderen naast of in een watergang, doorloop dan het desbetreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Gras valt niet onder beplanting en hiervoor is dus enkel de zorgplicht van toepassing.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
11.2.1 Stroomschema aanbrengen van beplanting bij oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er beplanting wordt aangebracht in de kernzone of beschermingszone A van een watergang, de beschermingszone B van een beschoeiing of in de beschermingszone K van een kunstwerk. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Als er beplanting wordt aangebracht in het doorstroomprofiel van een watergang dan gaat dit ten koste van de doorstroming. Bovendien kan bladval in de watergang leiden tot ecologische en fysisch-chemische achteruitgang van de watergang. Dat is ongewenst en daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Deze vraag heeft geen betrekking op natuurvriendelijke oevers. Hiervoor geldt aparte regelgeving (zie hoofdstuk 14).
Als er bomen, struiken of heggen worden aangeplant in de beschermingszone B van een beschoeiing of in de beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk, dan geldt hiervoor een vergunningplicht. Het waterschap moet vooraf beoordelen of de bomen, struiken of heggen (in de toekomst) geen schade aanbrengen of onderhoud belemmeren. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Het gaat hier niet om planten die slechts ondiep wortelen. Deze zullen de beschoeiing immers niet beschadigen.
Wanneer er beplanting wordt aangebracht bij een tertiaire watergang, dan geldt alleen de zorgplicht. Tertiaire watergangen hebben geen beschermingszone. Ook in het droge talud van tertiaire watergangen is het aanbrengen van planten geen probleem. Alleen de zorgplicht is hierop van toepassing.
Struiken en heggen kunnen in de loop der jaren breed uitgroeien, waarbij het gevaar bestaat dat dit ten koste gaat van het obstakelvrije onderhoudspad of van de mogelijkheid om maaisel en/of bagger op de kant te ontvangen. Per geval moet worden beoordeeld of het planten van struiken of heggen toegestaan is. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Windsingels mogen wel in de beschermingszone A van een watergang worden aangebracht mits ze op een afstand van minimaal 3,75 meter uit de insteek van de watergang worden aangeplant. Op deze manier wordt het onderhoud aan de watergang niet gehinderd. Mocht het gewenst zijn de windsingel toch dichter naar de insteek van de watergang te plaatsen dan moet per geval worden beoordeeld of dit toegestaan is. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
In figuur 11.2, onder de toelichting bij vragen 7 en 8, is aangegeven waar een windsingel mag worden geplant.
Als er bomen of planten worden aangeplant in de beschermingszone A van een watergang dan moeten ze geplant worden in de zone van 1,25 meter breed direct naast de watergang (zie figuur 11.1) of op een afstand van minimaal 3,75 meter uit de insteek van de watergang (zie figuur 11.2), zodat het onderhoud niet wordt gehinderd. Voor de zone van 1,25 meter breed direct naast de watergang gelden voor bomen bovendien voorwaarden voor de onderlinge afstand van die bomen. De onderlinge afstand bedraagt 7 meter, zodat de maaikorf van een onderhoudsvoertuig tussen de bomen door kan bewegen.
Als er bomen of planten worden aangebracht in het droge talud van de watergang dan gelden er alleen voorwaarden aan de onderlinge afstand van bomen als de watergang een beschermingszone heeft. In dat geval moet de maaikorf van een onderhoudsvoertuig tussen de bomen door kunnen bewegen. Hiervoor geldt de zorgplicht.
Als de afstand van de boomkruin tot maaiveld minimaal 4 meter bedraagt (bij knotwilgen bedraagt die afstand 2 meter), geldt de zorgplicht. Indien andere maten worden aangehouden dan moet per geval worden beoordeeld of dit acceptabel is. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. Niet alle bomen die worden aangeplant hebben een kruin op een hoogte van 4 meter boven het maaiveld. Deze bomen moeten echter zodanig worden onderhouden dat de uiteindelijk volgroeide kruin voldoet aan bovenstaande eisen.
In onderstaand figuren 11.1 en 11.2 is bovenstaande nog eens inzichtelijk gemaakt.
Figuur 11.1 Bovenaanzicht beplanting in de beschermingszone A van een watergang
Figuur 11.2 Bovenaanzicht beplanting in de beschermingszone A van een watergang
Voor de figuren wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
bomen en planten zodanig worden geplant dat oeververdedigingen (beschoeiingen) en taluds van watergangen niet beschadigen als gevolg van wortelgroei. Bovendien mag de watergang niet worden versmald als gevolg van uitgroeiende wortels of stammen van bomen. Ook varend onderhoud moet kunnen plaatsvinden zonder dat dit wordt bemoeilijkt door overhangende takken; en/of
de watergang en de beplanting na afloop van de werkzaamheden altijd in nette staat worden achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van de werkzaamheden het werk altijd in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden; en/of
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
12 Objecten (hekwerken, rasters e.d.), wegen en paden langs oppervlaktewater
In dit hoofdstuk staat het aanleggen en verwijderen van objecten, wegen en paden naast een watergang centraal. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het plaatsen van hekwerken of het aanleggen van een fietspad.
Het aanleggen en/of het verwijderen van objecten (hekwerken, rasters e.d.), wegen en paden is niet zonder meer toegestaan. Door het aanleggen en het verwijderen kan de beschoeiing of het talud van de watergang beschadigd raken, waardoor de doorstroming van het water wordt belemmerd. Ook kunnen objecten het onderhoud aan de watergang belemmeren. Om die reden zijn er regels opgesteld ten aanzien van het aanleggen en het verwijderen van objecten, wegen en paden in of naast de watergang.
Als u van plan bent om binnen deze beschermingszones een object, een weg of een pad aan te leggen of te verwijderen, doorloop dan het desbetreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
12.2.1 Stroomschema aanleggen van objecten, wegen en paden langs oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er objecten, wegen en/of paden worden aangelegd langs een watergang, in de beschermingszone A van een watergang, het droge talud van een watergang, de beschermingszone B van een beschoeiing of in de beschermingszone K van een kunstwerk. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht. Voor het plaatsen van objecten in een watergang geldt de regelgeving, opgenomen in hoofdstuk 13.
Indien er langs de watergang een beschoeiing ligt die in beheer en onderhoud is bij het waterschap, dan is het niet wenselijk om objecten, wegen of paden binnen de beschermingszone aan te brengen. Hetzelfde geldt voor objecten, wegen of paden binnen de beschermingszone van een peilregelend kunstwerk. Als er toch de wens bestaat om in die zone objecten, wegen of paden aan te brengen dan moet per geval beoordeeld worden of dat acceptabel is. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Wanneer objecten worden geplaatst bij een tertiaire watergang, dan geldt alleen de zorgplicht. Tertiaire watergangen hebben immers geen beschermingszone. Ook in het droge talud van tertiaire watergangen is het plaatsen van objecten geen probleem. Alleen de zorgplicht is hier van toepassing.
Als er parallel langs een primaire of secundaire watergang een weg of pad wordt aangelegd, dan moet er naast die weg of dat pad een apart onderhoudspad beschikbaar blijven met een breedte van minimaal 3,75 meter. Is dit niet het geval dan moet per geval worden beoordeeld of dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Als er in de beschermingszone A van een watergang hekwerken of afrasteringen zonder toegangspoorten aanwezig zijn die haaks op de watergang zijn gesitueerd, dan gaat dat ten koste van het uitvoeren van het onderhoud aan de watergang. Is er bij een dergelijk hekwerk of afrastering geen toegangspoort aanwezig dan moet per geval worden beoordeeld of dit acceptabel is. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Doorgaande objecten, zoals hekwerken, langs een primaire of secundaire watergang moeten op een afstand van 1,25 meter uit de insteek van de watergang worden aangelegd en mogen niet hoger zijn dan 1,10 meter, omdat het anders lastig is om onderhoud uit te voeren over het hekwerk heen. Bovendien zorgen hogere objecten mogelijk voor slagschaduw over de watergang, hetgeen de ecologie nadelig kan beïnvloeden. De breedte is ook van belang om maaisel of bagger te kunnen ontvangen. Zijn er redenen om hiervan af te wijken dan moet per geval worden beoordeeld of dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
In figuur 12.1 onder de toelichting bij vraag 7 is aangegeven waar een doorgaand object mag worden geplaatst.
Als de watergang geen beschermingszone heeft dan mogen er objecten worden aangebracht in het droge talud van de watergang. Hiervoor geldt alleen de zorgplicht.
Als er vrijstaande objecten worden aangebracht in de beschermingszone A van een watergang, dan moeten ze aangebracht worden in de zone van 1,25 meter direct naast de watergang (zie figuur 12.1) of op een afstand van minimaal 3,75 meter uit de insteek van de watergang (zie figuur 12.2). Voor de zone van 1,25 meter breed direct naast de watergang gelden bovendien voorwaarden voor de onderlinge afstand van die objecten, aangezien de maaikorf van een onderhoudsvoertuig tussen de objecten door moet kunnen bewegen. Voor doorgaande objecten geldt dat ze op een afstand van minimaal 3,75 meter uit de insteek van de watergang moeten worden geplaatst. Zodoende blijft als gevolg van de handeling altijd een onderhoudspad vrij met een breedte van 3,75 meter. Deze afstand is nodig om het onderhoud machinaal te kunnen uitvoeren.
Als er vrijstaande objecten worden aangebracht in het droge talud van de watergang dan gelden er alleen voorwaarden aan de onderlinge afstand van deze objecten als de watergang een beschermingszone heeft, aangezien ook dan geldt dat de maaikorf van een onderhoudsvoertuig tussen de objecten door moet kunnen bewegen.
In onderstaande figuren 12.1 en 12.2 is bovenstaande nog eens inzichtelijk gemaakt.
Figuur 12.1 Bovenaanzicht objecten in de beschermingszone A van een watergang
Figuur 12.2 Bovenaanzicht objecten in de beschermingszone A van een watergang
Voor de figuren wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen bij 8 en 9
Objecten die over de watergang steken bemoeilijken het onderhoud aan de watergang. Objecten die in de watergang worden aangebracht belemmeren ook nog eens de doorstroming en veroorzaken vuilophoping. Is het toch wenselijk om objecten over of in de watergang aan te brengen dan moet per geval worden beoordeeld of dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. Een uitzondering is er voor zogenaamde waaiers. Hiervoor geldt de zorgplicht. Deze mogen maximaal 0,50 meter over de watergang hangen op een hoogte van minimaal 0,30 meter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil volgens het peilbesluit.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van de werkzaamheden het werk altijd in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden;
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘Algemene regel zonder meldplicht’ of ‘Algemene regel met meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
12.2.3.1 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Deze voorschriften zijn bedoeld om te voorkomen dat onderhoud aan de watergang door het waterschap niet meer kan worden uitgevoerd. Hekwerken die niet meer van belang zijn kunnen beter worden verwijderd zodat de toegang niet onnodig wordt bemoeilijkt waardoor het onderhoud wordt belemmerd.
12.2.3.2 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Afrasteringen in de vorm van schrikdraad worden in de beschermingszone van de watergang voorzien van voldoende isolerende handgrepen. De handgrepen worden zodanig in de afrastering aangebracht, dat op eenvoudige wijze (dus zonder gebruik van sloten) een opening van minimaal 4 meter breed kan worden gemaakt.
Deze voorschriften zijn bedoeld om te voorkomen dat onderhoud aan de watergang door het waterschap niet meer kan worden uitgevoerd. Het waterschap moet daarom vrije toegang hebben tot de omheinde strook grond gelegen in de beschermingszone. Hekwerken die niet meer van belang zijn kunnen beter worden verwijderd zodat de toegang niet onnodig wordt bemoeilijkt waardoor het onderhoud wordt belemmerd.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van de werkzaamheden het werk altijd in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
13 Constructies, objecten en vaartuigen in oppervlaktewater
In dit hoofdstuk staat het plaatsen van constructies, objecten en vaartuigen in een watergang centraal. Deze handeling is niet zonder meer toegestaan. Het plaatsen van constructies, objecten en vaartuigen kan vergaande gevolgen hebben voor de doorstroming van een watergang en op het onderhoud dat het waterschap dient uit te voeren aan een watergang. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het plaatsen van constructies, objecten en vaartuigen in een watergang.
Ook het uitvoeren van werkzaamheden vanaf het water of het tijdelijk afdammen van een watergang vallen onder dit hoofdstuk. Dit kan bijvoorbeeld zijn het plaatsen van een beschoeiing vanaf een ponton. Het plaatsen van de beschoeiing valt dan onder hoofdstuk 7 en het werken vanaf het water valt dan onder dit hoofdstuk. Voor tijdelijke afdammingen van watergangen om bijvoorbeeld een dam met duiker aan te leggen hoeft niet ook nog eens hoofdstuk 20 te worden geraadpleegd om het peil tijdelijk te verlagen.
Als u van plan bent een constructie, object of vaartuig in een watergang te plaatsen, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Dit hoofdstuk geldt niet voor: duikers en dammen met duiker, bruggen, steigers en vlonders, beschoeiingen en uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten. Hiervoor gelden specifieke regels (zie respectievelijk de hoofdstukken 4, 5, 6, 7 en 8).
Het stroomschema is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in het stroomschema zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
13.2 Stroomschema constructies, objecten en vaartuigen in oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er constructies, objecten en/of vaartuigen worden geplaatst in het doorstroomprofiel van een watergang.
Voor het plaatsen van objecten langs een watergang geldt de regelgeving, opgenomen in hoofdstuk 12. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Als het gaat om een tertiaire watergang die niet op kaart 11 (minimale profielen belangrijke tertiaire watergangen) is aangegeven, dan geldt alleen voor het tijdelijk afdammen van de watergang een algemene regel zonder meldplicht. Gaat het niet om het tijdelijk afdammen van een watergang dan geldt alleen de zorgplicht. Uiteraard blijft eventueel andere regelgeving (zoals de regels omtrent handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever) hier ook nog van toepassing.
Toelichting bij vragen 3, 4 en 5
Het innemen van een ligplaats met een vaartuig, zowel gemotoriseerd als ongemotoriseerd, valt onder de zorgplicht. Onder een vaartuig wordt verstaan een boot waar mee gevaren wordt en waarop niet wordt gewoond. Woonboten en woonarken en woonschepen vallen hier dus niet onder. Voor woonboten, woonarken en woonschepen geldt een vergunningplicht, behalve als het gaat om de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel of de Doorslag. Deze twee wateren zijn zodanig van omvang dat een woonboot, woonark of woonschip nauwelijks invloed heeft op de doorstroming. Raadpleeg voordat u de vergunning aanvraagt ook de provincie en/of de gemeente, omdat deze aanvullende regels kunnen hebben waar rekening mee moet worden gehouden.
Daarnaast is het innemen van een ligplaats in een vaarweg, voor zowel vaartuigen als ook woonboten, woonarken of woonschepen, geregeld in het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) en in Verkeersbesluiten. Raadpleeg daarom ook die regelgeving, voordat u de handeling uitvoert. Het kan dus zo zijn dat het innemen van een ligplaats is toegestaan volgens de regelgeving in dit hoofdstuk, maar dat het niet is toegestaan volgens het BPR. Daarnaast moet de initiatiefnemer rekening houden met eventueel regelgeving van de provincie en/of de gemeente.
Als het gaat om een primaire of om een secundaire watergang dan moet beoordeeld worden of de constructie of het object het onderhoud aan de watergang niet belemmerd en of de watergang niet wordt versmald of zelfs geheel afgedamd. Ook voor tertiaire watergangen die op kaart 11 (minimale profielen belangrijke tertiaire watergangen) staan moet beoordeeld worden of de watergang niet wordt versmald of zelfs geheel afgedamd. Als de watergang wordt versmald kan dat een onaanvaardbare opstuwing veroorzaken. Voor tijdelijke constructies en objecten die de watergang niet versmallen of afsluiten geldt de zorgplicht. Voor alle andere gevallen geldt een vergunningplicht.
Ook kan het plaatsen van objecten nabij peilregelende kunstwerken het onderhoud aan deze kunstwerken belemmeren en/of de werking van het kunstwerk verstoren. Aangezien hiervoor een vergunningplicht geldt kan hiervoor een afweging worden gemaakt of dit is toegestaan.
Tijdelijke pontons of andere tijdelijke drijvende constructies worden geacht de watergang niet te versmallen en vallen dan ook onder de zorgplicht. Onder tijdelijke constructies en objecten verstaan we constructies en objecten die tijdelijk in de watergang worden geplaatst ten behoeve van het uitvoeren van werken of voor evenementen.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van de werkzaamheden het werk altijd in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden;
er rekening mee wordt gehouden dat primaire en secundaire watergangen door het waterschap varend of vanaf de oever worden onderhouden. Constructies en objecten in een watergang kunnen dit onderhoud belemmeren. Het is dus zaak om daar bij het plaatsen van tijdelijke constructies en objecten in een watergang rekening mee te houden. Verder mogen constructies, objecten en vaartuigen in een watergang geen onaanvaardbare opstuwing tot gevolg hebben; en/of
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
13.4 Algemene regel zonder meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘Algemene regel zonder meldplicht’ of ‘Algemene regel met meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Tijdelijke afdammingen dienen niet langer in stand te worden gehouden dan strikt noodzakelijk omdat het peilbeheer door het waterschap hierdoor kan worden belemmerd. Ook kan elders schade ontstaan door wateroverlast of waterschaarste. De wateraan- en afvoer naar achterliggende percelen moet daarom gewaarborgd blijven.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
14 Aanleggen van natuurvriendelijke oevers en/of het verrichten van handelingen daarin of daarboven
In dit hoofdstuk staat het aanleggen van, of het verrichten van handelingen in of boven, een natuurvriendelijke oever centraal. Deze handelingen zijn niet zonder meer toegestaan. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat de natuurvriendelijke oevers zijn aangelegd zijn handelingen in of boven de natuurvriendelijke oevers ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld.
Het onderhouden van een natuurvriendelijke oever valt niet onder “het verrichten van handelingen in of boven natuurvriendelijke oevers”. Bij het onderhouden van een natuurvriendelijke oever is de zorgplicht van toepassing.
Als u van plan bent een natuurvriendelijke oever aan te leggen of een handeling in of boven een natuurvriendelijke oever te verrichten, doorloop dan het desbetreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
14.2.1 Stroomschema aanleggen van natuurvriendelijke oevers
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Voor primaire en secundaire watergangen waar een beschermingszone naast ligt, moet per geval worden beoordeeld of een natuurvriendelijke oever kan worden aangelegd. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever kan gevolgen hebben voor bijvoorbeeld het onderhoud. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
In de Legger oppervlaktewateren is opgenomen of een watergang een beschermingszone heeft en hoe breed deze is. De Legger is te raadplegen via de site van het waterschap: www.hdsr.nl/bestuur-organisatie/regelgeving.
Als de natuurvriendelijke oever binnen het doorstroomprofiel van een watergang (zie figuur 14.1) wordt aangelegd, vindt er vernauwing plaats van het doorstroomprofiel. Bij primaire en secundaire watergangen kan de aanleg van een natuurvriendelijke oever in het doorstroomprofiel leiden tot problemen ten aanzien van de doorstroming en de bevaarbaarheid voor onderhoudsvaartuigen, hetgeen per geval moet worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen bij alle type watergangen een vergunningplicht. Het peilbesluit is te raadplegen op de site van het waterschap: www.hdsr.nl/bestuur-organisatie/regelgeving.
Figuur 14.1 Natuurvriendelijke oever buiten doorstroomprofiel watergang
In situatie 1 van figuur 14.1 is het hoogst vastgestelde peil volgens het peilbesluit weergegeven.
In situatie 2 van figuur 14.1 is aangegeven hoe de natuurvriendelijke oever buiten het doorstroomprofiel kan worden aangelegd, zodat er geen vergunning voor hoeft te worden aangevraagd. Het doorstroomprofiel wordt op deze wijze niet belemmerd.
Voor de figuur wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Als er alleen sprake is van een taludverflauwing boven het hoogst vastgestelde peil volgens het peilbesluit, dan heeft dit geen invloed op watergangen. Wel heeft het invloed op de legger. Daarom geldt voor deze gevallen een algemene regel met meldplicht.
Als de natuurvriendelijke oever wordt aangelegd als compensatie voor een demping, een dam (met duiker), een brug, nieuw verhard oppervlak of ter compensatie van een handeling in een bestaande natuurvriendelijke oever, dan worden er eisen gesteld aan de diepte van de aan te leggen natuurvriendelijke oever indien het een plasberm betreft. De diepte moet dan minimaal 0,30 meter ten opzichte van het laagst vastgestelde peil volgens het peilbesluit zijn omdat anders de kans op verlanding erg groot is. Er zijn gevallen denkbaar waar andere eisen gelden. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. Het peilbesluit is te raadplegen op de site van het waterschap: www.hdsr.nl/bestuur-organisatie/regelgeving.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van de werkzaamheden het werk altijd in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘Algemene regel zonder meldplicht’ of ‘Algemene regel met meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
14.2.3.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan deze algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
De onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
De aanleg van natuurvriendelijke oevers is belangrijk om de waterkwaliteit te bevorderen. Voor de aanleg gelden wel regels om te voorkomen dat de doorstroming van de watergang belemmerd raakt. Ook is belangrijk dat onderhoud goed kan worden uitgevoerd om te voorkomen dat de natuurvriendelijke oevers verlanden, waardoor wateroppervlak verloren gaat.
Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de Legger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
14.2.3.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan deze algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
De onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.
14.2.3.3 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan deze algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
De onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
14.3.1 Stroomschema verrichten van handelingen in of boven natuurvriendelijke oevers
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Als het een natuurvriendelijke oever betreft die op de kaart 3 is aangegeven dan zijn handelingen in of boven deze oever niet zo maar toegestaan. Als de natuurvriendelijke oever niet op deze kaart is aangegeven dan is de zorgplicht van toepassing. Wel moet andere van toepassing zijnde regelgeving worden geraadpleegd.
Toelichting bij vragen 2, 3 en 4
Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van natuurvriendelijke oevers past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van natuurvriendelijke oevers niet in dit streven past. In het geval een handeling van de initiatiefnemer een verlies van 2 m² aan natuurvriendelijke oever veroorzaakt, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de handeling te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.
Als het verlies aan natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever. De handeling die het verlies aan natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn voor die handeling. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels opgenomen in hoofdstuk 6 betreffende de aanleg van steigers en vlonders.
Voor primaire en secundaire watergangen die vanaf de oever worden onderhouden, geldt ook een vergunningplicht als er gecompenseerd moet worden middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever. Dit komt overeen met de regelgeving voor het aanleggen van natuurvriendelijke oevers.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van de werkzaamheden het werk altijd in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
14.3.3 Algemene regel met meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘Algemene regel zonder meldplicht’ of ‘Algemene regel met meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan deze algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Nieuw aan te leggen natuurvriendelijke oevers die worden aangelegd ter compensatie van een verwijderde natuurvriendelijke oever, voldoen aan dezelfde afmetingen en hetzelfde profiel als de verwijderde natuurvriendelijke oever en voldoen aan de regelgeving in hoofdstuk 14.2 over het aanleggen van natuurvriendelijke oevers.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel om de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.
Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de Legger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
15 Versneld afvoeren en lozen van hemelwater vanaf nieuw verhard oppervlak op oppervlaktewater
In dit hoofdstuk staat het versneld afvoeren en lozen van hemelwater vanaf nieuw verhard oppervlak op oppervlaktewater centraal.
Een watersysteem is aangelegd om een bepaalde hoeveelheid hemelwater te kunnen opvangen en afvoeren. Indien er meer verhard oppervlak wordt aangelegd, waardoor hemelwater niet in de bodem kan trekken en versneld wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater, dan kan dit tot wateroverlast leiden. Dit komt omdat het watersysteem dan niet is berekend op de extra hoeveelheid water die geloosd wordt.
Het versneld afvoeren en lozen is daarom niet zonder meer toegestaan. Het waterschap wil dit graag regelen. Om die reden zijn er regels opgesteld ten behoeve van het versneld afvoeren en lozen van hemelwater vanaf nieuw aangelegd verhard oppervlak op oppervlaktewater.
Als u van plan bent hemelwater versneld af te voeren en te lozen vanaf nieuw verhard oppervlak, doorloop dan het desbetreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Het stroomschema is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in het stroomschema zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
15.2 Stroomschema versneld afvoeren en lozen vanaf nieuw verhard oppervlak op oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Er wordt een ondergrens gesteld aan de compensatieplicht. Deze grens is voor stedelijk gebied 500 m² en voor landelijk gebied 5.000 m². Deze grens is gesteld zodat niet iedere uitbreiding van verhard oppervlak gelijk leidt tot een compensatieplicht. In landelijk gebied heeft het uitbreiden van verhard oppervlak minder gevolgen voor het watersysteem dan in stedelijk gebied. Bovendien kan in stedelijk gebied wateroverlast tot grotere problemen leiden dan in landelijk gebied. Daarom is de ondergrens in landelijk gebied hoger dan in stedelijk gebied.
In landelijk gebied bestaat de uitbreiding van verhard oppervlak vaak uit het bouwen van stallen of schuren. Veel van die stallen of schuren hebben, inclusief nieuwe erfverhardingen, een oppervlak van minder dan 5.000 m². In die gevallen hoeven deze bouwwerken dus niet te worden gecompenseerd. Als de toename van verhard oppervlak van bouwwerk plus erfverharding groter dan 5.000 m² is, dan moet er wel gecompenseerd worden.
Voor het berekenen van het totaal aan nieuw verhard oppervlak moet buiten bebouwd gebied vijf jaren worden teruggekeken naar het oppervlak dat in deze periode nog niet gecompenseerd is. Dit betekent dat als nu een uitbreiding buiten bebouwd gebied van verhard oppervlak plaatsvindt van 2.200 m² en minder dan vijf jaren geleden heeft er een uitbreiding plaatsgevonden van 3.000 m², dan is de totale toename van verhard oppervlak 5.200 m². Er moet dan 5.200 m² worden gecompenseerd middels het graven van 520 m² oppervlaktewater (10% van 5.200 m²) (zie vraag 5).
Als de toename van verhard oppervlak meer dan 10.000 m² bedraagt, dan wordt per geval beoordeeld hoeveel compensatie er nodig is. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Indien wordt voorkomen dat hemelwater van toegenomen verhard oppervlak versneld wordt afgevoerd, dan hoeft niet te worden gecompenseerd middels het graven van oppervlaktewater of het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. Het voorkomen van een versnelde afvoer en lozing kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd middels het aanleggen van wadi’s, greppels of infiltratieriolen die niet rechtstreeks zijn aangesloten op het watersysteem. Het waterschap heeft richtlijnen waaraan bovengenoemde constructies moeten voldoen om een versnelde afvoer te voorkomen. Als wordt voldaan aan deze richtlijnen dan mag er van worden uitgegaan dat er geen sprake is van versnelde afvoer en lozing. Dit valt onder de zorgplicht.
Als de toename van verhard oppervlak minder is dan 10.000 m² (buiten bebouwd gebied gaat het hierbij om nog niet gecompenseerd verhard oppervlak over de afgelopen vijf jaren) en de toename wordt volledig gecompenseerd, dan geldt een algemene regel met meldplicht. Met volledig compenseren wordt in dit verband bedoeld dat er in stedelijk gebied een oppervlak van 15% van de toename van verhard oppervlak aan nieuw oppervlaktewater wordt gegraven en in landelijk gebied 10%. Dit oppervlaktewater mag ook bestaan uit natuurvriendelijke oevers. Voor het graven van nieuw oppervlaktewater en voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers moet de betreffende regelgeving geraadpleegd worden.
De compensatie moet direct na of voorafgaand aan het aanleggen van de nieuwe verharding worden gerealiseerd om een tijdelijk negatief effect door de toename van verhard oppervlak op het watersysteem te voorkomen. Bovendien moet de watercompensatie plaatsvinden in hetzelfde peilgebied als waar de nieuwe verharding gerealiseerd wordt, of in een aangrenzend peilgebied met hetzelfde of een lager peil.
In sommige gevallen kan hiervan worden afgeweken. Dit moet per geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
15.4 Algemene regel met meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘Algemene regel zonder meldplicht’ of ‘Algemene regel met meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften meldplicht
Het versneld afvoeren en lozen vanaf nieuw verhard oppervlak dient te worden gemeld, omdat het waterschap er op moet toezien dat het extra verhard oppervlak wordt gecompenseerd. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
16 Bouwwerken langs oppervlaktewater
In dit hoofdstuk staat het aanleggen en het verwijderen van bouwwerken langs oppervlaktewater centraal. Onder bouwwerken verstaan we bijvoorbeeld schuren en/of tuinhuisjes. Hieronder verstaan we geen overhangende balkons (veranda’s). Over het water hangende balkons vallen onder de regelgeving voor steigers en vlonders.
Het aanleggen en verwijderen van bouwwerken is niet zonder meer toegestaan. Door een bouwwerk aan te leggen in de beschermingszone A van een watergang, kan namelijk in sommige situaties geen onderhoud meer worden uitgevoerd aan de watergang.
Als u van plan bent een bouwwerk te plaatsen of te verwijderen langs een watergang, doorloop dan het desbetreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
16.2.1 Stroomschema aanleggen van bouwwerken langs oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er een bouwwerk wordt gebouwd in de kernzone of beschermingszone A van een watergang, de beschermingszone B van een beschoeiing of in de beschermingszone K van een kunstwerk. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Indien het bouwwerk geplaatst wordt in een van de genoemde beschermingszones, dan moet per geval worden beoordeeld of het te plaatsen bouwwerk geen belemmering vormt voor het uitvoeren van onderhoud aan watergang, beschoeiing of peilregelend kunstwerk. Daarom geldt voor die gevallen een vergunningplicht.
Indien het bouwwerk binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit (zie figuur 16.1) komt te staan vindt er wellicht demping plaats of hangt het bouwwerk boven de watergang. Per geval moet beoordeeld worden of dit geen negatieve invloed heeft op de waterhuishouding. Daarom geldt voor die gevallen een vergunningplicht. Het van toepassing zijnde peilbesluit en de Legger zijn te raadplegen op de site van het waterschap via: www.hdsr.nl/bestuur-organisatie/regelgeving.
Figuur 16.1 Plaatsing bouwwerken langs watergangen
Voor de figuur wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van de werkzaamheden het werk altijd in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden; en/of
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van de werkzaamheden het werk altijd in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
17 Beweiden van gronden langs oppervlaktewater
In dit hoofdstuk staat de handeling het beweiden van gronden langs een watergang centraal. Het beweiden van grond in en nabij een watergang of een natuurvriendelijke oever is niet zonder meer toegestaan. Door de beweiding van gronden kan bijvoorbeeld de natuurvriendelijke oever beschadigd raken, waardoor de kwaliteitsdoelen van het waterschap niet worden behaald. Of het talud kan worden beschadigd waardoor uitspoeling kan ontstaan en de doorstroming van de watergang kan worden belemmerd. Om die reden is het beweiden van gronden niet zonder meer toegestaan.
Als u van plan bent grond te laten beweiden langs een watergang, doorloop dan het desbetreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Het stroomschema is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in het stroomschema zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
17.2 Stroomschema beweiden van gronden langs oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer de te beweiden grond zich bevindt in de kernzone of beschermingszone A van een watergang. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Als de te beweiden grond grenst aan een natuurvriendelijke oever (zie kaart 3) dan moeten er voorschriften worden opgenomen om deze natuurvriendelijke oever te beschermen. Daarom geldt in deze gevallen een algemene regel waarin voorschriften zijn opgenomen om de natuurvriendelijke oever te beschermen.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
17.4 Algemene regel zonder meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘Algemene regel zonder meldplicht’ of ‘Algemene regel met meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Natuurvriendelijke oevers moeten worden afgeschermd voor vee met een deugdelijke afrastering, zodanig dat het vee niet in de natuurvriendelijke oever kan komen. Indien er een beschermingszone A langs de watergang aanwezig is dan moet deze afrastering voldoen aan de regels voor het aanleggen en verwijderen van objecten, wegen en paden (hoofdstuk 12).
Natuurvriendelijke oevers zijn aangelegd met het doel om de waterkwaliteit te verbeteren. Voorkomen moet worden dat de nieuw aangelegde oever beschadigd raakt en dat oevers worden vertrapt waardoor grond in de watergang kan komen.
18 Grondboringen, sonderingen, peilbuizen en bodemenergiesystemen in of langs oppervlaktewater
In dit hoofdstuk staat het uitvoeren van grondboringen en sonderingen, het plaatsen van peilbuizen en het aanleggen van bodemenergiesystemen nabij een watergang centraal. Deze handelingen zijn niet zonder meer toegestaan omdat er een risico bestaat dat de doorstroming van een watergang wordt belemmerd of dat het onderhoud aan de watergang wordt belemmerd. Om die reden zijn voor deze handelingen regels opgesteld.
Als u van plan bent een grondboring of sondering uit te voeren, een peilbuis te plaatsen of een bodemenergiesystemen aan te leggen in of langs een watergang, doorloop dan het desbetreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Het stroomschema is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in het stroomschema zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomst(en) is/zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
18.2 Stroomschema grondboringen, sonderingen, peilbuizen en bodemenergiesystemen in of langs oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Het uitvoeren van sonderingen en grondboringen, het plaatsen van peilbuizen en het aanleggen van bodemenergiesystemen zijn handelingen die geen grote impact hebben op watergangen. Daarom geldt voor deze handelingen uitsluitend de zorgplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
19 Evenementen in oppervlaktewater
In dit hoofdstuk staat het houden van evenementen in oppervlaktewater centraal. Op het moment dat u van plan bent een evenement te organiseren dient u in sommige gevallen het waterschap hiervan op de hoogte te stellen. Het gaat hierbij om een evenement waarbij gebruik wordt gemaakt van de kernzone van een watergang. Daarnaast dient u er rekening mee te houden dat u mogelijk een vergunning van de gemeente nodig heeft, dan wel toestemming van andere instanties en/of eigenaren.
Het gebruik van een watergang is niet zonder meer toegestaan. De doorstroming van het water en het onderhoud door het waterschap kan hierdoor worden belemmerd. Om die reden wil het waterschap op de hoogte zijn van het houden van evenementen en zijn hiervoor regels opgesteld.
Als u van plan bent een evenement te houden in een watergang, doorloop dan het betreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Het stroomschema is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in het stroomschema zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
19.2 Stroomschema evenementen in oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Voor primaire en secundaire watergangen wil het waterschap in ieder geval geïnformeerd zijn in verband met mogelijke veiligheidsaspecten en om te bezien of het evenement al dan niet problemen oplevert voor het uitvoeren van het waterbeheer. Daarom geldt er een algemene regel met meldplicht indien het evenement geheel of gedeeltelijk plaats vindt in de kernzone van een primaire of secundaire watergang. Als het een tertiaire watergang betreft dan kan worden volstaan met de zorgplicht.
Daarnaast zijn activiteiten in of op vaarwegen geregeld in het Binnenvaartpolitiereglement (BPR). Raadpleeg daarom ook die regelgeving, voordat u de handeling uitvoert. Het kan dus zo zijn dat de activiteit die u wilt uitvoeren niet is toegestaan volgens het BPR.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van het evenement de watergang altijd in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater die als gevolg van het evenement zijn ontstaan, moeten worden verwijderd; en/of
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
19.4 Algemene regel met meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘Algemene regel zonder meldplicht’ of ‘Algemene regel met meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Aanvullende voorschriften
Het waterschap kan in voorkomende gevallen naar aanleiding van de melding besluiten om aanvullende voorschriften te stellen.
In dit artikel is opgenomen dat voor de start van een evenement een melding moet worden ingediend bij het waterschap. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Als aanvullende voorschriften nodig zijn zal het waterschap na de melding specifieke aanvullende voorschriften opstellen ten behoeve van het te houden evenement. Omdat dit afhankelijk is van de aard van het evenement, kunnen die voorschriften pas na de melding worden opgesteld.
Naast de overige regels die van toepassing kunnen zijn bij het houden van een evenement kan ook een vergunning nodig zijn van een andere overheidsinstantie en/of toestemming van een eigenaar voor het uitvoeren van de handeling.
20 Op- of onderbemalingen en peilafwijkingen in oppervlaktewater
In dit hoofdstuk wordt het realiseren van een afwijkend peil uitgewerkt, ten opzichte van de in het peilbesluit vastgestelde waterpeilen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een op- of onderbemaling, een hoogwatervoorziening of om een ander soort peilafwijking. Het realiseren van een afwijkend peil is niet zonder meer toegestaan, omdat dit elders tot wateroverlast of waterschaarste kan leiden. Om die reden zijn hiervoor regels opgesteld.
Het tijdelijk afdammen van een watergang en daarin tijdelijk het peil verlagen ten behoeve van de uitvoering van werken (bijvoorbeeld de aanleg van een dam met duiker) valt niet onder dit hoofdstuk. Dat valt onder hoofdstuk 13.
Als u van plan bent om een afwijkend peil te realiseren, doorloop dan het desbetreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Het stroomschema is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in het stroomschema zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
20.2 Stroomschema op- of onderbemalingen en peilafwijkingen in oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Het betreft hier een peil dat is opgenomen in het vigerende peilbesluit waarbij het beheer en onderhoud van de kunstwerken, waarmee het te hanteren peil in stand wordt gehouden, bij de initiatiefnemer ligt. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een onderbemaling, een opmaling of om een hoogwatervoorziening.
Als het peil in een peilbesluit is verwerkt, dan geldt voor deze peilafwijkingen een algemene regel zonder meldplicht. In de algemene regel zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van het beheer en onderhoud van de peilafwijking.
Let wel, in de peilbesluiten zijn nog niet alle peilafwijkingen opgenomen, zodat de algemene regel veelal nog niet kan worden toegepast. Hiervoor geldt dan een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van de werkzaamheden het werk altijd in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden; en/of
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
20.4 Algemene regel zonder meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘Algemene regel zonder meldplicht’ of ‘Algemene regel met meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 2. Voorschriften uitvoering bij opmaling (waaronder hoogwatervoorzieningen)
Toelichting bij artikel 1 (onderbemalingen)
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
a. Het is van belang dat het gebied waar een afwijkend peil wordt ingesteld is afgedamd van de rest van het peilgebied, zodat het waterpeil dat in het peilbesluit is vastgesteld voor de rest van het peilgebied, hierdoor niet wordt beïnvloed. Anders kan het waterschap geen peilbeheer uitvoeren.
b. Dit geldt pas als de peilafwijkingen in het peilbesluit zijn verwerkt.
d. Bij extreme weersomstandigheden kan een maalstop worden afgekondigd. Het is dan niet toegestaan water uit het gebied met het afwijkende peil uit te slaan op bijvoorbeeld andere watergangen of boezemwater.
f. Kunstwerken die niet meer worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn aangelegd, moeten worden verwijderd. Het hebben van een afwijkend peil is namelijk een complicerende factor voor het peilbeheer.
Toelichting bij artikel 2 (opmalingen)
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
a. Het is van belang dat het gebied waar een afwijkend peil wordt ingesteld is afgedamd van de rest van het peilgebied, zodat waterpeil dat in het peilbesluit is vastgesteld voor de rest van het peilgebied hierdoor niet wordt beïnvloed. Anders kan het waterschap geen peilbeheer uitvoeren.
b. Dit geldt pas als de peilafwijkingen in het peilbesluit zijn verwerkt.
d. Indien sprake is van droogte of waterschaarste is het onwenselijk om meer water in te laten dan noodzakelijk, omdat anders elders een watertekort kan ontstaan.
e. Kunstwerken die niet meer worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn aangelegd, moeten worden verwijderd. Het hebben van een afwijkend peil is namelijk een complicerende factor voor het peilbeheer.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
21 Peilscheidende en peilregelende kunstwerken in en langs oppervlaktewater
In dit hoofdstuk staat het aanleggen, vervangen, verplaatsen en het verwijderen van peilscheidende en peilregelende kunstwerken centraal. De handelingen worden uitgevoerd naast of in de watergangen.
Het aanleggen, vervangen, verplaatsen en verwijderen van peilscheidende en peilregelende kunstwerken is niet zonder meer toegestaan. Gezien het feit dat het aanleggen, vervangen, verplaatsen of verwijderen van een dergelijk kunstwerk vergaande gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding van het beheergebied van het waterschap, dient het waterschap op de hoogte te zijn van deze handelingen. Daarnaast zijn er regels opgesteld voor het uitvoeren van deze handelingen.
Als u van plan bent om een peilscheidend of peilregelend kunstwerk aan te leggen, te vervangen, te verplaatsen of te verwijderen, doorloop dan het desbetreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Het stroomschema is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in het stroomschema zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
21.2 Stroomschema peilscheidende en peilregelende kunstwerken in en langs oppervlaktewater
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Voor het vervangen van peilscheidende of peilregelende kunstwerken met dezelfde specificaties op dezelfde plek, hoeven geen specifieke eisen aan het kunstwerk te worden gesteld. Daarom geldt voor deze gevallen een algemene regel.
Het verwijderen van een inlaatduiker die alleen voor eigen gebruik dienst doet, heeft over het algemeen geen groot effect op de waterhuishouding. Daarom valt dit onder de algemene regels.
Toelichting bij vragen 3, 4 en 5
Het komt voor dat iemand een extra binnensloot (tertiaire watergang) wil graven die door een peilscheiding conform het vigerende peilbesluit loopt. In zo’n geval is het nodig dat een peilscheidend kunstwerk in deze watergang wordt geplaatst. Het wijzigen van het peil van een binnensloot heeft geen invloed op de eigendommen van eventuele buren. Daarom valt dit onder de algemene regels. Er moet wel een melding worden gedaan bij het waterschap.
Het komt voor dat iemand een bestaand peilscheidend of peilregelend kunstwerk met dezelfde specificaties binnen een peilgebied wil verplaatsen. Dit kan bijvoorbeeld zijn om een bouwwerk te realiseren naast de watergang, waarbij de verschillende waterpeilen, voor en achter het kunstwerk, in de toekomst een nadelig effect zullen hebben op de fundering van het gebouw. Zolang dit gebeurt in een binnensloot heeft zo’n verplaatsing geen invloed op de eigendommen van eventuele buren. Van belang is wel dat het verplaatsen van zo’n peilscheidend of peilregelend kunstwerk geen plaatselijke peilverlaging tot gevolg heeft, aangezien dit bijvoorbeeld zou kunnen leiden tot ongewenste bodemdaling. Het verplaatsen van een peilscheidend of peilregelend kunstwerk volgens de genoemde criteria valt onder de algemene regels. Er moet wel een melding worden gedaan bij het waterschap. Als niet aan alle criteria wordt voldaan dan geldt een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
na afloop van de werkzaamheden het werk altijd in nette staat wordt achtergelaten. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden;
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘Algemene regel zonder meldplicht’ of ‘Algemene regel met meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
21.4.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan deze algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
a. Kanten en taluds langs kunstwerken moeten goed worden afgewerkt om lekkage te voorkomen. Reden hiervoor is dat bij een lekkage het in het peilbesluit vastgestelde waterpeil niet goed kan worden gehandhaafd.
b. Bij peilregelende kunstwerken bestaat de kans op erosie, waardoor grond kan uitspoelen en in de watergang kan komen. Dit moet worden voorkomen.
Om het in het peilbesluit vastgestelde waterpeil goed te kunnen handhaven is het van belang dat de waterdoorlaat kan worden afgesloten.
Het vervangen van een peilregelend kunstwerk met dezelfde specificaties op dezelfde locatie dient te worden gemeld, omdat het waterschap toezicht wil houden op de uit te voeren werkzaamheden. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
21.4.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan deze algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
Tijdens de werkzaamheden ter verwijdering van de inlaatduiker mag het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet worden belemmerd. Bij het waterschap kan worden nagevraagd wanneer het onderhoud wordt uitgevoerd. Verder mag de waterhuishouding van aangrenzende percelen van derden niet worden verstoord.
Het verwijderen van een inlaatduiker dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging in het watersysteem behelst die moet worden geregistreerd in de Legger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
21.4.3 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan deze algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
a. Kanten en taluds langs kunstwerken moeten goed worden afgewerkt om lekkage te voorkomen. Reden hiervoor is dat bij een lekkage het in het peilbesluit vastgestelde waterpeil niet goed kan worden gehandhaafd.
b. Bij peilregelende kunstwerken bestaat de kans op erosie, waardoor grond kan uitspoelen en in de watergang kan komen. Dit moet worden voorkomen.
c. Een peilscheidende dam mag niet breder zijn dan strikt noodzakelijk voor de peilscheidende functie omdat er anders te veel demping van oppervlaktewater plaatsvindt.
d. Tijdens de werkzaamheden mag het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet worden belemmerd. Bij het waterschap kan worden nagevraagd wanneer het onderhoud wordt uitgevoerd.
Het aanleggen van een peilregelend kunstwerk dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging in het watersysteem behelst die moet worden geregistreerd in de Legger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
21.4.4 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan deze algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
a. Kanten en taluds langs kunstwerken moeten goed worden afgewerkt om lekkage te voorkomen. Reden hiervoor is dat bij een lekkage het in het peilbesluit vastgestelde waterpeil niet goed kan worden gehandhaafd.
b. Bij peilregelende kunstwerken bestaat de kans op erosie, waardoor grond kan uitspoelen en in de watergang kan komen. Dit moet worden voorkomen.
c. Om het in het peilbesluit vastgestelde waterpeil goed te kunnen handhaven is het van belang dat de waterdoorlaat kan worden afgesloten.
d. Tijdens de werkzaamheden mag het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet worden belemmerd. Bij het waterschap kan worden nagevraagd wanneer het onderhoud wordt uitgevoerd.
Het verplaatsen van een peilregelend kunstwerk dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging in het watersysteem behelst die moet worden geregistreerd in de Legger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
22 Verrichten van handelingen in of boven een vaarweg
In dit hoofdstuk staat het verrichten van handelingen in of boven een vaarweg centraal, zoals aangegeven op kaart 4. Deze handelingen zouden de functie van de watergang als vaarweg kunnen belemmeren. Om die reden zijn deze handelingen niet zonder meer toegestaan.
Als u van plan bent om een handeling te verrichten in of boven een vaarweg, doorloop dan het desbetreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Het stroomschema is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in het stroomschema zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Onder vaarweg wordt hier bedoeld: aangewezen vaarwegen en overige vaarwateren. (zie vaarbeleid)
2.2 Stroomschema verrichten van handelingen in of boven een vaarweg
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 0, 1, 2, 3, 4, 5 en 6
Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht indien, al dan niet tijdelijk, de vaarweg wordt versmald en/of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd.
Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren. Op kaart 4 zijn de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn aangemerkt als “overige vaarwateren met restricties voor varen”. Voor deze wateren geldt alleen de zorgplicht. Het aanleggen van bruggen over de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn is hierop uitgezonderd en is wel vergunningplichtig. De reden hiervan is dat er enkele uitzonderingen zijn op het vaarverbod op deze wateren.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventueel op te treden nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
25 Graafwerkzaamheden bij een waterkering
In dit hoofdstuk is de handeling ‘graafwerkzaamheden bij een waterkering’ uitgewerkt. Onder deze handeling verstaan we:
Graafwerkzaamheden bij een waterkering zijn niet zondermeer toegestaan. Door deze werkzaamheden zou de staat van een waterkering en/of de erosiebestendige bekleding van de waterkering kunnen worden aangetast. Om dat te voorkomen, is hiervoor regelgeving opgesteld, welke hieronder verder is uitgewerkt.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering en de beschermingszone van de waterkering.
Indien voor onderhoud aan een watergang graafwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd om die watergang in overeenstemming te brengen met het daarvoor in de Legger vastgestelde profiel, dan wordt dit niet aangemerkt als graafwerkzaamheden, maar als onderhoud. Dit hoofdstuk is dan niet van toepassing.
Voor specifieke graafwerkzaamheden, zoals graafwerkzaamheden voor de aanleg van kabels en leidingen, zijn aparte regels vastgesteld. In dat geval moet worden voldaan aan de specifiek daarvoor geldende regels en is dit hoofdstuk niet van toepassing.
Als u van plan bent om graafwerkzaamheden bij een waterkering uit te voeren, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. Het stroomschema in paragraaf 25.2 verwijst u naar het juiste stroomschema voor de soort waterkering waarbij u de handeling gaat uitvoeren. Nadat u het stroomschema in paragraaf 25.2 heeft gevolgd, doorloopt u het betreffende stroomschema opgenomen in de volgende paragrafen van dit hoofdstuk.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van het waterschap van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
• Hoofdstuk 2 ‘Graven van of in oppervlaktewater’ indien bij het verrichten van graafwerkzaamheden:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
25.2 Algemeen stroomschema graafwerkzaamheden bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
25.2.1 Graafwerkzaamheden bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er graafwerkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk of in de beschermingszone van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Bij proefsleuven tot 1 meter diep gaat het om kortdurende ontgravingen waarbij aan het eind van de dag waarop de ontgraving plaats vindt weer is aangevuld. Deze worden bij primaire waterkeringen toegestaan onder een algemene regel zonder meldplicht als ze zich in de ‘zone waterstaatwerk’ buiten het dijklichaam bevinden. Buiten de zone waterstaatswerk geldt voor proefsleuven alleen de zorgplicht.
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden in de zone waterstaatswerk van de primaire waterkering kan negatieve gevolgen hebben voor de erosiebestendigheid en de stabiliteit van de waterkering. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Hiermee valt dus ook een ‘verlegging van een waterkering’ onder de vergunningplicht. Zo’n verlegging kan noodzakelijk zijn bij bijvoorbeeld een herinrichtingsplan van een gebied.
Wanneer de graafwerkzaamheden, buiten de zone waterstaatswerk, een diepte hebben van maximaal 1 meter, dan vallen deze werkzaamheden onder de algemene regel met meldplicht. De meldplicht geldt omdat het waterschap op de hoogte wil zijn van de werkzaamheden, waarbij het bijvoorbeeld kan gaan om het graven van een watergang of een vijver in de beschermingszone van de primaire waterkering. Hiervoor geldt dat het gehele profiel van de te graven watergang buiten de zone waterstaatswerk van de waterkering moet liggen.
Voor diepere graafwerkzaamheden dan die genoemd bij vraag 4 geldt, dat deze niet plaats mogen vinden in de gesloten dijkperiode. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Toelichting bij vragen 6, 7 en 8
De ontgravingen genoemd onder de vragen 6, 7 en 8 betreffen een tijdelijke uitname van grond.
Met een tijdelijke uitname van grond wordt in dit verband bedoeld dat de uitname van grond weer ongedaan wordt gemaakt. Dit kan door middel van het terugbrengen van grond, maar het kan ook betekenen dat er iets anders voor wordt teruggebracht, bijvoorbeeld een kelder. Alleen het vullen van het ontgraven gat met water is niet voldoende om de ontgraving weer ongedaan te maken. Voor 1 oktober moet de ontgraving weer ongedaan zijn gemaakt of moet de constructie (bijvoorbeeld de kelder) gereed zijn en de ruimte eromheen zijn aangevuld.
De reden dat de ontgraving voor 1 oktober weer moet zijn aangevuld is dat er in de gesloten dijkperiode (van 1 oktober tot 1 april) geen gat mag achterblijven in de beschermingszone van de primaire waterkering. Dit geeft anders een verhoogd risico op piping (het stromen van water door een kade, dijk of ander kunstwerk als gevolg van een groot waterstandsverschil tussen binnen- en buitendijks). De intredelijn (grenslijn) voor piping ligt in de beschermingszone van de waterkering, waardoor hier in de gesloten dijkperiode geen gat mag achterblijven.
Deze ontgravingen – tot maximaal 3 meter diepte, over maximaal 20 meter lengte parallel aan de waterkering en die voor 1 oktober weer ongedaan worden gemaakt - vallen onder de algemene regel met meldplicht. In verband met genoemde risico’s wil het waterschap op de hoogte zijn van deze werkzaamheden.
25.2.2 Graafwerkzaamheden bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er graafwerkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk of in de beschermingszone van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Als de graafwerkzaamheden niet in de zone waterstaatswerk van de waterkering worden uitgevoerd maar in de beschermingszone van de waterkering dan vallen de werkzaamheden onder de zorgplicht als het om een verheelde regionale of verheelde overige waterkering gaat.
Verheelde kades zijn niet altijd in het landschap als waterkering te herkennen: het is een van nature aanwezige verhoging in het landschap die bijvoorbeeld een boezem- polderkade of land- of peilscheiding vormt. Het betreft vaak een hoger gelegen gebied waarachter de feitelijke polder ligt. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om een brede weg langs het water waarin een theoretisch profiel van een kering is gedefinieerd.
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden in verheelde regionale of verheelde overige waterkeringen heeft geen negatieve gevolgen voor de veiligheid als het om een tijdelijke uitname van grond gaat en de zorgplicht in acht wordt genomen. Met een tijdelijke uitname van grond wordt in dit verband bedoeld dat de grond binnen 6 maanden weer moet zijn teruggebracht.
Bij proefsleuven tot 1 meter diep gaat het om ontgravingen waarbij aan het eind van de dag waarop de ontgraving plaats vindt weer is aangevuld. Deze worden bij regionale en overige waterkeringen toegestaan onder een algemene regel met meldplicht als ze zich in de ‘zone waterstaatwerk’ bevinden. Buiten de zone waterstaatswerk geldt voor proefsleuven alleen de zorgplicht.
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden in de zone waterstaatswerk van de waterkering kan negatieve gevolgen hebben voor de erosiebestendigheid en de stabiliteit van de waterkering. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Ook een verlegging van een waterkering valt onder de vergunningplicht. Zo’n verlegging kan noodzakelijk zijn bij de aanleg van bijvoorbeeld een insteekhaven of bij een herinrichtingsplan van een gebied.
Het uitvoeren van baggerwerkzaamheden in watergangen valt niet onder het uitvoeren van graafwerkzaamheden mits niet dieper wordt gebaggerd dan tot het leggerprofiel van de watergang. Er is dan sprake van onderhoudswerkzaamheden.
Wanneer de graafwerkzaamheden, buiten de zone waterstaatswerk, een diepte hebben van maximaal 1 meter, dan geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer de graafwerkzaamheden plaatsvinden buiten een zone van 10 meter uit de zone waterstaatswerk van de waterkering, heeft dit geen negatieve gevolgen voor de stabiliteit van de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Toelichting bij vragen 8, 9 en 10
De ontgravingen genoemd onder de vragen 8, 9 en 10 betreffen een tijdelijke uitname van grond.
Met een tijdelijke uitname van grond wordt in dit verband bedoeld dat de uitname van grond weer ongedaan wordt gemaakt. Dit kan door middel van het terugbrengen van grond, maar het kan ook betekenen dat er iets anders voor wordt teruggebracht, bijvoorbeeld een kelder. Alleen het vullen van het ontgraven gat met water is niet voldoende om de ontgraving weer ongedaan te maken.
Binnen 6 maanden moet de ontgraving weer ongedaan zijn gemaakt of moet de constructie (bijvoorbeeld de kelder) gereed zijn en de ruimte eromheen zijn aangevuld.
Deze graafwerkzaamheden, tot maximaal drie meter diepte, over maximaal 20 meter lengte parallel aan de waterkering, waarbij de ontgraving binnen 6 maanden weer ongedaan is gemaakt, vallen onder de zorgplicht. Zodra er wordt afgeweken van een van deze criteria geldt er een vergunningsplicht.
25.2.3 Graafwerkzaamheden bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er graafwerkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk of in de beschermingszone van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Bij proefsleuven tot 1 meter diep gaat het om ontgravingen waarbij aan het eind van de dag waarop de ontgraving plaats vindt, het ontgraven gat weer is aangevuld. Deze worden bij zomerkades toegestaan onder een algemene regel zonder meldplicht als ze zich in de ‘zone waterstaatwerk’ buiten het dijklichaam bevinden. Buiten de zone waterstaatswerk geldt voor proefsleuven alleen de zorgplicht.
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden in de zone waterstaatswerk van de zomerkade kan negatieve gevolgen hebben voor de erosiebestendigheid en de stabiliteit van de waterkering. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan.
Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Ook een verlegging van een waterkering valt onder de vergunningplicht. Zo’n verlegging kan noodzakelijk zijn bij bijvoorbeeld een herinrichtingsplan van een gebied.
Wanneer de graafwerkzaamheden, buiten de zone waterstaatswerk, een diepte hebben van maximaal 1 meter, dan vallen deze werkzaamheden onder de algemene regel met meldplicht, aangezien het waterschap op de hoogte wil zijn van de werkzaamheden.
Wanneer de graafwerkzaamheden plaatsvinden buiten een zone van 10 meter uit de zone waterstaatswerk van de waterkering heeft dit geen negatieve gevolgen voor de stabiliteit van de waterkering, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel.
Er geldt een meldplicht omdat het waterschap op de hoogte wil zijn van de werkzaamheden.
Toelichting bij vragen 6, 7 en 8
De ontgravingen genoemd onder de vragen 6, 7 en 8 betreffen een tijdelijke uitname van grond.
Met een tijdelijke uitname van grond wordt in dit verband bedoeld dat de uitname van grond weer ongedaan wordt gemaakt. Dit kan door middel van het terugbrengen van grond, maar het kan ook betekenen dat er iets anders voor wordt teruggebracht, bijvoorbeeld een kelder. Alleen het vullen van het ontgraven gat met water is niet voldoende om de ontgraving weer ongedaan te maken.
Binnen 6 maanden moet de ontgraving weer ongedaan zijn gemaakt of moet de constructie (bijvoorbeeld de kelder) gereed zijn en de ruimte eromheen zijn aangevuld.
Bij zomerkades is geen gevaar voor piping zoals bij de primaire waterkering het geval is. Daarom geldt hier niet de gesloten dijkperiode.
Deze graafwerkzaamheden, tot maximaal 3 meter diepte, over maximaal 20 meter lengte parallel aan de waterkering, waarbij de ontgraving binnen 6 maanden weer ongedaan is gemaakt, vallen niet onder de vergunningsplicht, maar wel onder de algemene regel met meldplicht, omdat het waterschap op de hoogte wil zijn van de werkzaamheden.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
25.4.1 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is, moet er i.v.m. het gevaar op piping buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk klei, worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering.
25.4.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden het waterkerend vermogen van de waterkering is gewaarborgd.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
25.4.3 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
25.4.4 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
25.4.5 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
26 Aanbrengen van grond bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het aanbrengen van grond bij waterkeringen centraal. Onder deze handeling wordt verstaan:
Voor deze handeling zijn regels opgesteld, aangezien het aanbrengen van grond op een waterkering niet zonder meer is toegestaan. De staat van de waterkering kan worden aangetast als niet de juiste grond wordt gebruikt en ook de erosiebestendige bekleding kan worden aangetast. Verder kunnen depots toekomstige ontwikkelingen betreffende de waterkering in de weg staan. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het aanbrengen van grond.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering en bij primaire waterkeringen bovendien op het profiel van vrije ruimte van de waterkering.
Als u van plan bent om grond aan te brengen op of bij een waterkering, doorloop dan het desbetreffende stroomschema. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. Het stroomschema in paragraaf 26.2 verwijst u naar het juiste stroomschema voor de soort waterkering waarbij u de handeling gaat uitvoeren. Nadat u het stroomschema in paragraaf 26.2 heeft gevolgd, doorloopt u het betreffende stroomschema opgenomen in de daarop volgende paragrafen van dit hoofdstuk.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
26.2 Algemeen stroomschema voor het aanbrengen van grond bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
26.2.1 Aanbrengen van grond bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.
Wanneer er een baggerdepot of ander soort depot binnen het profiel van vrije ruimte van de waterkering wordt aangelegd moet beoordeeld worden of een dergelijk depot toekomstige ontwikkelingen van de waterkering in de weg staan. Binnen de zone waterstaatswerk van de waterkering kan een dergelijk depot bovendien een negatieve invloed hebben op de stabiliteit en de erosiebestendigheid van de waterkering. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de vergunningplicht.
Als er grond aangebracht wordt binnen het dijklichaam kan dit van invloed zijn op de stabiliteit van de waterkering en kunnen de werkzaamheden een negatief effect hebben op de erosiebestendige bekleding van het dijklichaam. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de vergunningplicht.
Als er grond aangebracht wordt, buiten het dijklichaam, tot omliggend maaiveldniveau dan heeft dit geen invloed op de stabiliteit van de waterkering als aan de zorgplicht wordt voldaan. Onder het aanvullen tot omliggend maaiveldniveau vallen onder andere het vullen van gaten en kuilen en ook slootdempingen. Uiteraard moet voor deze laatste categorie ook worden voldaan aan de regelgeving voor het dempen van oppervlaktewater. Het aanbrengen van een steunberm en/of een taludverflauwing vallen niet onder het aanvullen van grond tot omliggend maaiveldniveau. Hiervoor geldt dus een vergunningplicht.
26.2.2 Aanbrengen van grond bij een regionale waterkering: stroomschema II
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een regionale waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale waterkering, dan heeft het aanbrengen van grond geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Als er grond aangebracht wordt tot omliggend maaiveldniveau dan heeft dit geen invloed op de stabiliteit van de waterkering. Er worden wel aanvullende voorschriften gesteld in de voor deze gevallen vastgestelde algemene regel zonder meldplicht. Onder het aanvullen tot omliggend maaiveldniveau vallen onder andere het vullen van gaten en kuilen en ook slootdempingen. Uiteraard moet voor deze laatste categorie ook worden voldaan aan de regelgeving voor het dempen van oppervlaktewater. Het aanbrengen van een steunberm en/of een taludverflauwing vallen niet onder het aanvullen van grond tot omliggend maaiveldniveau. Hiervoor geldt dus een vergunningplicht.
26.2.3 Aanbrengen van grond bij een overige waterkering: stroomschema III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde overige waterkering, dan heeft het aanbrengen van grond geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Als er grond aangebracht wordt tot omliggend maaiveldniveau dan heeft dit geen invloed op de stabiliteit van de waterkering. Er worden wel aanvullende voorschriften gesteld in de voor deze gevallen vastgestelde algemene regel zonder meldplicht. Onder het aanvullen tot omliggend maaiveldniveau vallen onder andere het vullen van gaten en kuilen en ook slootdempingen. Uiteraard moet voor deze laatste categorie ook worden voldaan aan de regelgeving voor het dempen van oppervlaktewater. Het aanbrengen van een steunberm en/of een taludverflauwing vallen niet onder het aanvullen van grond tot omliggend maaiveldniveau. Hiervoor geldt dus een vergunningplicht.
Het aanleggen of verwijderen van een op- en afrit heeft geen negatief effect op de waterkering. Wel worden er voorschriften gesteld aan het uitvoeren van de werkzaamheden in de voor deze gevallen vastgestelde algemene regel zonder meldplicht.
26.2.4 Aanbrengen van grond bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Als er grond aangebracht wordt binnen het dijklichaam kan dit van invloed zijn op de stabiliteit van de waterkering en kunnen de werkzaamheden een negatief effect hebben op de erosiebestendige bekleding van het dijklichaam. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de vergunningplicht.
Als er grond aangebracht wordt, buiten het dijklichaam, tot omliggend maaiveldniveau dan heeft dit geen invloed op de stabiliteit van de waterkering als aan de zorgplicht wordt voldaan. Onder het aanvullen tot omliggend maaiveldniveau vallen onder andere het vullen van gaten en kuilen en ook slootdempingen. Uiteraard moet voor deze laatste categorie ook worden voldaan aan de regelgeving voor het dempen van oppervlaktewater. Het aanbrengen van een steunberm en/of een taludverflauwing vallen niet onder het aanvullen van grond tot omliggend maaiveldniveau. Hiervoor geldt dus een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
26.4.1 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering.
26.4.3 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering voor het aanleggen van een op- en afrit
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering en de eventueel aan te leggen erosiebestendige verharding van de op- en afrit.
Artikel 2. Voorschriften uitvoering voor het verwijderen van een op- en afrit
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Toelichting bij artikelen 1 en 2
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
27 Duikers, dammen met duiker en inlaatduikers bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het aanleggen en verwijderen van duikers, dammen met duiker en inlaatduikers centraal. Hiertoe worden ook verbindingsduikers gerekend. Voor deze handelingen zijn regels opgesteld, aangezien het aanleggen en verwijderen van duikers niet zonder meer is toegestaan. De staat van de waterkering kan hierdoor worden aangetast en om die reden zijn er regels voor opgesteld.
Onder het aanleggen van een duiker, dam met duiker en inlaatduiker, wordt mede verstaan het verbreden, verlengen etc. van een bestaande duiker. Onder het verwijderen van een duiker, dam met duiker of inlaatduiker wordt mede verstaan het inkorten, versmallen etc. van een bestaande duiker.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering en bij primaire waterkeringen bovendien op het profiel van vrije ruimte van de waterkering.
Als u van plan bent om duikers, dammen met duiker en inlaatduikers aan te leggen of te verwijderen bij een waterkering, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. Het stroomschema in paragraaf 27.2 verwijst u naar het juiste stroomschema voor de soort waterkering waarbij u de handeling gaat uitvoeren. Nadat u het stroomschema in paragraaf 27.2 heeft gevolgd, doorloopt u het betreffende stroomschema opgenomen in de daarop volgende paragrafen van dit hoofdstuk.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
27.2 Algemeen stroomschema voor duikers, dammen met duiker en inlaatduikers bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
27.2.1 Duikers, dammen met duiker en inlaatduikers bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.
Binnen de zone waterstaatswerk heeft het aanbrengen of verwijderen van een duiker, dam met duiker of inlaatduiker gevolgen voor de stabiliteit en de erosiebestendigheid van de waterkering. Daarom geldt er binnen de zone waterstaatswerk een vergunningplicht.
Binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, kan het aanbrengen of verwijderen van funderingspalen, die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken, leiden tot meer kwel of piping. Bovendien kan een duiker, dam met duiker of inlaatduiker met dergelijke lange palen toekomstige ontwikkelingen aan de waterkering in de weg staan. Daarom moet binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht.
Worden er geen funderingspalen, die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken, aangebracht of verwijderd dan geldt de zorgplicht.
27.2.2 Duikers, dammen met duiker en inlaatduikers bij een regionale waterkering: stroomschema II
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een regionale waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale waterkering, dan heeft het aanbrengen en/of verwijderen van een duiker, dam met duiker of een inlaatduiker geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Wanneer voldaan wordt aan alle criteria die vermeld staan onder vraag 3, dan valt het aanleggen van een duiker of inlaatduiker onder de algemene regel. Er moet wel een melding worden gedaan omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht. Bovendien kunnen de graafwerkzaamheden de staat van de waterkering aantasten en daarom moet het waterschap hiervan van te voren op de hoogte worden gesteld. De duiker of inlaatduiker mag alleen worden aangelegd middels een persing, waarbij moet worden voorkomen dat er holle ruimtes om de duiker of inlaatduiker ontstaan. Deze holle ruimtes kunnen leiden tot lekkage en/of zetting van de waterkering. Holle ruimtes kunnen bijvoorbeeld worden voorkomen door gebruik te maken van bentoniet.
De binnenzijde van de waterkering is over het algemeen genomen de polderzijde. De buitenzijde betreft de boezemzijde.
Onder een goed functionerende afsluiter wordt bijvoorbeeld een spindelschuif verstaan. Alleen een terugslagklep is niet voldoende aangezien deze niet werkt als er vuil tussen de klep en de aanlag terecht is gekomen.
Wanneer er een duiker of inlaatduiker dwars door de kering wordt aangelegd of verwijderd, die niet voldoet aan de criteria genoemd onder vraag 2, dan moet per geval worden bekeken of dit kan worden toegestaan en zo ja, onder welke voorwaarden. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
De binnenzijde van de waterkering is over het algemeen genomen de polderzijde. De buitenzijde betreft de boezemzijde.
Wanneer er sprake is van een dam met duiker die wordt aangelegd of verwijderd in een watergang, dan heeft dit geen negatieve gevolgen voor de waterkering. Er geldt dan een algemene regel met meldplicht omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht.
Voor alle andere type duikers (inlaatduikers, verbindingsduikers, etc.) geldt een vergunningplicht.
27.2.3 Duikers, dammen met duiker en inlaatduikers bij een overige waterkering: stroomschema III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde overige waterkering, dan heeft het aanbrengen en/of verwijderen van een duiker, dam met duiker of een inlaatduiker geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Wanneer voldaan wordt aan alle criteria die vermeld staan onder vraag 3, dan valt het aanleggen van een duiker of inlaatduiker onder de algemene regel. Er moet wel een melding worden gedaan omdat de graafwerkzaamheden de staat van de waterkering kunnen aantasten en daarom moet het waterschap hiervan van te voren op de hoogte worden gesteld. De duiker of inlaatduiker mag alleen worden aangelegd middels een persing, waarbij moet worden voorkomen dat er holle ruimtes om de duiker of inlaatduiker ontstaan. Deze holle ruimtes kunnen leiden tot lekkage en/of zetting van de waterkering. Holle ruimtes kunnen bijvoorbeeld worden voorkomen door gebruik te maken van bentoniet.
De binnenzijde van de waterkering is over het algemeen genomen de polderzijde. De buitenzijde betreft de boezemzijde.
Onder een goed functionerende afsluiter wordt bijvoorbeeld een spindelschuif verstaan. Alleen een terugslagklep is niet voldoende aangezien deze niet werkt als er vuil tussen de klep en de aanlag terecht is gekomen.
Wanneer er een duiker of inlaatduiker dwars door de kering wordt aangelegd of verwijderd, die niet voldoet aan de criteria genoemd onder vraag 2, dan moet per geval worden bekeken of dit kan worden toegestaan en zo ja, onder welke voorwaarden. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
De binnenzijde van de waterkering is over het algemeen genomen de polderzijde. De buitenzijde betreft de boezemzijde.
Wanneer er sprake is van een dam met duiker die wordt aangelegd of verwijderd in een watergang, dan heeft dit geen negatieve gevolgen voor de waterkering. Er geldt dan een algemene regel zonder meldplicht.
Voor alle andere type duikers (inlaatduikers, verbindingsduikers, etc.) geldt een vergunningplicht.
27.2.4 Duikers, dammen met duiker en inlaatduikers bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Binnen de zone waterstaatswerk heeft het aanbrengen of verwijderen van een duiker, dam met duiker of inlaatduiker gevolgen voor de stabiliteit en de erosiebestendigheid van de waterkering. Daarom geldt er binnen de zone waterstaatswerk een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
27.4.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Artikel 2. Voorschriften Meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
27.4.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
28 Bruggen bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het aanleggen en verwijderen van bruggen bij een waterkering centraal. Hiertoe wordt ook gerekend het verbreden van bruggen en het vervangen van het brugdek. Het verbreden van een brug wordt gelijkgesteld met de aanleg van een nieuwe brug.
Onder een brug wordt verstaan een verbinding van een weg van de ene kant van de watergang naar de andere kant, die al dan niet met pijlers of palen in de waterkering wordt ondersteund.
Het aanleggen van een brug kan ervoor zorgen dat de erosiebestendigheid en/of de stabiliteit van een waterkering wordt aangetast, hetgeen niet wenselijk is. Daarom zijn deze handelingen niet zonder meer toegestaan.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering en bij primaire waterkeringen bovendien op het profiel van vrije ruimte van de waterkering.
Als u van plan bent een brug aan te leggen, te verbreden of te verwijderen bij een waterkering, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
28.2.1 Algemeen stroomschema voor aanleggen van bruggen bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
28.2.2 Aanleggen van bruggen bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.
Wanneer er een brug wordt aangelegd in de beschermingszone van een waterkering, waarbij graafwerkzaamheden plaatsvinden voor bijvoorbeeld de fundering, dan is hoofdstuk 25 (Graafwerkzaamheden bij een waterkering) van toepassing.
Als alleen het brugdek wordt vervangen, waarbij er geen ontgravingen plaatsvinden in de waterkering, dan heeft dit geen negatief effect op de waterkering als aan de zorgplicht wordt voldaan.
Binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, heeft het aanleggen van een brug geen gevolgen voor toekomstige ontwikkelingen van de waterkering, indien er geen funderingspalen aangebracht worden die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken. Daarom geldt voor deze bruggen de zorgplicht.
Worden er wel funderingspalen aangebracht, die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken, dan kan dat leiden tot meer kwel of piping. Bovendien kan een brug met dergelijke lange palen toekomstige ontwikkelingen aan de waterkering in de weg staan. Daarom moet binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht.
Binnen de zone waterstaatswerk is het waterschap terughoudend met het toestaan van het aanbrengen van bruggen, wanneer deze bruggen gefundeerd zijn op palen. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Als de brug niet op palen gefundeerd is en zich geheel buiten het dijklichaam bevindt dan geldt een algemene regel met meldplicht. Bevindt de brug zich binnen het dijklichaam dan moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
28.2.3 Aanleggen van bruggen bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht. Wanneer er een brug wordt aangelegd in de beschermingszone van een waterkering, waarbij graafwerkzaamheden plaatsvinden voor bijvoorbeeld de fundering, dan is hoofdstuk 25 (Graafwerkzaamheden bij een waterkering) van toepassing.
Als alleen het brugdek wordt vervangen, waarbij er geen ontgravingen plaatsvinden in de waterkering, dan heeft dit geen negatief effect op de waterkering als aan de zorgplicht wordt voldaan.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het aanleggen van bruggen geen negatief effect op de waterkering als aan de zorgplicht wordt voldaan.
Als er een brug wordt aangelegd die over de waterkering heen wordt aangelegd dan kan het toekomstig onderhoud van de waterkering in het geding komen. Ook moet rekening worden gehouden met toekomstige dijkaanpassingen. Daarom moet per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt een vergunningplicht.
Indien er onderdelen van de brug in de kruin en/of de taluds worden aangebracht, dan moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor die gevallen een vergunningplicht.
Worden er geen onderdelen van de brug in de kruin en/of de taluds aangebracht dan geldt een algemene regel. Voor regionale waterkeringen is er een meldplicht omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht.
28.2.4 Aanleggen van bruggen bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er een brug wordt aangelegd in de beschermingszone van een waterkering, waarbij graafwerkzaamheden plaatsvinden voor bijvoorbeeld de fundering, dan is hoofdstuk 25 (Graafwerkzaamheden bij een waterkering) van toepassing.
Als alleen het brugdek wordt vervangen, waarbij er geen ontgravingen plaatsvinden in de waterkering, dan heeft dit geen negatief effect op de waterkering als aan de zorgplicht wordt voldaan.
Bij zomerkades is het waterschap terughoudend met het toestaan van het aanbrengen van bruggen in deze waterkeringen, wanneer deze bruggen gefundeerd zijn op palen. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Als de brug niet op palen gefundeerd is en zich geheel buiten het dijklichaam bevindt dan geldt een algemene regel zonder meldplicht. Bevindt de brug zich binnen het dijklichaam dan moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
28.2.6.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is, moet er i.v.m. het gevaar op piping buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk klei, worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
28.2.6.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
Onder de brug moet er rekening mee worden gehouden dat gras niet altijd goed kan groeien. In dat geval moet er gekozen worden voor een duurzame verharding zoals een steenbekleding.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
28.2.6.3 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
Onder de brug moet er rekening mee worden gehouden dat gras niet altijd goed kan groeien. In dat geval moet er gekozen worden voor een duurzame verharding zoals een steenbekleding.
28.2.6.4 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
28.3.1 Algemeen stroomschema voor het verwijderen van bruggen bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
28.3.2 Verwijderen van bruggen bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.
Wanneer er een brug wordt verwijderd in de beschermingszone van een waterkering, waarbij graafwerkzaamheden plaatsvinden voor bijvoorbeeld de fundering, dan is hoofdstuk 25 (Graafwerkzaamheden bij een waterkering) van toepassing.
Bevindt de te verwijderen brug zich binnen het profiel van vrije ruimte, maar buiten de zone waterstaatswerk, dan geldt er een algemene regel met meldplicht als de brug gefundeerd is op palen, die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken. De reden is dat deze palen niet geheel getrokken mogen worden. De meldplicht geldt omdat het waterschap wil weten waar er palen achterblijven die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken.
Is de brug niet op dergelijke palen gefundeerd dan geldt de zorgplicht.
Het verwijderen van bruggen die zich buiten het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft geen negatief effect op de waterkering en valt onder een algemene regel met meldplicht. Er geldt een meldplicht omdat het waterschap wil weten welke objecten er zich bevinden in de waterkering.
Het verwijderen van bruggen die zich buiten het dijklichaam bevinden en die onder maaiveldniveau (bijvoorbeeld landhoofden) of op palen zijn gefundeerd heeft een geringe invloed op de waterkering als de werkzaamheden geheel worden uitgevoerd buiten de gesloten dijkperiode. De werkzaamheden vallen dan onder een algemene regel met meldplicht. Er wordt hier geen onderscheid gemaakt in hoelang de palen zijn.
Het verwijderen van bruggen die zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft een geringe invloed op de waterkering en valt onder een algemene regel met meldplicht.
Wordt niet aan de criteria voldaan onder de vragen 3, 4 of 5, dan moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt in die gevallen een vergunningplicht.
28.3.3 Verwijderen van bruggen bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er een brug wordt verwijderd in de beschermingszone van een waterkering, waarbij graafwerkzaamheden plaatsvinden voor bijvoorbeeld de fundering, dan is hoofdstuk 25 (Graafwerkzaamheden bij een waterkering) van toepassing.
Wanneer sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het verwijderen van bruggen geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Het verwijderen van bruggen heeft een geringe invloed op de waterkering als die bruggen niet onder maaiveldniveau zijn gefundeerd en ook niet op palen staan, maar die bijvoorbeeld op stoeptegels of stelconplaten zijn gefundeerd, die op het maaiveld liggen. Daarom geldt hier een algemene regel. Bij regionale waterkeringen moet een melding worden gedaan omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht. Dit geldt niet voor overige waterkeringen.
Voor het verwijderen van bruggen die onder maaiveldniveau of op palen zijn gefundeerd, geldt, overeenkomstig de regelgeving voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden in waterkeringen, een vergunningplicht. Dit aangezien hier per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan.
28.3.4 Verwijderen van bruggen bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er een brug wordt verwijderd in de beschermingszone van een waterkering, waarbij graafwerkzaamheden plaatsvinden voor bijvoorbeeld de fundering, dan is hoofdstuk 25 (Graafwerkzaamheden bij een waterkering) van toepassing.
Het verwijderen van bruggen die zich buiten het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft geen negatief effect op de waterkering en valt onder een algemene regel zonder meldplicht.
Het verwijderen van bruggen die zich buiten het dijklichaam bevinden en die onder maaiveldniveau (bijvoorbeeld landhoofd) of op palen zijn gefundeerd heeft een geringe invloed op de waterkering als de werkzaamheden geheel worden uitgevoerd buiten de gesloten dijkperiode. De werkzaamheden vallen dan onder een algemene regel zonder meldplicht.
Het verwijderen van bruggen die zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft een geringe invloed op de waterkering en valt onder een algemene regel zonder meldplicht.
Bevindt de brug zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam en is de brug onder maaiveldniveau of op palen gefundeerd dan moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt in die gevallen een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
28.3.6.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen.
Alle palen moeten tot 1 meter onder maaiveld worden weggehaald. Ze mogen niet verder worden weggehaald omdat er anders mogelijk een ongewenste grondwaterstroming door het ontstane paalgat optreedt.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
28.3.6.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
28.3.6.3 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Voorkomen moet worden dat grond kan uitspoelen door regenval of een hoge rivierwaterstand, waardoor een risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. In bijlage 3 worden de verschillende klei/grondsoorten genoemd die kunnen worden toegepast om de stabiliteit van de waterkering te waarborgen.
Alle palen moeten tot 1 meter onder maaiveld worden weggehaald. Ze mogen niet verder worden weggehaald omdat er anders mogelijk een ongewenste grondwaterstroming door het ontstane paalgat optreedt.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
28.3.6.4 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na het verwijderen van de brug wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken).
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering na de werkzaamheden wordt hersteld. Voorkomen moet worden dat grond kan uitspoelen door regenval of een hoge rivierwaterstand, waardoor een risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
28.3.6.5 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na het verwijderen van de brug wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken).
28.3.6.6 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Als volgens het stroomschema deze algemene regel van toepassing is, moet de initiatiefnemer bij het uitvoeren van de handeling voldoen aan de volgende voorschriften.
Direct na het verwijderen van de brug wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken).
28.3.6.8 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
29 Steigers en vlonders bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het aanleggen en verwijderen van steigers en vlonders centraal. Het hebben, aanleggen en verwijderen van steigers en vlonders wordt hieronder uitgewerkt. Onder een steiger wordt verstaan: een werk dat over de watergang hangt, eventueel ondersteund met palen in de watergang en/of de waterkering. Met een vlonder wordt een werk bedoeld dat deels wordt aangebracht boven land en dus vaak op de oeverzijde wordt gerealiseerd. Bij een vlonder worden geen palen in de watergang geplaatst.
Vanwege het feit dat het onderhoud en de stabiliteit van een waterkering kan worden belemmerd door het hebben, aanleggen dan wel het verwijderen van een steiger of vlonder, zijn deze handelingen niet zonder meer toegestaan.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering en bij primaire waterkeringen bovendien op het profiel van vrije ruimte van de waterkering.
Als u van plan bent om een steiger of vlonder aan te leggen of te verwijderen bij een waterkering, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen gericht op het aanleggen van steigers en vlonders bij een waterkering en het verwijderen van steigers en vlonders bij een waterkering.
Het stroomschema in paragraaf 29.3 1 (‘Verwijderen van steigers en vlonders bij een waterkering’) verwijst u naar het juiste stroomschema voor de soort waterkering waarbij u de handeling gaat uitvoeren. Nadat u het stroomschema in paragraaf 29.3.1 heeft gevolgd, doorloopt u het betreffende stroomschema opgenomen in de daarop volgende paragrafen van dit hoofdstuk.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
29.2.1 Algemeen stroomschema voor aanleggen van bruggen bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
29.2.2 Aanleggen van steigers en vlonders bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.
Binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, heeft het aanleggen van een steiger of vlonder geen gevolgen voor toekomstige ontwikkelingen van de waterkering, indien er geen funderingspalen aangebracht worden die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken. Daarom geldt voor deze steigers of vlonders de zorgplicht.
Worden er wel funderingspalen aangebracht, die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken, dan kan dat leiden tot meer kwel of piping. Bovendien kan een steiger of vlonder met dergelijke lange palen toekomstige ontwikkelingen aan de waterkering in de weg staan. Daarom moet binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht.
29.2.3 Aanleggen van steigers en vlonders bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het aanleggen van steigers of vlonders geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Indien er onderdelen van de steiger of vlonder in de kruin en/of de taluds worden aangebracht, dan moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor die gevallen een vergunningplicht.
Worden er geen onderdelen van de steiger of vlonder in de kruin en/of de taluds aangebracht dan geldt een algemene regel. Voor regionale waterkeringen is er een meldplicht omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht.
29.2.4 Aanleggen van steigers en vlonders bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Bij zomerkades is het waterschap terughoudend met het toestaan van het aanleggen van steigers en vlonders in deze waterkeringen. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
29.2.6.1 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
Onder de steiger of vlonder moet er rekening mee worden gehouden dat gras niet altijd goed kan groeien. In dat geval moet er gekozen worden voor een duurzame verharding zoals een steenbekleding.
29.2.6.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
Onder de steiger of vlonder moet er rekening mee worden gehouden dat gras niet altijd goed kan groeien. In dat geval moet er gekozen worden voor een duurzame verharding zoals een steenbekleding.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
29.3.1 Algemeen stroomschema voor het verwijderen van steigers en vlonders bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
29.3.2 Verwijderen van steigers en vlonders bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.
Wanneer er een steiger of vlonder wordt verwijderd in de beschermingszone van een waterkering, waarbij graafwerkzaamheden plaatsvinden voor bijvoorbeeld de fundering, dan is hoofdstuk 25 (Graafwerkzaamheden bij een waterkering) van toepassing.
Bevindt de te verwijderen steiger of vlonder zich binnen het profiel van vrije ruimte, maar buiten de zone waterstaatswerk, dan geldt er een algemene regel met meldplicht als de steiger of vlonder gefundeerd is op palen, die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken. De reden is dat deze palen niet geheel getrokken mogen worden. De meldplicht geldt omdat het waterschap wil weten waar er palen achterblijven die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken.
Is de steiger of vlonder niet op dergelijke palen gefundeerd dan geldt de zorgplicht.
Het verwijderen van steigers of vlonders die zich buiten het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft geen negatief effect op de waterkering en valt onder een algemene regel met meldplicht. Er geldt een meldplicht omdat het waterschap wil weten welke objecten er zich bevinden in de waterkering.
Het verwijderen van steigers of vlonders die zich buiten het dijklichaam bevinden en die onder maaiveldniveau of op palen zijn gefundeerd en/of andere onderdelen onder maaiveld hebben, heeft een geringe invloed op de waterkering als de werkzaamheden geheel worden uitgevoerd buiten de gesloten dijkperiode. De werkzaamheden vallen dan onder een algemene regel met meldplicht. Er wordt hier geen onderscheid gemaakt in hoelang de palen zijn.
Het verwijderen van steigers of vlonders die zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft een geringe invloed op de waterkering en valt onder een algemene regel met meldplicht.
Wordt niet aan de criteria voldaan onder de vragen 3, 4 of 5, dan moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt in die gevallen een vergunningplicht.
29.3.3 Verwijderen van steigers en vlonders bij een regionale en overige waterkering: stroomschema II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er een steiger of vlonder wordt verwijderd in de beschermingszone van een waterkering, waarbij graafwerkzaamheden plaatsvinden voor bijvoorbeeld de fundering, dan is hoofdstuk 25 (Graafwerkzaamheden bij een waterkering) van toepassing.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het verwijderen van steigers of vlonders geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Het verwijderen van steigers of vlonders heeft een geringe invloed op de waterkering als die steigers of vlonders niet onder maaiveldniveau zijn gefundeerd en ook niet op palen staan, maar die bijvoorbeeld op stoeptegels of stelconplaten zijn gefundeerd, die op het maaiveld liggen. Daarom geldt hier een algemene regel. Bij regionale waterkeringen moet een melding worden gedaan omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht. Dit geldt niet voor overige waterkeringen.
Voor het verwijderen van steigers of vlonders die onder maaiveldniveau of op palen zijn gefundeerd, geldt, overeenkomstig de regelgeving voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden in waterkeringen, een vergunningplicht. Dit aangezien hier per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan.
29.3.4 Verwijderen van steigers en vlonders bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er een steiger of vlonder wordt verwijderd in de beschermingszone van een waterkering, waarbij graafwerkzaamheden plaatsvinden voor bijvoorbeeld de fundering, dan is hoofdstuk 25 (Graafwerkzaamheden bij een waterkering) van toepassing.
Het verwijderen van steigers of vlonders die zich buiten het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft geen negatief effect op de waterkering en valt onder een algemene regel zonder meldplicht.
Het verwijderen van steiges of vlonders die zich buiten het dijklichaam bevinden en die onder maaiveldniveau of op palen zijn gefundeerd heeft een geringe invloed op de waterkering als de werkzaamheden geheel worden uitgevoerd buiten de gesloten dijkperiode. De werkzaamheden vallen dan onder een algemene regel zonder meldplicht.
Het verwijderen van steigers of vlonders die zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft een geringe invloed op de waterkering en valt onder een algemene regel zonder meldplicht.
Bevindt de steiger of vlonder zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam en is de steiger of vlonder onder maaiveldniveau of op palen gefundeerd dan moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt in die gevallen een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
29.3.6.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Alle palen moeten tot 1 meter onder maaiveld worden weggehaald. Ze mogen niet verder worden weggehaald omdat er anders mogelijk een ongewenste grondwaterstroming door het ontstane paalgat optreedt.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
29.3.6.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
29.3.6.3 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Voorkomen moet worden dat grond kan uitspoelen door regenval of een hoge rivierwaterstand, waardoor een risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. In bijlage 3 worden de verschillende klei/grondsoorten genoemd die kunnen worden toegepast om de stabiliteit van de waterkering te waarborgen. Alle palen moeten tot 1 meter onder maaiveld worden weggehaald. Ze mogen niet verder worden weggehaald omdat er anders mogelijk een ongewenste grondwaterstroming door het ontstane paalgat optreedt.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
29.3.6.4 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na het verwijderen van de steiger of vlonder wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken).
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering na de werkzaamheden wordt hersteld. Voorkomen moet worden dat grond kan uitspoelen door regenval of een hoge rivierwaterstand, waardoor een risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
29.3.6.5 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na het verwijderen van de steiger of vlonder wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken).
29.3.6.6 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na het verwijderen van de steiger of vlonder wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken).
29.3.6.8 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018a’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
30 Beschoeiingen en damwanden bij een waterkering
In dit hoofdstuk staan beschoeiingen en damwanden centraal. Het plaatsen, vervangen of verwijderen van beschoeiingen en damwanden wordt hierin uitgewerkt. Onder een beschoeiing of damwand wordt verstaan een constructie die wordt aangebracht langs de oever ter voorkoming van het afkalven van het achterliggende land of ter bescherming van de kering.
Het plaatsen, vervangen en/of het verwijderen van een beschoeiing of damwand is niet zonder meer toegestaan. Als een nieuwe beschoeiing of damwand in de waterkering wordt geplaatst kan dit de stabiliteit van de waterkering aantasten, hetgeen niet wenselijk is. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het plaatsen, vervangen of verwijderen van beschoeiingen en damwanden.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering en bij primaire waterkeringen bovendien op het profiel van vrije ruimte van de waterkering.
Als u van plan bent om een beschoeiing of damwand te plaatsen of te verwijderen bij een waterkering, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen, gericht op het plaatsen van beschoeiingen en damwanden bij een waterkering en op het verwijderen van beschoeiingen en damwanden bij een waterkering.
Het stroomschema in paragraaf 30.3 1 (‘Verwijderen van beschoeiingen en damwanden bij een waterkering’) verwijst u naar het juiste stroomschema voor de soort waterkering waarbij u de handeling gaat uitvoeren. Nadat u het stroomschema in paragraaf 30.3.1 heeft gevolgd, doorloopt u het betreffende stroomschema opgenomen in de daarop volgende paragrafen van dit hoofdstuk.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
30.2.1 Algemeen stroomschema voor het plaatsen van beschoeiingen en damwanden bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
30.2.2 Plaatsen van beschoeiingen en damwanden bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.
In de zone waterstaatswerk van primaire waterkeringen is het waterschap terughoudend met het toestaan van het plaatsen van beschoeiingen of damwanden in deze waterkeringen. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, kan het plaatsen van damwanden of beschoeiingen, die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken, leiden tot meer kwel of piping. Daarom moet binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht.
Uitzondering hierop zijn damwanden en beschoeiingen die (min of meer) parallel aan de waterkering komen te staan. Dergelijke damwanden en beschoeiingen kunnen zelfs kwel of piping voorkomen. Voor deze gevallen geldt daarom de zorgplicht.
30.2.3 Plaatsen van beschoeiingen en damwanden bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering dan heeft het plaatsen van beschoeiingen of damwanden geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Voor niet-verheelde regionale en niet-verheelde overige waterkeringen geldt dat het vervangen van een bestaande beschoeiing of damwand onder de algemene regel valt als voldaan wordt aan de criteria genoemd in deze vraag in het stroomschema. Ter toelichting het volgende:
Er vindt geen ophoging plaats van het maaiveld. De bestaande hoogte van het maaiveld mag dus niet worden gewijzigd aangezien dit van invloed kan zijn op de stabiliteit van de waterkering en een negatief effect kan hebben op de erosiebestendige bekleding. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de vergunningplicht.
Als een beschoeiing of damwand een constructieve functie heeft voor de waterkering dan kan deze niet zomaar worden vervangen, aangezien dit gevolgen kan hebben voor de waterkering. Daarom moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht. Dit geldt ook voor kwelschermen, aangezien die ook een belangrijke functie hebben voor de waterkering. Of een beschoeiing of damwand een functie heeft als kwelscherm of een constructieve functie heeft voor de waterkering kan worden nagevraagd bij het waterschap.
Als de beschoeiing of damwand waterdicht is dan bestaat er het gevaar dat een waterkering uitdroogt of juist heel erg nat wordt door ‘opgesloten’ hemelwater, dat niet kan worden afgevoerd. Dit kan ten koste gaan van de stabiliteit van de waterkering. Daarom moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht. Een damwand kan eenvoudig waterdoorlatend worden gemaakt door er op een bepaalde hoogte afwateringsgaten in te maken.
30.2.4 Plaatsen van beschoeiingen en damwanden bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Bij zomerkades is het waterschap terughoudend met het toestaan van het plaatsen van beschoeiingen of damwanden in deze waterkeringen. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
30.2.6 Algemene regel met meldplicht
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Artikel 2. Voorschrift meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
30.3.1 Algemeen stroomschema voor het verwijderen van beschoeiing en damwanden bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
30.3.2 Verwijderen van beschoeiing en damwanden bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.
Bevindt de te verwijderen beschoeiing of damwand zich binnen het profiel van vrije ruimte, maar buiten de zone waterstaatswerk, dan geldt er een algemene regel met meldplicht als de beschoeiing of damwand doorloopt tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken. De reden is dat deze beschoeiingen of damwanden niet geheel getrokken mogen worden. De meldplicht geldt omdat het waterschap wil weten waar er beschoeiingen of damwanden achterblijven die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken.
Loopt de beschoeiing of damwand niet door tot in de eerste vaste zandlaag dan geldt de zorgplicht.
Bij een primaire waterkering kan het verwijderen van beschoeiingen of damwanden uit het dijklichaam schade veroorzaken aan de waterkering. Daarom moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht.
Als een beschoeiing of damwand een constructieve functie heeft voor de waterkering dan kan deze niet zomaar worden verwijderd, aangezien dit gevolgen kan hebben voor de waterkering. Daarom moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht. Dit geldt ook voor kwelschermen, aangezien die ook een belangrijke functie hebben voor de waterkering. Of een beschoeiing of damwand een functie heeft als kwelscherm of een constructieve functie heeft voor de waterkering kan worden nagevraagd bij het waterschap.
Heeft de beschoeiing of damwand geen functie als kwelscherm en ook geen constructieve functie voor de waterkering dan geldt een algemene regel met meldplicht. De meldplicht geldt omdat het waterschap wil weten welke objecten er zich in de waterkering bevinden.
30.3.3 Verwijderen van beschoeiing en damwanden bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het verwijderen van beschoeiingen of damwanden geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Wanneer een beschoeiing of damwand een functie heeft als kwelscherm of een constructieve functie heeft voor de waterkering mag deze uiteraard niet zomaar verwijderd worden. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de vergunningplicht.
Heeft de beschoeiing of damwand geen functie als kwelscherm en geen constructieve functie voor de waterkering dan geldt een algemene regel. Wanneer er sprake is van een regionale waterkering, dan geldt er een meldplicht omdat het waterschap bij deze waterkeringen wil weten welke objecten er zich in de waterkering bevinden. Dit geldt niet voor overige waterkeringen.
30.3.4 Verwijderen van beschoeiing en damwanden bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Bij een zomerkade kan het verwijderen van beschoeiingen of damwanden uit het dijklichaam schade veroorzaken aan de waterkering. Daarom moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht.
Wanneer een beschoeiing of damwand een functie heeft als kwelscherm of een constructieve functie heeft voor de waterkering mag deze uiteraard niet zomaar worden verwijderd. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de vergunningplicht. Heeft de beschoeiing of damwand geen functie heeft als kwelscherm en geen constructieve functie voor de waterkering dan geldt een algemene regel zonder meldplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s)is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
30.3.6.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De beschoeiing of damwand wordt tot 1 meter onder maaiveld verwijderd. De reden hiervan is dat bij het geheel verwijderen van de damwand of beschoeiing er een lekweg kan ontstaan, waardoor kwel of piping kan optreden of toenemen. Betreft het een beschoeiing met lange palen waartussen kortere schotten zitten dan mogen de schotten in zijn geheel worden weggehaald.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
30.3.6.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
(Onderdelen van) damwanden en beschoeiingen die tot in de eerste vaste zandlaag zitten, worden tot 1 meter onder maaiveld verwijderd. Damwanden en beschoeiingen die niet tot in de eerste vaste zandlaag zitten moeten minimaal tot 1 meter onder maaiveld worden verwijderd, maar mogen ook helemaal worden verwijderd.
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Vanwege de stabiliteit van de waterkering moeten ontgravingen altijd worden hersteld. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is, moet er i.v.m. het gevaar op piping buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk klei, worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Onderdelen van beschoeiingen of damwanden die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken worden tot 1 meter onder maaiveld verwijderd. De reden hiervan is dat bij het geheel verwijderen van de damwand of beschoeiing er een lekweg kan ontstaan, waardoor kwel of piping kan optreden of toenemen. Betreft het een beschoeiing met lange palen waartussen kortere schotten zitten dan mogen de schotten in zijn geheel worden weggehaald. Ook kortere beschoeiingen en damwanden mogen geheel worden verwijderd.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
30.3.6.3 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
(Onderdelen van) damwanden en beschoeiingen die tot in de eerste vaste zandlaag zitten, worden tot 1 meter onder maaiveld verwijderd. Damwanden en beschoeiingen die niet tot in de eerste vaste zandlaag zitten moeten minimaal tot 1 meter onder maaiveld worden verwijderd, maar mogen ook helemaal worden verwijderd.
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Vanwege de stabiliteit van de waterkering moeten ontgravingen altijd worden hersteld. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld. Onderdelen van beschoeiingen of damwanden die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken worden tot 1 meter onder maaiveld verwijderd. De reden hiervan is dat bij het geheel verwijderen van de damwand of beschoeiing er een lekweg kan ontstaan, waardoor kwel of piping kan optreden of toenemen. Betreft het een beschoeiing met lange palen waartussen kortere schotten zitten dan mogen de schotten in zijn geheel worden weggehaald. Ook kortere beschoeiingen en damwanden mogen geheel worden verwijderd.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
30.3.6.4 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
(Onderdelen van) damwanden en beschoeiingen die tot in de eerste vaste zandlaag zitten, worden tot 1 meter onder maaiveld verwijderd. Damwanden en beschoeiingen die niet tot in de eerste vaste zandlaag zitten moeten minimaal tot 1 meter onder maaiveld worden verwijderd, maar mogen ook helemaal worden verwijderd.
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Vanwege de stabiliteit van de waterkering moeten ontgravingen altijd worden hersteld. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld. Onderdelen van beschoeiingen of damwanden die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken worden tot 1 meter onder maaiveld verwijderd. De reden hiervan is dat bij het geheel verwijderen van de damwand of beschoeiing er een lekweg kan ontstaan, waardoor kwel of piping kan optreden of toenemen. Betreft het een beschoeiing met lange palen waartussen kortere schotten zitten dan mogen de schotten in zijn geheel worden weggehaald. Ook kortere beschoeiingen en damwanden mogen geheel worden verwijderd.
30.3.6.5 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
(Onderdelen van) damwanden en beschoeiingen die tot in de eerste vaste zandlaag zitten, worden tot 1 meter onder maaiveld verwijderd. Damwanden en beschoeiingen die niet tot in de eerste vaste zandlaag zitten moeten minimaal tot 1 meter onder maaiveld worden verwijderd, maar mogen ook helemaal worden verwijderd.
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Vanwege de stabiliteit van de waterkering moeten ontgravingen altijd worden hersteld. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Onderdelen van beschoeiingen of damwanden die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken worden tot 1 meter onder maaiveld verwijderd. De reden hiervan is dat bij het geheel verwijderen van de damwand of beschoeiing er een lekweg kan ontstaan, waardoor kwel of piping kan optreden of toenemen. Betreft het een beschoeiing met lange palen waartussen kortere schotten zitten dan mogen de schotten in zijn geheel worden weggehaald. Ook kortere beschoeiingen en damwanden mogen geheel worden verwijderd.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
31 Uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten bij een waterkering
In dit hoofdstuk staan uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten centraal. De voorwaarden omtrent het aanleggen of het verwijderen van een uitstroomvoorziening of een onttrekkingspunt worden hier verder uitgewerkt. Dit zijn voorzieningen om water af te voeren naar oppervlaktewater (bijv. hemelwaterafvoer), dan wel om water daaraan te onttrekken (bijv. onttrekking t.b.v. beregening gewassen). Wat hieronder wordt verstaan, kunt u vinden in de begrippenlijst welke als bijlage bij dit document is bijgevoegd.
Het aanleggen van een uitstroomvoorziening of een onttrekkingspunt is niet zonder meer toegestaan. Het onderhouden van een waterkering kan immers door een uitstroomvoorziening worden belemmerd. Daarnaast kan door het aanleggen of het verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten de erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering verslechteren. Daarom zijn er regels opgesteld ten behoeve van het onderhoud van de waterkering alsmede de stabiliteit.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering. Als u van plan bent om een uitstroomvoorziening of onttrekkingspunt aan te leggen of te verwijderen bij een waterkering, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en tevens welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. De stroomschema’s in paragraaf 31.2 en 31.3 verwijzen u naar het juiste stroomschema voor de soort waterkering waarbij u de handeling gaat uitvoeren. Nadat u het stroomschema in paragraaf 31.2 of 31.3 heeft gevolgd, doorloopt u het betreffende stroomschema opgenomen in de daarop volgende paragrafen van dit hoofdstuk.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
31.2.1 Algemeen stroomschema voor het aanleggen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
31.2.2 Aanleggen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Het aanleggen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen heeft geen negatief effect op de waterkering als deze buiten het dijklichaam worden aangebracht, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel. Er geldt een meldplicht omdat het waterschap op de hoogte wil zijn van de werkzaamheden.
31.2.3 Aanleggen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het aanleggen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Binnen de kruin en taluds van de waterkering kan het aanleggen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen (en eventuele pompen) een negatief effect hebben op de waterkering. Buizen en pompen kunnen gaan lekken en kunnen dan leiden tot uitspoeling van grond. Dit is uiteraard schadelijk voor de waterkering. Daarom geldt een vergunningplicht.
Het aanleggen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen (en eventuele pompen) heeft geen negatief effect op de waterkering als deze geheel buiten de kruin en de taluds worden aangebracht, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel. Voor regionale waterkeringen is er een meldplicht omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht.
Let op dat het hier niet gaat om het bouwen van gemalen. Deze vallen onder hoofdstuk 36 ‘Bouwwerken bij een waterkering’.
31.2.4 Aanleggen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Het aanleggen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen heeft geen negatief effect op de waterkering als deze buiten het dijklichaam worden aangebracht, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
31.2.6.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is, moet er i.v.m. het gevaar op piping buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk klei, worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
31.2.6.2 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
31.2.6.3 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
31.2.6.4 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
31.3.1 Algemeen stroomschema voor het verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
31.3.2 Verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Het verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen heeft geen negatief effect op de waterkering als deze buiten het dijklichaam wordt verwijderd, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel. Er geldt een meldplicht omdat het waterschap op de hoogte wil zijn van de werkzaamheden.
31.3.3 Verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Binnen de kruin en taluds van de waterkering kan het verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen (en eventuele pompen) een negatief effect hebben op de waterkering. Daarom geldt een vergunningplicht.
Het verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen (en eventuele pompen) heeft geen negatief effect op de waterkering als deze geheel buiten de kruin en de taluds worden aangebracht, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel. Voor regionale waterkeringen is er een meldplicht omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht.
31.3.4 Verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Het verwijderen van uitstroomvoorzieningen en onttrekkingspunten met aan- of afvoerbuizen heeft geen negatief effect op de waterkering als deze buiten het dijklichaam wordt verwijderd, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
31.3.6.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is, moet er i.v.m. het gevaar op piping buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk klei, worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering.
31.3.6.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
31.3.6.3 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
31.3.6.4 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
32 Kabels en leidingen bij een waterkering
In dit hoofdstuk staan kabels en leidingen centraal. De voorwaarden omtrent het leggen en verwijderen van kabels en leidingen worden hier verder uitgewerkt. Ook mantelbuizen moeten hieraan voldoen.
Het leggen en verwijderen van kabels en leidingen is niet zonder meer toegestaan. De erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering kunnen door het leggen of het verwijderen van kabels en leidingen worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het leggen of verwijderen van kabels en leidingen.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering en bij primaire waterkeringen bovendien op het profiel van vrije ruimte van de waterkering.
Als u van plan bent om een kabel of leiding te leggen of te verwijderen bij een waterkering, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. Het stroomschema in paragraaf 32.2 verwijst u naar het juiste stroomschema voor het leggen van kabels en leidingen bij de soort waterkering waarbij u de handeling gaat uitvoeren. Nadat u het stroomschema in paragraaf 32.2 heeft gevolgd, doorloopt u het betreffende stroomschema opgenomen in de daarop volgende paragrafen van dit hoofdstuk. In het stroomschema opgenomen in paragraaf 32.3 is het verwijderen van kabels en leidingen opgenomen.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
32.2.1 Algemeen stroomschema voor het leggen van kabels en leidingen bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
32.2.2 Leggen van kabels en leidingen bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.
Het leggen van kabels (dus ook huisaansluitingen) en het leggen van huisaansluitingen van leidingen in het profiel van vrije, buiten de zone waterstaatswerk, van de waterkering staan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering niet in de weg. Daarom geldt hiervoor de zorgplicht. Voor grotere leidingen voor bijvoorbeeld gas of water geldt dat deze wat moeilijker (duurder!) te verleggen zijn indien dat nodig is vanwege dijkverzwaringsprojecten. Daarom vallen deze leidingen niet onder de zorgplicht.
In de gesloten dijkperiode mogen er geen graafwerkzaamheden plaatsvinden in de primaire waterkering. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Voor het maken van een lasgat en voor het inblazen van kabels in bestaande mantelbuizen hoeft slechts een beperkte ontgraving te worden gerealiseerd. Daarom vallen deze werkzaamheden, als ze tenminste geheel buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden, onder de algemene regel. Van de werkzaamheden moet een melding worden gedaan, aangezien het waterschap vanwege de periodieke veiligheidstoets wil weten welke objecten in de waterkering aanwezig zijn.
Uiteraard moeten bestaande mantelbuizen ook voldoen aan de regelgeving in dit hoofdstuk. Daarbij worden mantelbuizen beschouwd als leidingen.
32.2.3 Leggen van kabels en leidingen bij een regionale waterkering: stroomschema II
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een regionale waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale waterkering, dan heeft de aanleg van kabels en leidingen geen effect op de hoogte en de stabiliteit van de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Een gestuurde boring onder een waterkering, waarbij de in- en uittredepunten buiten de zone waterstaatswerk van de waterkering liggen, heeft nauwelijks effect op de waterkering, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel. Wel moet er een melding van de werkzaamheden worden gedaan aangezien het waterschap vanwege de periodieke veiligheidstoets wil weten welke objecten in de waterkering aanwezig zijn.
Voor het maken van een lasgat en voor het inblazen van kabels in bestaande mantelbuizen hoeft slechts een beperkte ontgraving te worden gerealiseerd. Daarom vallen deze werkzaamheden onder een algemene regel en hoeft er geen melding van de werkzaamheden te worden gedaan.
Uiteraard moeten bestaande mantelbuizen ook voldoen aan de regelgeving in dit hoofdsuk. Daarbij worden mantelbuizen beschouwd als leidingen.
Voor het maken van een huisaansluiting en voor het plaatsen van een HAS kast of een verdeelkast hoeft slechts een beperkte ontgraving te worden gerealiseerd. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de algemene regel met meldplicht, mits voldaan wordt aan de criteria die genoemd zijn bij vraag 5 en aan de voorschriften in de algemene regel. Van de werkzaamheden moet een melding worden gedaan, aangezien het waterschap vanwege de periodieke veiligheidstoets wil weten welke objecten in de waterkering aanwezig zijn.
Onder waterkerende constructies worden onder andere damwanden en kademuren verstaan.
Het maken van een huisaansluiting middels een boogboring met bentoniet heeft nauwelijks effect op de waterkering. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de algemene regel met meldplicht, mits voldaan wordt aan de criteria die genoemd zijn bij vraag 6 en aan de voorschriften in de algemene regel. Van de werkzaamheden moet een melding worden gedaan, aangezien het waterschap vanwege de periodieke veiligheidstoets wil weten welke objecten in de waterkering aanwezig zijn.
Onder waterkerende constructies worden onder andere damwanden en kademuren verstaan.
Bij een boogboring met de bentoniet wordt de grond niet onder hoge druk met water weggespoten (zoals bij een boogzinker), maar wordt de boorstang de grond ingedrukt waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Om te voorkomen dat het boorfront instort wordt een bentonietslurry gebruikt, die tevens dient om de ontgraven grond af te voeren. Ook voorkomt de bentonietslurry dat er holle ruimtes om de mantelbuis ontstaan.
32.2.4 Leggen van kabels en leidingen bij een overige waterkering: stroomschema III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde overige waterkering, dan heeft de aanleg van kabels en leidingen geen effect op de hoogte en de stabiliteit van de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Een gestuurde boring onder een waterkering, waarbij de in- en uittredepunten buiten de zone waterstaatswerk van de waterkering liggen, heeft nauwelijks effect op de waterkering, mits wordt voldaan aan de voorschriften in de algemene regel. Er hoeft geen melding te worden gedaan van de werkzaamheden.
Voor het maken van een lasgat en voor het inblazen van kabels in bestaande mantelbuizen hoeft slechts een beperkte ontgraving te worden gerealiseerd. Daarom vallen deze werkzaamheden onder een algemene regel en hoeft er geen melding van de werkzaamheden te worden gedaan.
Uiteraard moeten bestaande mantelbuizen ook voldoen aan de regelgeving in dit hoofdstuk. Daarbij worden mantelbuizen beschouwd als leidingen.
Voor het maken van een huisaansluiting en voor het plaatsen van een HAS kast of een verdeelkast hoeft slechts een beperkte ontgraving te worden gerealiseerd. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de algemene regel met meldplicht, mits voldaan wordt aan de criteria die genoemd zijn bij vraag 5 en aan de voorschriften in de algemene regel. Er hoeft geen melding te worden gedaan van de werkzaamheden.
Onder waterkerende constructies worden onder andere damwanden en kademuren verstaan.
Het maken van een huisaansluiting middels een boogboring met bentoniet heeft nauwelijks effect op de waterkering. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de algemene regel met meldplicht, mits voldaan wordt aan de criteria die genoemd zijn bij vraag 6 en aan de voorschriften in de algemene regel. Er hoeft geen melding te worden gedaan van de werkzaamheden.
Onder waterkerende constructies worden onder andere damwanden en kademuren verstaan.
Bij een boogboring met de bentoniet wordt de grond niet onder hoge druk met water weggespoten (zoals bij een boogzinker), maar wordt de boorstang de grond ingedrukt waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Om te voorkomen dat het boorfront instort wordt een bentonietslurry gebruikt, die tevens dient om de ontgraven grond af te voeren. Ook voorkomt de bentonietslurry dat er holle ruimtes om de mantelbuis ontstaan.
32.2.5 Leggen van kabels en leidingen bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
In de gesloten dijkperiode mogen er geen graafwerkzaamheden plaatsvinden in de zomerkade. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Voor een het maken van een lasgat en voor het inblazen van kabels in bestaande mantelbuizen hoeft slechts een beperkte ontgraving te worden gerealiseerd. Daarom vallen deze werkzaamheden onder een algemene regel. Van de werkzaamheden moet wel een melding worden gedaan, aangezien het waterschap op de hoogte wil zijn van de werkzaamheden.
Uiteraard moeten bestaande mantelbuizen ook voldoen aan de regelgeving in dit hoofdsuk. Daarbij worden mantelbuizen beschouwd als leidingen.
Voor het maken van een huisaansluiting en voor het plaatsen van een HAS kast of een verdeelkast hoeft slechts een beperkte ontgraving te worden gerealiseerd. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de algemene regel, mits voldaan wordt aan de criteria die genoemd zijn bij vraag 4 en aan de voorschriften in de algemene regel. Er hoeft geen melding te worden gedaan van de werkzaamheden.
Onder waterkerende constructies worden onder andere damwanden en kademuren verstaan.
Het maken van een huisaansluiting middels een boogboring met bentoniet heeft nauwelijks effect op de waterkering. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de algemene regel, mits voldaan wordt aan de criteria die genoemd zijn bij vraag 5 en aan de voorschriften in de algemene regel. Er hoeft geen melding te worden gedaan van de werkzaamheden.
Onder waterkerende constructies worden onder andere damwanden en kademuren verstaan.
Bij een boogboring met de bentoniet wordt de grond niet onder hoge druk met water weggespoten (zoals bij een boogzinker), maar wordt de boorstang de grond ingedrukt waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Om te voorkomen dat het boorfront instort wordt een bentonietslurry gebruikt, die tevens dient om de ontgraven grond af te voeren. Ook voorkomt de bentonietslurry dat er holle ruimtes om de mantelbuis ontstaan.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
32.2.7.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering lasgat of inblazen kabels in bestaande mantelbuizen
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van kabels en leidingen, als ze niet meer gebruikt worden. Ook lege mantelbuizen worden verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van kabels en leidingen, als ze niet meer gebruikt gaan worden.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
32.2.7.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering gestuurde boring
Als leidingen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond (piping) kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Om een waterdichte afsluiting te krijgen kan gebruik worden gemaakt van dämmer. Dit is een dik-vloeibare stof die kan worden gebruikt om leidingen met een relatief kleine diameter over de volle lengte vol te zetten en zo waterdicht af te dichten.
Als sprake is van een leidingbreuk moet dit zo snel mogelijk worden gemeld bij het waterschap. Door een leidingbreuk kan verzadiging en uitspoeling van grond optreden, waardoor de stabiliteit van de waterkering in gevaar komt. Na de melding zal het waterschap een inschatting maken van de risico’s en zo nodig een calamiteitenorganisatie instellen.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
32.2.7.3 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering lasgat of inblazen kabels in bestaande mantelbuis
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van kabels en leidingen, als ze niet meer gebruikt worden. Ook lege mantelbuizen worden verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van kabels en leidingen, als ze niet meer gebruikt gaan worden.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
32.2.7.4 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering open ontgraving bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Als leidingen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van graafwerkzaamheden geen risico optreedt voor de stabiliteit en erosiebestendigheid van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de stabiliteit van de waterkering. Om uitspoeling van grond te voorkomen is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding wordt hersteld.
Als sprake is van een leidingbreuk moet dit zo snel mogelijk worden gemeld bij het waterschap. Door een leidingbreuk kan verzadiging en uitspoeling van grond optreden, waardoor de stabiliteit van de waterkering in gevaar komt. Na de melding zal het waterschap een inschatting maken van de risico’s en zo nodig een calamiteitenorganisatie instellen.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
32.2.7.5 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering boogboring bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast
Met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om 1) in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren en 2) bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken.
Als leidingen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering geen risico optreedt voor de stabiliteit en erosiebestendigheid van de waterkering.
De boogboring met bentoniet werkt door middel van het wegsnijden van grond. Er ontstaan geen holle ruimtes langs de leiding, omdat deze worden opgevuld met bentoniet. Daarom kan deze methode worden toegepast in waterkeringen.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
32.2.7.6 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering gestuurde boring
Als leidingen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond (piping) kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Om een waterdichte afsluiting te krijgen kan gebruik worden gemaakt van dämmer. Dit is een dik-vloeibare stof die kan worden gebruikt om leidingen met een relatief kleine diameter over de volle lengte vol te zetten en zo waterdicht af te dichten.
Als sprake is van een leidingbreuk moet dit zo snel mogelijk worden gemeld bij het waterschap. Door een leidingbreuk kan verzadiging en uitspoeling van grond optreden, waardoor de stabiliteit van de waterkering in gevaar komt. Na de melding zal het waterschap een inschatting maken van de risico’s en zo nodig een calamiteitenorganisatie instellen.
32.2.7.7 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering lasgat of inblazen kabels in bestaande mantelbuis
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van kabels en leidingen, als ze niet meer gebruikt worden. Ook lege mantelbuizen worden verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van kabels en leidingen, als ze niet meer gebruikt gaan worden.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
32.2.7.8 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering open ontgraving bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Als leidingen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van graafwerkzaamheden geen risico optreedt voor de stabiliteit en erosiebestendigheid van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de stabiliteit van de waterkering. Om uitspoeling van grond te voorkomen is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding wordt hersteld.
Als sprake is van een leidingbreuk moet dit zo snel mogelijk worden gemeld bij het waterschap. Door een leidingbreuk kan verzadiging en uitspoeling van grond optreden, waardoor de stabiliteit van de waterkering in gevaar komt. Na de melding zal het waterschap een inschatting maken van de risico’s en zo nodig een calamiteitenorganisatie instellen.
32.2.7.9 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering boogboring bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast
Met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om 1) in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren en 2) bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken.
Als leidingen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering geen risico optreedt voor de stabiliteit en erosiebestendigheid van de waterkering.
De boogboring met bentoniet werkt door middel van het wegsnijden van grond. Er ontstaan geen holle ruimtes langs de leiding, omdat deze worden opgevuld met bentoniet. Daarom kan deze methode worden toegepast in waterkeringen.
32.2.7.10 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering lasgat of inblazen kabels in bestaande mantelbuis
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van kabels en leidingen, als ze niet meer gebruikt worden. Ook lege mantelbuizen worden verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van kabels en leidingen, als ze niet meer gebruikt gaan worden.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de stabiliteit van de waterkering. De toe te passen kleisoorten zijn weergegeven in bijlage 3. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
32.2.7.11 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering open ontgraving bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Als leidingen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen.
De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de stabiliteit van de waterkering. De toe te passen kleisoorten zijn weergegeven in bijlage 3.
Als sprake is van een leidingbreuk moet dit zo snel mogelijk worden gemeld bij het waterschap. Door een leidingbreuk kan verzadiging en uitspoeling van grond optreden, waardoor de stabiliteit van de waterkering in gevaar komt. Na de melding zal het waterschap een inschatting maken van de risico’s en zo nodig een calamiteitenorganisatie instellen.
Om een waterdichte afsluiting van mantelbuizen te krijgen kan bentoniet (zwelklei) of dämmer worden gebruikt. Dämmer is een dik-vloeibare stof die kan worden gebruikt om leidingen met een relatief kleine diameter over de volle lengte vol te zetten en zo waterdicht af te dichten.
32.2.7.12 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering boogboring bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast
Met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om 1) in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren en 2) bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken.
Als leidingen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering geen risico optreedt voor de stabiliteit en erosiebestendigheid van de waterkering.
De boogboring met bentoniet werkt door middel van het wegsnijden van grond. Er ontstaan geen holle ruimtes langs de leiding, omdat deze worden opgevuld met bentoniet. Daarom kan deze methode worden toegepast in waterkeringen.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
32.3.1 Stroomschema voor het verwijderen van kabels en leidingen bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Voor het verwijderen van kabels en leidingen in een primaire waterkering vinden er graafwerkzaamheden plaats in deze waterkering. Hierbij moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering heeft het verwijderen van kabels en leidingen geen effect op de hoogte en de stabiliteit van de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Indien de te graven sleuf voor het verwijderen van kabels en leidingen groter is dan de afmetingen, genoemd bij vraag 3, dan is er sprake zodanig grootschalige graafwerkzaamheden dat het waterschap per geval wil bekijken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Toelichting bij vragen 4, 5 en 6
Bij kleinere sleufafmetingen dan genoemd bij vraag 3 vallen de werkzaamheden voor het verwijderen van kabels en leidingen onder de algemene regel als het gaat om een andere waterkering dan de primaire waterkering. Alleen bij zomerkades geldt dat de werkzaamheden geheel moeten plaatsvinden buiten de gesloten dijkperiode, aangezien de erosiebestendige grasmat de tijd moet krijgen zich te herstellen. Voor regionale waterkeringen is er een meldplicht omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht.
Voor het verwijderen van kabels en leidingen bij zomerkades binnen de gesloten dijkperiode geldt een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
32.3.3.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
32.3.3.2 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
32.3.3.3 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
33 Beplanting bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het aanbrengen en verwijderen van beplanting centraal. Onder beplanting wordt niet verstaan: gras. Het aanbrengen en het verwijderen van beplanting is niet zonder meer toegestaan. De erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering kunnen door het aanbrengen of het verwijderen van beplanting worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het aanbrengen en het verwijderen van beplanting.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering. Als u van plan bent om beplanting aan te brengen of te verwijderen bij een waterkering, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. In het stroomschema opgenomen in paragraaf 33.2 is de handeling van het aanbrengen van beplanting opgenomen. In het stroomschema opgenomen in paragraaf 33.3 is de handeling van het verwijderen van beplanting opgenomen.
Dit hoofdstuk ziet niet op het aanbrengen van gras, omdat dit niet tot beplanting wordt gerekend. Voor het aanbrengen van gras moet wel de zorgplicht in acht worden genomen. Voor het vervangen van de grasmat wordt verwezen naar hoofdstuk 41 voor ‘Vervangen van de grasmat bij een waterkering’.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
33.2.1 Stroomschema aanbrengen van beplanting bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft de aanwezigheid van beplanting geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Toelichting bij vragen 2, 3, 4 en 5
Bij primaire waterkeringen en zomerkades valt het aanbrengen van planten, struiken en snoeibomen buiten het dijklichaam onder een algemene regel als deze vormen van beplanting lager zijn (en lager blijven) dan 5 meter. Voor de primaire waterkering geldt een meldplicht aangezien het waterschap op de hoogte wil zijn of er zich beplanting op de waterkering bevindt.
Binnen het dijklichaam van primaire waterkeringen en zomerkades geldt er wel een vergunningplicht, aangezien de aanwezigheid van beplanting een negatief effect kan hebben op onder andere de erosiebestendigheid van de waterkering. Bij regionale en overige waterkeringen wordt het onderscheid binnen of buiten het dijklichaam niet gemaakt en geldt overal een vergunningplicht.
Indien er sprake is van opgaande beplanting die hoger is (of hoger wordt) dan 5 meter geldt er altijd een vergunningplicht. De reden is dat hoge beplanting (bomen) schade kan aanrichten aan de waterkering wanneer zo’n boom bijvoorbeeld omvalt.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
33.2.3.1 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat een risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Plantgaten mogen daarom niet groter zijn dan strikt noodzakelijk en uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen.
33.2.3.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
33.3.1 Stroomschema verwijderen van beplanting bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het verwijderen van beplanting geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Toelichting bij vragen 2 t/m 7
Het waterschap wil het verwijderen van beplanting op waterkeringen bevorderen. Daarom valt het verwijderen van beplanting bijna in alle gevallen onder de algemene regel. Bij regionale waterkeringen en primaire waterkeringen geldt een meldplicht aangezien het waterschap op de hoogte wil zijn of er zich beplanting op deze waterkeringen bevindt.
Uitzondering op bovenstaande zijn de gevallen waarbij binnen de gesloten dijkperiode beplanting ook ondergronds wordt verwijderd bij primaire waterkeringen en zomerkades. Voor deze gevallen geldt een vergunningplicht, aangezien de erosiebestendige grasmat in de gesloten dijkperiode geen mogelijkheid heeft om te herstellen. Het bovengronds verwijderen van beplanting binnen de gesloten dijkperiode bij primaire waterkeringen en zomerkades valt wel onder de algemene regel. De ondergrondse stobben moeten dan buiten de gesloten dijkperiode alsnog worden verwijderd. Ook hier geldt weer dat er bij primaire waterkeringen een meldplicht geldt.
Het criterium in vraag 6 gaat uitdrukkelijk niet over het snoeien van beplanting, maar alleen over het verwijderen van beplanting.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
33.3.3.1 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
33.3.3.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
33.3.3.3 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
33.3.3.4 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
33.3.3.5 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
33.3.3.6 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
34 Hekwerken en schuttingen bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het plaatsen en verwijderen van hekwerken en schuttingen bij een waterkering centraal. Het plaatsen en verwijderen van hekwerken en schuttingen is niet zonder meer toegestaan. De erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering kunnen door het plaatsen en verwijderen van hekwerken en schuttingen worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het plaatsen en verwijderen van hekwerken en schuttingen.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op afrasteringen. Afrasteringen zijn paaltjes met schapengaas of paaltjes met draden ertussen. De regelgeving voor afrasteringen bij een waterkering is te vinden in hoofdstuk 38.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering. Als u van plan bent om een hekwerk of schutting te plaatsen of te verwijderen bij een waterkering, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. In het stroomschema in paragraaf 34.2 is de handeling ‘het plaatsen van hekwerken en schuttingen’ opgenomen. In het stroomschema in paragraaf 34.3 is de handeling ‘het verwijderen van hekwerken en schuttingen’ opgenomen.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
34.2.1 Stroomschema plaatsen van hekwerken en schuttingen bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het plaatsen van hekwerken en schuttingen geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Bij niet verheelde waterkeringen is het waterschap terughoudend met het toestaan van het plaatsen van hekwerken en schuttingen. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
34.3.1 Stroomschema verwijderen van hekwerken en schuttingen bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het verwijderen van hekwerken en schuttingen geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Toelichting bij vragen 2 t/m 5
Het verwijderen van hekwerken en schuttingen heeft een geringe invloed op de waterkering. Daarom is dit toegestaan met een algemene regel. Voor primaire en regionale waterkeringen geldt een meldplicht aangezien het waterschap wil weten of er zich hekwerken of schuttingen bevinden in deze waterkeringen.
Voor primaire waterkeringen en voor zomerkades geldt dat de algemene regel niet van toepassing is als de werkzaamheden plaatsvinden in de periode tussen 1 oktober en 1 april (gesloten dijkperiode). Hiervoor moet per geval bekeken worden of dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
34.3.3.1 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat een risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Bij het opvullen van gaten moet de uitgegraven grond in omgekeerde volgorde worden teruggebracht of moet grond van gelijke samenstelling worden gebruikt om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Om uitspoeling van grond te voorkomen is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding wordt hersteld.
34.3.3.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
34.3.3.3 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
34.3.3.4 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
35 Objecten bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het plaatsen en verwijderen van objecten bij een waterkering centraal. Het plaatsen en verwijderen van objecten op waterkeringen is niet zonder meer toegestaan. De erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering kunnen door het plaatsen en verwijderen van objecten worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het plaatsen en verwijderen van objecten.
Onder een object wordt bijvoorbeeld verstaan straatmeubilair, lantaarnpalen, kunstuitingen, herdenkingsmonumenten, informatieborden, etc. Objecten die al in een ander hoofdstuk van de uitvoeringsregels zijn opgenomen (bijvoorbeeld hekwerken, bouwwerken, etc.) vallen niet onder dit hoofdstuk. Tuinmeubilair (bijvoorbeeld parasols, droogmolens, tuinkabouters, brievenbussen, etc.) valt ook niet onder dit hoofdstuk. Voor dat soort objecten moet wel de zorgplicht in acht worden genomen. Hierbij wordt er wel vanuit gegaan dat het tuinmeubilair zich niet op het talud of de kruin van de waterkering bevindt. Het graven van een zitkuil en het plaatsen van een tuinhuisje of blokhut vallen niet onder tuinmeubilair. Hiervoor moeten respectievelijk hoofdstuk 25 ‘Graafwerkzaamheden bij een waterkering’ en hoofdstuk 36 ‘Bouwwerken bij een waterkering’ worden doorlopen.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering. Als u van plan bent om een object te plaatsen of te verwijderen bij een waterkering, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. In het stroomschema in paragraaf 35.2 is de handeling van het plaatsen van objecten opgenomen. In het stroomschema in paragraaf 35.3 is de handeling van het verwijderen van objecten opgenomen.
Het stroomschema in paragraaf 35.2.1 (‘Plaatsen van objecten bij een waterkering’) verwijst u naar het juiste stroomschema voor de soort waterkering waarbij u de handeling gaat uitvoeren. Nadat u het stroomschema in paragraaf 35.2.1 heeft gevolgd, doorloopt u het betreffende stroomschema opgenomen in de daarop volgende paragrafen van dit hoofdstuk.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
35.2.1 Algemeen stroomschema plaatsen van objecten bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
35.2.2 Plaatsen van objecten bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Als er een nieuwe kabel of leiding of een aftakking van een bestaande kabel of leiding naar het object moet worden gelegd dan geldt ook de regelgeving voor het leggen van kabels en leidingen. Bij primaire waterkeringen geldt voor het leggen van kabels en leidingen een vergunningplicht. Daarom geldt voor een object bij een primaire waterkering waar een kabel naar toe moet worden gelegd, ook een vergunningplicht.
Als het een object betreft waarvoor een fundering onder maaiveldniveau of op palen moet worden aangelegd, is het waterschap terughoudend met het toestaan van dergelijke objecten op primaire waterkeringen. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Bij objecten zonder fundering onder maaiveldniveau of op palen moet worden gedacht aan objecten die bijvoorbeeld op stoeptegels of stelconplaten zijn geplaatst die op het maaiveld liggen. Ook bijvoorbeeld straatlantaarns, verkeersborden, informatieborden, etc. vallen hier onder.
Objecten ten behoeve van de openbare veiligheid (bijv. verkeersborden, reflectorpaaltjes) mogen het gehele jaar worden geplaatst - hier geldt dus niet de gesloten dijkperiode - op de in vraag 4 aangegeven locaties en vallen onder de algemene regel zonder meldplicht. Ook het vervangen van straatlantaarns valt hieronder, aangezien hiervoor geen nieuwe kabel hoeft te worden aangelegd en deze belangrijk zijn voor de verkeerveiligheid. Het plaatsen van nieuwe straatlantaarns, waarvoor nieuwe kabels moeten worden aangelegd, valt niet onder de algemene regel, maar onder de vergunningplicht (zie vraag 1). Het plaatsen van ‘te koop’- en ‘te huur’-borden met maximaal 2 palen ten behoeve van het aanbieden van onroerend goed mag gedurende het gehele jaar op de in vraag 4 aangegeven locaties en valt onder de algemene regel zonder meldplicht, aangezien deze borden locatiegebonden zijn.
Voor andere locaties dan aangegeven in vraag 4 geldt dat het waterschap per geval wil bekijken of die locatie kan worden toegestaan. Daarom geldt daarvoor een vergunningplicht.
Het plaatsen van objecten voor openbare doeleinden op de waterkering kan, onder het stellen van voorschriften, worden toegestaan als deze geplaatst worden buiten het dijklichaam of op de binnenzijde van de wegberm (dus niet aan de waterzijde van de wegberm). Hier ligt het algemeen belang aan ten grondslag. Wel geldt dat er sprake moet zijn van locatiegebondenheid. Dat wil zeggen dat het object persé op die locatie moet staan. Kunstuitingen vallen hier dus niet onder. Wordt voldaan aan alle criteria bij deze vraag, dan valt het object onder de algemene regel met meldplicht. Er moet een melding worden gedaan omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht.
Wordt niet aan alle criteria bij deze vraag, dan moet per geval bekeken worden of plaatsing kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. Het plaatsen van routeborden naar commerciële instellingen en reclameborden in de zone waterstaatswerk van de waterkering vallen altijd onder de vergunningplicht.
35.2.3 Plaatsen van objecten bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het plaatsen van objecten geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Als er een nieuwe kabel of leiding (dus geen nieuwe aftakking van een bestaande kabel of leiding) naar het object moet worden gelegd dan geldt ook de regelgeving voor het leggen van kabels en leidingen. Bij regionale en overige waterkeringen geldt daarbij een vergunningplicht. Daarom geldt voor een object bij een regionale en overige waterkeringen waar een kabel naar toe moet worden gelegd ook een vergunningplicht.
Als er alleen een aftakking van een bestaande kabel (huisaansluiting) naar het object moet worden gelegd dan geldt ook de regelgeving voor het leggen van kabels en leidingen. Bij regionale en overige waterkeringen geldt daarbij een algemene regel met meldplicht, mits ook nog wordt voldaan aan een aantal criteria.
Als het een object betreft waarvoor een fundering onder maaiveldniveau of op palen moet worden aangelegd is het waterschap terughoudend met het toestaan van dergelijke objecten op waterkeringen. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Bij objecten zonder fundering onder maaiveldniveau of op palen moet worden gedacht aan objecten die op bijvoorbeeld stoeptegels of stelconplaten zijn geplaatst die op het maaiveld liggen. Ook bijvoorbeeld straatlantaarns, verkeersborden, informatieborden, etc. vallen hier onder.
Objecten ten behoeve van de openbare veiligheid (bijv. verkeersborden, reflectorpaaltjes) mogen het gehele jaar worden geplaatst - hier geldt dus niet de gesloten dijkperiode - en vallen onder de algemene regel zonder meldplicht. Ook het vervangen van straatlantaarns valt hieronder, aangezien hiervoor geen nieuwe kabel hoeft te worden aangelegd en deze belangrijk zijn voor de verkeerveiligheid. Het plaatsen van nieuwe straatlantaarns, waarvoor nieuwe kabels moeten worden aangelegd, valt niet onder de algemene regel, maar onder de vergunningplicht (zie vraag 2).
Het plaatsen van ‘te koop’- en ‘te huur’-borden met maximaal 2 palen ten behoeve van het aanbieden van onroerend goed mag gedurende het gehele jaar en valt onder de algemene regel zonder meldplicht, aangezien deze borden locatiegebonden zijn.
Het plaatsen van objecten voor openbare doeleinden op de waterkering kan, onder het stellen van voorschriften, worden toegestaan als deze geplaatst worden in de wegberm. Dit kan worden toegestaan omdat het algemeen belang dan prevaleert. Wel geldt dat er sprake moet zijn van locatiegebondenheid. Dat wil zeggen dat het object persé op die locatie moet staan. Kunstuitingen vallen hier dus niet onder. Wordt voldaan aan alle criteria bij deze vraag, dan valt het object onder de algemene regel. Voor regionale waterkeringen geldt een meldplicht omdat het waterschap wil weten welke objecten er zich bevinden in de waterkering. Deze meldplicht geldt niet voor overige waterkeringen. Wordt niet aan alle criteria bij deze vraag voldaan, dan moet per geval bekeken worden of dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. Het plaatsen van routeborden naar bedrijven en andere commerciële instellingen en reclameborden in de zone waterstaatswerk van de waterkering vallen altijd onder de vergunningplicht.
Voor afmeervoorzieningen van boten ter plaatse van toegestane ligplaatsen langs de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel en de Doorslag geldt de algemene regel zonder meldplicht. Voorwaarde is dat de afmeervoorziening uit maximaal 2 palen bestaat en dat het palen betreft die zich in de aangewezen strook en in de oever (dus niet in het water) bevinden.
35.2.4 Plaatsen van objecten bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Als er een nieuwe kabel of leiding (dus geen nieuwe aftakking van een bestaande kabel of leiding) naar het object moet worden gelegd dan geldt ook de regelgeving voor het leggen van kabels en leidingen. Bij zomerkades geldt daarbij een vergunningplicht. Daarom geldt voor een object bij een zomerkade waar een kabel of leiding naar toe moet worden gelegd ook een vergunningplicht.
Als er alleen een aftakking van een bestaande kabel of leiding (huisaansluiting) naar het object moet worden gelegd dan geldt ook de regelgeving voor het leggen van kabels en leidingen. Bij zomerkades geldt daarbij een algemene regel met meldplicht, mits ook nog wordt voldaan aan een aantal criteria.
Als het een object betreft waarvoor een fundering onder maaiveldniveau of op palen moet worden aangelegd, is het waterschap terughoudend met het toestaan van dergelijke objecten op waterkeringen. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Bij objecten zonder fundering onder maaiveldniveau of op palen moet worden gedacht aan objecten die op bijvoorbeeld stoeptegels of stelconplaten zijn geplaatst die op het maaiveld liggen. Ook bijvoorbeeld straatlantaarns, verkeersborden, informatieborden, etc. vallen hier onder.
Objecten ten behoeve van de openbare veiligheid (bijv. verkeersborden, reflectorpaaltjes) mogen het gehele jaar worden geplaatst - hier geldt dus niet de gesloten dijkperiode - en vallen onder de algemene regel zonder meldplicht. Ook het vervangen van straatlantaarns valt hieronder, aangezien hiervoor geen nieuwe kabel hoeft te worden aangelegd en deze belangrijk zijn voor de verkeerveiligheid. Het plaatsen van nieuwe straatlantaarns, waarvoor nieuwe kabels moeten worden aangelegd, valt niet onder de algemene regel, maar onder de vergunningplicht (zie vraag 1).
Het plaatsen van ‘te koop’- en ‘te huur’-borden met maximaal 2 palen ten behoeve van het aanbieden van onroerend goed mag gedurende het gehele jaar en valt onder de algemene regel zonder meldplicht, aangezien deze borden locatiegebonden zijn.
Het plaatsen van objecten voor openbare doeleinden op de waterkering kan, onder het stellen van voorschriften, worden toegestaan als deze geplaatst worden in de wegberm. Hier ligt het algemeen belang aan ten grondslag. Wel geldt dat er sprake moet zijn van locatiegebondenheid. Dat wil zeggen dat het object persé op die locatie moet staan. Kunstuitingen vallen hier dus niet onder. Wordt voldaan aan alle criteria bij vraag 4, dan valt het object onder de algemene regel zonder meldplicht. Wordt niet aan alle criteria bij vraag 4 voldaan, dan moet per geval bekeken worden of dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. Het plaatsen van routeborden naar bedrijven en andere commerciële instellingen en reclameborden in de zone waterstaatswerk van de waterkering vallen altijd onder de vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
35.2.6.1 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
35.2.6.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
35.3.1 Algemeen stroomschema verwijderen van objecten bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
35.3.2 Verwijderen van objecten bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Het verwijderen van objecten die niet onder maaiveldniveau of op palen zijn gefundeerd, heeft een geringe invloed op de waterkering. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om objecten die op stoeptegels of stelconplaten staan die op het maaiveld liggen. Bij primaire waterkeringen is het verwijderen van dergelijke objecten toegestaan met een algemene regel met meldplicht. Er moet een melding worden gedaan omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht.
Voor het verwijderen van objecten die onder maaiveldniveau of op palen zijn gefundeerd, geldt, overeenkomstig de regelgeving voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden in waterkeringen, een vergunningplicht, aangezien hiervoor per geval moet worden bekeken of en onder welke voorwaarden dit kan worden toegestaan.
35.3.3 Verwijderen van objecten bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het verwijderen van objecten geen nadelig effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Voor het verwijderen van objecten die onder maaiveldniveau of op palen zijn gefundeerd, geldt, overeenkomstig de regelgeving voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden in waterkeringen, een vergunningplicht, aangezien hiervoor per geval moet worden bekeken of en onder welke voorwaarden dit kan worden toegestaan.
Het verwijderen van objecten die niet onder maaiveldniveau of op palen zijn gefundeerd, heeft een geringe invloed op de waterkering. Daarom geldt hiervoor een algemene regel. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om objecten die op stoeptegels of stelconplaten staan die op het maaiveld liggen. Bij regionale waterkeringen geldt een meldplicht aangezien bij de periodieke toetsing van dit type waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht.
35.3.4 Verwijderen van objecten bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Voor het verwijderen van objecten die onder maaiveldniveau of op palen zijn gefundeerd, geldt, overeenkomstig de regelgeving voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden in waterkeringen, een vergunningplicht, aangezien hiervoor per geval moet worden bekeken of en onder welke voorwaarden dit kan worden toegestaan.
Het verwijderen van objecten die niet onder maaiveldniveau of op palen zijn gefundeerd, heeft een geringe invloed op de waterkering. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om objecten die op stoeptegels of stelconplaten staan die op het maaiveld liggen. Bij zomerkaden is het verwijderen van dergelijke objecten binnen het dijklichaam toegestaan met een algemene regel zonder meldplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
35.3.6.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na het verwijderen van het object wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken).
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
Voor het verwijderen van objecten gelden voorschriften. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Om schade aan de waterkering te voorkomen is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding wordt hersteld.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
35.3.6.2 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na het verwijderen van het object wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken).
Voor het verwijderen van objecten gelden voorschriften. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Om schade aan de waterkering te voorkomen is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding wordt hersteld.
35.3.6.3 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na het verwijderen van het object wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken).
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
Voor het verwijderen van objecten gelden voorschriften. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Om schade aan de waterkering te voorkomen is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding wordt hersteld.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
35.3.6.4 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na het verwijderen van het object wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken).
Voor het verwijderen van objecten gelden voorschriften. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Om schade aan de waterkering te voorkomen is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding wordt hersteld.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
36 Bouwwerken bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het plaatsen en verwijderen van bouwwerken centraal. Het plaatsen en verwijderen van bouwwerken is niet zonder meer toegestaan. De erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering kunnen door het plaatsen en verwijderen van bouwwerken worden verstoord. Ook kunnen bouwwerken het onderhoud belemmeren en de ruimte voor kadeverbetering in de weg staan. Om die reden zijn er ter bescherming van de waterkering regels opgesteld voor het plaatsen en verwijderen van bouwwerken.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering en bij primaire waterkeringen bovendien op het profiel van vrije ruimte van de waterkering.
Als u van plan bent om een bouwwerk te plaatsen of te verwijderen bij een waterkering, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn. Onder een bouwwerk wordt verstaan elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
Bij bouwwerken waarbij er naast graafwerkzaamheden in de zone waterstaatswerk (en bij primaire waterkeringen in het profiel van vrije ruimte) ook graafwerkzaamheden in de beschermingszone van de waterkering plaatsvinden, zoals kelders, kruipruimten, funderingen etc., is naast dit hoofdstuk ook hoofdstuk 25 ‘Graafwerkzaamheden bij een waterkering’ van toepassing.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. In het stroomschema in paragraaf 36.2 is de handeling van het plaatsen van bouwwerken opgenomen. In het stroomschema in paragraaf 36.3 is de handeling van het verwijderen van bouwwerken opgenomen.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
36.2.1 Algemeen stroomschema voor het plaatsen van bouwwerken bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
36.2.2 Plaatsen van bouwwerken bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.
Wanneer er een bouwwerk wordt geplaatst in de beschermingszone van een waterkering, waarbij graafwerkzaamheden plaatsvinden voor bijvoorbeeld de fundering, een kruipruimte of een kelder, dan is hoofdstuk 25 ‘Graafwerkzaamheden bij een waterkering’ van toepassing.
Als het gaat om een bouwwerk dat niet aan de criteria onder vraag 1 voldoet is het waterschap terughoudend met het toestaan van dergelijke bouwwerken op waterkeringen. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Bouwwerken die wel onder de criteria van vraag 1 vallen zijn bijvoorbeeld kippenhokken en bushokjes met een grondoppervlak van maximaal 2 m2. Het zijn kleine bouwwerken die niet onder maaiveldniveau zijn gefundeerd en ook niet op palen, maar bijvoorbeeld op stoeptegels of stelconplaten staan die op het maaiveld liggen.
Bij een primaire waterkering heeft de aanwezigheid van kleine bouwwerken geen negatief effect op de waterkering als deze buiten het dijklichaam worden aangebracht. Daarom vallen deze onder de algemene regel met meldplicht. Er moet een melding worden gedaan omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht.
Wordt het bouwwerk op het dijklichaam geplaatst dan geldt een vergunningplicht.
36.2.3 Plaatsen van bouwwerken bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er een bouwwerk wordt geplaatst in de beschermingszone van een waterkering, waarbij graafwerkzaamheden plaatsvinden voor bijvoorbeeld de fundering, een kruipruimte of een kelder, dan is hoofdstuk 25 ‘Graafwerkzaamheden bij een waterkering’ van toepassing.
Als het gaat om een bouwwerk dat niet aan de criteria onder vraag 1 voldoet is het waterschap terughoudend met het toestaan van dergelijke bouwwerken op waterkeringen. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Bouwwerken die wel onder de criteria van vraag 1 vallen zijn bijvoorbeeld kippenhokken en bushokjes met een grondoppervlak van maximaal 2 m2. Het zijn kleine bouwwerken die niet onder maaiveldniveau zijn gefundeerd en ook niet op palen, maar bijvoorbeeld op stoeptegels of stelconplaten staan die op het maaiveld liggen.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het plaatsen van kleine bouwwerken die voldoen aan de criteria genoemd onder vraag 1 geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Bij regionale en overige waterkeringen heeft de aanwezigheid van kleine bouwwerken geen negatief effect op de waterkering als deze buiten de kruin en de taluds van de waterkering worden aangebracht. Daarom vallen deze onder de algemene regel. Bij regionale waterkeringen geldt een meldplicht aangezien bij de periodieke toetsing van dit type waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht.
36.2.4 Plaatsen van bouwwerken bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er een bouwwerk wordt geplaatst in de beschermingszone van een waterkering, waarbij graafwerkzaamheden plaatsvinden voor bijvoorbeeld de fundering, een kruipruimte of een kelder, dan is hoofdstuk 25 ‘Graafwerkzaamheden bij een waterkering’ van toepassing.
Als het gaat om een bouwwerk dat niet aan de criteria onder vraag 1 voldoet is het waterschap terughoudend met het toestaan van dergelijke bouwwerken op waterkeringen. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Bouwwerken die wel onder de criteria van vraag 1 vallen zijn bijvoorbeeld kippenhokken en bushokjes met een grondoppervlak van maximaal 2 m2. Het zijn kleine bouwwerken die niet onder maaiveldniveau zijn gefundeerd en ook niet op palen, maar bijvoorbeeld op stoeptegels of stelconplaten staan die op het maaiveld liggen.
Bij een zomerkade heeft de aanwezigheid van kleine bouwwerken geen negatief effect op de waterkering als deze buiten het dijklichaam worden aangebracht. Daarom vallen deze onder de algemene regel zonder meldplicht. Wordt het bouwwerk op het dijklichaam geplaatst dan geldt een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
36.2.6.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
Bouwwerken die geen functie meer hebben moeten verwijderd worden van de waterkering omdat ze het onderhoud aan de waterkering en kadeverbetering in de weg kunnen staan.
Voor het verwijderen van bouwwerken is in paragraaf 36.3 regelgeving opgenomen waaraan moet worden voldaan.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
36.2.6.2 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Bouwwerken die geen functie meer hebben moeten verwijderd worden van de waterkering omdat ze het onderhoud aan de waterkering en kadeverbetering in de weg kunnen staan.
Voor het verwijderen van bouwwerken is in paragraaf 36.3 regelgeving opgenomen waaraan moet worden voldaan.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
36.3.1 Algemeen stroomschema voor het verwijderen van bouwwerken bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
36.3.2 Verwijderen van bouwwerken bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.
Wanneer er een bouwwerk wordt verwijderd in de beschermingszone van een waterkering, waarbij graafwerkzaamheden plaatsvinden voor bijvoorbeeld de fundering, dan is hoofdstuk 25 (Graafwerkzaamheden bij een waterkering) van toepassing.
Bevindt het te verwijderen bouwwerk zich binnen het profiel van vrije ruimte, maar buiten de zone waterstaatswerk, dan geldt er een algemene regel met meldplicht als het bouwwerk gefundeerd is op palen. De reden is dat deze palen niet geheel getrokken mogen worden. De meldplicht geldt omdat het waterschap wil weten waar er palen achterblijven.
Is het bouwwerk niet op dergelijke palen gefundeerd dan geldt de zorgplicht.
Het verwijderen van bouwwerken die zich buiten het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft geen negatief effect op de waterkering en valt onder een algemene regel met meldplicht. Er geldt een meldplicht omdat het waterschap wil weten welke objecten er zich bevinden in de waterkering.
Het verwijderen van bouwwerken die zich buiten het dijklichaam bevinden en die onder maaiveldniveau (bijvoorbeeld ringbalken) of op palen zijn gefundeerd heeft een geringe invloed op de waterkering als de werkzaamheden geheel worden uitgevoerd buiten de gesloten dijkperiode. De werkzaamheden vallen dan onder een algemene regel met meldplicht. Er wordt hier geen onderscheid gemaakt in hoelang de palen zijn.
Het verwijderen van bouwwerken die zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft een geringe invloed op de waterkering en valt onder een algemene regel met meldplicht.
Wordt niet aan de criteria voldaan onder de vragen 3, 4 of 5, dan moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt in die gevallen een vergunningplicht.
36.3.3 Verwijderen van bouwwerken bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er een bouwwerk wordt verwijderd in de beschermingszone van een waterkering, waarbij graafwerkzaamheden plaatsvinden voor bijvoorbeeld de fundering, dan is hoofdstuk 25 (Graafwerkzaamheden bij een waterkering) van toepassing.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het verwijderen van bouwwerken geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Het verwijderen van bouwwerken heeft een geringe invloed op de waterkering als die bouwwerken niet onder maaiveldniveau zijn gefundeerd en ook niet op palen staan, maar die bijvoorbeeld op stoeptegels of stelconplaten zijn gefundeerd, die op het maaiveld liggen. Daarom geldt hier een algemene regel. Bij regionale waterkeringen moet een melding worden gedaan omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht. Dit geldt niet voor overige waterkeringen.
Voor het verwijderen van bouwwerken die onder maaiveldniveau of op palen zijn gefundeerd, geldt, overeenkomstig de regelgeving voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden in waterkeringen, een vergunningplicht. Dit aangezien hier per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan.
36.3.4 Verwijderen van bouwwerken bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er een bouwwerk wordt verwijderd in de beschermingszone van een waterkering, waarbij graafwerkzaamheden plaatsvinden voor bijvoorbeeld de fundering, dan is hoofdstuk 25 (Graafwerkzaamheden bij een waterkering) van toepassing.
Het verwijderen van bouwwerken die zich buiten het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft geen negatief effect op de waterkering en valt onder een algemene regel zonder meldplicht.
Het verwijderen van bouwwerken die zich buiten het dijklichaam bevinden en die onder maaiveldniveau (bijvoorbeeld landhoofd) of op palen zijn gefundeerd heeft een geringe invloed op de waterkering als de werkzaamheden worden uitgevoerd buiten de gesloten dijkperiode. De werkzaamheden vallen dan onder een algemene regel zonder meldplicht.
Het verwijderen van bouwwerken die zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft een geringe invloed op de waterkering en valt onder een algemene regel zonder meldplicht.
Bevindt het bouwwerk zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam en is het bouwwerk onder maaiveldniveau of op palen gefundeerd dan moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt in die gevallen een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
36.3.6.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen.
Alle palen moeten tot 1 meter onder maaiveld worden weggehaald. Ze mogen niet verder worden weggehaald omdat er anders mogelijk een ongewenste grondwaterstroming door het ontstane paalgat optreedt.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
36.3.6.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
36.3.6.3 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Voorkomen moet worden dat grond kan uitspoelen door regenval of een hoge rivierwaterstand, waardoor een risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. In bijlage 3 worden de verschillende klei/grondsoorten genoemd die kunnen worden toegepast om de stabiliteit van de waterkering te waarborgen.
Alle palen moeten tot 1 meter onder maaiveld worden weggehaald. Ze mogen niet verder worden weggehaald omdat er anders mogelijk een ongewenste grondwaterstroming door het ontstane paalgat optreedt.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
36.3.6.4 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na het verwijderen van het bouwwerk wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken).
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering na de werkzaamheden wordt hersteld. Voorkomen moet worden dat grond kan uitspoelen door regenval of een hoge rivierwaterstand, waardoor een risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
36.3.6.5 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na het verwijderen van het bouwwerk wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken).
36.3.6.6 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na het verwijderen van het bouwwerk wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken).
36.3.6.8 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Voorkomen moet worden dat grond kan uitspoelen door regenval of een hoge rivierwaterstand, waardoor een risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering.
Alle palen moeten tot 1 meter onder maaiveld worden weggehaald. Ze mogen niet verder worden weggehaald omdat er anders mogelijk een ongewenste grondwaterstroming door het ontstane paalgat optreedt.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
37 Beweiden van gronden bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het beweiden van gronden op of nabij waterkeringen centraal. Onder beweiden wordt verstaan het laten grazen van vee, bijvoorbeeld schapen, geiten of rundvee. Onder bepaalde omstandigheden staat het waterschap dit toe bij wijze van onderhoudsmethode om het gras op de waterkering kort te houden. Onder vee wordt niet verstaan het houden van kippen.
Het beweiden van gronden is niet zonder meer toegestaan. De erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering kunnen door het beweiden van gronden worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het beweiden van gronden.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering. Als u van plan bent om gronden te gaan beweiden op een waterkering, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Voor primaire waterkeringen zal deze uitvoeringsregel worden aangepast na de eerstvolgende dijkversterking. De verwachting is dat dit vanaf 2021 aan de orde is. De mate van beweiding is afhankelijk van het toegepaste overslagdebiet waarmee de waterkering wordt ontworpen. Dit wordt bepaald aan de hand van landelijke ontwerp- en beoordelingsinstrumentaria.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. Het stroomschema in paragraaf 37.2 verwijst u naar het juiste stroomschema voor de soort waterkering waarbij u de beweiding gaat uitvoeren. Nadat u het stroomschema in paragraaf 37.2 heeft gevolgd, doorloopt u het betreffende stroomschema opgenomen in de daarop volgende paragrafen van dit hoofdstuk.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
37.2 Algemeen stroomschema voor beweiden van gronden bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven. Voor de zomerperiode en winterperiode zijn voor elk type waterkering aparte stroomschema’s gemaakt, onderverdeeld in onderdeel ‘a’ (zomer) en ‘b’ (winter). De zomerperiode loopt van 1 april t/m 31 oktober. De winterperiode loopt van 1 november t/m 31 maart.
37.2.1 Beweiden van gronden bij een primaire waterkering in de zomerperiode: stroomschema Ia
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er beweiding plaats vindt in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Schapen of geiten kunnen de grasmat op een goede manier kort houden en zijn bovendien licht van gewicht zodat er geen belasting van de dijk plaats vindt. Beweiding met schapen of geiten kan daarom op primaire waterkeringen worden toegestaan, mits er bij beweiding van een talud minimaal 5 meter vlakke grond onder aan het dijktalud wordt mee beweid. Het vlakke gedeelte heeft er mee te maken dat het waterschap geen paden wil op het talud van de dijk en uit de praktijk blijkt dat de dieren liever vlak lopen dan over het talud als ze zich evenwijdig met de dijk verplaatsen. Bovendien kunnen drinkwatervoorzieningen dan ook op het vlakke gedeelte worden geplaatst; het waterschap staat dit niet toe op het talud.
Om vertrapping van de grasmat te voorkomen, wordt beweiding met rundvee niet overal toegestaan. Dit heeft voornamelijk te maken met het gewicht van deze dieren. Daarom worden het buitentalud, de kruin, het binnentalud en de buitenberm van primaire waterkeringen voor deze beweiding uitgesloten.
Er wordt een uitzondering gemaakt voor aanwezige binnenbermen en in sommige gevallen het binnentalud. Deze bermen zijn van belang voor de stabiliteit van de waterkering en minder voor de erosiebestendigheid. Daarom mag hier wel worden beweid.
Beweiding met andere dieren dan schapen, geiten of rundvee staat het waterschap alleen toe buiten de kruin, de taluds en de buitenberm. Er mag wel beweid worden op de aanwezige binnenbermen. Deze bermen zijn van belang voor de stabiliteit van de waterkering en minder voor de erosiebestendigheid. Daarom mag hier wel worden beweid.
37.2.2 Beweiden van gronden bij een primaire waterkering in de winterperiode: stroomschema Ib
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er beweiding plaats vindt in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Voor beweiding in de winterperiode (1 november t/m 31 maart) geldt op de kruin en de taluds van de waterkering een algeheel verbod. In deze periode groeit het gras minimaal en het waterschap wil juist in deze periode, waarin de kans op hoogwater op de rivier het grootste is, voorkomen dat de grasmat op de waterkering zelf beschadigd raakt. Beweiding staat het waterschap alleen toe buiten de kruin, de taluds en de buitenberm. Er mag wel beweid worden op de aanwezige binnenbermen. Deze bermen zijn van belang voor de stabiliteit van de waterkering en minder voor de erosiebestendigheid. Daarom mag hier wel worden beweid.
37.2.3 Beweiden van gronden bij een regionale en overige waterkering in de zomerperiode: stroomschema’s IIa en IIIa
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er beweiding plaats vindt in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft beweiding geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Schapen of geiten kunnen de grasmat op een goede manier kort houden en zijn bovendien licht van gewicht zodat er geen belasting van de dijk plaats vindt. Beweiding met schapen of geiten kan daarom op regionale of overige waterkeringen worden toegestaan, mits er bij beweiding van een talud minimaal 5 meter vlak wordt mee beweid. Het vlakke gedeelte heeft er mee te maken dat het waterschap geen paden wil op het talud van de dijk en uit de praktijk blijkt dat de dieren liever vlak lopen dan over het talud als ze zich evenwijdig met de dijk verplaatsen. Bovendien kunnen drinkwatervoorzieningen dan ook op het vlakke gedeelte worden geplaatst; het waterschap staat dit niet toe op het talud.
Om vertrapping van de grasmat te voorkomen, wordt beweiding met rundvee niet overal toegestaan. Dit heeft voornamelijk te maken met het gewicht van deze dieren. Daarom worden het buitentalud, de kruin en het binnentalud van regionale en overige waterkeringen voor deze beweiding uitgesloten. Een uitzondering wordt gemaakt voor aanwezige binnenbermen. Deze bermen zijn van belang voor de stabiliteit van de waterkering en minder voor de erosiebestendigheid. Daarom mag hier wel worden beweid. Voorwaarde is wel dat er een afrastering wordt geplaatst. Deze afrastering moet op minimaal 5 meter uit de teen van het talud staan indien het gaat om een vaste afrastering. Gaat het om een tijdelijke afrastering dan moet deze minimaal 1 meter uit de teen van het talud staan. De reden hiervan is dat de ervaring leert dat onder afrasteringen vaak geen onderhoud wordt gepleegd. Dit leidt tot verruiging van de grasmat wat weer leidt tot schade door ongedierte. Op termijn leidt dit dan weer tot vertrapping en gaten in de teen. Om goed onderhoud mogelijk te maken, moet de afrastering op voldoende afstand (5 meter) uit de teen geplaatst worden zodat maaionderhoud kan plaatsvinden. Een tijdelijke afrastering mag op 1 meter uit de teen worden geplaatst, maar moet worden weggehaald tijdens onderhoudswerkzaamheden. Hiervoor is een voorschrift opgenomen in de algemene regel voor afrasteringen.
Beweiding met andere dieren dan schapen, geiten of rundvee staat het waterschap alleen toe buiten de kruin en de taluds en op de aanwezige binnenbermen. Deze bermen zijn van belang voor de stabiliteit van de waterkering en minder voor de erosiebestendigheid. Daarom mag hier wel worden beweid. Voorwaarde is wel dat er een afrastering wordt geplaatst. Deze afrastering moet op minimaal 5 meter uit de teen van het talud staan indien het gaat om een vaste afrastering. Gaat het om een tijdelijke afrastering dan moet deze minimaal 1 meter uit de teen van het talud staan. De reden hiervan is dat de ervaring leert dat onder afrasteringen vaak geen onderhoud wordt gepleegd. Dit leidt tot verruiging van de grasmat wat weer leidt tot schade door ongedierte. Op termijn leidt dit dan weer tot vertrapping en gaten in de teen. Om goed onderhoud mogelijk te maken, moet de afrastering op voldoende afstand (5 meter) uit de teen geplaatst worden zodat maaionderhoud kan plaatsvinden. Een tijdelijke afrastering mag op 1 meter uit de teen worden geplaatst, maar moet worden weggehaald tijdens onderhoudswerkzaamheden. Hiervoor is een voorschrift opgenomen in de algemene regel voor afrasteringen.
37.2.4 Beweiden van gronden bij een regionale en overige waterkering in de winterperiode: stroomschema’s IIb en IIIb
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er beweiding plaats vindt in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft beweiding geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Voor beweiding in de winterperiode (1 november t/m 31 maart) geldt op de kruin en de taluds van de waterkering een algeheel verbod. In deze periode groeit het gras minimaal en het waterschap wil juist in deze periode, waarin de kans op hoogwater op de rivier het grootste is, voorkomen dat de grasmat op de waterkering zelf beschadigd raakt. Beweiding staat het waterschap alleen toe buiten de kruin en de taluds en op de aanwezige binnenbermen. Deze bermen zijn van belang voor de stabiliteit van de waterkering en minder voor de erosiebestendigheid. Daarom mag hier wel worden beweid. Voorwaarde is wel dat er een afrastering wordt geplaatst. Deze afrastering moet op minimaal 5 meter uit de teen van het talud staan indien het gaat om een vaste afrastering. Gaat het om een tijdelijke afrastering dan moet deze minimaal 1 meter uit de teen van het talud staan. De reden hiervan is dat de ervaring leert dat onder afrasteringen vaak geen onderhoud wordt gepleegd. Dit leidt tot verruiging van de grasmat wat weer leidt tot schade door ongedierte. Op termijn leidt dit dan weer tot vertrapping en gaten in de teen. Om goed onderhoud mogelijk te maken, moet de afrastering op voldoende afstand (5 meter) uit de teen geplaatst worden zodat maaionderhoud kan plaatsvinden. Een tijdelijke afrastering mag op 1 meter uit de teen worden geplaatst, maar moet worden weggehaald tijdens onderhoudswerkzaamheden. Hiervoor is een voorschrift opgenomen in de algemene regel voor afrasteringen.
37.2.5 Beweiden van gronden bij een zomerkade in de zomerperiode: stroomschema IVa
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er beweiding plaats vindt in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Schapen of geiten kunnen de grasmat op een goede manier kort houden en zijn bovendien licht van gewicht zodat er geen belasting van de dijk plaats vindt. Beweiding met schapen of geiten kan daarom op zomerkaden worden toegestaan, mits er bij beweiding van een talud minimaal 5 meter vlak wordt mee beweid. Het vlakke gedeelte heeft er mee te maken dat het waterschap geen paden wil op het talud van de dijk en uit de praktijk blijkt dat de dieren liever vlak lopen dan over het talud als ze zich evenwijdig met de dijk verplaatsen. Bovendien kunnen drinkwatervoorzieningen dan ook op het vlakke gedeelte worden geplaatst; het waterschap staat dit niet toe op het talud.
Daarnaast staat het waterschap ook beweiding met rundvee toe op de zomerkaden, mits er bij beweiding van een talud minimaal 5 meter vlak wordt mee beweid (zie toelichting hierboven).
Beweiding met andere dieren dan schapen, geiten of rundvee staat het waterschap alleen toe buiten de kruin en de taluds en op de aanwezige binnenbermen. Deze bermen zijn van belang voor de stabiliteit van de waterkering en minder voor de erosiebestendigheid. Daarom mag hier wel worden beweid.
37.2.6 Beweiden van gronden bij een zomerkade in de winterperiode: stroomschema IVb
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er beweiding plaats vindt in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Voor beweiding in de winterperiode (1 november t/m 31 maart) geldt op de kruin en de taluds van de waterkering een algeheel verbod. In deze periode groeit het gras minimaal en het waterschap wil juist in deze periode, waarin de kans op hoogwater op de rivier het grootste is, voorkomen dat de grasmat op de waterkering zelf beschadigd raakt. Beweiding staat het waterschap alleen toe buiten de kruin en de taluds en op de aanwezige binnenbermen. Deze bermen zijn van belang voor de stabiliteit van de waterkering en minder voor de erosiebestendigheid. Daarom mag hier wel worden beweid.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
37.4.1 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
38 Afrasteringen bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het plaatsen en verwijderen van afrasteringen (paaltjes met schapengaas of paaltjes met draden ertussen) centraal. Het plaatsen en verwijderen van afrasteringen is niet zonder meer toegestaan. Het onderhoud en inspectie naar de erosiebestendigheid en stabiliteit van een waterkering, kunnen door het plaatsen van afrasteringen worden gehinderd. Met het verwijderen van afrasteringen kan de erosiebestendigheid van de bekleding van een waterkering worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het plaatsen en verwijderen van afrasteringen.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering. Als u van plan bent om een afrasteringen te plaatsen of te verwijderen bij een waterkering, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. In het stroomschema in paragraaf 38.2 is de handeling van het plaatsen van afrasteringen opgenomen. In het stroomschema in paragraaf 38.3 is de handeling van het verwijderen van afrasteringen opgenomen.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Hoofdstuk 37 ‘Beweiden van gronden bij een waterkering’ (voor wat betreft de locaties van de te plaatsen afrasteringen. Zo dient bij beweiding van een talud in sommige gevallen ook een 5 meter vlakke strook te worden opgenomen ter voorkoming van de vorming van paden op het talud. Hiermee moet rekening worden gehouden bij het plaatsen van een afrastering).
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
38.2.1 Stroomschema plaatsen van afrastering bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het plaatsen van afrasteringen voor vee geen effect op de hoogte en de stabiliteit van de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Bij primaire waterkeringen en zomerkades heeft de aanwezigheid van afrasteringen buiten het dijklichaam geen negatief effect op de waterkering, mits voldaan wordt aan de voorschriften in de algemene regel. Er hoeft geen melding te worden gedaan. Bij regionale en overige waterkeringen wordt dit onderscheid niet gemaakt en moet het stroomschema verder worden doorlopen.
Wanneer er geen sprake is van een afrastering die bedoeld is als veekering dan is het waterschap terughoudend met het toestaan van afrasteringen op waterkeringen, aangezien deze het onderhoud aan de waterkering bemoeilijken. Daarom vallen deze categorie afrasteringen onder de vergunningplicht.
Toelichting bij vragen 4, 5 en 6
Palen met een lengte van maximaal 1,50 meter die 1,00 meter boven de grond staan en zich 0,50 meter in de grond bevinden veroorzaken weinig schade aan de waterkering wanneer ze omvallen. Bovendien is het bij een afrastering met een hoogte van 1,00 meter nog mogelijk hier overheen te stappen. Een verzwaarde voet van beton is onwenselijk aangezien er dan door uitspoeling mogelijk holle ruimtes in de waterkering ontstaan en de palen veel schade veroorzaken aan de waterkering wanneer ze onverhoopt omvallen.
Afrasteringen in langsrichting van de dijk zijn onwenselijk omdat bij zo’n afrastering de erosiebestendige grasmat moeilijk te onderhouden is en omdat vee bij de afrastering zorgt voor vertrapping van de grasmat. Uitzondering hierop zijn de afrasteringen die overeenkomstig de figuren in hoofdstuk 37 “Beweiden van gronden bij een waterkering” worden geplaatst.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
38.2.3.1 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Als volgens het stroomschema deze algemene regel van toepassing is, moet initiatiefnemer bij het uitvoeren van de handeling voldoen aan de volgende voorschriften.
Voor het plaatsen en verwijderen van hekwerken en afrasteringen gelden voorschriften. De voorschriften zien er op dat het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden niet wordt belemmerd. Als onderhoud niet kan worden uitgevoerd zou uiteindelijk een risico kunnen ontstaan voor de stabiliteit van de waterkering.
38.2.3.2 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Voor het plaatsen en verwijderen van hekwerken en afrasteringen gelden voorschriften. De voorschriften zien er op dat het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden niet wordt belemmerd. Als onderhoud niet kan worden uitgevoerd zou uiteindelijk een risico kunnen ontstaan voor de stabiliteit van de waterkering.
Omdat het niet goed mogelijk is om onder afrasteringen onderhoud te plegen, moeten afrasteringen die op 1 meter uit de teen in het talud staan worden verwijderd tijdens deze onderhoudsmaatregelen.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
38.3.1 Stroomschema verwijderen van afrastering bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het verwijderen van afrasteringen geen effect op de hoogte en de stabiliteit van de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Bij primaire waterkeringen en zomerkades is het verwijderen van afrasteringen binnen het dijklichaam toegestaan met een algemene regel zonder meldplicht. Buiten het dijklichaam valt het onder de zorgplicht. Bij regionale en overige waterkeringen wordt dit onderscheid niet gemaakt en geldt overal een algemene regel zonder meldplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
38.3.3.1 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Als volgens het stroomschema deze algemene regel van toepassing is, moet initiatiefnemer bij het uitvoeren van de handeling voldoen aan de volgende voorschriften.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Voor het verwijderen van hekwerken en afrasteringen gelden voorschriften. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Om uitspoeling van grond te voorkomen is het belangrijk dat grond wordt aangevuld en de erosiebestendige bekleding wordt hersteld.
38.3.3.2 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Voor het verwijderen van hekwerken en afrasteringen gelden voorschriften. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. Om uitspoeling van grond te voorkomen is het belangrijk dat grond wordt aangevuld en de erosiebestendige bekleding wordt hersteld.
39 Bemesten van gronden bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het bemesten van gronden op of nabij de waterkering centraal. Het bemesten van gronden is niet zonder meer toegestaan. De erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering kunnen door het bemesten worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het bemesten.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering. Als u van plan bent om gronden te gaan bemesten op een waterkering, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In het stroomschema in paragraaf 39.2 is de handeling van het bemesten van gronden opgenomen.
Het stroomschema is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in het stroomschema zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
39.2 Stroomschema bemesten van gronden bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er bemest wordt in de zone waterstaatswerk van een waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering worden er geen beperkingen opgelegd ten aanzien van het bemesten van gronden. De reden is dat er bij verheelde waterkeringen geen veiligheidsrisico’s zijn als er een grasmat aanwezig is, die oppervlakkig wortelt mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Bij niet verheelde regionale en niet verheelde overige waterkeringen en bij zomerkades mag geen bemesting plaatsvinden op de kruin en de taluds, aangezien bemesting zorgt voor oppervlakkige wortelgroei. Door het bemesten ontstaat er geen diepgewortelde erosiebestendige grasmat.
Bovendien mag bij deze type waterkeringen een eventuele binnenberm niet worden bemest met zwaar materieel aangezien dit tot schade kan leiden aan deze berm. Zo’n berm mag wel met kunstmest worden bemest aangezien dit met relatief licht materieel gebeurt en dus de stabiliteit van de berm dan niet in gevaar komt. Bij primaire waterkeringen wordt er van uitgegaan dat een eventuele binnenberm voldoende stabiel is voor het gebruik van zwaar materieel. Indien er geen binnenberm aanwezig is, mag bij primaire waterkering ook het binnentalud bemest worden.
Figuur 39.1 Zones bemesting van gronden bij primaire waterkeringen
Figuur 39.2 Zones bemesting van gronden bij regionale, overige waterkeringen en zomerkades
Voor de figuren wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
40 Bewerken van gronden bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het bewerken van gronden centraal. Hieronder wordt onder andere het ploegen, frezen en spitten van gronden verstaan. Het bewerken van gronden is niet zonder meer toegestaan. De erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering kunnen door het bewerken van gronden worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het bewerken van gronden. Het vervangen van de grasmat valt niet onder dit hoofdstuk, maar valt onder hoofdstuk 41.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering en bij primaire waterkeringen bovendien op het profiel van vrije ruimte van de waterkering.
Als u van plan bent om gronden te gaan bewerken op een waterkering, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. Het stroomschema in paragraaf 40.2 verwijst u naar het juiste stroomschema voor de soort waterkering waarbij u de grond wil bewerken. Nadat u het stroomschema in paragraaf 40.2 heeft gevolgd, doorloopt u het betreffende stroomschema opgenomen in de daarop volgende paragrafen van dit hoofdstuk.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
40.2 Algemeen stroomschema bewerken van gronden bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
40.2.1 Bewerken van gronden bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.
Binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, heeft het bewerken van gronden geen gevolgen voor toekomstige ontwikkelingen van de waterkering, indien de gronden niet dieper dan tot 0,5 meter onder het maaiveld worden bewerkt. Daarom geldt voor die gevallen de zorgplicht. Worden de gronden wel dieper dan tot 0,5 meter onder maaiveld bewerkt dan is deze (klei)grond mogelijk niet meer geschikt om te gebruiken bij een toekomstige dijkversterking. Daarom geldt voor die gevallen een vergunningplicht.
Er mogen geen gronden bewerkt worden binnen het dijklichaam van de primaire waterkering. De reden is dat de aanwezige grasmat en de afdekkende kleilaag van het dijklichaam worden beschadigd, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid.
Het bewerken van gronden binnen de zone waterstaatswerk, buiten het dijklichaam, valt onder de vergunningplicht aangezien het waterschap per geval wil bekijken of en onder welke voorwaarden dit kan worden toegestaan.
40.2.2 Bewerken van gronden bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er gronden bewerkt worden in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het bewerken van gronden geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Wanneer er geen sprake is van een verheelde waterkering dan mogen er geen gronden bewerkt worden op de kruin en/of taluds van de waterkering. De reden is dat de aanwezige grasmat en de afdekkende kleilaag van de waterkering worden beschadigd, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor de erosiebestendigheid en de stabiliteit van de waterkering.
Voor het bewerken van gronden in de zone waterstaatswerk buiten de kruin en de taluds van de waterkering geldt voor overige waterkeringen een algemene regel zonder meldplicht. Voor regionale waterkeringen geldt in dit geval een vergunningplicht aangezien het waterschap per geval wil bekijken of en onder welke voorwaarden dit kan worden toegestaan.
40.2.3 Bewerken van gronden bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Er mogen geen gronden bewerkt worden binnen het dijklichaam van de zomerkade. De reden is dat de aanwezige grasmat en de afdekkende kleilaag van het dijklichaam worden beschadigd, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid. Het bewerken van gronden buiten het dijklichaam is wel toegestaan en valt onder de zorgplicht.
Indien het alleen gaat om het vervangen van de grasmat dan geldt de regelgeving voor het vervangen van de grasmat bij een waterkering in hoofdstuk 41 ‘Vervangen van de grasmat bij een waterkering’.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
40.4 Algemene regel zonder meldplicht
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
41 Vervangen van de grasmat bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het vervangen van de grasmat centraal. Het vervangen van de grasmat is niet zonder meer toegestaan. De erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering kunnen door het vervangen van de grasmat worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het vervangen van de grasmat.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering. Als u van plan bent om een grasmat te gaan vervangen op een waterkering, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In het stroomschema in paragraaf 41.2 is de handeling van het vervangen van de grasmat opgenomen.
Het stroomschema is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in het stroomschema zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
41.2 Stroomschema vervangen van de grasmat bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het vervangen van de grasmat geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Bij primaire waterkeringen en zomerkades vormt het vervangen van de grasmat buiten het dijklichaam geen gevaar voor de instandhouding van de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Binnen het dijklichaam moet voor het vervangen van de grasmat het stroomschema verder worden doorlopen. Bij regionale en overige waterkeringen is de vraag of de grasmat wordt vervangen buiten het dijklichaam niet van belang. Voor handelingen bij die waterkeringen moet het stroomschema verder worden doorlopen naar vraag 3.
Bij het vervangen van de grasmat moet de erosiebestendige grasmat de tijd krijgen zich te herstellen. Daarom moeten de werkzaamheden plaatsvinden tussen 1 april en 1 september. Voor primaire waterkeringen en zomerkades geldt dit criterium niet als de grasmat uitsluitend buiten het dijklichaam wordt vervangen. Voor regionale en overige waterkeringen geldt dit onderscheid niet en moeten de werkzaamheden in de gehele zone waterstaatswerk plaatsvinden tussen 1 april en 1 september. In deze gevallen geldt een algemene regel met meldplicht omdat het waterschap op de hoogte wil zijn van de werkzaamheden.
Is het toch noodzakelijk de werkzaamheden uit te voeren buiten dit tijdvak, dan moet per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
41.4 Algemene regel met meldplicht
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
De nieuwe grasmat bestaat uit een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding of grasmat van de waterkering.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Voor de stabiliteit van een waterkering is een erosiebestendige grasmat heel belangrijk. Zonder grasmat kan door regenval of hoogwater op de rivier, grond uitspoelen waardoor de stabiliteit in gevaar komt. Het is daarom belangrijk om de grasmat direct te herstellen en te zorgen voor een goede aanhechting op de bestaande erosiebestendige bekleding.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
42 Grondboringen, sonderingen, peilbuizen en bodemenergiesystemen in of bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het uitvoeren van grondboringen en sonderingen, het plaatsen van peilbuizen en het aanleggen van bodemenergiesystemen in of bij een waterkering centraal. Dit is niet zonder meer toegestaan, aangezien de erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering hierdoor kunnen worden verstoord. Ook kunnen bodemenergiesystemen de ruimte voor toekomstige dijkverbeteringen in de weg staan. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het uitvoeren van grondboringen en sonderingen, het plaatsen van peilbuizen en het aanleggen van bodemenergiesystemen.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering en bij primaire waterkeringen bovendien op het profiel van vrije ruimte van de waterkering.
Als u van plan bent om grondboringen of sonderingen uit te gaan voeren, peilbuizen te gaan plaatsen of een bodemenergiesysteem aan te leggen in of bij een waterkering, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. Het stroomschema in paragraaf 42.2 verwijst u naar het juiste stroomschema voor de soort waterkering waarbij u grondboringen en sonderingen wilt uitvoeren, peilbuizen wilt plaatsen of een bodemenergiesysteem wilt aanleggen. Nadat u het stroomschema in paragraaf 42.2 heeft gevolgd, doorloopt u het betreffende stroomschema opgenomen in de daarop volgende paragrafen van dit hoofdstuk.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
42.2 Algemeen stroomschema grondboringen, sonderingen, peilbuizen en bodemenergiesystemen in of bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
42.2.1 Grondboringen, sonderingen, peilbuizen en bodemenergiesystemen in of bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Indien het gaat om de aanleg van een bodemenergiesysteem dan moet bekeken worden wat dit betekent voor de waterkering. De aanleg kan leiden tot extra kwel of piping en instabiliteit van de waterkering. Bovendien kan een dergelijk kostbaar systeem toekomstige dijkversterkingsprojecten in de weg staan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Voor grondboringen, sonderingen en peilbuizen die niet in de zone waterstaatswerk van de waterkering worden uitgevoerd geldt alleen de zorgplicht.
In de gesloten dijkperiode (1 oktober tot 1 april) mogen er geen graaf- of boorwerkzaamheden plaatsvinden in de zone waterstaatswerk van de primaire waterkering. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Wanneer er tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag wordt geboord ten behoeve van een peilbuis of grondboring, dan kan dit leiden tot versnelde kwel of piping. Daarom moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Dit geldt niet voor sonderingen, aangezien de gaten die hierbij ontstaan een relatief kleine diameter hebben.
Als er sprake is van een boorgat met een diameter van meer dan 0,20 meter, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
42.2.2 Grondboringen, sonderingen, peilbuizen en bodemenergiesystemen in of bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan worden er geen beperkingen opgelegd ten aanzien van het uitvoeren van sonderingen en grondboringen, het plaatsen van peilbuizen en het aanleggen van bodemenergiesystemen. De reden is dat er bij verheelde waterkeringen geen negatief effect voor deze waterkeringen optreedt bij het uitvoeren van bovengenoemde werkzaamheden mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Indien het gaat om de aanleg van een bodemenergiesysteem dan moet bekeken worden wat dit betekent voor de waterkering. De aanleg kan leiden tot extra kwel of piping en instabiliteit van de waterkering. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Wanneer er tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag wordt geboord ten behoeve van een peilbuis of grondboring, dan kan dit leiden tot versnelde kwel of piping. Daarom moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Dit geldt niet voor sonderingen, aangezien de gaten die hierbij ontstaan een relatief kleine diameter hebben.
Als er sprake is van een boorgat met een diameter van meer dan 0,20 meter, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Wanneer het gaat om een zogenaamde groene waterkering zonder verharde weg op de kruin dan bestaat het gevaar dat de grasmat kapot wordt gereden door het zware materieel waarmee de werkzaamheden worden uitgevoerd. Daarom valt het uitvoeren van sonderingen en grondboringen en het plaatsen van peilbuizen in dergelijke waterkeringen niet onder de algemene regel. Als de werkzaamheden handmatig worden uitgevoerd dan vallen ze wel onder de algemene regel. Wel geldt er een meldplicht aangezien het waterschap op de hoogte wil zijn van de werkzaamheden.
42.2.3 Grondboringen, sonderingen, peilbuizen en bodemenergiesystemen in of bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Indien het gaat om de aanleg van een bodemenergiesysteem dan moet bekeken worden wat dit betekent voor de waterkering. De aanleg kan leiden tot extra kwel of piping en instabiliteit van de waterkering. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
In de gesloten dijkperiode (1 oktober tot 1 april) mogen er geen graaf- of boorwerkzaamheden plaatsvinden in de zomerkade. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Wanneer er tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag wordt geboord ten behoeve van een peilbuis of grondboring, dan kan dit leiden tot versnelde kwel of piping. Daarom moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Dit geldt niet voor sonderingen, aangezien de gaten die hierbij ontstaan een relatief kleine diameter hebben.
Als er sprake is van een boorgat met een diameter van meer dan 0,20 meter, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Wanneer het gaat om een zogenaamde groene waterkering (zonder verharde weg op de kruin) dan bestaat het gevaar dat de grasmat op het dijklichaam kapot wordt gereden door het zware materieel waarmee de werkzaamheden worden uitgevoerd. Daarom valt het uitvoeren van sonderingen en grondboringen en het plaatsen van peilbuizen in dergelijke waterkeringen niet onder de algemene regel. Als de werkzaamheden handmatig worden uitgevoerd dan vallen ze wel onder de algemene regel. Wel geldt er een meldplicht aangezien het waterschap op de hoogte wil zijn van de werkzaamheden.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
42.4.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften uitvoering grondboringen en sonderingen
Alle boorgaten binnen het dijklichaam worden na afloop voorzien van de oorspronkelijke bezoding. Hiertoe dient voorafgaand aan de grondboring de eerste 0,20 meter van de boorlocatie uit te worden gestoken en apart te worden gezet. Na afloop wordt het uitgestoken gedeelte weer teruggeplaatst en vlak aangesloten op de aanwezige grasmat.
Artikel 3. Voorschriften meldplicht
Toelichting bij artikelen 1 en 2
In deze artikelen zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
42.4.3 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften uitvoering boringen en sonderingen
Alle boorgaten worden na afloop voorzien van de oorspronkelijke bezoding. Hiertoe dient voorafgaand aan de boring de eerste 0,20 meter van de boorlocatie uit te worden gestoken en apart te worden gezet. Na afloop wordt het uitgestoken gedeelte weer teruggeplaatst en vlak aangesloten op de aanwezige grasmat.
Artikel 3. Voorschriften meldplicht
Toelichting bij artikelen 1 en 2
In deze artikelen zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
43 Evenementen bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het houden van evenementen op of bij waterkeringen centraal. Dit is niet zonder meer toegestaan, aangezien de erosiebestendigheid van een waterkering hierdoor kan worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het houden van evenementen.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering. Als u van plan bent om een evenement te gaan houden bij een waterkering, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. Het stroomschema in paragraaf 43.2 verwijst u naar het juiste stroomschema voor de soort waterkering waarbij u het evenement wilt houden. Nadat u het stroomschema in paragraaf 43.2 heeft gevolgd, doorloopt u het betreffende stroomschema opgenomen in de daarop volgende paragrafen van dit hoofdstuk.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
43.2 Algemeen stroomschema evenementen bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
43.2.1 Evenementen bij een primaire waterkering en zomerkade: stroomschema’s I en IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er een evenement plaats vindt in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering of een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Als het evenement in zijn geheel buiten het dijklichaam plaatsvindt dan heeft het evenement geen negatief effect op de erosiebestendige grasmat van het dijklichaam mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Als er onderdelen van het evenement plaatsvinden op onverharde delen van de waterkering dan kan het evenement een negatief effect hebben op de erosiebestendige grasmat van het dijklichaam. Er moet dan per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
43.2.2 Evenementen bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er een evenement plaats vindt in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het evenement geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Als er onderdelen van het evenement plaatsvinden op onverharde delen van de waterkering dan kan het evenement een negatief effect hebben op de erosiebestendige grasmat van de waterkering. Er moet dan per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
43.4.1 Algemene regel zonder meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
Voor de stabiliteit van een primaire waterkering is de erosiebestendigheid van de grasmat van essentieel belang. Om te voorkomen dat de grasmat beschadigd raakt is het niet toegestaan het talud van deze kering te gebruiken voor een evenement.
Als op de kruin van de waterkering een weg is gelegen, dan is het toegestaan in de wegberm ten behoeve van het evenement tijdelijk kleine paaltjes/verwijzingsbordjes etc. te plaatsen. Grotere objecten zijn niet toegestaan op de kruin van de waterkering, omdat hiermee na verwijdering grotere/diepere gaten kunnen ontstaan in het dijklichaam.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
44 Op- of onderbemaling en (tijdelijke) peilafwijkingen bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het realiseren van een afwijkend peil nabij een waterkering centraal. Het kan bijvoorbeeld gaan om een op- of onderbemaling, een hoogwatervoorziening of om een - al dan niet tijdelijke - peilafwijking in verband met werkzaamheden. Dit is niet zonder meer toegestaan, aangezien de stabiliteit van een waterkering hierdoor kan worden verstoord; peilverschillen kunnen leiden tot zettingsverschillen in de bodem. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het realiseren en hebben van op- en onderbemalingen en tijdelijke peilafwijkingen bij waterkeringen.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering en bij primaire waterkeringen bovendien op het profiel van vrije ruimte van de waterkering.
Als u van plan bent om een afwijkend peil te realiseren bij een waterkering, doorloop dan het desbetreffende stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een stroomschema opgenomen. Het stroomschema in paragraaf 44.2 is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
44.2 Algemeen stroomschema op- of onderbemaling en (tijdelijke) peilafwijkingen bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
44.2.1 Op- of onderbemaling en (tijdelijke) peilafwijkingen bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer het een peilafwijking betreft in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.
Wanneer er sprake is van een onderbemaling of een definitieve peilverlaging dan kan dit gevolgen hebben voor een toekomstige dijkversterking, aangezien het peil dan mogelijk weer omhoog zou moeten.
Als het gaat om een tijdelijke peilafwijking die maximaal 1 dag duurt, dan geldt alleen de zorgplicht indien de werkzaamheden geheel buiten de gesloten dijkperiode (van 1 oktober tot 1 april) worden uitgevoerd. Bij bijvoorbeeld het aanleggen van een dam met duiker kan het nodig zijn de watergang tijdelijk droog te zetten. Dat valt onder de zorgplicht.
Als de werkzaamheden binnen de gesloten dijkperiode worden uitgevoerd dan kan er sprake zijn van hoog water. Een waterstandsverlaging binnendijks kan dan zorgen voor een te groot waterstandsverschil tussen de binnen- en buitenzijde ban de waterkering. Daarom geldt in die gevallen een vergunningplicht.
44.2.2 Op- of onderbemaling en (tijdelijke) peilafwijkingen bij een regionale, overige waterkering en zomerkade: stroomschema’s II, III en IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing als het een peilafwijking betreft in de zone waterstaatswerk van een regionale, overige waterkering of een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan hebben het realiseren en hebben van een afwijkend peil geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Als het gaat om een tijdelijke peilafwijking die maximaal 1 dag duurt, dan geldt alleen de zorgplicht indien het niet gaat om een overige waterkering langs de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel of om een regionale waterkering. Deze twee type waterkeringen kunnen grote waterstandsverschillen keren. Een peilverlaging binnendijks maakt het waterstandsverschil nog groter. Daarom geldt voor die gevallen een vergunningplicht. Voor de overige gevallen geldt dus alleen de zorgplicht. Het gaat hier bijvoorbeeld om het aanleggen van een dam met duiker waarbij het nodig is de watergang tijdelijk droog te zetten.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
45 Aanleggen van wegen en verharding op of bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het aanleggen van wegen en verhardingen op of bij waterkeringen centraal. Hieronder wordt niet verstaan de aanleg van op- of afritten. Voor de aanleg van op- of afritten is hoofdstuk 26 ‘Aanbrengen van grond bij een waterkering’ van toepassing.
Het aanleggen van wegen en verhardingen is niet zonder meer toegestaan, aangezien de erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering hierdoor kunnen worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen van wegen en verhardingen.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering en bij primaire waterkeringen bovendien op het profiel van vrije ruimte van de waterkering.
Als u van plan bent om wegen en/of verhardingen aan te gaan leggen bij een waterkering, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een stroomschema opgenomen. Het stroomschema in paragraaf 45.2 is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in het stroomschema zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
45.2 Algemeen stroomschema aanleggen van wegen en verharding op of bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
45.2.1 Aanleggen van wegen en verharding op of bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.
Binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, heeft het aanleggen van erfverharding weinig invloed op toekomstige ontwikkelingen van de waterkering, aangezien het hier om kleinschalige werkzaamheden gaat. Wel moet de zorgplicht in acht worden genomen. Gaat het om het aanleggen van ander soortige verhardingen dan vallen deze werkzaamheden onder de vergunningplicht.
Bij primaire waterkeringen heeft het aanleggen van erfverharding buiten het dijklichaam geen invloed op de stabiliteit van de waterkering, aangezien het hier om kleinschalige werkzaamheden gaat. Wel moet de zorgplicht in acht worden genomen. Binnen het dijklichaam vallen deze werkzaamheden onder de vergunningplicht.
45.2.2 Aanleggen van wegen en verharding op of bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het aanleggen van wegen en verhardingen geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Betreft het een niet verheelde waterkering dan geldt een vergunningplicht aangezien het waterschap per geval wil bekijken of en onder welke voorwaarden het aanleggen van wegen en verhardingen kan worden toegestaan.
45.2.3 Aanleggen van wegen en verharding op of bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Bij zomerkades heeft het aanleggen van erfverharding buiten het dijklichaam geen invloed op de stabiliteit van de waterkering, aangezien het hier om kleinschalige werkzaamheden gaat. Wel moet de zorgplicht in acht worden genomen. Binnen het dijklichaam vallen deze werkzaamheden onder de vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
46 Werkzaamheden aan wegen en verhardingen op of bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het uitvoeren van (onderhouds)werkzaamheden aan wegen en verhardingen op of bij waterkeringen centraal. Dit is niet zonder meer toegestaan, aangezien de erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering hierdoor kunnen worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het uitvoeren van werkzaamheden aan wegen en verhardingen.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering. Als u van plan bent om werkzaamheden aan wegen of verhardingen uit te gaan voeren bij een waterkering, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. Het stroomschema in paragraaf 46.2 verwijst u naar het juiste stroomschema voor de soort waterkering waarbij u de werkzaamheden aan wegen en verhardingen gaat uitvoeren. Nadat u het stroomschema in paragraaf 46.2 heeft gevolgd, doorloopt u het betreffende stroomschema opgenomen in de daarop volgende paragrafen van dit hoofdstuk.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
46.2 Algemeen stroomschema werkzaamheden aan wegen en verharding op of bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
46.2.1 Werkzaamheden aan wegen en verharding op of bij een primaire waterkering en zomerkade: stroomschema’s I en IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering of een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer het uitsluitend het vervangen van erfverharding betreft hebben de werkzaamheden geen invloed op de stabiliteit van de waterkering, aangezien het hier om kleinschalige werkzaamheden gaat. Wel moet de zorgplicht in acht worden genomen.
Het verwijderen van een weg of van verharding heeft geen nadelige invloed op de waterkering als dit buiten het dijklichaam plaatsvindt. Wel moet de zorgplicht in acht worden genomen. Wordt er een weg of verharding binnen het dijklichaam verwijderd dan geldt er een algemene regel met meldplicht, mits de werkzaamheden geheel buiten de gesloten dijkperiode (van 1 oktober tot 1 april) plaatsvinden.
Het vervangen van de bestaande toplaag en/of de bestaande bermverharding heeft geen invloed op de hoogte of de stabiliteit van de waterkering. Daarom valt dit onder een algemene regel, mits ook voldaan wordt aan onderstaande vragen.
Voor grind- en puinbermen geldt dat dit ten koste gaat van een goede opbouw en stabiliteit van de waterkering. Hiervoor moet per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Wanneer er t.b.v. het vervangen van de bermverharding grond en/of funderingsmateriaal wordt uitgegraven, vinden er graafwerkzaamheden in de waterkering plaats. Hiervoor moet per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Wanneer er veelvuldig overlaging van asfalt plaatsvindt, waarbij meerdere lagen van asfalt over elkaar worden aangebracht zonder dat oude lagen worden verwijderd, gaat dit ten koste van de stabiliteit van de waterkering als gevolg van het gewicht. Hiervoor moet per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. Het gedeeltelijk frezen van de toplaag en daarop een nieuwe toplaag aanbrengen valt ook onder overlagen en is dus vergunningplichtig.
46.2.2 Werkzaamheden aan wegen en verharding op of bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het uitvoeren van werkzaamheden aan wegen geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Wanneer het uitsluitend het vervangen van erfverharding betreft hebben de werkzaamheden geen invloed op de stabiliteit van de waterkering, aangezien het hier om kleinschalige werkzaamheden gaat. Wel moet de zorgplicht in acht worden genomen.
Voor het verwijderen van een weg of van verharding in de zones waterstaatswerk van een waterkering geldt een algemene regel met meldplicht.
Het vervangen van de bestaande toplaag en/of de bestaande bermverharding heeft geen invloed op de hoogte of de stabiliteit van de waterkering. Daarom valt dit onder een Algemene regel, mits ook voldaan wordt aan onderstaande vragen.
Voor grind- en puinbermen geldt dat dit ten koste gaat van een goede opbouw en stabiliteit van de waterkering. Hiervoor moet per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Wanneer er t.b.v. het vervangen van de bermverharding grond en/of funderingsmateriaal wordt uitgegraven vinden er graafwerkzaamheden in de waterkering plaats. Hiervoor moet per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.
Wanneer er veelvuldig overlaging van asfalt plaatsvindt, waarbij meerdere lagen van asfalt over elkaar worden aangebracht zonder dat oude lagen worden verwijderd, gaat dit ten koste van de stabiliteit van de waterkering als gevolg van het gewicht. Hiervoor moet per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. Het gedeeltelijk frezen van de toplaag en daarop een nieuwe toplaag aanbrengen valt ook onder overlagen en is dus vergunningplichtig.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
46.4.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
Het is belangrijk dat het oude wegdek in zijn geheel wordt weggehaald. Bij overlaging met een nieuwe asfaltlaag komt er extra gewicht op het dijklichaam. Hierdoor kan het grondlichaam verzakken.
Als aanvulling moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de stabiliteit van de waterkering. Om uitspoeling van grond te voorkomen is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
46.4.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften meldplicht
De werkzaamheden kunnen de staat van de waterkering aantasten. Vanwege dit risico moet het waterschap hiervan vooraf op de hoogte worden gesteld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
46.4.3 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de voorschriften in het volgende artikel.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Hieronder worden enkele voorschriften nader toegelicht.
Het is belangrijk dat het oude wegdek in zijn geheel wordt weggehaald. Bij overlaging met een nieuwe asfaltlaag komt er extra gewicht op de waterkering. Hierdoor kan het grondlichaam verzakken.
Als aanvulling moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de stabiliteit van de waterkering. Om uitspoeling van grond te voorkomen is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
47 Stuwen in of bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het aanleggen en verwijderen van stuwen centraal. Dit is niet zonder meer toegestaan, aangezien de erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering hierdoor kunnen worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen en verwijderen van stuwen.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering en bij primaire waterkeringen bovendien op het profiel van vrije ruimte van de waterkering.
Als u van plan bent om stuwen aan te gaan leggen of te verwijderen bij een waterkering, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. Het stroomschema in paragraaf 47.2 verwijst u naar het juiste stroomschema voor de soort waterkering waarbij u de handeling gaat uitvoeren. Nadat u het stroomschema in paragraaf 47.2 heeft gevolgd, doorloopt u het betreffende stroomschema opgenomen in de daarop volgende paragrafen van dit hoofdstuk.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
47.2 Algemeen stroomschema stuwen in of bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
47.2.1 Stuwen in of bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
De zone waterstaatswerk is ook onderdeel van het profiel van vrije ruimte.
Binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, kan het aanbrengen of verwijderen van funderingspalen, die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken, leiden tot meer kwel of piping. Bovendien kan een stuw met dergelijke lange palen toekomstige ontwikkelingen aan de waterkering in de weg staan. Daarom moet binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk, per geval bekeken worden of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht.
47.2.2 Stuwen in of bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Wanneer er sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het aanbrengen en/of verwijderen van stuwen geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Als er een stuw aangebracht of verwijderd wordt in de kruin en/of de taluds van de waterkering kan dit van invloed zijn op de stabiliteit van de waterkering en kunnen de werkzaamheden een negatief effect hebben op de erosiebestendige bekleding van de waterkering. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de vergunningplicht. Buiten de kruin en de taluds valt het aanleggen of verwijderen van een stuw onder een algemene regel met meldplicht.
47.2.3 Stuwen in of bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Als er een stuw aangebracht of verwijderd wordt binnen de zone waterstaatswerk kan dit van invloed zijn op de stabiliteit van de waterkering en kunnen de werkzaamheden een negatief effect hebben op de erosiebestendige bekleding van het dijklichaam. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
47.4 Algemene regel met meldplicht
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 meter dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.
Direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform bijlage 3. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de stabiliteit van de waterkering. Voor de stabiliteit van de waterkering is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding direct na de werkzaamheden wordt hersteld.
De werkzaamheden moeten worden gemeld. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
48 Sluizen in of bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het aanleggen en verwijderen van sluizen centraal. Dit is niet zonder meer toegestaan, aangezien de erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering hierdoor kunnen worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen en verwijderen van sluizen.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk en de beschermingszone van de waterkering.
Aangezien het profiel van vrije ruimte van de primaire waterkering binnen de zone waterstaatswerk en de beschermingszone valt, is deze regelgeving automatisch ook van toepassing op het profiel van vrije ruimte van de primaire waterkering.
Als u van plan bent om een sluis aan te leggen in of bij een waterkering of te verwijderen, doorloop dan het stroomschema zoals opgenomen in paragraaf 48.2. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In het stroomschema in paragraaf 48.2 is de handeling van het aanleggen en verwijderen van sluizen opgenomen.
Het stroomschema is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst is:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
48.2 Stroomschema sluizen in of bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk en/of de beschermingszone van de primaire, regionale of overige waterkering of de zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Aangezien het profiel van vrije ruimte van de primaire waterkering binnen de zone waterstaatswerk en de beschermingszone valt, is deze regelgeving automatisch ook van toepassing op het profiel van vrije ruimte van de primaire waterkering.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
49 Seismisch onderzoek in of bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het verrichten van seismisch onderzoek centraal. Dit is niet zonder meer toegestaan, aangezien de erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering hierdoor kunnen worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het verrichten van seismisch onderzoek.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk en op de beschermingszone van de waterkering.
Indien het seismisch onderzoek plaatsvindt buiten de zone en de beschermingszone, maar desondanks wel een effect kan hebben op de waterkering, dan moet de initiatiefnemer de zorgplicht in acht nemen om te voorkomen dat er een risico dreigt voor de instandhouding van de waterkering.
Als u van plan bent om seismisch onderzoek te gaan verrichten, doorloop dan het stroomschema zoals opgenomen in paragraaf 49.2. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In het stroomschema in paragraaf 49.2 is de handeling van het uitvoeren van seismisch onderzoek opgenomen.
Het stroomschema is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
49.2 Stroomschema seismisch onderzoek in of bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk en/of de beschermingszone van de waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Het verrichten van seismisch onderzoek in de zone waterstaatswerk of in de ‘beschermingszone waterkeringen’ kan, afhankelijk van de aard van het onderzoek, van invloed zijn op de veiligheid van de waterkering. Per geval moet bekeken worden of een dergelijk onderzoek mag worden uitgevoerd en onder welke voorwaarden. Daarom vallen deze onderzoeken onder de vergunningplicht. Voor verheelde regionale en verheelde overige waterkeringen geldt alleen de zorgplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
Indien het seismisch onderzoek plaatsvindt buiten de zone van het waterstaatswerk c.q. de beschermingszones, maar desondanks wel een effect kan hebben op de waterkering, dan moet de initiatiefnemer om te voldoen aan de zorgplicht vooraf een studie laten verrichten naar de effecten van het seismisch onderzoek op de waterkering. De uitkomsten van de studie worden met het waterschap afgestemd.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
50 Explosiegevaarlijk materiaal en explosiegevaarlijke inrichtingen op of bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het hebben van explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen centraal. Dit is niet zonder meer toegestaan, aangezien de erosiebestendigheid en de stabiliteit van een waterkering hierdoor kunnen worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het hebben van explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen.
Deze regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk en de beschermingszone van de waterkering.
Aangezien het profiel van vrije ruimte van de primaire waterkering binnen de zone waterstaatswerk en de beschermingszone valt, is deze regelgeving automatisch ook van toepassing op het profiel van vrije ruimte van de primaire waterkering.
Als u van plan bent om explosiegevaarlijk materiaal op te slaan of explosiegevaarlijke inrichtingen te plaatsen, doorloop dan de stroomschema’s opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
In dit hoofdstuk is een aantal stroomschema’s opgenomen. Het stroomschema in paragraaf 50.2 verwijst u naar het juiste stroomschema voor de soort waterkering waarbij u explosiegevaarlijk materiaal of een explosiegevaarlijke inrichtingen wilt opslaan of plaatsen. Nadat u het stroomschema in paragraaf 50.2 heeft gevolgd, doorloopt u het betreffende stroomschema opgenomen in de daarop volgende paragrafen van dit hoofdstuk.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Hiernaast kan er mogelijk naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
50.2 Algemeen stroomschema explosiegevaarlijk materiaal en explosiegevaarlijke inrichtingen op of bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Toelichting bij vragen 1 t/m 4
Omdat de regelgeving voor de 4 verschillende waterkeringen niet overal hetzelfde is, zijn er verschillende stroomschema’s gemaakt. Deze stroomschema’s zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
50.2.1 Explosiegevaarlijk materiaal en explosiegevaarlijke inrichtingen op of bij een primaire waterkering: stroomschema I
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er explosiegevaarlijk materiaal opgeslagen wordt of een explosiegevaarlijke inrichting wordt aangebracht in de zone waterstaatswerk en/of de beschermingszone van een primaire waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Aangezien het profiel van vrije ruimte van de primaire waterkering binnen de zone waterstaatswerk en de beschermingszone valt, is deze regelgeving automatisch ook van toepassing op het profiel van vrije ruimte van de primaire waterkering.
Ondergrondse gastanks ten behoeve van de verwarming van woningen of gebruik in de land- en tuinbouw in de zone waterstaatswerk van de waterkering zijn niet toegestaan vanwege het gevaar van ernstige schade aan de waterkering in geval van een explosie. Daarom geldt hiervoor een algeheel verbod.
Voor bovengrondse gastanks ten behoeve van de verwarming van woningen of gebruik in de land- en tuinbouw in de zone waterstaatswerk van de waterkering moet per geval worden bekeken of deze kunnen worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Voor ondergrondse gastanks ten behoeve van de verwarming van woningen of gebruik in de land- en tuinbouw in de beschermingszone van de waterkering moet per geval worden bekeken of deze kunnen worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Bovengrondse gastanks ten behoeve van de verwarming van woningen of gebruik in de land- en tuinbouw in de beschermingszone van de waterkering vormen geen gevaar voor de waterkering. Wel geldt er een meldplicht omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht.
Het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal en het aanbrengen van explosiegevaarlijke inrichtingen in de zone waterstaatswerk van de waterkering kan bij een explosie leiden tot ernstige schade aan de waterkering. Daarom moet per geval worden bekeken of dit kunnen worden toegestaan en geldt hiervoor een vergunningplicht.
In de beschermingszone van de waterkering moet per geval worden bekeken of en onder welke voorwaarden het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal en het aanbrengen van explosiegevaarlijke inrichtingen kan worden toegestaan. Dit heeft onder meer te maken met de stabiliteit van de waterkering en met het niet onmogelijk maken van toekomstige ontwikkelingen van de waterkering (Profiel van vrije ruimte).
50.2.2 Explosiegevaarlijk materiaal en explosiegevaarlijke inrichtingen op of bij een regionale en overige waterkering: stroomschema’s II en III
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er explosiegevaarlijk materiaal opgeslagen wordt of een explosiegevaarlijke inrichting wordt aangebracht in de zone waterstaatswerk en/of de beschermingszone van een regionale of overige waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Bij verheelde waterkeringen vormen explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen geen gevaar voor de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.
Gastanks ten behoeve van de verwarming van woningen of gebruik in de land- en tuinbouw in de zone waterstaatswerk van de waterkering zijn niet toegestaan vanwege het gevaar van ernstige schade aan de waterkering in geval van explosie. Daarom geldt hiervoor een algeheel verbod.
Dit verbod geldt dus in tegenstelling tot bij de andere typen waterkeringen ook bij bovengrondse tanks. De reden hiervan is dat regionale keringen en overige waterkeringen vaak niet zo robuust zijn als bijvoorbeeld de primaire waterkering. Bovendien bestaat de ondergrond van deze waterkeringen vaak uit veen en zijn ze daardoor gevoeliger voor schade door een eventuele ontploffing van een gastank.
Voor ondergrondse en bovengrondse gastanks ten behoeve van de verwarming van woningen of gebruik in de land- en tuinbouw in de beschermingszone van de waterkering moet per geval worden bekeken of deze kunnen worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal en het aanbrengen van explosiegevaarlijke inrichtingen in de zone waterstaatswerk van de waterkering kan bij een explosie leiden tot ernstige schade aan de waterkering.
Voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal en het aanbrengen van explosiegevaarlijke inrichtingen in de beschermingszone van de waterkering moet per geval worden bekeken of dit kunnen worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
50.2.3 Explosiegevaarlijk materiaal en explosiegevaarlijke inrichtingen op of bij een zomerkade: stroomschema IV
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er explosiegevaarlijk materiaal opgeslagen wordt of een explosiegevaarlijke inrichting wordt aangebracht in de zone waterstaatswerk en/of de beschermingszone van een zomerkade. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Ondergrondse gastanks ten behoeve van de verwarming van woningen of gebruik in de land- en tuinbouw in de zone waterstaatswerk van de waterkering zijn niet toegestaan vanwege het gevaar van ernstige schade aan de waterkering in geval van een explosie. Daarom geldt hiervoor een algeheel verbod.
Voor bovengrondse gastanks ten behoeve van de verwarming van woningen of gebruik in de land- en tuinbouw in de zone waterstaatswerk van de waterkering moet per geval worden bekeken of deze kunnen worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Voor ondergrondse gastanks ten behoeve van de verwarming van woningen of gebruik in de land- en tuinbouw in de beschermingszone van de waterkering moet per geval worden bekeken of deze kunnen worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.
Bovengrondse gastanks ten behoeve van de verwarming van woningen of gebruik in de land- en tuinbouw in de beschermingszone van de waterkering vormen geen gevaar voor de waterkering, mits de zorgplicht in acht wordt genomen
Het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal en het aanbrengen van explosiegevaarlijke inrichtingen in de zone waterstaatswerk van de waterkering kan bij een explosie leiden tot ernstige schade aan de waterkering. Daarom moet per geval worden bekeken of dit kunnen worden toegestaan en geldt hiervoor een vergunningplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
50.4 Algemene regel zonder meldplicht
In de stroomschema’s wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) is/(zijn) hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje algemene regel zonder meldplicht of algemene regel met meldplicht, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in het volgende artikel.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
51 Werken met een overdruk van 10 bar of hoger op of bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het aanleggen van werken met een overdruk van 10 bar of hoger centraal. Dit is niet zonder meer toegestaan, aangezien de stabiliteit van een waterkering hierdoor kan worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het aanleggen van werken met een overdruk van 10 bar of hoger.
De regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk en de beschermingszone van de waterkering.
Aangezien het profiel van vrije ruimte van de primaire waterkering binnen de zone waterstaatswerk en de beschermingszone valt, is deze regelgeving automatisch ook van toepassing op het profiel van vrije ruimte van de primaire waterkering.
Als u van plan bent om een werk met overdruk van 10 bar of hoger aan te leggen of te hebben, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Het stroomschema zoals opgenomen in paragraaf 51.2 is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in het stroomschema zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Verder kan er naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, ook nog andere wet- en regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen. Denk hierbij aan NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659.
51.2 Stroomschema werken met een overdruk van 10 bar of hoger op of bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk en/of de beschermingszone van de waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
Aangezien het profiel van vrije ruimte van de primaire waterkering binnen de zone waterstaatswerk en de beschermingszone valt, is deze regelgeving automatisch ook van toepassing op het profiel van vrije ruimte van de primaire waterkering.
Het aanleggen van leidingen met een overdruk van 10 bar of hoger in de zone waterstaatswerk of in de beschermingszone van waterkeringen kan van invloed zijn op de veiligheid van de waterkering. Per geval moet bekeken worden of dit kan worden toegestaan en onder welke voorwaarden. Daarom valt dit onder de vergunningplicht. Bij verheelde waterkeringen vormen leidingen met een overdruk van 10 bar of hoger geen gevaar voor de waterkering. Daarom geldt hiervoor de zorgplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
52 Het uitvoeren van werkzaamheden op of bij een waterkering
In dit hoofdstuk staat het uitvoeren van werkzaamheden op of bij een waterkering centraal. Dit is niet zonder meer toegestaan, aangezien de stabiliteit, de kerende hoogte en de erosiebestendigheid van een waterkering hierdoor kan worden verstoord. Om die reden zijn er regels opgesteld voor het uitvoeren van werkzaamheden op of bij een waterkering.
De regelgeving is van toepassing op de zone waterstaatswerk van de waterkering.
Onder het uitvoeren van werkzaamheden wordt in dit kader verstaan werkzaamheden die nog niet elders in de uitvoeringsregels zijn opgenomen maar die mogelijk wel de stabiliteit, de kerende hoogte en/of de erosiebestendig van de waterkering kunnen beïnvloeden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het overslaan van grond over de waterkering heen van land naar een beunbak in het water.
Als u van plan bent om werkzaamheden op of bij een waterkering uit te voeren, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. U ziet dan of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Het stroomschema zoals opgenomen in paragraaf 52.2 is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in het stroomschema zijn nader toegelicht in de toelichting. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn:
Deze uitkomsten zijn in dit hoofdstuk nader toegelicht en uitgewerkt in regelgeving die van toepassing is. Als u een handeling gaat uitvoeren, dient u de voorschriften en regelgeving die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt na te leven.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Het is aan de initiatiefnemer zelf om na te gaan of hij ook nog aan andere uitvoeringsregels en/of andere regelgeving moet voldoen.
52.2 Stroomschema uitvoeren van werkzaamheden op of bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Deze regelgeving is alleen van toepassing wanneer er werkzaamheden worden verricht in de zone waterstaatswerk van de waterkering. Hierbuiten geldt alleen de zorgplicht.
De primaire waterkering is voorzien van een wegverharding met een goede fundering en is robuust uitgevoerd. Op deze weg zijn de verkeersregels van toepassing en geldt een toegestane verkeersklasse. Er hoeven daarom geen extra eisen te worden gesteld aan bijvoorbeeld het gebruik maken van zwaar (bouw)materieel op de waterkering. Daarom geldt hier de zorgplicht.
Bij verheelde waterkeringen levert het uitvoeren van werkzaamheden op of bij een waterkering geen gevaar op voor de veiligheid van de waterkering. Daarom geldt hier de zorgplicht.
Onverharde en half-verharde regionale en overige waterkeringen en onverharde en half-verharde zomerkades zijn kwetsbare waterkeringen. Het uitvoeren van werkzaamheden met zwaar (bouw)materieel kan dan ten koste gaan van de stabiliteit, de hoogte en/of de erosiebestendigheid van die keringen. Per geval moet bekeken worden of dit kan worden toegestaan en onder welke voorwaarden. Daarom valt dit onder de vergunningplicht. Ligt er een goed gefundeerde wegverharding op de waterkering dan is dit risico veel kleiner. Daarom geldt hiervoor de zorgplicht.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
Het onttrekken van grondwater heeft effect op de grondwaterstand en stijghoogte en kan daardoor voor de omgeving (negatieve) gevolgen hebben. Het doel van de grondwateronttrekking en de schade die als gevolg van de grondwateronttrekking op kan treden, zijn leidend bij de afweging of het onttrekken van grondwater wordt toegestaan en onder welke voorwaarden. Dit is voor het waterschap aanleiding om regels aan het onttrekken van grondwater te verbinden.
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Voor alle grondwateronttrekkingen gelegen in de zone van een waterstaatswerk van een waterkering of een beschermingszone van een waterstaatswerk is hoofdstuk 72 van toepassing. Als er niet gewerkt wordt in de zone van een waterstaatswerk van een waterkering of een beschermingszone van een waterstaatswerk of er kan worden voldaan aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 72, is het doel van de grondwateronttrekking leidend of het onttrekken van grondwater meldingsplichtig of vergunningsplichtig is.
Voor alle grondwateronttrekkingen ten behoeve van bouw, aanleg, sloop en/of verwijdering (incl. bodemsanering) gelegen in een kwetsbaar gebied is hoofdstuk 71 van toepassing. Op kaart 8, kaart 18A en kaart 18B zijn kwetsbare gebieden aangegeven. Als er niet gewerkt wordt in een kwetsbaar gebied of er kan worden voldaan aan de voorwaarden in hoofdstuk 71, is het doel van de grondwateronttrekking leidend of het onttrekken van grondwater meldingsplichtig of vergunningsplichtig is.
Naast bovenstaande stroomschema is in elk hoofdstuk een stroomschema opgenomen. Een stroomschema is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in het stroomschema zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’ onder het stroomschema. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in de hoofdstukken. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u de grondwateronttrekking gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in de hoofdstukken is opgenomen, kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
56 Grondwateronttrekking in een bouwput
Dit hoofdstuk is van toepassing op grondwateronttrekkingen in een bouwput ten behoeve van de activiteiten aanleg, sloop en/of verwijdering van funderingen, kelders, andere ondergrondse bebouwing of objecten (bijvoorbeeld: buizen, ondergrondse tanks, zuiveringstechnische voorzieningen of duikers), ten behoeve van een bodemsanering of ten behoeve van inspectie van ondergrondse bebouwing of objecten. Tevens wordt hieronder verstaan het onttrekken van grondwater ten behoeve van een (diepe) grondboring.
Als u voornemens bent een van bovenstaande activiteiten uit te voeren waarvoor één of meerdere grondwateronttrekkingen in een of meerdere bouwputten noodzakelijk is om de werkzaamheden in den droge uit te kunnen voeren, doorloop dan het stroomschema opgenomen in paragraaf 1.2. Uit het stroomschema blijkt onder welke voorwaarden de activiteit is toegestaan en welke algemene regels van toepassing zijn. Voor kleine grondwateronttrekkingen is het risico voor de omgeving kleiner en zijn minder regels van toepassing. Voor kleine grondwateronttrekkingen geldt algemene regel A. Voor grotere grondwateronttrekkingen is het risico voor de omgeving groter en zijn hier meer voorwaarden aan gesteld. Op grotere grondwateronttrekkingen tot 100 m3/uur, is algemene regel B van toepassing.
Voor grondwateronttrekkingen in een bouwput gelegen in de zone van een waterstaatswerk van een waterkering of een beschermingszone van een waterstaatswerk is dit hoofdstuk van toepassing als voldaan wordt aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 72. Voor grondwateronttrekkingen in een bouwput gelegen in een kwetsbaar gebied is dit hoofdstuk van toepassing als voldaan wordt aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 71. Als u voornemens bent grondwater te onttrekken in een bouwput en in een sleuf of in een bouwput en voor een andere activiteit, zoals sanering of beheersing, doorloop dan het stroomschema opgenomen in hoofdstuk 60. Uit het stroomschema blijkt onder welke voorwaarden de grondwateronttrekkingen zijn toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Het stroomschema is opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in het stroomschema zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’ onder het stroomschema. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u een grondwateronttrekking gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen, kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
56.2 Stroomschema grondwateronttrekking in een bouwput
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken.
Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, verplaatsen van verontreiniging, verdroging en het indringen van zuurstof in de bodem.
Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een bouwput met een debiet kleiner dan 100 m3/uur de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het onder een algemene regel uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere bouwputten, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle bouwputbemalingen samen kleiner dan 100 m3/uur is.
Bij een debiet groter dan of gelijk aan 100 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 56.5.
Toelichting bij vraag 2, 2a en 2b
Een verontreinigingsvlek kan, door het onttrekken van grondwater, worden verplaatst. Het verplaatsen van de verontreinigingsvlek is ongewenst en dient voorkomen te worden. Door het plaatsen van een interceptiebemaling, kan voorkomen worden dat een verontreinigingsvlek verplaatst.
Een interceptiebemaling is een grondwateronttrekking in of nabij een verontreinigingsvlek om te voorkomen dat deze in de richting van een andere (grotere) grondwateronttrekking verplaatst.
Een verontreinigingsvlek kan ook door een andere oorzaak worden verplaatst, zoals natuurlijke grondwaterstroming. Indien hier sprake van is, dan is een grondwateronttrekking ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van de verontreinigingsvlek, niet een interceptiebemaling. Er is dan sprake van een grondwatersanering of een beheersmaatregel.
Voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering of een beheersmaatregel, doorloop dan het stroomschema opgenomen in respectievelijk hoofdstuk 58 of hoofdstuk 59. Daarin is weergegeven onder welke voorwaarden de grondwateronttrekking is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
De verplaatsing van een verontreinigingsvlek kan al met een beperkt debiet voorkomen worden. Het maximale debiet voor interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is daarom overeenkomstig met het maximaal debiet voor een grondwatersanering. Mogelijk zijn er in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigingsvlekken en zijn, om verplaatsing te voorkomen, meerdere interceptiebemalingen noodzakelijk.
Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptiebemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het totaal debiet van alle interceptiebemalingen niet meer dan 25 m3/uur bedragen.
Bij een debiet groter dan of gelijk aan 25 m3/uur, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 56.5.
Een interceptiebemaling is een grondwateronttrekking, die enkel uitgevoerd mag worden als aanvulling op een tijdelijke andere grondwateronttrekking. Het onder een algemene regel uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen in een bouwput en/of meerdere interceptiebemalingen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle grondwateronttrekkingen (ten behoeve van bouwputten en interceptie) samen kleiner dan 100 m3/uur is.
Ervaring leert dat bij een debiet groter dan of gelijk aan 100 m3/uur meer (negatieve) gevolgen te verwachten zijn, waardoor per geval beoordeeld moet worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 56.5.
De totale hoeveelheid onttrokken grondwater (waterbezwaar) wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico’s bij een waterbezwaar kleiner dan 400.000 m3, beperkt.
Het maximale waterbezwaar (400.000 m3) is gebaseerd op een bemalingsperiode van zes maanden waarin sprake is van een continue onttrekking van 100 m3/uur. Voordeel van opnemen van het criterium maximaal waterbezwaar in plaats van het criterium maximale tijdsduur is dat grondwateronttrekkingen met een lange duur en een laag debiet, niet direct vergunningplichtig zijn, omdat er geen tijdsbepalende factor is. Hierdoor kunnen meer grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd onder een algemene regel. Voorbeelden hiervan zijn grondwateronttrekkingen die uitlopen door bijvoorbeeld vorstverlet of doordat gedurende de uitvoering een grondwateronttrekking tijdelijk stil ligt.
Bij een waterbezwaar kleiner dan 400.000 m3 kan worden volstaan met een algemene regel met meldplicht. In de algemene regel zijn voorschriften opgenomen waaraan de grondwateronttrekking moet voldoen.
Bij een waterbezwaar groter dan of gelijk aan 400.000 m3 is de invloed groter en zijn er meer risico’s te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke grondwateronttrekking, geldt een vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 56.5.
Een gesloten bouwkuip is een bouwput die afgesloten is van de omgeving door toepassing van damwanden of andere waterdichte schermen en toepassing van een onderafdichting, zoals onderwaterbeton, bodeminjectie of een andersoortige scheidende laag.
Tijdens de aanleg van een gesloten bouwkuip wordt grondwater opgesloten tussen de damwanden waardoor, na ontgraving, grondwater in de bouwput staat. Dit grondwater wordt, eventueel na het aanbrengen van een onderafdichting, eenmalig uit de bouwput gepompt. Het is nagenoeg onmogelijk om een gesloten bouwkuip volledig lekdicht te maken. Hierdoor stroomt er, langs de randen van de damwanden, grondwater (lekwater) de bouwput in. Dit lekwater zal ook uit de bouwput gepompt moeten worden. Het eenmalig leegpompen van de bouwput en het wegpompen van het lekwater beschouwt het waterschap als het onttrekken van grondwater.
Naast het grond- en lekwater kan ook neerslag leiden tot een wateroverschot in een gesloten bouwkuip. Het loskoppelen van een hemelwateroverschot van een grond- en/of lekwateroverschot is enkel proefondervindelijk mogelijk. Daarom wordt zonder aanvullende gegevens (hoeveelheid grond- en lekwater in een droge periode, vastgesteld minimaal een week na het eenmalig leegpompen) het wegpompen van al het water uit de bouwput gezien als het onttrekken van grondwater.
De risico’s van een grondwateronttrekking en het benodigde debiet hangen samen met de diepte waarop het grondwater wordt onttrokken (filterdiepte). Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging te bereiken.
Door de onttrekkingsfilters op de juiste diepte te plaatsen wordt het grondwater onttrokken dat voor overlast in de bouwput kan zorgen. Wanneer de onttrekkingsfilters te diep geplaatst worden, wordt grondwater dieper dan strikt noodzakelijk is, onttrokken. Het grondwater dat zijwaarts toestroomt, wat ook voor overlast kan zorgen, wordt dan mogelijk niet onttrokken. Bijvoorbeeld door aanwezigheid van kleilenzen.
Bij een toenemende filterdiepte, neemt het benodigde debiet toe en daarmee ook de gevolgen van de grondwateronttrekking op de omgeving. Bij grondwateronttrekkingen dieper dan 9 m-mv zal per geval beoordeeld moeten worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder vergunningplicht, zie hiervoor ook paragraaf 56.5
Bij een klein debiet zijn de effecten op de grondwaterstand en in de omgeving beperkt. Uit ervaring blijkt dat bij debieten onder de 10 m3/uur, 5.000 m3/maand (30 dagen) en 12.000 m3/jaar, slechts zeer beperkte schommelingen (verlagingen) in de grondwaterstand of stijghoogte worden geconstateerd.
Mogelijk kunnen in de directe omgeving van kleine onttrekkingen ook andere onttrekkingen aanwezig zijn. Meerdere kleine onttrekkingen kunnen dezelfde effecten veroorzaken als één grote onttrekking. Daarom is het onttrekken van grondwater met een relatief klein debiet, meldingsplichtig.
Bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar zijn maar beperkte (negatieve) gevolgen te verwachten. Daarom is aan dit soort grondwateronttrekkingen minder eisen gesteld en valt dit onder algemene regel met meldplicht, zie hiervoor ook paragraaf 56.4.1.
Bij een debiet groter dan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar zijn (negatieve) gevolgen te verwachten. Daarom is aan dit soort grondwateronttrekkingen meer eisen gesteld en valt dit onder algemene regel met meldplicht, zie hiervoor ook paragraaf 56.4.2.
De zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, is altijd van toepassing op alle handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) zijn hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘algemene regel met meldplicht’ of ‘algemene regel zonder meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
56.4.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
De onttrokken hoeveelheid grondwater wordt, bij een pomp met een capaciteit kleiner dan 10 m3/uur, gemonitord door de uren waarop de pomp aan staat, te registreren met capaciteit van de pomp, datum en tijdstip van meting.. Of met een watermeter zoals vermeld bij lid b. De gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard
Bij een pomp met een capaciteit groter dan 10 m3/uur wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %. Voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd. De gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen. De gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
Voor één project moet één melding (deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen) ingediend worden. Tenzij de tijd tussen einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is of het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.
Binnen één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking wordt het einde van de grondwateronttrekking gemeld aan het waterschap. Daarbij wordt de totale onttrokken hoeveelheid grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden of draaiuren per dag (indien geen watermeter aanwezig), de begin- en eindstand van de watermeter (indien aanwezig), de datum en het tijdstip van de beëindiging, doorgegeven.
In artikel 6.11 van het Waterbesluit is vastgelegd dat een ieder die grondwater onttrekt, de hoeveelheid per kwartaal moet registreren en jaarlijks voor 31 januari, de onttrokken hoeveelheid moet melden aan het bevoegd gezag. Het waterschap mag afwijken van de metingen per kwartaal voor kortdurende grondwateronttrekkingen, mits dit wordt vastgelegd.
Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt.
Monitoring van de onttrokken hoeveelheid grondwater bij een pomp met een capaciteit kleiner dan 10 m3/uur, kan worden volstaan met het bijhouden van het aantal draaiuren. Is sprake van een grotere pompcapaciteit dan zal de grondwateronttrekking gemonitord moeten worden door middel van een watermeter.
Monitoring bij een pomp met een grotere capaciteit gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Bij het meten wordt de stand van de watermeter(s), de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.
Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.
Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als er sprake is van een project die lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarbij twee grondwateronttrekkingen niet in elkaar invloedgebied bevinden.
Voor deze algemene regel geldt dat een melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Zoals bijvoorbeeld: het uitvoeren van meerdere bouwputbemalingen of het uitvoeren van een bouwputbemaling en een bodemsanering (ontgraving in een bouwput). De melding kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan. Zie hiervoor de site van het waterschap (www.hdsr.nl). Tevens kan een melding digitaal worden gedaan via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd, als deze allemaal uitgevoerd moeten worden om één einddoel te bereiken. Al deze grondwater-onttrekkingen hebben dan in hun geheel invloed op de omgeving. Het is dan ook niet toegestaan om:
Een melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen ingediend worden. Hiervoor zijn diverse mogelijkheden beschikbaar. De melding moet voldoen aan de indieningsvereisten van de Waterregeling (artikelen 6.4, 6.19 en 6.27). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag (zoals het Wabo- en/of Wbb-bevoegd gezag) ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).
Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.
Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:
Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden.
Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden.
Ook de beëindiging van de grondwateronttrekking moet gemeld worden, waarbij aangegeven dient te worden hoeveel grondwater in totaal is onttrokken en de einddatum van de grondwateronttrekking. De gemelde gegevens worden door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te sluiten, de onttrekkingsperiode vast te leggen, na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid en indien geloosd is in een oppervlaktewater, vuilwaterriool of hemelwaterriool om de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.
56.4.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
De peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend. Deze kaart bevat de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP. Minimaal drie dagen voor de start van het onttrekken van grondwater worden deze gegevens aan het waterschap gerapporteerd, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.
De onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %. Voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd. De gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen. De gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard.
Bij het realiseren en bij (geheel of gedeeltelijk) buiten gebruik stellen van de onttrekkingsputten en peilbuizen werkt de vergunninghouder volgens de protocollen 2001 en/of 2101; Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
Voor één project moet één melding (deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen) ingediend worden. Tenzij de tijd tussen einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is of het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.
Binnen één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking wordt het einde van de grondwateronttrekking gemeld aan het waterschap onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer. Daarbij dient de initiatiefnemer een rapportage in. Deze rapportage bevat de totale onttrokken hoeveelheid grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging. Tevens zijn in de rapportage alle gemeten grondwaterstanden en stijghoogten opgenomen.
Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de bouwputbodem geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden.
Het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte ter plaatse van een bouwput heeft ook (negatieve) gevolgen voor de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput. Om zicht te krijgen/houden op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput is monitoring voorgeschreven. Hiermee kan bij drastische verlagingen worden ingegrepen om schade te voorkomen.
Het waterschap heeft voorgeschreven waaraan een monitoring voor het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte minimaal moet voldoen. Door omstandigheden kan het voorkomen dat hier niet aan voldaan kan worden of dat met een andere methode van monitoring ook voldoende zicht wordt verkregen op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput. In deze gevallen kan een (gemotiveerd) schriftelijk verzoek, waarin de monitoring wordt beschreven, worden ingediend.
In artikel 6.11 van het Waterbesluit is vastgelegd dat een ieder die grondwater onttrekt, de hoeveelheid per kwartaal moet registreren en jaarlijks voor 31 januari, de onttrokken hoeveelheid moet melden aan het bevoegd gezag. Het waterschap mag afwijken van de metingen per kwartaal voor kortdurende grondwateronttrekkingen, mits dit wordt vastgelegd.
Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Bij het meten wordt de stand van de watermeter(s), de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.
Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabij gelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de grondwateronttrekking. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en ligging ten opzichte van de grondwateronttrekking. Een verontreiniging buiten het invloedsgebied zal waarschijnlijk niet verplaatst worden door een grondwateronttrekking.
Of verplaatsing van een mobiele verontreiniging toegestaan kan worden, dient getoetst te worden. Hierover zal advies gevraagd worden aan het Wbb-bevoegd gezag (Wet bodembescherming). Het is niet toegestaan een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen. Door het plaatsen van een interceptiebemaling, kan het verplaatsen van de vlek voorkomen worden.
Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.
Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.
Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als er sprake is van een project die lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarbij twee grondwateronttrekkingen niet in elkaar invloedgebied bevinden.
Voor deze algemene regel geldt dat een melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Zoals bijvoorbeeld: het uitvoeren van meerdere bouwputbemalingen of het uitvoeren van een bouwputbemaling en een bodemsanering (ontgraving in een bouwput). De melding kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan. Zie hiervoor de site van het waterschap (www.hdsr.nl). Tevens kan een melding digitaal worden gedaan via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd, als deze allemaal uitgevoerd moeten worden om één einddoel te bereiken. Al deze grondwater-onttrekkingen hebben dan in hun geheel invloed op de omgeving. Het is dan ook niet toegestaan om:
Een melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen ingediend worden. Hiervoor zijn diverse mogelijkheden beschikbaar. De melding moet voldoen aan de indieningsvereisten van de Waterregeling (artikelen 6.4, 6.19 en 6.27). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag (zoals het Wabo- en/of Wbb-bevoegd gezag) ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).
Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.
Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:
Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden.
Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden.
Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.
Ook de beëindiging van de grondwateronttrekking moet gemeld worden, waarbij aangegeven dient te worden hoeveel grondwater in totaal is onttrokken en de einddatum van de grondwateronttrekking. De gemelde gegevens worden door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te sluiten, de onttrekkingsperiode vast te leggen, na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid en indien geloosd is in een oppervlaktewater, vuilwaterriool of hemelwaterriool om de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
57 Grondwateronttrekking in een sleuf
Dit hoofdstuk is van toepassing op grondwateronttrekkingen in een sleuf ten behoeve van de activiteiten aanleggen of reparatie van riolering, kabels, leidingen en funderingen, het uitvoeren van onderzoek of andersoortige ondergrondse werkzaamheden over een (grote) lengte of het graven van een oppervlaktewatergang. Een sleufbemaling kenmerkt zich door voortgang van de grondwateronttrekking; het opschuiven (verplaatsen) in de loop van de tijd.
Als u voornemens bent een van bovenstaande activiteiten uit te voeren waarvoor een grondwateronttrekking noodzakelijk is om de werkzaamheden in den droge uit te kunnen voeren, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. Uit het stroomschema blijkt of de activiteit is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Voor grondwateronttrekkingen in een sleuf gelegen in een kwetsbaar gebied is dit hoofdstuk van toepassing als voldaan wordt aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 71
Voor grondwateronttrekkingen in een sleuf gelegen in de zone van een waterstaatswerk van een waterkering of een beschermingszone van een waterstaatswerk is dit hoofdstuk van toepassing als voldaan wordt aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 72.
Als u voornemens bent grondwater te onttrekken in een sleuf en in een bouwput of in een sleuf en voor een andere activiteit, zoals sanering of beheersing, doorloop dan het stroomschema opgenomen in hoofdstuk 60. Uit het stroomschema blijkt onder welke voorwaarden de grondwateronttrekkingen zijn toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u de handeling gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
57.2 Stroomschema grondwateronttrekking in een sleuf
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken.
Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, verplaatsen van verontreiniging, verdroging en het indringen van zuurstof in de bodem.
Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een sleuf met een totaal debiet kleiner dan 15.000 m3/week de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het is mogelijk om de grondwateronttrekking dusdanig in te richten dat in een korte periode meer grondwater onttrokken wordt. Voorwaarde is dat na een week (7 dagen) niet meer dan 15.000 m3 grondwater onttrokken mag zijn.
Het debiet en het totale waterbezwaar kunnen beperkt blijven door de lengte van de sleuf af te stemmen op de aanlegsnelheid. Zo wordt voorkomen dat een sleufdeel wordt bemalen, waarvoor een verlaagde grondwaterstand op dat moment nog niet noodzakelijk is.
Het onder een algemene regel uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere sleuven tegelijkertijd, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het weekdebiet van alle sleufbemalingen samen kleiner dan 15.000 m3/week is.
Bij een debiet groter dan of gelijk aan 15.000 m3/week zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 57.5.
Een grondwateronttrekking ten behoeve van een sleuf kenmerkt zich door voortgang. De grondwateronttrekking start op een punt en zal gaandeweg de grondwateronttrekking opschuiven, net zo lang tot de volledige afstand is afgelegd.
Door ervoor te zorgen dat de onttrekking niet te lang op een locatie plaatsvindt, zullen de effecten van de grondwateronttrekking beperkt zijn, zelfs bij een hoger uurdebiet. Dit wordt bereikt door een verplaatsing van de grondwateronttrekking te eisen. Een voortgang van 20 meter per week per sleuf in bemaling, betekent dat na een week de werkzaamheden en daarmee de grondwateronttrekking minimaal 20 meter zijn verplaatst, voor elke sleuf die wordt bemalen. Het is niet mogelijk om de voortgang van 20 m per week te verdelen over meerdere sleuven, om in totaal een voortgang van 20 m te hebben.
Heen en weer schuiven (bijvoorbeeld: een week werken van noord naar zuid en de daarop volgende week werken van zuid naar noord op dezelfde locatie) wordt niet beschouwd als voortgang.
Toelichting bij vraag 3, 3a en 3b
Door het onttrekken van grondwater kan het zijn dat een verontreinigingsvlek wordt verplaatst. Het verplaatsen van de verontreinigingsvlek is ongewenst en dient voorkomen te worden. Door het plaatsen van een interceptiebemaling, kan voorkomen worden dat een verontreinigingsvlek verplaatst.
Een interceptiebemaling is een grondwateronttrekking in of nabij een verontreinigingsvlek om te voorkomen dat deze in de richting van een andere (grotere) grondwateronttrekking verplaatst.
Een verontreinigingsvlek kan ook door een andere oorzaak worden verplaatst, zoals natuurlijke grondwaterstroming. Indien hier sprake van is, dan is een grondwateronttrekking ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van de verontreinigingsvlek, niet een interceptiebemaling. Er is dan sprake van een grondwatersanering of een beheersmaatregel.
Voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering of een beheersmaatregel, doorloop dan het stroomschema opgenomen in respectievelijk hoofdstuk 58 of hoofdstuk 59. Daarin is weergegeven of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
De verplaatsing van een verontreinigingsvlek kan al met een beperkt debiet voorkomen worden. Het maximale debiet voor interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is daarom overeenkomstig met het maximaal debiet voor een grondwatersanering. Mogelijk zijn er in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigingsvlekken en zijn, om verplaatsing te voorkomen, meerdere interceptiebemalingen noodzakelijk.
Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptiebemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het totaal debiet van alle interceptiebemalingen niet meer dan 25 m3/uur bedragen.
Bij een debiet groter dan of gelijk aan 25 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld moet worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 57.5.
Een interceptiebemaling is een grondwateronttrekking, die enkel uitgevoerd mag worden als aanvulling op een tijdelijke andere grondwateronttrekking. Het onder een algemene regel uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen in een sleuf en/of meerdere interceptiebemalingen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle grondwateronttrekkingen (ten behoeve van sleuven en interceptie) samen kleiner dan 15.000 m3/week is.
Ervaring leert dat bij een debiet groter dan of gelijk aan 15.000 m3/week meer (negatieve) gevolgen te verwachten zijn, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 57.5.
De totale hoeveelheid onttrokken grondwater (waterbezwaar) wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico’s bij een waterbezwaar kleiner dan 400.000 m beperkt.
Het maximale waterbezwaar (400.000 m3) is gebaseerd op een bemalingsperiode van zes maanden waarin sprake is van een continue onttrekking van 100 m3/uur. Voordeel van opnemen van het criterium maximaal waterbezwaar in plaats van het criterium maximale tijdsduur is dat grondwateronttrekkingen met een lange duur en een laag debiet, niet direct vergunningplichtig zijn, omdat er geen tijdsbepalende factor is. Hierdoor kunnen meer grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd onder een algemene regel. Voorbeelden hiervan zijn grondwateronttrekkingen die uitlopen door bijvoorbeeld vorstverlet of doordat gedurende de uitvoering een grondwateronttrekking tijdelijk stil ligt.
Bij een waterbezwaar kleiner dan 400.000 m3 kan worden volstaan met een algemene Regel met meldplicht. In de algemene regel zijn voorschriften opgenomen waaraan de grondwateronttrekking moet voldoen.
Bij een waterbezwaar groter dan of gelijk aan 400.000 m3 is de invloed groter en zijn er meer risico’s te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke grondwateronttrekking, geldt een vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 57.5.
De risico’s van een grondwateronttrekking en het benodigde debiet hangen samen met de diepte waarop het grondwater wordt onttrokken (filterdiepte). Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging te bereiken.
Door de onttrekkingsfilters op de juiste diepte te plaatsen wordt het grondwater onttrokken dat voor overlast in de bouwput kan zorgen. Wanneer de onttrekkingsfilters te diep geplaatst worden, wordt grondwater dieper dan strikt noodzakelijk is, onttrokken. Het grondwater dat zijwaarts toestroomt, wat ook voor overlast kan zorgen, wordt dan mogelijk niet onttrokken. Bijvoorbeeld door aanwezigheid van kleilenzen.
Bij een toenemende filterdiepte, neemt het benodigde debiet toe en daarmee ook de gevolgen van de grondwateronttrekking op de omgeving. Bij grondwateronttrekkingen dieper dan 9 m-mv zal per geval beoordeeld moeten worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder vergunningplicht, zier hiervoor ook paragraaf 57.5
Bij een klein debiet zijn de effecten op de grondwaterstand en in de omgeving beperkt. Uit ervaring blijkt dat bij debieten onder de 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar, slechts zeer beperkte schommelingen (verlagingen) in de grondwaterstand of stijghoogte worden geconstateerd.
Mogelijk kunnen in de directe omgeving van kleine onttrekkingen ook andere onttrekkingen aanwezig zijn. Meerdere kleine onttrekkingen kunnen dezelfde effecten veroorzaken als één grote onttrekking. Daarom is het onttrekken van grondwater met een relatief klein debiet, meldingsplichtig.
Bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar zijn maar beperkte (negatieve) gevolgen te verwachten. Daarom is aan dit soort grondwateronttrekkingen minder eisen gesteld en valt dit onder algemene regel met meldplicht, zie hiervoor ook paragraaf 57.4.1.
Bij een debiet groter dan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar zijn (negatieve) gevolgen te verwachten. Daarom is aan dit soort grondwateronttrekkingen meer eisen gesteld en valt dit onder algemene regel met meldplicht, zie hiervoor ook paragraaf 57.4.2.
De zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, is altijd van toepassing op alle handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) zijn hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘algemene regel met meldplicht’ of ‘algemene regel zonder meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
57.4.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
De onttrokken hoeveelheid grondwater wordt, bij een pomp met een capaciteit kleiner dan 10 m3/uur, gemonitord door de uren waarop de pomp aan staat, te registreren met capaciteit van de pomp, datum en tijdstip van meting. Of met een watermeter zoals vermeld bij lid b. De gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard.
Bij een pomp met een capaciteit groter dan 10 m3/uur wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %. Voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd. De gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen. De gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
Voor één project moet één melding (deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen) ingediend worden. Tenzij de tijd tussen einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is of het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.
Binnen één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking wordt het einde van de grondwateronttrekking gemeld aan het waterschap onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer. Daarbij wordt de totale onttrokken hoeveelheid grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden of draaiuren per dag, de begin- en eindstand van de watermeter (indien aanwezig), de datum en het tijdstip van de beëindiging, doorgegeven.
In artikel 6.11 van het Waterbesluit is vastgelegd dat een ieder die grondwater onttrekt, de hoeveelheid per kwartaal moet registreren en jaarlijks voor 31 januari, de onttrokken hoeveelheid moet melden aan het bevoegd gezag. Het waterschap mag afwijken van de metingen per kwartaal voor kortdurende grondwateronttrekkingen, mits dit wordt vastgelegd.
Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt.
Monitoring van de onttrokken hoeveelheid grondwater bij een pomp met een capaciteit kleiner dan 10 m3/uur, kan worden volstaan met het bijhouden van het aantal draaiuren. Is sprake van een grotere pompcapaciteit dan zal de grondwateronttrekking gemonitord moeten worden door middel van een watermeter.
Monitoring bij een pomp met een grotere capaciteit gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Bij het meten wordt de stand van de watermeter(s), de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.
Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.
Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als er sprake is van een project die lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarbij twee grondwateronttrekkingen niet in elkaar invloedgebied bevinden.
Voor deze algemene regel geldt dat een melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Zoals bijvoorbeeld: het uitvoeren van meerdere sleufbemalingen of het uitvoeren van een sleufbemaling en een bodemsanering. De melding kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan. Zie hiervoor de site van het waterschap (www.hdsr.nl). Tevens kan een melding digitaal worden gedaan via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd, omdat het in z’n geheel invloed heeft op de omgeving. Het is dan ook niet toegestaan om:
Een melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen ingediend worden. Hiervoor zijn diverse mogelijkheden beschikbaar. De melding moet voldoen aan de indieningsvereisten van de Waterregeling (artikelen 6.4, 6.19 en 6.27). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag (zoals het Wabo- en/of Wbb-bevoegd gezag) ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).
Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.
Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:
Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden.
Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden.
Ook de beëindiging van de grondwateronttrekking moet gemeld worden, waarbij aangegeven dient te worden hoeveel grondwater in totaal is onttrokken en de einddatum van de grondwateronttrekking. De gemelde gegevens worden door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te sluiten, de onttrekkingsperiode vast te leggen, na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid en indien geloosd is in een oppervlaktewater, vuilwaterriool of hemelwaterriool om de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.
57.4.2 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
De peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend. Deze kaart bevat de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP. Minimaal één week voor de start van het onttrekken van grondwater worden deze gegevens aan het waterschap gerapporteerd, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.
De onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %. Voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd. De gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen. De gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard.
Bij het realiseren en bij (geheel of gedeeltelijk) buiten gebruik stellen van de onttrekkingsputten en peilbuizen werkt de vergunninghouder volgens de protocollen 2001 en/of 2101; Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
Voor één project moet één melding (deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen) ingediend worden. Tenzij de tijd tussen einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is of het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.
Binnen één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking wordt het einde van de grondwateronttrekking gemeld aan het waterschap onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer. Daarbij dient de initiatiefnemer een rapportage in. Deze rapportage bevat de totale onttrokken hoeveelheid grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging. Tevens zijn in de rapportage alle gemeten grondwaterstanden en stijghoogten opgenomen.
Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de sleufbodem geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden.
Het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte ter plaatse van een sleuf heeft ook (negatieve) gevolgen voor de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de sleuf. Om zicht te krijgen/houden op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de sleuf is monitoring voorgeschreven. Hiermee kan bij drastische verlagingen worden ingegrepen om schade te voorkomen.
Het waterschap heeft voorgeschreven waaraan een monitoring voor het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte minimaal moet voldoen. Door omstandigheden kan het voorkomen dat hier niet aan voldaan kan worden of dat met een andere methode van monitoring ook voldoende zicht wordt verkregen op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de sleuf. In deze gevallen kan een (gemotiveerd) schriftelijk verzoek, waarin de monitoring wordt beschreven, worden ingediend.
In artikel 6.11 van het Waterbesluit is vastgelegd dat een ieder die grondwater onttrekt, de hoeveelheid per kwartaal moet registreren en jaarlijks voor 31 januari, de onttrokken hoeveelheid moet melden aan het bevoegd gezag. Het waterschap mag afwijken van de metingen per kwartaal voor kortdurende grondwateronttrekkingen, mits dit wordt vastgelegd.
Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Bij het meten wordt de stand van de watermeter(s), de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.
Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabij gelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de grondwateronttrekking. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en ligging ten opzichte van de grondwateronttrekking. Een verontreiniging buiten het invloedsgebied zal waarschijnlijk niet verplaatst worden door een grondwateronttrekking.
Of verplaatsing van een mobiele verontreiniging toegestaan kan worden, dient getoetst te worden. Hierover zal advies gevraagd worden aan het Wbb-bevoegd gezag (Wet bodembescherming). Het is niet toegestaan een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen. Door het plaatsen van een interceptiebemaling, kan het verplaatsen van de vlek voorkomen worden.
Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.
Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.
Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als er sprake is van een project die lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarbij twee grondwateronttrekkingen niet in elkaar invloedgebied bevinden.
Voor deze algemene regel geldt dat een melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Zoals bijvoorbeeld: het uitvoeren van meerdere sleufbemalingen of het uitvoeren van een sleufbemaling en een bodemsanering in een sleuf. De melding kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan. Zie hiervoor de site van het waterschap (www.hdsr.nl). Tevens kan een melding digitaal worden gedaan via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd, omdat het in z’n geheel invloed heeft op de omgeving. Het is dan ook niet toegestaan om:
Een melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen ingediend worden. Hiervoor zijn diverse mogelijkheden beschikbaar. De melding moet voldoen aan de indieningsvereisten van de Waterregeling (artikelen 6.4, 6.19 en 6.27). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag (zoals het Wabo- en/of Wbb-bevoegd gezag) ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).
Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.
Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:
Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden.
Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden.
Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.
Ook de beëindiging van de grondwateronttrekking moet gemeld worden, waarbij aangegeven dient te worden hoeveel grondwater in totaal is onttrokken en de einddatum van de grondwateronttrekking. De gemelde gegevens worden door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te sluiten, de onttrekkingsperiode vast te leggen, na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid en indien geloosd is in een oppervlaktewater, vuilwaterriool of hemelwaterriool om de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
58 Grondwateronttrekking voor grondwatersanering
Dit hoofdstuk is van toepassing op grondwatersaneringen. Hieronder wordt verstaan het onttrekken van grondwater ten behoeve van het verwijderen van verontreinigingen uit het grondwater of verwijderen van verontreinigd grondwater.
Als u voornemens bent een van bovenstaande activiteiten uit te voeren, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. Uit het stroomschema blijkt of de activiteit is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Voor grondwatersaneringen gelegen in de zone van een waterstaatswerk van een waterkering of een beschermingszone van een waterstaatswerk is dit hoofdstuk van toepassing als voldaan wordt aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 72.
Als u voornemens bent grondwater te onttrekken ten behoeve van een grondwatersanering en een bodemsanering of een grondwatersanering en een andere activiteit, doorloop dan het stroomschema opgenomen in hoofdstuk 60. Uit het stroomschema blijkt onder welke voorwaarden de grondwateronttrekkingen zijn toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u de handeling gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
58.2 Stroomschema grondwateronttrekking voor grondwatersanering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving.
Bij een debiet kleiner dan 25 m3/uur is slechts sprake van kleine verlagingen in de grondwaterstand of stijghoogte. Ervaring leert dat het risico op schade bij langdurige grondwateronttrekking met dit debiet, beperkt is.
Bij een langdurige grondwateronttrekking met een debiet groter dan of gelijk aan 25 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 58.5.
Toelichting bij vraag 2, 2a en 2b
Door het onttrekken van grondwater kan het zijn dat een verontreinigingsvlek wordt verplaatst. Het verplaatsen van de verontreinigingsvlek is ongewenst en dient voorkomen te worden. Door het plaatsen van een interceptiebemaling, kan voorkomen worden dat een verontreinigingsvlek verplaatst.
Een interceptiebemaling is een grondwateronttrekking in of nabij een verontreinigingsvlek, om te voorkomen dat deze in de richting van een andere (grotere) grondwateronttrekking verplaatst.
Een verontreinigingsvlek kan ook door een andere oorzaak worden verplaatst, zoals natuurlijke grondwaterstroming. Indien hier sprake van is, dan is een grondwateronttrekking ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van de verontreinigingsvlek, niet een interceptiebemaling. Er is dan sprake van een grondwatersanering of een beheersmaatregel. Voor het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel, doorloop dan het stroomschema opgenomen hoofdstuk 59. Daarin is weergegeven of de handeling is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Een interceptiebemaling is een grondwateronttrekking, die enkel uitgevoerd mag worden als aanvulling op een tijdelijke andere grondwateronttrekking.
De verplaatsing van een verontreinigingsvlek kan door een interceptiebemaling met een beperkt debiet al voorkomen worden. Het maximale debiet voor interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is overeenkomstig met het maximaal debiet voor een grondwatersanering. Mogelijk zijn er in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigingsvlekken en zijn, om verplaatsing te voorkomen, meerdere interceptiebemalingen noodzakelijk.
Het onder een algemene regel uitvoeren van één of meerdere grondwatersanering(en) en één of meerdere interceptiebemaling(en), is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle grondwateronttrekkingen (ten behoeve van de grondwatersanering en interceptie) samen kleiner dan 25 m3/uur is.
Ervaring leert dat bij een debiet groter dan of gelijk aan 25 m3/uur meer (negatieve) gevolgen te verwachten zijn, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 58.5.
De zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, is altijd van toepassing op alle handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) zijn hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘algemene regel met meldplicht’ of ‘algemene regel zonder meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
58.4.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
De onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %. Voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd. De gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen. De gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard.
Bij het realiseren en bij (geheel of gedeeltelijk) buiten gebruik stellen van de onttrekkingsputten en peilbuizen werkt de vergunninghouder volgens de protocollen 2001 en/of 2101; Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
Voor één project moet één melding (deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen) ingediend worden. Tenzij de tijd tussen einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is of het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.
Om zicht te krijgen/houden op de voortgang van de sanering, zal gemonitord moeten worden volgens het saneringsplan dat ingediend is bij de melding.
In artikel 6.11 van het Waterbesluit is vastgelegd dat een ieder die grondwater onttrekt, de hoeveelheid per kwartaal moet registreren en jaarlijks voor 31 januari, de onttrokken hoeveelheid moet melden aan het bevoegd gezag. Het waterschap mag afwijken van de metingen per kwartaal voor kortdurende grondwateronttrekkingen, mits dit wordt vastgelegd.
Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat maandelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Bij het meten wordt de stand van de watermeter(s), de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.
Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabij gelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de grondwateronttrekking. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en ligging ten opzichte van de grondwateronttrekking. Een verontreiniging buiten het invloedsgebied zal waarschijnlijk niet verplaatst worden door een grondwateronttrekking.
Of verplaatsing van een mobiele verontreiniging toegestaan kan worden, dient getoetst te worden. Hierover zal, door het waterschap, advies gevraagd worden aan het Wbb-bevoegd gezag (Wet bodembescherming). Het is niet toegestaan een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen. Door het plaatsen van een interceptiebemaling, kan het verplaatsen van de vlek voorkomen worden.
Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.
Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.
Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als er sprake is van een project die lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarbij twee grondwateronttrekkingen niet in elkaar invloedgebied bevinden.
Voor deze algemene regel geldt dat een melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Zoals bijvoorbeeld: het uitvoeren van een bodemsanering en grondwatersanering. De melding kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan. Zie hiervoor de site van het waterschap (www.hdsr.nl). Tevens kan een melding digitaal worden gedaan via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd, omdat het in z’n geheel invloed heeft op de omgeving. Het is dan ook niet toegestaan om:
Een melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen ingediend worden. Hiervoor zijn diverse mogelijkheden beschikbaar. De melding moet voldoen aan de indieningsvereisten van de Waterregeling (artikelen 6.4, 6.19 en 6.27). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag (zoals het Wabo- en/of Wbb-bevoegd gezag) ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).
Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.
Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:
Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden.
Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden.
Het juist afdichten van diepe putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.
Ook de beëindiging van de grondwateronttrekking moet gemeld worden, waarbij aangegeven dient te worden hoeveel grondwater in totaal is onttrokken en de einddatum van de grondwateronttrekking. De gemelde gegevens worden door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te sluiten, de onttrekkingsperiode vast te leggen, na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid en indien geloosd is in een oppervlaktewater, vuilwaterriool of hemelwaterriool om de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
59 Grondwateronttrekking voor beheersmaatregel
Dit hoofdstuk is van toepassing op beheersmaatregelen. Hieronder wordt verstaan het onttrekken van grondwater met als doel het beheersen of op de plaats houden van verontreinigd grondwater, dat onderhevig is aan natuurlijke veranderingen, zoals natuurlijke grondwaterstroming.
Als u voornemens bent een van bovenstaande activiteiten uit te voeren, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. Uit het stroomschema blijkt of de activiteit is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Voor beheersmaatregelen gelegen in de zone van een waterstaatswerk van een waterkering of een beschermingszone van een waterstaatswerk is dit hoofdstuk van toepassing als voldaan wordt aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 72.
Als u voornemens bent grondwater te onttrekken ten behoeve van een beheersmaatregel en een andere activiteit of voor een beheersmaatregel en een grondwatersanering, doorloop dan het stroomschema opgenomen in hoofdstuk 60. Uit het stroomschema blijkt onder welke voorwaarden de grondwateronttrekkingen zijn toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u de handeling gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
59.2 Stroomschema grondwateronttrekking voor beheersmaatregel
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving.
Bij een debiet kleiner dan 25 m3/uur is slechts sprake van kleine verlagingen in de grondwaterstand of stijghoogte. Ervaring leert dat het risico op schade bij langdurige grondwateronttrekking met dit debiet, beperkt is.
Bij een langdurige grondwateronttrekking met een debiet groter dan of gelijk aan 25 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 59.5.
Het beheersen van een verontreinigingsvlek is geen structurele oplossing. Het saneren van grondwaterverontreinigingen heeft de voorkeur boven het beheersen van grondwaterverontreinigingen. Bij een beheersmaatregel wordt verontreinigd grondwater onttrokken om te voorkomen dat een verontreinigingsvlek verplaatst. Bij langdurig beheersen bestaat de kans dat een grondwaterverontreiniging gedeeltelijk of zelfs volledig wordt verwijderd.
Als een verontreinigingsvlek niet wordt gesaneerd en verplaatsing via een beheersmaatregel wordt voorkomen, bestaat altijd een (klein) risico dat de vlek alsnog kan verplaatsen. Bovendien is het vanuit grondwaterbeheer ongewenst omdat permanent grondwater onttrokken wordt. Om deze reden is er een beperking aan de duur van een grondwateronttrekking ten behoeve van beheersing van een grondwaterverontreiniging gesteld.
Toelichting bij vraag 3, 3a en 3b
Door het onttrekken van grondwater kan het zijn dat een verontreinigingsvlek wordt verplaatst. Het verplaatsen van de verontreinigingsvlek is ongewenst en dient voorkomen te worden. Door het plaatsen van een interceptiebemaling, kan voorkomen worden dat een verontreinigingsvlek verplaatst.
Een interceptiebemaling is een grondwateronttrekking in of nabij een verontreinigingsvlek om te voorkomen dat deze in de richting van een andere (grotere) grondwateronttrekking verplaatst.
Een verontreinigingsvlek kan ook door een andere oorzaak worden verplaatst, zoals natuurlijke grondwaterstroming. Indien hier sprake van is, dan is een grondwateronttrekking ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van de verontreinigingsvlek, niet een interceptiebemaling. Er is dan sprake van een grondwatersanering of een beheersmaatregel.
Een interceptiebemaling is een grondwateronttrekking, die enkel uitgevoerd mag worden als aanvulling op een tijdelijke andere grondwateronttrekking.
De verplaatsing van een verontreinigingsvlek kan door een interceptiebemaling met een beperkt debiet al voorkomen worden. Het maximale debiet voor interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is overeenkomstig met het maximaal debiet voor een beheersmaatregel. Mogelijk zijn er in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigingsvlekken en zijn, om verplaatsing te voorkomen, meerdere interceptiebemalingen noodzakelijk.
Het onder een algemene regel uitvoeren van één of meerdere beheersmaatregel(en) en één of meerdere interceptiebemaling(en), is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle grondwateronttrekkingen (ten behoeve van de grondwatersanering en interceptie) samen kleiner dan 25 m3/uur is.
Ervaring leert dat bij een debiet groter dan of gelijk aan 25 m3/uur meer (negatieve) gevolgen te verwachten zijn, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 59.5.
De zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, is altijd van toepassing op alle handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) zijn hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘algemene regel met meldplicht’ of ‘algemene regel zonder meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
59.4.1 Algemene regel met meldplicht
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
De onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %. Voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd. De gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen. De gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard.
Bij het realiseren en bij (geheel of gedeeltelijk) buiten gebruik stellen van de onttrekkingsputten en peilbuizen werkt de vergunninghouder volgens de protocollen 2001 en/of 2101; Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
Voor één project moet één melding (deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen) ingediend worden. Tenzij de tijd tussen einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is of het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.
Om zicht te krijgen/houden op de voortgang van de sanering, zal gemonitord moeten worden volgens het saneringsplan wat ingediend is bij de melding.
In artikel 6.11 van het Waterbesluit is vastgelegd dat een ieder die grondwater onttrekt, de hoeveelheid per kwartaal moet registreren en jaarlijks voor 31 januari, de onttrokken hoeveelheid moet melden aan het bevoegd gezag. Het waterschap mag afwijken van de metingen per kwartaal voor kortdurende grondwateronttrekkingen, mits dit wordt vastgelegd.
Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat maandelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Bij het meten wordt de stand van de watermeter(s), de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.
Om de nut en noodzaak van de grondwateronttrekking ten behoeve van de grondwatersanering vast te kunnen stellen, zal het verloop van de grondwatersanering gemonitord moeten worden.
Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabij gelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de grondwateronttrekking. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en ligging ten opzichte van de grondwateronttrekking. Een verontreiniging buiten het invloedsgebied zal waarschijnlijk niet verplaatst worden door een grondwateronttrekking.
Of verplaatsing van een mobiele verontreiniging toegestaan kan worden, dient getoetst te worden. Hierover zal, door het waterschap, advies gevraagd worden aan het Wbb-bevoegd gezag (Wet bodembescherming). Het is niet toegestaan een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen. Door het plaatsen van een interceptiebemaling, kan het verplaatsen van de vlek voorkomen worden.
Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.
Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.
Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als er sprake is van een project die lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarbij twee grondwateronttrekkingen niet in elkaar invloedgebied bevinden.
Voor deze algemene regel geldt dat een melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Zoals bijvoorbeeld: het uitvoeren van een bodemsanering en grondwatersanering. De melding kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan. Zie hiervoor de site van het waterschap (www.hdsr.nl). Tevens kan een melding digitaal worden gedaan via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd, omdat het in z’n geheel invloed heeft op de omgeving. Het is dan ook niet toegestaan om:
Een melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen ingediend worden. Hiervoor zijn diverse mogelijkheden beschikbaar. De melding moet voldoen aan de indieningsvereisten van de Waterregeling (artikelen 6.4, 6.19 en 6.27). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag (zoals het Wabo- en/of Wbb-bevoegd gezag) ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).
Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.
Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:
Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden.
Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden.
Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.
Ook de beëindiging van de grondwateronttrekking moet gemeld worden, waarbij aangegeven dient te worden hoeveel grondwater in totaal is onttrokken en de einddatum van de grondwateronttrekking. De gemelde gegevens worden door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te sluiten, de onttrekkingsperiode vast te leggen, na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid en indien geloosd is in een oppervlaktewater, vuilwaterriool of hemelwaterriool om de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
60 Grondwateronttrekkingen in een project
Dit hoofdstuk is van toepassing op projecten waarvoor meerdere grondwateronttrekkingen in een bouwput en/of in een sleuf en/of ten behoeve van een grondwatersanering en/of ten behoeve van een beheersmaatregel worden uitgevoerd.
Grondwateronttrekkingen in een bouwput worden uitgevoerd ten behoeve van de activiteiten aanleg, sloop of verwijdering van funderingen, kelders, andere ondergrondse bebouwing of objecten (bijvoorbeeld: ondergrondse tank, zuiveringstechnische voorziening of duiker), ten behoeve van een bodemsanering of ten behoeve van inspectie van ondergrondse bebouwing of objecten.
Grondwateronttrekkingen in een sleuf worden uitgevoerd ten behoeve van de activiteiten aanleggen of reparatie van riolering, kabels, leidingen en funderingen, het uitvoeren van onderzoek of andersoortige ondergrondse werkzaamheden of het graven van een oppervlaktewater. Een sleufbemaling kenmerkt zich door voortgang.
Onder grondwatersanering wordt verstaan het onttrekken van grondwater ten behoeve van het verwijderen van verontreinigingen uit het grondwater of verwijderen van verontreinigd grondwater.
Onder beheersmaatregel wordt verstaan het onttrekken van grondwater met als doel het beheersen of op de plaats houden van verontreinigd grondwater, dat onderhevig is aan natuurlijke veranderingen, zoals natuurlijke grondwaterstroming.
Als u voornemens bent een combinatie van bovenstaande activiteiten uit te voeren, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. Uit het stroomschema blijkt onder welke voorwaarden de grondwateronttrekkingen zijn toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Voor projecten gelegen in de zone van een waterstaatswerk van een waterkering of een beschermingszone van een waterstaatswerk is dit hoofdstuk van toepassing als voldaan wordt aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 72.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u de handeling gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
60.2 Stroomschema grondwateronttrekkingen in een project
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Het onttrekken van grondwater heeft invloed op de omgeving. Meerdere grondwateronttrekkingen dicht bij elkaar in de buurt, die gelijktijdig of aansluitend op elkaar plaats vinden, hebben mogelijk een grotere invloed of groter invloedsgebied dan een enkele grondwateronttrekking. De invloed van een project met meerdere activiteiten waarvoor grondwateronttrekkingen nodig zijn, moet als een geheel beschouwd worden. Het opknippen van een project moet voorkomen worden.
Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het droog krijgen en houden van een bouwput moet worden voldaan aan de criteria zoals gesteld in hoofdstuk 56.
De criteria in hoofdstuk 56 geven grenzen aan de grootte van het onttrekkingsdebiet, het totale waterbezwaar, de verplaatsing van verontreiniging ten gevolge van de onttrekking en de diepte waarop het grondwater wordt onttrokken. Bij het voldoen aan de criteria is het risico van de grondwateronttrekking beperkt en kan worden volstaan met een melding.
Bij het niet voldoen aan de criteria in hoofdstuk 56 is de invloed van de grondwateronttrekking groter en zijn er meer risico’s te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke combinatie van grondwateronttrekkingen, geldt een vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 60.5.
Toelichting bij vraag 3, 3a en 3b
Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het droog krijgen en houden van een sleuf moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in hoofdstuk 57.
De criteria in hoofdstuk 57 geven grenzen aan de grootte van het onttrekkingsdebiet, het totale waterbezwaar, de verplaatsing van verontreiniging ten gevolge van de onttrekking en de diepte waarop het grondwater wordt onttrokken. Bij het voldoen aan de criteria is het risico van de grondwateronttrekking beperkt en kan worden volstaan met een melding.
Bij het niet voldoen aan de criteria in hoofdstuk 57 is de invloed van de grondwateronttrekking groter en zijn er meer risico’s te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke combinatie van grondwateronttrekkingen, geldt een vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 60.5.
De totale hoeveelheid onttrokken grondwater (waterbezwaar) wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico’s bij een waterbezwaar kleiner dan 400.000 m3, beperkt.
Bij een waterbezwaar kleiner dan 400.000 m3 kan worden volstaan met een algemene Regel met meldplicht. In de algemene regel zijn voorschriften opgenomen waaraan de grondwateronttrekking moet voldoen.
Bij een waterbezwaar groter dan of gelijk aan 400.000 m3 is de invloed groter en zijn er meer risico’s te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke grondwateronttrekking, geldt een vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 60.5.
Toelichting bij vraag 4, 4a en 4b
Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het saneren van grondwater moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in hoofdstuk 58.
De criteria in hoofdstuk 58 geven grenzen aan de grootte van het onttrekkingsdebiet en de verplaatsing van verontreiniging ten gevolge van de onttrekking. Bij het voldoen aan de criteria is het risico van de grondwateronttrekking beperkt en kan worden volstaan met een melding.
Bij het niet voldoen aan de criteria in hoofdstuk 58 is de invloed van de grondwateronttrekking groter en zijn er meer risico’s te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke combinatie van grondwateronttrekkingen, geldt een vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 60.5.
De totale hoeveelheid onttrokken grondwater (waterbezwaar) wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico’s bij een waterbezwaar kleiner dan 400.000 m3, beperkt.
Bij een waterbezwaar kleiner dan 400.000 m3 kan worden volstaan met een algemene Regel met meldplicht. In de algemene regel zijn voorschriften opgenomen waaraan de grondwateronttrekking moet voldoen.
Bij een waterbezwaar groter dan of gelijk aan 400.000 m3 is de invloed groter en zijn er meer risico’s te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke grondwateronttrekking, geldt een vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 60.5.
Toelichting bij vraag 5, 5a en 5b
Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het beheersen van een verontreinigingsvlek moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in hoofdstuk 59.
De criteria in hoofdstuk 59 geven grenzen aan de grootte van het onttrekkingsdebiet en de verplaatsing van verontreiniging ten gevolge van de onttrekking. Bij het voldoen aan de criteria is het risico van de grondwateronttrekking beperkt en kan worden volstaan met een melding.
Bij het niet voldoen aan de criteria in hoofdstuk 59 is de invloed van de grondwateronttrekking groter en zijn er meer risico’s te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke combinatie van grondwateronttrekkingen, geldt een vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 60.5.
De totale hoeveelheid onttrokken grondwater (waterbezwaar) wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico’s bij een waterbezwaar kleiner dan 400.000 m3, beperkt.
Bij een waterbezwaar kleiner dan 400.000 m3 kan worden volstaan met een algemene Regel met meldplicht. In de algemene regel zijn voorschriften opgenomen waaraan de grondwateronttrekking moet voldoen.
Bij een waterbezwaar groter dan of gelijk aan 400.000 m3 is de invloed groter en zijn er meer risico’s te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke grondwateronttrekking, geldt een vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 60.5.
De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken.
Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, verplaatsen van verontreiniging, verdroging en het indringen van zuurstof in de bodem.
Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking met een debiet kleiner dan 100 m3/uur de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het onder een algemene regel uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle grondwateronttrekkingen samen kleiner dan 100 m3/uur is.
Bij een debiet groter dan of gelijk aan 100 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 60.5.
De zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, is altijd van toepassing op alle handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
60.4 Algemene regel met meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) zijn hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘algemene regel met meldplicht’ of ‘algemene regel zonder meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
De peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend. Deze kaart bevat de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP. Minimaal één week voor de start van het onttrekken van grondwater worden deze gegevens aan het waterschap gerapporteerd, onder vermelding van het onderwerp en indien bekend het zaaknummer.
De onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %. Voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd. De gemeten hoeveelheden worden geregistreerd per activiteit met de datum en het tijdstip van aflezen. De gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard.
Bij het realiseren en bij (geheel of gedeeltelijk) buiten gebruik stellen van de onttrekkingsputten en peilbuizen werkt de vergunninghouder volgens de protocollen 2001 en/of 2101; Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
Voor één project moet één melding (deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen) ingediend worden. Tenzij de tijd tussen einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is of het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.
Binnen één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking wordt het einde van de grondwateronttrekking gemeld aan het waterschap onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer. Daarbij dient de initiatiefnemer een rapportage in. Deze rapportage bevat de totale onttrokken hoeveelheid grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden of draaiuren per dag, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging. Tevens zijn in de rapportage alle gemeten grondwaterstanden en stijghoogten opgenomen.
Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de bouwputbodem en/of sleufbodem geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden.
Het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte ter plaatse van een bouwput of sleuf heeft ook (negatieve) gevolgen voor de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput. Om zicht te krijgen/houden op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput is monitoring voorgeschreven. Hiermee kan bij drastische verlagingen worden ingegrepen om schade te voorkomen.
Het waterschap heeft voorgeschreven waaraan een monitoring voor het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte minimaal moet voldoen. Door omstandigheden kan het voorkomen dat hier niet aan voldaan kan worden of dat met een andere methode van monitoring ook voldoende zicht wordt verkregen op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput en/of sleuf. In deze gevallen kan een (gemotiveerd) schriftelijk verzoek, waarin de monitoring wordt beschreven, worden ingediend.
In artikel 6.11 van het Waterbesluit is vastgelegd dat een ieder die grondwater onttrekt, de hoeveelheid per kwartaal moet registreren en jaarlijks voor 31 januari, de onttrokken hoeveelheid moet melden aan het bevoegd gezag. Het waterschap mag afwijken van de metingen per kwartaal voor kortdurende grondwateronttrekkingen, mits dit wordt vastgelegd.
Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Bij het meten wordt de stand van de watermeter(s), de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.
Om de nut en noodzaak van de grondwateronttrekking ten behoeve van de grondwatersanering en/of beheersing vast te kunnen stellen, zal het verloop van de grondwatersanering en/of beheersing van de verontreiniging gemonitord moeten worden.
Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabij gelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de grondwateronttrekking. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en ligging ten opzichte van de grondwateronttrekking. Een verontreiniging buiten het invloedsgebied zal waarschijnlijk niet verplaatst worden door een grondwateronttrekking.
Of verplaatsing van een mobiele verontreiniging toegestaan kan worden, dient getoetst te worden. Hierover zal advies gevraagd worden aan het Wbb-bevoegd gezag (Wet bodembescherming). Het is niet toegestaan een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen. Door het plaatsen van een interceptiebemaling, kan het verplaatsen van de vlek voorkomen worden.
Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.
Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.
Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als er sprake is van een project die lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarbij twee grondwateronttrekkingen niet in elkaar invloedgebied bevinden.
Voor deze algemene regel geldt dat een melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Zoals bijvoorbeeld: het uitvoeren van meerdere bouwputbemalingen of het uitvoeren van een bouwputbemaling en een bodemsanering. De melding kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan. Zie hiervoor de site van het waterschap (www.hdsr.nl). Tevens kan een melding digitaal worden gedaan via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd, omdat het in z’n geheel invloed heeft op de omgeving. Het is dan ook niet toegestaan om:
Een melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen ingediend worden. Hiervoor zijn diverse mogelijkheden beschikbaar. De melding moet voldoen aan de indieningsvereisten van de Waterregeling (artikelen 6.4, 6.19 en 6.27). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag (zoals het Wabo- en/of Wbb-bevoegd gezag) ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).
Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.
Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:
Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden.
Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.
Ook de beëindiging van de grondwateronttrekking moet gemeld worden, waarbij aangegeven dient te worden hoeveel grondwater in totaal is onttrokken en de einddatum van de grondwateronttrekking. De gemelde gegevens worden door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te sluiten, de onttrekkingsperiode vast te leggen, na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid en indien geloosd is in een oppervlaktewater, vuilwaterriool of hemelwaterriool om de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
Dit hoofdstuk is van toepassing op proefonttrekkingen. Onder proefonttrekking wordt verstaan het onttrekken van grondwater met als doel de geohydrologische gesteldheid van de bodem vast te stellen Bijvoorbeeld voor het bepalen van het benodigde debiet of de mogelijkheid voor het aanleggen van een energieopslagsysteem. Of onder proefonttrekking wordt verstaan het onttrekken van grondwater in het kader van een saneringsonderzoek in de zin van de Wet bodembescherming.
Als u voornemens bent bovenstaande activiteiten uit te voeren, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. Uit het stroomschema blijkt onder welke voorwaarden de grondwateronttrekkingen zijn toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Voor projecten gelegen in de zone van een waterstaatswerk van een waterkering of een beschermingszone van een waterstaatswerk is dit hoofdstuk van toepassing als voldaan wordt aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 72.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u de handeling gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
61.2 Stroomschema proefonttrekking
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage.
Risico’s van een grondwateronttrekking hangen samen met de duur en grootte van de grondwateronttrekking. Bij kortdurende grondwateronttrekkingen zijn de risico’s beperkt. Door een maximaal debiet en een maximale duur vast te leggen, zullen de effecten van de grondwateronttrekking beperkt blijven.
Bij proeven wordt doorgaans in de praktijk getoetst welke onttrekkingshoeveelheden noodzakelijk zijn om de geplande werkzaamheden uit te kunnen voeren. Dat kan zijn voor het verlagen van de grondwaterstand, maar ook voor het bepalen van de geschiktheid van een locatie voor bodemenergie opslag of een andere vorm van geohydrologisch onderzoek.
Bij een proefonttrekking zijn mogelijk hogere debieten gemoeid dan is toegestaan onder een melding voor de daadwerkelijke uitvoering. Omdat een proefonttrekking veel inzicht verschaft in de werkelijke situatie, wordt een proef ten behoeve van bepaling van de benodigde debieten voor verlaging van de grondwaterstand, bij geohydrologisch onderzoek voor grondwaterstandsverlaging en/of retourbemaling of voor het bepalen van de geschiktheid van een locatie voor warmte en/of koude opslag (WKO), toegestaan onder een melding.
De zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, is altijd van toepassing op alle handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
61.4 Algemene regel met meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) zijn hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘algemene regel met meldplicht’ of ‘algemene regel zonder meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
De peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend. Deze kaart bevat de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP. Minimaal één week voor de start van het onttrekken van grondwater worden deze gegevens aan het waterschap gerapporteerd, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.
De onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %. Voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd. De gemeten hoeveelheden worden geregistreerd per activiteit met de datum en het tijdstip van aflezen. De gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard.
Bij het realiseren en bij (geheel of gedeeltelijk) buiten gebruik stellen van de onttrekkingsputten en peilbuizen werkt de vergunninghouder volgens de protocollen 2001 en/of 2101; Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
Voor één project moet één melding (deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen) ingediend worden. Tenzij de tijd tussen einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is of het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.
Binnen één maand na beëindiging van de grondwateronttrekkingen wordt het einde van de grondwateronttrekkingen gemeld aan het waterschap onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer. Daarbij dient de initiatiefnemer een rapportage in. Deze rapportage bevat de totale onttrokken hoeveelheid grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging.
Binnen twee maanden na afronding van de proefonttrekking, wordt aan het waterschap een onderzoeksverslag gestuurd met daarin minimaal verwerkt de onttrekkingsdebieten, bereikte verlagingsniveau’s, eventueel gewenste verlagingsniveau’s, invloedsgebied op basis van de gemeten debieten en verlagingen, totale hoeveelheid onttrokken grondwater en de verlaging ter plaatse van de peilbuizen (alle gemeten grondwaterstanden en stijghoogten).
Artikel 3. Aanvullende voorschriften
Het waterschap kan in voorkomende gevallen naar aanleiding van de melding besluiten om aanvullende voorschriften te stellen.
Het doel van een proefonttrekking is een beeld krijgen van de bodemgesteldheid en zodoende wat mogelijk is of wat noodzakelijk is voor nog uit te voeren werkzaamheden. Er wordt ruimte geboden om een juiste afweging te maken en zodoende ook de juiste maatregelen voor te kunnen bereiden. Het is daarom niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren tijdens de proefonttrekking waarvoor een grondwateronttrekking noodzakelijk is.
Het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte heeft ook (negatieve) gevolgen voor de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput. Om zicht te krijgen/houden op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de grondwateronttrekking is monitoring voorgeschreven. Hiermee kan bij drastische verlagingen worden ingegrepen om schade te voorkomen.
Bij de melding moet een monitoringsplan ingediend worden. Omdat een proefonttrekking verschillende aanleidingen kan hebben, moet monitoring afgestemd worden op de uitvoering.
In artikel 6.11 van het Waterbesluit is vastgelegd dat een ieder die grondwater onttrekt, de hoeveelheid per kwartaal moet registreren en jaarlijks voor 31 januari, de onttrokken hoeveelheid moet melden aan het bevoegd gezag. Het waterschap mag afwijken van de metingen per kwartaal voor kortdurende grondwateronttrekkingen, mits dit wordt vastgelegd.
Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Bij het meten wordt de stand van de watermeter(s), de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.
Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.
Bij de melding moet een monitoringsplan ingediend worden. Dit plan moet afgestemd zijn op het doel van de proefonttrekking en de gevolgen ervan voor de omgeving. Bij het plan moet een kaart zijn gevoegd waarop alle peilbuizen zijn aangegeven inclusief plaatsingsdiepte. De monitoring is bedoeld om een beeld te vormen van de gevolgen van de proefonttrekking en zo ook mogelijk de gevolgen van een toekomstige grondwateronttrekking waarbij werkzaamheden worden uitgevoerd.
Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als er sprake is van een project die lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarbij twee grondwateronttrekkingen niet in elkaar invloedgebied bevinden.
Voor deze algemene regel geldt dat een melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Zoals bijvoorbeeld: het uitvoeren van meerdere bouwputbemalingen of het uitvoeren van een bouwputbemaling en een bodemsanering. De melding kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan. Zie hiervoor de site van het waterschap (www.hdsr.nl). Tevens kan een melding digitaal worden gedaan via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd, als deze allemaal uitgevoerd moeten worden om één einddoel te bereiken. Al deze grondwater-onttrekkingen hebben dan in hun geheel invloed op de omgeving. Het is dan ook niet toegestaan om:
Een melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen ingediend worden. Hiervoor zijn diverse mogelijkheden beschikbaar. De melding moet voldoen aan de indieningsvereisten van de Waterregeling (artikelen 6.4, 6.19 en 6.27). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag (zoals het Wabo- en/of Wbb-bevoegd gezag) ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).
Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.
Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:
Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden.
Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden.
Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.
Ook de beëindiging van de grondwateronttrekking moet gemeld worden, waarbij aangegeven dient te worden hoeveel grondwater in totaal is onttrokken en de einddatum van de grondwateronttrekking. De gemelde gegevens worden door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te sluiten, de onttrekkingsperiode vast te leggen, na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid en indien geloosd is in een oppervlaktewater, vuilwaterriool of hemelwaterriool om de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.
Naast de eindemelding van de grondwateronttrekking is het voor het waterschap ook van belang dat een proefonttrekking tot inzicht heeft geleid. Om deze reden moet ook het onderzoeksverslag ingediend worden waarbij aandacht is voor de gevolgen van de grondwateronttrekking in de omgeving.
Een proefonttrekking kan om verschillende redenen ingezet worden. Omdat het om onderzoek gaat, is het mogelijk dat er iets onderzocht wordt dat nu niet benoemd is in de regelgeving. Om te voorkomen dat een onwenselijke situatie ontstaat waarbij risico op bijvoorbeeld verontreiniging te groot is, is het mogelijk voor het waterschap om aanvullende voorwaarden te stellen aan een proefonttrekking.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
Dit hoofdstuk is van toepassing op het onttrekken van grondwater in het kader van een brandblusvoorziening.
Als u voornemens bent bovenstaande activiteit uit te voeren, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. Uit het stroomschema blijkt of de activiteit is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Voor projecten gelegen in de zone van een waterstaatswerk van een waterkering of een beschermingszone van een waterstaatswerk is dit hoofdstuk van toepassing als voldaan wordt aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 72.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u de handeling gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
62.2 Stroomschema brandblusvoorziening
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage
Een brandblusvoorziening heeft een hoge maatschappelijke waarde. De locatie, duur en debiet van een grondwateronttrekking mag dan geen probleem vormen. In vraag 2 en 3 wordt nader vastgesteld of een grondwateronttrekking voor een brandblusvoorziening een probleem kan zijn of dat deze kan worden aangelegd en uitgevoerd onder een algemene regel met meldplicht.
De “Richtlijn voor de aanleg en installatie van brandputten” heeft voor de waterlevering als voorschrift opgenomen dat deze tenminste 60 tot 120 m3/uur moet zijn. Doorgaans worden brandputten aangelegd geschikt voor een pomp met een debiet van 90 m3/uur. Afwijking van deze debieten doen zich doorgaans alleen voor als het gaat om een brandblusvoorziening bij gebouwen, waarop sprinklers aangesloten zijn. De debieten kunnen dan oplopen tot ruim het dubbele. De impact van een bron op de omgeving neemt daarmee toe. Om te voorkomen dat een bron tot ongewenste situaties leidt, is er een vergunningplicht opgenomen voor bronnen met een groter debiet dan gesteld in de “Richtlijn voor de aanleg en installatie van brandputten”.
Een brandblusvoorziening moet voldoende diep zijn om gedurende een aantal uren met een maximaal debiet van 120 m3/uur te kunnen onttrekken. Doorgaans is het niet noodzakelijk dat daarvoor dieper dan het eerste watervoerende pakket grondwater wordt onttrokken. Dieper in het eerste watervoerende pakket is ook voldoende water beschikbaar om een brandblusvoorziening enkele uren van voldoende water te voorzien.
Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel. Voor het gebruik van dieper gelegen grondwater zal een vergunning aangevraagd moeten worden.
De zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, is altijd van toepassing op alle handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
62.4 Algemene regel met meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) zijn hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘algemene regel met meldplicht’ of ‘algemene regel zonder meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Bij het realiseren en bij (geheel of gedeeltelijk) buiten gebruik stellen van de onttrekkingsputten en peilbuizen werkt de vergunninghouder volgens de protocollen 2001 en/of 2101; Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.
Een brandblusvoorziening wordt enkel dan gebruikt als er sprake is van brand. Om zeker te zijn dat een voorziening in noodsituaties functioneert, zal deze getest worden. Het testen zelf kan gepland worden.
Een melding moet minimaal twee weken voor realisatie van de brandblusvoorziening, ingediend worden. De melding kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan. Zie hiervoor de site van het waterschap (www.hdsr.nl). Tevens kan een melding digitaal worden gedaan via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl). De melding moet voldoen aan de indieningsvereisten van de Waterregeling (artikelen 6.4, 6.19 en 6.27). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag (zoals het Wabo- en/of Wbb-bevoegd gezag) ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).
Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor realisatie van de brandblusvoorziening is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap.
Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:
Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin de brandblusvoorziening gerealiseerd zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat de realisatie van de brandblusvoorziening vergunningplichtig (beschermingszone waterstaatswerk) is geworden.
Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden.
Ook de beëindiging van de grondwateronttrekking moet gemeld worden, waarbij de buiten gebruik stelling van de brandblusvoorziening aangegeven dient te worden. De gemelde gegevens worden door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te sluiten en de onttrekkingsperiode vast te leggen.
Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
63 Grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige beregening / bevloeiing
Dit hoofdstuk is van toepassing op grondwateronttrekkingen voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing. Onder bedrijfsmatige beregening wordt verstaan het onttrekken van grondwater ten behoeve van het beregenen of bevloeien van agrarisch terrein, daarbij moet onder andere gedacht worden aan akkers, weilanden, velden enz.
Als u voornemens bent een van bovenstaande activiteiten uit te voeren waarvoor een grondwateronttrekking noodzakelijk is, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. Uit het stroomschema blijkt onder welke voorwaarden de grondwateronttrekkingen zijn toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Voor het uitvoeren van bovenstaande activiteiten gelegen in de zone van een waterstaatswerk van een waterkering of een beschermingszone van een waterstaatswerk is dit hoofdstuk van toepassing als voldaan wordt aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 72.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u de handeling gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
63.2 Stroomschema bedrijfsmatige beregening / bevloeiing
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage
In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen.
Het onttrekken van grondwater met als doel het toepassen van water op kunstgrasvelden of in de glastuinbouw wordt gezien als een laagwaardig gebruik. Het gebruik van grondwater voor deze doelen is daarom niet toegestaan onder algemene regels.
Het gebruik van grondwater in de glastuinbouw wordt als laagwaardig gebruik bestempeld omdat alternatieven bronnen van schoon water beschikbaar zijn. Voor de glastuinbouw geldt dat het (schone) hemelwater dat afstroomt van de kassen opgevangen kan worden. Door dit water te hergebruiken voor beregening / bevloeiing wordt het watersysteem niet extra belast en is het onttrekken van grondwater niet noodzakelijk. Ook het gebruik van grondwater op kunstgrasvelden wordt als laagwaardig gebruik bestempeld omdat niet de kwaliteit van het grondwater wordt benut.
Opvang van hemelwater bij kunstgrasvelden is minder voor de hand liggend. Omdat het beregeningswater niet hoeft te voldoen aan hoge kwaliteitseisen, is oppervlaktewater al snel geschikt voor beregening.
Vanwege het laagwaardig gebruik en de alternatieven voor grondwater is een grondwateronttrekking ten behoeve van beregening of bevloeiing van glastuinbouw en kunstgrasvelden vergunningplichtig.
Om te voorkomen dat het grondwatersysteem onnodig wordt belast, dient vooraf nagegaan te worden of in de buurt (grenzend aan het perceel) oppervlaktewater aanwezig is dat geschikt is voor beregening of bevloeiing.
Indien voldoende oppervlaktewater aanwezig is, zal de initiatiefnemer die een grondwateronttrekking wenst, aan moeten tonen dat het beschikbare oppervlaktewater niet geschikt is voor beregening of bevloeiing. Daarbij moet ook de mogelijkheid om het oppervlaktewater te behandelen / zuiveren meegewogen worden. Voor het toepassen van grondwater is in veel gevallen namelijk ook een behandeling van het water (zuivering) noodzakelijk voordat het kan worden gebruikt voor beregening / bevloeiing.
Beregening en bevloeiing vinden plaats in het groeiseizoen tijdens drogere perioden. Dit betekent dat de pompen een beperkte periode in het jaar in gebruik zijn. Er zal geen sprake zijn van continue beregening of bevloeiing. Omdat in droge periode grondwater onttrokken zal worden, is het van belang dat niet meer onttrokken wordt dan noodzakelijk is en niet meer onttrokken wordt dan beschikbaar is. De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving.
Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand, het optreden van zettingen en het ontstaan van schade.
Beregeningbronnen bevinden zich doorgaans in beperkt risicogevoelige gebieden. De verlaging van de grondwaterstand en stijghoogte zal in de meeste gevallen niet leiden tot bodemdaling of zetting. Het onttrekken van grondwater kan echter leiden tot verdroging van naastgelegen niet beregende natuurgebieden. Het waterschap heeft in artikel 2.6 van de Keur een mogelijkheid opgenomen tot verbod op het onttrekken van grondwater, indien sprake is van (risico op) schaarste.
In de Waterregeling is voor grondwateronttrekkingen ten behoeve van beregening en bevloeiing, waarvoor het Rijk bevoegd gezag is, opgenomen dat deze niet vergunningplichtig zijn als er minder dan 60 m3/uur wordt onttrokken. In de algemene regels is aangesloten bij de grens in de Waterregeling, als criterium voor vergunningplicht. Bij een debiet groter dan of gelijk aan 60 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 63.5.
Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor beregening / bevloeiing hoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie.
Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door scheidende lagen met een grotere dichtheid. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Op basis van TNO boringen in de omgeving kan bepaald worden op welke diepte een scheidende laag zich bevind. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel. Voor het gebruik van dieper gelegen grondwater zal een vergunning aangevraagd moeten worden.
De zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, is altijd van toepassing op alle handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
63.4 Algemene regel met meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) zijn hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘algemene regel met meldplicht’ of ‘algemene regel zonder meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
De onttrokken hoeveelheid grondwater wordt gemonitord met een recent geijkt watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %. Voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd. De gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen. De gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard.
Bij het realiseren en bij (geheel of gedeeltelijk) buiten gebruik stellen van de onttrekkingsputten en peilbuizen werkt de vergunninghouder volgens de protocollen 2001 en/of 2101; Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In artikel 6.11 van het Waterbesluit is vastgelegd dat een ieder die grondwater onttrekt, de hoeveelheid per kwartaal moet registreren en jaarlijks voor 31 januari, de onttrokken hoeveelheid moet melden aan het bevoegd gezag. Het waterschap mag afwijken van de metingen per kwartaal voor seizoensgebonden grondwateronttrekkingen, mits dit wordt vastgelegd.
Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat bekend is wanneer en hoe lang grondwater onttrokken wordt. Dit gebeurt door registratie van de datum en de draaiuren van een grondwateronttrekking of de hoeveelheid onttrokken grondwater te meten met een watermeter. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Bij het meten wordt de stand van de watermeter(s), de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.
Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.
Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één bedrijf, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen.
Voor deze algemene regel geldt dat per project één melding moet worden ingediend. Deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. De melding kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan. Zie hiervoor de site van het waterschap (www.hdsr.nl). Tevens kan een melding digitaal worden gedaan via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Een melding moet minimaal twee weken voor de realisatie van de put(ten) ingediend worden. Hiervoor zijn diverse mogelijkheden beschikbaar. De melding moet voldoen aan de indieningsvereisten van de Waterregeling (artikelen 6.4, 6.19 en 6.27). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag (zoals het Wabo- en/of Wbb-bevoegd gezag) ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).
Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.
Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:
Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden.
Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden.
Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol, wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.
Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.
Jaarlijks moet gemeld worden hoeveel grondwater is onttrokken. De gemelde gegevens gebruikt het bevoegd gezag om het jaar administratief af te sluiten. Ook de beëindiging van de grondwateronttrekking moet gemeld worden, waarbij de buiten gebruik stelling van de put aangegeven dient te worden. De gemelde gegevens worden door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te sluiten en de onttrekkingsperiode vast te leggen.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
64 Grondwateronttrekking voor drinkwater voor vee
Dit hoofdstuk is van toepassing op grondwateronttrekkingen voor drinkwater voor vee.
Als u voornemens bent bovenstaande activiteit uit te voeren waarvoor een grondwateronttrekking noodzakelijk is, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. Uit het stroomschema blijkt onder welke voorwaarden de grondwateronttrekkingen zijn toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Voor het uitvoeren van bovenstaande activiteiten gelegen in de zone van een waterstaatswerk van een waterkering of een beschermingszone van een waterstaatswerk is dit hoofdstuk van toepassing als voldaan wordt aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 72.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u de handeling gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
64.2 Stroomschema grondwateronttrekking voor drinkwater voor vee
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage
In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen.
Om te voorkomen dat het grondwatersysteem onnodig wordt belast, dient vooraf nagegaan te worden of er in de buurt (grenzend aan het perceel) oppervlaktewater aanwezig is dat geschikt is voor drinkwater voor vee.
Indien voldoende oppervlaktewater aanwezig is, zal de initiatiefnemer die een grondwateronttrekking wenst, aan moeten tonen dat het beschikbare oppervlaktewater niet geschikt is voor drinkwater voor vee. Daarbij moet ook de mogelijkheid om het oppervlaktewater te behandelen / zuiveren meegewogen worden. Voor het toepassen van grondwater is in veel gevallen namelijk ook een behandeling van het water (zuivering) noodzakelijk voordat het kan worden gebruikt voor drinkwater voor vee.
Oppervlaktewater is geschikt als drinkwater voor vee als wordt voldaan aan de kwaliteitsnormen opgenomen in tabel 64.1:
Tabel 64.1: Drinkwaterkwaliteitsnormen voor vee.
(bron: http://www.gddiergezondheid.nl)
Voor de tabel wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage
Op de website van gezondheidsdienst voor dieren is aanvullende informatie beschikbaar over welke stoffen schadelijk kunnen zijn in het drinkwater voor dieren: http://www.gddiergezondheid.nl/diergezondheid/management/drinkwater
Als voldoende geschikt oppervlaktewater beschikbaar is, dan moet in eerste instantie hiervan gebruik worden gemaakt. Om deze reden is het onttrekken van grondwater als er voldoende geschikt oppervlaktewater beschikbaar is, vergunningplichtig. Voor het onttrekken van oppervlaktewater is hoofdstuk 8 van toepassing.
Een grondwateronttrekking ten behoeve van drinkwater voor vee, zal niet continu in gebruik zijn. De watervraag is direct afhankelijk van het vee. Voor een grondwateronttrekking ten behoeve van vee is een beperking in het debiet vastgelegd. Het debiet is ruimschoots voldoende om 1.500 koeien van drinkwater te voorzien. Vanwege het relatief lage maximale debiet en het onregelmatige karakter van de waterbehoefte zijn risico’s ten gevolge van de grondwateronttrekking beperkt. Er worden slechts zeer beperkt schommelingen in de grondwaterstand en/of stijghoogte verwacht.
De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken.
Het maximale uurdebiet waarmee grondwater onttrokken mag worden ten behoeve van drinkwater voor vee, is gebaseerd op de behoefte van het vee met de grootste watervraag. Op jaarbasis drinkt melkvee het meest; gemiddeld ca. 23 m3/jaar. Als uit wordt gegaan van 1.500 koeien per waterpunt, komt dat neer op een watervraag van ca. 4 m3/uur.
In de Waterregeling is voor grondwateronttrekkingen, onder een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, ten behoeve van veedrenking (drinkwater voor vee) opgenomen dat dit niet vergunningplichtig is als er minder dan 60 m3/uur wordt onttrokken. Gezien de behoefte is een debiet van 60 m3/uur voor veedrenking te hoog is. Uit ervaring blijkt dat voor drinkwater voor vee doorgaans minder dan 15 m3/uur wordt onttrokken. Om deze redenen is niet aangesloten bij de grens in de Waterregeling als criterium voor vergunningplicht. Het beleid van het waterschap is het onttrekken van grondwater tot een minimum te beperken. Bij een debiet groter dan of gelijk aan 15 m3/uur moet nagegaan worden of de grondwateronttrekking nog doelmatig is, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 64.5.
Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor drinkwater voor vee behoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie.
Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door scheidende lagen met een grotere dichtheid. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Op basis van TNO boringen in de omgeving kan bepaald worden op welke diepte een scheidende laag zich bevind. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel. Voor het gebruik van dieper gelegen grondwater zal een vergunning aangevraagd moeten worden.
De zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, is altijd van toepassing op alle handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
64.4 Algemene regel met meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) zijn hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘algemene regel met meldplicht’ of ‘algemene regel zonder meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
De onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %. Voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd. De gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen. De gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard.
Bij het realiseren en bij (geheel of gedeeltelijk) buiten gebruik stellen van de onttrekkingsputten en peilbuizen werkt de vergunninghouder volgens de protocollen 2001 en/of 2101; Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In artikel 6.11 van het Waterbesluit is vastgelegd dat een ieder die grondwater onttrekt, de hoeveelheid per kwartaal moet registreren en jaarlijks voor 31 januari, de onttrokken hoeveelheid moet melden aan het bevoegd gezag. Het waterschap mag afwijken van de metingen per kwartaal, mits dit wordt vastgelegd.
Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Bij het meten wordt de stand van de watermeter(s), de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.
Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.
Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één bedrijf, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen.
Voor deze algemene regel geldt dat per project één melding moet worden ingediend. Deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. De melding kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan. Zie hiervoor de site van het waterschap (www.hdsr.nl). Tevens kan een melding digitaal worden gedaan via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Een melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen ingediend worden. Hiervoor zijn diverse mogelijkheden beschikbaar. De melding moet voldoen aan de indieningsvereisten van de Waterregeling (artikelen 6.4, 6.19 en 6.27). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag (zoals het Wabo- en/of Wbb-bevoegd gezag) ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).
Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.
Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:
Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden.
Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden.
Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.
Jaarlijks moet gemeld worden hoeveel grondwater is onttrokken. De gemelde gegevens gebruikt het bevoegd gezag om het jaar administratief af te sluiten. Ook de beëindiging van de grondwateronttrekking moet gemeld worden, waarbij aangegeven dient te worden hoeveel grondwater in totaal is onttrokken en de einddatum van de grondwateronttrekking. De gemelde gegevens worden door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te sluiten.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
65 Grondwateronttrekking voor menselijke consumptie
Dit hoofdstuk is van toepassing op grondwateronttrekkingen voor drinkwater voor menselijke consumptie. Onder menselijke consumptie wordt verstaan: direct gebruik als drinkwater, maar ook het gebruik van het drinkwater bij processen waarbij het water in direct contact komt met voedsel of drinken bedoeld voor menselijke consumptie.
Als u voornemens bent bovenstaande activiteit uit te voeren waarvoor een grondwateronttrekking noodzakelijk is, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. Uit het stroomschema blijkt onder welke voorwaarden de grondwateronttrekking is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Voor het uitvoeren van bovenstaande activiteiten gelegen in de zone van een waterstaatswerk van een waterkering of een beschermingszone van een waterstaatswerk is dit hoofdstuk van toepassing als voldaan wordt aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 72.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u de handeling gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
65.2 Stroomschema grondwateronttrekking voor menselijke consumptie
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage
In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen.
Met grondwater voor menselijke consumptie wordt zowel drinkwater bedoeld als water wat in contact komt met producten voor menselijke consumptie. Water voor menselijke consumptie heeft een hoge maatschappelijke waarde en betreft hoogwaardig gebruik van het grondwater. Daarom geldt bij bronnen voor menselijke consumptie, ongeacht locatie, duur en debiet van de onttrekking een vergunningplicht, zie paragraaf 65.4.
De zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, is altijd van toepassing op alle handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
66 Grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassingen
Dit hoofdstuk is van toepassing op grondwateronttrekkingen voor industriële toepassingen. Hieronder wordt verstaan processen binnen een bedrijf waarvoor (grond)water noodzakelijk is. Processen waarbij het water in aanraking komt met producten voor menselijke consumptie vallen niet onder dit hoofdstuk, hiervoor is hoofdstuk 10 van toepassing.
Als u voornemens bent bovenstaande activiteit uit te voeren waarvoor een grondwateronttrekking noodzakelijk is, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. Uit het stroomschema blijkt onder welke voorwaarden de grondwateronttrekking is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Voor het uitvoeren van bovenstaande activiteiten gelegen in de zone van een waterstaatswerk van een waterkering of een beschermingszone van een waterstaatswerk is dit hoofdstuk van toepassing als voldaan wordt aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 72.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u de handeling gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
66.2 Stroomschema grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassingen
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage
In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen.
De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken.
Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, verplaatsen van verontreiniging, verdroging en het indringen van zuurstof in de bodem.
Bij kortdurende en/of kleine grondwateronttrekkingen zijn de risico’s beperkt. Doorgaans zijn grondwateronttrekkingen voor industriële toepassingen langdurend. Door een maximaal debiet vast te leggen, zullen de effecten van de grondwateronttrekking beperkt blijven. Uit ervaring is gebleken dat bij debieten onder de 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar het risico beperkt is omdat slechts zeer beperkt schommelingen in de grondwaterstand of stijghoogte worden geconstateerd. Bij deze kleine debieten is daarom een algemene regel met voorschriften van toepassing.
Bij een debiet groter dan of gelijk aan 10 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Bij een debiet groter dan of gelijk aan 10 m3/uur moet worden nagegaan of de grondwateronttrekking doelmatig is, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 66.5.
Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor drinkwater voor vee behoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie.
Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door scheidende lagen met een grotere dichtheid. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Op basis van TNO boringen in de omgeving kan bepaald worden op welke diepte een scheidende laag zich bevind. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel. Voor het gebruik van dieper gelegen grondwater zal een vergunning aangevraagd moeten worden.
De zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, is altijd van toepassing op alle handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
66.4 Algemene regel met meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) zijn hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘algemene regel met meldplicht’ of ‘algemene regel zonder meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Bij het realiseren en bij (geheel of gedeeltelijk) buiten gebruik stellen van de onttrekkingsputten en peilbuizen werkt de vergunninghouder volgens de protocollen 2001 en/of 2101; Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In artikel 6.11 van het Waterbesluit is vastgelegd dat een ieder die grondwater onttrekt, de hoeveelheid per kwartaal moet registreren en jaarlijks voor 31 januari, de onttrokken hoeveelheid moet melden aan het bevoegd gezag. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Bij het meten wordt de stand van de watermeter(s), de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.
Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.
Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één bedrijf, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen.
Voor deze algemene regel geldt dat per project één melding moet worden ingediend. Deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Dit betekent dat een bedrijf meerdere bronnen mag hebben, maar dat in totaal niet meer dan 25 m3/uur en 50.000 m3/jaar onttrokken mag worden. De melding kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan. Zie hiervoor de site van het waterschap (www.hdsr.nl). Tevens kan een melding digitaal worden gedaan via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Een melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen ingediend worden. Hiervoor zijn diverse mogelijkheden beschikbaar. De melding moet voldoen aan de indieningsvereisten van de Waterregeling (artikelen 6.4, 6.19 en 6.27). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag (zoals het Wabo- en/of Wbb-bevoegd gezag) ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).
Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Hiermee wordt voorkomen dat onnodig bezoek wordt gebracht aan de locatie door medewerkers van het waterschap. Daarnaast wordt op basis van deze data de onttrekkingsperiode vastgelegd.
Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:
Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden.
Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden.
Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.
Jaarlijks moet gemeld worden hoeveel grondwater is onttrokken. De gemelde gegevens gebruikt het bevoegd gezag om het jaar administratief af te sluiten. Ook de beëindiging van de grondwateronttrekking moet gemeld worden, waarbij aangegeven dient te worden hoeveel grondwater in totaal is onttrokken en de einddatum van de grondwateronttrekking. De gemelde gegevens worden door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te sluiten, de onttrekkingsperiode vast te leggen, na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid en indien geloosd is in een oppervlaktewater, vuilwaterriool of hemelwaterriool om de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
67 Grondwateronttrekking voor huis, tuin en keuken en andere kleinschalige toepassingen
Dit hoofdstuk is van toepassing op grondwateronttrekkingen voor huis, tuin en keuken en andere kleinschalige toepassingen. Hieronder wordt verstaan het gebruik van grondwater in het huishouden, het vullen van en zwembad in de tuin of bijvoorbeeld het sproeien van een tuin enz. Tevens kan gedacht worden aan het gebruik van grondwater voor het vullen van waterpartijen of toepassing in de natuur. Het grondwater mag niet gebruikt worden voor menselijke consumptie, hiervoor is hoofdstuk 65 van toepassing.
Als u voornemens bent bovenstaande activiteit uit te voeren waarvoor een grondwateronttrekking noodzakelijk is, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. Uit het stroomschema blijkt onder welke voorwaarden de grondwateronttrekking is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Voor het uitvoeren van bovenstaande activiteiten gelegen in de zone van een waterstaatswerk van een waterkering of een beschermingszone van een waterstaatswerk is dit hoofdstuk van toepassing als voldaan wordt aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 72.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u de handeling gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
67.2 Stroomschema grondwateronttrekking voor huis, tuin en keuken en andere kleinschalige toepassingen
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage
In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen.
De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken.
Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, verplaatsen van verontreiniging, verdroging en het indringen van zuurstof in de bodem.
Bij een klein debiet zijn de risico’s van de grondwateronttrekking beperkt. Uit ervaring is gebleken dat bij debieten onder de 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar het risico beperkt is omdat slechts zeer beperkt schommelingen in de grondwaterstand of stijghoogte worden geconstateerd. Bij deze kleine debieten is daarom een algemene regel met voorschriften van toepassing.
Bij een debiet groter dan of gelijk aan 10 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Bij een debiet groter dan of gelijk aan 10 m3/uur moet worden nagegaan of de grondwateronttrekking doelmatig is, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht, zie hiervoor paragraaf 67.5.
Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor huis-, tuin en keukengebruik behoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie.
Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door scheidende lagen met een grotere dichtheid. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Op basis van TNO boringen in de omgeving kan bepaald worden op welke diepte een scheidende laag zich bevind. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel. Voor het gebruik van dieper gelegen grondwater zal een vergunning aangevraagd moeten worden.
De zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, is altijd van toepassing op alle handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
67.4 Algemene regel met meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) zijn hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘algemene regel met meldplicht’ of ‘algemene regel zonder meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
De onttrokken hoeveelheid grondwater wordt, bij een pomp met een capaciteit kleiner dan 10 m3/uur, gemonitord door de uren waarop de pomp aan staat, te registreren. Of met een watermeter zoals vermeld bij lid b. De duur van de grondwateronttrekking wordt gemeten geregistreerd met de datum. De gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard.
De onttrokken hoeveelheid grondwater wordt, bij een pomp met een capaciteit groter dan 10 m3/uur, maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %. Voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd. De gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen. De gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard.
Bij het realiseren en bij (geheel of gedeeltelijk) buiten gebruik stellen van de onttrekkingsputten en peilbuizen werkt de vergunninghouder volgens de protocollen 2001 en/of 2101; Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
In artikel 6.11 van het Waterbesluit is vastgelegd dat een ieder die grondwater onttrekt, de hoeveelheid per kwartaal moet registreren en jaarlijks voor 31 januari, de onttrokken hoeveelheid moet melden aan het bevoegd gezag. Het waterschap mag afwijken van de metingen per kwartaal voor kortdurende grondwateronttrekkingen, mits dit wordt vastgelegd.
Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Voor pompen met een kleine capaciteit (kleiner dan 10 m3/uur) is registratie van het aantal draaiuren voldoende. Voor pompen met een grotere capaciteit moet een watermeter geplaatst worden. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Bij het meten wordt de stand van de watermeter(s), de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.
Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.
Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één adres, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen.
Voor deze algemene regel geldt dat per project één melding moet worden ingediend. Deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. De melding kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan. Zie hiervoor de site van het waterschap (www.hdsr.nl). Tevens kan een melding digitaal worden gedaan via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Een melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen ingediend worden. Hiervoor zijn diverse mogelijkheden beschikbaar. De melding moet voldoen aan de indieningsvereisten van de Waterregeling (artikelen 6.4, 6.19 en 6.27). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag (zoals het Wabo- en/of Wbb-bevoegd gezag) ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).
Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.
Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:
Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin de drainage aangelegd zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat drainage vergunningplichtig is geworden.
Indien de startdatum van de in gebruik name van de drainage meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden.
Jaarlijks moet gemeld worden hoeveel grondwater is onttrokken. De gemelde gegevens gebruikt het bevoegd gezag om het jaar administratief af te sluiten. Ook de beëindiging van de grondwateronttrekking moet gemeld worden, waarbij aangegeven dient te worden hoeveel grondwater in totaal is onttrokken en de einddatum van de grondwateronttrekking. De gemelde gegevens worden door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
68 Grondwateronttrekking voor drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing/infrastructuur
Dit hoofdstuk is van toepassing op grondwateronttrekkingen voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing en infrastructuur. Hieronder wordt onder andere verstaan het drooghouden van kelders die reiken tot onder de grondwaterstand en onvoldoende waterdicht zijn waardoor deze vollopen met grondwater.
Als u voornemens bent bovenstaande activiteit uit te voeren waarvoor een grondwateronttrekking noodzakelijk is, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. Uit het stroomschema blijkt onder welke voorwaarden de grondwateronttrekking is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Voor het uitvoeren van bovenstaande activiteiten gelegen in de zone van een waterstaatswerk van een waterkering of een beschermingszone van een waterstaatswerk is dit hoofdstuk van toepassing als voldaan wordt aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 72.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u de handeling gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
68.2 Stroomschema grondwateronttrekking voor drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing/infrastructuur
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage
In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen.
Grondwater heeft een belangrijk effect op de omgeving. Het onttrekken van grondwater dient daarom doelmatig te zijn. Dat grondwater naast een schaars goed, ook overlast kan veroorzaken is bekend. Stelselmatig overlast van grondwater is echter geen doelmatige reden voor het onttrekken van grondwater. Grondwateroverlast is doorgaans het resultaat van onvoldoende aandacht voor grondwaterstanden en aanleghoogtes tijdens de bouw.
Het verlagen van de grondwaterstand kan schade opleveren aan andere bebouwing en zelfs schade aan het pand waarvoor grondwater onttrokken zou moeten worden, door bijvoorbeeld zettingen van de bodem.
Het onttrekken van grondwater voor het drooghouden en/of beschermen van ondergrondse bebouwing en infrastructuur is een laatste redmiddel en mag niet als structurele oplossing worden gezien of toegepast. Daarom geldt voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het drooghouden of beschermen van ondergrondse bebouwing of infrastructuur, ongeacht locatie, duur en debiet van de onttrekking, een vergunningplicht.
De zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, is altijd van toepassing op alle handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
69 Permanente drainage percelen
Het verlagen van de grondwaterstand heeft effect op de omgeving en kan negatieve gevolgen hebben. Het doel van de drainage en de mogelijke schade die op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het draineren van grondwater kan worden toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om regels per doel te verbinden aan het onttrekken van grondwater.
Dit hoofdstuk is van toepassing op permanente drainage. Hieronder wordt verstaan het ontwateren van percelen ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of ter voorkoming van wateroverlast op straat, waarbij de grondwaterstand wordt verlaagd door middel van horizontale drains aangelegd onder vrij verval. Het afstromende grondwater wordt geloosd. Ten behoeve van de landbouw kan de drainage tevens ingezet worden als infiltratieleidingen in de vorm van onderwaterdrainage. Permanente drainage is niet bedoeld voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing/infrastructuur, zie hiervoor hoofdstuk 68.
Als u voornemens bent bovenstaande activiteit uit te voeren, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. Uit het stroomschema blijkt onder welke voorwaarden de grondwateronttrekking is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Voor het uitvoeren van bovenstaande activiteiten gelegen in de zone van een waterstaatswerk van een waterkering of een beschermingszone van een waterstaatswerk is dit hoofdstuk van toepassing als voldaan wordt aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 72.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u de handeling gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
69.2 Stroomschema permanente drainage percelen
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage
Drainage kan aangelegd worden om diverse redenen. Wanneer drainage wordt aangelegd bijvoorbeeld om een bouwput droog te krijgen en houden of om bestaande ondergrondse bebouwing droog te houden, dan is sprake van grondwateronttrekkingen beschreven in respectievelijk hoofdstuk 56 en hoofdstuk 68. Drainage in het kader van een niet eerder beschreven doel of niet ten behoeve van een hier beschreven doel is vergunningplichtig.
Als drains niet goed worden aangelegd, kan er ongewild uitwisseling zijn van water tussen verschillende peilgebieden. Bijvoorbeeld wanneer drains reiken van een watergang aan de oostzijde van een perceel tot aan een watergang aan de westzijde van het perceel. Als de drains aan beide zijden kunnen lozen en de beide watergangen een ander peil hebben (ander peilgebied), dan kan stroming ontstaan van het hogere polderpeil naar het lagere polderpeil via de drains. Dit is ongewenst, daarom is een afwijkende afwateringsrichting tussen drains vergunningplichtig.
Drainage onder landbouwgronden voorkomt dat gewassen natschade ondervinden (bijvoorbeeld rotten door te veel vocht) en dat de bodem begaanbaar is voor zwaarder materieel. De drainage zorgt voor de afvoer van te veel neerslag en kwel. Daarnaast is het voor sommige gewassen van belang dat het grondwaterpeil constant is.
Drainage kan een risico op inklinking van gronden met zich mee dragen. Bodemdaling in veengebieden is een veel voorkomend probleem, veroorzaakt door grootschalige ontwatering.
Door op een doelmatige wijze drainage aan te leggen kan de grondwaterstand in deze gebieden gereguleerd worden. Een vorm van doelmatige drainage is onderwaterdrainage. Doel van onderwaterdrainage is het verkrijgen van bewerkbare landbouwgrond en tegelijkertijd het voorkomen/beperken van bodemdaling door inklinking of oxydatie. Dit wordt gerealiseerd door de grondwaterstand op een constant peil te houden.
Op kaart 8 zijn gebieden aangewezen waarin onderwaterdrainage aangelegd mag worden onder een algemene regel, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Uit onderzoek blijkt dat (correct aangelegde) onderwaterdrainage bodemdaling met circa 50% kan verminderen.
Toelichting bij vraag 3a en 3b
Drainage die is aangelegd boven het polderpeil en onder natuurlijk verval, is een vorm van versnelde afvoer van overtollig grondwater. Het hoge grondwater is vaak het gevolg van te veel neerslag in korte tijd of door neerslag op een moeilijk doordringbare bodem. Het water kan dan niet makkelijk de bodem in. Als de afvoer van het grondwater ondersteund moet worden door een pomp, is sprake van een grondwateronttrekking. Bij ondersteuning door een pomp moet gedacht worden aan zowel een pomp direct aangesloten op de drainagebuizen als een pomp die een put of andere voorziening leegpompt waar de drainagebuizen op lozen. Door het gebruik van een pomp kan het water naar de drains toegetrokken worden, hetgeen onwenselijk is. Het drooghouden van landbouwgrond, begraafplaatsen, sportvelden of straten in woonwijken door middel van grondwateronttrekking is onwenselijk en daarom vergunningplichtig.
Uit onderzoek blijkt dat in veenweidegebieden onderwaterdrainage aangelegd kan worden als de locatie niet in een hoogwatervoorziening ligt. Op kaart 20 is aangegeven waar hoogwatervoorzieningen zijn gelegen. Het gemiddelde maaiveldniveau in een hoogwatervoorziening is hoger dan het omliggende peilgebied. Er is dan sprake van afwijkende maatvoering en kan er niet worden voldaan aan de criteria voor melden. Er moet dan een vergunning worden aangevraagd.
Om veenoxidatie te voorkomen moeten drains in een veengebied altijd watervoerend zijn. Het aanleggen van onderwaterdrainage is prijzig, om die reden is de wens uitgesproken dat de drainage een levensduur van minimaal 20 jaar heeft.
Rekening houdend met toekomstige bodemdaling en een levensduur van minimaal 20 jaar moet de bovenkant van de drain minimaal 15 centimeter onder het laagste peil worden aangelegd, zie ook onderstaande figuur 69.1.
Figuur 69.1 Diepte drains ten opzichte van peil
Voor de figuur wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage
Zonder onderwaterdrainage daalt de bodem met circa 1 cm/jaar. De aanleg van onderwaterdrainage kan dit verminderen met 50%. In een situatie met onderwaterdrainage daalt de bodem met 0,5 cm per jaar. Als de drains 20 jaar mee moeten gaan, betekent dit een bodemdaling van 20 x 0,5 cm = 10 cm. Rekening houdend met een veiligheidsmarge van 5 cm, betekent dit dat de bovenkant van de drain minimaal 15 cm onder het laatste waterpeil moet worden aangelegd.
Een kaart met de laagste waterpeilen kunt u vinden op onze site https://www.hdsr.nl/beleid-plannen/peilbesluiten-0/.
Let op: Op de site kunt u ook lezen wanneer het waterschap het peilbesluit in uw omgeving gaat herzien. Een herziening kan consequenties hebben voor de (laagste) waterpeilen in uw gebied en daarmee op uw systeem van onderwaterdrainage.
Uit onderzoek is gebleken dat wanneer de aanlegdiepte van drainage in veengebieden een drooglegging (het verschil tussen de gemiddelde maaiveldniveau en laagste peil) tussen de 35 en 60 cm-mv heeft, de bodemdaling zoveel mogelijk beperkt wordt en de onderwaterdrainage dan goed functioneert. Ten behoeve van de waterkwaliteit is het wenselijke dat de drooglegging tussen de 40 en 80 cm-mv is. Daarnaast is de wens uitgesproken dat de drains minimaal 20 jaar watervoerend zijn (bovenkant buis minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil).
Wanneer deze wensen gecombineerd worden, levert dit een aanlegzone op van 50-80 cm–mv, zie ook onderstaande figuur 69.2. De bovengrens (bovenkant buis) wordt bepaald door de drooglegging en de levensduur: 50 cm-mv. De ondergrens (onderkant buis) wordt bepaald door de waterkwaliteit: 80 cm-mv.
Figuur 69.2: Aanlegzone drains ten opzichte van maaiveld
Voor de figuur wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage
Doorgaans is drainage een vorm van versnelde afvoer van overtollige grondwater. In het geval onderwaterdrainage gaat het vooral om het creëren van een stabiele grondwaterstand. Als voor het hebben van een stabiele grondwaterstand een pomp noodzakelijk is dan is er niet langer sprake van onderwaterdrainage, maar van ‘Sturen met grondwater’ of zelfs onderwaterdrainage in combinatie met onderbemaling.
Voor de combinatie met onderbemaling zal tevens voldaan moeten worden aan de voorwaarden van Hoofdstuk 20 deel WSB. Als sprake is van zowel onderwaterdrainage als onderbemaling dan, wordt de grondwaterstand dubbel beïnvloed, dit kan nadelige gevolgen hebben voor inklinking. Dit is onwenselijk .
Voor ‘Sturen met grondwater’ kan sprake zijn van een directe bemaling, waarbij een pomp direct op de drainagebuizen aangesloten wordt, of van een indirecte bemaling, waarbij de drains lozen op een put, sloot of watergang, die middels een pomp leeg-/overgepompt wordt in een andere watergang.
Het drooghouden van landbouwgrond, begraafplaatsen, sportvelden of straten in veengebieden door middel van een bemaling (grondwateronttrekking) is onwenselijk vanwege het risico op inklinking. Een dergelijke wijze van drainage verdient extra aandacht en is daarom vergunningsplichtig.
Voor onderwaterdrainage zonder aanvullende beïnvloeding kan worden volstaan met een meldplicht en zorgplicht.
De zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, is altijd van toepassing op alle handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
69.4 Algemene regel met meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) zijn hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘algemene regel met meldplicht’ of ‘algemene regel zonder meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
Bij drainage worden lange buizen over een lengte aangelegd. Om het draineren zo efficiënt mogelijk te laten verlopen dient er minimaal 4 meter en maximaal 8 meter afstand te zijn tussen (het hart van) twee drainagebuizen. Het waterschap adviseert een hart op hart afstand van 6 meter. Omdat het hier gaat om een systeem wat zowel moet bijdragen aan het ontwateren als aan het bevochtigen van de bodem, is het van belang dat de drains horizontaal liggen. Verder dragen een maximale lengte van 300 m en een minimale diameter van de buizen van 0,06 m bij aan een zo efficiënt mogelijke drainage. Door te voldoen aan de genoemde grenzen voor lengte en diameter en advies voor afstand kan er voldoende infiltratie maar ook drainage plaatsvinden. Bij een grotere lengte en afstand en kleinere diameter neemt de infiltratie- en drainagecapaciteit sterk af en wordt het vertragende effect op bodemdaling niet bereikt.
Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen.
Voor deze algemene regel geldt dat per project één melding moet worden ingediend. Deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. De melding kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan. Zie hiervoor de site van het waterschap (www.hdsr.nl). Tevens kan een melding digitaal worden gedaan via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Een melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen ingediend worden. Hiervoor zijn diverse mogelijkheden beschikbaar. De melding moet voldoen aan de indieningsvereisten van de Waterregeling (artikelen 6.4, 6.19 en 6.27). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag (zoals het Wabo- en/of Wbb-bevoegd gezag) ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).
Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor drainage is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het in gebruik nemen van de drainage. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap.
Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin de drainage aangelegd zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat drainage vergunningplichtig is geworden.
Indien de startdatum van de in gebruik name van de drainage meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden.
Ook de beëindiging van drainage moet gemeld worden, waarbij aangegeven dient te worden de einddatum van de drainage. De gemelde gegevens worden door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te sluiten.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
70 Infiltreren en water (terug) in de bodem brengen
Het veranderen van de grondwaterstand heeft effect op de omgeving en kan negatieve gevolgen hebben. Het doel van infiltreren of water (terug) in de bodem brengen en de mogelijke schade die op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het infiltreren of brengen van water in de bodem, kan worden toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om regels per doel te verbinden aan infiltreren en het brengen van water in de bodem.
Dit hoofdstuk is van toepassing op infiltreren en het (terug) brengen van water in de bodem. Onder infiltreren zoals bedoelt in de Waterwet wordt verstaan ‘het brengen van water in de bodem met als doel het weer te onttrekken ten behoeve van drinkwaterproductie. Onder het brengen van water in de bodem wordt verstaan het brengen van water in de bodem met als doel het voorkomen of beperken van verlaging van de grondwaterstand of de stijghoogte of het lozen van overtollig water.
Als u voornemens bent bovenstaande activiteit uit te voeren, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. Uit het stroomschema blijkt onder welke voorwaarden de grondwateronttrekking is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
Voor het uitvoeren van bovenstaande activiteiten gelegen in de zone van een waterstaatswerk van een waterkering of een beschermingszone van een waterstaatswerk is dit hoofdstuk van toepassing als voldaan wordt aan de criteria opgenomen in hoofdstuk 72.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u de handeling gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
70.2 Stroomschema infiltreren en water (terug) in de bodem brengen
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage
Water in de bodem brengen met als doel het weer te onttrekken, is doorgaans gekoppeld aan drinkwaterproductie. In de Waterwet wordt dit “infiltreren” genoemd. De bodem heeft een natuurlijk zuiverend werking met betrekking tot specifieke stoffen. Tevens wordt het te kort aan drinkwater vooraf aangepakt. In de Waterwet is vastgelegd dat dit vergunningplichtig is.
Het waterschap is bevoegd gezag voor de kwantitatieve aspecten van het grondwater. Het brengen van water in de bodem wat eerst onttrokken is, betreft retourneren. Retourneren van grondwater kan negatieve effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving, beperken. Water terug in de bodem brengen geniet de voorkeur boven lozen, omdat de effecten van een grondwateronttrekking beperkt worden en het grondwater wordt teruggebracht waar het vandaan komt. Daarmee worden andere systemen, zoals oppervlaktewatersystemen en riolering niet belast. Het brengen van water in de bodem dat niet eerst onttrokken is, brengt risico’s met zicht mee. Het doel van het brengen van water in de bodem en de kwaliteit van het water moet bekend zijn om er uitspraken over te kunnen doen.
Het brengen van water in de bodem wordt meegenomen bij de melding van de grondwateronttrekking of de vergunningaanvraag van de grondwateronttrekking, afhankelijk van welke procedure van toepassing is op de grondwateronttrekking.
De zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, is altijd van toepassing op alle handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
70.4 Algemene regel met meldplicht
In het stroomschema wordt verwezen naar één of meer algemene regels, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Keur. Deze algemene regel(s) zijn hieronder uitgewerkt. Naast de algemene regel is ook altijd de zorgplicht van toepassing. Als u het stroomschema heeft doorlopen en u komt uit bij het vakje ‘algemene regel met meldplicht’ of ‘algemene regel zonder meldplicht’, dient u te voldoen aan de regelgeving uitgewerkt in de betreffende algemene regel.
Om te voldoen aan de algemene regel dient de initiatiefnemer te voldoen aan de voorschriften in de volgende artikelen.
Artikel 1. Voorschriften uitvoering
Bij het realiseren en bij (geheel of gedeeltelijk) buiten gebruik stellen van de putten en peilbuizen werkt de vergunninghouder volgens de protocollen 2001 en/of 2101; Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.
Om te voorkomen dat een andere kwaliteit grondwater wordt vermengd met mogelijk schoner grondwater, moet het onttrokken grondwater nabij de onttrekkingslocatie weer in de bodem worden gebracht. Daarmee wordt verplaatsing van verontreiniging en eventuele schade aan schone bodem voorkomen. Indien het onttrokken grondwater verontreinigd is, moet eerst bij het Wbb bevoegd gezag nagegaan worden of het water terug in de bodem gebracht mag worden.
Om een duidelijk beeld te hebben van waar het water terug in de bodem wordt gebracht, moet op kaart worden aangegeven waar de retourputten (de lozingspunten) zich bevinden ten opzichte van de grondwateronttrekking en de bebouwing in de omgeving.
Door water in de bodem te brengen, neemt de grondwaterstand en/of stijghoogte toe. Een mogelijk negatieve bijkomstigheid is dat de grondwaterstand of stijghoogte plaatselijk te veel kan stijgen, waardoor de opwaartste druk bij bebouwing te veel toeneemt en de bebouwing kan gaan drijven. Om dit te voorkomen is een grens gesteld tot hoever de grondwaterstand / stijghoogte mag stijgen ten opzichte van de GHG.
Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen.
Voor deze algemene regel geldt dat per project één melding moet worden ingediend. Deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. De melding kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan. Zie hiervoor de site van het waterschap (www.hdsr.nl). Tevens kan een melding digitaal worden gedaan via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).
Een melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen ingediend worden. Hiervoor zijn diverse mogelijkheden beschikbaar. De melding moet voldoen aan de indieningsvereisten van de Waterregeling (artikelen 6.4, 6.19 en 6.27). De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag (zoals het Wabo- en/of Wbb-bevoegd gezag) ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).
Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor in de bodem brengen van water is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het in gebruik nemen van het in de bodem brengen van water. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap.
Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het water in de bodem zal worden gebracht, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het in de bodem brengen van water vergunningplichtig is geworden.
Indien de startdatum van het brengen van water in de bodem meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden.
Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:
Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.
Ook de beëindiging van brengen water in de bodem moet gemeld worden, waarbij de einddatum aangegeven dient te worden. De gemelde gegevens worden door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te sluiten.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
71 Onttrekken van grondwater in een kwetsbaar gebied
Dit hoofdstuk is van toepassing op alle grondwateronttrekkingen die uitgevoerd worden binnen een kwetsbaar gebied. Grondwateronttrekkingen ter plaatse van een kwetsbaar gebied, brengen extra risico met zich mee met betrekking tot zetting. Zetting van de bodem kan schade aan bebouwing en infrastructuur tot gevolg hebben.
Als u voornemens bent om, binnen een kwetsbaar gebied, activiteiten uit te voeren waarvoor een grondwateronttrekking noodzakelijk is om de werkzaamheden in den droge uit te kunnen voeren, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. Uit het stroomschema blijkt onder welke voorwaarden de grondwateronttrekking is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u de handeling gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
71.2 Stroomschema onttrekken van grondwater in een kwetsbaar gebied
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage
Toelichting bij vraag 1, 2 en 3
Op kaart 18A, kaart 18B en kaart 8 zijn kwetsbare gebieden ingetekend. Kwetsbare gebieden zijn gebieden waar sprake is van relatief veel bebouwing die dateert van voor 1960 (kaart 18A), grondwatergevoelige natuur (kaart 18B) en gebieden met veenhoudende lagen (kaart 8). In de gebieden op kaart 8 en 18A is risico op inklinking en zettingsschade aan bebouwing en infrastructuur aanwezig. Ook bij natuurgebieden en verdrogingsgevoelige gebieden op kaart 18B kan een grondwateronttrekking negatieve effecten hebben.
Voor kwetsbare gebieden geldt dat als de grondwaterstand niet verder wordt verlaagd dan de GLG, dan is het risico op zetting, inklinking, verdroging en schade beperkt. Indien er sprake is van een verdere verlaging dan GLG bij de bron, bijvoorbeeld de bouwput, dan is dat niet direct een probleem als de verlaging van de grondwaterstand ter plaatse van bebouwing niet onder de GLG is. Met name bij bebouwing mag de grondwaterstand niet verder verlagen dan de GLG, om schade te voorkomen. Wanneer een verlaging tot onder de GLG ter plaatse van verbouwing noodzakelijk is, dan is een vergunning op zijn plaats om de gevolgen en de noodzaak van de verlaging goed te kunnen beoordelen. Zo ook de toepassing van eventuele mitigerende maatregelen (zoals retourbemaling).
De GLG kan worden opgezocht op de grondwaterkaarten van de provincie (https://www.provincie-utrecht.nl/loket/kaarten/geo/grondwaterstanden-0/).
Indien geen sprake is van verlaging van de grondwaterstand tot onder de GLG, kan de grondwateronttrekking uitgevoerd worden onder de algemene regels van toepassing op de grondwateronttrekking bij een specifiek activiteit. Bijvoorbeeld: betreft het een grondwateronttrekking in een bouwput dient het stroomschema van hoofdstuk 56 doorlopen te worden.
Een verschilzakking groter dan 1:1.000, bijvoorbeeld 1:900, kent een groter verschil in hoogte tussen twee punten over een kleinere afstand, daarmee neemt het risico op schade toe.
Als de verlaging van de grondwaterstand tot onder de GLG reikt, is er een verhoogd risico op zakking bij kwetsbare bebouwing. Met name bij monumentale bebouwing en/of door eerdere zakking beschadigde bebouwing (SBR-3, Stichting Bouw Research) en niet-monumentale bebouwing op staal gefundeerd, die in goede staat verkeerd (SBR-2) is er een verhoogd risico. Als de verschilzakking beperkt blijft tot maximaal 1:1.000 bij SBR-3 bebouwing en 1:600 bij SBR-2 bebouwing en anders beoordeelde bebouwing is het risico op schade beperkt, zie ook NEN 9997-1 (geldende NEN).
Indien geen of slechts beperkt sprake is van verschilzakking, kan de grondwateronttrekking uitgevoerd worden onder de algemene regels van toepassing op de grondwateronttrekking bij een specifiek activiteit. Bijvoorbeeld: betreft het een grondwateronttrekking in een bouwput dient het stroomschema van hoofdstuk 56 doorlopen te worden.
De zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, is altijd van toepassing op alle handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
72 Onttrekken van grondwater in of bij een waterkering
Dit hoofdstuk is van toepassing op alle grondwateronttrekkingen die uitgevoerd worden in of nabij een waterkering. Grondwateronttrekkingen ter plaatsen van of nabij een waterkering brengen extra risico met zich mee met betrekking tot bescherming tegen hoogwater. Een waterkering is kwetsbaar voor scheuren of andere schade dat bij hoogwater kan leiden tot het doorbreken van de waterkering, met overstroming tot gevolg.
Als u voornemens bent om, binnen het aangewezen gebied (waterkeringen), activiteiten uit te voeren waarvoor een grondwateronttrekking noodzakelijk is, doorloop dan het stroomschema opgenomen in dit hoofdstuk. Uit het stroomschema blijkt onder welke voorwaarden de grondwateronttrekking is toegestaan en welke regels van toepassing zijn.
De stroomschema’s zijn opgebouwd uit een aantal vragen (criteria). De vragen in de stroomschema’s zijn nader toegelicht in de ‘toelichting’. Als het stroomschema doorlopen is, resulteert dat in een bepaalde uitkomst. Deze uitkomst kan zijn dat er sprake is van;
De zorgplicht, de algemene regel met meldplicht en de vergunningplicht zijn verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. U vindt in de betreffende paragrafen een toelichting en uitwerking van de regels die van toepassing zijn. Als u de handeling gaat uitvoeren, dient u rekening te houden met de voorschriften die in de betreffende paragrafen zijn uitgewerkt.
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk is opgenomen kan er ook nog andere regelgeving van toepassing zijn. Ook die regelgeving moet dan worden opgevolgd. Zo kan bijvoorbeeld de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Naast de regelgeving die in dit hoofdstuk wordt uitgewerkt c.q. benoemd, kan mogelijk ook nog andere regelgeving van toepassing zijn (de genoemde regelgeving is dus niet limitatief). Als initiatiefnemer dient u hier zelf op te letten.
72.2 Stroomschema onttrekken van grondwater in of bij een waterkering
Voor het stroomschema wordt verwezen naar de pdf versie van deze regeling in de bijlage
Verandering van de freatische grondwaterstand in een waterkering kan een groot effect hebben op de stabiliteit van een waterkering. Vanwege het grote belang van waterkeringen in ons beheergebied zijn grondwateronttrekkingen in de waterstaatswerk-zone van een waterkering vergunningplichtig. Op kaart combinatie 15A, 15B en 15C zijn de zones van waterkeringen aangegeven.
Naast de zone van een waterkering is de beschermingszone gelegen. Een grondwateronttrekking in deze zone heeft ook een aanzienlijk effect op de stabiliteit van een waterkering. Op kaart combinatie 15A, 15B en 15C zijn de beschermingszones van waterkeringen aangegeven.
Binnen de legger wordt onderscheid gemaakt tussen primaire, regionale en overige waterkeringen. Primaire waterkeringen hebben doorgaans een hoger beschermingsniveau dan regionale en overige waterkeringen. Om het risico op schade aan primaire waterkeringen te minimaliseren is een grondwateronttrekking in de beschermingszone vergunningplichtig. Voor regionale en overige waterkeringen geldt een lager beschermingsniveau en kan in sommige gevallen worden volstaan met een melding (zie vraag 4, 5 en 6).
Voor regionale en overige waterkeringen is een verlaging van de grondwaterstand ten opzichte van het geldende polderpeil (peilbesluit) bepalend of een grondwateronttrekking vergunningplichtig is. Een verlaging van de grondwaterstand groter dan 1,00 meter ten opzichte van het vastgelegde polderpeil is vergunningplichtig vanwege het risico op schade. Per “regio” is een peilbesluit vastgesteld. De peilbesluiten en bijbehorende kaarten zijn terug te vinden via http://www.hdsr.nl/bestuur-organisatie/regelgeving/, waarna de zoekterm “peilbesluit” ingevuld kan worden.
Indien in het peilbesluit een hoog en een laag peil zijn opgenomen, moet getoetst worden aan het geldende peil in de periode van de grondwateronttrekking. Als wordt onttrokken tijdens het hoge én het lage peil, dan moet aan beide peilen worden getoetst. Als de periode waarin onttrokken wordt verschuift ten opzichte van de gemelde periode, dan moet aanvullend getoetst worden of de verlaging groter of kleiner dan 1,00 meter is ten opzichte van het vastgelegde polderpeil.
Op kaart 8 zijn zettingsgevoelige gebieden ingetekend. Er is sprake van een zettingsgevoelig gebied als de bodem bestaat uit veen en/of klei op veen. Het onttrekken van grondwater in deze gebieden kan inklinking en/of piping veroorzaken met als gevolg dat er scheuren in de waterkering ontstaan of in het uiterste geval de gehele waterkering wegspoelt.
Voor het onttrekken van grondwater in een zettingsgevoelig gebied, ter plaatse van de beschermingszone, geldt dan ook altijd een vergunningsplicht. Hierdoor kunnen de gevolgen en de noodzaak van het onttrekken van grondwater beoordeeld worden, alsmede de toepassing van eventuele mitigerende maatregelen (zoals retourbemaling).
Een grondwateronttrekking in het eerste watervoerende pakket, betekent doorgaans een onttrekking met een groot debiet en merkbare verlagingen onder de waterkering. De schade die kan voortkomen uit een grondwateronttrekking in het eerste watervoerende pakket, zal langer onopgemerkt blijven en kan zeer ernstig zijn (bijvoorbeeld scheuren in, zetting van of zelfs wegspoelen van de kering doordat deze geen draagkracht meer heeft door verlaging van de waterstand in de waterkering veroorzaakt door verlaging van de stijghoogte onder de waterkering). Het toestaan van een grondwateronttrekking in het eerste watervoerende pakket binnen een beschermingszone is enkel mogelijk na gedegen onderzoek waarna goede afwegingen kunnen worden gedaan. Daarom is een grondwateronttrekking in het eerste watervoerende pakket in de beschermingszone van een waterkering vergunningplichtig.
Indien geen sprake is van de criteria zoals opgenomen in het stroomschema, kan de grondwateronttrekking in de beschermingszone uitgevoerd worden onder de algemene regels van toepassing op de grondwateronttrekking bij een specifiek activiteit. Bijvoorbeeld: betreft het een grondwateronttrekking in een bouwput dient het stroomschema van hoofdstuk 56 doorlopen te worden.
De zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, is altijd van toepassing op alle handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:
Het is aan initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.
Als u in het stroomschema uitkomt bij het gekleurde vakje waarin is aangegeven dat naast de zorgplicht een vergunningplicht geldt, dan mag de voorgenomen handeling niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Keur.
De vergunning kan bij het waterschap worden aangevraagd (zie hiervoor www.hdsr.nl of www.omgevingsloket.nl). Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 3.1 van de Keur.
Het afwegingskader waar vergunningaanvragen aan worden getoetst kunt u nalezen in het document ‘Beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018’. Indien u nog verdere vragen heeft, kunt u ook contact opnemen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het waterschap.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2019-3808.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.