Verordening van de verenigde vergadering van de Hoogheemraadschap van Delfland houdende regels omtrent verontreinigingsheffing (Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2020)

De Verenigde Vergadering van Delfland,

 

op voordracht van dijkgraaf en hoogheemraden van 15 oktober 2019, dossiernummer 1541;

 

gelezen het positieve advies van de commissie Bestuur, Financiën en Organisatie;

 

 

overwegende dat:

  • -

    de verordening verontreinigingsheffing moet worden vastgesteld met de tarieven voor 2020;

 

Gelet op:

  • -

    de artikelen 77, 110 en 113 van de Waterschapswet;

  • -

    de artikelen 7.2 en volgende van de Waterwet;

 

Besluit:

vast te stellen de navolgende Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2020.

 

Verordening Verontreinigingsheffing Delfland 2020

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem en oevers, flora en fauna ten aanzien waarvan het waterschap ingevolge artikel 3.2 van de Waterwet is aangewezen als beheerder, met uitzondering van de gronden die ingevolge artikel 3.1 of 3.2 van de Waterwet zijn aangewezen als drogere oevergebieden,

  • b.

    stoffen: de stoffen genoemd in artikel 9 van deze verordening,

  • c.

    lozen: het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap,

  • d.

    woonruimte: een ruimte die zoals blijkt uit haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen zoals blijkt uit de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven,

  • e.

    bedrijfsruimte: een naar zijn of haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte of terrein, niet zijnde een woonruimte, een zuivering technisch werk of een openbaar vuilwaterriool,

  • f.

    openbaar vuilwaterriool: een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast,

  • g.

    zuivering technisch werk: een werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, dan wel een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van het bij dat werk behorende werk voor het transport van stedelijk afvalwater,

  • h.

    stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater,

  • i.

    heffingsambtenaar belast met de heffing: de krachtens de Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet,

  • j.

    invorderingsambtenaar belast met de invordering: de krachtens de Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet,

  • k.

    watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken,

  • l.

    drinkwater: drinkwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet;

  • m.

    ingenomen water: geleverd drink– en industriewater, warm tapwater, onttrokken grond– en oppervlaktewater en opgevangen hemelwater,

  • n.

    drinkwaterbedrijf: drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet,

  • o.

    warm tapwater: warm tapwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet,

  • p.

    het waterschap: het Hoogheemraadschap van Delfland.

Artikel 2 Bijlagen

Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:

  • a.

    bijlage I: voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening;

  • b.

    bijlage II: tabel afvalwatercoëfficiënten zoals opgenomen in artikel 122k, derde lid, van de Waterschapswet;

  • De in bijlage I genoemde normbladen worden bekendgemaakt door terinzagelegging op kantoor Hoogheemraadschap te Delft.

Artikel 3 Belastbaar feit en heffing plicht

  • 1.

    Onder de naam verontreinigingsheffing wordt een directe belasting geheven ter zake van lozen.

  • 2.

    Aan de heffing worden onderworpen:

    • a.

      ter zake van het lozen vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte,

    • b.

      ter zake van het lozen met behulp van een openbaar vuilwaterriool of van een zuivering technisch werk: degene bij wie dat openbaar vuilwaterriool of dat zuivering technisch werk in beheer is,

    • c.

      ter zake van het lozen anders dan bedoeld onder a of b: degene die loost.

  • 3.

    Voor de toepassing van het tweede lid onder a, wordt:

    • a.

      gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de ambtenaar belast met de heffing aangewezen lid van dat huishouden,

    • b.

      gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die het deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven,

    • c.

      het ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld; degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.

  • 4.

    De opbrengst van de verontreinigingsheffing komt ten goede aan de bekostiging van het beheer van het watersysteem door het Hoogheemraadschap van Delfland.

Artikel 4 Vrijstellingen

Van de verontreinigingsheffing zijn vrijgesteld:

  • a.

    het lozen met behulp van een openbaar vuilwaterriool,

  • b.

    het lozen vanuit een zuivering technisch werk door het Hoogheemraadschap van Delfland zelf,

  • c.

    het lozen van stoffen afkomstig vanuit een zuivering technisch werk anders dan door het waterschap zelf, mits de hoeveelheid stoffen niet is toegenomen.

Artikel 5 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsevenredigheid

  • 1.

    De heffing ter zake van woonruimten en van bedrijfsruimten als bedoeld in artikel 16 is verschuldigd bij het begin van het heffingsjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de heffingsplicht.

  • 2.

    Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht als bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar aanvangt, is de heffing verschuldigd voor zoveel 365e gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de heffing plicht, nog volle dagen overblijven.

  • 3.

    Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel 365e gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na het einde van de heffingsplicht, nog volle dagen overblijven.

  • 4.

    Indien de heffingsplicht voor woonruimten is beëindigd na de dagtekening van de aanslag, kan de heffingplichtige een aanvraag tot ontheffing indienen bij heffingsambtenaar.

  • 5.

    Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de heffingplichtige het gebruik van de woonruimte beëindigt en direct aansluitend het gebruik krijgt van een woonruimte van waaruit eveneens wordt geloosd.

Artikel 6 Heffingsjaar

Het heffingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Verzoek tot het doen van aangifte

Met betrekking tot de verontreinigingsheffing geheven van gebruikers van bedrijfsruimten, wordt de uitnodiging tot het doen van aangifte gedaan door:

  • a.

    het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet,

  • b.

    het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waarin wordt verzocht om aangifte te doen op de wijze als bedoeld in artikel 8.

Artikel 8 Wijze van aangifte

Het doen van aangifte geschiedt door:

  • a.

    het inleveren of toezenden van het aangiftebiljet met de daarbij gevraagde bescheiden,

  • b.

    het op elektronische wijze toezenden van de door de betreffende programmatuur gevraagde gegevens.

Artikel 9 Grondslag en heffingsmaatstaf

  • 1.

    Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd.

  • 2.

    Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.

  • 3.

    Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofbindende stoffen wordt bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking tot zuurstofbindende stoffen een verbruik in het heffingsjaar van 54,8 kilogram zuurstof.

Artikel 10 Meting, bemonstering en analyse

  • 1.

    Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met in achtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse geschieden ieder etmaal van het heffingsjaar, behoudens het bepaalde in artikel 11.

  • 3.

    De meting en de bemonstering geschieden zodanig dat:

    • a.

      de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan 5% afwijkt van de werkelijke hoeveelheid afvalwater;

    • b.

      het verkregen monster representatief is voor de totale hoeveelheid stoffen die gedurende de bemonsteringsperiode vanuit het bedrijf of het bedrijfsonderdeel wordt geloosd.

  • 4.

    De heffingplichtige brengt de wijze van meting en bemonstering met een beschrijving van de daarvoor te gebruiken apparatuur voor aanvang van het heffingsjaar ter kennis van de heffingsambtenaar. Indien het gebruik van de apparatuur in de loop van het heffingsjaar aanvangt of wijzigt, dan wordt dit vóór de ingebruikname of de wijziging ter kennis van de heffingsambtenaar gebracht.

  • 5.

    De heffingsambtenaar:

    • a.

      kan ambtshalve bepalen dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van één of meer van de in Bijlage I, onderdeel A , opgenomen voorschriften, indien deze aannemelijk maakt dat dit noodzakelijk is ter voldoening aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b,

    • b.

      beslist op aanvraag van de heffingplichtige dat meting en bemonstering kunnen geschieden in afwijking van één of meer van de in Bijlage I, onderdeel A, opgenomen voorschriften, indien de heffingplichtige aannemelijk maakt dat daarbij wordt voldaan aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b,

    • c.

      beslist op aanvraag van de heffingplichtige dat kan worden afgeweken van de in Bijlage I, onderdeel b, opgenomen analysevoorschriften, indien de heffingplichtige aannemelijk maakt dat de nauwkeurigheid van de uitkomsten van de analyse hierdoor niet wordt beïnvloed,

    • d.

      kan omtrent de afwijkingen als bedoeld in de onderdelen a, b en c nadere voorschriften geven.

  • 6.

    De heffingsambtenaar neemt zijn beslissing, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

    • a.

      de voorschriften van bijlage I, onderdelen a en b, waarvan wordt afgeweken,

    • b.

      de afwijkingen bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c,

    • c.

      de nadere voorschriften bedoeld in het vijfde lid, onderdeel d,

    • d.

      een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

  • 7.

    De heffingsambtenaar is bevoegd twee of meer als gevolg van het vijfde lid genomen beschikkingen, diet betrekking hebben op hetzelfde bedrijf of hetzelfde bedrijfsonderdeel, in één geschrift te verenigen.

  • 8.

    De heffingsambtenaar kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende beschikkingen, bedoeld in het vijfde lid, ambtshalve wijzigen of intrekken in verband met het bepaalde in het eerste lid en het derde lid.

Artikel 11 Beperkte meting, bemonstering en analyse

  • 1.

    Op aanvraag van de heffingplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen zijn verkregen, besluit de heffingsambtenaar dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van het bepaalde in artikel 10, tweede lid. Het besluit op aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

    • a.

      een opgave van de afvalwaterstromen en de stoffen welke in het onderzoek worden betrokken,

    • b.

      de tijdvakken waarin meting en bemonstering geschieden, hetzij ieder etmaal van die tijdvakken, hetzij één of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan,

    • c.

      de wijze waarop de op de voet van letter b verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het heffingsjaar,

    • d.

      een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

  • 2.

    De heffingsambtenaar kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de geloosde, respectievelijk te lozen stoffen, de desbetreffende beschikking, bedoeld in het eerste lid, ambtshalve wijzigen of intrekken, indien toepassing van berekeningsvoorschrift C.2 van onderdeel C van bijlage I leidt tot een ander aantal etmalen dan in die beschikking is opgenomen.

  • 3.

    De heffingsambtenaar neemt zijn beslissing, bedoeld in het tweede lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 12 Hoedanigheidscorrectie

  • 1.

    Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik bedoeld in artikel 9 in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op aanvraag van de heffingplichtige op die uitkomst een correctie toegepast.

  • 2.

    De berekening van de correctie geschiedt met in achtneming van de voorschriften welke zijn opgenomen in Bijlage I, onderdeel C.4.

  • 3.

    De heffingsambtenaar neemt zijn beslissing als bedoeld in het eerste lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

    • a.

      de wijze van berekening van de correctie,

    • b.

      de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater waarop de correctie van toepassing is,

    • c.

      de frequentie en de wijze van onderzoek met betrekking tot meting, bemonstering en analyse,

    • d.

      een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

Artikel 13 Tabel afvalwatercoëfficiënten

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 10, eerste lid, kan het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan worden vastgesteld met behulp van de in Bijlage II van deze verordening opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, indien door plichtige aannemelijk is gemaakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar 1.000 of minder bedraagt en dit aantal aan de hand van de hoeveelheid ingenomen water kan worden bepaald.

  • 2.

    Het aantal vervuilingseenheden als bedoeld in het eerste lid wordt berekend volgens de formule A x B, waarbij:

  • A = het aantal m³ in het kalenderjaar ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water,

  • B = de afvalwatercoëfficiënt behorende bij de klasse van de in Bijlage II opgenomen tabel met de klassengrenzen waarbinnen de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ ten behoeve van de bedrijfsruimte of van het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water is gelegen.

  • 3.

    Indien de in het kalenderjaar ingenomen hoeveelheid water niet kan worden vastgesteld aan de hand aan watermeterstanden die aan het begin en aan het einde van het kalenderjaar zijn opgenomen, stelt de heffingsambtenaar die hoeveelheid vast op een door hem nader vast te stellen wijze.

  • 4.

    De vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ als bedoeld in het tweede lid wordt als gevolg van artikel 7.5, vijfde lid, van de Waterwet bepaald met toepassing van de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 122k, tweede lid, van de Waterschapswet.

  • 5.

    Indien het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan meer dan 1.000 bedraagt en de heffingplichtige aannemelijk maakt dat de berekening van het aantal vervuilingseenheden met toepassing van de in het eerste lid, aanhef, bedoelde tabel tot geen lagere uitkomst leidt dan die welke wordt verkregen bij berekening op de voet van artikel 10, eerste lid, beslist de heffingsambtenaar bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van heffingplichtige dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met toepassing van de tabel.

  • 6.

    Veranderingen in de bedrijfsomstandigheden, die aanleiding kunnen geven tot een wijziging in de vervuilingswaarde per m³ ingenomen water, worden onmiddellijk gemeld bij de heffingsambtenaar.

Artikel 14 Vervuilingswaarde van tuinbouwkassen

  • 1.

    In afwijking van artikel 10, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die worden geloosd vanuit een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte bestemd om in het kader van de uitoefening van een beroep of een bedrijf onder een permanente opstand van glas of kunststof gewassen te telen, bepaald op basis van het tweede lid.

  • 2.

    De vervuilingswaarde bedraagt drie vervuilingseenheden per hectare vloeroppervlak waarop onder glas of kunststof wordt geteeld en per deel van een hectare vloeroppervlak een evenredig deel van drie vervuilingseenheden.

  • 3.

    Indien in de loop van het kalenderjaar het gebruik van een in het eerste lid bedoelde bedrijfsruimte of onderdeel van een bedrijfsruimte, dan wel van een deel daarvan, door de gebruiker aanvangt of eindigt, wordt hij in dat kalenderjaar voor die bedrijfsruimte, voor dat onderdeel of voor dat deel voor een evenredig gedeelte van het op basis van het tweede lid bepaald aantal vervuilingseenheden aan een heffing onderworpen.

  • 4.

    Een vervuilingswaarde voor de bedrijfsruimte of het onderdeel van een bedrijfsruimte, berekend op basis van het tweede of derde lid, van minder dan vijf vervuilingseenheden wordt op drie vervuilingseenheden, en van één of minder dan één vervuilingseenheid op één vervuilingseenheid gesteld.

Artikel 15 Totale vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte

De vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte wordt bepaald op de som van de aantallen vervuilingseenheden als berekend in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14, voor zover deze van toepassing zijn.

Artikel 16 Vervuilingswaarde van kleine bedrijfsruimten

  • 1.

    In afwijking van artikel 10, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een bedrijfsruimte of vanuit een zuivering technisch werk voor het zuiveren van afvalwater worden geloosd gesteld op drie vervuilingseenheden indien door de heffingplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde minder dan vijf vervuilingseenheden bedraagt en op één vervuilingseenheid indien door de heffing plichtige aannemelijk is gemaakt dat die één vervuilingseenheid of minder bedraagt.

  • 2.

    Indien de aanslag in het heffingsjaar al is opgelegd voor drie vervuilingseenheden en de heffingplichtige aannemelijk maakt dat de vervuilingswaarde één vervuilingseenheid of minder bedraagt, bestaat aanspraak op vermindering. De heffingplichtige kan daartoe na afloop van het heffingsjaar of, bij beëindiging van de heffingsplicht, in de loop van het heffingsjaar een aanvraag indienen bij de heffingsambtenaar.

Artikel 17 Vervuilingswaarde van woonruimten

  • 1.

    In afwijking van artikel 10, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden geloosd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden geloosd, bedraagt één vervuilingseenheid.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. De in de vorige volzin bedoelde woonruimten worden samen aangemerkt als een bedrijfsruimte dan wel als onderdeel van een bedrijfsruimte.

  • 3.

    Indien de in het eerste lid bedoelde situatie dat een woonruimte wordt gebruikt door één persoon ontstaat in de loop van het heffingsjaar, wordt de vervuilingswaarde op één vervuilingseenheid vastgesteld met ingang van de eerste dag volgend op de dag waarin die situatie is ontstaan.

  • 4.

    Indien de in het derde lid bedoelde situatie ontstaat ná de dagtekening van de aanslag, bestaat aanspraak op vermindering. De heffing plichtige kan daartoe een aanvraag indienen bij de heffingsambtenaar.

Artikel 18 Schatting

De heffingsambtenaar kan het aantal vervuilingseenheden in een kalenderjaar geheel of gedeeltelijk door middel van schatting vaststellen, indien door de heffingplichtige:

  • a.

    meting, bemonstering en analyse niet of niet geheel zijn geschied in overeenstemming met de in Bijlage I opgenomen voorschriften;

  • b.

    het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van meting, bemonstering en analyse en bepaling van de vervuilingswaarde op basis van artikel 13, eerste of vijfde lid, 14, eerste lid, 16, eerste lid, of 17, eerste lid, niet mogelijk is;

  • c.

    het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van meting, bemonstering en analyse, bepaling van de vervuilingswaarde op basis van artikel 13, vijfde lid, wel mogelijk is, maar door de heffingplichtige gedurende het heffingsjaar geen aanvraag als bedoeld in dat artikel is gedaan;

  • d.

    niet of niet geheel is voldaan aan de voorwaarden, verbonden aan de in artikel 10, 11 of 12 bedoelde toestemming.

Artikel 19 Tarief

Het tarief per kalenderjaar bedraagt € 93,50 per vervuilingseenheid.

Artikel 20 Wijze van heffing en termijnen van betaling

  • 1.

    De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

  • 2.

    De aanslag bedoeld in artikel 3 is invorderbaar twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan de aanslag, indien deze het bedrag van € 5.000,00 niet te boven gaat, op verzoek van de belastingschuldige door middel van automatische incasso worden ingevorderd in maximaal 10 gelijke maandelijkse termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4.

    Het minimum termijnbedrag bij automatische incasso bedraagt € 15,00.

Artikel 21 Niet opleggen van aanslagen

  • 1.

    Belastingaanslagen van minder dan € 5,00 worden niet opgelegd.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.

  • 3.

    Het bepaalde in dit artikel geldt alléén voor aanslagen vastgesteld als gevolg van artikel 19, eerste lid.

Artikel 22 Nadere regels

Het dagelijks bestuur van het waterschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering.

Artikel 23 Inwerkingtreding, citeertitel en intrekking huidige verordening

  • 1.

    Deze verordening, die kan worden aangehaald als “Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2020”, treedt, met de daarbij behorende bijlagen I en II, in werking op 1 januari 2020.

  • 2.

    De “Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2019” wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2020 met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 

Bijlage I. behorende bij de Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2020.

Voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening

 

Definitiebepalingen

 

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • a.

    verzamelmonster: een monster dat is samengesteld in een vooraf vastgestelde periode dat wordt verkregen door (deel)monsters die op basis van volume en tijd zijn genomen;

  • b.

    etmaal: de aaneengesloten periode van 24 uur waarover een verzamelmonster wordt samengesteld;

  • c.

    etmaalverzamelmonster: een verzamelmonster dat wordt samengesteld in een etmaal;

  • d.

    debiet: de hoeveelheid afgevoerd afvalwater gedurende het etmaal;

  • e.

    debietmeter: meter waarmee (bijvoorbeeld door middel van magnetische inductie) het debiet gemeten wordt;

  • f.

    momentaan debiet: de hoeveelheid afgevoerd afvalwater gedurende een moment van meting;

  • g.

    kalibreren: bepalen van de waarde van de afwijkingen ten opzichte van een van toepassing zijnde standaard;

  • h.

    simuleren: het controleren van een debietmeter door het nabootsen van een meetsignaal;

  • i.

    justeren: het softwarematig aanpassen van een correctiefactor / meterconstante;

  • j.

    droog kalibreren: kalibreren van een debietmeter waarbij een doorstroming van een hoeveelheid water door de debietmeter wordt gesimuleerd;

  • k.

    nat kalibreren: kalibreren van een debietmeter waarbij daadwerkelijk een nauwkeurig bekende hoeveelheid vloeistof door de debietmeter wordt geleid;

  • l.

    gesloten meetsysteem: meetsysteem dat het debiet meet in een gesloten leiding of in een gesloten drukleiding, waarbij het afvalwater niet in contact staat met de buitenlucht;

  • m.

    open meetsysteem: meetsysteem waarbij het oppervlak van het stromende afvalwater in contact staat met de buitenlucht;

  • n.

    moedermeter: debietmeter, waarvan de installatie kan worden herleid naar de nationale volumestandaard van de aangewezen instantie zoals bedoeld in artikel 12 van de Metrologiewet;

  • k.

    bewaartermijn: de periode tussen het einde van het etmaal en het begin van de voorbehandeling ten behoeve van de uitvoering van de analyse;

  • l.

    aantoonbaarheidsgrens: laagste concentratie van de component in het monster waarvan de aanwezigheid nog met een bepaalde betrouwbaarheid kan worden vastgesteld, zijnde 3x de spreiding van binnenlaboratoriumreproduceerbaarheid.

A Wijze van meting, bemonstering en monsterbehandeling

 

Paragraaf A.1 Algemeen

In deze paragraaf worden enkele voorschriften gegeven die gelden bij de wijze van meting, de wijze van monstername en – behandeling. Hierbij gelden de volgende algemene eisen:

  • -

    De meet- en bemonsteringsvoorzieningen verkeren in een goede staat, worden regelmatig schoongemaakt en zijn altijd goed en veilig toegankelijk.

  • -

    De meet- en bemonsteringsvoorzieningen worden overeenkomstig onderstaande bepalingen respectievelijk NEN 6600-1 (Water=Monsterneming-Deel 1:Afvalwater 2009) geïnstalleerd en onderhouden.

  • -

    Een afvalwaterstroom kan zowel in een open als in een gesloten meetsysteem worden gemeten en bemonsterd.

In paragraaf A.2 wordt nader ingegaan op de meting en in paragraaf A.3 op de bemonstering.

In paragraaf A.4 wordt nader ingegaan op de monsterbehandeling.

 

Paragraaf A.2 Meting

 

Meting heeft tot doel de hoeveelheid per etmaal (het debiet) vast te stellen. Het debiet wordt in de afvalwaterstroom gemeten. Indien het niet mogelijk is om het debiet in de afvalwaterstroom te meten kan het debiet in plaats daarvan worden bepaald op basis van meting van de hoeveelheid water in het watertoevoersysteem van het bedrijf of van de bedrijfsonderdelen. In het laatstbedoelde geval mag de per etmaal afgevoerde hoeveelheid afvalwater niet groter zijn dan de in dezelfde periode toegevoerde hoeveelheid water.

Het meetsysteem is voorzien van een niet-resetbare pulsteller. Registratie van momentane meetgegevens alsmede etmaalgegevens vindt plaats door middel van een printer of datalogger of andere vorm van geautomatiseerd registratiesysteem. Het meetsignaal van het registratiesysteem moet overeenkomen met het meetsignaal van de debietmeter.

 

A.2.1. Doorstroomsnelheid

Voor een betrouwbare meting is de doorstroomsnelheid van het afvalwater van belang. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een open en een gesloten meetsysteem.

 

A.2.1 Doorstroomsnelheid open meetsystemen

Bij open meetsystemen wordt een meetput of een meetgoot toegepast. Bij toepassing van een meetput gelden de volgende eisen:

  • 1.

    de momentane debieten in het etmaal, gemeten bij overstorthoogten van minder dan 0,05 meter, bedragen gesommeerd minder dan 5% van het gemeten debiet;

  • 2.

    de momentane debieten in het etmaal, gemeten bij overstorthoogten van minder dan 0,125 meter, bedragen gesommeerd minder dan 10% van het gemeten debiet.

 

Bij toepassing van een meetgoot bedragen de momentane debieten in het etmaal, van minder dan 16,4% van het maximaal mogelijk momentane debiet, gesommeerd, minder dan 10% van het gemeten debiet.

A.2.1.2 Doorstroomsnelheid gesloten meetsystemen

Voor het bepalen van de geschiktheid van de debietmeter geldt als richtlijn dat de verhouding tussen het maximale en minimale debiet ≥ 10 behoort te zijn, waarbij het debiet (indien groter dan nul) van de te bemonsteren stroom in 95 % van de tijd groter is dan het minimale debiet van de meter is. Minimale en maximale debiet zijn de debieten waarbij de meter de opgegeven precisie haalt.

 

A.2.2 Controle meetapparatuur en meettrajectDe meetapparatuur is in goede staat en is kundig geïnstalleerd. In dit onderdeel worden daartoe enkele voorschriften gesteld.

A.2.2.1 Controle meetapparatuur (simulatie)

Ten minste éénmaal per jaar wordt de meetapparatuur voor debietmetingen gesimuleerd, tenzij in dat jaar een natte kalibratie (A.2.2.2) plaatsvindt.

Aan de simulatie worden de volgende eisen gesteld:

  • a.

    Bij een simulatie wordt de weerstand of de geleidbaarheid tussen de elektroden gemeten. Wanneer aan de hand van deze controle blijkt dat de meetbuis (mogelijk) vervuild is, wordt deze gereinigd.

  • b.

    Op het controleerapport van een simulatie wordt de weerstand of de geleidbaarheid tussen de elektroden weergegeven. Wanneer de meetbuis is gereinigd, wordt deze waarde zowel vóór, als ná het reinigen in het controlerapport vermeld.

  • c.

    Bij de simulatie wordt ook de werking van randapparatuur, voor zover die betrokken is bij de registratie van de meetgegevens, op een goede werking gecontroleerd.

  • d.

    Wanneer bij een simulatie blijkt dat de meetfout groter is dan 5%, wordt het gesloten meetsysteem onmiddellijk in ingebouwde toestand nat gekalibreerd, volgens de bepalingen welke van toepassing zijn bij een natte kalibratie (A.2.2.2).

Bij toepassing van open meetsystemen worden aan de simulatie de volgende aanvullende eisen gesteld:

De apparatuur voor de hoogtemeting wordt minimaal éénmaal per jaar bij overstorthoogten van 5, 10, 15, 20 en 25 centimeter gesimuleerd. In het controlerapport wordt voor elke overstorthoogte een vergelijking gemaakt tussen de gemeten hoeveelheid afvalwater gedurende de periode van het simuleren, en de bij de desbetreffende overstorthoogte met behulp van de afvoerrelatie van de meetvoorziening berekende hoeveelheid afvalwater over de periode van het simuleren. Zowel het absolute als het procentuele verschil wordt hierbij aangegeven. Bij ultrasone hoogtemeting wordt ook de temperatuurmeting en de temperatuurcorrectie gecontroleerd en gecorrigeerd bij afwijking. De werking van de volgapparatuur bij meting wordt gecontroleerd door vergelijking van de aanwijzing, registratie (recorder en/of printer), integratie en telling.

 

A.2.2.2 Controle meettraject (natte kalibratie)

De meetapparatuur wordt ten minste éénmaal per drie jaar in ingebouwde toestand nat gekalibreerd. In het jaar van natte kalibratie hoeft niet tevens een simulatie te worden uitgevoerd.

Voor debietmeters in mobiele meetapparatuur vindt de natte kalibratie jaarlijks plaats in ingebouwde toestand bij minimaal de volgende vijf meetpunten: 10%, 25%, 50%, 75% en 100% van het maximaal meetbereik bij een RvA-geaccrediteerde instelling, waarvan de installatie kan worden herleid naar de nationale volumestandaard van de aangewezen instantie zoals bedoeld in artikel 12 van de Metrologiewet.

Indien blijkt dat een meetinstrument buiten de fabrieksspecificaties valt, vindt justering plaats, waarna een natte kallibratie in ingebouwde toestand plaatsvindt (“as left”). Een rapportage van het justeren wordt bij het kalibratiecertificaat gevoegd.

 

Voorts worden aan de natte kalibratie de volgende eisen gesteld:

  • a.

    Minimaal éénmaal per drie jaar worden gesloten meetsystemen in ingebouwde toestand nat gekalibreerd op een door de heffingsambtenaar vooraf goedgekeurde methode. De natte kalibratie vindt plaats door:

    • i.

      een vooraf nauwkeurig bepaalde hoeveelheid water door de te kalibreren meter te geleiden (waarbij deze hoeveelheid is vastgesteld bij een onder b genoemde instelling); of

    • ii.

      een tweede, bij voorkeur op hetzelfde meetprincipe gebaseerd meetsysteem in serie te plaatsen die fungeert als moedermeter; of

    • iii.

      op een andere, door de heffingsambtenaar goedgekeurde methode.

  • b.

    Indien bij de natte kalibratie gebruik gemaakt wordt van een moedermeter, wordt deze in ingebouwde toestand nat gekalibreerd bij minimaal de volgende vijf meetpunten: 10%, 25%, 50%, 75% en 100% van het maximaal meetbereik. De natte kalibratie vindt plaats op een ijkinstallatie van een RvA-geaccrediteerde instelling, waarvan de installatie kan worden herleid naar de nationale volumestandaard van de aangewezen instantie zoals bedoeld in artikel 12 van de Metrologiewet. Ook wanneer de moedermeter nieuw is, wordt deze gekalibreerd op één van de genoemde installaties, waarbij de meter is ingebouwd in de meetset of meetwagen waarin deze in de praktijk zal worden ingezet.

  • c.

    Het kalibratiecertificaat van de moedermeter, waaruit het onder b bepaalde moet blijken, mag niet ouder zijn dan één jaar. Dit kalibratiecertificaat wordt bij die van het gekalibreerde meetsysteem gevoegd.

  • d.

    Tijdens de natte kalibratie wordt zoveel water door het te kalibreren meetsysteem geleid, dat minimaal 2.000 waarnemingen worden bereikt. Indien nodig kan hiertoe voor de kalibratieperiode de pulsinstelling tijdelijk aangepast worden. De kalibratie vindt plaats in het werkgebied waarin de te kalibreren meter onder normale bedrijfsomstandigheden functioneert.

  • e.

    Tijdens de natte kalibratie worden de gemeten hoeveelheden water van de te kalibreren flowmeter (én van de moedermeter, wanneer daarvan sprake is) door middel van printers of dataloggers continu geregistreerd. In geval van het toepassen van dataloggers worden ook de ruwe, onbewerkte data bij het kalibratiecertificaat gevoegd.

  • f.

    Bij de natte kalibratie wordt ook de randapparatuur, voor zover die betrokken is bij de registratie van de meetgegevens, op een goede werking gecontroleerd.

A.2.2.3 Inbouw debietmeter

Meetapparatuur voor Bij de inbouw van een debietmeter in een gesloten systeem wordt wordt een ‘af fabriek’ kalibrateicertificaat meegeleverd, waarop naast de specifieke kalibratiefactort, óók de correctiefactor, of meterconstatne staat aangegeve. Natte kalibratie in ingebouwde toestand vindt direct plaats na inwerkingstelling van de debietmeter.

 

Voorts worden aan de inbouw de volgende eisen gesteld:

  • a.

    Bij het inbouwen wordt rekening gehouden met de mogelijkheid tot het uitvoeren van een natte kalibratie in ingebouwde toestand

  • b.

    De debietmeter wordt overeenkomstig de voorschriften van de leverancier geïnstalleerd.

  • c.

     

A.2.2.4 Kalibratiecertificaat

Van een debietmeter moet het meest recente kalibratierapport bij de aangifte overgelegd worden. Bij een natte kalibratie in ingebouwde toestand (dat wil zeggen: ter plekke op het bedrijf, of als complete mobiele meetset op een ijkbank van een daartoe bevoegde instantie), worden de volgende aspecten vastgesteld én gerapporteerd op het kalibratiecertificaat:

  • -

    alle controlebevindingen, waaronder die van de randapparatuur en het meetbereik;

  • -

    de ‘as–found’ meetafwijking (de gevonden meetafwijking);

  • -

    eventuele hardware matige aanpassingen (nieuwe spoel, etc.);

  • -

    de justering (softwarematige aanpassing van de correctiefactor/meterconstante);

  • -

    de ‘as–left’ meetafwijking, eventueel na hardware matige aanpassing/justering;

  • -

    de (eventueel nieuwe) correctiefactor, of meterconstante.

Paragraaf A.3 Bemonstering

 

A.3.1 Algemeen, instelling en uitvoering van apparatuur

De bemonstering vindt plaats met behulp van automatische monstername–apparatuur. De bemonstering geschiedt in overeenstemming met NEN 6600-1 (Water–Monsterneming Deel 1: Afvalwater 2019), met dien verstande dat bemonstering door steekbemonstering niet is toegestaan, tenzij anders is bepaald door de heffingsambtenaar .

 

Paragraaf A.4 Monsterbehandeling

 

A.4.1 Algemeen

De monsterbehandeling geschiedt in overeenstemming met NEN 6600-1 (Water-Monsterneming Deel 1: Afvalwater 2019). Conform paragraaf 9 van NEN 6600-1 (2019) worden de monsters direct na bemonstering geconserveerd, verpakt en geconserveerd volgens NEN-EN-ISO 5667-3 (2018). De monsters worden gekoeld en in het donker bewaard tussen 1° en 5° C. Na vullen van de monsterflessen wordt van het verzameld etmaalmonster een representatief deel van drie liter gedurende 24 uur in een goed gesloten vat/fles in het donker bewaard tussen 1° en 5° C ten behoeve van contra-analyse door het waterschap. De monsterflessen bestemd voor analyse door de heffingplichtige en voor contra-analyse vanwege de heffingsambtenaar worden om en om gevuld. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat het monster voor de analyse op een heffingsparameter door de heffingplichtige en voor de desbetreffende contra-analyse vanwege de heffingsambtenaar zoveel mogelijk identiek zijn.

 

A.4.2 Conservering en maximale bewaartermijn

De verkregen monsters worden tot en met het einde van de bewaartermijn geconserveerd op de wijze zoals is aangegeven in tabel A. Als een monster uit het etmaalverzamelmonster wordt ingevroren of chemisch geconserveerd, geschiedt dit binnen twaalf uur na afloop van het etmaal. De eventuele voorschriften met betrekking tot chemische conservering gelden in aanvulling op de voorschriften met betrekking tot de conserveringstemperatuur gedurende de bewaartermijn.

In tabel A zijn tevens de maximale bewaartermijnen opgenomen die gelden voor de onderscheidenlijk uit te voeren analyses. De voorbehandeling ten behoeve van een analyse vangt na het einde van het etmaal aan, binnen de maximale bewaartermijn die bij de desbetreffende analyse in tabel A is vermeld. De voorbehandeling van het monster ten behoeve van de analyse, waaronder onder meer wordt begrepen het ontdooien van bevroren monsters, wordt uitgevoerd op een wijze en binnen een zodanige termijn dat daardoor de representativiteit van het monster niet wordt verstoord. Een monster dat op één van de in tabel A aangegeven wijzen chemisch is geconserveerd wordt niet gebruikt voor één van de in tabel A opgenomen wijzen van analyse, waarvoor op basis van tabel A geen of andere voorschriften op het vlak van de chemische conservering gelden.

Tabel A

 

Voor analyse op

 

Omgevingstemperatuur

Methode conservering

 

Maximale bewaartijd

 

tijdens transport

tot einde bewaartermijn

Biochemisch zuurstofverbruik

 

tussen 2 en 8 °C

 

tussen 1 en 5 °C

Koelen onder uitsluiting van licht.

1 dag

<-18 °C

Invriezen binnen 12 uur

1 mnd (indien BZV < =50 mg/l)

6 mnd (indien BZV >50 mg/l)

Chemisch zuurstofverbruik

 

tussen 2 en 8 °C

tussen 1 en 5 °C

Koelen en aanzuren met H2SO4 tot pH < 2

6 maanden

 

<-18 °C

Invriezen binnen 12 uur

6 maanden

Som ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof

 

tussen 2 en 8 °C

 

tussen 1 en 5 °C

Koelen en aanzuren met H2SO4 tot pH < 2

1 maand

<-18 °C

Invriezen binnen 12 uur

6 maanden

 

Het biochemisch zuurstofverbruik is weliswaar geen heffingsparameter voor de verontreinigingsheffing, maar wordt aangewend bij toepassing van berekeningsvoorschrift C.4 van Onderdeel C van deze bijlage. Op grond van dit berekeningsvoorschrift wordt de methode van het biochemisch zuurstofverbruik toegepast voor de bepaling van het percentage chemisch zuurstofverbruik van de biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen.

 

B Analysevoorschriften

 

Paragraaf B.1 Algemeen

 

De analyses worden uitgevoerd in het representatieve monster, dat is verkregen op de in onderdeel A van deze bijlage vermelde wijze. Het onderzoek wordt in het water als zodanig

uitgevoerd, dus zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd. Er is in dit onderdeel verwezen naar normbladen, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut NEN. Eenj wijziging in een normblad gedurende het kalenderjaar wordt voor de toepassing van deze verordening eerst van kracht op 1 januari van het jaar volgende op de wijziging.

De in tabel B vermelde aantoonbaarheidsgrenzen zijn de concentraties van de desbetreffende stoffen die bij de analyse ten minste aangetoond moeten kunnen worden.

 

Paragraaf B.2 Analyse

 

De analyse van het monster geschiedt op de wijze zoals die is aangegeven in tabel B.

 

Tabel B

 

Parameter/stof

Ontsluiting volgens normblad

Meting volgens normblad

Aantoonbaar- heidsgrens

chemisch zuurstofverbruik

 

NEN 6633 of

NEN-ISO 15705 1 )

 

 

 

5 mg/l 2 )

biochemisch zuurstofverbruik

 

NEN-EN 1899-1

volgens norm

som ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof

 

 

 

 

 

 

 

NEN 6645

 

 

NEN ISO 15923-1

0,5 mg/l

 

 

 

 

 

 

 

NEN 6646+C1: 2015

NEN-EN-ISO 11732

NEN-EN 12260

NEN-EN 12260

nn voor correctie

nitriet/nitraat:

NEN-EN-ISO 13395, NEN 6604 of

NEN-ISO 15923-1

NEN-ISO 5663

 

NEN-

ISO 15923-1

NEN-ISO 5663

NEN 6646

 

NEN 6646+C1: 2015

NEN-ISO 15923-1

 

C Berekeningsvoorschriften

  • C.1

    Berekeningswijze van het aantal vervuilingseenheden (artikel 9, derde lid):

  • Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik wordt berekend door het totale aantal kilogrammen zuurstofverbruik van de in het kalenderjaar afgevoerde zuurstofbindende stoffen te delen door 54,8 kilogram.

  •  

  • Het aantal kilogrammen zuurstofverbruik van de gedurende een etmaal afgevoerde zuurstofbindende stoffen wordt berekend volgens de formule:

  •  

  • In deze formule wordt verstaan onder:

    Q: het aantal m³ afgevoerd afvalwater per etmaal;

    CZV: het chemisch zuurstofverbruik bepaald volgens de in onderdeel B van deze bijlage vermelde analysevoorschriften, in mg/l;

    N–Kj: de som van ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens de in onderdeel B van de in deze bijlage vermelde analysevoorschriften, in mg/l.

 

  • C.2

    Bij de bepaling van het aantal etmalen in artikel 11, wordt gebruik gemaakt van de volgende formule:

  •  

 

  • C.3

    Indien door een bedrijf water wordt onttrokken aan oppervlaktewater en dit vervolgens weer wordt geloosd in oppervlaktewater, worden voor de berekening van de vervuilingswaarde de hoeveelheden verontreinigde stoffen, aanwezig in het ingenomen water en vervolgens weer geloosde oppervlaktewater, in mindering gebracht op de hoeveelheden van die stoffen in het geloosde water, met dien verstande dat deze vermindering niet mag leiden tot een negatieve waarde.

 

  • C.4

    Indien de CZV–waarde voor ten minste 25% afkomstig is van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen in het afvalwater, wordt op die waarde een correctie toegepast door deze te vermenigvuldigen met de breuk
    waarbij T= het percentage CZV, afkomstig van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen.

 

Bijlage II. behorende bij de Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2020.

 

Tabel afvalwatercoëfficiënten (artikel 122k, derde lid, Waterschapswet)

 

Klasse

Klassegrenzen uitgedrukt in aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik

per m³ ingenomen water

Afvalwatercoëfficiënt uitgedrukt in aantal vervuilingseenheden per m³ ingenomen water in het heffingsjaar

 

ondergrens

bovengrens

 

1

> 0

0,0013

0,0010

2

> 0,0013

0,0020

0,0016

3

> 0,0020

0,0031

0,0025

4

> 0,0031

0,0048

0,0039

5

> 0,0048

0,0075

0,0060

6

> 0,0075

0,012

0,0094

7

> 0,012

0,018

0,015

8

> 0,018

0,029

0,023

9

> 0,029

0,045

0,036

10

> 0,045

0,070

0,056

11

> 0,070

0,11

0,088

12

> 0,11

0,17

0,14

13

> 0,17

0,27

0,21

14

> 0,27

0,42

0,33

15

> 0,42

 

0,5

 

– – – – –

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van 21 november 2019.

 

De Verenigde Vergadering voornoemd,

 

de Secretaris,

ir. P.C. Janssen

 

de Voorzitter,

dr. P.H.W.M. Daverveldt

Naar boven