Waterschapsblad van Waterschap Vallei en Veluwe
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Vallei en Veluwe | Waterschapsblad 2018, 1804 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Vallei en Veluwe | Waterschapsblad 2018, 1804 | Overige besluiten van algemene strekking |
Besluit van het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Vallei en Veluwe houdende Algemene regels Keur Waterschap Vallei en Veluwe 2013
Deze bekendmaking is slechts een tekstplaatsing. De oorspronkelijke bekendmaking heeft op 14 december 2017 plaatsgevonden, met kenmerk Waterschapsblad 2017, 11475.
Vastgesteld bij besluit van 30 oktober 2013, in werking getreden op 1 januari 2014; gewijzigd bij besluit van 3 februari 2015 (in werking getreden op 1 maart 2015) en bij besluit van 8 december 2015 (in werking getreden op 1 januari 2016); herzien bij besluit van 5 december 2016 (in werking getreden op 1 januari 2017); gewijzigd bij besluit van 27 november 2017 (in werking getreden op 1 januari 2018).
Gebied voormalig Waterschap Vallei & Eem
De ligging (locatie en zonering) van de waterkeringen is aangegeven op de leggers en op de bij de Keur Waterschap Vallei & Eem 2009 van het voormalig Waterschap Vallei & Eem behorende overzichtskaarten keurzones waterkeringen.
Gebied voormalig Waterschap Veluwe
De ligging (locatie en zonering) van de waterkeringen is aangegeven in de leggers Waterkeringen. Van de waterkeringen waarvoor geen legger is vastgesteld, is in geval van primaire waterkeringen de locatie aangegeven op de als bijlage 1 bij de Waterwet behorende kaart en in geval van regionale keringen aangegeven op de als bijlage 1 bij de Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe behorende kaart.
Voor de zonering van zowel de primaire als de regionale waterkering waar geen legger voor is, geldt dat de kernzone zich uitstrekt tot 4 meter, de beschermingszone A tot 20 meter en de beschermingszone B tot 100 meter binnendijks en 150 meter buitendijks, gemeten vanuit de teen van de waterkering.
Zolang en voor zover de benamingen op de in het eerste lid genoemde kaarten en in de leggers niet overeenstemmen met deze keur en de daarop gebaseerde besluitvorming, wordt de volgende conversietabel gehanteerd:
zone waterkering (in gebied voormalig Waterschap Vallei & Eem) |
||
beschermingszone (in gebied voormalig Waterschap Vallei & Eem) en buitenbeschermingszone (in gebied voormalig Waterschap Veluwe) |
Kernzone: het dijklichaam met aan weerszijden een strook die de maximale keurbescherming nodig heeft (zie fig.1).
Beschermingszone A: de zone gelegen grenzend aan de kernzone tot de invloedslijnen. De invloedslijn wordt bepaald door de technische ligging in combinatie met het praktisch construeren van een aansluiting (zie fig. 1).
Beschermingszone B: de zone grenzend aan de Beschermingszone A waarin voorschriften van de keur van toepassing zijn voor activiteiten die potentieel grote gevaren voor de waterkering op kunnen leveren (zie fig.1).
Profiel van vrij ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een waterkering of een toekomstige waterkering die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen. (zie fig. 1).
Degene die een werk wil uitvoeren dat valt onder een of meer van in dit stuk gestelde algemene regels en waarvoor een melding moet worden gedaan meldt dit tenminste 2 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bestuur, tenzij in de algemene regels een afwijkende termijn wordt aangegeven.
De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO-water) worden ingediend. Het OLO-water is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.
Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.vallei-veluwe.nl.
In bepaalde gevallen gelden aanvullende indieningscriteria. Dit is aangegeven bij de desbetreffende algemene regel.
Op grond van artikel 3.12, derde lid van de Keur Waterschap Vallei en Veluwe 2013 kan het bestuur maatwerkvoorschriften stellen met het oog op de bescherming van het watersysteem.
Een maatwerkvoorschrift is een voorschrift dat het bevoegde gezag, in dit geval het waterschap, ter nadere invulling van de algemene regels kan opleggen. Met een maatwerkvorschrift kan ook een voorschrift worden voorgeschreven dat – binnen bepaalde grenzen – strenger of soepeler is dan de algemene regel.
3.1.1 Algemene regel onderhoud aan wegen en wegbermen in, op of nabij een waterkering
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het onderhouden van wegverharding en wegbermen in de kernzone en de beschermingszone A, als aangegeven in de legger, voor zover:
Degene die onderhoud pleegt aan verharding en/of wegbermen als bedoeld in artikel 1, voldoet aan de volgende voorwaarde:
Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de Keur is het verboden om zonder watervergunning onderhoud te plegen aan verharding en/of wegbermen als bedoeld in artikel 1. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Grondroering: het omwerken van grond zoals ploegen, frezen en spitten.
Klein onderhoud: vervangen of herstellen van de bovenste laag wegverharding waarbij de berm niet wordt aangetast.
Op veel waterkeringen zijn wegen en verharding aanwezig. Omwille van de (verkeers)veiligheid is het in sommige gevallen noodzakelijk dat er onderhoud plaatsvindt. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.
Voor het verrichten van handelingen, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B geldt “de algemene regel verrichten van handeling, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B”.
Voor het aanleggen van nieuwe wegen of het verharden van onverharde paden is een watervergunning nodig.
Aan het verrichten van klein onderhoud aan wegen zijn waterhuishoudkundige risico’s verbonden, in het bijzonder met betrekking tot ontgravingen en de bereikbaarheid van de waterkering. In het bijzonder valt te denken aan hinder voor doelmatig beheer en onderhoud van de waterkering en toegankelijkheid van het buitentalud bij hoogwater. Door de voorwaarden in deze algemene regel worden deze risico’s afgedekt.
Voor de stabiliteit van de waterkering is het van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden aan het waterstaatswerk. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.
3.1.2 Algemene regel verrichten van grondboringen en sonderingen nabij een waterkering
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het verrichting van grondboringen en sonderingen in de beschermingszone A, als aangegeven in de legger, voor zover:
Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de Keur is het verboden om zonder watervergunning grondboringen en sonderingen te verrichten op de waterkering en de bijbehorende beschermingszones. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Voor grondonderzoeken worden vaak grondboringen en sonderingen uitgevoerd in de waterkering en de beschermingszones. In de beschermingszone A hebben dergelijke werkzaamheden een zeer gering effect op de staat van een waterkering. Uitgezonderd zijn seismische onderzoeken, omdat de trillingen die hierbij worden veroorzaakt een gevolg kunnen hebben voor het waterkerend vermogen van de waterkering.
Voor het verrichten van handelingen, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B geldt “de algemene regel verrichten van handeling, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B”
Het uitvoeren van grondboringen en sonderingen in de beschermingszones betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.
Voor de stabiliteit van de waterkering is het van belang dat de ingrepen in de beschermingszone A goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.
3.1.3 Algemene regel houden van dieren op en nabij een waterkering
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het houden van dieren, voor zover:
Degene die dieren houdt als bedoeld in artikel 1:
Op grond van artikel 3.2 , eerste lid, van de Keur is het verboden om zonder watervergunning dieren te houden op waterkeringen en de bijbehorende beschermingszones Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Er geldt geen meldplicht.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Dieren: alle gedomesticeerde dieren, dus zowel de grote huisdieren als varkens, paarden, rundvee en overige hoefdieren o.a. schapen, als de kleine huisdieren als kippen, ganzen en ook honden.
Teen van de dijk: onderrand van de dijk aan de binnen- dan wel buitendijkse zijde van de dijk (de overgang van dijk naar maaiveld dan wel bodem van de watergang.
Het beleid is erop gericht de sterkte van de grasmat op de waterkering te garanderen en het beperken en voorkomen van trapschade aan de waterkering. Het is daarom zonder vergunning niet toegestaan dieren te houden in het centrale gedeelte (van teen tot teen) van de kernzone. Het houden van dieren werkt belemmerend voor het berijden van het onderhoudspad en wordt daarom hierop ook niet zonder vergunning toegestaan. Er is geen vergunning nodig indien er een gebruikersovereenkomst is gesloten met het waterschap waarbij het houden van (bepaalde) dieren is toegestaan.
Voor het verrichten van handelingen, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B geldt “de algemene regel verrichten van handeling, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B”.
Het houden van schapen door of in opdracht van het waterschap - anders dan bij een pachtcontract - geschiedt ter bevordering van de dichtheid van de grasmat. Dat moet worden gezien als een vorm van onderhoud, die op grond van artikel 3.10 van de Keur niet vergunningsplichtig is en het verbod uit artikel. 3.2, lid 1 van de Keur en deze algemene regel zijn hierop dan ook niet van toepassing.
3.1.4 Algemene regel bemesten anders dan bestuur heeft bepaald op en nabij een waterkering
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het bemesten anders dan het bestuur heeft bepaald voor zover het plaatsvindt:
Op grond van artikel 3.2 eerste lid, van de Keur is het verboden om zonder watervergunning op een waterkering en de bijbehorende beschermingszones te bemesten.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
Er zijn geen voorschriften verbonden aan het bemesten. Er geldt ook geen meldplicht.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Bemesten: verspreiden van meststoffen.
Voor het verrichten van handelingen, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B geldt “de algemene regel verrichten van handeling, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B”.
3.1.5 Algemene regel rijden met rijdieren en motorvoertuigen op en nabij een waterkering
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het rijden op en met rijdieren en motorvoertuigen in de kernzone en beschermingszone A, als aangegeven in de legger en voor zover dit in de kernzone gebeurt op de paden die daarvoor kennelijk bedoeld zijn.
Degene die met een rijdier of voertuig in de kernzone rijdt als bedoeld in artikel 1 doet dit overeenkomstig het gebruik waarvoor het pad is bedoeld.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt - anders dan individueel wandelen, fietsen, schaatsen en vissen mits op de daarvoor bestemde paden - ook het rijden met een rijdier of met een motorvoertuig.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Er geldt geen meldingsplicht.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Motorvoertuig: is elk gemotoriseerd voertuig dat niet over rails rijdt.
Het rijden met een rijdier of met een motorvoertuig op een waterstaatswerk en de daarbij behorende beschermingszones betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief onschadelijke en veel voorkomende gedraging mits dit gebeurt op paden die daar kennelijk voor bedoeld zijn. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Voor het verrichten van handelingen, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B geldt “de algemene regel verrichten van handeling, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B”.
3.1.6 Algemene regel brengen of hebben van vaste stoffen of voorwerpen op of nabij een waterkering
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor brengen of hebben van vaste stoffen of voorwerpen in de beschermingszone A, als aangegeven in de legger, voor zover:
Op grond van artikel 3.2 eerste lid, van de Keur is het verboden om zonder watervergunning op een waterkering en de bijbehorende beschermingszones vaste stoffen of voorwerpen te brengen en/of te hebben. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Er zijn geen voorschriften verbonden aan het brengen en/of hebben van vaste stoffen of voorwerpen. Er geldt ook geen meldplicht.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Teen van de dijk: onderrand van de dijk aan de binnen- dan wel buitendijkse zijde van de dijk (de overgang van dijk naar maaiveld dan wel bodem van de watergang.
Voor het verrichten van handelingen, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B geldt “de algemene regel verrichten van handeling, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B”.
3.1.7 Algemene regel aanbrengen en verwijderen van afrasteringen op of nabij een waterkering
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste en derde lid van de keur, voor het aanbrengen en verwijderen van afrastering:
Degene die een afrastering verwijderd als bedoeld in artikel 1 onder a, voldoet aan het volgende voorschrift:
Op grond van artikel 3.2 lid 1 van de modelkeur is het verboden om zonder watervergunning afrasteringen aan te brengen of te verwijderen op de waterkering en de daarbij behorende beschermingszones. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze regel verstaan onder:
Afrastering: in de grond geplaatste palen met een onderlinge afstand van minimaal 3 meter met daartussen prikkeldraad, staaldraad of schrikdraad.
Teen van de dijk: onderrand van de dijk aan de binnen- dan wel buitendijkse zijde van de dijk (de overgang van dijk naar maaiveld dan wel bodem van de watergang).
Afrasteringen in het waterstaatswerk kunnen een effect op de waterkering hebben, het onderhoud belemmeren, leiden tot aantasting van het talud. Daarom is in de kernzone alleen vrijstelling opgenomen van het aanbrengen of verwijderen van afrasteringen buiten de teen van de dijk en buiten het onderhoudspad. Er geldt geen meldingsplicht.
Voor het verrichten van handelingen, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B geldt “de algemene regel verrichten van handeling, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B”.
3.1.8 Algemene regel aanbrengen en verwijderen van wegmeubilair op, in en nabij een waterkering
Degene die wegmeubilair langs wegen aanbrengt of verwijdert als bedoeld in artikel 1, eerst lid en, tweede lid:
Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.
Op grond van artikel 3.2 lid 1 van de modelkeur is het verboden om zonder watervergunning afrasteringen aan te brengen of te verwijderen op de waterkering en de daarbij behorende beschermingszones. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt In deze regel verstaan onder:
Op veel waterkeringen zijn wegen aanwezig. Omwille van de verkeersveiligheid is het in sommige gevallen noodzakelijk dat er wegmeubilair, zoals verkeersborden, geplaatst worden. Om doelmatig beheer en onderhoud aan de waterkering uit te kunnen voeren is het van belang dat objecten niet te dicht op elkaar geplaatst worden. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.
Voor het verrichten van handelingen, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B geldt “de algemene regel verrichten van handeling, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B”.
Voor de stabiliteit van de waterkering is het van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden aan het waterstaatswerk. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.
Bij de melding wordt in ieder geval gegevens vermeld over het aan te leggen werk. In dat kader moet bij het aanbrengen en verwijderen van wegmeubilair worden gedacht aan de volgende gegevens: constructiemateriaal, de afmetingen, het gewicht en de bevestigingsmethode in de grond.
3.1.9 Algemene regel aanbrengen en verwijderen van beplanting nabij een waterkering
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste en derde lid van de keur, voor het aanbrengen dan wel verwijderen van beplanting in de beschermingszone A en het profiel van vrij ruimte, als aangegeven in de legger, voor zover:
Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur is het verboden om zonder watervergunning beplanting aan te brengen op de waterkering en de bijbehorende beschermingszones. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze regel verstaan onder :
Beplanting: bomen, heesters, struiken en lage beplanting.
Houtachtige beplanting: beplanting met opgaande stam(men) van hout.
Teen van de dijk: onderrand van de dijk aan de binnen- dan wel buitendijkse zijde van de dijk (de overgang van dijk naar maaiveld dan wel bodem van de watergang).
Beplantingen in het waterstaatswerk kunnen een effect op de waterkering hebben, het onderhoud belemmeren, leiden tot aantasting van het talud of negatieve invloed hebben op de ecologie. Daarom is voor het aanbrengen en verwijderen van beplanting in de kernzone geen vrijstelling opgenomen. Daar de wortels van beplanting vanuit de beschermingszone A kan doorgroeien tot in de kernzone en er door het omgaan van hoog opgaande beplanting een ontgrondingskuil kan ontstaan die schadelijk is voor de stabiliteit van de waterkering is het niet toegestaan om beplanting aan te brengen binnen vijf meter uit de teen van de dijk. Daarom is het ook verboden om diepwortelende en hoog opgaande beplanting in de beschermingszone A aan te brengen, te houden en te verwijderen.
Voor het verrichten van handelingen, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B geldt “de algemene regel verrichten van handeling, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B”.
3.1.10 Algemene regel Kabels en leidingen in, onder en nabij waterkering
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste en derde lid, van de Keur, voor het aanleggen, behouden, of verwijderen van kabels en leidingen in de kernzone,de bijbehorende beschermingszones of profiel van vrije ruimte, zoals aangewezen in de legger, voor zover:
Degene die kabels of leidingen aanlegt als bedoeld in artikel 1 onder a, voldoet aan de volgende voorschriften:
Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de Keur is het verboden om zonder watervergunning kabels of leidingen aan te leggen, behouden of verwijderen op de waterkering en de bijbehorende beschermingszones en profiel van vrije ruimte. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
(Druk- of pijp)leidingen: alle leidingen die geen lozingswerk zijn, dat wil zeggen niet in open verbinding staan met oppervlaktewater.
Kabel: transportmedium, veelal voor elektriciteit of communicatie, zonder holle ruimte.
Het leggen van de hier genoemde kabels en leidingen levert weinig risico op voor het waterkerend vermogen van de waterkering. Daarom kan de vergunningplicht voor het aanleggen, behouden, en verwijderen van deze kabels en leidingen vervangen worden door algemene regels. In geval van meerdere aansluitingen aan weerszijden van de waterkering, moeten de kabels of leidingen zo worden aangelegd dat zij de waterkering maar eenmaal kruisen.
Voor het verrichten van handelingen, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B geldt “de algemene regel verrichten van handeling, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B”
Eventuele calamiteiten vallen onder artikel 3.8 van de Keur en worden overeenkomstig afgehandeld.
Voor de stabiliteit van de waterkering is het van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden aan het waterstaatswerk. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.
Bij de melding wordt in ieder geval gegevens vermeld over het aan te leggen werk. In dat kader moet bij het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen worden gedacht aan de volgende gegevens: de maximale leidingdruk, het te transporteren medium, het materiaal van de leiding, de wanddikte, de plaats van de afsluiters in de leiding, sonderinggegevens, boringen, berekening en de diepteligging, de wijze van uitvoering.
3.1.11 Algemene regel verrichten van handelingen, het behouden van werken of vaste substantie of voorwerpen laten liggen in beschermingszone B
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen in de beschermingszone B, als aangegeven in de legger voor zover:
Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de Keur is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen . Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Voor de meeste handelingen en werken in de beschermingszone B hebben niet tot een zeer gering effect op de staat van de waterkering. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.
Uitgezonderd zijn seismische onderzoeken, werken met een overdruk van 10 bar of meer en explosiegevaarlijke inrichtingen/materialen, omdat de trillingen of eventuele explosies die hierbij worden veroorzaakt of zich kunnen voordoen een gevolg kunnen hebben voor het waterkerend vermogen van de waterkering.
3.2.1 Algemene regel verbreden oppervlaktewaterlichaam B
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover
Op grond van artikel 3.2, lid 1 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam valt onder dit verbod.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Motivering van de algemene regel
Het verbreden van het oppervlaktewaterlichaam is van minimale invloed op een oppervlaktewaterlichaam categorie Bet het oog op vermindering van de regeldruk kan daarom worden afgezien van de vergunningvereiste. Omdat er veelal geen waterhuishoudkundige belangen aan de orde zijn, is het niet noodzakelijk algemene regels te stellen.
3.2.1a Algemene regel verbreden oppervlaktewaterlichaam C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover
Op grond van artikel 3.2, lid 1 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam valt onder dit verbod.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Motivering van de algemene regel
Het verbreden van het oppervlaktewaterlichaam is van minimale invloed op een oppervlaktewaterlichaam categorie C. Met het oog op vermindering van de regeldruk kan daarom worden afgezien van de vergunningvereiste. Omdat er veelal geen waterhuishoudkundige belangen aan de orde zijn, is het niet noodzakelijk algemene regels te stellen.
3.2.2 Algemene regel veranderen talud van een oppervlaktewaterlichaam B
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het veranderen van het talud van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover
Degene die een talud verandert als bedoeld in artikel 1, zorgt er voor dat het bovenwatertalud niet steiler is dan 1:1,5 en het onderwatertalud niet steiler is dan 1:3.
Op grond van artikel 3.2, lid 1 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt tevens het veranderen van het talud van een oppervlaktewater.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Het veranderen van het talud: het steiler of flauwer maken van het talud.
Het veranderen van het talud van een oppervlaktewater is van minimale invloed op een oppervlaktewaterlichaam categorie B. Er kan daarom worden afgezien van het vergunningvereiste. De algemene regel borgt op voldoende wijze de waterstaatkundige belangen.
Het veranderen van het talud verdraagt zich in het algemeen niet met een natuurfunctie, omdat dit nadelig is voor de ecologische inrichting. Er geldt daarom geen vrijstelling voor oppervlaktewaterlichamen met de aanduiding water met natuurfunctie.
3.2.3 Algemene regel veranderen talud van een oppervlaktewaterlichaam C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het veranderen van het talud van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het een oppervlaktewaterlichaam categorie C betreft als aangewezen in de legger.
Op grond van artikel 3.2 lid 1 van de modelkeur is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt tevens het veranderen van het talud van een oppervlaktewater.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Het veranderen van het talud : het steiler of flauwer maken van het talud.
Motivering van de algemene regel
Het veranderen van het talud van een oppervlaktewater is van minimale invloed op een oppervlaktewaterlichaam categorie C. Er kan daarom worden afgezien van het vergunningvereiste. Omdat er veelal geen waterhuishoudkundige belangen aan de orde zijn, is het niet noodzakelijk voorschriften op te nemen.
3.2.4 Algemene regel aanleggen natuurvriendelijke oever van een oppervlaktewaterlichaam B
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het aanleggen en behouden van een natuurvriendelijke oever, voor zover:
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt tevens het aanleggen van natuurvriendelijke oevers.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regel. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Natuurvriendelijke oever: oever die zo is aangelegd dat het niet alleen dient om de afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam te waarborgen, maar ook om landschappelijke en ecologische functies te versterken. Het draagt zo ook bij aan de vervulling van maatschappelijke functies van watersystemen.
Profiel: breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of Keurkaart.
Motivering van de algemene regel
Natuurvriendelijke oevers zijn oevers waar uitdrukkelijk rekening gehouden wordt met natuur, landschap en ecologie. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever in en langs een oppervlaktewaterlichaam B betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Het regime van een watervergunning is hier een te zwaar middel.
Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever in oppervlaktewaterlichamen met de aanduiding water met een natuurfunctie is niet altijd wenselijk. Voor deze oppervlaktewaterlichamen geldt geen vrijstelling.
3.2.5 Algemene regel aanleggen natuurvriendelijke oever van een oppervlaktewaterlichaam C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2 eerste lid van de Keur, voor het aanleggen en behouden van een natuurvriendelijke oever voor zover deze wordt aangelegd, verwijderd of behouden langs een oppervlaktewaterlichaam categorie C als aangewezen in de legger.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt tevens het aanleggen van natuurvriendelijke oevers.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
Natuurvriendelijke oever: oever die zo is aangelegd dat het niet alleen dient om de afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam te waarborgen, maar ook om landschappelijke en ecologische functies te versterken. Het draagt zo ook bij aan de vervulling van maatschappelijke functies van watersystemen
Motivering van de algemene regel
Natuurvriendelijke oevers zijn oevers waar uitdrukkelijk rekening gehouden wordt met natuur, landschap en ecologie. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever in en langs oppervlaktewaterlichamen C betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. Met het oog op vermindering van de regeldruk kan daarom worden afgezien van het vergunningvereiste. Omdat er veelal geen waterhuishoudkundige belangen aan de orde zijn, is het niet noodzakelijk algemene regels te stellen.
3.2.6 Algemene regel houden van dieren in en langs een oppervlaktewaterlichaam A
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het houden van dieren, voor zover:
het niet een oppervlaktewaterlichaam betreft waaraan op grond van de bij deze algemene regel behorende natuurkaart de aanduiding water met natuurfunctie zijnde KRW-waterlichaam, danwel Hen-Sed water of overig, is toegekend en waarlangs tevens op grond van de legger een natuurvriendelijke oever ligt, en
Indien voor het houden van dieren als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van dit besluit een vergunning is aangevraagd en nog niet op die aanvraag is beslist, wordt die aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in artikel 3, eerste lid.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt het houden van dieren in en langs een oppervlaktewaterlichaam.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
Op het plaatsen en houden van een afrastering is een afzonderlijke Algemene regel van toepassing.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
dieren: alle gedomesticeerde dieren, dus zowel de grote huisdieren als varkens, paarden, rundvee en overige hoefdieren o.a. schapen, als de kleine huisdieren als kippen, ganzen en ook honden.
Vri jliggende onderhoudsstrook: door middel van een afrastering of hekwerk van naastgelegen perceel afgescheiden strook grond dat alleen wordt gebruikt om van daar af het oppervlaktewaterlichaam te onderhouden
Motivering van de algemene regel
Het houden van dieren langs oppervlaktewaterlichamen op onderhoudsstroken welke niet vrijliggend zijn en dus meervoudig gebruikt worden, is van minimale invloed op een oppervlaktewater A. Algemene regels borgen op voldoende wijze de waterstaatkundige belangen. De vrijstelling is niet van toepassing voor het houden van dieren in het oppervlaktewaterlichaam. Dan geldt een vergunningplicht.
3.2.7 Algemene regel houden van dieren in en langs een oppervlaktewaterlichaam B
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het houden van dieren, voor zover dit plaatsvindt in en langs een oppervlaktewaterlichaam categorie B, als aangewezen in de legger.
Degene die dieren houdt in en langs een oppervlaktewaterlichaam, als bedoeld in artikel 1,
zorgt ervoor dat het beweiden zodanig plaatsvindt dat het waterhuishoudkundig belang niet geschaad wordt.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt het houden van dieren in en langs een oppervlaktewaterlichaam. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Dieren: alle gedomesticeerde dieren, dus zowel de grote huisdieren als varkens, paarden, rundvee en overige hoefdieren o.a. schapen, als de kleine huisdieren als kippen, ganzen en ook honden.
Motivering van de algemene regel
Het houden van dieren in en langs oppervlaktewaterlichamen, is van minimale invloed op een oppervlaktewaterlichaam B. Daarom kan worden afgezien van het vergunningvereiste. Om het eventuele waterhuishoudkundige belang te kunnen beschermen is een voorschrift opgenomen.
3.2.8 Algemene regel houden van dieren in en langs een oppervlaktewaterlichaam C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het houden van dieren, voor zover dit plaatsvindt in en langs een oppervlaktewaterlichaam, categorie C, als aangewezen in de legger.
Op grond van artikel 3.2 lid 1, eerste lid van de Keur is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt het houden van dieren in en langs een oppervlaktewaterlichaam.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
dieren: alle gedomesticeerde dieren, dus zowel de grote huisdieren als varkens, paarden, rundvee en overige hoefdieren o.a. schapen, als de kleine huisdieren als kippen, ganzen en ook honden.
Motivering van de algemene regel
Het houden van dieren in en langs oppervlaktewaterlichamen, is van minimale invloed op een oppervlaktewater C. Daarom worden afgezien van het vergunningvereiste. Omdat er veelal geen waterhuishoudkundige belangen aan de orde zijn, is het niet noodzakelijk voorschriften op te nemen.
3.2.9 Algemene regel afrastering of erfafscheiding oppervlaktewaterlichaam A
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een afrastering of erfafscheiding, voor zover deze:
niet wordt aangelegd, verwijderd of behouden in een oppervlaktewaterlichaam met een natuurfunctie zoals aangewezen op de bij deze algemene regel behorende natuurkaart zijnde KRW-waterlichaam, danwel Hen-Sed water of overig en waarlangs tevens op grond van de legger een natuurvriendelijke oever ligt, tenzij de afrastering of erfafscheiding dient als veekering;
Degene die een afrastering of erfafscheiding aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 1, wijzigt of verwijdert de afrastering of erfafscheiding op eigen kosten en op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Het aanleggen, verwijderen of behouden van afrasteringen en erfafscheidingen valt daaronder. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
afrastering of erfafscheiding: afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of van de openbare ruimte.
Het aanbrengen, verwijderen of behouden van een afrastering of erfafscheiding bij een oppervlaktewater als omschreven in artikel 1, betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Het plaatsen van een afrastering of erfafscheiding verdraagt zich in het algemeen niet met de aan het oppervlaktewaterlichaam verbonden natuurfunctie. O.a. omdat de toegepaste materialen veelal geen natuurlijke uitstraling hebben. Anderzijds is het wenselijk dat vertrapping van kleine beeksystemen wordt voorkomen. Daarom geldt in die gevallen geen vrijstelling tenzij de afrastering een veekerende werking heeft.
3.2.10 Algemene regel afrastering of erfafscheiding oppervlaktewaterlichaam B
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een afrastering of erfafscheiding, voor zover deze:
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Het aanleggen, verwijderen of behouden van afrasteringen en afscheidingen valt daaronder. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
afrastering of erfscheiding: afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of van de openbare ruimte.
Motivering van de algemene regel
Het aanbrengen, verwijderen of behouden van een afrastering of erfscheiding bij een oppervlaktewater als omschreven in artikel 1, betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. Omdat er veelal geen waterhuishoudkundige belangen aan de orde zijn, is het niet noodzakelijk voorschriften te stellen.
3.2.11 Algemene regel afrastering of erfafscheiding oppervlaktewaterlichaam C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een afrastering of erfscheiding, voor zover deze wordt aangelegd, verwijderd, of behouden in een oppervlaktewaterlichaam, categorie C, als aangewezen in de legger.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Het aanleggen, verwijderen of behouden van afrasteringen en afscheidingen valt daaronder. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
afrastering of erfscheiding: afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of van de openbare ruimte.
Motivering van de algemene regel
Het aanbrengen, verwijderen of behouden van een afrastering of erfscheiding bij een oppervlaktewater aks omschreven in artikel 1, betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. Omdat er veelal geen waterhuishoudkundige belangen aan de orde zijn, is het niet noodzakelijk voorschriften te stellen.
3.2.12 Algemene regel beplanting oppervlaktewaterlichaam B
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van beplanting, voor zover deze:
Degene die beplanting aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 1:
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Het aanleggen, verwijderen of behouden van beplanting valt hieronder. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Beplanting: bomen, struiken en lage beplanting, uitgezonderd gras
Het aanbrengen, verwijderen of behouden van beplanting in en nabij een oppervlaktewaterlichaam zoals omschreven in lid 1, betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het verbinden van voorschriften aan het vrijgestelde werk.
Een natuurvriendelijke oever - waarbij het met name om de vergraving van een oppervlaktewaterlichaam gaat - valt niet onder algemene deze regel. Hiervoor geldt een afzonderlijke algemene regel Natuurvriendelijke oevers.
3.2.13 Algemene regel beplanting oppervlaktewaterlichaam C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van beplanting, voor zover deze wordt aangelegd, verwijderd, of behouden in een oppervlaktewaterlichaam, categorie C, als aangewezen in de legger.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Het aanleggen, verwijderen of behouden van beplanting valt hieronder. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Beplanting: bomen, struiken en lage beplanting, uitgezonderd gras
Het aanbrengen, verwijderen of behouden van beplanting in en nabij een oppervlaktewaterlichaam betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. Omdat er veelal geen waterhuishoudkundige belangen aan de orde zijn, is het niet noodzakelijk algemene regels te stellen.
3.2.14 Algemene regel voor het aanleggen, verwijderen en behouden van een brug in een oppervlaktewaterlichaam B
Degene die een brug aanlegt of behoudt als bedoeld in artikel 1:
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt tevens het aanleggen en behouden van bruggen over oppervlaktewaterlichamen.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Brug: een werk over een oppervlaktewaterlichaam dat bedoeld is voor de doorgang van een perceel aan de ene kant van het oppervlaktewaterlichaam naar een perceel aan de andere kant van het oppervlaktewaterlichaam. Anders dan bij een dam met duiker is er bij een brug geen sprake van een (gedeeltelijke) demping van het oppervlaktewaterlichaam.
Insteek: de snijlijn van het bovenwatertalud (oeverhelling) met het aangrenzende maaiveld.
Het aanbrengen van bruggen over de oppervlaktewaterlichamen als omschreven in artikel 1 betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Daarom kan onder voorwaarden worden afgezien van het vergunningvereiste.
3.2.15 Algemene regel voor het aanleggen, verwijderen en behouden van een brug in oppervlaktewaterlichaam C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2 van de keur, voor het aanleggen verwijderen of behouden van een brug, voor zover deze wordt aangelegd of behouden in een oppervlaktewaterlichaam categorie C als aangewezen in de legger.
Degene die een brug aanlegt of behoudt als bedoeld in artikel 1 voorkomt beschadigingen of verzakkingen van de brug die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt tevens het aanleggen en behouden van bruggen over oppervlaktewaterlichamen.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Brug: een werk over een oppervlaktewaterlichaam dat bedoeld is voor de doorgang van een perceel aan de ene kant van het oppervlaktewaterlichaam naar een perceel aan de andere kant van het oppervlaktewaterlichaam. Anders dan bij een dam met duiker is er bij een brug geen sprake van een (gedeeltelijke) demping van het oppervlaktewaterlichaam
Het aanbrengen van bruggen over de oppervlaktewaterlichamen als omschreven in artikel 1, betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. Daarom kan worden afgezien van het vergunningvereiste. Omdat er veelal geen waterhuishoudkundige belangen aan de orde zijn, is het niet noodzakelijk algemene regels te stellen.
3.2.16 Algemene regels voor een (dam met) duiker in oppervlaktewaterlichaam B
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het aanleggen, verlengen, verwijderen of behouden van een (dam met) duiker, voorzover deze :
niet bedoeld is voor een andere functie dan perceelsontsluiting, en het betreffende perceel (redelijkerwijs) niet anders is of kan worden ontsloten , tenzij de aanvraag ziet op de aanleg van een zogenaamde “vuile” uitrit ten behoeve van agrarische bedrijven en de bestaande uitrit een zogenaamde “schone”uitrit is, dan wel de aanvraag de aanleg van een “schone” uitrit betreft en de bestaande uitrit een “vuile”uitrit is, en
Degene die een (dam met) duiker aanlegt, verwijdert of behoudt als bedoeld in artikel 1,
Het bestuur kan gelet op de maatgevende afvoer van het betreffende oppervlaktewaterlichaam, maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van de inwendige doorsnede van de duiker.
Indien voor het aanleggen, verlengen, verwijderen of behouden van een (dam met) duiker, bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van dit besluit een vergunning is aangevraagd en nog niet op die aanvraag is beslist, wordt die aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in artikel 4, eerste lid.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te maken of te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt ook het aanleggen, verlengen, verwijderen of behouden van een (dam met)duiker.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Duiker: een kokervormige constructie die is bedoeld om oppervlaktewaterlichamen met elkaar te verbinden.
Kunstwerk: werken die ondersteunend zijn aan waterstaatwerken.
Het aanleggen, behouden of verwijderen van een (dam met)duiker in oppervlaktewaterlichamen als omschreven in artikel 1, betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Bij het plaatsen van een dam met duiker treedt er vernauwing op van het betreffende oppervlaktewaterlichaam, waardoor de doorstroming vermindert. Er wordt dan ook terughoudend omgegaan met het toestaan van dammen met duikers. Er worden voorwaarden gesteld aan de afmetingen van de duiker en het aantal dammen met duikers per perceel, om de afwatering van het gebied waarbinnen het oppervlaktewaterlichaam zich bevindt te garanderen.
Door het stellen van maatwerkvoorschriften kan er voor een duiker in een oppervlaktewaterlichaam catergorie B er een grotere diameter dan de in de criteria genoemde 0,40 m worden voorgeschreven.
Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.
Vergunningaanvragen voor het aanleggen van een dam met duiker waarvoor op grond van artikel 1 vrijstelling is verkregen van de vergunningplicht, worden als melding aangemerkt. Hierdoor worden extra handelingen door de aanvrager voorkomen.
3.2.17 Algemene regels voor een (dam met) duiker in oppervlaktewaterlichaam C in poldergebieden
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het aanleggen, verlengen, verwijderen of behouden van een (dam met) duiker, voor zover deze:
Degene die een (dam met) duiker aanlegt, verwijdert of behoudt als bedoeld in artikel 1:
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te maken of te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt ook het aanleggen, verlengen, verwijderen of behouden van een (dam met)duiker.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Duiker: een kokervormige constructie die is bedoeld om oppervlaktewaterlichamen met elkaar te verbinden.
Kunstwerk: werken die ondersteunend zijn aan waterstaatwerken.
Het aanleggen, behouden of verwijderen van een (dam met) duiker in oppervlaktewaterlichamen als omschreven in artikel 1, betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Bij het plaatsen van een dam met duiker treedt er vernauwing op van het betreffende oppervlaktewaterlichaam, waardoor de doorstroming vermindert. Er wordt dan ook terughoudend omgegaan met het toestaan van dammen met duikers. Er worden voorwaarden gesteld aan de afmetingen van de duiker en het aantal dammen met duikers per perceel, om de afwatering van het gebied waarbinnen het oppervlaktewaterlichaam zich bevindt te garanderen.
Omdat in poldergebieden het maximaal toelaatbare verval dat bij een dam met duiker mag optreden kleiner is dan in niet-poldergebieden, is de voorgeschreven minimale doorsnede van de duiker groter dan in niet-poldergebieden en de maximale lengte van de duiker kleiner dan in niet-poldergebieden.
3.2.18 Algemene regels voor een (dam met) duiker in oppervlaktewaterlichaam C in niet-poldergebieden
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het aanleggen, verlengen, behouden en verwijderen van een (dam met) duiker, voorzover deze:
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te maken of te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt ook het aanleggen, verwijderen of behouden van een (dam met)duiker. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Duiker: een kokervormige constructie die is bedoeld om oppervlaktewaterlichamen met elkaar te verbinden.
Het aanleggen, behouden of verwijderen van een (dam met)duiker in oppervlaktewaterlichamen zoals omschreven in artikel 1, betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Bij het plaatsen van een dam met duiker treedt er vernauwing op van het betreffende oppervlaktewaterlichaam, waardoor de doorstroming vermindert. Er wordt dan ook terughoudend omgegaan met het toestaan van dammen met duikers. Er worden voorwaarden gesteld aan de afmetingen van de duiker en het aantal dammen met duikers per perceel, om de afwatering van het gebied waarbinnen het oppervlaktewaterlichaam zich bevindt te garanderen.
3.2.19 Algemene regel kabels en leidingen bij oppervlaktewaterlichaam A
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van kabels of leidingen, voor zover:
Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regels meldingplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.
Op grond van artikel 3.2 lid 1 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt ook het leggen of houden van kabels en leidingen nabij oppervlaktewater. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
(Druk- of pijp)leidingen: alle leidingen die geen lozingswerk zijn, dat wil zeggen, niet in open verbinding staan met oppervlaktewater.
Gestuurde boring: een sleufloze boortechniek waarbij obstakels zoals oppervlaktewater diep onder het maaiveld kunnen worden gepasseerd.
Insteek: snijlijn van het bovenwatertalud met het aangrenzende maaiveld.
Kabel: transportmedium, veelal voor elektriciteit of communicatie, zonder holle ruimte. Leidingen met een diameter van maximaal 40 mm die gebruikt worden voor (glasvezel)kabels worden beschouwd als een kabel.
Het leggen van kabels en leidingen onder of over oppervlaktewaterenlichamen als omschreven in artikel 1, komt zeer veel voor. Met uitzondering van oppervlaktewaterlichamen met een natuurfunctie, is het leggen van kabels en leidingen, onder voorwaarden, vrijgesteld van de . vergunningplicht. Het gebeurt veelal door gespecialiseerde bedrijven in opdracht van nutsbedrijven. Algemene regels borgen de waterstaatkundige belangen voldoende.
Ad 2b: Dit voorschrift kan gebruikt worden om het risico te verkleinen dat de uitgegraven grond in het water terecht komt en zo wordt verspreid in het oppervlaktewaterlichaam.
Ad 2f: In gebieden waar het zoute water dicht onder het oppervlak voorkomt, willen waterschappen het risico van opbarsten voorkomen. Dit voorschrift geeft daarvoor een instrument.
Ad 2g: openbarsting: het ter plaatse van een boring vloeibaar worden van de bodem, waardoor de bodem openbarst.
Ad 2m: In sommige gevallen kan het beter zijn de kabel of leiding te laten zitten omdat het verwijderen ervan schade aan het oppervlaktewaterlichaam of beschermingszone kan veroorzaken.
Bij de termijn voor melding is gebaseerd op een redelijk termijn van 2 weken.
Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.
3.2.20 Algemene regel kabels en leidingen bij oppervlaktewaterlichaam B
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van kabels en leidingen, voor zover:
Degene kabels of leidingen aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 1:
Op grond van artikel 3.2 lid 1 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt ook het leggen van kabels en leidingen nabij oppervlaktewater. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
(Druk- of pijp)leidingen: alle leidingen die geen lozingswerk zijn, dat wil zeggen, niet in open verbinding staan met oppervlaktewater.
Kabel: transportmedium, veelal voor elektriciteit of communicatie, zonder holle ruimte. Leidingen met een diameter van maximaal 40 mm die gebruikt worden voor (glasvezel)kabels worden beschouwd als een kabel.
Gestuurde boring of HDD-methode (horizontal directional drilling): een sleufloze boortechniek waarbij obstakels zoals oppervlaktewater diep onder het maaiveld kunnen worden gepasseerd.
Het leggen van kabels en leidingen onder of over oppervlaktewaterenlichamen als omschreven in artikel 1, komt zeer veel voor. Met uitzondering van oppervlaktewaterlichamen met een natuurfunctie, is het leggen van kabels en leidingen, onder voorwaarden, vrijgesteld van de. vergunningplicht. Het gebeurt veelal door gespecialiseerde bedrijven in opdracht van nutsbedrijven. Algemene regels borgen de waterstaatkundige belangen voldoende.
3.2.21 Algemene regel kabels en leidingen bij oppervlaktewaterlichaam C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van kabels en leidingen onder of boven een oppervlaktewaterlichaam, voor zover deze worden aangelegd, verwijderd of behouden onder of boven een oppervlaktewaterlichaam categorie C als aangewezen in de legger.
Op grond van artikel 3.2 lid 1 van de keur is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt ook het leggen van kabels en leidingen nabij oppervlaktewater. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
(Druk- of pijp)leidingen: alle leidingen die geen lozingswerk zijn, dat wil zeggen, niet in open verbinding staan met oppervlaktewater.
Kabel: transportmedium, veelal voor elektriciteit of communicatie, zonder holle ruimte. Leidingen met een diameter van maximaal 40 mm die gebruikt worden voor (glasvezel)kabels worden beschouwd als een kabel.
Het leggen van kabels en leidingen onder of over oppervlaktewaterenlichamen als omschreven in artikel 1, komt zeer veel voor. Het gebeurt veelal door gespecialiseerde bedrijven in opdracht van nutsbedrijven. Met het oog op vermindering van de regeldruk kan daarom worden afgezien van het vergunningvereiste. Omdat er veelal geen waterhuishoudkundige belangen aan de orde zijn, is het niet noodzakelijk voorschriften aan de vrijstelling te verbinden.
3.2.22 Algemene regel steiger, vlonder of overhangend bouwwerk in oppervlaktewaterlichaam A
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk voor zover deze:
Degene die een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 1:
Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Het aanleggen, verwijderen of behouden van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk valt hieronder. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Beschoeiing: constructie in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen.
Insteek: snijlijn van het bovenwatertalud met het aangrenzende maaiveld.
Overhangend bouwwerk: bouwwerk dat al dan niet gedeeltelijk over het oppervlaktewaterlichaam, of het talud is geplaatst waarover gelopen kan worden.
Peil: in het peilbesluit vastgesteld referentiepeil.
Steiger: constructie die gedeeltelijk over een oppervlaktewaterlichaam is geplaatst en is verankerd in het achterliggende perceel waarover gelopen kan worden.
Vlonder: losse houten vloer op het maaiveld grenzend aan het oppervlaktewaterlichaam waarover gelopen kan worden. Hieronder vallen mede visstoepen.
Het aanleggen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk als omschreven in artikel 1, betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in of langs een oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Ad artikel 1 Het plaatsen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk verdraagt zich in het algemeen niet met de aan het oppervlaktewaterlichaam verbonden natuurfunctie.
Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.
De termijn voor melding is gebaseerd op een redelijk termijn van 2 weken.
3.2.23 Algemene regel steiger, vlonder of overhangend bouwwerk oppervlaktewaterlichaam B
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk voor zover deze:
Degene die een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 1:
Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Het aanleggen, verwijderen of behouden van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk valt hieronder. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Beschoeiing: constructie in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen.
Insteek: snijlijn van het bovenwatertalud met het aangrenzende maaiveld.
Overhangend bouwwerk: bouwwerk dat al dan niet gedeeltelijk over het oppervlaktewaterlichaam, of het talud is geplaatst waarover gelopen kan worden.
Peil: in het peilbesluit vastgesteld referentiepeil.
Steiger: constructie die gedeeltelijk over een oppervlaktewaterlichaam is geplaatst en is verankerd in het achterliggende perceel waarover gelopen kan worden.
Vlonder: losse houten vloer op het maaiveld grenzend aan het oppervlaktewaterlichaam waarover gelopen kan worden. Hieronder vallen mede visstoepen.
Het aanleggen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk als omschreven in artikel 1, betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in of langs een oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het verbinden van voorschriften aan de vrijstellling.
Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.
3.2.25 Algemene regel steiger, vlonder of overhangend bouwwerk oppervlaktewaterlichaam C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk voor zover deze:
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Overhangend bouwwerk: bouwwerk dat al dan niet gedeeltelijk over het oppervlaktewaterlichaam, of het talud is geplaatst waarover gelopen kan worden.
Steiger: constructie die gedeeltelijk over een oppervlaktewaterlichaam is geplaatst en is verankerd in het achterliggende perceel waarover gelopen kan worden.
Vlonder: losse houten vloer op het maaiveld grenzend aan het oppervlaktewaterlichaam waarover gelopen kan worden. Hieronder vallen mede visstoepen.
Het aanleggen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk zoals weergegeven in artikel 1 betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in/langs een oppervlaktewaterlichaam. Daarom kan worden afgezien van het vergunningvereiste. Omdat er veelal geen waterhuishoudkundige belangen aan de orde zijn, is het niet noodzakelijk voorschriften te verbinden aan de vrijstelling.
3.2.26 Algemene regel straatmeubilair en schakelkasten in oppervlaktewaterlichaam B
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van straatmeubilair of een schakelkast, voor zover deze wordt aangelegd, verwijderd, of behouden in een oppervlaktewaterlichaam, categorie B als aangewezen in de legger.
Degene die straatmeubilair of een schakelkast aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 1, legt deze minimaal 0,5 meter uit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam aan.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Hieronder is ook begrepen het aanleggen, verwijderen en behouden van uitstroomvoorzieningen. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Straatmeubilair: bouwwerken, niet zijnde gebou¬wen, welke zijn geplaatst ten behoeve van of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente.
Hierbij wordt gedacht aan lantaarnpalen, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fontei¬nen, bankjes, abri’s, telefooncellen, hekken en palen. Het begrip straat¬meubilair houdt in dat de bedoelde bouwwerken deel uitmaken van de openbare weg.
Het aanbrengen van straatmeubilair en schakelkasten betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in het oppervlaktewaterlichaam.
Daarom kan worden afgezien van het vergunningvereiste. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het verbinden van voorschriften aan de vrijstelling.
3.2.27 Algemene regel straatmeubilair en schakelkasten in oppervlaktewaterlichaamC
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van straatmeubilair of een schakelkast, voor zover deze wordt aangelegd, verwijderd, of behouden in een oppervlaktewaterlichaam, categorie C, als aangewezen in de legger.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Hieronder is ook begrepen het aanleggen, verwijderen en behouden van uitstroomvoorzieningen. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Straatmeubilair: bouwwerken, niet zijnde gebouwen, welke zijn geplaatst ten behoeve van of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente.
Hierbij wordt gedacht aan lantaarnpalen, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, bankjes, abri’s, telefooncellen, hekken en palen. Het begrip straat¬meubilair houdt in dat de bedoelde bouwwerken deel uitmaken van de openbare weg.
Het aanbrengen van een uitstroomvoorziening betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in het oppervlaktewaterlichaam . Daarom kan worden afgezien van de vergunningvereiste. Omdat er veelal geen waterhuishoudkundige belangen aan de orde zijn, is het niet noodzakelijk voorschriften te verbinden aan de vrijstelling.
3.2.28 Algemene regel uitstroomvoorzieningen in oppervlaktewaterlichaam A
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een uitstroomvoorziening, voor zover:
Degene die een uitstroomvoorziening aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 1,
Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Hieronder is ook begrepen het aanleggen, verwijderen en behouden van uitstroomvoorzieningen. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Uitstroomvoorziening: een constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen.
Het aanbrengen van uitstroomvoorziening betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en een veel voorkomend werk in het oppervlaktewaterlichaam en hangt vaak samen met het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam (zie de daarop van toepassing zijnde algemene regels). Het is van belang dat het doelmatig onderhoud van het oppervlaktewater niet wordt belemmerd door de aanwezigheid van de lozingsvoorziening. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het verbinden van voorschriften aan de vrijstelling.
De toepassing van een uitstroomvoorziening verdraagt zich in het algemeen niet met een natuurfunctie, omdat de voorziening nadelig is voor de ecologische inrichting. De voorziening wordt daarom niet toegepast in oppervlaktewaterlichamen waaraan een natuurfunctie is toegekend.
Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.
3.2.29 Algemene regel uitstroomvoorzieningen in oppervlaktewaterlichaam B
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een uitstroomvoorziening, voor zover:
Degene die een uitstroomvoorziening aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 1,
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Hieronder is ook begrepen het aanleggen, verwijderen en behouden van uitstroomvoorzieningen. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Uitstroomvoorziening: een constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen.
Het aanbrengen van een uitstroomvoorziening betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in het oppervlaktewaterlichaam en hangt vaak samen met het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam (zie de daarop van toepassing zijnde algemene regels). Daarom kan worden afgezien van het vergunningvereiste. Omdat er veelal geen waterhuishoudkundige belangen aan de orde zijn kunnen de relevante waterhuishoudkundige belangen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het verbinden van voorschriften aan de vrijstelling.
De toepassing van een uitstroomvoorziening verdraagt zich in het algemeen niet met een natuurfunctie, omdat de voorziening nadelig is voor de ecologische inrichting. De voorziening wordt daarom niet toegepast waar een natuurfunctie is toegekend.
3.2.30 Algemene regel uitstroomvoorzieningen oppervlaktewaterlichaam C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een uitstroomvoorziening, voor zover de voorziening wordt aangelegd, verwijderd, of behouden in een oppervlaktewaterlichaam, categorie C, als aangewezen in de legger.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Hieronder is ook begrepen het aanleggen, verwijderen en behouden van uitstroomvoorzieningen. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Uitstroomvoorziening: een constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen.
Het aanbrengen van uitstroomvoorziening betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in het oppervlaktewaterlichaam en hangt vaak samen met het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam. Daarom kan worden afgezien van het vergunningvereiste. Omdat er veelal geen waterhuishoudkundige belangen aan de orde zijn, is het niet noodzakelijk voorschriften te verbinden aan de vrijstelling.
3.2.31 Algemene regel terras in oppervlaktewaterlichaam A
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een terras, voor zover deze:
niet wordt aangelegd in een oppervlaktewaterlichaam waaraan op grond van de bij deze algemene regel behorende natuurkaart de aanduiding water met natuurfunctie zijnde KRW-waterlichaam, danwel Hen-Sed water of overig, is toegekend, waarlangs tevens op grond van de legger een natuurvriendelijke oever ligt, en
Degene die een terras aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 1,
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Het aanleggen, verwijderen of behouden van een terras valt daaronder. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Terras: een verhard gedeelte van een tuin en heeft tot doel het verblijf in de tuin te veraangenamen.
Het aanbrengen van een terras bij een oppervlaktewater zoals omschreven in artikel 1, betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in of langs het oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door verbinden van voorschriften aan de vrijstelling.
De toepassing van een terras verdraagt zich in het algemeen niet met een natuurfunctie, omdat een terras geen natuurlijke overgang creëert tussen oever en water. De beschoeiing wordt daarom niet toegepast in oppervlaktewaterlichamen waaraan een natuurfunctie is toegekend.
3.2.32 Algemene regel terras in oppervlaktewaterlichaam B
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een terras, voor zover dezewordt aangelegd, verwijderd, of behouden in een oppervlaktewaterlichaam, categorie B, als aangewezen in de legger.
Degene die een terras aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 1,
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Terras: een verhard gedeelte van een tuin en heeft tot doel het verblijf in de tuin te veraangenamen.
Het aanbrengen van een terras bij een oppervlaktewater betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in of langs het oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het verbinden van voorschriften aan de vrijstelling.
3.2.34 Algemene regel terras in oppervlaktewaterlichaam C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een terras, voor zover het terras wordt aangelegd, verwijderd, of behouden in een oppervlaktewaterlichaam, categorie C, als aangewezen in de legger.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Terras: een verhard gedeelte van een tuin en heeft tot doel het verblijf in de tuin te veraangenamen.
Het aanbrengen van een zitkuil of terras bij een oppervlaktewater betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in of langs het oppervlaktewaterlichaam. Daarom kan worden afgezien van het vergunningvereiste.
Omdat er veelal geen waterhuishoudkundige belangen aan de orde zijn, is het niet noodzakelijk voorschriften te verbinden aan de vrijstelling.
3.2.35 Algemene regel beschoeiing in oppervlaktewaterlichaam B
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een beschoeiing, voor zover deze:
Degene die een beschoeiing aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 1:
Het college kan bij maatwerkvoorschrift afwijken van de in artikel 1 onder d voorgeschreven constructie van de beschoeiing, wanneer de kwaliteit van de alternatieve beschoeiing naar het oordeel van het college gelijkwaardig is aan die van de voorgeschreven beschoeiing.
Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Hieronder is ook begrepen het aanleggen, verwijderen en behouden van een beschoeiing. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Beschoeiing: constructie in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen.
Profiel: breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger.
Oeverlijn: de snijlijn van het wateroppervlak op het peil met de oever.
Peil: in een peilbesluit of peilenplan vastgesteld referentiepeil. (schouwpeil/ zomerpeil ).
Het aanbrengen van een beschoeiing betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in/langs het oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Om te voorkomen dat grond vanachter de beschoeiing in het oppervlaktewaterlichaam komt, wordt een gronddicht doek toegepast. Wanneer de beschoeiing aansluit op een bestaande voorziening langs een naburig perceel, wordt de beschoeiing aansluitend op deze voorziening geplaatst en qua vorm en afmeting gelijk gehouden.
Het verplaatsen van de beschoeiing kan worden voorkomen bij niet-verankerde voorzieningen door overeenkomstig de bij deze algemene regel behorende figuur, tweederde van de totale lengte van de gebruikte palen of delen in de vaste bodem te slaan.
De gebruikte materialen hebben géén nadelig effect op de waterkwaliteit. Géén uitloging door toepassing van verduurzaamd materiaal. Ook het gebruik van een beschermende coating mag geen negatief effect hebben op de waterkwaliteit.
3.2.36 Algemene regel beschoeiing in oppervlaktewaterlichaam C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een beschoeiing, voor zover deze:
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Hieronder is ook begrepen het aanleggen, verwijderen en behouden van een beschoeiing. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Beschoeiing: constructie om de oever tegen afkalving te beschermen.
Oeverlijn: de snijlijn van het wateroppervlak op het peil met de oever.Profiel: breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger.
Het aanbrengen van een beschoeiing betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in/langs het oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
3.2.38 Algemene regel oeverbeschermende damwand opervlaktewaterlichaam B
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een oeverbeschermende damwand, voor zover deze:
Degene die een oeverbeschermende damwand aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 1:
Het college kan bij maatwerkvoorschrift afwijken van de in artikel 1 onder d voorgeschreven constructie van de damwand, wanneer de kwaliteit van de alternatieve damwand naar het oordeel van het college gelijkwaardig is aan die van de voorgeschreven damwand.
Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Hieronder is ook begrepen het aanleggen, verwijderen en behouden van oeverbeschermende voorzieningen. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Bestaande profiel: breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of keurkaart.
Damwand: grondkerende constructie om afkalving en instorten van de oever te voorkomen.
Insteek: snijlijn van het bovenwatertalud van het oppervlaktewaterlichaam met het aangrenzende maaiveld.
Oeverlijn: de snijlijn van het wateroppervlak op het peil met de oever.
Peil: in een peilbesluit of peilenplan vastgesteld referentiepeil. (schouwpeil/ zomerpeil ).
Het aanbrengen van oeverbeschermende damwand betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in/langs het oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het verbinden van voorschriften aan de vrijstelling.
De voorschriften waaraan dient te worden voldaan bij het plaatsen van een damwand hebben tot doel dat er zo min mogelijk waterbergingsverlies optreedt en dat er een zo klein mogelijk effect op de doorstroming van het betreffende water ontstaat.
De toepassing van een damwand verdraagt zich in het algemeen niet met een natuurfunctie, omdat de damwand geen natuurlijke overgang creëert tussen oever en water. De damwand wordt daarom niet toegepast in oppervlaktewaterlichamen waaraan een natuurfunctie is toegekend.
Daar waar toepassing van een damwand zonder vergunning wel is toegestaan wordt deze op de insteek geplaatst, zodat er geen verzakkingen of verplaatsingen kunnen optreden. Om te voorkomen dat grond vanachter de damwand in het oppervlaktewaterlichaam komt, wordt een anti-worteldoek toegepast. Wanneer de damwand aansluit op een bestaande damwand langs een naburig perceel, wordt de damwand aansluitend op deze damwand geplaatst en qua vorm en afmeting gelijk gehouden.
Het verplaatsen van de damwand kan worden voorkomen bij niet-verankerde damwanden door overeenkomstig de bij deze algemene regel behorende figuur tweederde van de totale lengte van de gebruikte palen of delen in de vaste bodem te slaan.
De gebruikte materialen hebben géén nadelig effect op de waterkwaliteit. Géén uitloging door toepassing van verduurzaamd materiaal. Ook het gebruik van een beschermende coating mag geen negatief effect hebben op de waterkwaliteit.
Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.
3.2.39 Algemene regel oeverbeschermende damwand in oppervlaktewater C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een oeverbeschermende damwand, voor zover deze:
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Hieronder is ook begrepen het aanleggen, verwijderen en behouden van een oeverbeschermende damwand. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Damwand: grondkerende constructie om afkalving en instorten van de oever te voorkomen.
Het aanbrengen van oeverbeschermende damwand betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in/langs het oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het verbinden van voorschriften aan de vrijstelling.
3.2.41 Algemene regel (gemotoriseerd) varen in oppervlaktewaterlichaam A , B en C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het varen met mechanische aangedreven vaartuigen, voor zover
het een motorboot of een fluisterboot betreft en dit gebeurt op een oppervlaktewaterlichaam, categorie A, B en C, aangewezen in de legger en dit oppervlaktewaterlichaam op de bij deze algemene regel behorende Vaarwaterenkaart is aangeduid als vaarwater categorie II, en niet harder wordt gevaren dan 6 km per uur;
het een fluisterboot betreft met een maximum vermogen van de elektromotor niet groter dan 3 Kw, niet harder wordt gevaren dan 6 km per uur en dit gebeurt op een oppervlaktewaterlichaam, categorie A, B en C, als aangewezen in de legger en dit oppervlaktewaterlichaam op de bij deze algemene regel behorende Vaarwaterenkaart niet is aangeduid als vaarwater categorie I en II.
Degene die met een mechanisch aangedreven vaartuig op een oppervlaktewaterlichaam vaart als bedoeld in artikel 1, zorgt er voor dat hij geen schade toebrengt aan het waterstaatswerk.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt – anders dan het varen met handmatig voortbewogen vaartuigen - ook het varen met een mechanisch aangedreven vaartuig. Overigens valt het varen met handmatig voorbewogen vaartuigen wel onder het verbod, als deze gedraging als evenement is aan te duiden (bijv. Een georganiseerde kanotocht). Voor handelingen die plaatshebben door of in opdracht van het waterschap ten behoeve van de taakuitoefening, geldt al op grond van de Keur (artikel 3.10) een vrijstelling.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Het varen met een mechanisch voortgedreven vaartuig op een oppervlaktewaterlichaam betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief onschadelijke en veel voorkomende gedraging, indien het een vaarwater of in de andere gevallen wanneer het een fluisterboot betreft. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het verbinden van voorschriften aan de vrijstelling.
3.2.43 Algemene regel rijden op en met rijdier of motorvoertuig langs oppervlaktewaterlichaam A
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het rijden op en met rijdieren of motorvoertuigen, voor zover
Degene die op en met een rijdier of motorvoertuig langs een oppervlaktewaterlichaam rijdt als bedoeld in artikel 1,
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt - anders dan het individueel wandelen, fietsen, schaatsen en vissen als dit plaatsvindt op de daarvoor kennelijk bestemde paden en plaatsen - ook het rijden op en met een rijdier of motorvoertuig. Overigens valt het wandelen, fietsen, schaatsen en vissen wel onder het verbod, als deze gedraging als evenement zijn aan te duiden en dient daarvoor een vergunning te worde aangevraagd. Voor handelingen die plaatshebben door of in opdracht van het waterschap ten behoeve van de taakuitoefening, geldt reeds op grond van de Keur (artikel 3.10) een vrijstelling.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Motorvoertuig: elk gemotoriseerd voertuig dat niet over rails rijdt, o.a. crossmotoren en quads.
Het rijden op en met een rijdier of motorvoertuig langs een oppervlaktewaterlichaam betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief onschadelijke en veel voorkomende gedraging, mits dit gebeurt op paden die daarvoor kennelijk bedoeld zijn. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
3.2.44 Algemene regel rijden op en met rijdier of motorvoertuig oppervlaktewaterlichaam B en C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het rijden op en met rijdieren of motorvoertuigen, voor zover dit gebeurt langs een oppervlaktewaterlichaam, categorie B en C, als aangewezen in de legger.
Degene die op en met een rijdier of motorvoertuig langs een oppervlaktewaterlichaam rijdt als bedoeld in artikel 1, zorgt er voor dat hij geen schade toebrengt aan het waterstaatswerk.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt - anders dan het individueel wandelen, fietsen, schaatsen en vissen - ook het rijden op en met een rijdier of motorvoertuig. Overigens valt het wandelen, fietsen, schaatsen en vissen wel onder het verbod, als deze gedraging als evenement zijn aan te duiden en dient daarvoor een vergunning te worde aangevraagd.
Voor handelingen die plaatshebben door of in opdracht van het waterschap ten behoeve van de taakuitoefening, geldt reeds op grond van de Keur (artikel 3.10) een vrijstelling.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Motorvoertuig: elk gemotoriseerd voertuig dat niet over rails rijdt, o.a. crossmotoren en quads.
Het rijden of met op een rijdier of motorvoertuig langs een oppervlaktewaterlichaam betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief onschadelijke en veel voorkomende gedraging. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
3.2.45 Algemene regel drijven van vee langs een oppervlaktewaterlichaam A
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het drijven van vee, voor zover dit gebeurt langs een oppervlaktewaterlichaam, categorie A, als aangewezen in de legger.
Degene die vee drijft langs een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 1, zorgt er voor dat hij geen schade toebrengt aan het waterstaatswerk.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt het drijven van vee behalve wanneer dit gebeurt in verband met het onderhoud van een waterstaatswerk. Op grond van de Keur (artikel 3.10) geldt namelijk al een vrijstelling voor handelingen die plaatshebben door of in opdracht van het waterschap ten behoeve van de taakuitoefening. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Het drijven van vee langs een oppervlaktewaterlichaam betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief onschadelijke gedraging. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
3.2.46 Algemene regel drijven van vee langs een oppervlaktewaterlichaam B en C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het drijven van vee, voor zover dit gebeurt langs een oppervlaktewaterlichaam, categorie B en C, als aangewezen in de legger.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt ook het drijven van vee. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Het drijven van vee langs een oppervlaktewaterlichaam betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief onschadelijke gedraging. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
3.2.47 Algemene regel evenementen bij of in een oppervlaktewaterlichaam A en B
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het houden van een evenement, voor zover
Het bestuur kan in aanvulling op het bepaalde in artikel 2 maatwerkvoorschriften stellen uit het oogpunt van ecologie of veiligheid.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt ook het houden van evenementen. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Evenement: een georganiseerde activiteit waaraan meerdere mensen deelnemen.
Het houden van evenementen bij of in een oppervlaktewaterlichaam als aangegeven in lid 1 betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief onschadelijke gedraging. Daarom kan worden afgezien van het vergunningvereiste.
3.2.48 Algemene regel evenementen bij of in een oppervlaktewaterlichaam C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het houden van een evenement, voor zover dit gebeurt bij of in een oppervlaktewaterlichaam, categorie C, als aangewezen in de legger.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt ook het houden van evenementen. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Evenement: een georganiseerde activiteit waaraan meerdere mensen deelnemen.
Het houden van evenementen bij of in een oppervlaktewaterlichaam als aangegeven in lid 1 betreft vanuit waterhuishoudkundige oogpunt een relatief onschadelijke gedraging. Daarom kan worden afgezien van het vergunningvereiste.
3.2.49 Algemene regel kleine voorwerpen bij en in oppervlaktewaterlichaam Ben C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een klein voorwerp, voor zover deze:
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Hieronder is ook begrepen het aanleggen, verwijderen en behouden van kleien voorwerpen. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Het aanleggen van een klein voorwerp bij en in oppervlaktewaterlichamen als in artikel 1 aangegeven betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. Daarom kan afgezien worden van het vergunningvereiste.
3.2.50 Algemene regel vistuigen in oppervlaktewaterlichaam B en C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een vistuig, voor zover deze wordt aangelegd, verwijderd, of behouden in een oppervlaktewaterlichaam, categorie B en C, als aangewezen in de legger.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Hieronder is ook begrepen het aanleggen, verwijderen en behouden van vistuigen.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Het aanleggen van een vistuig betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in het oppervlaktewaterlichaam. Daarom kan worden afgezien van het vergunningvereiste.
3.2.51 Algemene regel vaartuigen en vlotten in en bij oppervlaktewaterlichaam A
Degene die een vaartuig of vlot aanlegt, verwijdert en behoudt als bedoeld in artikel 1, wijzigt of verwijdert dit vaartuig of vlot op eigen kosten en op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.
Het (aan)leggen, verwijderen of behouden van een vaartuig of vlot valt hier ook onder.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Het aanleggen, verwijderen of behouden van een vaartuig of vlot betreft in de gevallen bedoeld in artikel 1, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
3.2.52 Algemene regel vaartuigen en vlotten in en bij oppervlaktewaterlichaam B en C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het (aan)leggen, verwijderen of behouden van een vaartuig of een vlot, voor zover deze wordt aangelegd, verwijderd, of behouden in een oppervlaktewaterlichaam, categorie B en C, als aangewezen in de legger.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.
Het (aan)leggen, verwijderen of behouden van een vaartuig of vlot valt hier ook onder.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Het aanleggen, verwijderen of behouden van een vaartuig of vlot betreft in de gevallen als bedoeld in artikel 1, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
3.2.53 Algemene regel stoffen in oppervlaktewaterlichamen C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het (aan)leggen, verwijderen of behouden van stoffen, voor zover
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Stof: vaste substanties die geen werk of voorwerp zijn zoals grond, stenen, mest en tuinafval.
Het (aan)leggen, verwijderen of behouden van stoffen betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. Daarom kan worden afgezien van het vergunningvereiste.
3.2.54 Algemene regel Brengen van water in oppervlaktewaterlichaam A, B, en C
Op grond van artikel 3.4 van de Keur, is het verboden zonder watervergunning water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Drainage: ontwateringsmiddel voor het kunstmatig laag houden van de grondwaterstand.
Bebouwde kom: de bebouwde kom als bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994.
Groen dak: dak dat bedekt is met vegetatie met een waterbergende functie.
Het brengen van water in een oppervlaktelichaam door middel van een drainage, is relatief eenvoudig en vooral in de agrarische sector een veel voorkomende handeling. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Deze regel heeft ook betrekking op afvoer van hemelwater dat rechtstreeks via een werk (leiding, goot) wordt afgevoerd naar een oppervlaktewaterlichaam en dat afstroomt via een nieuw verhard oppervlak. Dit oppervlak kan bestaan uit nieuw aangelegde verharding of dakvlakken van bebouwing. Afvoeren van bestaande ver-hardingen worden geacht te zijn verrekend via het gemeentelijk rioleringsplan. In het kader van het Bestuursakkoord Water zijn hierover nadere afspraken gemaakt.
In deze algemene regel wordt vrijstelling geboden voor het hemelwater dat via een beperkt oppervlak verharding direct wordt afgevoerd.
3.2.56 Algemene regel onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichaam A, B en C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.4 van de Keur, voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam voor zover:
Op grond van artikel 3.4 van de Keur, is het verboden zonder watervergunning water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Het onttrekken van water aan een oppervlaktelichaam is een relatief eenvoudige en vooral in de agrarische sector een veel voorkomende handeling. Daarom kan worden afgezien van het vergunningvereiste.
3.2.57 Algemene regel uitzetten van vis in en onttrekken van vis aan oppervlaktewaterlichamen C
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.11, lid 6 van de Keur, voor het uitzetten van vis in of het onttrekken van vis aan oppervlaktewaterlichamen, anders dan op basis van en in overeenstemming met het visplan, voor zover dit gebeurt in oppervlaktewaterlichamen C met uitzondering van zwemwateren.
______________________________________________________________________________
Op grond van artikel 3.11, lid 6 van de keur, is het verboden vis uit te zetten in of te onttrekken aan de oppervlaktewaterlichamen, anders dan op basis van en in overeenstemming met het visplan. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen voor handelingen als bedoeld in artikel 3.11.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Om te voorkomen dat onnodig administratieve en uitvoeringslasten worden gecreëerd, kan het opstellen van een visplan in bepaalde gevallen achterwege blijven. Het uitzetten van vis in en het onttrekken van vis aan oppervlaktewaterlichamen C voorover deze geen functie zwemwater hebben, kan om deze reden geheel van het verbod vrijgesteld worden. Deze algemene regel strekt daartoe.
4 Algemene regel voor het verrichten van handelingen, het aanleggen of verwijderen of houden van werken en laten staan of liggen van vaste substanties of voorwerpen in de beschermingszone
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het verrichten van handelingen, het aanleggen of verwijderen of houden van werken en laten staan of liggen van vaste substanties of voorwerpen, voor zover dit gebeurt in de beschermingszone behorend bij een oppervlaktewaterlichaam, als aangewezen in de legger, voor zover
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
Alleen bij oppervlaktewaterlichamen A zijn beschermingszones in de leggers vastgelegd.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Voor de meeste handelingen en werken in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam geldt dat ze geen dan of hoogstens een gering effect heeft het oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Daarom kan worden afgezien van het vergunningvereiste. Uitgezonderd zijn seismische onderzoeken, werken met een overdruk van 10 bar of meer en explosiegevaarlijke inrichtingen/materialen, omdat de trillingen of eventuele explosies die hierbij worden veroorzaakt of zich kunnen voordoen een gevolg kunnen hebben voor het oppervlaktewaterlichaam.
4.1.1 Algemene regel ophogen en aanleggen van werken binnen bergingsgebied
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het ophogen van gronden en het aanleggen, verwijderen en behouden van werken op gronden gelegen binnen een bergingsgebied, voor zover dit plaatsvindt binnen het bouwvlak zoals dat in het vigerende bestemmingsplan is vastgelegd.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder de waterstaatswerken vallen naast oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken ook de bergingsgebieden. Overigens worden - volgens de definitiebepaling van bergingsgebied – de oppervlaktewaterlichamen die binnen een bergingsgebied liggen, niet tot het bergingsgebied gerekend. Dit betekent dat het gebruik van die oppervlaktewaterlichamen onder het verbods-/vrijstellingenregime van de oppervlaktewaterlichamen vallen. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Bouwvlak: een op de plankaart door bouwgrenzen omsloten vlak waarmee gronden zijn aangegeven waarop bouwwerken toegestaan zijn.
Het ophogen van gronden en het aanleggen van werken in een bergingsgebied, betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, voor zover dit binnen het bouwvlak gebeurt, een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. Daarom kan worden afgezien van het vergunningvereiste.
4.2.1 Algemene regel verharding boven ondersteunende kunstwerken
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het aanbrengen van een verharding boven ondersteunende kunstwerken, voor zover
Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder de waterstaatswerken vallen naast oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en bergingsgebieden ook ondersteunende kunstwerken. Dit zijn objecten die ten dienste staan aan het integraal waterbeheersysteem, zoals duikers, overkluizingen, stuwen en ondergrondse waterberging.
Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Elementenverharding: een verharding die in tegenstelling tot een gesloten verharding is opgebouwd uit losse elementen die in meer of mindere mate (los) met elkaar verbonden zijn, zoals bestrating.
Verharding van gronden boven of nabij overkluizingen en ondergrondse waterbergingen is vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. Mits gewerkt wordt met een niet gesloten verharding, kan worden afgezien van het vergunningvereiste.
4.3.1 Algemene regel onttrekking voor bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het onttrekken van grondwater voor bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering voor zover de onttrekking niet:
Indien voor het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, van de Keur in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoelt in artikel 3.9, derde lid, van de Keur.
Op grond van artikel 3.6 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren. Onder dat verbod valt mede het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Een bouwputbemaling is het onttrekken van grondwater met als doel het in den droge kunnen uitvoeren van werkzaamheden in de bodem. Voorbeelden van deze werkzaamheden zijn: het aanleggen van kabels, leidingen of riolering en het bouwen van kelders. De bouwputbemaling kan via verschillende methoden worden uitgevoerd.
Een sleufbemaling is het onttrekken van grondwater voor bronbemaling voor het drooghouden van sleuven ten behoeve van de aanleg van riolering, kabels, leidingen en watergangen. Een sleufbemaling is vaak opgeknipt in deeltracés, waarbij de bemaling over elk deeltracé van kortdurende aard is (enkele dagen).
Een proefbronnering is het onttrekken van grondwater met als doel het onderzoeken van de hoeveelheid grondwater dat tijdens toekomstige werkzaamheden moet worden onttrokken. Een proefbronnering is veelal kortdurend.
Bij een grondsanering wordt verontreinigde grond uit de bodem verwijderd. Om deze werkzaamheden in den droge uit te kunnen voeren vindt veelal ook bemaling plaats. Gelet op de kwantiteit van de bemaling is deze vergelijkbaar met een bouwputbemaling.
Bemaling ter verlaging van de stijghoogte in een watervoerend pakket onder een slecht doorlatende laag met spanningswater (vaak ter voorkoming van opbarsten van een bouwput).
In artikel 3.6 van de Keur, is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning grondwater te onttrekken. In artikel 1 van deze algemene regel wordt dit verbod voor wat betreft bouwputbemalingen, sleufbemalingen, proefbronneringen en grondsaneringen voor een groot deel opgeheven. Hierbij is het uitgangspunt dat de minder risicovolle onttrekkingen worden vrijgesteld. Voorwaarde voor de vrijstelling is dat aan alle criteria is voldaan. Het betreft dus een cumulatieve opsomming. Hierbij moet worden opgemerkt dat de genoemde hoeveelheden maximale hoeveelheden zijn.
Bij de aanleg van kabels en leidingen wordt er gedurende een langere tijd op verschillende locaties grondwater onttrokken. Het ‘reizende’ karakter van deze onttrekkingen zorgt er voor dat lokaal weinig effecten zijn op de omgeving.
Kleine onttrekkingen voor bouwputbemaling en proefbronnering
Ongeacht de duur van deze onttrekkingen zijn de gevolgen hiervan zo gering dat naar verwachting hiervan geen nadelige effecten optreden.
De onttrekking van grondwater is noodzakelijk voor het uitvoeren van werkzaamheden. Voor het beheer van het grondwater is het echter belangrijk dat de onttrekking niet groter is dan noodzakelijk. Dit artikel stelt beperkingen aan de onttrekking.
Maximale verlaging grondwaterstand/stijghoogte
De freatische grondwaterstand of de stijghoogte mag in het eerste watervoerende pakket niet meer worden verlaagd dan noodzakelijk. Dit betekent in ieder geval dat er niet meer mag worden verlaagd dan maximaal 0,5 meter beneden het actuele ontgravingsniveau. Hierdoor kan de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het watervoerende pakket per fase van de werkzaamheden verschillen, afhankelijk van de ontgravingsdiepte per fase.
Peilbuis of meetput bij spanningsbemaling
Voor de handhaafbaarheid van de maximale verlaging van de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het watervoerende pakket is het noodzakelijk dat het niveau gemeten kan worden. Hiervoor moet een peilbuis of meetput op een doelmatige locatie worden geplaatst. Vanuit het streven naar zo laag mogelijke lasten, is het plaatsen van een peilbuis of meetput niet bij alle onttrekkingen voorgeschreven. Deze verplichting beperkt zich tot de onttrekkingen via spanningsbemaling.
Locatie peilbuis of meetput bij spanningsbemaling
Afhankelijk van de aard van de onttrekking en de specifieke locatie kan de locatie van de peilbuis of meetput belangrijk zijn. In deze gevallen kan het bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschrijven waar de peilbuis of meetput moet worden aangebracht.
Peilbuis of meetput bij freatische onttrekkingen
Bij freatische onttrekkingen is het plaatsen van een peilbuis of meetput in beginsel niet noodzakelijk. Deze algemene regel schrijft dit daarom niet voor. Desondanks kan de locale situatie aanleiding geven tot het plaatsen van een peilbuis of meetput. Een voorbeeld hiervan is de aanwezigheid van zettinggevoelige objecten. Met een maatwerkvoorschrift kan het bestuur in deze uitzonderlijke situaties een peilbuis of meetput voorschrijven. Hierbij kan tevens worden bepaald waar de peilbuis of meetput moet worden aangebracht.
Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Indien volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de voorschriften van deze algemene regel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.
Indien retourbemaling wordt toegepast, is het vanuit een oogpunt van goed grondwaterbeheer noodzakelijk dat het grondwater wordt teruggebracht in het grondwaterpakket waaruit het is onttrokken. Hiermee wordt ongewenste uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten voorkomen.
Het uitgangspunt van deze algemene regel is: verstandig omgaan met grondwater. Onttrekkingen van grondwater uit de zoetwaterreserve kan dit uitgangspunt in gevaar brengen. Indien de onttrekking een te grote inpact heeft op de zoetwaterreserve, is het mogelijk om retourbemaling via een maatwerkvoorschrift af te dwingen. Hierbij wordt het grondwater teruggebracht in de zoetwaterreserve.
Plaatsen watermeter en noteren beginstand watermeter
Om vast te kunnen stellen hoeveel grondwater wordt onttrokken (bijvoorbeeld omdat bij maatwerkvoorschrift een monitoringsverplichting is opgelegd) dient bij elke onttrekking waarvoor vrijstelling is verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, een watermeter geplaatst te worden waarvan voor aanvang van de onttrekking de meterstand genoteerd wordt. Ook dient de aanvangsdatum van de onttrekking genoteerd te worden. Bij vervanging van de watermeter dient de vervangingsdatum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd te worden.
De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken.
Monitoring van de effecten van de grondwateronttrekking kan van groot belang zijn. Desondanks wordt monitoring niet bij iedere onttrekking voorgeschreven. Via een maatwerkvoorschrift kan het bestuur, indien daartoe aanleiding bestaat, monitoring voorschrijven. Met deze methode wordt voorkomen dat kosten worden gemaakt, terwijl hier geen aanleiding voor is. Enkele voorbeelden waarin monitoring gewenst kan zijn, zijn de aanwezigheid van zettinggevoelige objecten, de aanwezigheid van een bodemverontreiniging en de aanwezigheid van een bodemenergiesysteem.
Inhoud monitoringsverplichting
In het maatwerkvoorschrift waarmee de monitoringsverplichting wordt opgelegd, kan het bestuur bepalen welke informatie moet worden overhandigd. Denk hierbij aan het vastleggen van de nulsituatie en het opstellen van een bemalingsadvies met een isohypsenkaart van de omgeving. Dit betreft echter geen limitatieve opsomming, ook andere informatie kan dus worden gevraagd.
Ontstaan van nadelige gevolgen
Indien de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen.
Op grond van artikel 6.11, tweede lid, van het Waterbesluit moet degene die grondwater onttrekt per kwartaal meten hoeveel grondwater is onttrokken. Deze meting moet geschieden met een nauwkeurigheid van 5%. De resultaten van deze meting moeten uiterlijk op 31 januari van ieder jaar of, indien de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, aan het bestuur worden opgegeven.
Vrijstelling meet- en rapportageplicht
Aan de meet- en rapportageplicht zijn administratieve lasten gebonden. Deze administratieve lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. In deze algemene regel wordt ingevolge artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit bepaald dat de meet- en rapportageplicht voor deze beperkte onttrekkingen niet gelden. Beperkte onttrekkingen zijn: onttrekkingen met een klein debiet, kleiner dan 35 m3 per uur. Daarnaast mag de totale hoeveelheid onttrokken grondwater niet meer bedragen dan 12.000 m3. Deze voorwaarde van maximale omvang van de onttrekking is afkomstig uit de provinciale Waterverordening Waterschap Vallei en Veluwe.
Bij deze vrijgestelde onttrekkingen zijn nadelige effecten niet te verwachten. Indien aan beide criteria wordt voldaan hoeft de hoeveelheid onttrokken grondwater niet te worden gemeten en hoeft geen rapportage plaats te vinden. Wel moet aan de voorwaarden uit deze algemene regel worden voldaan.
Beoordelingsrichtlijn Tijdelijke bemalingen BRL SIKB 12000
Door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodem (SIKB) in Gouda is in samenwerking met alle belanghebbende partijen betrokken bij tijdelijke bronneringen en met de overheid de Beoordelingsrichtlijn Tijdelijke bemalingen BRL SIKB 12000 alsook een aantal daaraan gekoppelde protocollen opgesteld. Omdat het werken volgens deze beoordelingsrichtlijnen nog niet wettelijk verplicht is gesteld, kan het werken volgens deze richtlijn (nog) niet als voorschrift in deze algemene regel worden opgenomen. Wel wordt, indien volgens deze beoordelingsrichtlijn wordt gewerkt, de juiste invulling gegeven aan de voorschriften van deze algemene regel.
In artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit is bepaald dat degene die grondwater onttrekt en eventueel infiltreert waarvoor geen vergunning nodig is de onttrekking (en infiltratie) moet melden. In artikel 6.6 van de waterregeling is aangegeven welke informatie bij een melding overlegd moet worden. Hiervoor wordt verwezen naar de artikelen 6.27 van de waterregeling voor onttrekkingen en artikel 6.28 voor infiltraties.
Bij deze melding wordt de volgende informatie verstrekt (artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit en de artikelen 6.4, eerste lid, en 6.27 van de Waterregeling):
Bij de termijn voor melding is aangesloten bij de termijnen voor het melden van een lozing van grondwater bij ontwatering. Deze termijnen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) en het Besluit lozen buiten inrichtingen. Hiermee wordt de regeldruk aanzienlijk verminderd.
De melding kan elektronisch en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO-water) worden ingediend. Het OLO-water is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.
In dit artikel is onder meer bepaald dat de voorschriften uit bestaande vergunningen als maatwerkvoorschrift blijven bestaan. De komst van deze algemene regel heeft voor de reeds vergunde onttrekkingen dus geen gevolgen.
Ook is geregeld dat verleende vergunningen voor het ontrekken van grondwater waarvoor op grond van de algemene regel vrijstelling geldt als een melding worden aangemerkt. Hierdoor worden extra handelingen voor de aanvrager voorkomen.
4.3.2 Algemene regel onttrekking grondwater voor een noodvoorziening
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening.
Indien voor het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, van de Keur in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoelt in artikel 3.9, derde lid, van de Keur.
Op grond van artikel 3.6 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren. Onder dat verbod valt mede het onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening. Met deze algemene regel wordt gebruik gemaakt van artikel 3.9 van de Keur. Dit betekent dat de vergunningplicht voor een groot deel wordt vervangen door algemene regels.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Noodvoorziening: voorziening die permanent aanwezig is, maar slechts in noodsituaties dienst zal doen. Voorbeelden hiervan is zijn brandputten, sprinklerinstallatie en koeling van noodstroomaggregaten. Er wordt niet permanent grondwater onttrokken, maar slechts in noodsituaties.
In artikel 3.6 van de Keur, is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning grondwater te onttrekken. In artikel 1 van deze algemene regel wordt dit verbod voor wat betreft noodvoorzieningen voor een groot deel opgeheven.
Grondwateronttrekkingen voor noodvoorzieningen komen veelal voor in gebieden waar onvoldoende oppervlaktewater dan wel leidingwater voorhanden is. Het onttrekken van grondwater voor bijvoorbeeld het blussen van branden kan dan de enig mogelijke oplossing zijn. Omdat de grondwateronttrekking vrijwel nooit worden ingezet (alleen in noodsituaties en bij testen), is de kans op onherstelbare schade aan de omgeving daarom zeer beperkt. De relevante belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Indien volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen uit dit artikel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.
Vrijstelling meet- en rapportageplicht
Op grond van artikel 6.11, tweede lid, van het Waterbesluit moet degene die grondwater onttrekt per kwartaal meten hoeveel grondwater is onttrokken. Aan de meet- en rapportageplicht zijn administratieve lasten verbonden. Deze lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. In deze algemene regel wordt ingevolge artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit bepaald dat de meet- en rapportageplicht voor deze beperkte onttrekkingen niet gelden.
In artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit is bepaald dat degene die grondwater onttrekt waarvoor geen vergunning nodig is de onttrekking moet melden. Bij deze melding wordt de volgende informatie verstrekt (artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit en de artikelen 6.4, eerste lid, en 6.27 van de Waterregeling):
De melding kan elektronisch en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO-water) worden ingediend. Het OLO-water is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.
In dit artikel is onder meer bepaald dat de voorschriften uit bestaande vergunningen als maatwerkvoorschrift blijven bestaan. De komst van deze algemene regel heeft voor de reeds vergunde onttrekkingen dus geen gevolgen.
Ook is geregeld dat verleende vergunningen voor het ontrekken van grondwater waarvoor op grond van de algemene regel vrijstelling geldt als een melding worden aangemerkt. Hierdoor worden extra handelingen voor de aanvrager voorkomen.
4.3.3 Algemene regel onttrekking grondwater voor sanering grondwaterverontreiniging
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering, voor zover de onttrekking niet:
Indien voor het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, van de Keur in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoelt in artikel 3.9, derde lid, van de Keur.
Op grond van artikel 3.6 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren. Onder dat verbod valt mede het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering, Met deze algemene regel wordt gebruik gemaakt van artikel 3.9 van de Keur, dit betekent dat de vergunningplicht voor een groot deel van de grondwatersaneringen wordt vervangen door algemene regels.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Een grondwatersanering is het onttrekken van verontreinigd grondwater met als doel de verontreinigde bodem en /of het grondwater te reinigen en de verontreinigende stoffen te verwijderen.
Een grondwaterstandsverlaging voor het in den droge afgraven van verontreinigde grond wordt aangemerkt als ’bronnering bij grondsanering’ (zie algemene regel onttrekken grondwater voor bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering)
Het onttrokken verontreinigde grondwater wordt ook regelmatig (al of niet na zuivering) afgevoerd naar het gemeente riool of oppervlaktewater. De lozing wordt in andere wet- en regelgeving gereguleerd. Ook een onttrekking die wordt toegepast als beheermaatregel uitgevoerd in het kader van een saneringsplan valt onder deze algemene regel.
In artikel 3.6 van de Keur, is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning grondwater te onttrekken. In artikel 1 van deze algemene regel wordt dit verbod voor wat betreft grondwatersanering een groot deel opgeheven. Hierbij is het uitgangspunt dat de minder risicovolle onttrekkingen worden vrijgesteld. Voorwaarde voor de vrijstelling is dat aan alle criteria is voldaan. Het betreft dus een cumulatieve opsomming. Hierbij moet worden opgemerkt dat de genoemde hoeveelheden maximale hoeveelheden zijn.
Hoeveelheid te onttrekken grondwater
De onttrekking van grondwater is noodzakelijk voor het verwijderen van de grondwaterverontreiniging. Voor het beheer van het grondwater is het echter belangrijk dat de onttrekking niet groter is dan noodzakelijk. Dit artikel geeft een beperking aan de onttrekking.
Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Indien volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen uit dit artikel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.
Plaatsen watermeter en noteren beginstand watermeter
Om eventueel vast te kunnen stellen hoeveel grondwater wordt onttrokken (bijvoorbeeld omdat bij maatwerkvoorschrift een monitoringsverplichting is opgelegd) dient bij elke onttrekking waarvoor vrijstelling is verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, een watermeter geplaatst te worden waarvan voor aanvang van de onttrekking de meterstand genoteerd wordt. Ook dient de aanvangsdatum van de onttrekking genoteerd te worden. Bij vervanging van de watermeter dient de vervangingsdatum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd te worden.
De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken.
Monitoring van de effecten van de grondwateronttrekking kan van groot belang zijn. Desondanks wordt monitoring niet bij iedere onttrekking voorgeschreven. Via een maatwerkvoorschrift kan het bestuur, indien daartoe aanleiding bestaat, monitoring voorschrijven. Met deze methode wordt voorkomen dat kosten worden gemaakt, terwijl hier geen aanleiding voor is. Enkele voorbeelden waarin monitoring gewenst kan zijn, zijn de aanwezigheid van zettinggevoelige objecten, de aanwezigheid van een bodemverontreiniging en de aanwezigheid van een bodemenergiesysteem.
Inhoud monitoringsverplichting
In het maatwerkvoorschrift waarmee de monitoringsverplichting wordt opgelegd, kan het bestuur bepalen welke informatie moet worden overhandigd. Denk hierbij aan het vastleggen van de nulsituatie en het opstellen van een bemalingsadvies met een isohypsenkaart van de omgeving. Dit betreft echter geen limitatieve opsomming, ook andere informatie kan dus worden gevraagd.
Ontstaan van nadelige gevolgen
Indien de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen.
Op grond van artikel 6.11, tweede lid, van het Waterbesluit moet degene die grondwater onttrekt per kwartaal meten hoeveel grondwater is onttrokken. Deze meting moet geschieden met een nauwkeurigheid van 5%. De resultaten van deze meting moeten uiterlijk op 31 januari van ieder jaar of, indien de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, aan het bestuur worden opgegeven.
Vrijstelling meet- en rapportageplicht
Aan de meet- en rapportageplicht zijn administratieve lasten verbonden. Deze administratieve lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. In deze algemene regel wordt ingevolge artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit bepaald dat de meet- en rapportageplicht voor deze beperkte onttrekkingen niet gelden, mits de te onttrekken hoeveelheid grondwater kleiner is dan 10 m³ per uur en niet meer dan 12.000 m³ per jaar wordt onttrokken. Deze voorwaarde van maximale omvang van de onttrekking is afkomstig uit de provinciale Waterverordening Waterschap Vallei en Veluwe.
In artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit is bepaald dat degene die grondwater onttrekt waarvoor geen vergunning nodig is de onttrekking moet melden. Bij deze melding wordt de volgende informatie verstrekt (artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit en de artikelen 6.4, eerste lid, en 6.27 van de Waterregeling):
De melding kan elektronisch en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO-water) worden ingediend. Het OLO-water is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.
In dit artikel is onder meer bepaald dat de voorschriften uit bestaande vergunningen als maatwerkvoorschrift blijven bestaan. De komst van deze algemene regel heeft voor de reeds vergunde onttrekkingen dus geen gevolgen.
Ook is geregeld dat verleende vergunningen voor het ontrekken van grondwater waarvoor op grond van de algemene regel vrijstelling geldt als een melding worden aangemerkt. Hierdoor worden extra handelingen voor de aanvrager voorkomen.
4.3.4 Algemene regel onttrekking grondwater voor beregening en bevloeiing
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het onttrekken van grondwater voor beregening en bevloeiing voor zover de onttrekking niet meer bedraagt dan 100 m3 per uur en de onttrekking niet plaatsvindt in een gebied met een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones zoals aangegeven op de bij deze algemene regel behorende natuurkaart.
Degene die een voorziening voor het onttrekken van grondwater ten behoeve beregening of bevloeiing als bedoeld in artikel 1, aanlegt, meldt dit onder overlegging van de gegevens als bedoeld in de artikelen 6.27 en 6.28 van de Waterregeling ten minste twee weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bestuur.
Indien voor het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, van de Keur in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoelt in artikel 3.9, derde lid, van de Keur.
Op grond van artikel 3.6 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren. Onder dat verbod valt mede het onttrekken van grondwater voor beregening of bevloeiing die niet in andere algemene regels zijn verwoord. Met deze algemene regel wordt gebruik gemaakt van artikel 3.9 van de Keur. Dit betekent dat de vergunningplicht voor een groot deel van onttrekkingen voor beregening en bevloeiing van grasland of grasveld die niet in andere algemene regels zijn verwoord, wordt vervangen door algemene regels.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.:
In artikel 3.6 van de Keur, is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning grondwater te onttrekken. In artikel 1 van deze algemene regel wordt dit verbod voor een groot deel opgeheven. Hierbij is het uitgangspunt dat de minder risicovolle onttrekkingen worden vrijgesteld. Voorwaarde voor de vrijstelling is dat aan alle criteria is voldaan. Het betreft dus een cumulatieve opsomming. Hierbij moet worden opgemerkt dat de genoemde hoeveelheden maximale hoeveelheden zijn.
Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Indien volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen uit dit artikel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.
De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken.
Ontstaan van nadelige gevolgen
Indien de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen.
Dit artikel bepaalt dat het waterschap tijdelijk een onttrekkingverbod kan instellen, indien er een tekort aan oppervlakte- en grondwater ontstaat of dreigt te ontstaan.
Vrijstelling meet- en rapportageplicht
Aan de meet- en rapportageplicht op grond van artikel 6.11. lid 2 van het Waterbesluit, zijn administratieve lasten verbonden. Deze administratieve lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. In deze algemene regel wordt ingevolge artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit bepaald dat de meet- en rapportageplicht voor deze beperkte onttrekkingen niet gelden, mits de te onttrekken hoeveelheid grondwater kleiner is dan 35 m3 per uur en in totaal niet meer dan 12.000 m3 wordt onttrokken. Deze voorwaarde van maximale omvang van de onttrekking is afkomstig uit de provinciale Waterverordening Waterschap Vallei en Veluwe
In artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit is bepaald dat degene die grondwater onttrekt waarvoor geen vergunning nodig is de onttrekking moet melden. Bij deze melding wordt de volgende informatie verstrekt (artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit en de artikelen 6.4, eerste lid, en 6.27 van de Waterregeling):
De melding kan elektronisch en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO-water) worden ingediend. Het OLO-water is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.
In dit artikel is onder meer bepaald dat de voorschriften uit bestaande vergunningen als maatwerkvoorschrift blijven bestaan. De komst van deze algemene regel heeft voor de reeds vergunde onttrekkingen dus geen gevolgen.
Ook is geregeld dat verleende vergunningen voor het ontrekken van grondwater waarvoor op grond van de algemene regel vrijstelling geldt als een melding worden aangemerkt. Hierdoor worden extra handelingen voor de aanvrager voorkomen.
4.3.5 Algemene regel onttrekken grondwater voor menselijke consumptie
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie, voor zover:
Degene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 1:
Indien voor het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, van de Keur in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoelt in artikel 3.9, derde lid, van de Keur.
Op grond van artikel 3.6 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren. Onder dat verbod valt mede het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie. Met deze algemene regel wordt gebruik gemaakt van artikel 3.9 van de Keur. Dit betekent dat de vergunningplicht voor een groot deel van overige onttrekkingen die niet in andere algemene regels zijn verwoord, wordt vervangen door algemene regels.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Onttrekkingen voor menselijke consumptie
Onder voor menselijke consumptie bestemd water wordt ingevolge artikel 2, eerste lid van de Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water, verstaan:
al het water dat in enig levensmiddelenbedrijf wordt gebruikt voor de vervaardiging, de behandeling, de conservering of het in de handel brengen van voor menselijke consumptie bestemde producten of stoffen, tenzij de bevoegde nationale autoriteiten ervan overtuigd zijn dat de kwaliteit van het water de gezondheid van de levensmiddelen als eindproduct niet kan aantasten.
In artikel 3.6 van de Keur, is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning grondwater te onttrekken. In artikel 1 van deze algemene regel wordt dit verbod voor een groot deel opgeheven. Hierbij is het uitgangspunt dat de minder risicovolle onttrekkingen worden vrijgesteld. De norm van 10 m³ per uur is relevant voor min of meer constant doorlopende onttrekkingen, terwijl de 35 m³ per uur-norm van belang is voor kortdurende wat zwaardere onttrekkingen.
Hierbij moet worden opgemerkt dat de genoemde hoeveelheden maximale hoeveelheden zijn.
Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Indien volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen uit dit artikel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.
De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken.
De onttrekker van grondwater voor menselijke consumptie heeft een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de kwaliteit van het door hem onttrokken water. Hiertoe kan hij, indien nodig, beschermende maatregelen nemen op eigen terrein en/of afspraken maken met relevante partijen in het intrekgebied.
Ontstaan van nadelige gevolgen
Indien de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen.
Plaatsen watermeter en noteren beginstand watermeter
Om ten behoeve van de monitoringsplicht en de meet- en rapportageplicht voor onttrekkingen vast te kunnen stellen hoeveel grondwater wordt onttrokken, dient bij vrijgestelde onttrekkingen vanaf de in het voorschrift genoemde drempelhoeveelheden, een watermeter geplaatst te worden waarvan voor aanvang van de onttrekking de meterstand genoteerd wordt. Ook dient de aanvangsdatum van de onttrekking genoteerd te worden. Bij vervanging van de watermeter dient de vervangingsdatum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd te worden. De hierboven genoemde drempelhoeveelheden komen overeen met de drempelhoeveelheden voor de monitoringsverplichting en de meet- en rapportageplicht.
Monitoring van de kwaliteit van het onttrokken (ruw)water is in het Utrechts gebied verplicht voor alle onttrekkingen voor menselijke consumptie die onder de KRW-verplichting vallen. Dit zijn de onttrekkingen die groter zijn dan de in artikel 7 van de KRW opgenomen grens van 10 m³ per dag of ten behoeve van meer dan 50 personen. Hiervoor geldt een monitoringsplicht ten aanzien van de kwaliteit van het onttrokken (ruw)water conform het Drinkwaterbesluit voor elke 6 jaar (2018, 2024, 2030 etc). De resultaten van de meting moeten binnen de in sub h genoemde termijnen gerapporteerd worden aan het bestuur.
In het Gelders gebied geldt de monitoringsverplichting voor alle onttrekkingen voor menselijke consumptie vanaf 12.000 m³ per jaar.
Op grond van artikel 6.11, lid 2 Waterbesluit moet degene die grondwater onttrekt per kwartaal meten hoeveel grondwater is onttrokken. Deze meting moet geschieden met een nauwkeurigheid van tenminste 95%. De resultaten van deze meting moeten uiterlijk op 31 januari van ieder jaar of, wanneer de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, aan het bestuur worden opgegeven.
Vrijstelling meet- en rapportageplicht
Aan de meet- en rapportageplicht zijn administratieve lasten gebonden. Deze lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. In deze algemene regel wordt ingevolge artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit bepaalt dat de meet- en rapportageplicht voor deze beperkte onttrekkingen niet gelden, mits in het Utrechts gebied de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt 10 m3 per dag en ten behoeve van niet meer dan 50 personen is en in het Gelders gebied de onttrekking niet meer dan 12.000 m³ per jaar bedraagt.
Met behulp van een maatwerkvoorschrift kan het voorschrift uit artikel 2, sub c, dat ziet op het voorkomen dan wel beperken van nadelige gevolgen van de onttrekking, nader worden uitgewerkt.
Daarnaast kan het bestuur via een maatwerkvoorschrift nadere eisen stellen aan de in het kader van de in artikel 2, sub g en h geregelde monitoringsverplichting te verstrekken gegevens dan wel deze uitbreiden of inperken. Met deze methode wordt voorkomen dat kosten worden gemaakt, terwijl hier geen aanleiding voor is.
In artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit is bepaald dat degene die grondwater onttrekt waarvoor geen vergunning nodig is, de onttrekking moet melden. Bij deze melding wordt de volgende informatie verstrekt (artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit en de artikelen 6.4, eerste lid, en 6.27 van de Waterregeling):
De melding kan elektronisch en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO-water) worden ingediend. Het OLO-water is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.
In dit artikel is onder meer geregeld dat vergunningaanvragen voor het onttrekken van grondwater waarvoor op grond van de algemene regel vrijstelling geldt als een melding worden aangemerkt. Hierdoor worden extra handelingen voor de aanvrager voorkomen.
4.3.5a Algemene regel onttrekken grondwater voor overige doeleinden
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het onttrekken van grondwater voor overige onttrekkingen die niet in andere algemene regels zijn verwoord, voor zover:
Degene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 1:
plaatst een watermeter indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater meer bedraagt dan 12.000 m³ per jaar en noteert bij aanvang van de onttrekking de datum en de beginstand van deze watermeter en bij vervanging van deze watermeter de datum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter;
Indien voor het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, van de Keur in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoelt in artikel 3.9, derde lid, van de Keur.
Op grond van artikel 3.6 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren. Onder dat verbod valt mede het onttrekken van grondwater voor overige onttrekkingen die niet in andere algemene regels zijn verwoord. Met deze algemene regel wordt gebruik gemaakt van artikel 3.9 van de Keur. Dit betekent dat de vergunningplicht voor een groot deel van overige onttrekkingen die niet in andere algemene regels zijn verwoord wordt vervangen door algemene regels.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Een onttrekking van grondwater die niet valt onder bouwputbemalingen, sleufbemaling proefbronneringen, bodemsaneringen, grondwatersaneringen, noodvoorzieningen (brandputten), beregening en bevloeiing. Tevens geldt dat er geen polderprincipe oftewel permanent droog houden van werken mag plaats vinden.
In artikel 3.6 van de Keur, is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning grondwater te onttrekken. In artikel 1 van deze algemene regel wordt dit verbod voor een groot deel opgeheven. Hierbij is het uitgangspunt dat de minder risicovolle onttrekkingen worden vrijgesteld. De norm van 10 m³ per uur is relevant voor min of meer constant doorlopende onttrekkingen, terwijl de 35 m³ per uur-norm van belang is voor kortdurende wat zwaardere onttrekkingen.
Voorwaarde voor de vrijstelling is dat zowel aan het norm-criterium als aan het niet-permanent criterium is voldaan. Het betreft dus een cumulatieve opsomming. Hierbij moet worden opgemerkt dat de genoemde hoeveelheden maximale hoeveelheden zijn.
Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Indien volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen uit dit artikel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.
Plaatsen watermeter en noteren beginstand watermeter
Om eventueel vast te kunnen stellen hoeveel grondwater wordt onttrokken (bijvoorbeeld omdat bij maatwerkvoorschrift een monitoringsverplichting is opgelegd) dient bij elke onttrekking waarvoor vrijstelling is verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, een watermeter geplaatst te worden waarvan voor aanvang van de onttrekking de meterstand genoteerd wordt. Ook dient de aanvangsdatum van de onttrekking genoteerd te worden. Bij vervanging van de watermeter dient de vervangingsdatum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd te worden.
De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken.
Monitoring van de effecten van de grondwateronttrekking kan van groot belang zijn. Desondanks wordt monitoring niet bij iedere onttrekking voorgeschreven. Via een maatwerkvoorschrift kan het bestuur, indien daartoe aanleiding bestaat, monitoring voorschrijven. Met deze methode wordt voorkomen dat kosten worden gemaakt, terwijl hier geen aanleiding voor is. Enkele voorbeelden waarin monitoring gewenst kan zijn, zijn de aanwezigheid van zettinggevoelige objecten, de aanwezigheid van een bodemverontreiniging en de aanwezigheid van een bodemenergiesysteem.
Inhoud monitoringsverplichting
In het maatwerkvoorschrift waarmee de monitoringsverplichting wordt opgelegd, kan het bestuur bepalen welke informatie moet worden overhandigd. Denk hierbij aan het vastleggen van de nulsituatie en het opstellen van een bemalingsadvies met een isohypsenkaart van de omgeving. Dit betreft echter geen limitatieve opsomming, ook andere informatie kan dus worden gevraagd.
Ontstaan van nadelige gevolgen
Indien de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen.
Op grond van artikel 6.11, lid 2 Waterbesluit moet degene die grondwater onttrekt per kwartaal meten hoeveel grondwater is onttrokken. Deze meting moet geschieden met een nauwkeurigheid van 5%. De resultaten van deze meting moeten uiterlijk op 31 januari van ieder jaar of, wanneer de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, aan het bestuur worden opgegeven.
Vrijstelling meet- en rapportageplicht
Aan de meet- en rapportageplicht zijn administratieve lasten gebonden. Deze lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. In deze algemene regel wordt ingevolge artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit bepaalt dat de meet- en rapportageplicht voor deze beperkte onttrekkingen niet gelden, mits de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 12.000 m³ per jaar. Deze voorwaarde van maximale omvang van de onttrekking is afkomstig uit de provinciale Waterverordening Waterschap Vallei en Veluwe.
In artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit is bepaald dat degene die grondwater onttrekt waarvoor geen vergunning nodig is de onttrekking moet melden. Bij deze melding wordt de volgende informatie verstrekt (artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit en de artikelen 6.4, eerste lid, en 6.27 van de Waterregeling):
De melding kan elektronisch en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO-water) worden ingediend. Het OLO-water is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.
In dit artikel is onder meer geregeld dat verleende vergunningen voor het onttrekken van grondwater waarvoor op grond van de algemene regel vrijstelling geldt als een melding worden aangemerkt. Hierdoor worden extra handelingen voor de aanvrager voorkomen.
4.3.6 Algemene regel onttrekking grondwater door drainage
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het onttrekken van grondwater als dit het gevolg is van drainage, die zich niet bevindt in een gebied met een natuurfunctie zijnde Natura2000-gebied, natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones of overige gebieden zoals aangegeven op de bij deze algemene regel behorende natuurkaart, het lozingspunt van de drainage niet dieper ligt dan 1,00 meter onder maaiveld en de drainage niet lager ligt dan 3,00 meter onder maaiveld.
Op grond van artikel 3.6 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren. Onder dat verbod valt mede het onttrekken van grondwater als gevolg van drainage (passieve onttrekking door middel van een onttrekkingsinrichting). Met deze algemene regel wordt gebruik gemaakt van artikel 3.9 van de Keur. Dit betekent dat de vergunningplicht voor een deel van onttrekkingen door drainage wordt vervangen door algemene regels.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
drainage: ontwateringsmiddel voor het kunstmatig laag houden van de grondwaterstand.
In artikel 3.6 van de Keur, is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning grondwater te onttrekken. In artikel 1 van deze algemene regel wordt dit verbod ten aanzien van drainage voor een groot deel opgeheven. Hierbij is het uitgangspunt dat de minder risicovolle onttrekkingen worden vrijgesteld. Voorwaarde voor de vrijstelling is dat aan alle criteria is voldaan. Het betreft dus een cumulatieve opsomming.
Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Indien volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen uit dit artikel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.
De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken.
Monitoring van de effecten van de grondwateronttrekking kan van groot belang zijn. Desondanks wordt monitoring niet bij iedere onttrekking voorgeschreven. Via een maatwerkvoorschrift kan het bestuur, indien daartoe aanleiding bestaat, monitoring voorschrijven. Met deze methode wordt voorkomen dat kosten worden gemaakt, terwijl hier geen aanleiding voor is. Enkele voorbeelden waarin monitoring gewenst kan zijn, zijn de aanwezigheid van zettinggevoelige objecten, de aanwezigheid van een bodemverontreiniging en de aanwezigheid van een bodemenergiesysteem.
Inhoud monitoringsverplichting
In het maatwerkvoorschrift waarmee de monitoringsverplichting wordt opgelegd, kan het bestuur bepalen welke informatie moet worden overhandigd. Denk hierbij aan het vastleggen van de nulsituatie en het opstellen van een bemalingsadvies met een isohypsenkaart van de omgeving. Dit betreft echter geen limitatieve opsomming, ook andere informatie kan dus worden gevraagd.
Ontstaan van nadelige gevolgen
Indien de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen.
Vrijstelling meet- en rapportageplicht
Aan de meet- en rapportageplicht op grond van artikel 6.11. lid 2 van het Waterbesluit,zijn administratieve lasten gebonden. Deze lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. In deze algemene regel wordt ingevolge artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit bepaald dat de meet- en rapportageplicht voor deze beperkte onttrekkingen niet gelden, mits de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 12.000 m3 per jaar. Deze voorwaarde van maximale omvang van de onttrekking is afkomstig uit de provinciale Waterverordening Waterschap Vallei en Veluwe.
In artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit is bepaald dat degene die grondwater onttrekt waarvoor geen vergunning nodig is de onttrekking moet melden. Bij deze melding wordt de volgende informatie verstrekt (artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit en de artikelen 6.4, eerste lid, en 6.27 van de Waterregeling):
De melding kan elektronisch en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO-water) worden ingediend. Het OLO-water is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.
In dit artikel is onder meer geregeld dat verleende vergunningen voor het ontrekken van grondwater waarvoor op grond van de algemene regel vrijstelling geldt als een melding worden aangemerkt. Hierdoor worden extra handelingen voor de aanvrager voorkomen.
4.3.7 Algemene regel onttrekking grondwater door een artesische bron
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het onttrekken van grondwater als dit het gevolg is van een artesische bron, voor zover deze worden afgesloten wanneer zij niet gebruikt wordt.
Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.
Op grond van artikel 3.6 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren. Onder dat verbod valt mede het onttrekken van grondwater als gevolg van een artesische bron (passieve onttrekking door middel van een ontrekkingsinrichitng). Met deze algemene regel wordt gebruik gemaakt van artikel 3.9 van de Keur. Dit betekent dat de vergunningplicht voor een deel van onttrekkingen als gevolg van een artesische bron wordt vervangen door algemene regels.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Artesische bron: een bron waaruit het water spontaan naar boven komt door de hydrostatische druk op het water dat zich in een ondergronds bekken bevindt.
In artikel 3.6 van de Keur, is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning grondwater te onttrekken. In artikel 1 van deze algemene regel wordt dit verbod ten aanzien van artesische bronnen voor een groot deel opgeheven. Hierbij is het uitgangspunt dat de minder risicovolle onttrekkingen worden vrijgesteld. Voorwaarde voor de vrijstelling is dat aan alle criteria is voldaan. Het betreft dus een cumulatieve opsomming. Hierbij moet worden opgemerkt dat de genoemde hoeveelheden maximale hoeveelheden zijn.
Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Indien volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen uit dit artikel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.
De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken.
Monitoring van de effecten van de grondwateronttrekking kan van groot belang zijn. Desondanks wordt monitoring niet bij iedere onttrekking voorgeschreven. Via een maatwerkvoorschrift kan het bestuur, indien daartoe aanleiding bestaat, monitoring voorschrijven. Met deze methode wordt voorkomen dat kosten worden gemaakt, terwijl hier geen aanleiding voor is. Enkele voorbeelden waarin monitoring gewenst kan zijn, zijn de aanwezigheid van zettinggevoelige objecten, de aanwezigheid van een bodemverontreiniging en de aanwezigheid van een bodemenergiesysteem.
Inhoud monitoringsverplichting
In het maatwerkvoorschrift waarmee de monitoringsverplichting wordt opgelegd, kan het bestuur bepalen welke informatie moet worden overhandigd. Denk hierbij aan het vastleggen van de nulsituatie en het opstellen van een bemalingsadvies met een isohypsenkaart van de omgeving. Dit betreft echter geen limitatieve opsomming, ook andere informatie kan dus worden gevraagd.
Vrijstelling meet- en rapportageplicht
Aan de meet- en rapportageplicht op grond van artikel 6.11. lid 2 van het Waterbesluit,zijn administratieve lasten gebonden. Deze lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. In deze algemene regel wordt ingevolge artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit bepaald dat de meet- en rapportageplicht voor deze beperkte onttrekkingen niet gelden, mits de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 12.000 m3 per jaar. Deze voorwaarde van maximale omvang van de onttrekking is afkomstig uit de provinciale Waterverordening Waterschap Vallei en Veluwe.
In artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit is bepaald dat degene die grondwater onttrekt waarvoor geen vergunning nodig is de onttrekking moet melden. Bij deze melding wordt de volgende informatie verstrekt (artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit en de artikelen 6.4, eerste lid, en 6.27 van de Waterregeling):
De melding kan elektronisch en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO-water) worden ingediend. Het OLO-water is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.
In dit artikel is onder meer geregeld dat verleende vergunningen voor het ontrekken van grondwater waarvoor op grond van de algemene regel vrijstelling geldt als een melding worden aangemerkt. Hierdoor worden extra handelingen voor de aanvrager voorkomen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2018-1804.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.