Waterschapsblad van Waterschap Brabantse Delta
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Brabantse Delta | Waterschapsblad 2019, 123 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Brabantse Delta | Waterschapsblad 2019, 123 | Verordeningen |
Verordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2019
Hoofdstuk I Inleidende bepalingen
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen
Hoofdstuk III Watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken
Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, alsmede waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning, aangemerkt als ongebouwde eigendommen, niet zijnde natuurterreinen.
Hoofdstuk V Watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken
In afwijking van het bepaalde in het vorige artikellid maken de ongebouwde eigendommen, voor zover de waarde daarvan bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken op basis van het bepaalde krachtens artikel 18, vierde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten, geen deel uit van de gebouwde onroerende zaak.
Hoofdstuk VI Heffing en invordering
Artikel 12 Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen
Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van een van de belastingplichtigen is gesteld, kan de invorderingsambtenaar de belastingaanslag op de gehele onroerende zaak verhalen op degene op wiens naam de aanslag ingevolge het eerste lid is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige belastingplichtigen.
Artikel 13 Niet opleggen van aanslagen
Belastingbedragen van minder dan € 5,00 worden niet geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één belastingbedrag.
De watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken wordt niet geheven ter zaken van:
straatmeubilair, waaronder alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen worden begrepen die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van een in het waterschapsgebied gelegen gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt ingeval machtiging is verleend tot automatische incasso en het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen € 100 of meer doch niet meer dan € 10.000 bedraagt, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnbedragen waarvan de eerste termijn vervalt op de 28e dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
De in het derde lid bedoelde machtiging tot automatische incasso wordt geacht niet te zijn verleend indien twee van de tien termijnen niet zijn betaald doordat automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige niet mogelijk blijkt dan wel binnen 56 dagen na afschrijving zijn gestorneerd. Alsdan geldt de betaaltermijn in het eerste lid.
In afwijking van de voorgaande leden moet een voorlopige aanslag worden betaald in zoveel gelijke termijnbedragen als er na de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden van het belastingjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal betalingstermijnen steeds minimaal twee telt. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
Bij de invordering kan van de watersysteemheffing als bedoeld in de hoofdstukken II, III, IV en V van deze verordening kwijtschelding worden verleend.
Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking West-Brabant kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de watersysteemheffing.
Artikel 18 Overgangsrecht en inwerkingtreding
De verordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2018, vastgesteld bij besluit van het algemeen bestuur van 29 november 2017 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande, dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 28 november 2018.
De dijkgraaf
drs. C.J.G.M. de Vet
De wnd. secretaris-directeur
dr. A.F.M. Meuleman
Toelichting Verordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2019
De verordening op de watersysteemheffing is gebaseerd op de tekst van de Waterschapswet, zoals die is komen te luiden na de inwerkingtreding van de Wet modernisering waterschapsbestel (Staatsblad 2007, 208 laatstelijk gewijzigd maart 2018, Staatsblad 2018, 99)).
In artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet is "de zorg voor het watersysteem" als eerste hoofdtaak van het waterschap opgenomen. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. Het gebruik van de term 'zorg voor het watersysteem' benadrukt dat sprake is van een nauwe onderlinge samenhang tussen deze taken en dat zij als één integrale taak worden uitgevoerd. Hiermee is ook het integraal waterbeheer in de wet verankerd. In artikel 1, tweede lid, van de wet is daarnaast de zorg voor de zuivering van afvalwater als tweede hoofdtaak van het waterschap benoemd en is neergelegd dat de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden aan de waterschappen zijn of worden overgedragen.
De zorg voor het watersysteem is één samenhangende taak die het waterschap in zijn gehele beheersgebied uitoefent. Met de watersysteemheffing worden de kosten verbonden aan deze zorg bestreden conform artikel 117 Waterschapswet. Op grond van artikel 2 van de Waterschapswet zijn het gebied en de taken van het waterschap door Provinciale Staten bepaald (Reglement voor het Waterschap Brabantse Delta 2008, provinciaal blad van Noord-Brabant, nummer 49/08).
Belastingplichtig voor de watersysteemheffing zijn de volgende categorieën:
Degenen die tot de belastingplichtige categorieën behoren, hebben per definitie belang bij de uitoefening van de taken van het waterschap.
4. De heffingsmaatstaven en de tarieven van de heffing
De heffingsmaatstaf voor de ingezetenen is de woonruimte. Voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en voor natuurterreinen is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak en voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de op basis van de Wet waardering onroerende zaken bepaalde waarde. Het tarief van de belasting moet op grond van de wet onderscheidenlijk worden gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte, op een gelijk bedrag per hectare of op een vast percentage van de WOZ waarde.
Hoofdstuk I Inleidende bepalingen
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen
In artikel 2 is aangegeven van wie de belasting wordt geheven. Tezelfdertijd zijn in het artikel de belastbare feiten opgenomen. Deze vallen samen met de omschrijving van de belastingplichtigen. Belastingplichtig zijn degenen te wiens aanzien het belastbaar feit zich voordoet. Belastingplichtig zijn respectievelijk degenen die woonachtig zijn in het gebied van het waterschap en die aldaar het gebruik hebben van woonruimte (de ingezetenen) en degenen die in het gebied van het waterschap 'eigenaar' zijn van ongebouwde onroerende zaken anders dan natuurterreinen, van natuurterrein of van gebouwde onroerende zaken. Deze vier belastingplichtige categorieën zijn in artikel 2, onderdelen a tot en met d, van de verordening benoemd. Artikel 119, tweede en derde lid, van de Waterschapswet geeft voor een aantal specifieke situaties de rangorde aan bij het bepalen van de persoon van de heffingsplichtige. Wat precies onder één ongebouwde onroerende zaak, één natuurterrein of één gebouwde onroerende zaak moet worden verstaan, is respectievelijk in de artikelen 5, 7 en 9 van de verordening aangegeven.
Artikel 121, eerste lid, van de Waterschapswet geeft per belastingplichtige categorie een regeling van de heffingsmaatstaf. Voor de ingezetenen is dat de woonruimte en voor de natuurterreinen en de ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn is dat de oppervlakte van de onroerende zaak. Voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de WOZ waarde.
Hoofdstuk II Watersysteemheffing ingezetenen
In dit artikel is de relatie tussen het tarief en de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking gebracht en is gevolg gegeven aan het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder a, van de Waterschapswet dat het tarief wordt gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte.
Hoofdstuk III Watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken
Artikel 5 Belastingobject ongebouwde onroerende zaken
De Waterschapswet geeft in artikel 118 de voorschriften voor de afbakening van de verschillende soorten objecten waarop de heffing betrekking heeft. In het derde lid van deze wettelijke bepaling zijn de afbakeningsvoorschriften voor de ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, opgenomen. Zoals blijkt uit de Waterschapswet zijn de kadastrale grenzen bepalend: een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt. Hierbij geldt de nuancering dat hetgeen ingevolge de wet wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen ingevolge de wet een natuurterrein is, bij de afbakening van het ongebouwde object buiten aanmerking moet worden gelaten. Laatstbedoelde objecten mogen met andere woorden niet worden meegenomen bij het bepalen van wat één ongebouwde onroerende zaak is. In artikel 5, eerste lid, van de verordening komt de wettelijke regeling terug. In het tweede lid van artikel 5 is het bepaalde in artikel 118, vijfde lid, van de Waterschapswet, weergegeven. Er is niet zozeer sprake van een afbakeningsvoorschrift, maar van een fictiebepaling op grond waarvan de in dit artikellid genoemde objecten als ongebouwde eigendommen, niet zijnde natuurterreinen, worden aangemerkt.
Artikel 6 Tarief ongebouwde onroerende zaken
Op grond van het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder b, van de Waterschapswet, wordt het tarief van de heffing ter zake van ongebouwde onroerende zaken gesteld op een gelijk bedrag per hectare. De tarieven worden bepaald op basis van de toedeling in de Kostentoedelingsverordening van het waterschap en de begroting van het heffingsjaar. In de Kostentoedelingsverordening van het waterschap is bepaald dat het tarief per hectare voor de verharde openbare wegen wordt verhoogd.
Deze relatie met de Kostentoedelingsverordening is in artikel 6 aangegeven. Daarnaast geeft dit artikel gevolg aan het bepaalde in de Waterschapswet dat het tarief wordt gesteld op een gelijk bedrag per hectare.
Hoofdstuk IV Watersysteemheffing natuurterreinen
Het voorwerp van de belasting is het natuurterrein. Een natuurterrein is een ongebouwde onroerende zaak waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Of een onroerende zaak een natuurterrein is, wordt met andere woorden door de feitelijke en de toekomstige bestemming of de bestemming volgens het bestemmingsplan bepaald. Geheel of nagenoeg geheel staat voor 90% of meer, terwijl gebruik van het woord 'duurzaam' erop duidt dat geen sprake mag zijn van een situatie die als tijdelijk is bedoeld. De wet merkt als één natuurterrein aan een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat hetgeen wordt aangemerkt als een gebouwde of een ongebouwde onroerende zaak, hierbij buiten aanmerking wordt gelaten.
Bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare worden op grond van artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet ook als natuurterreinen aangemerkt. Er is hier sprake van een fictie die erop neerkomt dat bossen en open wateren, mits zij aan de oppervlakte eis voldoen voor de heffing als natuurterrein worden aangemerkt. Daarom zijn ook bossen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd voor de toepassing van de onderhavige verordening natuurterreinen. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat het onderscheid in niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen enerzijds en bossen die wel als zodanig worden geëxploiteerd, in de praktijk moeilijk is te maken
Gebieden met een agrarische functie en een natuurfunctie worden, zoals ook uit de toelichting op het Waterschapsbesluit blijkt, niet als natuurterrein maar als agrarische grond aangemerkt.
De objectafbakeningsvoorschriften van artikel 118, lid 4, van de wet gelden zowel voor natuurterreinen als voor bossen en open wateren. Bij open wateren moet worden gedacht aan wateren met een weids karakter. Openbare waterwegen behoren overigens niet tot de categorie natuurterreinen, maar tot de categorie overig ongebouwd.
Artikel 8 Tarief natuurterreinen
Het tarief van de heffing wordt ingevolge artikel 121, eerste lid, onderdeel c, van de Waterschapswet gesteld op een gelijk bedrag per hectare. Dit wordt in het onderhavige artikel van de verordening tot uitdrukking gebracht. Daarnaast brengt deze bepaling de relatie tussen het tarief en de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking.
Hoofdstuk V Watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken
Het belastingobject is de gebouwde onroerende zaak. Wat onder één gebouwde onroerende
zaak moet worden verstaan, blijkt uit artikel 118, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet.
Ingevolge het eerste lid is één gebouwde onroerende zaak:
In artikel 118, lid 2, van de Waterschapswet is een regeling opgenomen op grond waarvan samenstellen kunnen worden gevormd tussen ongebouwde en gebouwde eigendommen. Dit was onder de oude Waterschapswet niet mogelijk. In de nieuwe situatie wordt een samenstel als hier bedoeld aangemerkt als een gebouwd eigendom. De ongebouwde eigendommen die een samenstel met een gebouwde eigendom vormen, gaan daarvan immers deel uit maken. Het is van belang op te merken dat niet alle ongebouwde eigendommen een samenstel met een gebouwd eigendom kunnen vormen. Dit geldt voor ongebouwde eigendommen die bij de waardebepaling op grond van de Wet WOZ buiten aanmerking worden gelaten. Het gaat hier concreet om de ongebouwde eigendommen die zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ, dus: bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, Natuurschoonwetlandgoederen, natuurterreinen, openbare land- en waterwegen inclusief kunstwerken en spoorwegen inclusief kunstwerken.
De samenstelbepaling leidt ertoe dat een aantal objecten opgaan in het gebouwde object waarmee zij een samenstel vormen en worden dus 'gebouwd'. Dit betekent ook dat deze objecten, tezamen met het gebouwde object waarmee zij een samenstel vormen, naar de WOZ-waarde in de watersysteemheffing betrokken worden.. Voorbeelden van gevallen waarin dit aan de orde kan zijn, zijn sportterreinen en militaire oefenterreinen waarop zich ook gebouwde opstallen bevinden. Voordeel van het vormen van samenstellen is een betere aansluiting bij de objectafbakening van de Wet WOZ. De gemeentelijke objectafbakening is leidend.
Het tarief van de belasting wordt ingevolge artikel 121, eerste lid, onderdeel d, van de Waterschapswet gesteld op een vast percentage van de vastgestelde WOZ-waarde. Daarnaast brengt deze bepaling de relatie tussen het tarief en de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking.
Hoofdstuk VI Heffing en invordering
Artikel 12 Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen
De heffingsambtenaar kan in gevallen waarin ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of ter zake van hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van een van hen stellen. Dit is in artikel 142, eerste tot en met derde lid, van de Waterschapswet bepaald.
Artikel 13 Niet opleggen van aanslagen
Deze bepaling voorkomt dat er aanslagen voor betrekkelijk geringe bedragen moeten worden opgelegd.
Indien meerdere aanslagen op één aanslagbiljet worden verenigd, geldt het voorgaande voor het totaal van de aanslagbiljet zoals opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant.
Uit efficiencyoverwegingen is in artikel 14 bepaald dat de watersysteemheffing niet wordt geheven ter zake van onroerende zaken die bij het waterschap in eigendom zijn. Door een vrijstellingsbepaling in de verordening op te nemen wordt voorkomen dat het waterschap aan zichzelf aanslagen moet laten opleggen (vestzak-broekzak). Daarnaast is een vrijstelling opgenomen voor straatmeubilair.
Artikel 9 van de Invorderingswet kent een regeling inzake betaaltermijnen, waarvan ingevolge artikel 139 van de Waterschapswet kan worden afgeweken. In dit artikel wordt de afwijking van artikel 9 Invorderingswet geregeld.
Het dagelijks bestuur kan nadere regels geven op het gebied van de heffing en de invordering van de watersysteemheffing. Deze bepaling is in de verordening opgenomen om er geen misverstanden over te laten bestaan dat er op het gebied van de heffing en de invordering van de belasting ook op andere plaatsen dan in de verordening zelf, regels kunnen zijn opgenomen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2019-123.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.