Verordening van het algemeen bestuur van het Waterschap Rijn en IJssel houdende regels omtrent nadeelcompensatie Nadeelcompensatieverordening Waterschap Rijn en IJssel 2019

Het algemeen bestuur van het Waterschap Rijn en IJssel:

 

overwegende dat:

 

  • -

    het rechtmatige karakter van de uitoefening door het waterschapsbestuur van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer niet wegneemt dat daardoor schade of nadeel voor derden kan ontstaan;

 

  • -

    het met het oog op een goede en zorgvuldige afwikkeling van verzoeken om toekenning van vergoeding van bedoelde schade wenselijk is een verordening vast te stellen, waarin voorschriften zijn opgenomen omtrent de inrichting, indiening en motivering, alsmede de procedure van behandeling en de wijze van beoordeling van een verzoek tot vergoeding;

 

gelet op het bepaalde in de artikelen 56, 77 en 78 van de Waterschapswet, alsmede de artikelen 7:14 en 7:15 van de Waterwet;

 

B E S L U I T :

 

vast te stellen de Nadeelcompensatieverordening Waterschap Rijn en IJssel 2019

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    waterschap: het Waterschap Rijn en IJssel;

  • b.

    bestuur: het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rijn en IJssel;

  • c.

    verzoeker: de indiener van een verzoek als bedoeld in artikel 2;

  • d.

    verzoek: een verzoek om toekenning van een vergoeding, als bedoeld in artikel 11, dan wel een verzoek om toekenning van een voorschot, als bedoeld in artikel 10 van deze regeling;

  • e.

    schade: schade als bedoeld in artikel 7.14 of artikel 7.15 van de Waterwet;

  • f.

    adviseur: de adviseur of adviseurs die door het bestuur zijn aangesteld, als bedoeld in artikel 5 van deze verordening.

Artikel 2. Het verzoek om vergoeding

  • 1.

    Een verzoek om vergoeding van schade wordt schriftelijk of elektronisch ingediend bij het bestuur. Indien het verzoek elektronisch wordt ingediend, maakt de verzoeker daarbij gebruik van een door het waterschap voorgeschreven formulier.

  • 2.

    Het verzoek wordt ondertekend en bevat tenminste:

    • a.

      de naam en het adres van de verzoeker;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      een aanduiding van het besluit of het handelen dat de schade naar het oordeel van de verzoeker heeft veroorzaakt.

    • d.

      Om het recht op eventuele vergoeding verder te onderbouwen, dient de verzoeker in zijn verzoek in ieder geval aandacht te besteden aan het causaal verband tussen de onder punt c bedoelde schadeoorzaak en de geleden schade, zoals bedoeld onder punt f;

    • e.

      de datum of het tijdstip dat de schade zich aan de verzoeker voor het eerst heeft geopenbaard en een onderbouwing daarvan; 

    • f.

      een opgave van de aard en omvang van de schade, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is;

    • g.

      een omschrijving van de wijze waarop de schade naar het oordeel van de verzoeker dient te worden vergoed;

    • h.

      een specificatie van het schadebedrag voor zover de verzoeker een vergoeding in geld wenst.

  • 3.

    De verzoeker verschaft de gegevens en bescheiden die voor het nemen van een besluit op zijn verzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen;

  • 4.

    Het bestuur bevestigt binnen twee weken schriftelijk de ontvangst van het verzoek en stelt de verzoeker daarbij in kennis van de te volgen procedure op grond van deze verordening.

  • 5.

    Indien naar het oordeel van het bestuur niet of niet voldoende is voldaan aan het gestelde in het tweede of derde lid, stelt deze de verzoeker in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen een door het bestuur te stellen termijn.

Artikel 3. Niet behandelen van het verzoek

Het bestuur kan overeenkomstig artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien het verzoek niet overeenkomstig artikel 2 is ingediend en de verzoeker van de geboden gelegenheid om het verzoek aan te vullen niet tijdig of onvoldoende gebruik heeft gemaakt.

Artikel 4. Vereenvoudigde afhandeling van het verzoek

  • 1.

    Het bestuur kan het verzoek zonder voorafgaand advies van de adviseur afdoen indien de geclaimde schade blijkens het verzoek niet meer bedraagt dan € 5.000,= (zegge: vijfduizend euro).

  • 2.

    Het bestuur kan het verzoek zonder nader onderzoek of advies van de adviseur afdoen indien:

    • a.

      het naar zijn oordeel kennelijk ongegrond is;

    • b.

      het naar zijn oordeel kennelijk gegrond is;

    • c.

      het voor de betreffende specifieke categorieën van schadeveroorzakende gebeurtenissen beleidsregels heeft vastgesteld ten aanzien van de berekening van de hoogte van de te vergoeden schade;

    • d.

      er sprake is van verjaring van het recht op nadeelcompensatie;

    • e.

      wanneer het naar zijn oordeel steunt op de onrechtmatige uitoefening door of namens het waterschap van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, dat wil zeggen een onrechtmatige overheidsdaad.

  • 3.

    Een besluit om het verzoek overeenkomstig het eerste, onderscheidenlijk het tweede lid af te doen, wordt aan de verzoeker, met inachtneming van artikel 4:7 van de Awb, meegedeeld binnen acht weken na ontvangst van het verzoek dan wel binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de verzoeker het verzuim kon herstellen.

  • 4.

    Het bestuur kan de in het vorige lid bedoelde termijn éénmaal met een redelijke termijn verlengen. Het bestuur stelt de verzoeker daarvan schriftelijk in kennis.

Artikel 5. Advies door een externe adviseur.

  • 1.

    Indien geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 3 en 4 kan het bestuur een adviseur aanstellen.

  • 2.

    De adviseur heeft tot taak het bestuur van advies te dienen over de op het verzoek te nemen beslissing. 

  • 3.

    De functie van adviseur kan tevens door meerdere personen gezamenlijk worden uitgevoerd. Er wordt dan een kamer van maximaal drie onafhankelijke adviseurs ingesteld, die door het bestuur per verzoek worden benoemd. In eenvoudige gevallen kan het bestuur volstaan met de benoeming van één onafhankelijke adviseur. Indien de functie door drie adviseurs wordt uitgevoerd, wijst het bestuur de voorzitter aan.

  • 4.

    Herbenoeming is mogelijk.

  • 5.

    Het bestuur stelt de verzoeker in kennis van zijn voornemen om een adviseur aan te stellen. De kennisgeving bevat de namen van de deskundigen, hun beroep en de plaats waar zij hun werkzaamheden plegen te verrichten. De belanghebbende kan binnen twee weken na verzending van de kennisgeving bedenkingen uiten tegen de voorgenomen samenstelling.

  • 6.

    De adviseur maakt geen deel uit van de bestuurlijke of ambtelijke organisatie van het waterschap. Daarnaast maakt hij geen deel uit van de bezwaarschriftencommissie van het betreffende waterschap.

  • 7.

    De adviseur ontvangt een door het bestuur vast te stellen vergoeding.

  • 8.

    De adviseur wordt bij de vervulling van zijn taak bijgestaan door een ambtelijk secretaris, die wordt aangewezen door het bestuur.

  • 9.

    De adviseur, evenals de ambtelijk secretaris hebben een geheimhoudingsplicht.

  • 10.

    De adviseur is een adviseur in de zin van afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6. Het door de adviseur te verrichten onderzoek

  • 1.

    Indien geen toepassing wordt gegeven aan de artikelen 3 en 4 stelt het bestuur het verzoek om vergoeding na ontvangst van de informatie als bedoeld in artikel 2 in handen van de adviseur.

  • 2.

    Het bestuur en de verzoeker verschaffen de adviseur op verzoek aanvullende gegevens en bescheiden die voor het geven van het advies nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3.

    De adviseur doet in elk geval onderzoek naar de punten als genoemd onder artikel 2, lid 2 van deze verordening.

  • 4.

    De adviseur brengt zijn advies uit na, indien nodig, een onderzoek ter plaatse en voorts nadat het bestuur en verzoeker in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten mondeling uiteen te zetten.

  • 5.

    De adviseur kan inlichtingen en adviezen van deskundigen inwinnen. Indien met het verstrekken van inlichtingen, of het verlenen van adviezen door derden kosten gemoeid zijn, oefent de adviseur deze bevoegdheid eerst uit na verkregen instemming van het bestuur. De kosten die hier redelijkerwijs uit voortvloeien komen ten laste van het waterschap.

Artikel 7. Horen

  • 1.

    De adviseur stelt de verzoeker en het bestuur in de gelegenheid om te worden gehoord.

  • 2.

    Indien de verzoeker of het bestuur wenst af te zien van de mogelijkheid te worden gehoord, stellen zij de adviseur daarvan schriftelijk in kennis.

  • 3.

    Van het horen wordt door de adviseur een verslag opgemaakt.

  • 4.

    De adviseur deelt tijdens of zo spoedig mogelijk na de hoorzitting aan het bestuur en de verzoeker mee op welke termijn hij advies zal uitbrengen.

Artikel 8. Advies van de adviseur

  • 1.

    De adviseur brengt advies uit op basis van zijn bevindingen.

  • 2.

    Het advies gaat in ieder geval in op:

    • a.

      de verschillende aspecten van het recht op nadeelcompensatie, waaronder de in artikel 2 genoemde onderwerpen;  

    • b.

      of er sprake is van een voordeelsverrekening;

    • c.

      over de eventuele deskundigenkosten

    • d.

      de hoogte van de uit te keren vergoeding;

    • e.

      indien het verzoek daartoe aanleiding geeft, dan wel indien het bestuur een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade, anders dan door een vergoeding in geld, kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, betrekt de adviseur in zijn advies, voor zover hij daartoe termen aanwezig acht, mede een beschouwing omtrent de toepassing van:

    • a.

      het voorschot, bedoeld in artikel 10;

    • b.

      de hardheidsclausule, bedoeld in artikel 13.

  • 4.

    De adviseur brengt zijn advies uit binnen de door hem aangegeven termijn. Hij kan deze termijn met ten hoogste acht weken verlengen. Van een verlenging doet hij schriftelijk mededeling aan het bestuur en de verzoeker.

Artikel 9. De beslissing op het verzoek

  • 1.

    Het bestuur besluit zo spoedig mogelijk op het verzoek, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van het advies van de adviseur. De beslissing wordt zo spoedig mogelijk aan de verzoeker toegezonden.

  • 2.

    Het bestuur kan het besluit bedoeld in het eerste lid éénmaal voor ten hoogste zes weken verdagen.

  • 3.

    Indien het bestuur voornemens is het verzoek geheel of gedeeltelijk af te wijzen, wordt, alvorens een beslissing op het verzoek wordt genomen, de verzoeker in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht naar voren te brengen.

Artikel 10. Voorschot

  • 1.

    De verzoeker kan het bestuur op ieder moment na de indiening van het verzoek vragen om verlening van een voorschot op de vergoeding.

  • 2.

    Het bestuur kan een voorschot verlenen, indien redelijkerwijs valt te verwachten dat de verzoeker schade lijdt of zal lijden en indien zijn belang vordert dat aan hem een voorschot wordt verstrekt. Het bestuur informeert de adviseur over het besluit tot bevoorschotting.

  • 3.

    Met het verlenen van een voorschot wordt geen recht op vergoeding erkend.

  • 4.

    Het bestuur kan aan het verlenen van een voorschot voorwaarden verbinden.

  • 5.

    Het voorschot wordt uitsluitend verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling wanneer op grond van het besluit van het bestuur omtrent het verzoek en de bij dat besluit behorende gegevens blijkt dat het voorschot geheel of gedeeltelijk ten onrechte is verstrekt

  • 6.

    Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen door het bestuur worden teruggevorderd.

Artikel 11. Vergoeding

  • 1.

    Indien en voor zover de beslissing op het verzoek strekt tot volledige of gedeeltelijke honorering van het verzoek, draagt het bestuur binnen zes weken na het onherroepelijk worden van het besluit op het verzoek zorg voor de betaling van het vastgestelde bedrag.

  • 2.

    Indien de betaling binnen de gestelde termijn niet mogelijk is, stelt het bestuur de verzoeker daarvan schriftelijk en onder opgaaf van redenen in kennis en noemt het een redelijke termijn waarbinnen de betaling wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3.

    De betaling vindt plaats onder verrekening van eventueel verleende voorschotten als bedoeld in artikel 4: 95, eerste lid Algemene wet bestuursrecht en artikel 10 van deze verordening. 

  • 4.

    Een vergoeding van wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek kan deel uitmaken van de toe te kennen vergoeding.

  • 5.

    Indien de schade in een andere vorm dan geld wordt vergoed, wordt daarmee een aanvang gemaakt binnen een redelijke termijn na het onherroepelijk worden van het besluit op het verzoek.

Artikel 12. Beleid waterschap

Bij de beoordeling van verzoeken om toekenning van vergoeding ingevolge deze verordening wordt rekening gehouden met het vigerend beleid van het waterschap.

Artikel 13. Hardheidsclausule

Indien een strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onbillijk moet worden aangemerkt, kan het bestuur van het gestelde in deze verordening afwijken.

Artikel 14. Inwerkingtreding en toepasselijkheid

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag volgend op die van de bekendmaking.

  • 2.

    Zij is van toepassing op verzoeken die worden ingediend op en na het tijdstip van inwerkingtreding, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze verordening wordt de Procedureverordening nadeelcompensatie Waterschap Rijn en IJssel, vastgesteld door het Algemeen Bestuur op 24 maart 2011 en in werking getreden op 1 april 2011, ingetrokken.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in het derde lid, blijft de aldaar bedoelde regeling in voorkomende gevallen onverkort van toepassing op de behandeling en afwikkeling van verzoeken als bedoeld in die regeling, indien en voor zover deze bij het bestuur zijn ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Nadeelcompensatieverordening Waterschap Rijn en IJssel 2019”.

Aldus besloten in de vergadering van het algemeen bestuur van Waterschap Rijn en IJssel, gehouden op 12 maart 2019 te Doetinchem.

Het algemeen bestuur:

drs. C. Roos

secretaris-directeur

drs. H.Th.M. Pieper

dijkgraaf 

TOELICHTING NADEELCOMPENSTATIEVERORDENING WATERSCHAP RIJN EN IJSSEL 2019

 

I. Algemene toelichting

Het vergoeden van schade die is ontstaan als gevolg van een rechtmatig handelen door een bestuursorgaan wordt ‘nadeelcompensatie’ genoemd. Artikel 7.14 van de Waterwet (Wtw) bevat een algemene regeling die voorziet in de vergoeding van schade als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer.

 

Artikel 7.14 Wtw heeft niet alleen betrekking op schade die uit de toepassing van de Waterwet voortvloeit maar ook op de uitoefening van taken en bevoegdheden die zowel op de Waterschapswet als op een verordening zoals de keur berusten.

 

Voorbeelden van schadeveroorzakende handelingen die onder de reikwijdte van artikel 7.14 Wtw vallen zijn onder meer de uitvoering van waterstaatkundige werkzaamheden, de aanleg of wijziging van waterstaatswerken, het verlenen, aanscherpen en intrekken van vergunningen of het opleggen van gedoogplichten.

 

Artikel 7.15 Wtw is een specifieke vergoedingsregeling voor schade bij waterberging. Het artikel is geen zelfstandige grondslag voor vergoeding van schade in verband met wateroverlast en overstroming, maar is een nadere uitwerking van artikel 7.14 Wtw. In artikel 7.15 Wtw is uitdrukkelijk geregeld dat ook schade door wateroverlast of overstroming in aanmerking komt voor vergoeding krachtens artikel 7.14 Wtw. Dit betekent echter niet dat elke vorm van wateroverlast of overstroming onder de reikwijdte van artikel 7.14 Wtw valt. Uit de samenhang tussen de artikelen 7.14 en 7.15 Wtw volgt dat de wateroverlast of overstroming het gevolg moet zijn van een maatregel die door het waterschap is genomen met het oog op het vergroten van de afvoer- en en bergingscapaciteit van watersystemen.

 

Naast de vergoedingsregeling van artikel 7.14 kent de Waterwet enkele specifieke schaderegelingen: een regeling voor schade toegebracht aan waterstaatswerken (artikelen 7.21 Wtw) en een vergoedingsregeling in verband met grondwateronttrekkingen (artikel 7.18 Wtw e.v).

 

Voorrangsregeling

Omdat het waterschap aan de lat staat om de wateropgave het hoofd te bieden door (onder andere) bergingsgebieden te realiseren– en een bestemmingsplanwijziging in het verlengde daarvan ligt – is het onwenselijk dat er voor de gemeente een primaire vergoedingsplicht ontstaat (ook al kan zij de hogere kosten verhalen op het waterschap).

 

De wetgever heeft dat in de Invoeringswet bij de Waterwet onderkend en heeft daarom een ‘voorrangsregeling’ in het leven geroepen (artikel 7.16 Wtw). Deze regeling houdt in dat als er een beroep op de wettelijke nadeelcompensatieregeling uit de Waterwet mogelijk is (artikel 7.14 Wtw), de wettelijke regels ten aanzien van planschade in de Wet ruimtelijke ordening buiten toepassing blijven. Dat betekent dat als een benadeelde kan vragen om nadeelcompensatie (en dat zal bij het aanleggen van waterbergingsgebieden altijd zo zijn als de wettelijke procedures gevolgd worden) het waterschap ook een oordeel moet geven over het al dan niet aanwezig zijn van planologisch nadeel door een eventuele wijziging van het bestemmingsplan.

 

Artikel 7.16 is tevens een codificatie van de in het Nationaal Bestuursakkoord Water gemaakte afspraak dat de waterbeheerder de schade die kan worden geclaimd door de planologische inpassing van bergingsgebieden door gemeenten voor zijn rekening neemt.

Hoe het waterschap tot een oordeel over de ruimtelijke aspecten moet komen, zegt de wetgever echter niet, anders dan de regeling die voor de nadeelcompensatieverzoeken geldt.

 

Verordening

De waterschappen zijn bevoegd om ter uitvoering van artikel 7.14 Wtw een verordening op te stellen met regels van procedurele aard. De onderhavige verordening is deels een verordening zoals bedoeld in artikel 7.14, lid 2, tweede volzin en lid 3, derde volzin Wtw. Deze verordening gaat grotendeels in op de procedurele bestanddelen die van toepassing zijn op alle verzoeken om vergoeding die (na inwerkingtreding van de verordening) bij het waterschap op grond van artikel 7.14 of artikel 7.15 Wtw worden ingediend. De regels van deze verordening hebben geen betrekking op de toepassing van de in de inleiding genoemde specifieke schaderegelingen voor schade aan waterstaatswerken en schade wegens onttrekken van grondwater.

 

II. Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze bepaling worden enkele kernbegrippen omschreven.

 

Artikel 2. Het verzoek om vergoeding

In dit artikel worden regels gegeven voor het indienen van een verzoek om vergoeding.

 

Eerste lid

Het artikellid schrijft voor dat een aanvraag van een beschikking schriftelijk moet worden gedaan. Aan de eis van schriftelijkheid is ook voldaan indien een aanvraag langs elektronische weg wordt gedaan. Indien het verzoek elektronisch wordt ingediend, kan de verzoeker daarbij gebruik maken van een door het waterschap voorgeschreven formulier.

 

Tweede en derde lid

Deze artikelleden bepalen aan welke eisen een aanvraag moet voldoen. Ze noemen een aantal formele en materiële eisen. Voor het begrip ‘dagtekening’ wordt aangesloten bij de Algemene wet bestuursrecht. De dagtekening is de datum die op het verzoek is vermeld. Bij de materiële eisen gaat het om gegevens die het verzoek met argumenten onderbouwen en om gegevens die het bestuur en de adviseur nodig hebben om zich een beeld van de betrokken belangen te vormen.

 

Uit artikel 3:2 Awb vloeit voort dat op het bestuursorgaan de verplichting rust de nodige gegevens te verzamelen, maar het bestuursorgaan kan binnen redelijke grenzen daarvoor een beroep doen op de aanvrager. Van een verzoeker wordt verlangd dat hij alle gegevens, van welke aard dan ook, verschaft die het bestuur nodig heeft voor het beoordelen van de gegrondheid van zijn verzoek.

 

Een aantal van deze vereisten zijn hieronder verder uitgewerkt.

  • Sub a tot en met sub c:

    Deze bepalingen sluiten aan bij de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), handelend over het aanvragen van een beschikking.

     

  • Sub d: vereisten nadeelcompensatie

    Causaal verband:

    De verzoeker moet aannemelijk kunnen maken dat er een oorzakelijk verband is tussen de schade en het rechtmatig genomen besluit of feitelijke handeling. Indien er geen causaal verband is kan het verzoek worden afgewezen.

     

  • Abnormale last;

    Kort gezegd dient het te gaan om een abnormale last, die speciaal op een beperkte groep burgers of instellingen drukt. Deze onder omstandigheden bestaande plicht tot vergoeding bij rechtmatige overheidsdaad (de nadeelcompensatieplicht) kan in verband worden gebracht met de door het recht voorgeschreven belangenafweging die aan de schadeveroorzakende bevoegdheidsuitoefening (vaak een besluit of een feitelijk handelen) vooraf gaat, althans vooraf dient te gaan wanneer uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid niet anders voortvloeit.

     

  • Speciale last;

    Schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 5, eerste lid, komt alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade op een naar verhouding gering aantal natuurlijke personen en/of rechtspersonen die in dezelfde of een vergelijkbare positie verkeren, drukt.

     

    Meer informatie over de onderdelen van het recht om nadeelcompensatie is te vinden onder toelichting van artikel 8.

     

  • Sub e. datum of tijdstip schade:

    Om te onderzoeken of er sprake kan zijn van verjaring, dient de verzoeker duidelijk te maken wanneer de schade is ontstaan of wanneer de schade zich aan de verzoeker voor het eerst heeft geopenbaard

     

  • Sub f: aard en omvang van de schade:

    De verzoeker moet in zijn verzoek aangeven welke feitelijk handeling of besluit ten grondslag ligt aan de geleden schade. Er moet namelijk sprake zijn van een rechtmatige overheidsdaad en causaal verband.

     

  • Sub g. wijze van vergoeding:

    Een financiële vergoeding is gebruikelijk, maar de vergoeding kan bijvoorbeeld ook op een andere wijze plaatsvinden. Daarom kan de verzoeker ook de wijze van vergoeding doorgeven.

     

  • Sub h. specificatie schadebedrag:

    Om de hoogte van de eventuele vergoeding te kunnen bepalen, dient er een specificatie van de schade te worden aangeleverd.

 

Vierde lid

De ontvangst van het verzoek om een vergoeding wordt bevestigd aan de verzoeker. Deze ontvangstbevestiging verschaft duidelijkheid aan de verzoeker dat zijn verzoek in goede orde is aangekomen. Daarnaast geeft deze ontvangstbevestiging meer informatie over het vervolg van de procedure.

 

Vijfde lid

In dit lid wordt bepaald welke de gevolgen zijn van het in strijd met de voorschriften van deze regeling indienen van een verzoek tot vergoeding. Het bestuur is verplicht de verzoeker in de gelegenheid te stellen zijn gebrekkige verzoek te herstellen. Hier wordt aangesloten bij het regime van artikel 4:5 van de Awb.

 

Artikel 3. Niet behandelen van het verzoek

Dit artikel bepaalt de gevallen waarin het bestuur het verzoek niet in behandeling hoeft te nemen. In voorliggende gevallen worden de verzoeken niet aan de adviseur voorgelegd.

 

Met het ‘niet in behandeling nemen’ eindigt het besluitvormingstraject. Indien het verzoek niet voldoet aan de in de verordening gestelde eisen, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen. Wanneer de verzoeker niet tijdig of niet volledig het verzuim heeft hersteld, kan het waterschap besluiten om het verzoek buiten behandeling te laten.

 

Artikel 4. Vereenvoudigd afdoen van het verzoek

Eerste lid

Op grond van deze bepaling is het bestuur bevoegd om een verzoek af te doen zonder voorafgaand advies in te winnen van de adviseur indien de totale schade, waarvan vergoeding wordt gevraagd niet meer dan 5.000 euro bedraagt. De bepaling beoogt de slagvaardigheid en de vlotte voortgang van de afhandeling van verzoeken te waarborgen in situaties waarin sprake is van schade van een relatief geringe omvang. Het gekozen drempelbedrag is landelijk vrij gebruikelijk.

 

Tweede lid

Deze verordening gaat ervan uit dat het onnodig is om voor bepaalde, vaak eenvoudige gevallen de zware procedure van advisering op het verzoek om vergoeding door een adviseur te volgen.

  • Sub a. kennelijk ongegrond

    Indien een verzoek naar het oordeel van het bestuur kennelijk ongegrond is, wordt het verzoek zonder behandeling door het bestuur afgewezen.

     

    Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer aanstonds, dat wil zeggen bij een summier onderzoek, duidelijk is dat de schade niet door het bestuursorgaan veroorzaakt is of zal worden. Ook in gevallen waarin verzoeker onvoldoende aannemelijk weet te maken dat de schade redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven, kan er aanleiding bestaan het verzoek als kennelijk ongegrond af te wijzen. Kennelijk ongegrond is voorts het verzoek betreffende een schade waarvan de vergoeding anderszins is verzekerd.

     

    Bijzondere aandacht verdient het geval waarin nog niet vaststaat dat de schadeoorzaak voor rechtmatig moet worden gehouden, omdat nog niet onherroepelijk is beslist op een aanhangig gemaakt beroep tegen het schadeveroorzakende besluit. Ook dan kan het verzoek om vergoeding wegens kennelijke ongegrondheid afgewezen worden. Er is immers niet voldaan aan het vereiste van de rechtmatigheid van de schadeoorzaak. Overigens laat dit onverlet dat de verzoeker een herhaald verzoek kan indienen wanneer wel aan dit vereiste is voldaan. Hetzelfde geldt overigens zolang nog een bestuursrechtelijk rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de schadeoorzaak.

     

  • Sub b. kennelijk gegrond

    Indien reeds na summier onderzoek blijkt dat het verzoek kan worden gehonoreerd, is sprake van kennelijke gegrondheid van het verzoek. De kennelijke gegrondheid van de aanvraag moet duidelijk zijn zonder dat nader op de inhoudelijke merites van de zaak wordt ingegaan.

     

  • Sub c. beleidsregels

    Het bestuur kan nadere beleidsregels formuleren omtrent de vraag hoe moet worden omgegaan met de toekenning van nadeelcompensatie bij specifieke van schadeveroorzakende gebeurtenissen, bijvoorbeeld bij het nemen van peilbesluiten of bij verlegging van kabels en leidingen als gevolg van aanpassing van waterstaatswerken.

     

    In deze beleidsregels kan worden aangegeven welke schadesoorten voor vergoeding in aanmerking komen en hoe de berekening van de vergoeding op hoofdlijnen plaatsvindt. De beleidsregels zijn dan de basis voor de beoordeling van verzoeken om toekenning van nadeelcompensatie.

     

  • Sub d. verjaring

    In sub d is neergelegd dat een verzoek zonder nader onderzoek kan worden afgewezen, indien en voor zover het na het verstrijken van de van toepassing zijnde verjaringstermijn (vijf c.q. twintig jaar) is ingediend. Deze bepaling strookt met hetgeen in het Burgerlijk Wetboek is geregeld op het punt van verjaring (artikel 3:310 BW), en stuiting van de verjaring (art. 3:316 ev. BW).

     

  • Sub e. onrechtmatige overheidsdaad

    Het bestuur doet het verzoek zonder nader onderzoek af, wanneer het naar zijn oordeel steunt op de onrechtmatige uitoefening door of namens het waterschap van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak. De artikelen 7.14 en 7.15 Wtw hebben immers uitsluitend betrekking op schade die het gevolg is van een rechtmatige schadeoorzaak. Deze verordening voorziet niet in vergoeding van schade waaraan een onrechtmatige daad of wanprestatie ten grondslag ligt.

 

Derde lid

Het derde lid geeft aan dat het bestuur binnen acht weken na de ontvangst van het verzoek zijn beslissing tot vereenvoudigde behandeling van het verzoek aan verzoeker bij aangetekende brief kenbaar dient te maken. Deze bepaling geldt uitsluitend voor het geval dat beslist wordt zonder raadpleging van een adviseur. Dit is in overeenstemming met het bepaalde in afdeling 4.1.3 van de Awb. Artikel 4:13 Awb bepaalt de beslistermijn in algemene zin op acht weken na de ontvangst van de aanvraag met dien verstande dat op grond van artikel 4:15 Awb de termijn wordt opgeschort gedurende de termijn die een verzoeker wordt gelaten voor het alsnog verschaffen van de benodigde gegevens dan wel de binnen die termijn gelegen feitelijk gebruikte termijn om de ontbrekende gegevens aan te vullen.

 

Vierde lid

Artikel 4:14 Awb maakt het mogelijk de termijn met een redelijke termijn te verlengen indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven.

 

Artikel 5. De externe adviseur

Dit artikel regelt de aanstelling van de adviseur. In algemene zin valt op te merken dat het inschakelen van een externe adviseur bij de behandeling van zaken als de onderhavige bijdraagt aan een zorgvuldige voorbereiding van de te nemen beslissingen en daarmee aan de legitimiteit daarvan voor de betrokken burgers.

 

Voor alle duidelijkheid wordt erop gewezen dat de beslissing van het bestuur tot aanstelling van een adviseur een voorbereidingshandeling is waartegen, gelet op het bepaalde in artikel 6:3 Awb, geen bezwaar mogelijk is, en bij de administratieve rechter geen beroep kan worden ingesteld.  

 

Eerste, tweede, derde en vierde lid

Het bestuur (dat wil zeggen het dagelijks bestuur) stelt een externe en onafhankelijk adviseur aan die tot taak heeft het bestuur te adviseren over verzoeken om vergoeding. Door het aanstellen van de externe adviseur over te laten aan het bestuur, wordt er maximale flexibiliteit gecreëerd over welke partij of persoon deze functie kan vervullen. Dit kan bijvoorbeeld het SAOZ (Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken) zijn. Een partij, zoals SAOZ, beschikt over een uitgebreid netwerk aan deskundigen. Een dergelijk organisatie kan uit zijn midden deskundigen aanwijzen, die over actuele en zo nodig plaatselijke kennis beschikken.

 

De functie van adviseur kan ook worden uitgevoerd door meerdere mensen, dit is afhankelijk van de complexiteit van het verzoek. Per verzoek wordt bepaald welke en hoeveel mensen zullen plaatsnemen in de kamer, die dat specifieke verzoek zal gaan behandelen. Dit wordt bepaald door adviseur.

 

De persoon of personen worden dan per verzoek door het bestuur benoemd. Herbenoeming van een persoon bij een nieuw verzoek is mogelijk.

 

Vijfde lid

In het kader van transparantie deelt het bestuur zijn keuze om een externe adviseur mee aan de verzoeker. In deze mededeling worden tevens de gegevens van de adviseur vermeldt. De verzoeker kan dan binnen een periode van twee weken na verzending van die mededeling reageren. Bijvoorbeeld wanneer de verzoeker vermoedt dat er sprake is van belangverstrengeling.

 

Zesde lid

De adviseur is onafhankelijk, dat wil zeggen dat hij niet onder het gezag van het waterschap staat en niet anderszins een functie vervult, waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op de vervulling van de functie van adviseur. Omdat tegen het besluit op het verzoek bezwaar open staat bij het waterschap, is het ook onwenselijk dat de adviseur deel uitmaakt van de bezwaarschiftencommissie. Ook mag er geen sprake zijn van belangenverstrengeling.

 

Meer in algemene zin valt op te merken dat het inschakelen van een adviseur bij de behandeling van zaken als deze bijdraagt aan een zorgvuldige voorbereiding van de te nemen beslissingen en daarmee aan de legitimiteit daarvan voor de betrokken burgers.

 

Zevende lid

De adviseur ontvangt een vergoeding ten laste van het waterschap dat op het verzoek om vergoeding moet beslissen. De vergoeding geldt per uitgebracht advies.

 

Deze vergoeding wordt jaarlijks geïndexeerd.

 

Achtste lid

Deze adviseur heeft tot taak het bestuur te adviseren inzake de op het verzoek te nemen beslissing. Gelet op de aard van de te nemen beslissingen en de gevolgde bestuurspraktijk dient de functie van de adviseur uitgevoerd worden door een onafhankelijke deskundige.

 

Negende lid

Op het secretariaat rust dezelfde geheimhoudingsplicht als op de adviseur zelf. Het gaat hier niet alleen om geheimhouding voor de buitenwereld, maar evenzeer om geheimhouding voor de eigen organisatie. Dit is in het bijzonder van belang als het secretariaat wordt gevoerd door het betreffende waterschap. De geheimhoudingslicht verzekert volledige onafhankelijkheid van de adviseur.

 

Tiende lid

De externe adviseur is een adviseur in de zin van afdeling 3.3 van de Awb. De regels die voor wettelijke adviseurs gelden zijn dus tevens van toepassing op de adviseur in de zin van deze verordening.

 

Artikel 6. Het door de adviseur te verrichten onderzoek

Dit artikel regelt de werkwijze van de adviseur.

 

Eerste lid

Wanneer het bestuur het verzoek niet zelf of via een vereenvoudigde procedure kan afdoen, stelt het bestuur alle relevante informatie ter beschikking aan de adviseur.

 

Tweede lid

In het tweede lid wordt geregeld dat - naast de verzoeker - ook het bestuur aan de adviseur de gegevens verschaft die nodig zijn voor een goede vervulling van zijn taak. Tot die gegevens behoren niet alleen het verzoek met de daarbij behorende, eventueel later toegevoegde, bescheiden, maar ook de zich onder het bestuur bevindende gegevens over de schadeoorzaak.

 

Derde lid

De adviseur heeft tot taak het bestuur te adviseren over de op het verzoek te nemen beslissing en stelt daartoe een onderzoek in naar de vraag of de verzoeker schade heeft geleden of zal lijden. Tevens doet hij onderzoek naar de schadeoorzaak, de schadeomvang, de aansprakelijkheid en de vraag of de vergoeding van de schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. Een nadere uitwerking van deze begrippen is te vinden onder de artikelsgewijze toelichting van artikel 2.

 

Wanneer blijkt dat de schade niet het gevolg is van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer behoeven uiteraard niet de andere vragen beantwoord te worden. Het behoort immers niet tot de bevoegdheid van de adviseur om te adviseren omtrent vergoeding van schade als gevolg van onrechtmatig handelen.

 

Het zal voorts niet altijd nodig zijn de omvang van de schade nauwkeurig vast te stellen, bijvoorbeeld wanneer duidelijk is dat de schade vanwege voorzienbaarheid of maatschappelijk risico redelijkerwijs ten laste van de verzoeker behoort te blijven.

 

Vierde lid

Het vierde lid maakt het de adviseur mogelijk de situatie ter plekke in ogenschouw te nemen. Deze informatie kan de adviseur gebruiken om een degelijk advies uit te brengen. Het moment om de situatie ter plekke te kunnen bekijken, wordt zoveel mogelijk op dezelfde dag ingepland als de hoorzitting. Nu de onderhavige regeling niet op een wettelijke grondslag berust, komt haar uiteraard niet de bevoegdheid toe plaatsen te betreden tegen de wil van de rechthebbende.

 

Vijfde lid

Het vijfde lid stelt de adviseur in de gelegenheid inlichtingen in te winnen bij derden. Indien daarmee kosten zijn gemoeid, bijvoorbeeld omdat een deskundigenadvies wordt gevraagd, komen deze ten laste van het waterschap. Met het oog op die kosten is voorafgaande instemming van het bestuur nodig.

 

Artikel 7. Horen

Eerste lid

Dit artikel regelt het horen van de betrokkenen. Op deze wijze wordt voorzien in hoor en wederhoor.

 

Tweede lid

De betrokken partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid om gehoord te worden. Indien (één van deze) partijen afziet van de mogelijkheid om gehoord te worden, stellen zij de adviseur daarvan schriftelijk op de hoogte.

 

Derde lid

Ten behoeve van een goede dossieropbouw en de kwaliteit van de advisering wordt er een verslag gemaakt van het horen;.

 

Vierde lid

Van de adviseur wordt verwacht dat hij aangeeft hoeveel tijd zij nodig heeft voor het opstellen van een advies. Op deze wijze wordt de rechtszekerheid ten aanzien van de afhandelingstermijn van het verzoek bevorderd. De complexiteit van het verzoek brengt met zich mee dat de termijn van advisering van verzoek tot verzoek kan variëren.

 

Daarom is ervoor gekozen geen gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 3:6 Awb biedt om bij verordening een termijn stellen. Wel blijft het op basis van dit artikel mogelijk dat het bestuur in een individueel geval de adviseur een termijn stelt voor het uitbrengen van zijn advies. Dit zal per verzoek bekeken moeten worden.

 

Artikel 8. Advies van de adviseur

Het advies van de adviseur, zo aansprakelijkheid moet worden aangenomen, betreft mede de hoogte van de vergoeding. De adviseur kan desgevraagd ook maatregelen (in natura) voorstellen die geschikt zijn om de schade te beperken of ongedaan te maken.

 

In het algemeen zal er, volgens de jurisprudentie, geen vergoeding worden toegekend indien:

  • a.

    er geen causaal verband is tussen geleden schade en gesteld schadeoorzaak.

  • b.

    de schade valt binnen het normaal maatschappelijk risico of bedrijfsrisico van verzoeker;

  • c.

    de schade niet in belangrijke mate afwijkt van de schade die een ieder heeft ondervonden dan wel de schade niet op een naar verhouding gering aantal natuurlijke of rechtspersonen, die in een vergelijkbare positie verkeren, drukt. Dit houdt in dat de kring van benadeelden beperkt en duidelijk bepaalbaar moet zijn. Het moet gaan om schade die bij een kleine groep personen terecht komt, terwijl andere in een min of meer gelijke positie niet worden getroffen. Indien het nadeel een grotere groep van personen treft is er in beginsel geen aanleiding om vergoeding uit te keren. In het laatste geval wordt een gelijke behandeling van de benadeelden niet verstoord.

  • d.

    de schade redelijkerwijs verzekerbaar was;

  • e.

    de schade, mede ook gelet op de voorzienbaarheid daarvan, is veroorzaakt door eigen schuld of nalatigheid van de verzoeker;  

  • f.

    de verzoeker heeft verzuimd voldoende maatregelen te treffen ter voorkoming of beperking van de schade.

     

  • Normaal maatschappelijk risico en normaal ondernemersrisico

    Wil er gesproken kunnen worden van onevenredige schade, dan moet deze schade (tenminste) buiten het (normale) maatschappelijke risico vallen.

     

    Het rechtmatig toebrengen van nadelen die daarbinnen vallen levert in beginsel geen schending van het egalité-beginsel op, zodat deze nadelen ten laste van de benadeelde dienen te blijven. Bij het normaal maatschappelijk risico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening kan houden, ook al bestaat geen uitzicht op de vorm en omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zal concretiseren en de aard en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien. Het begrip normaal maatschappelijk risico wordt in de praktijk zowel gekoppeld aan de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis, als aan de ernst en de omvang van het nadeel, en soms ook aan het getroffen belang.

     

    Abnormale last

    Kort gezegd dient het te gaan om een abnormale last, die speciaal op een beperkte groep burgers of instellingen drukt. Deze onder omstandigheden bestaande plicht tot vergoeding bij rechtmatige overheidsdaad (de nadeelcompensatieplicht) kan in verband worden gebracht met de door het recht voorgeschreven belangenafweging die aan de schadeveroorzakende bevoegdheidsuitoefening (vaak een besluit of een feitelijk handelen) vooraf gaat, althans vooraf dient te gaan wanneer uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid niet anders voortvloeit.

     

    Speciale last

    Schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 5, eerste lid, komt alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade op een naar verhouding gering aantal natuurlijke personen en/of rechtspersonen die in dezelfde of een vergelijkbare positie verkeren, drukt.

     

    Actieve risicoaanvaarding

    Schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in de verordening die voor de belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang wordt niet vergoed.

     

    Passieve risicoaanvaarding

    Geen vergoeding wordt toegekend indien de verzoeker heeft nagelaten zijn belang te verwezenlijken toen hij of zij daartoe redelijkerwijs in de gelegenheid was, terwijl hij of zij redelijkerwijs kon voorzien dat een besluit of een maatregel genomen zou worden die aan dat realiseren in de weg zou komen te staan.

     

    Verrekening van voordeel

    Heeft een schadeoorzaak voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan wordt de waarde van dat voordeel in mindering gebracht op de schade, die voor vergoeding in aanmerking komt.

     

    Voorwerp van voorzienbaarheid

    De voorzienbaarheid kan onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 5, eerste lid, op het tijdstip waarop deze schade-oorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.

     

    Schadebeperkingsplicht

    Heeft een verzoeker nagelaten redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van schade te nemen, dan blijft de schade die door het treffen van zodanige maatregelen voorkomen of beperkt had kunnen worden, ten laste van de verzoeker. De redelijke kosten van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade behoren tot de te vergoeden schade.

 

Artikel 9. De beslissing op het verzoek

Eerste lid

Het waterschapsbestuur beslist binnen zes weken na ontvangst van het advies van de adviseur op het verzoek. Deze termijn is in overeenstemming met wat gebruikelijk is in vergelijkbare procedures.

 

Tweede lid

Indien het bestuur om moverende redenen het besluit niet binnen de periode, zoals genoemd in het eerste lid, kan verstrekken, kan de termijn voor het nemen van een beslissing worden verdaagd.

Het bestuur kan het nemen van besluit, als bedoeld in het eerste lid, éénmaal voor ten hoogste zes weken verdagen.

 

Derde lid

Artikel 4:7 van de Awb schrijft voor dat de aanvrager in bepaalde gevallen in de gelegenheid dient te worden gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, indien en voor zover het bestuursorgaan voornemens is een aanvraag tot het geven van een beschikking geheel of gedeeltelijk af te wijzen. Het derde lid beoogt in aansluiting hierop een toegespitste regeling te geven voor de nadeelcompensatiepraktijk. Zij heeft, buiten de reeds in artikel 4:7 Awb bedoelde gevallen, echter niet de bedoeling of strekking verdergaande verplichtingen voor het waterschapsbestuur in het leven te roepen.

 

Artikel 10. Voorschot

In artikel 10 is voorzien in de mogelijkheid van bevoorschotting. Een bevoorschottingsregeling is essentieel voor een adequate nadeelcompensatieregeling. Bevoorschotting kan onder meer strekken ter beperking van de schade. Een verzoek om bevoorschotting dient te worden onderscheiden van een verzoek om vergoeding van schade die verzoeker lijdt door een handeling van het bestuur in het kader van de voorbereiding van een eventueel te nemen besluit.

 

Een beslissing omtrent bevoorschotting kan, anders dan de beslissing omtrent vergoeding worden genomen vóórdat het schadeveroorzakende besluit rechtens onaantastbaar is geworden. Bij de beoordeling van de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat verzoeker naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding kan betrokken worden of het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit naar redelijke verwachting rechtens onaantastbaar zal worden en of verzoeker dientengevolge schade zal lijden die voor vergoeding in aanmerking zal komen.

 

Eerste lid

De verzoeker, die naar redelijke verwachting schade lijdt of zal lijden en wiens belang vordert dat aan hem een voorschot op deze vergoeding wordt toegekend, kan het bestuur verzoeken hem een voorschot te verlenen.

 

Tweede lid

Over het verzoek om een voorschot wordt de ingeschakelde adviseur geïnformeerd.

 

Derde lid

Indien het bestuur beslist tot toekenning van een voorschot wordt daarmee geen aansprakelijkheid erkend.

 

Vierde lid

Op grond van het vierde lid kan het bestuur voorwaarden verbinden aan een voorschot. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de verkrijgende voorwaarde van een bankgarantie.

 

Vijfde lid

Het voorschot kan volgens deze regeling uitsluitend worden verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald. Het bestuur kan daarvoor zekerheidsstelling, bij voorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen. Daarbij moet betrokken worden de vraag naar het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling van het voorschot.

 

Zesde lid

Het bestuur kan een ten onrechte verleend voorschot eventueel wegens onverschuldigde betaling terugvorderen.

 

Artikel 11. Vergoeding

Uit een oogpunt van rechtszekerheid is in deze bepaling vastgelegd binnen welke termijn na het nemen van de beslissing op het verzoek het waterschapsbestuur als regel zal overgaan tot uitbetaling van de toegekende vergoeding. Uiteraard dient op het uit te keren bedrag een eventueel in een eerder stadium verstrekt voorschot in mindering te worden gebracht.

 

Vierde lid

Een vergoeding in de vorm van wettelijke rente voor schade veroorzaakt door te late uit-

betaling van de vergoeding deel uitmaken van de toe te kennen vergoeding. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij het burgerlijk recht. Het bepaalde in artikel 6:119 BW, wat de wijze van berekening van wettelijke rente betreft, wordt overeenkomstige van toepassing geacht. Het tijdstip waarop de rente ingaat wordt gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek door het bestuursorgaan dat over de vergoeding dient te beslissen 1 .

 

Vijfde lid

Uit artikel 4:87 Awb volgt dat betaling plaatsvindt binnen zes weken na het bekend worden van de beslissing, tenzij de beschikking (eerste lid) of een wettelijk voorschrift (tweede lid) een ander tijdstip vermeldt. In deze verordening wordt de betaling(stermijn), in afwijking van de algemene regel van de Awb, gekoppeld aan het moment van onherroepelijk worden van het besluit inzake de vergoeding.  

In het belang van de voortvarende uitvoering van het besluit tot vergoeding zal in veel gevallen in het schrijven waarmee de beslissing wordt toegezonden een bankrekeningnummer worden gevraagd.

 

Artikel 12. Beleid waterschap

Vanzelfsprekend vormt het vigerend beleid van het waterschap het uitgangspunt bij de beoordeling van verzoeken om toekenning van vergoeding ingevolge deze verordening. Daarbij kan gedacht worden aan het beleid, zoals verwoord in het Waterbeheerplan Noorderzijlvest. Het kan ook gaan om beleid, dat is vastgelegd in andere beleidsnota’s. Ook de uitgangspunten voor (de intensiteit van) het onderhoud aan (hoofd)watergangen, kaden, beschoeiingen en dijken behoren tot het beleid, waarop dit artikel acht dient te worden geslagen.

 

Omdat het waterschapsbestuur bij de beslissing op het verzoek overeenkomstig artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht in de regel gehouden is zijn eigen beleid toe te passen, mag van de Adviseur nadeelcompensatie verwacht worden dat zij dit beleid ook zo veel mogelijk bij haar adviserende taak betrekt.

 

Artikel 13. Hardheidsclausule

Via de hardheidsclausule is aan het bestuur de mogelijkheid gelaten om in incidentele gevallen van het bepaalde in deze verordening af te wijken en een afwijkende procedure te volgen voor behandeling van het verzoek om vergoeding.

 

Het is niet noodzakelijk om in deze verordening bepalingen op te nemen aangaande de wijziging en intrekking van genomen besluiten op vergoedingsverzoeken, onderscheidenlijk voorschriften betreffende de terugvordering van ten onrechte uitgekeerde bedragen.

 

Indien na het nemen van een beslissing feiten en omstandigheden bekend mochten worden die, waren zij eerder bekend geweest tot een andere beslissing zouden hebben geleid, dan is het bestuur bevoegd het besluit te wijzigen en eventueel bedragen terug te vorderen met inachtneming van de voorschriften uit Titel 4.4, getiteld “Bestuursrechtelijke geldschulden”, uit de Algemene wet bestuursrecht.

 

Deze wettelijke regeling is voor dit type beslissing uitputtend bedoeld, zodat daarnaast geen ruimte aanwezig is om over dit onderwerp afwijkende of aanvullende voorschriften in deze verordening op te nemen.

 

Aldus is bij het opstellen van deze verordening tevens rekening gehouden met het bepaalde in artikel 59 van de Waterschapswet.

 

Artikel 14. Inwerkingtreding en toepasselijkheid

Eerste lid

De verordening treedt in werking een dag nadat deze verordening op de rechtsgeldige wijze is bekendgemaakt.

 

Tweede lid

De onderhavige verordening geldt alleen voor verzoeken om vergoeding die worden ingediend op en na het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening. Aldus wordt eenheid van regime voor één en hetzelfde verzoek gedurende de gehele behandeling bewerkstelligd.

 

Derde lid

Door de komst van deze verordening komen andere regelingen te vervallen of worden deze gewijzigd.

 

Vierde lid

De oude regeling blijft volledig van toepassing op het be- en afhandelen van de vergoedings-verzoeken die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bij het waterschap zijn ingediend.

 

Artikel 15. Citeertitel

Deze bepaling verleent aan de verordening haar naam.

 

Naar boven